In Gesprek met Afrika
Spiritualiteit Piet Korse mhm
1
INHOUD Voorwoord
5
Inleiding Geestelijke dialoog
6
Hoofdstuk I Dialoog met Afrika
11
Hoofdstuk II Tekenen van de tijd
15
Hoofdstuk III Bronnen van Afrikaanse spiritualiteit 20 A. Eigen ervaring
20
B. Traditionele verhalen
30
a. b. c. d. e. f. g. h. i.
De wetsteen van de schildpad De Dood Het Waititi verhaal De maan De krokodil Een nachtelijke aanval Omruilen Een domme navolging Een Salomonsoordeel
C. Spreekwoorden.
31 33 36 40 42 44 45 48 49 50
a. Over ouders en kinderen b. Over het huwelijk c. Over diverse onderwerpen
53 55 56
D. Raadsels
60
E. De Tamtam of seintrommel
63
F. Wiegeliederen
67
Hoofdstuk IV De Voorouders
70 70 71
a. De dagelijkse zegen b. Voor een reis 2
c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o.
Andere zegeningen Bij een huwelijk Heiligdommen Navelstreng Naamgeving Jacht en visvangst Kerkhof Voorbereiding op de dood De dood De wake Begrafenis. De dood van een baby Doe dit tot mijn gedachtenis
72 73 74 75 76 77 78 79 80 83 84 87 87
p. Iemands geest ophalen
89
Aantekeningen:
90
Algemene conclusie:
92
Hoofdstuk V.
Boom- en rotsgeesten
94
Hoofdstuk VI
Kwade geesten
98 98
A. Oorsprong: B. Genezingsrituelen:
102
Hoofdstuk VII Het Opperwezen.
105
Hoofdstuk VIII Het Patriarchaat.
108
A. Respect
108
B. Gezagsdrager
110
C. Status van de man
111
D. Status van de vrouw
113
Hoofdstuk IX Evangelie, genezing en magie.
117
3
Betovering
Hoofdstuk X
118 De Medicijnman
124
A. Manieren om medicijnman te worden
124
B. Wat doen nkanga?
126
Hoofdstuk XI
Inculturatie
127
Hoofdstuk XII Globalisatie
140
Hoofdstuk XIII Rituele seksuele onthouding
149
A. Traditionele onthouding
149
B. Verplichte celibaat in Afrika
151
C. Verhalen en spreekwoorden:
153
a. Verhalen van een vrijgezel b. Afrikaanse spreekwoorden over de vrijgezel â?– Spreekwoorden van de Mongo â?– Spreekwoorden van de Basoga
153 155 156 159
P.S. Correspondentie
166
Hoofdstuk XIV Homoseksualiteit in Oeganda
171
Hoofdstuk XV Verrijzenis spiritualiteit
179
Hoofdstuk XVI Conclusies
184
Index
187
Bibliografie
194
4
VOORWOORD Een continent dat eerder bekend staat omtrent hongersnood, burgeroorlogen en roofzuchtige leiders, biedt ons zelfs een eigen spiritualiteit aan vanuit de Traditionele Afrikaanse Religie. Wij zijn misschien al tevreden met onze eigen overleveringen. Maar in deze wonderbaarlijke tijd van openheid worden wij echter uitgenodigd om kennis te nemen van andere verborgen parels (Mt 13,46). In deze publicatie wil ik u uitnodigen kennis te nemen van Afrikaanse spiritualiteit. Ik heb het voorrecht gehad om bijna veertig jaar in Afrika door te brengen. Zo’n twintig jaar lang mocht ik een cultureel onderzoekcentrum stichten en leiden zowel in Basankusu (Congo) alsook in Jinja (Oeganda). Samen met plaatselijke krachten kon ik studies maken van plaatselijke talen, spreekwoorden, rituelen, symbolen en verhalen waaronder vele fabels en mythen. Deze studies hebben mijn ogen geopend en ben ik op zoektocht gegaan naar de verborgen parel. Jezus zelf heeft het vaak over het heilige, het goddelijke dat we op onverwachte plaatsen kunnen vinden. In deze publicatie wil ik u een aantal Afrikaanse parels aanreiken. Ik verwij s naar spreekwoorden zoals u die vindt in mijn eigen uitgave van ‘Proverbes M fngo de Basankusu’, aangeduid als PK met het nummer (zie www.millhillmissionaries.com) en in de verzameling Lusoga spreekwoorden (CRC) van het Cultural Research Centre in Jinja (Oeganda). Ik gebruik ook verhalen zoals ik die tijdens mijn jaren in Afrika tegengekomen ben: gelezen in werken van collega’s of vernomen uit de mond van Afrikanen wanneer we ’s avonds samen rond een vuurtje zaten. De likkende vlammen, de duistere figuren, de rokerige hut, de geur van gerookt jachtvlees op het rek boven het vuur, de sluimerende en toch aanwezige voorouders droegen bij om de verhalen in een mystieke waas te hullen en te openbaren. De diepe betekenis van de verhalen bleef vaak onbesproken, maar werd in de stille, donkere nacht als het ware uit de atmosfeer gedistilleerd. Ik voelde me dan aan een cultureel infuus liggen waar verdere vragen overbodig waren. Die vragen waren goed voor later. Het ging niet om het begrijpen maar om het voelen en aanvoelen wat de boodschap van de voorouders voor die kleine gemeenschappen betekende. Die Afrikaanse ervaring deed me begrijpen dat het wezen van mijn Christen- en missionariszijn niet de verkondiging van leerstellingen was maar me één weten met het goddelijke in en met de mensen om me heen. Bijna dagelijks voelde ik in Afrika het sterke verlangen van de mensen om cultureel bevrijd te worden van de Europese Jezus. De Afrikaan verlangt ernaar om zelf de Afrikaanse Jezus te kunnen scheppen zoals wij dat op onze manier gedaan hebben. Het is mijn wens dat mijn pleidooien en soms ook mijn ongeduld over de kerkelijke blindheid voor Gods aanwezigheid in de Afrikaanse cultuur beschouwd worden als uitnodigingen om naar de Afrikaan te luisteren en verborgen parels te ontdekken. Veel dank aan Wies Vanderslagmolen voor de mooie kaft, aan Fons Eppink voor zijn scherpe foto’s en aan de proeflezers Ben Jorna en Theo Beemster. Piet Korse. Mei 2013 Johannahoeve 2, 6861 WJ Oosterbeek.
5
INLEIDING Geestelijke Dialoog Als missionaris ben ik een apostel, d.w.z. iemand die gezonden is. Maar waartoe en naar wie ben ik gezonden? En welke boodschap moet ik overbrengen? En welke boodschap mag ik ontvangen? En als ik mijn oor te luisteren leg, waar moet ik dan op letten? In het evangelie van Matteüs (Mt 28,19-20) lezen we dat Jezus de apostelen uitzond om iedereen en overal te dopen en tot zijn volgelingen te maken en hun alle geboden te onderwijzen die hij hun gegeven had. Hij beloofde met hen te zijn tot aan het einde van de wereld. Zelf ben ik in mijn veertigjarige missionaire loopbaan door drie fases gegaan: 1. Onze leraar missiologie in Mill Hill, Father Arie van Vliet, onderwees ons dat onze toekomstige opdracht bestond uit het planten van de kerk. In die tijd stond de kerk voor de hiërarchische kerk. De opdracht was dus om te zorgen dat de plaatselijke kerk genoeg leiders zoals een bisschop, catechisten, priesters, zusters en broeders had om op eigen benen verder te gaan. Als de plaatselijke kerk die fase bereikt had, was het onze opdracht om ons als missionarissen terug te trekken. Ik werd pastor in een grote parochie van zo’n 130 km lang. Ik bracht vele weken, maanden en jaren door in de kleine dorpjes. Ik leerde de taal van de streek, kreeg inzicht in de plaatselijke manier van omgaan met kinderen en met de voorouders, hun beleefdheidsnormen en -vormen, hun prioriteiten, hun duizenden spreekwoorden, verhalen, liederen, hun tamtam, in één woord hun cultuur. Mijn leerproces begon met een kennismaking en groeide geleidelijk uit tot een diepe waardering voor de rijkdom en de inzichten van een cultuur van mondelinge overlevering. Hun cultuur werd voor mij naast de bijbel een openbaring waarin ik Gods Geest vermoedde. 2. Na het tweede Vaticaans concilie werd onze missieopdracht begrepen als het stichten van het Koninkrijk Gods, een Koninkrijk van vrede en rechtvaardigheid. Dit bleek een hele mooie, boeiende maar moeilijke taak te zijn in een werelddeel waar mensen bezig waren om het koloniale juk van zich af te schudden, om niet te verdrinken in de golven van een agressieve westerse cultuur en de slagen te ontwijken van eigen wrede tirannen die binnen de kortst mogelijke tijd zoveel mogelijk dollars bijeen wilden schrapen voor hun eigen broekzak en voor die van hun familie. Het tot stand brengen van Gods Koninkrijk vraagt om een grote toewijding om oorlogen, ziektes, onrecht, armoede en onwetendheid uit te bannen. In die jaren van 1970 tot 1980 hield ik me bezig met het opzetten en organiseren van een systeem van microkredieten in het bisdom Basankusu, maar ook samen met mensen in het oosten van Congo, in de streek van
6
Bukavu. Microkredieten geven mensen de kans om met kleine leningen hun behuizing te verbeteren, schoolgeld voor hun kinderen te krijgen, en om winkeltjes en handeltjes op te zetten om zich zo uit het moeras van de armoede omhoog te trekken. Dat o.a. was mijn deelname aan het tot stand brengen van het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid. 3. Dialoog: Rond 1980 verdween de rechtsstaat in Congo. President Mobutu en zijn vrienden toonden zich ware kleptomanen en waren niet geïnteresseerd in het welzijn van de bevolking. In de afwezigheid van een rechtsstaat was het voor mij als buitenlander niet meer mogelijk om de leiding van de microkredieten in handen te houden. De plaatselijke bisschop had allang gezien dat ik ook zeer geïnteresseerd was in de plaatselijke cultuur. Hij gaf me toen de kans om me volledig te wijden aan cultureel onderzoek onder deMongo-stam. In de loop van dat cultureel onderzoek werd het me steeds duidelijker dat mijn eigen evangelische opdracht bestond uit het aangaan van een oprechte dialoog met de Congolese en later ook met de Oegandese bevolking. Deze dialoog vereiste van me een radicaal andere houding. Ik moest om te beginnen me vol respect opstellen voor wat Gods Geest me vanuit het traditionele, Afrikaanse geloof verkondigde. De bisschop gaf me de opdracht om een persoonlijke dialoog met de Afrikaan aan te gaan en die houding ook bij mijn collega’s te bevorderen. Ik zag al gauw dat wij slechts een oprechte dialoog aan kunnen gaan als wij ervan overtuigd zijn dat de ander net zoveel te geven en te bieden heeft als wij hem. Ik kan dit als missionaris slechts oprecht doen als ik de overtuiging bezit dat Gods Geest zowel vanuit mijn eigen geloof alsook vanuit het Traditionele Afrikaanse Geloof tot mij spreekt. Ik begon Jezus te verstaan op een radicaal andere manier. In mijn theologieopleiding was Jezus een katholiek zoals hij bij protestanten een protestant geweest moet zijn. In mijn dialoog met het Afrikaanse ‘animisme’ zag ik en voelde ik dat het dezelfde Geest is die zowel de Afrikanen alsook Jezus begeesterde. Jezus zei soms: ‘Zo’n groot geloof heb ik in Israël niet gevonden.’ Dit zei hij bij zijn ontmoeting met de heidense Romeinse honderdman. Jezus twijfelde niet en voegde er aan toe: 'Velen uit het oosten en het westen zullen komen en aanliggen in het koninkrijk der hemelen. Maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis’ (Mt 8,10-12). In zijn verhaal over de genezing van de tien melaatsen (Lucas 17, 11-19), vertelt Jezus dat de ene dankbare melaatse een Samaritaan is. Door dat verhaal laat Jezus zien dat niet een Jood maar een Samaritaan doorhad hoe het leven in elkaar zat. Komt alle inspiratie noodzakelijkerwijs uit Israël? Niet dus! Vinden we de werking van Gods Geest alleen maar onder de Joden? Niet dus! Vinden we het Woord Gods alleen maar in de bijbel? Niet dus. Vinden we de zo lang gezochte waarheden alleen in de kerk of kerken? Niet dus. Voor onszelf, op de dag van vandaag, moeten we ook die vraag stellen: Vinden we Gods Geest werkzaam alleen maar in onze eigen kerk? Die vraag kunnen we nog ruimer stellen door ons af te vragen of Gods Geest misschien ook werkzaam is in andere Christelijke kerken en in Pinkstergemeenten? Is het Woord Gods slechts te vinden in de bijbel? Of misschien ook in de koran? En misschien ook onder de Hindoes, in het Boeddhisme en in het Shintoïsme? En misschien ook in de mondelinge overlevering van de Bantoes? In onze globaliserende wereld zijn dit vragen van levensbelang! Ga maar naar Amsterdam, naar den Haag, naar New York, naar Chicago en ontmoet mensen uit alle volkeren, met zoveel geloven, religies en zoveel heilige teksten. Onze benauwde westerse wereld ligt opengebarsten voor ons. Wat doen we met de geestelijke rijkdom van al die volken, genieën, profeten-figuren, zowel mannen als vrouwen? Schrijven we ze af als niet ter zake doende? Of zijn we bereid om ook daar Gods Geest te herkennen en ons schoeisel uit te trekken omdat we ons op heilige grond weten?
7
Wat zou Jezus gedaan hebben? Het is mijn overtuiging dat Jezus ook vandaag gezegd zou hebben over al die vreemdelingen: ‘Zo’n groot geloof heb ik in de kerken niet aangetroffen!’ (Zie Mt 8,10). Als Jezus zo zou spreken, wat moet voor ons, zijn volgelingen, dan onze houding zijn? Jezus ging een gesprek aan met Samaritanen (Johannes 4, 5-42), prostituees, belastingheffers, kinderen (Mt 19, 13-15), invaliden ( Johannes 5, 3-14), zieken en buitenlanders (Mt 7, 25-30; Mt 8, 5-13). Jezus legde blijkbaar een voorkeur aan de dag voor mensen in de marge, voor hen die door anderen vermeden werden. Ik denk dat Jezus die houding niet zomaar aannam. Hij kwam uit een snertdorpje. In Oeganda zeggen ze: De man die beweert dat zijn moeder de beste kok ter wereld is, is nog nooit zijn dorp uit geweest. Jezus leefde ook zeer afgesloten van de rest van de wereld, maar toch had hij die open Geest met een hoofdletter. Het was Gods Geest die zijn geest, zijn mentaliteit en inzichten zo open en groots maakten. Dat vonden mensen inspirerend en bevrijdend. Voor mensen van de gevestigde orde was Jezus juist bedreigend; hij haalde ‘alles’ onderuit. Hij sprak relativerend over het toen gebruikelijke recht, over de gangbare rechtvaardigheids- en heiligheidsnormen. ‘Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, maar alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse vader’ (Mt 7, 21). ‘Ik zeg jullie dat de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis (Mt 8, 12). Als je erkent dat jouw kanarie niet de enige is die goed fluiten kan (PK1399), word je ertoe gebracht om ook naar andere kanaries te luisteren. Dat luisteren deed Jezus. Jezus had een open Geest en zou, naar mijn mening, vandaag een grote voorman geweest zijn van een ware interreligieuze dialoog. Geen dialoog over leerstellingen, over geloofsstandpunten, over theologische hoogstandjes, maar een dialoog hoe in het leven te staan, hoe we als betere mensen onder de mensen kunnen zijn. Hoe ga ik met mensen van andere culturen om? Hoe sta ik open voor anderen? Hoe kan ik leren om Gods aanwezigheid in anderen te vermoeden en te bespeuren? ‘De geest van anderen in ons eigen leven toelaten geeft ons meer oog voor wat we kunnen en verlegt onze grenzen’ (Sobonfu Somé). Vele jaren al praten we over dialoog, als we het bijvoorbeeld over de oecumene hebben. In heel veel gevallen waren die gesprekken veelal een lijdensweg. Eenieder hield vast aan zijn eigen standpunten. We vielen over theologische benaderingen, uitspraken en bewoordingen. Het wilde maar niet vlotten, omdat het ons ontbreekt aan een basisgegeven voor de dialoog: openstaan voor de waarheid en de schoonheid in de ander. Zijn we er echt van overtuigd dat de ander ons net zoveel te bieden heeft als wijzelf, en dat Gods Geest ook door een ander of door een andere gemeenschap tot ons wil spreken? We moeten er echt van overtuigd zijn dat de ander ons iets te bieden heeft, ook een deel van de waarheid heeft zoals wij een deel van de waarheid bezitten. We hebben allemaal een stuk van de waarheid, maar voor een deel zijn we allemaal ongelovigen, want niemand van ons bezit de hele waarheid. Wij zijn ook een deel goedgelovig, want niemand van ons snapt helemaal of precies waar het bijvoorbeeld Jezus of Mohammed allemaal en eigenlijk om te doen was. Zelfs Jezus wist soms niet welk pad hij
8
moest bewandelen. Vele nachten in gebed moesten hem de weg wijzen. Bovendien kende Jezus slechts de Joodse overlevering en was hij zich niet bewust van wat er onder Indiërs, Afrikanen of Chinezen leefde. In die zin beschikte ook Jezus maar over een deel van de waarheid. God is groter dan wijzelf, God is groter dan onze kerk zich kan voorstellen, dan onze cultuur, en onze westerse samenleving kunnen vermoeden; God is groter dan de God van de bijbel, Allah is groter dan de Allah van de Koran, God is groter dan de wijsheid die de Afrikaanse cultuur ons aanreikt. Gods Geest nodigt ons in deze wonderbaarlijke tijd uit om van de rijkdom van anderen kennis te nemen, daarvan te proeven, en andere volken met hun erfgoed te feliciteren. We mogen God dankbaar zijn voor al die verborgen schatten (Jesaja 45,3) en Hem daarvoor openlijk danken. Dat zal dan de vrucht van een interreligieuze dialoog zijn die in tegenstelling staat met het binnen- of buitenkerkelijk verketteren van ‘andersdenkenden’, in tegenstelling met al of niet automatische excommunicaties, in tegenstelling met religieuze vetes en oorlogen, in contrast ook met een wederzijds wantrouwen en/of verachting. Als wij gesloten, benauwd, eng van geest en benauwend in het leven staan, lopen de mensen uit onze kerken weg. En dat doen ze in massa’s. Waarom had Jezus zo’n groot gevolg? Waarom kwam zijn gehoor overal vandaan? Ik denk omdat hij een man zonder grenzen was. Hij had oog en oor voor het mooie om hem heen en wist dat te waarderen. Hij sloot niemand uit; hij wist met de verstotenen van de maatschappij en de mensen in de marge contact te maken en hen te waarderen. Hij had alleen kritiek op degenen die zichzelf van anderen afsloten, of anderen met de nek aankeken zoals de Farizeeën er een handje van hadden.
Kijkend naar een nieuwe wereld.
Wij staan nu in deze tijd in een nieuwe situatie, in een globaliserende wereld. We hoeven niet overal achteraan te hollen, maar we bezitten mogelijkheden die eerder nooit bestonden. We kunnen geestelijke stromingen bestuderen op onze computer. We kunnen bibliotheken en heilige boeken raadplegen door een paar keer op een muis te drukken. Een hele nieuwe wereld gaat dan voor ons open. We kunnen mensen, dieren, vogels, insecten, planten en bomen bestuderen. Fantastische beelden en films laten ons zien dat we niet de enige kanaries in de schepping zijn die kunnen zingen. De miljarden melkwegstelsels ontvouwen zich voor onze ogen dankzij reuzentelescopen in de ruimte. Gods schepping en zijn biodiversiteit is prachtiger, bijna oneindig groter dan we ooit dachten of konden dromen. We kunnen andere culturen op de computer bestuderen, maar kunnen ook mensen van alle windstreken ontmoeten. Wat een kans op verrijking van onze geest! Wat is de mens
9
ingenieus, vindingrijk en wonderbaarlijk. Op tv zien we pianisten urenlang het ene na het andere stuk spelen van Bach, Beethoven, Debussy, Handel of Mozart zonder dat ze een blaadje met noten voor zich hebben. Als ik dat zie, dan komen de tranen in mijn ogen. Ik raak erdoor ontroerd. Wat is de menselijke geest ongelofelijk knap, wat is het menselijk geheugen bijna onbegrensd, wat is het menselijk brein onvoorstelbaar! We leven in een wonderlijke tijd wanneer begaafde en begenadigde mensen hun talenten tot volle wasdom kunnen laten komen op universiteiten, hogescholen, conservatoria en andere muziekscholen of door gesubsidieerd wetenschappelijk onderzoek. Hoe staan we tegenover al die nieuwe ontwikkelingen? Verguizen we alles wat nieuw is, staan we negatief tegenover het nieuwe, willen we alleen maar de klok terugdraaien en dromen we over hoe goed het vroeger allemaal was? Een eeuwenoude profeet van dik 2.600 jaar geleden vraagt het ons: ‘Zie, ik maak iets nieuws’ zegt de Heer. ‘Het is al begonnen! Zie je het niet?’ (Jesaja 43, 19). Velen onder ons worden bang van het nieuwe, bang voor inspraak in de kerk, bang voor invloed van de leek, bang ook voor de invloed en de macht van de vrouw, bang voor de Amerikaanse religieuzen zoals zij zich georganiseerd hebben. Vrees blokkeert en sluit dialoog uit. Uit vrees sluiten we ons af van de vele mogelijkheden die een open geest ons biedt. Vrees belet ons onbevangen te genieten van de waarden die andere culturen ons aanreiken, en belet ons te genieten van een ander soort muziek, van een ander soort dichtkunst en verteltrant, een ander soort literatuur, andere symbolen en andere omgangsvormen en beleefdheidsnormen. Die vrees voor het onbekende en dus voor het onbeminde heeft kwalijke gevolgen: de vrouw blijft geweerd uit het ambt, openlijke gesprekken over het verplichte celibaat blijven verboden. Kerkleiders zijn bang voor een ander soort kerkgemeenschap, bang voor een ander soort liturgie, bang voor een andere moraal, bang dat ze hun invloed, macht en kapitaal verliezen, bang voor de nieuwe inzichten van de menselijke en sociale wetenschappen, bang vooral voor nieuwe geestelijke invloeden, bang voor een spiritualiteit die het oude misschien doet verbleken door een radicale zuivering. Het gezegde ‘Ecclesia semper reformanda est’: de kerk moet constant vernieuwd worden, moet hun als een gruwel in de oren klinken. Zij vinden dat de kerk teruggebracht moet worden naar de situatie van één of twee eeuwen geleden. Maar misschien zouden we nog veel verder terug moeten gaan en nieuwe inspiratie opdoen bij de oude profeten zelf, bij Jezus, bij Mohammed, bij de Boeddha of ook bij de hedendaagse stichters van geestelijke bewegingen die mensen in vuur en vlam weten te zetten. ‘Je kunt geen wit op wit of zwart op zwart schilderen. Wit heeft zwart nodig om wit te zijn en omgekeerd. Ieder mens heeft de ander nodig om zichzelf te zijn’ (Manu Di Bango). ‘Zonder omgang met anderen is er geen vooruitgang’ (JaquesNanema). Wij hebben andere geestelijke stromingen nodig om onze eigen spiritualiteit te verbeteren of beter te begrijpen. Dan pas zal de waarheid ons bevrijden (Joh. 8, 32).
10
HOOFDSTUKI Dialoog met Afrika Als we het hebben over een interreligieuze dialoog, dan bedoelen we daar soms de oecumene mee, de dialoog tussen christenen en moslims, of tussen christenen en Hindoes of Boeddhisten. In onze slordigheid vergeten we vaak een andere belangrijke dialoog namelijk die tussen de kerken en de Traditionele Afrikaanse Religie. Omdat deze laatste religie geen leiders met mijters heeft, omdat hun geestelijk erfgoed niet in boeken met goud op snee te vinden is, gaan we aan de Afrikaan voorbij. Omdat de Afrikaan op geestelijk gebied niet landelijk of continentaal georganiseerd is, denken we dat op de eerste plaats zijn erfgoed van geen belang is, en op de tweede plaats dat daarom de dialoog met die mensen niet belangrijk is. We gaan met een ongelofelijk gemak aan de tweehonderdmiljoen Bantoes voorbij, dit niet alleen in de kerkelijke wereld maar ook in de wetenschap, in de antropologie, in de etnologie, waar van alles besproken wordt behalve wat voor de Afrikaan zo belangrijk is: zijn geestelijke nalatenschap van respect voor de Schepper, de voorouders, voor ‘de intimiteit die bestaat tussen de mensenwereld en de onzichtbare wereld van voorouders en geesten’ (Marie-Noëlle Anderson). Ook nu nog worden in Afrikaanse seminaries bijna geen lessen gegeven over het geestelijke gedachtengoed en het erfgoed van hun eigen voorouders. Velen denken of zeggen: ‘Waarom je bezig houden met de geesten van voorouders, met bos- en rotsgeesten als mobieltjes je op hetzelfde ogenblik kunnen verbinden met je vriendjes in Amerika, Europa of waar dan ook?’ Zo verliest men het besef dat ‘je noemt jezelf een grote olifant maar de rimboe is veel groter dan jij’ (de Madinge). In de volgende bladzijden breek ik een lans voor de dialoog met de geestelijke wereld van de Afrikaan. Ook vanuit die wereld spreken God en Gods Geest ons toe, ook vanuit die wereld komt ons een belangrijke boodschap tegemoet, namelijk de boodschap: hoe een echt mens te zijn, hoe een mooi en goed mens te zijn. In Afrika zijn ‘het sacrale en het profane niet gescheiden: spiritualiteit kleurt heel het praktische leven. De mens leeft geïntegreerd in het sacrale’ (Wolof ouderling).
Mediterend in het leven staan!
11
Als missionaris voelde ik me van lieverlee geroepen niet zozeer om het ‘Woord Gods’ van de bijbel te verkondigen, maar om naar Gods Woord te luisteren zoals dat door de Afrikaanse cultuur tot mij kwam. En zoals Jezus God tegenwoordig zag in de schoonheid van de natuur - in de lelies op het veld, in de vogelen des hemels, in een duif, in de vijgenboom waar Zacheüs inkroop (Lucas 19, 1-10), in de golven van het meer, in het mosterdzaadje, in de wijngaard, in de hof van olijven, in de palmtakken, in het jong van een ezel, in brood en visjes, in speeksel, in zaad dat uitgezaaid wordt, in de penning van een weduwe, in mensenkinderen, in gescheiden personen, in vloeiende vrouwen, in melaatsen, blinden, kreupelen en doven - , zo ziet de Afrikaan God en zijn voorouders in zijn kinderen en kleinkinderen, in rotsen, bomen, draaikolken, wervelwinden, in ziekten en kwalen, in verhalen, in olifanten, krokodillen en luipaarden, in zijn heiligdommen of heilige hutjes en in de totemdieren van zijn clan. De religiositeit van de Afrikaan komt tot uiting in zijn bidden en offeren aan zijn voorouders, in het uitspreken van zegeningen over zijn kinderen en kleinkinderen, in zijn respect voor de natuur (water, rotsen, bomen, planten en dieren) en in zijn mondelinge overlevering van gewoontes, rituelen, rechtspraak, symbolen, het vertellen en doorgeven van mythes, fabels, spreekwoorden, raadsels, en gerechtsverhalen en in zijn respect voor de mens en de integriteit van het menselijk lichaam. Zoals Jezus zijn waarden en zijn visie op het mensenleven overdroeg door het vertellen van verhalen en parabels, zo is de Afrikaan traditioneel ook bedreven in het doorgeven van verhalen en liederen. Verhalen, liederen en dansen horen bij elkaar. Er is bijna geen verhaal zonder een lied dat door de verteller en het koor van zijn luisteraars samen gezongen wordt. Zo wordt de luisteraar actief betrokken in het doorgeven van het verhaal. De genezingsrituelen en hun liederen worden begeleid door de zieken en alle andere aanwezigen. Over actieve deelname gesproken! Ook in de seksuele omgang toont de Afrikaan respect voor de gelijkwaardigheid van man en vrouw doordat de man en de vrouw zich op gelijke hoogte verenigen, en dus geen onder- of boven-posities innemen. Over seksuele spiritualiteit gesproken! In de volgende bladzijden zal ik een aantal verhalen, spreekwoorden en raadsels vertellen en toelichten. In die verhalen komt de Afrikaanse spiritualiteit naar voren. We begeven ons dan op heilige grond; die verhalen worden meestal ’s avonds rond het kampvuur, bij een stormlantaarn of bij volle maan verteld. De tijd is dan aangebroken voor de voorouders om zich in het dorp te wagen, om bezit te nemen van de verteller en om zich tegenwoordig te stellen in de lichamen van hun nazaten. Die geestenwereld is ongrijpbaar, maar reëel, wordt vermoed en aangevoeld. Het leven is religieus en dringt door tot in de diepste poriën en vezels van je lichaam, ja tot in je ziel..
12
In het verleden gingen wij, missionarissen, uit om Gods woord te verkondigen zoals het tot ons kwam in de bijbel en in de kerkgemeenschap. Maar tegelijkertijd waren wij blind voor Gods woord zoals het werkzaam was en is in de Afrikaanse gemeenschappen, in hun gezinnen en in hun overleveringen. Als we doof blijven voor het Woord Gods zoals dat tot ons komt vanuit plaatselijke gemeenschappen, en wij ons niet bezorgd maken of die mensen ons begrijpen of dat ze door het woord van de bijbel geraakt worden of niet, verkondigen wij onze boodschap in een taal die niet begrepen wordt. In dat geval mogen we niet onze luisteraars blameren, maar moeten we onszelf van onkunde, onbegrip, arrogantie, blindheid en ergens moedwillige doofheid betichten. Daarentegen als we openstaan voor de waarden van ons publiek, en als missionaris voor de waarden van de Traditionele Afrikaanse Godsdienst, zullen we ons bewust worden dat die godsdienst ons niet bij Jezus vandaan haalt, maar ons juist begrip bijbrengt voor de idealen en het leven van Jezus. De grote religies van de mensheid zijn en worden ook vandaag nog geïnspireerd door dezelfde Geest (zie I Cor. 12, 4-14). Ik ben ervan overtuigd dat de kennis van de Bantoe cultuur nuttig en zelfs nodig is om de schrijvers en de verhalen van de bijbel goed te verstaan. De verteltrant zoals we die in de bijbelverhalen tegenkomen, komt dichtbij de Afrikaanse vertelkunst in de overlevering van hun mythen en fabels. Afrikaanse Mill Hill seminaristen vroegen me eens waarom ik zo geïnteresseerd was in die oude, stoffige Afrikaanse verhalen en overleveringen, waarom ik mijn tijd verdeed om dat oude spul na te vorsen en op papier te zetten. Voor hen hadden de Afrikaanse tradities afgedaan, want ‘we leven immers in een andere, in de moderne wereld!’ Zij waren zich even niet bewust dat zij hun wortels hadden in diezelfde Afrikaanse cultuur, hoewel ze niet alle rituelen volgden. Ik vroeg hun waarom ze bijbelcursussen volgden waar even oude tradities boven water gehaald worden. De Bijbelverhalen spelen zich namelijk ook af in een tijd waarin de talloze Afrikaanse verhalen, mythen en fabels ontstonden of reeds gangbaar waren. Hun voorouders en de bijbelvertellers stelden zich namelijk dezelfde fundamentele vragen omtrent de oorsprong van de mensheid, het doel van het leven en de waardigheid van de mens. Ik bleef mezelf als missionaris afvragen of een Afrikaan in de katholieke kerk zich tegelijkertijd Afrikaan en Christen kan en mag voelen. Is het niet belangrijk om te voelen en te weten dat zowel een authentiek christelijk leven alsook een authentiek Afrikaans leven ons kunnen vormen tot een grotere menselijke waardigheid? Hier raak ik een belangrijke vraag: ‘Waarom zijn wij als leiders van Christelijke kerken zo gespitst op het vinden van Jezus in de bijbel terwijl we ons niet ongerust maken over het feit dat Gods Geest niet alleen tot de Joodse voorouders sprak maar ook tot onze eigen voorouders en dat hij zich nog steeds openbaart in de verschillende, hedendaagse culturen en profeten? Ik vind het bijzonder vreemd dat men ons vroeger vertelde dat God ophield zich te openbaren bij de dood van de laatste apostel. Hoe durven we God het zwijgen op te leggen? We leggen God feitelijk ook het zwijgen op door het voortdurende en nooit aflatende lawaai dat we over onszelf uitstorten via de moderne communicatiemiddelen. Is dit een onbewuste poging om die innerlijke stem in ons het zwijgen op te leggen? Ook de verbanning van elke uiting van religiositeit uit het openbare leven lijkt me een poging om God de mond te snoeren. We zijn bijna vergeten dat de religieuze ervaring heel kostbaar en bijzonder is. ‘Intimiteit laat zich het best begrijpen als een bevoorrechte ontmoeting tussen twee mensen: tussen twee volwassenen of tussen moeder en kind. Intimiteit bestaat echter ook tussen de mensenwereld en de onzichtbare wereld’ (Marie-Noëlle Anderson).
13
Elke missionaris in Afrika en ook elke pastorale werker in welk werelddeel dan ook zou, lijkt me, de overtuiging moeten bezitten dat Gods Geest ook werkzaam is in de mens die hij/zij ontmoet, en in elke cultuur die streeft naar vrede en gerechtigheid voor alle mensen en voor alle levende wezens. Een ware dialoog is een wederzijdse openheid naar ‘de Wind die waait waarheen hij wil’ (Joh 3,8). Het is goed om onszelf eraan te herinneren dat wij niet gerechtvaardigd worden door het naleven van de wet, zij het de Joodse wet of de kerkelijke wet met al zijn voorschriften (zie Gal. 2, 16), maar door het geloof in Jezus. Paulus geloofde sterk dat God Jezus van Nazareth begeesterde. En deze openheid naar Gods Geest is een onontbeerlijke voorwaarde om de schoonheid en oprechtheid (waarheid) in andere religies te vermoeden, te ontwaren en te waarderen. En pas als de aanhangers van andere religies zien dat we een open houding naar hen en hun religie tonen, zullen zij zich openen naar ons om te weten wie we zijn en wat ons dierbaar is. ‘Ieder woord, elk wezen klopt aan je deur met een vraag. Als je ervoor openstaat, overlaadt het je met rijkdom’ (Irénée Guilane Diok). ‘Bezeten vrouw in therapie’ door Wies Vanderslagmolen. Degene die een open geest bezit, heeft een verfrissende levenshouding en geniet volop van het leven dat op hem afkomt; hij is open voor nieuwe inzichten, nieuwe visies, open naar de tekenen van de tijd, open naar de Geest die nog boven de chaos zweeft (Genesis 1,2). De religieuze leider daarentegen die het allemaal al weet, kan slechts zichzelf herhalen. Onze geliefde Toon Hermans schreef: ‘Als we de moed niet hebben om ons kwetsbaar en open op te stellen, om geduld te hebben en te luisteren, dan ontmoeten we nooit een ander. Dan ontmoeten we alleen onszelf’ . Toen Jezus bij zijn doop de gift van de Geest ontving, stelde hij zijn hemelse Vader en de medemens centraal in zijn leven. Hij hield vast aan zijn eigen Joodse traditie maar wel op voorwaarde dat het welzijn en het geluk van de mens voorrang kregen op de wet: ‘Waarom overtreedt u het gebod van God, alleen om uw eigen traditie in stand te houden (Mt 15,3)?’ Voor Jezus was de traditie met al zijn voorschriften alleen heilig als die overlevering instond voor liefde, rechtvaardigheid en gerechtigheid. ‘De wetenschap is de triomf van het evidente, zeg maar een oppervlaktewoekering. De wetenschap verheft ons tot meesters over de buitenkant, maar ze verlaagt ons tot dwaalgeesten op de weg naar een diepere waarheid’ (Sjeik Hamidou Kane). ‘Niemand van ons is groot geworden door de kracht van zijn eigen spierballen. We zijn wat we zijn omdat iemand zich gebukt heeft om ons te helpen’ (Thurgood Marshall). Die iemand, dat zijn onze voorouders, dat zijn begeesterende mensen, dat zijn samenlevingen die openstonden en openstaan voor het sacrale, voor het transcendente, dat zijn heilige boeken, dat zijn mondelinge overleveringen, dat zijn geestelijke stromingen die mensen inspireren tot het scheppen van een betere wereld. En in die wereld treffen we de tekenen van de tijd aan.
14
HOOFDSTUKII Tekenen van de tijd Het is niet gemakkelijk om de werking van Gods Geest in de tegenwoordige tijd te onderkennen. Daarom beschouwen leiders van de katholieke kerk zoals ook leiders van andere kerken zich liever als bewaarders van een heilige overlevering. Zij beschouwen het als een hun God-gegeven-opdracht om de Schriften en de Overlevering door te geven zoals dat al eeuwenlang door hun voorgangers gedaan werd. Zo belijden en zingen we nog steeds de geloofsbelijdenis van Nicea (van het jaar 250), ook al snappen we het allemaal niet precies. Paus Johannes XXIII verliet dit exclusief en zorgvuldig bewandeld pad door ons te vragen zoals Jezus dat ook deed (Mt 16, 3) om naar de tekenen van de tijd te kijken. Hij wees erop dat Gods Geest niet alleen door de Schrift en de Overlevering tot ons spreekt maar ook door wat huidige mensen aanvoelen en denken wat goed en recht is. Die pauselijke aanmoediging gaf vele christenen hoop op een nieuwe toekomst waar ruimte zou zijn voor Gods Geest niet alleen in de leiders van de kerk maar ook in het Volk Gods als geheel. Mensen hadden jaar in jaar uit gebeden om de komst van de Geest om het aanschijn van de aarde te vernieuwen. Zij hoopten dat dat nu zou gebeuren. Gods Geest zou weer over de aarde blazen en leiders en leken gelijkelijk inspireren. Ja, hele naties zouden God prijzen en verheerlijken om die nieuwe wind na zoveel jaren van internationale oorlogen, spanningen en ijzeren gordijnen. Maar werden de bewaarders van de traditie, paus en bisschoppen, daarna bang om de controle over de kerk te verliezen? Waren genoemde leiders misschien overtuigd dat de heilige overlevering weg zou spoelen door een grote vloedgolf als ze de sluizen die eeuwenlang op slot zaten, zouden openen? De bisschoppen volgden trouw de leiding van Rome. Martin Luther King zei eens: ‘De grootste tragedie van onze tijd is niet de handelwijze van de slechteriken maar de stilte van de goede mensen tegenover hen.’ Vele bisschoppen moeten beter geweten en anders gewild hebben. Maar we hebben hun stem niet gehoord! De indruk bestaat dat zij niet wisten wat ze met de ontdekkingen van de wetenschappen aan moesten. Zij traden terug binnen de grachten van hun kasteel, trokken de ophaalbruggen op en beriepen zich op de pauselijke onfeilbaarheid en lieten het lekenvolk in de kou staan. De anti- modernistische eed moest door alle priesters afgelegd worden. Ik heb ook nog voor mijn priesterwijding in 1963 die eed tegen heug en meug afgelegd, hoewel het Vaticaans Concilie toen al begonnen was. Deze houding van paus en bisschoppen laat zien hoe moeilijk het is om nieuwe wijn in oude zakken te bewaren (Mt 9, 17). Het verbod op moderne geboortebeperkingsmiddelen in de encycliek ‘Humanae Vitae’ was de laatste druppel die de emmer van de onderdanige leek deed overlopen. De encycliek toonde aan dat de kerkelijke leiders niet geloofden dat ook het Volk Gods een aandeel heeft in de gave van Gods Geest. De leken hebben even de tijd gehad om de frisse lucht op te snuiven die door de oude kerkdeur naar binnen mocht, voordat die deur weer met een klap in het slot viel. De leken beseften toen dat de deur van het tijdperk van het gesprek, van het recht op eigen geweten en zelfstandig beslissen dichtviel en dat de sleutel veilig in het Vaticaan opgeborgen werd. Massaal verlieten de goedgelovige Europeanen de kerk.
15
Een ander voorbeeld van deze onheilige vrees bij de leiders van de katholieke kerk is de evolutie van de plaats van de vrouw in de maatschappij. In de politiek, in de zakenwereld, in de wetenschap, in het verkeer en ook in het gezin is de plaats van de vrouw enorm veranderd en verbeterd. Zij wordt meer en meer door de mannenwereld gezien als gelijke. Maar de bewaarders van de kerkelijke traditie schijnen nog vast te houden aan het oude patroon waar de vrouw het liefst gezien werd op de achtergrond en wel als de moeder van vele kinderen of als maagd in een klooster. In de Afrikaanse maatschappij daarentegen bevonden zich altijd al vrouwen onder de traditionele genezers, helderzienden en hen die het contact met de voorouders onderhielden. Sommige vrouwen zijn gespecialiseerd in de genezing van zieke kinderen of bezeten meisjes. Vrouwen in Afrika beheren de markten waar zij de meeste kraampjes alsook de informele economie in handen hebben. In de gezinseconomie beheren vrouwen van oudsher het geld dat ze verdienen met de verkoop van de overtollige producten van hun tuinen en velden. In vele gevallen zorgen de moeders voor het schoolgeld en het eten onder de middag van hun kinderen. De vaders besteden helaas vaak hun magere inkomsten aan uitgaan en drank.
Verkoop van cassave.
Nog een ander voorbeeld van vrees voor het onbekende is de pauselijke weigering om het verplichte celibaat te bespreken. Het wereldepiscopaat onderwierp zich steeds stilzwijgend aan de pauselijke richtlijnen. Na Vaticaan II moesten duizenden priesters, waaronder ook velen van mijn klasgenoten, het ambt verlaten omdat zij wilden trouwen. Vaak betrof het heel betrokken en pastoraal bewogen priesters. Er bleek geen dialoog mogelijk tussen hen en de kerkelijke autoriteiten en zij ondervonden geen mededogen in hun pijn om ‘noodgedwongen’ het ambt vaarwel te zeggen. De kerkelijke wet ging vóór alles en allen. Ook dit nieuwe teken van de tijd werd genegeerd. Zelfs nu zenden bisschoppen hun intelligentste priesters naar Rome om moraal theologie of kerkelijk recht te studeren. Is er eigenlijk in Rome een faculteit waar deze jonge mannen de tekenen van de tijd kunnen bestuderen? Dit soort studie immers was voor Jezus zeer belangrijk: ‘De aanblik van de hemel weet u wel te duiden, en de tekenen van de tijd niet? Dit is een verdorven en trouweloze generatie’ (Mt 16, 3). Dit zijn harde woorden aan ons gericht als we geen moeite doen om de tekenen van de tijd te verstaan. Waarom zoveel geld en energie verspillen aan het bestuderen van kerkelijke wetten die gericht zijn op de
16
instandhouding van een status quo die heel vaak door de gelovigen niet meer begrepen en dus ook niet gewaardeerd wordt. In deze publicatie vraag ik openheid voor en aanvaarding van de aanwezigheid van Gods Geest in andere religies, en vooral in de Traditionele Afrikaanse Godsdienst. Mijn grote vraag is: zijn wij Christenen van oost tot west bereid om ons te openen voor de spiritualiteit, de symboliek en de rituelen, kortom voor de schoonheid van de Afrikaanse cultuur? Zijn wij bereid en nederig genoeg om te gaan zitten luisteren? Dat onszelf neerzetten lijkt mij zeer belangrijk. Als we zitten, zijn we op gelijke hoogte met degene naar wie we luisteren. We steken dan fysiek niet met kop en schouders boven de ander uit en kijken ook niet op hem neer. We kunnen elkaar dan recht in de ogen zien. Als Jezus tijdens zijn Bergrede niet was gaan zitten (Mt 5, 1), zouden we dan nog hetzelfde religieuze programma van Hem gekregen hebben? Religieuze symboliek en rituelen zijn heilig in de zin dat zij ons zeer nabij komen en ons hart raken. Symbolen kunnen niet aan andere volken opgelegd worden zonder aan impact en betekenis te verliezen. Zulke vreemde, opgelegde of voorgeschreven symbolen kunnen zelfs beledigend overkomen. Als we doorgaan om onze westerse symboliek verplicht voor te schrijven aan Bantoe Afrika, doen we dan recht aan hun God-gegeven cultuur? Ik hoop en bid dat meer en meer mensen zich inzetten voor een serieuze dialoog waar we ons ook bevinden. ‘De briljantste monoloog kan een eenvoudige dialoog niet overtreffen’ zag ik in Groesbeek bij het Museumpark Orientalis (De Heilige Landstichting) geadverteerd. Het is slechts door de dialoog dat het Koninkrijk Gods onder ons zal komen, niet door pastorale brieven die impliceren dat het gelovige volk slechts moet luisteren. De nieuwe Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, zei op 9 maart 2013: ‘Elke stem die aan de nationale dialoog bijdraagt, zal gehoord worden.’ Mogen we daar in de kerk ooit van dromen? Bovendien traditioneel past de dialoog beter in de Afrikaanse cultuur dan het uitgeven van eenzijdige, hooghartige verordeningen of het verklaren van een oorlog. ‘Zelfs voor onze westerse geest moet het toch duidelijk zijn dat de dialoog goedkoper uitvalt dan oorlog: geen dure bewapening, geen moedwillige, materiële schade, geen doden en geen lichamelijke of geestelijke slachtoffers. Bovendien laat de dialoog geen overwinnaars en verliezers achter. Het doel van een dialoog is niet de overwinning maar verzoening en vriendschap. ‘We moeten de zogenaamde terroristen thuis brengen waar ze behoren te zijn’ (Tjeu Haumann in Vechten of verzoenen, pp 106-107). Het tweede Vaticaans Concilie gaf aan dat het subsidiariteitsbeginsel voortvloeit uit de waardigheid van elke mens. Elke mens heeft zijn eigen heilig geweten dat medegevormd wordt door de mensen en de gemeenschap om hem heen. De verantwoordelijkheid van de individuele mens en van de gemeenschap begint onderaan en overstijgt dan geleidelijk het individu, de dorpsgemeenschap, de streek, het land en dan pas het werelddeel. Maar
17
betutteling, vooral een wereldwijde betutteling, is uit den boze. Kerkelijke betutteling op sociaal gebied, op het terrein van ambt en liturgie, huwelijksbeleving en seksualiteit doet de volgeling van Jezus pijn in hart en ziel. De gelovige voelt zich niet serieus genomen, hij/zij voelt zich in zijn/haar menselijke waardigheid aangetast, geestelijk aangerand en misbruikt. Dit zijn zware woorden. Maar het feit dat zovele gelovigen bewust de kerk de rug toegekeerd hebben, moet m.i. in die betutteling gezocht worden. Men pikt niet langer ‘het opgeheven (Daily Monitor) vingertje.’ Mensen laten zich hun waardigheid niet afnemen. Hier nog een voorbeeld van een ander soort waardesysteem: de plaatselijke, traditionele Afrikaanse dorpsrechtspraak. Alle leden van de gemeenschap, zelfs kinderen, zijn welkom en vrij om rechtszittingen bij te wonen. Bovendien gaat het in de dorpsrechtspraak niet zozeer om de schuldige te straffen maar om uit te zoeken hoe de twistende kemphanen weer samen door één deur kunnen. ‘De rechters hebben tot taak om de lont uit het kruitvat van het conflict te halen’ (Aminata Traoré). De twee partijen worden na eventuele berispingen verzocht te vergeven en te vergeten om zo weer in een goede relatie verder door het leven te gaan. ‘Woede is als pindasaus: het rijst de pan uit maar zakt ook weer in’ (CRC613). We moeten en mogen niet eeuwig boos blijven. Nu ik ervoor gepleit heb om onszelf te openen voor Gods Geest in andere culturen en voor het aangaan van een religieuze dialoog, vraagt u zich misschien af wat we doen moeten met Jezus gebod om er op uit te trekken en alle naties te onderwijzen. Laat ik nog wel plaats en tijd over om het goede nieuws te verkondigen? Het lijkt me juist het Goede Nieuws dat we zien dat Gods Geest doorgaat met tot ons te spreken vanuit verschillende tradities, culturen en bewegingen. ‘Ik’, zegt Hij, ‘ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen. Zie je het niet?’ (Jesaja 43, 19). Jarenlang hebben we in de kerken staan prediken zonder te luisteren; kunnen we nu niet beter eerst gaan luisteren en kijken wat er rond ons allemaal gebeurt? Bovendien hoe kunnen we antwoorden geven, als we de vragen nog niet kennen? Zijn we bereid ons te laten aanraken zoals Jezus geraakt werd in de Jordaan (Mc 1,9), aangeraakt door een vrouw met een bloeding (Mc 5, 24-34) en door een vrouw die hem zalfde (Mc 14, 3-9)? Na deze inleiding aangaande de waarde van de dialoog die zelf een teken van de tijd is, is het goed ons te realiseren dat de hedendaagse kerkleiding deel uitmaakt van een traditie die teruggaat tot de oude Joodse samenleving waarin priesters, profeten en bijbelgeleerden voorkwamen. Ieder van deze drie charisma’s had een specifieke opdracht: - Priesters, allemaal mannen; zij hielden zich bezig met het gebed en de liturgie.
18
-
Profeten waren gedreven mensen die opkwamen voor Gods eer en de menselijke waardigheid. Profeten stonden op voor Henk en Ingrid. Zij keurden sociale en religieuze misbruiken af. Zij deinsden niet terug om misbruiken te benoemen die door hun eigen Joodse leiders bedreven werden. Veruit de meeste profeten waren mannen. Profetessen waren de uitzondering (zie Ex.15,20; Rechters 4,4; 2 Koningen 22,14; 2 Kronieken 34,22; Nehemia 6, 14; Lc 2,36).
-
De bijbelgeleerden zagen het als hun taak om de wet van Moses voor het hele Joodse volk tot in details verplicht te stellen. In de evangeliën worden deze heren Farizeeën genoemd.
Deze structuur van de Joodse religie werd door de kerk overgenomen en voortgezet. We moeten ons echter realiseren dat Jezus zich niet beschouwde als een priester of een bijbelgeleerde maar eerder als een profeet. Hij vertelde zijn dorpsgenoten: ‘Luister, geen enkele profeet is welkom in zijn vaderstad’ (Lc 4, 24). Ook door zijn leerlingen werd Jezus beschouwd als een profeet, want de twee leerlingen van Emmaüs vertelden hun ‘toevallige’ metgezel: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazareth, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk’ (Lc 24, 18-19). Jezus zelf gaf geregeld af op de priesters en Schriftgeleerden vanwege hun starre en schijnheilige houding. ‘Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de Schriftgeleerden en Farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan’ (Mt 5,20). Jezus wilde niet met priesters en Schriftgeleerden geassocieerd worden. Als Jezus dan een profeet was, zouden zijn naaste volgelingen zoals de huidige kerkleiders, of zij nu missionarissen zijn of plaatselijke pastores, niet op de eerste plaats profeten moeten zijn? In het verleden en zelfs in het heden was/is het zelfs de taak van broeders, zusters en leken om de priester in zijn werk bij te staan. Ook hun werk was/is dus gefocust op de priester en zijn werk. Ook in de tegenwoordige Afrikaanse en Aziatische seminaries van missiecongregaties worden jonge mensen opgeleid niet om profeet te worden maar om uiteindelijk priester te worden. Hebben we het zicht verloren op wie Jezus eigenlijk was? Hij was toch geen priester! Bovendien, als de taak van de pastor en van de missionaris bestaat uit het bevorderen van de dialoog tussen religies, tussen volken, tussen leeftijdsgroepen en tussen de verschillende rassen, is dan de celibataire mannelijke priester de ideale persoon om die dialoog te voeren? Als die missiecongregaties daar niet van overtuigd zijn, waarom volgen zij dan als een blind paard de weg die hun voorgangers betraden? Jezus was een echte bruggenbouwer tussen oud en jong, tussen zieken en gezonden, tussen man en vrouw, tussen gewone burgers en gemarginaliseerden, tussen Joden en Samaritanen, en tussen Joden en de ‘heidense’ Romeinen. Zou een getrouwd iemand, man of vrouw, niet net zo goed of misschien zelfs beter geschikt zijn om Jezus de profeet na te volgen? Ik zei net terloops dat jonge Afrikanen en Aziaten opgenomen worden in Europese en Amerikaanse Religieuze Congregaties. Die jongelui worden niet alleen opgenomen maar ook gevormd in een Europese congregatie. Het is niet ondenkbeeldig dat de promotie tot de klerikale status hun een superioriteitsgevoel aansmeert dat het vermogen en de gesteldheid om oprecht met hun eigen mensen in dialoog te gaan, serieus aantast. ‘Als ik priester word, ga ik niet meer in een rieten hutje wonen’ zei één van de Afrikaanse Mill Hill kandidaten. Jezus zou al blij geweest zijn met een steen om zijn hoofd te ruste te leggen (Mt 8, 20).
19
HOOFDSTUKIII Bronnen van Afrikaanse Spiritualiteit A. Eigen ervaring Zoals ik eerder aanduidde ben ik tijdens mijn verblijf in Afrika mijn eigen missionaire taak anders gaan zien. Dat veranderde inzicht is vooral ontstaan doordat ik Gods Geest actief aan het werk zag in de Bantoe cultuur en onder de mensen bij wie ik verbleef. Ik zag het meer en meer als mijn taak om de Afrikanen bewust te maken van die goddelijke aanwezigheid in hun eigen tradities en in hun samenleving. Ik had het voorrecht om 26 jaar lang onder de Mongo in het bisdom Basankusu te werken. Basankusu ligt in de Evenaarsprovincie van de Democratische Republiek Kongo. Hoewel dat land de naam democratische republiek draagt, is het geen republiek en zeker geen democratie. Nadien heb ik nog negen jaar in Oeganda gewerkt in het bisdom Jinja. In beide landen heb ik kennis gemaakt met Bantoe volkeren die ettelijke eeuwen maar wel zo’n 2000 km van elkaar gescheiden leven. Ik gebruik mijn ervaring ginds en hun verhalen om de goddelijke aanwezigheid onder hen aan te duiden. De Afrikaanse cultuur is heel verschillend van die van ons, maar rijk en vol menselijke wijsheid en warmte. Mijn verblijf in een heel andere cultuur toonde me niet alleen dat de menselijke geest ontzettend vindingrijk is maar ook dat geen enkele cultuur op zijn eentje alle wijsheid in pacht heeft. De Basoga in Oeganda wisten dat al eeuwen geleden. Een spreekwoord zegt: ‘Twee dwazen weten meer dat één genie ’ (CRC30). Het spreekwoord wil zeggen dat, als we iets waardevols willen doen in het leven, we het niet op ons dooie eentje moeten doen maar in samenwerking met anderen. Twee culturen zijn beter dan één enkele. De Engelsen zeggen dat ook in ‘Two heads are better than one ’: twee hoofden zijn beter dan één. Als we deze wijsheid doortrekken, dan kunnen we zeggen: de wijsheid van twee religies is groter dan die van één religie. De ene religie kan de ander inspireren. Het mystieke vermoeden van de één kan het verlangen van de ander doen ontbranden. Een Oegandees spreekwoord zegt: ‘Degene die zich niets laat gezeggen, loopt met ontlasting op zijn kuiten’ (CRC542). In een streek waar mensen zich moeten behelpen met latrines of neerhurken op een omgevallen boom, komen ongelukjes nogal eens voor. En als zoiets ons overkomt en de mensen weten dat we ons door niemand iets wijs laten maken, dan zegt niemand iets en kan het voorkomen dat we rondlopen met ontlasting op onze kuiten! In Kongo zeggen ze in diezelfde lijn: ‘Eén enkele vinger haalt geen luis van het hoofd’ (PK849). Om een luis te pakken en te doden, hebben we twee vingers nodig. In het leven behoren we open te staan voor de hulp van een ander, anders komen we niet ver. Zo ook wat culturen, religies en mystieken betreft, kan de één de ander inspireren en tot volle wasdom laten komen. Zo heeft bijvoorbeeld mijn studie van de Traditionele Afrikaanse Religie nieuw licht voor me geworpen op het leven en de missie van Jezus van Nazareth. Jezus werd voor mij duidelijker een profeet die opriep tot mededogen, barmhartigheid, medelijden en medeleven. Jezus herhaalde graag de uitspraak van de profeet Hosea (6,6) die zei: ‘Waar ik naar verlang is mededogen, niet een offer’ (Mt 12, 7). Psalm 40,7 zegt hetzelfde. Jezus werd daardoor voor mij steeds meer een liefhebbende en geliefde persoon die mensen
20
en mijzelf nabij is en mensen bijeenbrengt. Jezus werd voor mij een bruggenbouwer tussen gezeten burgers en gemarginaliseerden. Jezus keek niet neer op prostituees, melaatsen, blinden, kreupelen, Samaritanen, collaborateurs van de Romeinen of de Romeinen zelf. Jezus nam deze houding aan omdat hijzelf een mens vol mededogen was. Datzelfde mededogen vinden we ook in Afrikaanse spreekwoorden: • • •
‘Die een hond heeft, gooit geen botten weg’ (CRC191). We gunnen een hond de botten die we zelf niet kunnen kraken. Een hond moet toch ook leven! Bovendien heeft de hond ons waarschijnlijk geholpen om het betreffende wild te vangen. ‘Mededogen kan leiden tot prostitutie (CRC326). Soms komt iemand tot vreemdgaan niet uit geilheid maar uit mededogen. Dat soort vreemdgaan kan prostitutie tot gevolg hebben. ‘Een kind is als een zakmesje. Zelfs als het je snijdt, gooi je het niet weg’ (PK707). Ons kind blijft ons kind, ook als het ons beledigt, ook al volgt het onze bevelen niet op of niet op onze wensen ingaat. We mogen ons kind nooit volledig afwijzen.
Je kind is als een zakmesje.
•
‘Die niet aan de kou in het graf denkt, weigert de dode een deken ’ (CRC229). We behoren ons in te leven in de situatie van de ander. Als die ander in de penarie zit, dan moeten we daar begrip voor opbrengen en hem/haar te hulp schieten. Het is inderdaad een Afrikaanse gewoonte om in de doodskist verschillende dekens te stoppen.
Hier volgen een elftal voorbeelden die me tijdens mijn verblijf in Afrika lieten zien dat de Afrikaan een eigen cultuur heeft, dat hij verschilt van de Europeaan en dat hij daar ook trots op is en mag zijn: a. Het is juni 1964. Ik doe pastoraal werk in een parochie die Waka heet, in de Democratische Republiek Congo. Ik heb de plaatselijke taal wat geleerd en ga voor het weekend naar een buitenstatie. Op zaterdagmiddag vertrek ik per auto naar Wala-Monje. Als ik daar aankom,
21
word ik door de catechist warm verwelkomd. Ik kan bij hem overnachten. Ik hoor biecht en ‘s avonds als het overal pikdonker is, praat ik wat met de catechist. Ik heb ondertussen wel gezien dat hij een huis vol volk heeft. Hij heeft namelijk vier dochters met baby’s in hun armen. Maar de dochters hebben nog geen man. Voor mij, als jonge missionaris, een reden om meer inlichtingen in te winnen. Als ik dus zo ’s avonds met de catechist zit te praten, zeg ik tegen hem: ‘Tata Raphael, mag ik u iets vragen?’ Hij antwoordt: ‘Natuurlijk mag je me iets vragen. Ga je gang! ’ Ik zeg tegen de man: ‘Beste catechist, jij bent een overtuigd christen en een goede catechist. Maar hier in jouw huis, zie ik dat jouw vier ongetrouwde dochters allemaal één of meer baby’s hebben. Hoe zit dat eigenlijk met je rol als christelijke vader en als catechist?’ De man kijkt me aan met een brede en prachtige lach op zijn gezicht. Hij straalt van trots. Hij zegt: ‘Wat ben ik een gelukkige opa! Wat is God toch goed om me met zoveel kinderen en kleinkinderen te zegenen!’ Ik kan mijn oren niet geloven. Dit antwoord had ik helemaal niet verwacht. Zijn wereld ziet er heel anders uit dan de mijne. Zijn geloof moet ook verschillend zijn van dat van mij. Ik had verwacht dat hij zich zou verontschuldigen door te zeggen dat hij als druk baasje niet de hele tijd op zijn dochters kon letten. Nee, deze man straalt van trots en prijst de Heer om zoveel kinderen en kleinkinderen. Hij is een echte trotse opa die dankbaar in het leven staat. Hij ziet elke baby als een godsgeschenk. ‘Een kind is als een prauw. Als je er een maakt, helpt hij je ooit over het water (Warega).’ Hij hoopt dat elk kleinkind eens zijn mantelzorger zal zijn! Ik ben in een andere wereld terechtgekomen, waar het christelijk geloof op een andere manier beleefd wordt, op een Afrikaanse manier. Ik vraag me af: welk christelijk geloof is nou de echte, dat van de catechist of dat van mij? En welk christelijk geloof is nou beter? En welk christelijk geloof maakt de mens gelukkiger? Raphael was overtuigend gelukkiger met zijn manier van geloven! Die vraag kwam later steeds weer bij me terug: maakt mijn geloof mij en de mensen om me heen gelukkig? b. Tijdens mijn verblijf in de dorpen in Congo zie ik al gauw dat de vrouwen de eersten zijn om ’s morgens vroeg op te staan. De wekker hoeven ze niet te zetten. Elk huisje of hutje heeft wel een haan die voor dag en dauw al koning kraait. Alle hanen van de buurt en van het hele dorp beantwoorden de roep van de eerste haan. Bij de meeste mensen huizen de kippen veilig in een hoekje van de hut. Als ’s morgens vroeg moeder de vrouw opstaat, maakt ze het voedsel dat van het avondmaal overbleef, klaar voor het ontbijt. Daarna gaat ze naar haar veldjes in het bos waar altijd wat te planten, te wieden en te oogsten valt. In de loop van de middag, als de verzengende zon over zijn hoogtepunt heen is, gaat ze terug naar huis met de nodige bananen of cassave. Samen met het voedsel draagt ze het nodige brandhout in een grote draagmand op haar rug. Eenmaal thuis zorgt ze voor het nodige water. Daarna bereidt zij het avondmaal en wast haar kinderen. Elke dag is een drukke en vermoeiende dag. De mannen daarentegen houden de hele dag de geiten en vreemde bezoekers in de gaten. ’s Middags komen de mannen van het dorp samen om uit een grote pot bananenbier en/of glazen
22
palmwijn of gestookte alcohol te drinken. Daar worden de zaken en het dorpsnieuws besproken. Mannen treden ook op als een rechtszaak aanhangig gemaakt is. c. Als er recht gesproken moet worden, komen het dorpshoofd en een vijftal oudere mannen als rechters ’s morgens onder een grote boom bijeen. Daar horen ze de pleidooien van de aanklager en de beklaagde aan. Alle dorpelingen en ook vreemdelingen mogen zich in de schaduw van de boom neerzetten om het geschil te volgen, maar zij moeten wel hun mond houden. Het zijn meestal mannen die de rechtsgang volgen. Vrouwen hebben daar de tijd niet voor. Tijdens een proces wordt uit de mondelinge overlevering geput. Er wordt vloeiend en uitbundig gesproken. Geschillen worden vanuit het verre verleden toegelicht. Niemand haast zich. De meeste toehoorders kennen de rechtszaak al, want ‘er zijn geen geheimen waar de bananen groeien.’ De rechters luisteren aandachtig naar de argumenten en weten dat de spin in zijn eigen web gevangen raakt. Daarom zijn ze gespitst op het ontdekken van versprekingen en tegenstrijdigheden. Na afloop van de pleidooien trekken de rechters zich terug om het vonnis te vellen. Zij delen berispingen uit en kunnen ook boetes opleggen. Hun oordeel zal echter zo geformuleerd worden dat de twee partijen hun strijdbijl gaan begraven en voortaan weer door één deur kunnen, want het dorpsleven moet toch weer verder gaan. Deze bijna gratis rechtspraak is een zegen voor de plaatselijke gemeenschap: mensen kunnen hun verhaal doen en ruzies en misverstanden uit de weg ruimen. Een goede dorpsgeest krijgt op deze manier in de gemeenschap een nieuwe kans.
Rond een pot bier.
Dankzij hun vele bijeenkomsten rond een pot bier of een geschil kennen de mannen veel meer spreekwoorden en krachtige gezegdes dan de altijd slovende vrouwen. Omdat veel krachtige gezegdes uit de mond van dronkaards komen, zijn die soms niet erg vrouwvriendelijk. Verreweg de meeste stammen zijn patriarchaal van karakter. Mannen hebben het dus letterlijk voor het zeggen. d. De Mongo in Congo hebben echter een gewoonte die vrouwen toestaat om naast de zondag ook woensdags thuis te blijven. Dus vrouwen genieten na twee of drie dagen werken een vrije dag. Vrouwen gaan daarom zondags en woensdags niet naar het veld. Ze willen het risico niet lopen om dan boze geesten te ontmoeten. Want ziekte en miserie zouden het gevolg zijn. Ook heeft het geen zin om bij volle maan of ’s middags te zaaien of te planten, want dan komt er
23
niets van terecht. Dus zaai en plant alstublieft voor de middag! Vandaar ook dat vroege opstaan! Ik vind het een prachtige gewoonte om vrouwen toe te staan om twee keer per week tot rust te komen zodat zij zichzelf en hun verblijf schoon kunnen houden, meer aandacht aan hun kinderen kunnen besteden en tijd hebben voor sociale contacten. Zou Jezus zich niet verheugd hebben in deze traditionele houding van medeleven met de hardwerkende moeders? Kunnen we deze gewoonte om vrouwen twee keer per week tot rust te laten komen niet rekenen tot een evangelische waarde? Hierboven schreef ik dat de mannen overdag thuis blijven om op de geiten te passen. Dit vereist wat nadere uitleg. Een buitenstaander kan gemakkelijk op het verkeerde been gezet worden als hij mannen overdag gewoon ziet zitten. Soms zijn diezelfde mannen de hele nacht aan het vissen geweest. Als de mannen ogenschijnlijk lui zitten te zitten, dan maken ze zich weer klaar voor een volgende nacht op het water om daar druk in de weer te zijn niet alleen met hun visgerei, maar ook met duizenden, ja met miljoenen muggen en vliegen. Andere mannen zijn specialisten in het beklimmen van metershoge palmbomen. Als ware acrobaten beklimmen zij deze palmbomen met behulp van een lange bamboepaal of met een losse liaan, een zogenaamde klimhoepel, die om de boom en om hun rug gebonden is. Met kleine sprongetjes en ware doodsverachting begeven zij zich naar boven om grote trossen palmnoten te kappen of om palmwijn te tappen. De vrouwen gebruiken de noten om palmolie voor de keuken te bereiden. Een gedeelte van de noten wordt verkocht om wat inkomsten te verwerven. Weer andere mannen hebben tientallen of soms honderden strikken ver in het bos staan om wild te vangen. Om de paar dagen moeten ze alle strikken nalopen om eventueel gevangen wild los te maken en mee naar huis te nemen. In vele dorpen komt dronkenschap onder mannen helaas al te vaak voor. Voelen de mannen de behoefte om zich te benevelen vanwege hun armoede en miserie? De dronkenschap draagt natuurlijk niet bij aan de oplossing van hun huiselijke problemen! e. De ‘Belgische’ Congo werd op 30 juni 1960 onafhankelijk. Het bleek een zeer pijnlijke bevalling te zijn. Meneer Patrice Lumumba, die zich goed wist uit te drukken na zijn opleiding in Moskou en Egypte, maakte in het bijzijn van Koning Boudewijn de Belgen allerlei verwijten. Die redevoering gooide olie op het vuur. In het hele land begonnen soldaten te muiten: zij wilden zich ontdoen van hun koloniale officieren die nog niet vervangen waren. De muiters wilden promotie maken en meer soldij verdienen. Patrice Lumumba had best wel gelijk. De wrede koloniale periode mocht gerust aangeklaagd worden. De Congolezen werden in hun eigen land als tweede- of derderangs burgers behandeld. De periode van Leopold II om zoveel mogelijk rubber te bemachtigen staat als moordend te boek. Bovendien werden tijdens de wereldoorlogen de mensen zonder hun instemming te werk gesteld om het koloniale vaderland bij te staan. Rond genoemde onafhankelijkheidsdatum moesten vele Belgen vluchten voor hun leven. Ook andere blanken werden met dezelfde verachting behandeld. Soms ondergingen missionarissen hetzelfde lot. Vaak werden zij, terecht of ten onrechte, beschouwd als een onderdeel van het koloniale bewind. Soms dienden de felle reacties van de Congolezen niet bepaald hun eigen belang. Zo nationaliseerde Mobutu in de jaren zeventig alle winkels en bedrijven van Belgen, Portugezen, Grieken en Pakistani. Het gevolg was dat palm- en koffieplantages niet langer werden onderhouden en verwilderden. Auto’s en vrachtauto’s verdwenen uit het beeld bij
24
gebrek aan onderhoud van de weg. Betaling van personeel en onderwijzers hield op. Winkels werden niet meer bevoorraad en hielden op te bestaan. Niemand zette zich nog in voor het onderhoud van de talrijke bruggen. In de dorpen werden geen producten meer opgekocht. De nieuwe gezagvoerders gedroegen zich vaak even wreed of ongeïnteresseerd als hun buitenlandse voorgangers of nog erger. De nieuwe bazen waren slecht of helemaal niet voor hun taak opgeleid. De administratie van het hele land stortte ineen. Het land ging economisch zienderogen achteruit tot op de dag van vandaag (2013). Niet alleen Patrice Lumumba betaalt zijn opruiende speech met zijn leven. Ook miljoenen Congolezen komen in de loop van de jaren om ten gevolge van de talrijke opstanden. De mensen zijn ontevreden. Ze weten dat hun land rijk is b.v. aan goud, diamanten, koper, coltan, rubber, koffie en tropisch hardhout. Maar die rijkdom gaat aan hun neus voorbij. Er wordt geplunderd, gestolen en gesmokkeld door hun eigen regeringsleiders waaronder Mobutu en Kabila en door leiders van naburige landen zoals president Museveni van Oeganda en Kagame van Rwanda, die telkens weer rebellies aanmoedigen en metterdaad steunen. Een miljoen vluchtende en vaak gewapende Hutu ’s strijken in 1994 in Oost-Congo neer en zijn een blijvende dreiging voor zowel de Congolezen alsook voor hun thuisland Rwanda. Al meer dan een eeuw is de Congolese bevolking uitgebuit, beroofd en vermoord. De bevolking heeft geen zekerheid, is voortdurend onder een staat van beleg of op de vlucht. De leiders zijn clowns, tirannen of uitzuigers. De kring van bevoorrechten is heel klein. Zij sluizen hun geld door naar buitenlandse bankrekeningen. Er wordt niets geïnvesteerd in eigen land. Mobutu beveelt zijn onderdanen veel te dansen, want, zo zegt hij, ‘een dansend volk is een gelukkig volk.’ Zelf gaat de president persoonlijk de ondernemingen in Kinshasa langs om geld, veel geld op te eisen. De inflatie loopt op tot 3000 procent per jaar. De dansende Congolees kreunt, steunt en zucht. Onmachtig is hij tegenover Jan Soldaat die niet of nauwelijks betaald wordt maar wel een geweer heeft. Onmachtig is de bevolking tegenover het politieke regime dat overal spionnen heeft lopen. De dorpelingen proberen in het oerwoud te overleven. Jongelui trekken veelal naar de grote steden zoals Kinshasa, Lubumbashi, Kisangani en Mbandaka in de hoop een beter leven te vinden. De Congolees is de lijdende dienaar van Jahweh geworden zoal Jesaja voorspeld had (zie Jesaja 52, 14-15; 53, 1-8). Wij, missionarissen, probeerden de nood te lenigen met kleine projecten zoals microkredieten en door toezicht op onderwijs en ziekenzorg. f. De Afrikaan is een vooroudervereerder. Hij kent God en geeft hem allerlei namen, maar zijn allereerste aandacht gaat uit naar zijn voorouders. Die voorouders zijn wel gestorven, maar ze zijn er nog steeds. Overdag trekken zij zich terug in het bos achter het huis.
25
’s Avonds met de avondschemer verlaten zij het bos en komen naar het dorp. Zij verblijven daar in de huizen van de mensen, in de lichamen van hun kinderen en kleinkinderen om hen te beschermen en om boodschappen achter te laten in hun dromen. ’s Morgens bij het aanbreken van de dageraad keren de overledenen weer terug naar het bos. Voor zij echter het lichaam van hun nageslacht verlaten, gaat de vader van het gezin naar buiten. Hij roept zijn kinderen bijeen. Zij stellen zich voor hem op. Daar geeft hij hun zijn dagelijkse zegen terwijl hij zijn speeksel over hen uitblaast en zegt: bokako swa! De voorouders verblijven dan nog in zijn lichaam. Zijn speeksel is ook hun speeksel. Zijn zegen is dan ook hun zegen. ‘Mogen jullie zijn als een rubberen bal die stuitert van innerlijke kracht. Mogen jullie ook in de toekomst kinderen baren die ons geslacht voort zullen zetten. Bokako swa! ’ g. Ik was nog maar pas in Kongo toen ik door een man geroepen werd om zijn huis te zegenen. De man was melaats en had ook nog het ongeluk gehad om zijn vrouw te verliezen. Maar hij had ondanks zijn melaatsheid toch weer een andere vrouw weten te krijgen. Ik moest het huis zegenen omdat zijn eerste nacht met zijn nieuwe vrouw wreed verstoord geweest was. ‘Een onzichtbare kracht’, zo zei hij, ‘heeft ons tweeën toen wij ons wilden verenigen, uiteengedreven. Die onzichtbare kracht is de geest van mijn eerste vrouw die niet wil dat ik me aan een andere vrouw geef.’ Aldus de man. Ik ben erheen gegaan en heb het huis gezegend. Ik heb de weken daarna niet gevraagd of de huiszegening het verwachte resultaat opgeleverd had. Jaren later toen ik mijn culturele onderzoeken deed, begreep ik pas hoe de vork in de steel zat. Dat vernam ik van een oude man met wie ik bevriend geworden was. Hij woonde in een piepklein dorpje langs de rivier. Hij kende de tradities van zijn stam goed. Hij kon al een paar jaar zijn benen niet meer gebruiken en was daarom aan huis gebonden. Zijn twee vrouwen hielpen hem met alles. Op een dag kwam er een driewieler vrij in de parochie en ik gaf die aan mijn vriend. Van die dag af kon ik altijd bij hem met mijn vragen terecht. Zo vertelde hij mij het volgende: Hij en zijn eerste vrouw waren jarenlang getrouwd geweest. Maar zijn vrouw werd oud en ziekelijk. Daarom had hij een tweede vrouw genomen, een heel lief en behulpzaam mens, die veldjes aanlegde en van alles teelde om hem en zijn eerste vrouw te voeden. Op een dag kwam zijn eerste vrouw te sterven. De volgende dag werd zij begraven.
26
Maar mijn vriend had een groot probleem. Volgens hun overlevering zal de eerste vrouw met wie een weduwnaar na de dood van zijn echtgenote seks heeft, komen te sterven. Dat is de wraak van de overledene die dat offer eist. Mijn vriend moest dus een vrouw proberen te vinden met wie hij kon slapen voordat hij met zijn overgebleven vrouw weer gemeenschap kon hebben. In zijn dorp en in al de naburige dorpen kenden alle vrouwen hem en wisten ze dat hij pas zijn eerste vrouw verloren had. Natuurlijk had geen enkele vrouw er zin in om opgeofferd te worden. Hij had dus niet de minste kans om een vrouw te vinden die met hem zou willen slapen. Bovendien kon hij met zijn driewieler over de zand- en modderwegen niet ver de poort uit. Hij kon geen kant op, ook niet met zijn tweede vrouw die hem meed als de schurft, want ook zij wilde niet het offer worden. Dagen en weken gingen voorbij. Wat moest de man doen? Moest hij, hoewel hij een vrouw had, de rest van zijn leven slijten als een vrijgezel?
Rivierboot
Op een dag kwam heel onverwachts een boot in hun dorpje aanleggen. Het was nog nooit eerder gebeurd. De kapitein wilde daar rustig de nacht doorbrengen alvorens door te stomen naar de hoofdplaats. Passagiers kwamen het dorp in om eten en drinken te zoeken. Er presenteerde zich een wat oudere dame bij mijn vriend. Zij vroeg hem of hij het goed vond dat zij, in plaats van op de boot, bij hem de nacht door zou brengen. Hij rook zijn kans en gaf zijn toestemming. Die avond vroeg zij of zij samen op ĂŠĂŠn bed de nacht door konden brengen. Hij was intens opgelucht. Eindelijk kon hij het benodigde offer brengen. Dit was voor hem de gelegenheid die God zelf hem aanbood om het leven met zijn tweede vrouw weer op te nemen. Mijn vriend vertelde me dit verhaal met een brede glimlach en een gelukkige grijns op zijn gezicht. Hij dankte de Heer voor de onverwachte oplossing van zijn probleem. Zijn gebed was eindelijk verhoord en hij en zijn vrouw leefden van toen af weer als een gelukkig stel. Toen ik dit verhaal hoorde, dacht ik terug aan het eerste stel dat me jaren daarvoor vroeg om hun huis te zegenen. De melaatse kon nergens terecht om een vrouw als offer te vinden, alleen al omdat hij melaats was. Welke vrouw zou met een melaatse een avontuurtje willen hebben? Hij hoopte dat hij met de kerkelijke zegen geen offer hoefde brengen en zich kon ontdoen van de wraak van zijn overleden vrouw.
27
h. Een missionaris, Henk Noordman, had zich in Mampoko, Congo, gespecialiseerd in het passen en meten van brillen. Van heinde en verre kwamen oudere mensen naar hem toe, omdat zij in hun ouderdom niet meer konden lezen of geen zandvlooien meer konden opsporen in hun jeukende tenen. Na verloop van tijd nodigde deze missionaris een Nederlandse oogarts uit om staaroperaties te verrichten. En hij kwam! Op een dag bezocht de arts het stadje Basankusu. Hij was de allereerste oogarts ooit in die grote streek van meer dan twee maal Nederland. Zijn komst was reeds lang en breed aangekondigd geweest. Het zag er zwart van de mensen die min of meer in de rij stonden om hun ogen na te laten kijken. De oogarts onderzocht een groot aantal mensen en besloot om de volgende dag al de eerste staaroperaties te verrichten. Hij kreeg daarvoor een zaaltje in het plaatselijke ziekenhuis toegewezen. Wat er precies gebeurde weet ik niet, maar na de behandeling van de eerste patiënt kwam deze onverwachts te overlijden. De volgende patiënt presenteerde zich, daarna ook de derde en de vierde enz. Alles ging verder goed. De mensen raakten niet verbouwereerd, zij begrepen de situatie. Ze zeiden onder elkaar: ‘De eerste patiënt kwam te overlijden om als offer te dienen voor het succes van de hele onderneming van de oogarts. Heeft iemand ooit succes geboekt zonder offer?’ Toen het offer eenmaal was gebracht, was het succes van de andere operaties verzekerd. De andere patiënten sloegen niet op de vlucht maar schoven vol vertrouwen aan.
Afrikaanse spiritualiteit is net als deze handel: informeel en langs de weg. Je moet ervoor openstaan; anders loop je eraan voorbij.
i. Vele Afrikanen geloven dat het brengen van een offer invloed heeft op het boeken van materiële vooruitgang. Zonder mensenoffer zul je echt geen succes in je leven behalen. Dus wil je als president van een land lang aan de macht blijven, dan kost je dat het leven van je vrouw, een kind of een zus. Twaalf jaar nadat Mobutu in Congo de macht gegrepen had, stierf zijn vrouw Marie-Antoinette op 22/10/1977. Overal in het land, in alle kerken en moskeeën moesten uitvaartdiensten, gebeds- of rouwbijeenkomsten georganiseerd worden. Men zei dat Mobutu ontzettend terneergeslagen was bij het verlies van zijn vrouw. Toen ik jaren later onderzoek deed naar de gewoontes van de streek, vroeg ik aan mijn helpers naar de echte oorzaak van de dood van Marie-Antoinette. Hun antwoord was zeer verhelderend maar ook verbijsterend: ‘Komt het voor dat iemand succes behaalt zonder een offer te brengen?’
28
Mobutu: geen succes zonder offer!
j. Hier nog een voorbeeld uit diezelfde streek. Op een dag presenteert zich een jongeman bij onze diocesane garage. Hij is handig en heeft ook een rijbewijs. Hij wordt als hulp aangenomen. Niet lang daarna krijgt hij een promotie en wordt hij de chauffeur van de bisschop. Er gaan maar luttele weken voorbij als plotseling zijn gezonde oudste zoon sterft. Niemand in het stadje twijfelt aan de doodsoorzaak van de arme jongen. Zijn vader heeft hem geofferd om zijn pas verworven baan veilig te stellen! k. In 2008 waren er in Oeganda alleen al 300 rituele moorden en verdwijningen. En ondanks al de negatieve publiciteit waren er in 2011 nog steeds heel veel, namelijk 200! Aldus de krant ‘The New Vision’ op 23 december 2012 toen de rituele moord van een neefje door zijn oom, David Rumanzi van Kashari inMbarara district, vermeld werd. De oom had het joch van vijf jaar in een moeras vermoord en zijn bloed opgevangen in een jerrycan. Hij zou met het bloed naar een medicijnman gaan die hem rijkdom in het vooruitzicht gesteld had. De krant ‘The Daily Monitor’ rapporteert op 25 januari 2013 dat in Oeganda op zijn minst één kind per maand het slachtoffer is van een rituele moord. Lichaamsdelen die veel gezocht worden, volgens de krant, zijn de tong, mannelijke en vrouwelijke geslachtsdelen, bloed, hoofd, hart, vingers en handen. Bovenstaande voorbeelden laten zien dat de Afrikaanse cultuur op vele vlakken verschilt van die van ons. De wijsheid van ‘ieder mens is anders’ (PK798) komt hier duidelijk naar voren. De Afrikanen staan anders in het leven dan wij; zij beleven zichzelf, hun naasten, God en de voorouders op hun eigen manier. De voorbeelden van mensenoffers met het beogen van succes zijn excessen die geen weldenkend mens zal verdedigen, ook de Afrikaan niet. Maar mijn vraag luidt: als we de Afrikaanse cultuur als geheel beschouwen vanuit onze westerse en christelijke tradities, hebben wij het recht om hun cultuur te veroordelen? Is dat de bedoeling? En om dezelfde gedachtegang voort te zetten, mogen we ook onze eigen hedendaagse cultuur veroordelen en in het verdomboekje zetten? Zou Jezus dat echt gedaan hebben? Daar was hij, denk ik, te vriendelijk, te ruimdenkend, te meelevend, te verstandig voor. Overweeg maar de volgende verhalen, spreekwoorden, raadsels en wiegeliederen.
29
B. Traditionele verhalen Laten we luisteren naar Afrikaanse verhalen. Zij hebben een blijde boodschap, zij vertellen goed nieuws. Ze lichten een sluier op van hoe de Afrikaan in het leven staat, hoe hij terugkijkt op zijn voorouders, hoe hij zich verhoudt tot de natuur, tot zijn medemens en wat voor soort prioriteiten hij voor zichzelf stelt. De verhalen laten zien wat voor de Afrikaan belangrijk is. Deze verhalen werden mondeling doorgegeven van de ene generatie op de andere. Door het vertellen van fabels en mythen, bij het doorgeven van duizenden spreekwoorden ontwikkelden zij een ongelofelijk sterk geheugen. Afrikaanse koren kunnen bijvoorbeeld urenlang zingen zonder een blad tekst voor zich te hebben! De beroemde Einstein zei: ‘Het mooiste dat we in het leven kunnen ervaren is het mysterieuze. Dat is de bron van echte kunst en alle wetenschap.’ Afrika heeft veel mysterieus in zich, omdat zij veel verhalen kent en, zoals Einstein ook zei, verhalen ons toegang verschaffen tot het heilige en tot het goddelijke. Verhalen halen ons weg uit onze dagelijkse zorgen en beslommeringen, maken ons stil en leiden ons naar verwondering. Verhalen zijn de nauwe poort en de smalle weg (Mt 7, 13-14) die ons naar nieuw leven leiden. Verhalen geven ons lucht en energie wanneer vermoeidheid ons de pas afsnijdt. Elk verhaal opent een nieuwe deur. En waar leidt die deur naar toe? Daar komen we pas achter als we luisteren naar het verhaal. Elk verhaal neemt ons mee naar een andere wereld en komt dan pas tot leven; dan pas spreekt het verhaal tot ons. Ik nodig u uit om de verhalen tot u te laten spreken. Ik zal u af en toe de weg wijzen. Maar u moet zelf de weg bewandelen. Elk Afrikaans volk heeft mythen d.w.z. verhalen over het ontstaan van de wereld, het ontstaan van de stam en het ontstaan van leven en dood. In mijn publicatie ‘Fabelachtig Afrika’ heb ik de mythen van de Congolese Lianja en de Oegandese Kintu beschreven en toegelicht. Dat doe ik hier niet opnieuw. Ik geef u hier negen traditionele verhalen en fabels die ik nog niet eerder op papier gezet heb. In fabels treden dieren op die menselijke karaktertrekken bezitten en ons een spiegel voorhouden hoe we ons gedragen, hoe we proberen te overleven, hoe we een ander de pas afsnijden, hoe we neerkijken op hooghartige leiders en op gelijken die veel van hun neus maken. Op een vermakelijke wijze vertellen fabels hoe onze buren zich gedragen terwijl we niet in de gaten hebben dat het verhaal eigenlijk over onszelf gaat. Een fabel speelt met ons, met onze hoge eigendunk en met onze vermeende macht en kracht. Een fabel is een zoete pil met een trage, geneeskrachtige werking, eigenlijk een zetpil, want het verhaal zet ons op onze plaats. Een fabel doet ons glimlachen over onze eigen menselijkheid. In vele Afrikaanse fabels komen kwetsbare dieren voor zoals de trage schildpad en de kleine antilope in het oerwoud van Congo, en de haas in de savannes van Oost-Afrika. Die dieren moeten zien te overleven: wie niet sterk is moet slim zijn! Die fabels zijn voor ons een wijze les want ook wij zijn kwetsbaar. De verhalen vertellen ons: ‘Geef de moed niet op, wees slim, want het leven is een niet aflatende strijd om het dagelijks bestaan. Zoals die kwetsbare dieren overleefden, kunnen ook wij overleven.’ Het is het aloude verhaal van ‘luctor et emergo’: ‘ik worstel en kom boven.’ Willen we bovenkomen, moeten we wel worstelen. ‘Laat armoede je verstandig maken’ (PK1073).
30
Naast de fabels zijn er natuurlijk ook andere verhalen waarin de strijd om het bestaan weergegeven wordt, want het grootste probleem waarmee we worstelen is immers de dood.
De trage en daarom kwetsbare schildpad.
a. De wetsteen van de schildpad De olifant wilde vriendschap sluiten met de schildpad. Op een dag nam hij wat vis en enkele geiten mee en ging samen met zijn hele harem op weg naar de schildpad. Toen de olifant bij de schildpad aankwam, werd hij hartelijk ontvangen. Zij gingen samen zitten om nieuwtjes uit te wisselen. De schildpad bereidde een heerlijke maaltijd en samen nuttigden ze het voedsel. Na het eten gingen zij allen slapen. De volgende morgen vroeg de olifant aan zijn vriend, de schildpad, om alle dorpsoudsten bijeen te roepen. Toen zij samengekomen waren, zei de olifant: ‘De schildpad en ik zijn een vriendschapsverbond aangegaan. Maar sinds we vrienden geworden zijn, hebben we met elkaar nog geen giften uitgewisseld. Kijk, dit zijn de etenswaren die ik voor hem meegebracht heb.’ De olifant presenteerde elke gift terwijl hij de naam van het voorwerp uitsprak en het aan de schildpad overhandigde. De schildpad schraapte toen zijn keel en sprak: ‘Oudere broer, ik heb dit alles gadegeslagen. Ga terug naar huis en wanneer ik je roep, kom me dan weer opzoeken.’ De olifant bracht er niets tegen in en ging naar huis. Toen de schildpad alleen achtergebleven was, zei hij tegen zijn vrouw: ‘Wat is die olifant toch een dommerd!’ Er gingen vele maanden voorbij en de olifant kreeg maar geen uitnodiging. Hij kon het tenslotte niet langer velen en ging op weg naar de schildpad. Maar toen hij bij de schildpad aankwam, zei deze: ‘Nee maar, ik had je toch gezegd te wachten tot ik je zou roepen! ’ De olifant ging weer terug naar huis. Alle dagen weer hetzelfde liedje. Tenslotte werd de olifant razend en zei: ‘Die schildpad, die kan me de pot op! Vandaag zal het op vechten uitlopen. Het kan me niets meer schelen.’ De schildpad vernam hoe kwaad de olifant was en wat hij van plan was. Hij riep zijn zoon bij zich en zei: ‘Zoon, zoek een paar haken en hang me buiten op zodat ik eruitzie als een
31
wetsteen. Als de olifant komt, zeg hem dan: ‘Vader is naar het veld gegaan en ik ben op deze wetsteen een mes aan het slijpen om hem achterna te gaan.’ De zoon raapte zijn vader op en hing hem zo op alsof hij een echte wetsteen was. Het duurde niet lang of de olifant kwam er aan. Hij vond de zoon thuis. De olifant vroeg hem: ‘Waar is je vader?’ De zoon antwoordde: ‘Vader is naar het veld en ik ben een mes op deze wetsteen aan het slijpen om hem achterna te gaan.’ De olifant werd woest, pakte de wetsteen en slingerde hem het bos in. Hij gooide in feite de schildpad zelf weg. De schildpad kreeg het wel benauwd want hij kwam op zijn rug in het gras terecht!
Op zijn rug in het gras!
De zoon zei: ‘Olifant, ga niet weg, maar wacht op vader zelf om dingen uit te praten, want ik zie dat u werkelijk heel boos bent.’ De olifant ging akkoord en zei: ‘Nou, goed dan, ik zal wel wachten.’ Het duurde niet lang of de zoon en vader schildpad kwamen terug uit de bananenplantage waar de olifant hem weggeslingerd had. Vader schildpad ging stilletjes zijn huis binnen en begroette zijn vriend en zei: ‘Makker, ben je er al?’ De olifant antwoordde: ‘Je kunt me nog zo hartelijk begroeten als je wilt, maar vandaag ben ik op oorlogspad. Slijp je mes net zolang tot het scherp is.’ De schildpad pakte zijn kapmes om het te slijpen. Hij toonde zich verbaasd en riep zijn zoon: ‘Zoonlief!’ De zoon antwoordde: ‘Vader, wat is er?’ De schildpad zei: ‘Waar is mijn wetsteen gebleven?’ De zoon antwoordde: ‘De olifant heeft je wetsteen het bos in geslingerd.’ De schildpad riep de dorpsoudsten bijeen en zei: ‘Het is waar dat de olifant me etenswaren bracht. Ik heb die spijzen niet achteloos opgegeten, maar ik wilde hem een beloning geven die bij de koning van het oerwoud past. Kijkt, dit zijn de geldstukken waarmee ik hem welkom heet. Het zijn er wel dertig. De olifant heeft echter de wetsteen die ik nog van mijn vader geërfd had, weggegooid. En aangezien die wetsteen veel kostbaarder is dan al mijn geldstukken, eis ik dat hij me eerst mijn wetsteen teruggeeft.’ De rechters staken hun koppen bij elkaar en beslisten dat de schildpad in zijn recht stond. Zij zeiden: ‘Olifant, de schildpad verwelkomt je met dertig geldstukken, maar voordat je de geldstukken mee kunt nemen, moet je eerst zijn wetsteen teruggeven. Dan pas mag je de
32
geldstukken in je zak steken.’ De olifant zei: ‘Maar dit is helemaal geen probleem. Ik ga wel even de wetsteen van de schildpad zoeken.’ Als je dus in het oerwoud ziet hoe een olifant de grond omgewoeld heeft, dan moet je weten dat de olifant nog steeds op zoek is naar de wetsteen van de schildpad. Toelichting: 1. De zwakke en kwetsbare schildpad weet zich uit een penibele situatie te redden dankzij zijn vernuft. ‘Wie niet sterk is, moet slim zijn.’ Vernuft wint het vaak van brute kracht. ‘Armoede heeft me slim gemaakt’ (PK1089). ‘De taaie huid verschafte inzicht aan de koks’ (PK1953). 2. In de Afrikaanse traditie heeft de slimme jongen altijd de sympathie van de toehoorders. De bijnamen van de schildpad zijn botungya nyama (die de dieren voor de gek houdt) en is’elenge ( de vader van veel foppen). De toehoorder vereenzelvigt zich met de vernuftige schildpad. De schildpad is een slimme jongen.
Slimheid is dus beter en sympathieker dan bruut geweld. Slim zijn is vaak de enige optie om te kunnen overleven. 3. De rechters baseren hun oordeel op de betogen van de strijdende partijen, niet op wat er zich werkelijk afgespeeld heeft en waarvan zij waarschijnlijk al op de hoogte zijn. De beide partijen moeten daarom hun betogen wel degelijk voorbereiden en nauwkeurig verwoorden, want daarop worden ze afgerekend. 4. In een goede vriendschap moeten giften van beide kanten komen. b. De Dood (een verhaal uit West-Afrika) Een verschrikkelijke hongersnood houdt het land in zijn greep. Daarom verlaat een kind, Dinges geheten, zijn dorp en begint rond te zwerven. Zijn gezicht is goor, zijn ogen staan hol en zijn haren staan stijf op zijn hoofd. De honger knaagt in zijn maag. Hij dwaalt rond in het bos waar vogels allang niet meer zingen, en waar droevige apen zich tevreden stellen met het eten van droge bladeren. Dinges dwaalt rond tot hij stil blijft staan voor het lichaam van een reus. Deze ligt uitgestrekt op platgetrapte bomen. Een heuse reus ligt daar voor hem te slapen! In zijn neusgaten zo groot als rotsspleten waait een valwind. Zijn haren liggen verstrengeld in zijn lange baard en geven het beeld van een rivier. Dinges kan erin verdrinken. Heel zachtjes loopt hij op zijn teentjes rond de reus. Maar als hij langs het rechteroog loopt, trekt de reus een ooglid op, gaat zijn mond open en hoort het kind de vreselijke woorden: - ‘Wat wil jij, insect?’ - ‘Wat ik wil?’ antwoordt Dinges zittend op de grond, want de bulderende stem heeft hem omvergeblazen. ‘Wat ik wil? Ik wil eten, want ik heb honger! ’
33
De reus gaat op een elleboog rusten, strijkt over zijn baard waar een paar bomen in verstrengeld liggen en zegt: - ‘Ik heb een bediende nodig. Ik neem je in dienst. Je krijgt voedsel en onderdak.’ - ‘Ik neem uw voorstel aan, maar ik wil wel graag weten wie u bent.’ - ‘Ik ben de Dood’, roept de reus. ‘Maar ga nu meteen aan het werk!’ Op deze manier begint Dinges zijn dienst bij de Dood. Zijn werk is gemakkelijk, want meneer de Dood is vaak weg. Dinges veegt het huis aan en omdat de proviandkast altijd goed gevuld is, besteedt hij meer tijd aan tafel dan op het werk. Op een goede dag als meneer de Dood terugkomt van een lange reis, neemt hij Dinges in de palm van zijn hand. Zijn huisbediende zweeft ergens hoog in de lucht, boven de toppen van de bomen. Hij bevindt zich op de hoogte van de gigantische mond van de reus, als deze hem zegt: ‘Kleintje, ik heb zin om een vrouw te nemen. Ga terug naar je dorp en zoek me een vrouw om mee te trouwen en breng haar hierheen.’ Meneer de Dood neemt Dinges mee naar de rand van het bos. Het dorp van Dinges bevindt zich in het open veld, aan de oever van een opgedroogde rivier. Dinges zet er de sokken in. De hongersnood is nog steeds verschrikkelijk: overal ziet hij magere figuren met zwarte halvemanen onder hun ogen en met ribben die uit hun vel steken. Voor de deur van hun ouderlijk huis treft Dinges zijn zusje aan. Zij zit in het stof. Zij is zo vermoeid dat ze de kracht niet heeft om haar armen op de tillen en haar broer te verwelkomen. Hij zegt haar: ‘Kom, zus, ik heb een man voor je gevonden. Je zult goed gevoed en gehuisvest zijn.’ Zonder haar antwoord af te wachten, neemt hij haar bij de hand en trekt hij haar mee in de richting van de bosrand. Daar staat meneer de Dood hen op te wachten. De reus plaatst hen in zijn oor en keert terug naar zijn verblijf. De volgende morgen vindt Dinges de reus slapende voor zijn deur. Dinges gaat het huis binnen om zijn zus te begroeten. In de keuken treft hij slechts een hoopje mensenbeenderen aan die kriskras door elkaar in de hoek liggen. Meneer de Dood heeft nota bene zijn echtgenote opgegeten! Dinges is er misselijk en kapot van: ‘Hoe kan dit gebeuren? Ik geef mijn enige zus als vrouw aan die schurk en hij verslindt haar! ’ Dinges vliegt naar buiten, pakt een takkenbos en steekt daarmee het lange haar van meneer de Dood in brand. Het vuur verteert zijn wenkbrauwen, zijn baard en zijn hoofd. Spoedig haalt de Dood met zijn verkoolde gezicht geen adem meer. Dinges klimt op zijn rokende schedel en begroet lachend de zon. Hij stoot zijn voet tegen een zakje dat verborgen ligt in een rimpel van het verbrande gezicht. Hij pakt het zakje en opent het. Het bevat witte poeder. ‘Ik ben er zeker van’, zegt Dinges, ‘dat dit een beroemd, magisch medicijn is.’ Hij neemt het mee naar binnen en met dit poeder besprenkelt hij de botten van zijn zus die meteen verrijst, fris als een ochtendbloem. Zij omarmen elkaar en gaan er al dansend vandoor. Zij roepen luid: ‘We hebben de dood overwonnen. We hebben de dood overwonnen.’ Maar helaas! Toen Dinges het zakje uit die diepe rimpel van het kolossale hoofd van de reus pakte, liet hij een beetje poeder op de wimpers van de reus vallen. De Dood opende zijn oog, het enige, levende stukje in het verkoolde gezicht. Vanaf dat moment, telkens als de reus zijn oog opent, sterven er mensen op aarde, want telkens als het oog van de Dood opengaat, eet hij ergens het licht op en sterven er mensen: hun stemmen verstommen, hun levens vergaan en hun geschiedenis beëindigt. Toelichting: a. Het hele leven is een worsteling om te overleven. Wij komen reuzenproblemen tegen die ons de vreugde van het bestaan bijna ontnemen. In het verhaal is de innerlijke reus buiten ons geprojecteerd. Maar die heuse reus huist in onszelf. Die reus, dat zijn onze heftige verlangens,
34
onze verslavingen, onze sterke neigingen die soms met ons aan de haal gaan en ons onze verantwoordelijkheden tijdelijk doen vergeten. Soms denken we dat we die reus overwonnen hebben, maar de reus is taai en praktisch onoverwinnelijk. b. We doen een beroep op familieleden en ontvangen hulp van hen zoals Dinges hulp kreeg van zijn zus die weer gered werd door haar broer. Zij stierf niet van de honger dankzij Dinges, maar de Dood maakte haar van kant. Dankzij het poeder dat Dinges vond, kwam zij weer tot leven. Zo redt de een de ander (PK792). We overleven rampspoeden dankzij onze familie en vrienden, en ook dankzij hulp die onverwachts op komt dagen. c. Ons grootste tegenstander echter is de dood. De dood is een ware reus, onoverwinnelijk of toch niet? De dood is wel een gegeven. Is er dan niemand die ons van de dood kan verlossen? Dinges heeft het wel geprobeerd. Het lukte bijna en toch weer niet. Ook nu nog sterven mensen omdat de dood, een ware en onoverwinnelijke reus, nog steeds oppermachtig is: iedereen, zonder enige uitzondering, wordt eens het slachtoffer van de dood. Het gezegde luidt dan ook: 'Er valt aan de dood niet te ontsnappen. ’ (PK1584). De Dood spaarde zelfs zijn eigen vrouwtje niet! ‘De dood maakt geen onderscheid’ (PK1585). d. Met het magische poeder weet Dinges zijn zus weer tot leven te wekken. Met magie wordt de dood voor even overwonnen. 'God slaapt niet’, zeggen de Congolezen als ze geluk hebben. Maar ongelukkigerwijze zit het niet alle dagen mee. We hebben maar eventjes geluk, want de dood geeft zijn macht niet voorgoed uit handen. Als hij je aankijkt, dan ben je er geweest. Helaas! e. De dood slaat toe tijdens rampen zoals een langdurige droogte en treft niet alleen mensen, maar ook dieren, vogels en bomen. Heel de natuur wordt dan het slachtoffer van een ware hongersnood. Als wij onszelf tijdens rampen proberen te redden, mogen we de rest van de schepping d.w.z. dieren, vogels, vissen, insecten, planten en bomen niet vergeten! Net als wijzelf zijn ook zij een onderdeel van die grote schepping. Ook andere schepselen hebben gevoelens: ‘Het boingó visje huilt; zijn tranen zijn onzichtbaar, want het water is diep’ (PK458). f. Telkens als de dood toeslaat, staan wij machteloos. ‘Het kerkhof is niet om te kopen’ (PK1731). De onoverwinnelijke reus, de Dood, slaat telkens weer toe en wint. g. Soms slaat de dood heel onverwachts toe zoals de volgende spreekwoorden het uitdrukken: -
‘De dood is niet zoals het geluid van de donder of van een vliegtuig, dat we al van verre horen; van de dood krijgen we onverwachts het bevel: “Sta op, we gaan ” ’ (PK1581).
-
‘De dood komt zonder afspraak.’ (PK1583).
-
‘Wat de wortels beramen, weten de bladeren niet.’ (PK384).
-
‘Het kerkhof stuurt geen bericht; plots verschijnt de baar’ (PK2138).
35
c. Het Waititi verhaal Heel ver weg, aan de andere kant van het bos, bevindt zich een heel bijzonder dorp. Op het eerste gezicht lijkt het op een gewoon dorp. Maar het heeft slechts één enkele straat. Het tweede eigenaardige van het dorp is dat het geen naam heeft. Daarom stopt er ook nooit een bus of een taxi, want je kunt niet aangeven dat de bestuurder daar moet stoppen. Het derde eigenaardige van dat dorp is dat er al jarenlang geen enkele baby geboren is. Op een dag gaat een vrouw, Eyenga genaamd, naar het bos om brandhout te sprokkelen en om paddenstoelen te zoeken voor een heerlijk avondmaal. Met het vooruitzicht op de maaltijd begint zij te zingen zodra ze het bos nadert. Terwijl zij zingt, komt er een grote vogel aangevlogen, gaat op een lage tak zitten en fluit de tonen van haar lied mee. Eyenga houdt op met zingen en De Waititi vogel. (foto Carla Laan) vraagt de vogel: ‘Zeg, vogel, je floot net mee met mijn lied. Zou je me misschien kunnen vertellen hoe je heet?’ De vogel antwoordt: ‘Ik zal je mijn naam vertellen, als jij mij de naam van jullie dorp vertelt.’ Als Eyenga dat hoort, wordt zij kwaad. Zij buigt zich voorover en raapt een steen op. Als ze dat doet, vliegt de vogel naar een tak boven in de boom. Eyenga gooit de steen naar de vogel en raakt hem. De steen en de vogel vallen samen naar beneden. Eyenga loopt naar de vogel en raapt hem op. Zij ziet dat er wat bloed uit zijn snavel komt. Zij voelt zich schuldig dat ze de vogel gedood heeft. Zij vult vlug haar mand met brandhout en paddenstoelen. Daar bovenop legt zij de dode vogel en keert naar huis terug. Als zij thuiskomt, zet zij voorzichtig haar mand tegen de muur van haar huisje en roept haar echtgenoot. Gelukkig is hij thuis. Zij vertelt hem het hele verhaal: hoe zij zong, hoe de wonderlijke vogel aan kwam vliegen, hoe hij meezong met haar lied, hoe zij zijn naam vroeg en het antwoord dat zij daarop kreeg; hoe zij een steen opraapte, naar hem toegooide, hem raakte en hoe de vogel dood naar beneden viel. Haar man vraagt haar dan: ‘En waar is die wonderlijke vogel nu?’ Zij antwoordt: ‘Ik zal hem even pakken.’ Eyenga gaat naar haar mand, pakt de dode vogel en laat hem aan haar echtgenoot zien. Als hij de dode vogel ziet, begint hij te weeklagen en roept uit: ‘Maar dit is verschrikkelijk, dit is verschrikkelijk! Dit is een Waititi, onze totemvogel. Onze voorouders hebben ons altijd gewaarschuwd om nooit deze vogel te doden. Als je zo’n vogel doodt, komen er rampen. Och, dit is verschrikkelijk!' Als de buren het geweeklaag en de uitroepen horen, komen ze aanlopen om te zien wat er aan de hand is. Bij het zien van de vogel roepen zij uit: ‘Och, moedertje lief, dit is verschrikkelijk, dit is verschrikkelijk!’ Eyenga's echtgenoot wacht tot de rust enigszins is weergekeerd, kijkt dan iedereen aan en zegt dan met veel overtuiging: ‘Laten we allemaal naar het dorpshoofd gaan om zijn advies in te winnen.’ Zij rollen de dode vogel in een doek en nemen het pakje mee. Onderweg zingen zij het lied dat Eyenga eerder zong. Als ze bij het dorpshoofd aankomen, roepen zij zijn naam
36
en kloppen op de deur terwijl ze zeggen: ko, ko, ko, ko. Het dorpshoofd komt tevoorschijn en nodigt iedereen uit om binnen te komen. Ten teken van rouw gaan zij allen met de benen voor zich uitgestrekt zitten. Het dorpshoofd vraagt aan Eyenga' s man om te vertellen wat er aan de hand is. Hij zegt: ‘Onze voorouders hebben een spreekwoord dat zegt: ‘Je gaat op jacht naar eekhoorns en je keert terug met een mensenbeen op je schouder ’ (PK2730). Mijn vrouw, Eyenga, ging naar het bos om brandhout en paddenstoelen te zoeken. Terwijl zij een lied zong, kwam er een vogel aangevlogen die op een lage tak ging zitten. De vogel floot de melodie van haar lied mee. Toen Eyenga de vogel naar zijn naam vroeg, weigerde hij die te vertellen. Zij raapte toen een steen op, gooide die naar de vogel en doodde hem. Omdat deze vogel onze totem is, denk ik dat we een probleem hebben. Daarom zijn we hier gekomen.' Het dorpshoofd vraagt hem om de dode vogel te laten zien. Eyenga pakt de doek, rolt die open en toont de vogel aan het dorpshoofd. Het dorpshoofd begint dan ook te weeklagen. Hij zegt: ‘Maar dit is verschrikkelijk. Dit is verschrikkelijk. Eyenga, heb je werkelijk deze vogel gedood? Deze vogel is een neushoornvogel, die de regenbooggeest vertegenwoordigt.' Eyenga knikt van ja. Zij herinnert zich het verhaal. Het dorpshoofd zegt dan: ‘Als we deze vogel geen fatsoenlijke begrafenis geven, dan kan geen enkele man in ons dorp nog ooit een erectie krijgen. Ja, dat is verschrikkelijk, verschrikkelijk! Ik kondig daarom nu een officiële rouw van drie dagen af. We moeten deze vogel begraven alsof het een menselijk wezen is. De vrouwen moeten veel voedsel, bier en sterke drank bereiden. De mannen moeten dansen en de trommen roeren. Drie dagenlang moeten we zingen, dansen, eten en drinken.' En zo gebeurt het. De vrouwen bereiden heel veel voedsel en drank. Op de geschikte dag begint de rouw. De mannen roeren de trom en dansen tot de hemel beweegt. Zij eten en drinken tot ze bijna dronken zijn. Het tromgeroffel en de dorpsdansen duren drie dagen. De traditionele priesters zijn aanwezig om de vogel te begraven met dezelfde rituelen als wanneer ze een collega priester begraven. Twaalf geiten en twaalf kippen worden gebracht en ook heel wat rollen boombast waarin de vogel begraven moet worden. Eyenga, die de vogel doodde, moet ook zes rollen boombast brengen. Ook die kleden worden gebruikt om de vogel in te rollen. Wanneer tenslotte de vogel met alle eer begraven is, wordt een geit door een van de priesters op de rand van het graf gekeeld om het ongeluk, dat de dode vogel gebracht had, te verdrijven. Het bloed van de geit moet de grond van het graf drenken. Terwijl de geit gedood wordt, bidt een van de priesters en vraagt hij aan de voorouders om vergeving. De rest van de geiten en de twaalf kippen worden ook ter plekke geslacht, geroosterd en door de aanwezigen opgegeten. Na de begrafenis gaat iedereen naar huis in de overtuiging dat een groot onheil afgewend is. Een paar maanden later voelt Eyenga iets in zich bewegen. Zij vertelt het grote nieuws eerst aan haar moeder en dan aan haar echtgenoot. Het is de eerste keer sinds jaren dat een vrouw in dat dorp zwanger is. Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje. Van overal komen mensen naar Eyenga toe om haar geluk te wensen. Op een goede dag komen alle vrouwen van het dorp naar haar toe. Hun leidster staat op, spreekt Eyenga toe en zegt: ‘Wij, vrouwen, zijn zo opgewonden en blij dat je een kindje verwacht. Vertel ons wat je graag wilt hebben en we zullen het je geven.' Eyenga kijkt heel verwonderd en zegt dan: ‘Ik heb slechts één wens en dat is dat ons dorp naar de gedode vogel genoemd wordt.' Nu zijn de vrouwen weer verrast. Maar ze vinden het een machtig idee. Ze zeggen: ‘Laten we naar het dorpshoofd gaan en zijn
37
goedkeuring vragen.’ De vrouwen gaan als in processie naar het dorpshoofd. Onderweg zingen ze hun lied. Ze treffen het dorpshoofd aan en vragen hem om het dorp officieel naar de gedode vogel te noemen. Het dorpshoofd denkt een tijdje na, glimlacht dan en geeft zijn toestemming om het dorp Waititi te noemen. Als haar tijd gekomen is, baart Eyenga een gezonde zoon. Grote zuchten van verlichting en immense vreugde vervullen het dorp. Twee, drie weken later zijn eerst drie en dan vier vrouwen zwanger. Taxi’s en bussen stoppen in het dorp, want mensen kunnen nu zeggen: ‘Ik ga naar Waititi!’ Het hele dorp komt tot leven. Enkele jaren later zie je kinderen op straat spelen, je ziet ze vissen in de beekjes, ze klimmen in de bomen en trekken eropuit om voor hun moeders water en brandhout te halen. Bij volle maan dansen oud en jong in het maanlicht. Het dorp dat eens zo dood als een pier was, is helemaal tot leven gekomen. Eerst was er het lied van de vrouw. Het lied bracht de vraag voort. De vraag deed grijpen naar de steen. De steen veroorzaakte de dood. De dood bracht leven voort. Het leven baarde een naam. En de naam bracht nog meer leven. Toelichting: a. Het vogelverhaal is een verrijzenisverhaal. Het lied bracht de vogel. De steen bracht de dood maar de begrafenis bracht leven. Waar stilstand en dood heersten, ontstaan leven en activiteiten, want de tevreden voorouders brengen leven zoals er nog nooit eerder was. Als men de voorouders en hun voorschriften respecteert, ontvang men zegening op zegening. Na de dood komt verrijzenis. Dus wanhoop niet. Geef nooit de moed op. b. We kunnen een parallel zien met het Jezusverhaal. Jezus trok met zijn verkondiging Judas aan. Maar Judas raakte de weg kwijt en veroorzaakte de dood voor Jezus en voor zichzelf. Maar de begrafenis van Jezus bracht nieuw leven voort voor hemzelf en voor de hele mensheid. c. In de theologie komen we de term ‘felix culpa ’ tegen, hetgeen ‘gelukkige schuld’ betekent. Dankzij de fout van Adam en Eva verscheen Jezus, onze verlosser, in ons midden. Anders hadden we, zo zegt men, nooit Gods zoon kunnen verwelkomen, horen en zien. Ook in het Waititi verhaal vinden we een ‘felix culpa’: dankzij het feit dat Eyenga, de vrouw met het korte lontje, de totemvogel doodde, kreeg het dorp een naam en hervond het zijn vruchtbaarheid. d. Dorpen, heuvels, bergen, rivieren, eilanden, moerassen, stukken bos, bomen en vooral ook dieren, insecten, vissen en mensen hebben allemaal een naam. Zonder een naam ben je niemand, ben je nergens. Geen wonder dat de mensen van het dorp zonder naam onvruchtbaar waren. Zodra het dorp een naam ontvangen had, hervond het zijn vruchtbaarheid. Het is belangrijk iemand bij zijn naam te noemen. e. Alle schepselen behoren gerespecteerd te worden. Ze werden niet voor niets geschapen. In het verhaal krijgt zelfs een vogel een plechtige begrafenis. Sommige bomen, rotsen, vogels en dieren zijn verblijfplaatsen van geesten die niet gestoord willen worden. Bovenstaand verhaal vraagt respect en eerbied voor al het leven in de natuur.
38
f. Als een taboe gebroken is, kan de hele gemeenschap eronder komen te lijden. Het doden van de Waititi vogel heeft een funest gevolg voor de menselijke vruchtbaarheid. De hele gemeenschap is de dupe en moet zich met de voorouders verzoenen. g. Bepaalde mensen zoals traditionele priesters moeten rituelen uitvoeren met zang, dans en muziekinstrumenten om de mensen met de geestenwereld te verzoenen. De zichtbare en de transcendente wereld moeten met elkaar verzoend worden. Het evenwicht wordt hervonden als wij de richtlijnen van de voorouders en van de geesten opvolgen.
h. Offers in de vorm van geiten en kippen zijn een vast onderdeel van rituelen waarmee men de geesten spijt betuigt dat men hen niet gerespecteerd of gewoon vergeten heeft. Bloed moet vloeien en doordringen in de grond van het graf van de overledene. Ook drank wordt daar geplengd. De gerooste levers van de geslachte dieren worden aan stokjes geregen en op bananenbladeren bij de graven van de doden neergelegd. i. Zwangere vrouwen vragen om speciale zorg, want als een zwangere vrouw sterft zal haar familie haar echtgenoot aanklagen omdat hij niet goed voor haar gezorgd heeft en/of vreemdgegaan is. Daarom komt de echtgenoot zelfs aan onredelijke wensen van zijn zwangere eega tegemoet. In het verhaal komen de vrouwen van het dorp bij Eyenga op bezoek en vragen haar wat haar wensen zijn. j. Problemen worden door de gemeenschap aan het dorpshoofd voorgelegd. Het dorpshoofd is de officiĂŤle contactpersoon van de gemeenschap met de voorouders. Beslissingen aangaande de gemeenschap worden door het dorpshoofd genomen. Maar om tot een beslissing te komen moet het dorpshoofd eerst naar zijn raadgevers luisteren en met hen overleggen. Een traditioneel dorpshoofd is geen dictator.
39
d. De maan (Oeganda) Heel vroeger stond de maan heel dichtbij. Je kon de maan bijna aanraken. Zij stond maar een meter of zeven van de aarde af. Toen leefden de mensen allemaal samen in één dorp en leefden heel gelukkig. Maar hun vreugde eindigde door het toedoen van een kind, Ziener genaamd, en door de schuld van zijn grootvader. Op een avond scheen de maan heel helder. Ziener zei tegen zijn grootvader: ‘Opa, wat is er eigenlijk in de maan dat ze zo helder schijnt?’ Opa antwoordde: ‘Ik weet het ook niet, maar ik denk zomaar dat er zilver binnen in de maan zit.’ Ziener antwoordde: ‘Goeie genade! Kunt u voor mij de maan naar beneden halen? Dan kan ik mooi met het zilver spelen.’ De oude man zei: ‘Ik kan niet zomaar de maan naar beneden halen. Zelfs als ik het zou kunnen, zouden we in dat geval het nachtelijke licht weghalen bij mensen die het zeer op prijs stellen.’
De maan (Tineke Timmers)
Maar op een zekere avond bedacht de oude man zich en besloot om de maan naar beneden te halen. Hij zei tegen zijn kleinkind: ‘Ziener, je maakt me wel bij alle mensen gehaat, maar ik zal proberen de maan naar beneden te halen.’ Toen de avond nacht werd, begaven opa en zijn kleinzoon zich achter het huis om de maan naar beneden te trekken. De grootvader klom op een stoel en bond een mes vast aan een erg lange stok. Maar telkens als hij de maan aanraakte, dreef de maan hoger en hoger weg. Bij de laatste prik sprong de maan de ruimte in naar waar zij zich nu bevindt. Een ongeluk komt nooit alleen. Toen de maan de ruimte insprong, gleed de oude man van de stoel af waarop hij was gaan staan en viel heel ongelukkig op de grond. Zijn kleinzoon zei toen tegen hem: ‘Kijk, opa, het ogenblik dat je de maan de ruimte instootte, viel je van je stoel af.’ Daarom staat de maan nu zo ver, zo heel ver van ons af. Toelichting: a. Ook in Afrika proberen grootouders hun kleinkinderen te verwennen. Ouders zijn veelal streng voor hun eigen kinderen om hun zo een goede opvoeding te geven. Maar grootouders
40
laten aan hun kleinkinderen hun goede en zachte kant zien. Daarom liet opa zich door zijn kleinkind overhalen om te proberen de maan te pakken. Daarmee verspeelde hij de nabijheid van de zilveren maan. En die maan zal nooit meer dicht bij ons komen staan. b. Grootouders moeten in hun goedheid niet toegeven aan alle grillen van hun kleinkinderen. c. Grootouders, hun kinderen en kleinkinderen wonen vaak samen op hetzelfde erf. Samen voeden zij de kinderen op. ‘Voor de opvoeding van de kinderen hebben we beslist behoefte aan andermans steun. We zeggen dan: ‘Je hebt een heel dorp nodig om een kind groot te brengen’ (Föllmi). d. Natuurverschijnselen worden met behulp van een verhaal uit de doeken gedaan. Maar het verhaal toont aan dat, als we de natuur proberen te veranderen, we ons ongeluk tegemoet gaan. Niet alleen de natuur komt verder van ons af te staan, maar we vallen onszelf een ongeluk! e. We proberen allemaal ons geluk na te streven. Maar we moeten wel weten dat we nooit ons geluk helemaal te pakken kunnen krijgen. Daarom zegt de Afrikaan ook: ‘Getrouwd zijn is bijna net zo erg als vrijgezel zijn. ’ Het geluk moeten we in onszelf zien te zoeken, niet in iets dat zich buiten ons bevindt. Hoe fanatieker we proberen ons geluk te bereiken, hoe verder het geluk van ons wegdrijft zoals in het bovenstaande verhaal van de maan. f. In sommige Afrikaanse landen proberen kinderen alle maanden de eersten te zijn die ’s avonds de nieuwe maan ontdekken. Kinderen hebben wat met de maan! g. In landen of streken zonder elektriciteit is de maan een kostbare hulp om ’s nachts te reizen of te dansen. h. Bij volle maan vangt men geen vis en mocht je zaad zaaien, dan komt er niets op! Volle maan is de tijd van ontmoeting en dans. i. Ook in Afrika verbinden vrouwen hun periodes met de maan. De Mongo zeggen, in plaats van dat een vrouw ongesteld is, dat zij de maan ziet zoals ook wij vroeger spraken van maandstonden. j. Bij nieuwe maan komen meisjes en vrouwen naar buiten om te dansen en om de nieuwe kracht van de maan op te doen. k. Bij nieuwe of volle maan wordt de eigenaar van een voorouderlijk heiligdom verondersteld daarin te slapen om zo in contact te blijven met de voorouders. In een droom zullen zij hem/haar een boodschap doorgeven. l. De afstand tussen de aarde en de maan bedraagt 384.000 km. Volgens de geleerden schijnt een vroegere afstand slechts de helft, zo’n 200.000 km geweest te zijn. Het Afrikaanse verhaal wijst wonderlijk in een zelfde richting.
41
e. De krokodil (West-Afrika)
De mensen woonden vroeger langs een grote en machtige rivier. Zij hebben hun huisjes en hutjes gebouwd tussen deze rivier en het oerwoud. Het is er goed toeven, maar ze hebben wel een probleem. Want in de modderige rivier woont een reuzenkrokodil: zijn huid is zo dik als een muur en zijn bek is voorzien van een enorme rij tanden zo lang en scherp als dolken. En telkens als hij zich in het gras langs de rivier beweegt, doet hij een hele wolk bange vogeltjes alle kanten opstuiven. Die krokodil moet al bestaan hebben lang voordat mensen er zich vestigden. Hij is zo sluw als een vos, krachtig als de goden en zijn hongerige gebrul doet zelfs olifanten op de vlucht slaan.
Op een dag verschijnt de krokodil in het dorp. Zijn klauwen krassen op de keien, zijn buik trekt een diep spoor in het zand. Hij stopt voor de drempel van het huis van de chef en opent zijn machtige bek. Zijn bovenkaak reikt tot boven de deur. De krokodil zegt tegen het dorpshoofd: ‘De vogels en vissen in de rivier kunnen me niet meer verzadigen. Ik wil nu om de dag een man en dan weer een vrouw hebben en op de eerste dag van de nieuwe maan een jong meisje. Als jullie weigeren me die te geven, zal ik het hele dorp verslinden.’ Nadat de krokodil uitgesproken is, klapt hij zijn rijen tanden op elkaar en gaat hij terug naar de rivier. Het pad trilt onder zijn korte maar krachtige poten. De mensen buigen het hoofd. Is het mogelijk om het bevel van de krokodil te negeren? Verscheidene oorlogskrokodillen hebben het dorp omringd en houden het in hun greep. Het hele volk trilt van woede maar onderwerpt zich. Men heeft geen keus. Een man, aan handen en voeten vastgebonden, wordt vervolgens naar de oever van de rivier gedragen. Men laat hem achter in het hoge gras. De volgende dag is het de beurt aan een vrouw. En zo gaan vele wrede weken voorbij. Op een dag verzamelt het dorpshoofd de dorpsoudsten in de schaduw van een eeuwenoude boom. Hij spreekt hen toe en zegt: ‘De krokodil haalt ons dag na dag onderuit. Als we zo doorgaan, overleven we het niet. Vanavond, als het donker geworden is, komen we allen in het geheim met vrouwen en kinderen bijeen aan de rand van het bos en vluchten we naar een gastvrijer land.’ En zo gebeurt het. Bij het vallen van de avond verlaat eenieder zijn huis en verdwijnt in het bos. De volgende morgen ligt de krokodil aan de oever van de rivier op zijn prooi 42
te wachten. Hij tandenknarst, kijkt in de richting van het dorp en ziet niets gebeuren op het pad. Heel achterdochtig begeeft hij zich op het land en in het riet roept hij de watergeest aan. Die watergeest verschijnt dan op de golven als een grote gouden vis en zegt: ‘Krokodil, de mensen zijn vertrokken.’ Een donderslag rolt in de keel van het grote monster. Zijn klauwende poten slaan op de grond als op een grote trom. Hij begeeft zich naar het dorp en volgt vervolgens de voetsporen van de mensen tot ver in het bos. Na enkele weken lopen treft hij hen aan in een nieuw dorp dat zij daar gebouwd hebben en die de naam draagt van ‘Krokodilvrij.’ De krokodil begeeft zich over de dorpsstraat. Hij stopt voor de hut van de grote chef en zegt met schorre stem: ‘Ik heb vreselijke honger. Van nu af aan krijg ik van je twee mannen per dag en dan de daaropvolgende dag twee vrouwen. Ik wil ook je dochter, nu meteen.’ Als de dochter van het dorpshoofd op de drempel van hun hutje verschijnt, pakt de krokodil haar en neemt haar mee. Haar vader steunt en kreunt met zijn hoofd in zijn handen. De krokodil verslindt echter het droeve en mooie meisje niet. Hij neemt haar tot vrouw op de oever van de rivier. Een jaar later baart zij een jongen die de naam Rots krijgt. Zeven jaar gaan voorbij en de jongen is net zo groot geworden als een volwassen man. Zijn gezicht ziet eruit als een rotsachtige berg. Hij is niet alleen sterk maar ook net zo pienter als zijn machtige voorouders. Hij heeft echter een gruwelijke hekel aan zijn vader, de krokodil, omdat die het volk van zijn moeder langzaam dood laat bloeden. Op een dag besluit hij zijn vader te doden. Hij laat uit steen drie grote bakken houwen. Hij vult ze met palmwijn en zet ze neer op de oever van de rivier, waar de mensen dagelijks hun twee gevangenen achterlaten. De krokodil komt uit het hoge gras tevoorschijn. Hij snuift de geur van palmwijn op. Zijn neusgaten trillen. Hij begeeft zich naar de bakken en proeft even van dit nieuwe brouwsel. Hij vindt het heerlijk en slurpt dan grote hoeveelheden naar binnen. Spoedig wordt hij duizelig. Het wordt mistig om hem heen en hij stort neer in het gras. Eerst zingt hij nog, dan valt hij in slaap en snurkt als een houtzaag. Zijn zoon, de Rots, komt naderbij, buigt zich over hem heen en stoot hem aan met de punt van zijn voet. Hij heeft in zijn hand een bliksemsteen. Hij legt die steen tussen de gesloten ogen van zijn monsterachtige vader. Hij zegt dan overluid: ‘Bliksem, tref hem.’ Een schicht van vuur schiet uit de steen tevoorschijn en doorboort het harnas van de krokodil. De befaamde krokodil snurkt niet meer, haalt geen adem meer en beweegt niet meer: hij is dood, door de bliksem getroffen. De nog overgebleven dorpsbewoners stromen toe en dansen rond het karkas van de krokodil. Ze dansen en bezingen hun bevrijding. Ze dansen ook om de geest van de krokodil, hun voorouder, tot rust te brengen, want voorouders moeten in vrede rusten. Toelichting: a. Veel Afrikanen geloven dat hun notabelen na hun dood in dieren veranderen: in een krokodil, in een olifant of luipaard. Als dieren beschermen zij hun dorpen en hun nazaten. Als je dus op zo’n dier schiet, probeer je een voorouder te doden. Toen soldaten eens in het bisdom Basankusu, in Bolima, aankwamen om de olifanten te doden die geregeld bananen- en cassaveplantages verwoestten, zeiden de dorpsoudsten tegen de soldaten: ‘Zijn jullie gekomen om op onze voorouders te schieten?’ b. Soms wordt zo’n ‘voorouderlijk’ dier kwaad en richt grote vernielingen aan. Zieners
43
worden dan geraadpleegd om te weten te komen waarom de voorouders woedend zijn en hoe men die woede kan kalmeren. c. Om rampen te bezweren moeten er altijd offers gebracht worden, soms ook mensenoffers.. Met offer, zang en dans wordt de boosheid van de betreffende voorouder bezworen. Zijn geest moet tot rust komen. Alleen dan zullen zijn nazaten een rustig leven beschoren zijn. d. Het is de taak van de chef, de dorpsoudste, om in geval van een gemeenschappelijke rampspoed initiatieven te nemen. Hij doet dat in samenspraak en in overleg met de dorpsoudsten. Deze dorpsoudsten zijn veelal mensen die in hun eigen gezin gezag uitstralen. Vaak betreft het mannen met meerdere vrouwen die zonder al te veel problemen in staat zijn om meerdere vrouwen kunnen houden en dus de lakmoestest van goed gezag doorstaan hebben. e. Als iemand getroffen wordt door de bliksem, raadpleegt de familie een helderziende om te weten wie de bliksem ‘gestuurd’ heeft. Sommige mensen lijken en blijken macht te hebben om iemand met de bliksem te treffen. Dat in het verhaal de zoon van het monster die macht heeft is dus niet zo verwonderlijk. f. Te midden van rampen, overmacht en verderf staat een moedig en krachtdadig iemand op die het monster ombrengt. Hij wordt erkend als de redder van zijn volk, de Messias. In sommige verhalen snijdt de redder het gedode monster open en al zijn slachtoffers komen dansend en zingend uit zijn buik naar buiten. Ook de bijbel staat bol van redders in de nood. In vele noodsituaties staan profetische figuren en strijders op om het volk van de ondergang te redden. g. De verwoestende krokodil staat voor de dictator, de bijna almachtige president die met bruut geweld zijn onderdanen terroriseert. De mensen zijn weerloos. Bij tijd en wijlen worden bepaalde personen door de dictator opgepakt, afgevoerd en nooit meer teruggezien. Maar wanneer, zoals in het verhaal, het water aan de lippen van de bevolking staat, zoeken ze gezamenlijk een uitweg uit de hopeloze toestand. Maar hun poging om de dictator te ontlopen heeft vaak een averechtse uitwerking, want de onderdrukking wordt dan alleen maar erger en bloediger. Maar er is hoop, want zijn eigen zoon besluit tenslotte zijn bloeddorstige vader van kant te maken. En het lukt hem: de bevolking verheugt zich. Mensen komen zingend en dansend tevoorschijn. De scene van een dictator die over lijken gaat, is ons welbekend uit de geschiedenis en ook uit onze eigen tijd. We hoeven alleen maar te denken aan Nazi-Duitsland, aan China, Sovjet Rusland, Chili, Guatemala, Argentinië, Nicaragua, aan Congo, Rwanda, Burundi, Zimbabwe, Oeganda, Liberia, Sierra Leone, Cambodja, Birma, Vietnam, Soedan, Iran, Irak, Libië en Syrië. We vernemen via de media de bloedige verhalen en staan er dan vaak even machteloos bij als de dorpelingen bij het geweld van de krokodil. We kunnen vaak alleen maar hopen dat er van binnenuit een positieve verandering op gaat treden. Het krokodillenverhaal is dus ook voor ons niet uit de lucht gegrepen maar zeer actueel. Zet het nieuws op de tv maar aan! Gewapende interventies om een dictator te verdrijven zijn soms noodzakelijk zoals in de tweede wereldoorlog. Bij de bevrijding waren de slachtoffers in de concentratiekampen echter te uitgeput om nog zingend en dansend naar buiten te komen. f. Een nachtelijke aanval Op een dag vertelt een jeugdwerker mij en een hele groep jongeren het volgende verhaal:
44
‘Ik ben een jeugdwerker in de parochie van Basankusu (Congo). Tevens ben ik lid van President Mobutu’s jeugdbeweging. Voor deze beweging werd ik naar een dorp langs de rivier gestuurd niet ver van Bokakata. Dat dorp ligt op een afstand van zo’n 120 km van mijn eigen dorp. Het dorp waar ik heen gestuurd werd, ligt langs de Lulonga rivier. Ik bereik het dorp en roep de jeugd bijeen om hen op te peppen met patriottische verhalen, liederen en dansen. Die dag raak ik bekend met een vriendelijk meisje. Na twee dagen komt ze me inlichten en ook waarschuwen om die avond niet vroeg te gaan slapen maar me gereed te houden om een aanval van een krokodil af te weren. Als het avond wordt, hult heel de streek zich in het pikkedonker. Ik trek me terug in mijn huisje langs de rivier. Ik ga op het lage bed zitten tegenover het kleine bamboedeurtje en laad mijn geweer. Na twee of drie uur word ik erg slaperig maar met veel moeite blijf ik toch wakker. Dan steekt er een hevig onweer op boven het bos aan de andere kant van de rivier. Donder en bliksem komen snel op het dorpje af. Een krachtige wind schudt mijn hutje heen en weer. Blikseminslagen doen de aarde trillen. Ik word ontzettend bang. Dan opeens hoor ik buiten een ander soort lawaai. Met een krachtige stoot vliegt het bamboedeurtje open. Ik twijfel geen ogenblik, haal de trekker van mijn geweer over en schiet op wat op een krokodil lijkt. Dit zie ik vaag in het licht van de vele bliksemschichten. Het dier keert om en verdwijnt in de richting van de rivier. Ik weet dat ik het gevecht gewonnen heb. Ik ga liggen en probeer slaap te vatten. De volgende ochtend word ik al vroeg gewekt door de haan van de buren. Ik ga direct naar buiten om te zien of de krokodil sporen achtergelaten heeft. En jawel, hoor, een spoor van een krokodil loopt van mijn hut recht naar de waterkant. Terwijl ik even rondloop, zie ik rook omhoog dwarrelen uit een huis aan het eind van het dorpje. Van die kant hoor ik mensen rouwklagen. Niet veel later verneem ik dat een oude man die nacht gestorven is.’ Toelichting: a. Uitleg van de jeugdleider: ‘Deze gebeurtenis bevestigt ons geloof dat iemand zich, zelfs voor zijn dood, kan veranderen in een krokodil om een vijand aan te vallen. Toen de oude man zich in een krokodil veranderde en mij aanviel, overleefde hij de kogelregen niet. Dankzij de waarschuwing van het vriendelijke meisje overleefde ik de aanval.’ Ook hier ging dus het gezegde op: ‘De een leeft dankzij de ander’ (PK792). b. Dan blijft de vraag nog over: hoe wist het meisje dat de jeugdwerker aangevallen zou worden? c. Geen van de aanwezige jongeren twijfelt aan de echtheid van het verhaal. Overal immers doen krokodillenverhalen de ronde. Zowel de rivierbewoners (Baenga) alsook de bewoners van het oerwoud (deMongo) geloven heilig in de macht van de ‘voorouderlijke’ krokodillen. g. Omruilen (West-Afrika) Een moeder heeft twee jongens. Op een dag gaat zij brandhout zoeken. Ze komt terug met een takkenbos op haar hoofd. Bovenop dat brandhout zitten twee rode vogels. Zij waren daarop neergestreken maar hun pootjes waren vast komen te zitten in de takjes. De moeder geeft een vogel aan elk van haar jongens.
45
De oudste jongen zegt: ‘Mijn buik rammelt. Ik ga de veren van het vogeltje plukken en het vogeltje roosteren. Moeder, kunt u me een vuurtje maken?’ ‘Ik’, zegt de jongste, ‘ik houd mijn vogel. Ik ga het omruilen.’ Zijn broer vraagt hem: ‘Omruilen tegen wat?’ Hij antwoordt: ‘Tegen de dochter van een dorpshoofd.’ De oudere broer vraagt hem: ‘ Tegen de dochter van een dorpshoofd? Broertje, je bent niet goed snik!’ De jongste broer vertelt hem: ‘Het geeft niet wat je ervan denkt. Tot ziens, broer. Tot ziens, moeder!’ De jongen neemt zijn vogel en gaat op stap. In het eerste dorp dat hij aandoet, ziet hij kinderen bij de smidse spelen. De kinderen zien zijn mooie rode vogel en vragen hem: ‘Jongen, geef ons je rode vogel.’ ‘Beste vrienden, hier hebben jullie hem.’ De kinderen doden de vogel door aan zijn nek te trekken en ze roosteren hem in het vuur. De jongen gaat in het stof zitten en begint te huilen. Hij jammert en zegt: ‘Geef mij de vogel van mijn moeder terug!’ De kinderen antwoorden hem: ‘Jongen, stil maar, we geven je een groot mes.’ De jongen is blij met het grote mes. Hij zet zijn reis voort. Weldra komt hij aan bij een vijver waar veel bamboe groeit. Mensen zijn daar bezig om bamboe met hun tanden door te bijten. Zij zuchten, bijten en knagen erop los. Hun monden bloeden. Ze zijn heel druk voor niets in de weer, want hun werk schiet voor geen meter op. ‘Neem toch mijn mes’, zegt de jongen, ‘dan kunnen jullie beter kappen en snijden.’ ‘Dank je wel’, antwoorden de mensen. Zij snijden en kappen de bamboestokken op alle mogelijke manieren. Maar op een gegeven ogenblik piept het mes en breekt het in tweeën. De jongen zucht: ‘Geef me mijn mes terug! Weten jullie van wie ik het mes kreeg? Van de kinderen van de smidse tegen een rode vogel die ik kreeg van mijn bloedeigen moeder!’ De mensen antwoorden: ‘Doe maar rustig aan! We zullen je een wilgenmand geven.’ De jongen krijgt een mooie wilgenmand. De jongen trekt verder met de wilgenmand in zijn hand. Langs de weg ziet hij een groot veld liggen. Op dat veld staan mensen voorovergebogen te werken. Zij oogsten tuinbonen en vullen daarmee hun broekzakken. Maar hun zakken zitten vol gaten. En door de gaten en scheuren heen vallen de bonen telkens weer op de grond. De jongen zegt hun: ‘Jullie schieten zo geen steek op; gebruikt mijn mand maar.’ In een mum van tijd is de mand vol. Maar men doet er nog meer bonen bij; men gaat op de mand zitten om alle bonen erin te persen. De mand kraakt en splijt. De jongen begint te huilen en houdt zijn handen voor zijn gezicht. Hij zegt: ‘Mensen, geef me toch mijn wilgenmand terug, die de bamboemensen me gaven voor het grote mes, dat ik kreeg van de kinderen van de smidse voor de rode vogel, die ik kreeg van mijn bloedeigen moeder!’ ‘Jongen’, zeggen de mensen lachend om zijn droefheid te temperen, ‘maak je niet ongerust. We geven je een hele pot olie.’ De jongen trekt verder met de pot olie in zijn armen tot hij aankomt bij een hele grote boom. Deze boom is wit: de stam, de takken, de bladeren, alles is wit. ‘Boom’, zegt de jongen, ‘wat zie je er bleek uit!’ De boom antwoordt: ‘Jongen, ik ben ziek. Maar ik zou kunnen genezen als je mij wat van je zachte olie geeft, want die olie ruikt heerlijk, ruikt naar het volle leven.’ De jongen smeert de hele boom onder de olie. Daarna gaat hij zitten zingen met een luide doch droeve stem:
46
‘Geef me mijn pot olie terug, die ik kreeg van de tuinboonmensen voor mijn wilgenmand, die de bamboemensen me gaven voor het grote mes, dat ik kreeg van de kinderen van de smidse, die het me gaven voor de rode vogel, die ik kreeg van mijn bloedeigen moeder.’ De boom geeft hem een takkenbos. De jongen trekt verder, z’n rug gekromd onder de zware last. Hij ziet handelaren zitten in de schaduw van een rots. De handelaren koken hun avondsoep. Maar weten jullie waarmee ze de ketel met soep stoken? Ze stoken de ketel met hun schoeisel, hun nagels, hun haren en hun baarden. De jongen zegt hun: ‘Neem mijn brandhout maar.’ Ze pakken de takkenbos en gooien het brandhout op het vuur. Het vuur rijst op met grote heldere vlammen. Als er alleen nog maar as en houtskool van het vuur over zijn, staat de jongen op. Zijn klagende stem rijst op en gaat de naar-de-hemel-opstijgende rook achterna. Hij roept: ‘Geef me mijn takkenbos terug, die ik kreeg van een zieke boom voor een pot olie, die ik kreeg van tuinboonmensen voor mijn wilgenmand, die de bamboemensen me gaven voor het grote mes, dat ik kreeg van de kinderen van de smidse voor de rode vogel, die ik kreeg van mijn bloedeigen moeder.’ De heren handelaren vertellen hem: ‘Hier heb je een zak zout. Je gaat er ook nog op vooruit! ’ Ze geven hem een grote zak zout. De jongen is blij en trekt verder tot aan de oever van een rivier. Hij proeft van het water en spuwt het water meteen uit. De rivier vraagt hem: ‘Hou je soms niet van me?’ De jongen antwoordt: ‘Je smaakt veel te flauw.’ De rivier antwoordt daarop: ‘Jongen, zout me maar in, dan zal ik lekker smaken.’ De jongen pakt zijn zak zout en kiepert het zout in de rivier. Wanneer de zak leeg is, buigt de jongen zich voorover en opent zijn armen naar zijn eigen spiegelbeeld in het water en zegt: ‘Geef me mijn zak zout terug, die handelaren me gaven voor een takkenbos, die ik kreeg van een zieke boom voor de pot olie, die ik kreeg van de tuinboonmensen voor mijn wilgenmand, die de bamboemensen me gaven voor het grote mes, dat ik kreeg van de kinderen van de smidse voor de rode vogel van mijn bloedeigen moeder.’ De rivier aanhoort het verzoek van de jongen en zegt: ‘Neem maar alle vissen die je kunt pakken. Je mag ze allemaal hebben’. De jongen vult de lege zoutzak met vis en draagt de glinsterende zak op zijn schouder. Hij komt al gauw in een groot dorp aan. Mannen hollen links en rechts achter ratten en sprinkhanen aan. De jongen vraagt hun: ‘Zeg, wat zijn jullie eigenlijk aan het doen?’ Zij antwoorden: ‘Onze baas krijgt zestig gasten en we hebben niets om hun voor te zetten. Wij jagen op dit ongedierte voor het grote diner.’ ‘Mannen,’ zegt de jongen, ‘breng me naar jullie baas.’ Als hij voor de baas staat, zegt de jongen: ‘Baas, kijk, hiermee kun je de genodigden voeden.’ De zak met verse vis legt hij voor hem op tafel. De koks in de keuken roepen uit: ‘Dank je wel, dank je wel’, en zij koken en serveren zestig maaltijden voor de gasten. Wanneer alles opgegeten is, begeeft de jongen zich onder de palaverboom. Hij speelt op zijn fluit, roert de trom en zingt deze woorden: ‘Mannen, geef me mijn glinsterende vissen terug, die de machtige rivier me gaf voor de zak zout, die handelaren me gaven voor een takkenbos, die ik kreeg van een zieke boom voor een pot olie, die ik kreeg van tuinboonmensen voor mijn wilgenmand, die de bamboemensen me gaven voor het grote mes, dat ik kreeg van de kinderen van de smidse voor de rode vogel, die ik kreeg van mijn bloedeigen moeder.’ ‘Wat wil je, jongen?’ vraagt het dorpshoofd. ‘Je dochter om mee te trouwen,’ zegt de jongen. Het dorpshoofd antwoordt hem: ‘Neem haar, houdt van elkaar en weest gelukkig.’ Het mooie meisje in goudkleurige kleren en hij in koninklijke gewaden begeven zich op een
47
wit paard naar het dorp, waar zijn moeder en zijn oudere broer wonen. Hij treft hen aan en zegt vol trots tot zijn broer: ‘Grote broer, ik kom je groeten! Kijk, dit is mijn echtgenote, die ik inruilde tegen de rode vogel.’ Die broer is zo verrast dat hij van schaamte bijna in de grond kruipt. Dit verhaal heb ik gehoord met mijn eigen oren; ik heb het vervolgens vanbinnen opgewarmd en het met mijn adem uitgesproken. Toelichting: a. Met geluk en doorzettingsvermogen kun je ver komen in het leven. ‘De aanhouder wint’ is immers een van onze spreekwoorden. ‘Met zuinigheid en vlijt bouwt men huizen als kastelen.’ ‘Nijverheid brengt geluk’ is de naam van een meisjesschool in Congo. Geluk kun je afdwingen. b. Je moet hoog mikken in het leven wil je wat bereiken. ‘Als je je beentje niet vooruitzet, zal je buik niet eten’ zegt een spreekwoord (PK1354). Als je lui bent en op je achterste blijft zitten, dan bereik je niets in je leven en blijf je maar over honger klagen. Eigen schuld dikke bult! c. De jongere broer was niet bang om zijn bezit te investeren. Hij had vertrouwen in de mensen die hij hielp en dus vertrouwen in de goede afloop. Ook hier is het Congolese spreekwoord ‘de ene mens leeft dankzij de ander’ van toepassing ( PK792). d. Dit verhaal met zijn herhalingen en met telkens een uitbreiding van het verhaal is een uitstekende geheugentraining voor kinderen en volwassenen gelijk. e. De Afrikaan zegt vaak: Je moet geboren zijn voor het geluk om vooruitgang te boeken in het leven. Als je steeds een pechvogel blijkt te zijn, kun je slechts tot je voorouders bidden om jou en je gezin te zegenen. h. Een domme navolging (Congo) Vele vrouwen trekken in de droge tijd het bos in om samen te gaan vissen in de half opgedroogde beekjes en plassen. Na vis gevangen te hebben, breken de vrouwen de stekels van de vinnen af, maar één van hen doet dat niet. Zij geeft haar moeder een stekelige vis die ze vervolgens klaarmaakt. Maar als ze de vis opeet, blijft een stekeltje in haar keel steken. Zij overleeft het ongeluk niet. Haar dochter roept de mensen bijeen om haar moeder te begraven. Maar haar vriendinnen weigeren te komen. Daarom organiseert de dochter de begrafenis zelf. Daarna begeeft zij zich naar een helderziende om uit te vinden wie haar moeder gedood heeft met de visstekel. Onderweg ontmoet zij een oude vrouw die haar vraagt: ‘Meisje, waar ga je heen?’ De vrouw zegt: ‘Ik zoek mijn moeder!’ De oude dame vraagt haar: ‘Zou je me kunnen wassen?’ De dochter wast haar. Daarna zet zij haar reis voort. Zij ontmoet nog een keer een oude dame en ook haar wast zij. Deze oude dame vertelt haar: ‘Ga naar die en die boom en ontmoet daar een vogel. Hij zal je vertellen waar je je moeder kunt vinden.’ De vrouw gaat verder, treft de vogel aan die haar de nodige inlichtingen geeft. Zij volgt de aanwijzingen en inderdaad treft zij haar moeder aan. Haar moeder komt haar niet met lege handen tegemoet maar heeft koffers vol mooie spullen bij zich. Moeder en dochter gaan met de volle koffers terug naar hun dorp. Als de andere vrouwen zien hoeveel mooie spullen de twee meegebracht hebben, zeggen ze: ‘Laten ook wij onze moeders doden om net zoveel mooie spullen te krijgen als onze vriendin.’ 48
En zij voegen de daad bij het woord en doden hun moeders, maar dezen sterven voorgoed. Hun dochters blijven helaas als wezen achter en verstoken van mooie spulletjes. Toelichting: a. Een moeder is heilig. Kom niet aan haar, anders loopt het faliekant verkeerd met je af. b. Eenieder heeft zijn eigen geluk in het leven. Denk niet dat jij in dezelfde schoenen staat als je vriend of vriendin. Probeer daarom niet een ander na te apen. Een spreekwoord zegt: ‘Neem niet de maat van de hoeven op, want de sporen zijn niet dezelfde ’ (PK2780). We zijn allemaal verschillend. Vooral ook de geesten die ons geluk bezorgen, zijn verschillend. c. ‘Iedere stinkplant ruikt weer anders’ (PK782). We moeten niet denken dat we allemaal hetzelfde zijn en hetzelfde succes zullen boeken in het leven. ‘Laat me springen waar mijn vriend sprong’ (W. 2746). Maar zo breek je je benen. d. ‘Quod licet Jovi, non licet bovi!’ (Wat de goden mogen, mag de koe niet’). Er zal altijd verschil van stand blijven. ‘Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.’ e. De verleiding om iemand na te apen is soms groot: ‘De vrouw die geen kind heeft, draagt een kei op haar rug ’ (W. 0486). Niemand wil immers uit de toon vallen. f. Het is een gangbare Afrikaanse overtuiging dat je een mensenoffer moet brengen om vooruit te komen in het leven. Zonder offer geen succes in het leven. De andere vrouwen waren ervan overtuigd dat, als ook zij hun moeders zouden offeren, welvaart hun in de schoot geworpen zou worden. Maar helaas klopte die berekening niet. g. De oude mens die we op ons pad ontmoeten, zal de hulp die we hem bewijzen, belonen met kostbaar advies. Maar dan moeten we hem of haar eerst even helpen.
i. Een salomonsoordeel (Oeganda) Heel vroeger waren moeder Buizerd en moeder Kraai dikke vriendinnen. Elk had kinderen. Maar de kinderen van moeder Kraai zagen er veel knapper uit dan die van Moeder Buizerd. Op een dag dat Moeder Kraai weg was om voedsel te zoeken, vloog moeder Buizerd naar het nest van Moeder Kraai en verwisselde de kinderen van moeder Kraai met haar eigen kinderen. Toen moeder Kraai op het nest terugkeerde, kon zij haar kinderen nergens vinden, wel de Buizerd kinderen. Moeder Kraai werd wild en trok eropuit om haar kinderen te zoeken. Terwijl zij rondvloog om haar kinderen te zoeken, zong zij dit lied: ‘Moeder Buizerd ging er met mijn kinderen vanonder. Zij zijn zo knap. ‘t Is gewoon een wonder. Moeder Buizerd liet me haar kinderen met snotneuzen. Ik pleeg zelfmoord, ik heb geen keuze. Ik verbrand mezelf in het vuur. Vandaag nog, op dit uur! ’ Overal waar ze ging, zong ze dit lied, terwijl ze iedereen vroeg of ze moeder Buizerd met haar gestolen kinderen gezien hadden. Ten langen leste kwam zij aan bij Moeder Buizerd en vond haar kinderen. Er ontstond een enorme ruzie tussen de twee moeders. Elk van de twee beweerde dat de knappe kinderen van haar waren.
49
Toen de dorpelingen de twee moeders over de kinderen hoorden bekvechten, riepen ze hen op het matje en zeiden: ‘Jullie beiden eisen die kinderen op. Wij gaan nu uitvinden wie nu de echte moeder is. Luistert goed! Wij geven jullie elk een lege schaal. Degene die de schaal met tranen weet te vullen, zullen we als de echte moeder van de kinderen uitroepen. Beide moeders namen een schaal in ontvangst. Moeder Kraai huilde en huilde, er kwam geen eind aan. Tenslotte vulde zij de hele schaal met tranen, maar moeder Buizerd kon geen enkele traan produceren. Zij, die bij dit oordeel aanwezig waren, kenden natuurlijk de kinderen toe aan moeder Kraai. Sindsdien zijn moeder Buizerd en moeder Kraai geen vriendinnen meer. Toelichting: Moederliefde is met geen andere liefde te vergelijken. Moederliefde overtreft alles. Een Congolees spreekwoord zegt dan ook: ‘De moeder van je vriendje is doof’ (PK2476). Als een kind in nood is en om hulp roept, krijgt het geen antwoord van de buurvrouw. Maar als zijn eigen moeder in de buurt is en het huilen hoort, geeft zij meteen antwoord! Over moederliefde gesproken! Een ander spreekwoord zegt: ‘Als een kind wegloopt, loopt het niet bij zijn moeder maar bij zijn vader vandaan ’ (PK1845). Nog een ander gezegde luidt: ‘Degene die van de pot houdt is zij die de pot gemaakt heeft’ (PK2624). De band tussen moeder en kind is uniek!
C. Spreekwoorden Elk Afrikaans volk of stam bezit een schat aan spreekwoorden die soms oploopt tot vijfduizend stuks. Een spreekwoord is veelal een oud en kernachtig gezegde dat een waarheid of een wijsheid uitdrukt. In Afrika worden spreekwoorden in het dagelijks gebruik te allen tijde gebezigd en hebben betrekking op relaties, moeilijkheden, vreugdes en persoonlijke of sociale conflicten. Afrikanen gebruiken hun spreekwoorden om hun mening te onderstrepen of te bevestigen, om een argument te weerleggen of te versterken en ook om met inzichten te spelen en anderen de humoristische loef af te steken, want oudere mensen spelen soms het spel om een spreekwoord naar voren te brengen zodat een ander een spreekwoord van tegenovergestelde betekenis moet citeren. In de dorpsrechtbank gebruiken rechters spreekwoorden om hun vonnis te staven met de vermelding dat hun inzicht afkomstig is van de voorouders. In een kwade bui gebruiken gefrustreerde mensen soms spreekwoorden om anderen aan te vallen, te beledigen of te vernederen. Deze manier van spreken wordt door de gemeenschap als een grof taalmisbruik bestempeld. Spreekwoorden zijn een kostbare nalatenschap van de voorouders om de gemeenschap te versterken en niet om deze te ondermijnen. Spreekwoorden moeten in de correcte bewoordingen uitgesproken worden. Men is niet vrij om de tekst naar eigen inzicht te veranderen. Als een volk over een groot gebied verspreid woont zoals de Mongo in Congo die over een gebied van meer dan duizend kilometer verspreid wonen, dan tref je wel regionale variaties aan. Spreekwoorden kunnen een kostbaar hulpmiddel zijn voor pastorale activiteiten zoals catechese en verkondiging. Als men in een preek een spreekwoord gebruikt, wordt het ineens muisstil. Het is alsof men heilige grond betreedt. Het voordeel van een spreekwoord is dat het een voorbeeld geeft van wat er in het dagelijks leven onder de mensen of dieren gebeurt.
50
Spreekwoorden worden gebruikt als een sleutel tot of de conclusie van een verhaal. Bovendien citeert de spreker het eerste deel van een spreekwoord waarna de toehoorders automatisch het tweede deel toevoegen. Op die manier nemen de luisteraars deel aan de conversatie en/of aan de preek. Mijns inziens verdient het Afrikaanse spreekwoord een betere en hogere waardering in de kerken voor zijn spirituele gehalte. Als we een stukje uit de bijbel aanhalen, noemen we het een Woord van God. Als we precies dezelfde gedachte weergeven met behulp van een Afrikaans spreekwoord, mogen we dan onze schouders ophalen omdat het toch maar van de voorouders komt en dus niet geïnspireerd is? Laat me een voorbeeldje geven: Jesaja 55, 10-11: ‘Zoals regen of sneeuw neerdaalt uit de hemel en daarheen niet terugkeert zonder eerst de aarde te doordrenken, haar te bevruchten en te laten gedijen, zodat er zaad is om te zaaien en brood om te eten, zo geldt dit ook voor het woord dat voorkomt uit mijn mond: het keert niet vruchteloos naar mij terug, niet zonder eerst te bewerkstelligen wat ik wil en te volbrengen wat ik gebied.’ De profeet zegt dat Gods woord en zijn beloftes stand zullen houden en zullen worden vervuld. God zal doen wat Hij beloofd heeft. Er is dus hoop, want de Heer is met ons! Ook Jezus zegt het: ‘Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan’ (Mk 13, 31). Een Congolees spreekwoord drukt precies dezelfde gedachte als volgt uit: ‘De stam van een omgevallen boom zal verrotten, maar een woord verrot niet’ (PK2516). In het vochtige oerwoud rond de evenaar worden omgevallen en omgewaaide bomen spoedig aangevreten door termieten en schimmels. Na een aantal jaren vergaat en verdwijnt zelfs het hardste hardhout. Hele woudreuzen worden weer geabsorbeerd door de levende en stervende moeder natuur. Met dat spreekwoord wil men zeggen dat het menselijk woord niet verrot, want beloftes, zegeningen en verwensingen sterven geen natuurlijke dood. Een woord bewerkt wat het zegt. Een uitgesproken zegen zal geluk voortbrengen. Een vloek of verwensing zal drastische gevolgen hebben. Als een menselijk woord zoveel kracht heeft, des te meer het woord van God. Dat woord blijft en bewerkstelligt wat het zegt.
51
Bomen verrotten maar een woord verrot nooit. (New Vision)
De woorden van Jesaja komen tot leven in het Afrikaanse spreekwoord dat weer door de profeet bevestigd wordt. Zouden we beide bronnen niet als geĂŻnspireerd mogen en moeten beschouwen? Voor de lezers van de bijbel is Jesaja belangrijk. Voor de Afrikaan is zijn spreekwoord belangrijk omdat zijn spreekwoord zijn hart en ziel raakt, want hij ziet alle dagen dat een boom wel en een woord niet wegrot. Mijn vraag blijft daarom: hoe kunnen we volhouden dat het woord van Jesaja wel geĂŻnspireerd is en het Congolese spreekwoord niet? In het algemeen kennen mannen meer spreekwoorden dan vrouwen, want mannen komen vaker samen om te praten en te drinken. Door heel vaak samen te komen verrijken mannen hun taal. Afrikaanse vrouwen hebben niet veel tijd om samen te komen en te praten, want zij zijn steeds druk bezig om voor hun gezinnen te zorgen. Sinds sommige spreekwoorden gemaakt zijn door dronken mannen, zijn ze soms beledigend voor vrouwen. Maar in het algemeen bevatten de spreekwoorden een schat aan wijsheid. Zij rijken richtlijnen aan voor mensen van elke leeftijd. Vaak tonen ze medelijden met de kwetsbare leden van de samenleving zoals moeders, kinderen, wezen, zieken, invaliden en zelfs slaven. De spreekwoorden vergelijken vaak ons gedrag met dat van dieren en ook andersom om een situatie te verduidelijken. De spreekwoorden veronderstellen dat we begrijpen hoe bepaalde dieren zich gedragen en handelen. De Afrikaan is een bevoorrechte aanschouwer van moeder natuur waar wij mensen ook deel vanuit maken. Spreekwoorden drukken zich vaak in de ontkennende trant uit om de boodschap nog sterker uit te laten komen. In plaats van te zeggen dat we volgens onze inkomsten moeten leven, zeggen ze liever: leef niet buiten je vermogen. In de volgende spreekwoorden zult u veel ontkenningen tegenkomen. Ik verwijs vooral naar spreekwoorden die ik zelf verzameld heb onder de Mongo in Congo en onder de Basoga in Oeganda. Ik geef de volgende spreekwoorden als een proefje van het Afrikaanse denken en spreken. a. Over ouders en kinderen 1. In de bananenplantage van een onvruchtbare vrouw vind je geen kindergraf (CRC915).
52
• • •
Rond de woning bevindt zich vaak een bananenplantage. De mensen begraven daar hun overleden kinderen in de hoop dat het kind weer in zijn moeders schoot terugkeert. Zoek geen dingen waar ze niet te vinden zijn. Bepaalde toestanden hebben zekere gevolgen.
2. De eekhoorn veroordeelt de omgevallen boom niet (PK1173). • •
De eekhoorn geeft die plek de voorkeur, want de takken van een omgevallen boom vormen een ideale schuilplaats voor die beestjes. Wij allen zijn afhankelijk van de hulp van familie, vrienden en weldoeners. Wij moeten hen te allen tijde respecteren en hun vooral geen kwaad berokkenen.
3. De zoete cassave zal nooit een yam worden (PK751). Een yam is lekkerder dan een cassavewortel. Het spreekwoord wil zeggen: Je moet niet denken dat je belangrijker bent dan je ouders. Een leerling moet altijd zijn leraar respecteren. 4. Een jonge hond is niet vetter dan zijn moeder (PK760). • • •
Ouders weten meer dan hun kind. Kinderen moeten het ouderlijk gezag respecteren. Als een kind het goed doet, zullen mensen zijn moeder prijzen.
5. Jij en ik zijn familie. Maar jouw cadeautjes gaan naar vreemden (PK1119). We behoren eerst aan ons eigen gezin of familie te denken, want ‘het hemd is nader dan de rok.’ 6. Als de oude man thuis is, lopen geiten niet het huis binnen (PK1124). Ouderen zijn wijs en goed in het voorkomen of oplossen van ruzies of problemen. Dat is hun grote bijdrage aan de gemeenschap. Een kind of kleinkind voelt zich daarom veilig als zijn ouders of grootouders thuis zijn. 7. Een man moet net zo waaks zijn als een hond (Oeganda). Een man moet zijn gezin en familie beschermen onder alle omstandigheden. 8. Een kind is als een zakmesje. Zelfs als het je snijdt, gooi je het niet weg (PK707). • Zelf als een kind zijn ouders beledigt of anderszins pijn doet, mogen zij hem nooit het huis uitzetten of wegjagen. Ouders mogen een bepaalde situatie betreuren, maar nooit hun eigen kind de deur wijzen. • We kunnen dit spreekwoord ook toepassen op God wiens kinderen we zijn. God in zijn goedheid en medelijden zal ons nooit verwerpen wat we ook doen of hoe we ons ook misdragen. We blijven zijn geliefde kinderen. 9. Als een eekhoorn een olifant baart, is de olifant dan niet haar kind? Ook al wordt de zoon van een gewoon vrouwtje de president van de Verenigde Staten van Amerika, hij is en blijft de zoon van die eenvoudige vrouw! Hij moet haar altijd blijven eren
53
als zijn moeder! 10. Een zwijn verdraagt de kreet van zijn big niet (PK2338). Een moeder is altijd bezorgd om haar kind. Als zij haar baby hoort huilen, gaat zij er meteen naar toe! Hier is sprake van een ingeboren moederliefde.
11. Slechte tanden zorgen voor voedsel voor scherpe tanden. (CRC497). Bejaarde ouders zorgen vaak nog voor hun kinderen en kleinkinderen. 12. Een jonge hond poept net als zijn moeder (CRC347). • Kinderen gedragen zich als hun ouders, want ze hebben dezelfde genen! •
De vader blameert hier de moeder voor de slechte trekken van hun kind.
13. Een stout kind lijkt op haar moeder (CRC518). De vader blameert hier zijn vrouw voor de kwalijke karaktertrekken van hun kind. 14. Een agressieve koe produceert niet altijd een agressief kalf (CRC362). Kinderen verschillen van hun ouders, want zij zijn een combinatie van verscheidene factoren en achtergronden. 15. Als je kijkt naar je kind, zie je zijn vragen voordat je ze hoort (Serere). Ouders begrijpen hun kinderen op een geheel eigen en bijzondere manier. b. Over het huwelijk 16. Gehuwd zijn betekent gunsten schenken (CRC570). Een vrouw moet haar echtgenoot behagen om van een stabiel en vredig huwelijk te kunnen genieten. Deze regel geldt ook voor de echtgenoot. 17. Een kind is als vissenpoep (PK708).
54
Zoals het moeilijk is om vissenpoep in het water te pakken, zo is het soms heel moeilijk om een kindje te krijgen. Dit is de klacht van onvruchtbare vrouwen. 18. Als je van alles en nog wat drinkt, zul je op een dag vergif drinken (PK1107). • •
Jongelui moeten heel omzichtig te werk gaan in het zoeken van een levenspartner. Sommige mannen veranderen van vrouw zoals je hemden verwisselt. Zij lopen het risico om in het gezelschap van een zeer slechte vrouw wakker te worden. Vertrouw je medemens, maar vertrouw hem/haar niet blindelings.
19. Het hebben van slechts één vrouw ruikt naar vrijgezellenleven (PK2880 en CRC964). Een getrouwde vrouw bezoekt vaak haar geboortedorp voor een gewoon bezoekje, voor begrafenissen, om een pasgeborene te bekijken of om haar eigen baby te laten zien en zelf lekker verwend te worden. Ze blijft dan een of meerdere weken plakken. Telkens als zijn vrouw weg is, moet haar man zich maar zien te redden alsof hij een vrijgezel is. Polygamie lost dit probleem op. Een getrouwde vrouw van haar kant behoort daarom haar visites te beperken! 20. Het kleine scherpe oog van de haan houdt de hen goed in de gaten (CRC440). Een goede echtgenoot verliest zijn vrouw niet uit het oog! Hij zal haar gedrag goed in de gaten houden. Gaan ze samen op stap, dan loopt de man voorop. Maar als ze door het bos trekken, loopt de vrouw voorop zodat zij niet onverwachts verdwijnt. In Congo spijkerde de echtgenoot van vijf vrouwen een bordje bij de ingang van zijn terrein met de tekst: ‘Verboden toegang voor mannen na zonsondergang! ’ 21. De honger van de geit doet de eigenaar pijn (CRC360). Wat een mooie, ecologische gedachte! Het gezegde betekent: ouders lijden als het met hun kind misgaat. Ze voelen de pijn van hun kind net zoals de eigenaar van de geit wanneer deze laatste honger lijdt. 22. Gehuwd zijn is bijna net zo erg als vrijgezel zijn (Oeganda): Het echte levensgeluk vind je niet in getrouwd zijn, in kinderen of kleinkinderen hebben of in macht en rijkdom. Het echte geluk vind je in je hart: in het tevreden zijn met wie je bent en wat je hebt, in je innerlijke rust, in het-niet-te-hoeven-hollen achter mensen en dingen aan, in
55
het zien van de schoonheid van de natuur, in het horen van de stilte, in het luisteren naar de vogels en naar rustige muziek, in jezelf geborgen weten in de aanwezigheid van lieve mensen en van beschermende voorouders. De Mongo zegt dan ook: Bokiji botofomba (PK477): de wereld bedriegt ons. De ‘wereld’ staat voor onze aspiraties, onze verlangens en onze lusten. Die verlangens gaan soms met ons aan de haal; ze zijn volgens de Mongo allemaal bedrog, want zo gauw je je hand legt op wat je verlangt, houdt het verlangen op. c. Over diverse onderwerpen: 23. Wat de wortels beramen, weten de bladeren niet (PK384). We weten niet wat de toekomst of God ons brengen zal. Wat een andere cultuur ons biedt, daar hebben wij geen weet van. 24. De saus is heet, het vlees is taai. Ik ben een oude vrouw zonder tanden. Mijn mes is stomp en ik eet uit de pot samen met haastige mensen. Hoe kom ik aan mijn trekken? (PK835) De spreker geeft aan dat hij zich in een penibele, in een bijna onmogelijke situatie bevindt om aan zijn trekken te komen. 25. Het kind in de mens houdt nooit op te bestaan. Zelfs in een volwassene steken kinderstreken en speelsheid af en toe de kop op. Gelukkig maar! 26. De koe die van de kudde wegloopt, valt in een greppel (CRC395). Maak deel uit van een gemeenschap, want die zal je beschermen en helpen. 27. Om een luis te pakken, daar heb je twee vingers voor nodig (PK849). ‘Eendracht maakt macht.’ ‘Vele handen maken licht werk.’ ‘Samen sterk’. Wij hebben de hulp van anderen nodig en anderen die van ons. In Oeganda zeggen ze: ‘Twee dwazen weten meer dan één wijs man. ’ Twee personen die elkaar bij staan, komen verder in het leven dan een enkeling die alles alleen probeert te doen. 28. Alleen de schildpad die zijn nek uitsteekt maakt vooruitgang. (Oeganda). De schildpad moet eerst zijn nek uitsteken om te kunnen lopen: • • •
Als we vooruitgang willen maken, dan moeten we wel ons best doen. Om te slagen in het leven moeten we risico’s nemen. Om te communiceren moeten we onze wensen en gedachten kenbaar maken.
56
29. Alleen een vasthoudende jachthond zal vlees eten (PK1985). •
•
Het is niet gemakkelijk voor een hond om een dier in het bos te vangen, want het wild doet van alles om aan de hond te ontsnappen. Maar alleen met heel veel doorzettingsvermogen grijpt de hond zijn prooi. Als een jachthond uiteindelijk een prooi bemachtigd heeft, zal zijn baasje hem zijn portie vlees niet onthouden. Wij moeten een grote mate van doorzettingsvermogen bezitten om te slagen in het leven.
30. Met het jagersnet op de schouder vangen we geen dier (PK894). We moeten het jagersnet ter hand nemen d.w.z. gebruiken. In het leven moeten we alle zeilen bijzetten om te slagen. Dit spreekwoord wordt gebruikt om iemand aan te sporen om van zijn stoel af te komen en aan het werk te gaan. ‘Rap van hand, rap van tand’: Als je hard werkt, zal je ook goed te eten hebben. 31. Rijkdom is als slaap in je oog. Het ontstaat ’s nachts (CRC572). Misschien leef je al jaren in armoede, maar op een goede morgen zal je wakker worden en zal je weten hoe je rijk kunt worden of hoe rijk je bent. ‘Het geluk komt in de slaap.’ 32. Je hebt geen zout om een kip te bereiden en nu zoek je zout om een geit klaar te maken! (PK544) • •
Je moet niet boven je stand leven. Maak geen ruzie als je geen geld hebt om een advocaat in de arm te nemen of boetes te betalen.
33. De zuurzakboom die je leven redde, mag je niet omkappen (PK712). Wees dankbaar voor de goede diensten die anderen je bewezen hebben. Vergeld geen goed met kwaad. Houd je weldoeners hoog. 34. Het kind in je schoot beledigt me (PK696). Dit is een zinnetje uit een fabel. Sommige beschuldigingen zijn helemaal uit de lucht gegrepen maar moeilijk te weerleggen, zoals sommige beschuldigingen van seksueel misbruik. Valse beschuldigingen kun je vaak niet weerleggen zoals het zinnetje ‘het kind in je schoot beledigt me.’ 35. Klaag pas over het weinige vlees als je het vasthoudt (PK149). Klaag niet over een cadeautje of over je geringe salaris voor je het in handen hebt; anders wordt het je niet eens gegund en loop je het nog mis ook. 36. Een zere buik is vergeten wat het at (CRC514). We vergeten dat wij vaak zelf te blameren zijn voor onze problemen. 37. Men begraaft geen slaaf zonder viskoppen ( PK287). Vroeger begroef men een slaaf samen met zijn overleden meester. Maar zelfs deze slaaf mocht men voor de begrafenis geen eten weigeren.
57
• •
Heb medelijden met elk menselijk wezen. Iedere werker heeft recht op een beloning.
38. Er bevinden zich veel ratten maar geen enkele doet de deur dicht. (CRC352). Geen enkele muis of rat sluit ooit het gaatje naar het holletje af, want geen enkel is er verantwoordelijk voor. Dit wil zeggen dat, als in een gezin of op het werk niemand voor een bepaalde taak verantwoordelijk is, er niets van terechtkomt. Dus wees in dat geval verstandig en neem de verantwoording op je of vraag iemand anders dat te doen. 39. De beloning van een ezel is een trap (CRC366). Je moet degene die jou geholpen heeft, belonen en niet straffen. 40. Het kleine visje huilt, maar zijn traantjes zijn onzichtbaar, want het water is diep (PK458). • •
De spreker is diep bewogen of heeft grote problemen. Hij wil er niet over spreken of kan er niet over praten, want het doet te zeer. Iemand verbergt zijn tranen. Maar de traantjes zijn er wel.
Het kleine visje huilt..
41. Neem geen slang aan boord (PK2801). Als je aan het roeien bent en een slang klimt in je kano, heb je geen andere optie dan om overboord te springen. Neem geen slechte vrienden in je gezelschap op, want dat zal je duur komen te staan.
58
42. ‘Ik zal morgen sterven’ plant geen boombastboom (CRC 545). De gedachte aan je dood doet je verlammen en maakt je lui. Je kunt beter voor een goede toekomst blijven werken, is het niet voor jezelf dan toch voor je kinderen en kleinkinderen. Maar veel Afrikaanse bejaarden zeggen in dat geval: ‘Dan moeten zij die boom maar planten’. 43. Gedraag je zoals de chimpansee en meneer Lomboto (PK 507). Toen op een dag meneer Lomboto ver in het bos in een palmboom geklommen was met behulp van een klimhoepel, viel zijn hoepel naar beneden terwijl hijzelf nog bovenin de boom zat. Op zijn hulpgeroep kwam alleen een chimpansee af die op een tak van een naburige palmboom ging zitten en wel op zo’n manier dat Lomboto die kon pakken en zich naar beneden kon laten zakken. Toen geringe tijd later het dorp met netten op jacht ging, werd de chimpansee omsingeld door de naderende jagers. De chimpansee snelde echter op Lomboto af, die de chimpansee herkende en het net omhoogtilde! Zo kon de chimpansee er onderdoor glippen, de vrijheid tegemoet. In het leven moeten we elkaar wederzijdse diensten bewijzen. Dus vergeet je weldoeners niet, want liefde moet wel van twee kanten komen. 44. De lijnen in je hand verdwijnen nooit. (Oeganda) Vrienden komen en gaan. Maar je familie blijft je familie. ‘Het hemd is nader dan de rok.’ Je kunt met een broer of zus ruzie hebben, maar de familie- en bloedband blijft altijd bestaan.
Schilderij van Wies Vanderslagmolen
45. Hij wil geen zout in de pap (PK72). We nemen soms geen goede raad aan. Het leven zou zoveel beter en leuker zijn als we de goede raad van anderen op zouden volgen. Het betekent ook dat de kerken niet altijd openstaan voor het zout d.w.z. de spiritualiteit die uit andere religies tot ons komt.
59
46. Een gekregen kledingstuk houdt het geen twee weken uit. (PK1215). Als je fatsoenlijk wilt leven, werk dan hard om in je eigen levensonderhoud te voorzien. Met een gekregen kledingstuk schiet je in feite niets op, want je blijft in je armoede steken.
D. Raadsels Raadsels zijn een poort (Mt. 7, 13-14) tot het leven omdat zij ons doen verbazen. Zij halen ons uit onze dagelijkse beslommeringen en zorgen. Raadsels stellen ons vragen die niets met onze dagelijkse bezigheden van doen hebben. Wat zij wel doen is onze verbeelding en ons geheugen prikkelen en scherpen. Op die manier zijn ze een gedegen stuk gereedschap in de handen van ouders en leerkrachten. Bovendien vermaken zij kinderen en doen ze hen lachen. Raadsels stimuleren ook een gezonde strijd en na-ijver onder kinderen als zij de raadsels proberen op te lossen. Raadsels zetten kinderen aan om zelf raadseltjes uit te vinden. Op die manier worden hun speelsheid en verbeelding geprikkeld. Creativiteit is een van ’s levens kruiden om tot een grotere zelfwaardering te komen. Plezier en lachen laten kinderen zichzelf zijn en maken volwassenen weer tot kinderen. Kinderen op hun beurt kunnen hun ouders de waarde van speelsheid bijbrengen, ook in moeilijke tijden. Indien wij, volwassenen, speelsheid beter waarderen, maakt het ons gemakkelijker om onze waardigheid te laten varen en ons in de wereld van de kinderen te begeven. Met plezier, lol en geestigheid voelen kinderen zich thuis met anderen en met zichzelf. Speelsheid leert het kind de grenzen verkennen van wat in het spreken wel en niet behoorlijk en toegestaan is. In deze zin zijn raadsels educatief. Sommige raadsels staan open voor twee of meer antwoorden of verklaringen. De volgende raadsels zijn genomen uit het boekje genaamd: ‘De Raadsels van de BasogcC van Jinja, Oeganda. 1. Wat is nat, gebouwd op een droog voorwerp? • Vlees op botten. • Een paddenstoel op een droog stuk hout. 2. Wat is droog, gebouwd op een nat voorwerp? • • •
Een vingernagel. De hoorn van een dier. Tanden op tandvlees.
3. Ik heb mijn huis met de ingang naar boven gebouwd. Wat is het? Een pot of pan. 4. Ik weet het en ik zeg dat hij het doet maar ik heb het hem nooit zien doen. Iemand die opgroeit.
60
5. Ik heb soldaten die tegelijk salueren. Wie zijn dat? • De oogwimpers. • Termieten (als ze aan het knagen zijn, markeren zij hun aanzet allemaal tegelijk). 6. Ik heb een huis zonder ingang. Wat is het? Een ei. 7. Mijn kinderen blijven gewoonlijk binnen. Maar als ze eropuit gaan, worden ze gepakt. Wie zijn zij? Witte mieren die door mensen, dieren of vogels gepakt worden, zodra zij zich laten zien. 8. Ik heb twee dochters. Elk is bang van het voorwerp waar de ander van houdt. Een trom en een kookpot. De trom haat de stok maar houdt van vuur. De kookpot is bang voor het vuur maar houdt van stokken. (Een trom wordt door vuur opgewarmd om goed gespannen te zijn en een mooie klank te produceren.) 9. Ik heb soldaten die witte hemden dragen en rode broeken. Wie zijn dat? De koewachters (egrets) met hun rode poten en witte veren. 10. Ik bezit twee oude heren van wie de een de ander achternazit. Wie zijn dat? De twee wielen van mijn fiets. 11. Al mijn vrouwen zijn wit geworden. Wie zijn dat? De haren op mijn hoofd. 12. In het moeras liggen schotels en ook op het droge land liggen schotels. Wat zijn dat? Koeienvlaaien. 13. Als mijn vrouw loopt, raken haar voeten de grond niet. Wie is zij? Mijn fiets (de vorken van het voorwiel lijken op twee benen). 14. Mijn schoonzus maakt een vuurtje, maar het hout verbrandt niet. • De kam van een haan. •
De reflectoren van een fiets.
15. Ik ken de meneer over wie jullie het hebben, maar ik kan hem niet zien. De wind.
61
y - . ■ ■ - ■'■■■■_ w
'v • • • • ! ’ • ; +rjkL '
lijf f,* '-V 1 •
é .cv,- ,
, . , , -s jgaLv. A.vV
Als ik wegga staart mijn vrouw me na...
16. Als ik wegga staart mijn vrouw me na. Als ik terugkom, staart ze me aan. Hoe heet zij? De deuropening! 17. Hoeveel je jezelf ook ophemelt, • Je zult nooit op water kunnen schrijven. • Je kunt nooit een naald over de rivier heen gooien. • Je zult nooit de wind kunnen pakken. • Je zult nooit God zien. 18. Ik heb iemand die zijn huis op een pilaar gebouwd heeft. Wie is dat? Een paddenstoel. 19. Mijn vriend werd geboren met messen. Wie is dat? Een ananas. 20. Mijn vrouw kookt nooit bananen zonder jus. Men doet nooit een grote boodschap zonder een kleine boodschap. 21. Mijn vriend woont in het bos maar huilt nooit. Wie is dat? De baby in de moederschoot. 22. Zijn huid is hard, zijn vlees is taai, maar hij geeft heerlijke soep. Een stuk suikerriet. 23. De koning woont in een ommuurd paleis.
62
De tong. 24. De koning kent geen vredig gelach. Wie is hij? Een blaffende hond. 25. Het raadsel van een man met een luipaard, een geit en cassave bladeren. Een man wil de rivier oversteken, maar zijn prauwtje is te klein om zowel een luipaard, een geit en cassavebladeren in één keer over te zetten. Hij kan slechts één voorwerp tegelijk meenemen. Als hij eerst de luipaard overzet, en de geit en de bladeren achterlaat, dan vreet de geit de bladeren op. Maar als hij de bladeren eerst overzet, eet de luipaard de geit op. Als hij de geit eerst overzet, dan blijft de luipaard zonder problemen met de bladeren achter. Maar als hij dan teruggaat om de luipaard te pakken, moet hij aan de overkant de luipaard met de geit achterlaten. Maar als hij in plaats van de luipaard de bladeren meeneemt en bij de geit afzet, vreet de geit de bladeren op. Allemaal onmogelijke situaties. Hoe kan die man alle drie voorwerpen over de rivier zetten zonder ze te verliezen? Het antwoord: De man moet eerst de rivier oversteken met de geit, terwijl hij dus de luipaard met de bladeren achterlaat. Hij gaat dan terug om de luipaard op te halen. Als hij de luipaard overgezet heeft, keert hij terug met de geit, die hij daar dan achterlaat en de bladeren inlaadt, overzet en neerlegt. Vervolgens roeit hij terug om de geit op te halen zodat alle drie voorwerpen de rivier overgezet worden.
E. De tamtam of seintrommel Een tamtam is een gespleten seintrommel gemaakt uit een boomstam. De seintrommel heeft twee tonen. Omdat Bantoetalen opgebouwd zijn met twee tonen kunnen ze met de seintrommel in principe alle berichten doorgeven. In een land waar gemeenschappen van elkaar afgesneden zijn door talrijke moerassen, beken en rivieren is de seintrommel een wonderlijke uitvinding van het menselijk brein. Toen onze voorvaderen nog met postkoetsen in de weer waren om berichten door te geven, klom in het evenaarsoerwoud ’s avonds het dorpshoofd op een mierenheuvel om de dood, de geboorte of het bezoek van iemand aan te kondigen. Ook een dreigende aanval van een vijandige stam werd vlug doorgeseind.
De seintrommel
63
In de stilte van de avond, wanneer geen enkel zuchtje wind de bladeren doet ritselen, wanneer de vochtigheid van de lucht het geluid over vele kilometers verplaatst en voordat de mensen zich voor een goede nachtrust neerleggen, klinkt de houten seintrommel, lokolé genaamd, van dorp tot dorp. Wanneer het ene dorp het bericht aan het volgende dorp doorgeeft, kan een bericht in een minimum van tijd een gebied van tientallen kilometers ver bereiken.
De seintrommel wordt gewoonlijk boven op een mierenheuvel geplaatst. Een klein afdakje wordt daarboven gebouwd om de trom tegen zon en regen te beschermen. De hoogte van de mierenheuvel helpt ook mee om het geluid zo ver mogelijk te laten dragen. Maar de klei van een mierenheuvel is zeer vet. Die klei wordt dan ook gebruikt om er bakstenen van te maken. De klei is ook goed genoeg om de stenen in de zon te laten drogen. Maar omdat de klei zo vet is, steken mensen, als ze een seintrommel boven op een mierenheuvel willen installeren, eerst treden in de mierenheuvel zodat men ook na een regenbui de heuvel kan beklimmen. Om een seintrommel te maken, wordt een lange gleuf in een stuk boomstam gemaakt. Met behulp van zelfgemaakte beitels wordt de gleuf in de boomstam verder uitgehold. In het midden van beide zijden van de gleuf lopen uitstekende randen die borsten genoemd worden. Door de ene kant van de boomstam meer uit te hollen dan de andere kant schept de timmerman twee tonen. Gewoonlijk is het verschil tussen de twee tonen anderhalve noot. Grote trommels hebben natuurlijk een zwaardere klank dan de kleintjes, maar dat wil nog niet zeggen dat het geluid van de grote trommen verder draagt. Het spreekwoord PK1850 zegt dat de seintrommel niet ver reikt omdat hij groot is. Het spreekwoord wil zeggen dat je niet automatisch alle wijsheid in pacht hebt omdat je bejaard bent! Niet alle dorpelingen zijn de kunst van het seinen machtig. Maar elk dorp heeft wel een specialist. Die specialist is altijd een man. Ik heb nog nooit een vrouw berichten zien doorgeven. De tamtam wordt ‘geroerd’ of ‘beroerd’ zoals ze zeggen met twee stokken van
64
vijftig a zestig centimeter lang. Het werkwoord (be)roeren wordt gebezigd omdat je niet te hard op de seintrommel mag slaan om het instrument niet te beschadigen of te vernielen. Een seintrommel boven op een mierenheuvel.
Ik heb de houten tamtam alleen in Congo gezien. De Mongo zijn de specialisten. Bijna alle berichten die ze doorgeven, zijn standaardberichten, elk voor een bepaalde gelegenheid. Er is me verteld dat bijvoorbeeld mensen van de naburige Ngombe-stam hun berichten ook in het lomongo doorgeven. De seintrommel wordt ook gebruikt ter begeleiding van dans en gezang. De grootste en machtigste seintrommels zijn te vinden onder de Bongandó in de streek van Djolu. Ik heb er vaak voor gepleit om deze traditionele techniek ook in scholen te onderrichten, zodat, zelfs indien het mobiele tijdperk zijn intrede in het oerwoud doet, deze wonderlijke uitvinding behouden blijft voor het nageslacht en voor de mensheid. De seintrommel verdient een plaats op de lijst van het culturele erfgoed van de mensheid. Maar de hoge heren en dames in New York hebben waarschijnlijk nog nooit van die uitvinding gehoord! En de Congolees kan ’s avonds in het donker zo lang en zo vaak trommelen als hij wil, de westerling zal zijn tv er niet voor uitzetten. Heel jammer. Zie hier enkele standaardberichten die gebruikt worden. Ik duid de hoge tonen aan met een accent op de klinkers: 1. Tóki ndé betéma lükulüku; aóta ya limoto ikendaka l’ekóló: (In Waka) ‘Wij waren zeer bezorgd. Zij heeft een meisje gebaard dat manden draagt.’ Er is een eind gekomen aan aller bezorgdheid. De geboorte van een meisje heeft plaats gevonden. Ze voegen er voor de duidelijkheid aan toe ‘die manden draagt’. Alleen vrouwen dragen manden op hun rug. Heel uitzonderlijk doen mannen dat ook, maar dan krijgen ze onderweg gauw de vraag gesteld: ‘Wat is er met je vrouw aan de hand?’ Als mannen een oude fiets hebben, dan zetten ze liever de zware mand op de bagagedrager of tussen het stuur en het zadel in. Dit alles om hun mannelijke waardigheid niet te verliezen! 2. Bolong’ómóko nda lokolo: (in Balinga) ‘Een koperen ring aan het been.’ Vroeger waren het alleen vrouwen die koperen ringen om hun enkels droegen. Dus ook hier wordt de geboorte van een meisje aangekondigd.
65
3. Tolombo tósümaka likota, tóka jéékéké linda linéne j’ótómóló óka benanga: (in Lifumba) ‘De verkenner die jongelui aantrekt; hij verspert de weg. Hij is de oudste van alle dorpen.’ Het gaat hier duidelijk om de geboorte van een jongen, een krijger in de maak, iemand die zijn gezag zal doen gelden. Hier volgen enkele Mongo spreekwoorden die betrekking hebben op de seintrommel: •
Etumbe lokolé nd’okonp (PK1256)
‘De invalide met de seintrommel boven op de mierenheuvel. ’ Zo’n persoon zal nooit de seintrommel kunnen bereiken, want vaak zijn het pad en de treden naar boven ook nog spekglad. Het spreekwoord wil zeggen dat je geen taak moet toebedelen aan iemand die daar niet tegenop gewassen is. •
efom^ lokolé ntaat’eloko, ósóat’eloko ^sangy,ésakó (PK1305):
‘Niet wie de seintrommel beroert, krijgt de schuld, maar hij die de nieuwtjes doorvertelt. ’ • Soms krijgt de fluisteraar de schuld terwijl de openlijke roddelaar vrijuit gaat. • Zet mensen niet tegen elkaar op. • Steek je neus niet in andermans zaken. •
Lokol’afókume l’okoka (PK1849).
‘De seintrommel wordt niet door de omgevallen boom geprezen. ’ Iemand moet niet om zijn hoge leeftijd of om het behoren tot een vooraanstaande familie geprezen worden, maar om wat hij in zijn leven presteert. •
Lokol’afótéféla l’onéne (PK1850).
‘De seintrommel klinkt ver niet vanwege zijn grootte. ' Ook een kleine trommel kan heerlijk ver reiken. Net zo, kan iemand die nog geen grijze haren heeft, wijze dingen zeggen. Kijk dus op niemand neer. •
Lokolé ntatswak’étumba, bosala ó yósómanyaka (PK1852):
‘De seintrommel trekt niet ten strijde. Zijn werk is alleen mensen ophitsen. ’ De tamtam kondigt de oorlog aan, maar blijft vervolgens mooi thuis. Sommige mensen zijn goed om anderen tegen elkaar op te zetten, maar dragen verder niets bij aan het welzijn van de gemeenschap.
F. Wiegeliederen Sommige moeders zijn zeer bedreven in het zingen van wiegeliederen. Wiegeliederen zijn niet altijd vaststaande versjes. Soms gaat het om een heel epos waarin ook spreekwoorden verwerkt worden!
66
Wiegeliederen zijn een belangrijke bron van informatie betreffende de gemoedstoestand van de moeders na de geboorte van een kind. Ze bezingen hoe zij zichzelf voelen en hoe zij begaan zijn met het lot van hun telkens weer huilende baby’s. Hiervan enkele regels die een indruk geven van wat er in de wiegeliederen bezongen wordt. Vaak veronderstellen moeders dat baby’s huilen omdat ze last hebben van buikwormen. De klysma wordt dan ook bij tij en ontij bij de baby ‘gezet’. De klysma-peer wordt gevuld met zeepwater of met aftreksels van plaatselijke kruiden. In de uitgave ‘La Grossese et l’Enfance dans la SociétéMongo', in hoofdstuk XIX ( blz. 117145) hebben we zeer vele voorbeelden gegeven van die wiegeliederen. Hier een paar voorbeelden om u van de sfeer van de wiegeliederen te laten proeven: • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
‘Ik heb je niet geknepen. Ik heb je niet geslagen, ik heb je niet verwond. Ik heb geen poep op je gezicht gesmeerd. Waarom dan, mijn kind, huil je zo? Zijn het de wormen die in je ingewanden bijten?’ ‘Mijn baby, stop toch met huilen, want jouw gehuil doet mij bloedtranen huilen. Dat zijn echt geen watertranen! ’ ‘We hebben je een klysma gegeven om je van buikwormen te ontdoen, de wormen die je van je moeder geërfd hebt. Baby, je buik zat helemaal vol wormen.’ ‘ Waarom toch al dat gehuil? Hebben we het al niet moeilijk genoeg?’ ‘Baby, waarom val je je moeder steeds maar lastig?’ ‘Baby, wat heb ik je misdaan?’ ‘Ik sterf van ellende. Baby, vertel me toch wie j e geslagen heeft.’ ‘Vertel me wie je geslagen heeft. Dan zal ik morgenvroeg opstaan om te vechten. Een ochtendworsteling geeft veel poespas’ (m.a.w. dat heb ik voor je over!). ‘Als ik vannacht sterf, denk dan aan de jaren die nog komen gaan.’ ‘De tijd is om, de dagen zijn voorbij. Jezus zal, mijn lieve moedertje, me komen halen.’ ‘Ik ben de vijver in het bos. Men loopt me in de droge tijd voorbij, maar komt me bij hoog water opzoeken ’ (PK721). (Als ze me nodig hebben, weten ze me te vinden). ‘Ik ben een vijver in het bos, die ’s nachts geen regen krijgt’ (Mensen nemen geen notitie van me). ‘Wat niet te eten is vind je op een open plek; waar je van smult, ligt buiten bereik.’ (PK1307). ‘Mijn baby, ik heb je net een klysma gegeven.’ ‘Als je verdovingsmiddelen in de rivier gooit om vis te vangen, dan werk je voor niets’ (PK249). ‘In een rivier raken verdovingsmiddelen niet de vis, mijn vrienden’ (PK249). ‘De kruik bevat olie, de schelp de droes, maar wij zitten slechts onder de olie.’ ‘Mijn baby, wees toch rustig, waarom moet ik dat steeds zeggen: luister toch!’ ‘Als je een mierennest in brand steekt, stook je voor niets. ‘Laten we luisteren hoe je vader de seintrommel slaat en je moeder de bananen.’ ‘Slaap, neem mijn baby mee. Slaap, slaap, slaap, neem mijn baby mee. Hij slaapt ‘s nachts niet. Hij wacht op de pot boven het vuurtje dat zijn moeder gaande houdt.’ ‘Tot mijn dood zal ik de naam van de woudloper (de vader van het kind) niet meer noemen, want hij heeft me aan mijn lot overgelaten zonder voor me te zorgen.’
67
• • • • • •
• • • •
‘Kom en wieg mijn kind, maar weet dat slechts ik, zijn moeder, zijn huilen kan stoppen.’ ‘Een enig kind is een ramp zoals een onweer met veel regen.’ ‘Ik ben een holle boom, geboren met veel pech. Het is me te veel om al mijn leed te verhalen.’ ‘Ik ben de holle boom die kreunt en steunt.’ (Ik kan elk ogenblik omvallen!) ‘Ik heb slechts vrienden die me de pezen doorsnijden.’ ‘Ik heb een splinter onder de nagel van mijn teen. Ik struikel en haal mijn tenen open. Ik moet nog over een glibberig pad en een gladde heuvel. Hoe kom ik daar ooit voorbij?’ (De moeder ziet het allemaal niet meer zitten. De problemen zijn voor haar te groot.) ‘Rijkdom kan je vrijkopen van schulden maar niet van de dood’ (PK1741). ‘Ik breng steeds maar baby’s voort, maar ze verdwijnen allemaal in de grond!’ (Een moeder ziet telkens haar baby’s sterven). ‘Als ik ooit herboren word, wil ik niet meer als vrouw geboren worden, want het werk van een vrouw wordt niet gewaardeerd.’ ‘De uil, de nachtelijke waker, valt niet aan maar strekt wel zijn klauwen uit.’ (De moeder vreest voor het leven van haar kind, want de uil kondigt met zijn geroep onheil aan).
68
De uil. (Carla Laan)
De meeste wiegeliederen tonen niet de vreugde van het moederschap, maar bezingen het zware leven van een moeder die grote moeite heeft om de verzorging van haar kind op zich te nemen en om tegen het constante gehuil van haar kind op te boksen. Wiegeliederen zijn er dus niet om het moederschap te bejubelen maar om baby’s in slaap te sussen. Zelf ging ik een keer in Baringa (Congo) de Zwitserse familie Kleger opzoeken. Zowel Ellen alsook Roland gaven daar les op de Protestantse bijbelschool. Zij hadden pas een baby gekregen. Toen ik bij hen aankwam, waren zowel vader Roland en moeder Ellen wanhopig. Hun baby huilde al enige uren zonder ophouden. En wat ze ook deden, de baby huilde maar door. Toen ik aankwam en nog buiten stond, legde moeder Ellen de baby al in mijn armen en zei: ‘Piet, ons kindje huilt maar door. We weten niet wat we moeten doen om het brullen te stoppen. We worden er gewoon stapelgek van. Kan jij misschien het huilen stoppen?’ Ik nam het kind aan en zette een lomongo wiegelied in: ‘ Yoolula, yoolula e.’ Het huilen stopte onmiddellijk. Roland kwam het huis uit stormen en vroeg: ‘Hoe heb je dat klaar gespeeld?’ Ik zei: ‘Ik begon slechts een Afrikaans wiegelied te zingen. Daar zijn wiegeliederen voor!’
Pit.
!y|
-'V jmk 1 mm £ ; u
*m t _ |j||( ifll |||L" -JBbaby. Roland en Ellen met hun
Wk vvróy 5 .v. - ^ -fi
•|
"i -- =■ K Mar
69
HOOFDSTUKIV De Voorouders In de Afrikaanse Religie spelen voorouders een cruciale rol. De voorouders zijn immers de gevers van het leven dat zij van hun voorvaderen ontvangen hebben en daarna op hun beurt doorgegeven hebben aan de volgende generatie. Alles wat we weten en alles wat we hebben komt uiteindelijk van onze voorouders. Zij hebben ons het leven in al zijn facetten doorgegeven: het fysieke leven, hun wijsheid, de gezinsstructuur en onze sociale omgangsvormen, de taal met al zijn rijkdom van mythes, fabels en spreekwoorden, hun bouwkunde en technische en landbouwkundige vaardigheden, inclusief het maken van kano’s, vis- en jachtvaardigheden, metaalbewerking, communicatie met behulp van de seintrommel, zang, dans en niet te vergeten hun medische kennis van planten en hun psychologische inzichten met betrekking tot genezingsprocessen. Maar het voornaamste punt in hun betrekking tot de voorouders is wel dat zij zich bewust zijn dat de voorouders wel gestorven zijn maar toch niet verdwenen zijn. ‘Wij zijn wel gestorven, maar we zijn er nog steeds’ is het bericht dat ze steeds te horen krijgen in hun dromen en in hun sessies met medicijnmannen en zieners. Door Afrikaanse filosofen worden de voorouders dan ook ‘de levende doden’ genoemd. Mensen worden vlak bij huis begraven: vóór, opzij van of achter het huis. De mensen voelen zich beschermd door de aanwezigheid van hun doden. Overdag, zo geloven zij, bevinden de voorouders zich in het bos rond het dorp en langs het pad dat naar de bron leidt. Maar als de avond valt, komen zij tevoorschijn, gaan naar het dorp van hun nakomelingen, dwalen door het dorp en nemen als het ware bezit van de lichamen van hun kinderen en kleinkinderen. Het komt ook voor dat de doden na een slecht leven geen vrede vinden en hun nazaten lastigvallen. Zelfs honden reageren huilend op hun kwalijke aanwezigheid zoals ik later op bladzijde 99 zal vertellen. Hier volgen voorbeelden hoe de voorouders blijven leven onder hun nakomelingen en hoe zij het dagelijkse leven beïnvloeden. Onder de Mongo in Congo staat een vader vroeg in de ochtend op en roept zijn kinderen bijeen. Zij gaan allen 26 en 136). naar buiten. De vader gaat voor zijn kinderen staan en spreekt een plechtige zegen over hen uit en wenst hun een goede gezondheid toe. Hij zegt: ‘Dat jullie in het leven even taai als een stuk rubber mogen zijn, dat jullie op een goede dag hennen en hanen (meisjes en jongens) mogen voortbrengen.’ Hij spuugt speeksel over hen uit terwijl a. De dagelijkse zegen (zie ook blz.
70
hij zegt: bokako (zegen) swaa swaa. Terwijl hij de onomatopeeën swaa swaa uitspreekt, sproeit hij zijn speeksel over de hoofden van zijn kinderen en wrijft het speeksel in hun haren. Hij is op dat tijdstip van de vroege ochtend niet de enige die de kinderen zegent, want wanneer hij zegent, geven de voorouders ook hun zegen, want zij verblijven nog in het lichaam van de vader of moeder, want ook de moeder kan deze zegen uitspreken. Pas bij zonsopgang trekken de voorouders zich terug in het bos. Daarom vindt die vaderlijke zegen plaats op dat vroege tijdstip. Zelfs als de kinderen niet thuis zijn, omdat zij bijvoorbeeld ver weg op school zitten, wordt bij hen thuis evengoed dit dagelijks ritueel voltrokken. Deze dagelijkse zegening houdt de voorouders als het ware in leven in de gedachten en de
De vader en moeder zegenen hun kinderen.
beleveniswereld van hun nakomelingen. In het verleden gaven de voorouders het leven door en nu nog houden zij het in stand. ‘De vader beschikt over een grotere levenskracht, omdat hij dichter bij de levensbron staat. Vader-zijn is niet enkel leven verwekken maar onophoudelijk leven bevorderen, bevruchten, naar volle ontplooiing begeleiden, het bestaan zelf permanent overdragen’ (Allasane Ndaw). Ook de Basoga in Oeganda hebben de gewoonte om hun kinderen te zegenen. Als de vader zijn kinderen zegent, neemt hij de lutembe (halsketting) gemaakt van zaad van wilde bananenbomen en van schelpen die een magische kracht uitstralen. Normaal hangt deze halsketting aan een spijker aan het hoofdeinde van het bed van de ouders. Om de beurt hangen de vader en de moeder de halsketting om de nek van hun kinderen. Terwijl de ouder de ketting vasthoudt, zegt hij/zij: ‘Mogen de geesten van onze voorouders je beschermen tegen ziektes en mogen zij je zegenen zodat je een gelukkig leven zult leiden.’ De vader geeft zijn kinderen vervolgens water te drinken of sprenkelt water over hen uit. Het water reinigt de kinderen van elk kwaad en schenkt hun nieuw leven. De vader hangt vervolgens de halsketting weer terug op zijn plaats. b. Voor een reis Wanneer onder de Mongo (Congo) een van de ouders op reis wil gaan of wanneer een kind het ouderlijk huis voor een lange periode gaat verlaten, scheuren de ouders een reepje stof van het kleed of van het hemd van een van hen af, leggen daarin elk een knoop en binden het stukje stof rond de pols van hun kind. Waar het kind zich ook begeeft, het zal beschermd worden door de voorouders, omdat het zweet van de vader of van de moeder in het reepje stof
71
om zijn pols zit. De voorouders ruiken als het ware de geur van het familiezweet en zullen daarom het kind vergezellen en beschermen. Als het kind het ouderlijk huis verlaat, zal het de zorg van zijn ouders missen zonder daar al te veel over in te zitten. Het kind voelt zich veilig door de bescherming van de voorouders.
Bij de dood van een man worden reepjes stof van zijn kledij afgescheurd. Zijn kinderen krijgen die reepjes om hun polsen gebonden als teken van verbondenheid.
In het protestante ziekenhuis in Baringa (Congo) gebeurde het geregeld dat de Zwitserse verpleegster het haar evangelische plicht vond om, bij de aankomst van een nieuwe, jonge patiënt, een schaar te pakken en de ‘heidense’ bandjes te verwijderen. Maar in plaats van duivelse aangelegenheden te vernietigen, nam zij het veiligheidsgevoel en het verbondenheidsgevoel van de jonge patiënten weg. En die gevoelens lijken me juist onontbeerlijk voor de lichamelijke en mentale genezing van een zieke. Het is inderdaad heel droevig wanneer wij niet op de hoogte zijn van de waarden van een andere cultuur en toch, zonder verder onderzoek en zonder permissie, gehoor geven aan die innerlijke drang om iets te verwerpen dat niet bij onze ‘christelijke’ cultuur lijkt te passen. En zelfs als een gewoonte volgens ons niet door de beugel kan, vroeg Jezus ons niet om het graan en het onkruid samen op te laten groeien tot aan de oogsttijd (Mt 13, 24-30)? c. Andere zegeningen: • • • • •
• •
Ouders zegenen hun dochter voor zij het ouderlijk huis verlaat om samen te gaan wonen met haar partner. De ouders zegenen hun kinderen voor zij gaan jagen of vissen. De ouders zegenen hun ziek kind en roepen dan de voorouders aan. Als iemand zwaar ziek is, komt de plaatselijke genezer en legt zijn halsketting rond de hals van de zieke. Hij roept dan de geesten van de voorouders aan opdat zij de zieke komen genezen. Als in Oeganda een zwangere vrouw een zware bevalling heeft, nodigt haar man iemand uit die door de Mukama-geest of door de Lubaale-geest bezeten is. Ook die genezer haalt dan zijn halsketting tevoorschijn en legt die rond de nek van de vrouw, terwijl hij de geesten aanroept, zeggende: ‘Lubaale, Mukama en al onze voorouders, jullie zien wat wij niet kunnen zien. Kom, alstublieft, jullie kleindochter te hulp en geef haar een vlugge en pijnloze bevalling. Zij zal jullie later wel te eten geven.’ Als iemand op reis wil gaan en zich bewust is van de gevaren van die reis, zal hij zijn halsketting omdoen, de voorouders aanroepen en hun vragen om hem onderweg te beschermen en te vergezellen. Jagers doen de halsketting om voor zij op jacht gaan zodat zij succes en moed zullen
72
• • •
hebben. Dit doen zij nadat zij eerst hun jagersuitrusting een nachtlang op het graf van een beroemde jager hebben laten rusten. Genezers die door bepaalde geesten geïnspireerd worden, leggen hun halsketting op het zaad dat mensen gaan zaaien zodat het met de voorouderlijke zegen in de aarde valt en een grote oogst opbrengt. Het kind dat geboren wordt nadat al zijn voorgaande broertjes en zusjes gestorven zijn, krijgt een speciale halsketting om in leven te blijven. De ouders bewaren de ketting in hun slaapvertrek en gebruiken het wanneer zij het kind zegenen. Een genezer zal een zogenaamd bezeten vrouw zegenen zodat de vrouw haar kalmte hervindt.
Alle genoemde zegeningen zijn er om het leven te ondersteunen en te versterken, want zij doordrenken mensen met de kracht van hun voorouders. De zegeningen moedigen de behoeftige mens aan zodat die zich niet langer alleen of in de steek gelaten voelt door de rest van de wereld. Hij/zij voelt zich gesterkt door zowel de kracht van de ouders alsook van de voorouders. ‘Het woord geeft de mens levenskracht, waaraan ook anderen deelhebben. ’ (Dogon wijsheid). Men is dan klaar om het hoofd te bieden aan alle gevaren van een reis, ziekte, oorlog of tijdens het verblijf in het oerwoud. Ook op de volgende bladzijden komt u telkens traditionele zegens tegen. Hoe beantwoorden wij, pastorale werkers in christelijke kerken, aan die duidelijke honger naar zegeningen? Is dat grote verlangen niet een duidelijke uitnodiging om ook Gods zegen over hen af te smeken? d. Bij een huwelijk Als we het hier over het huwelijk hebben, spreken we over het traditionele stamhuwelijk zoals het gesloten en gevierd wordt tussen twee families in de tegenwoordigheid van bruid en bruidegom. Als een jong stel onder de Mongo (Congo) al geruime tijd samenwoont maar geen kinderen krijgt, dan zoekt men al gauw de oorzaak bij de ontevredenheid in de familie van de echtgenote. Het kan zijn dat de ouders van de bruid openlijk mopperen dat zij niet genoeg bruidsschat ontvangen hebben. Een andere oorzaak kan zijn dat het jonge stel maar zelden op komt dagen met de gebruikelijke giften en gaven. De voorouderlijke geesten hebben het gemor en geklaag van de familie gehoord, zijn kwaad geworden en hebben de schoot van het meisje gesloten. Het jonge stel zal een helderziende raadplegen om te horen of hun veronderstellingen juist zijn. De ziener zal hun vermoeden bevestigen. Het span zal vervolgens contact leggen met de ouders van het meisje om een datum te bepalen dat zij op bezoek kunnen komen om de zegen van de ouders van het meisje te ontvangen. De schoonzoon moet met de nodige bruidsschat van huis gaan waaronder de nodige geiten en kippen. Als het stel bij de schoonouders van de echtgenoot aankomt, overhandigt de schoonzoon de vereiste bruidsschat en verdere giften en biedt excuses aan voor de langzame gang van zaken. Dan vraagt hij de zegen van zijn schoonouders. Het span wordt goed ontvangen en brengt daar de nacht door. Heel vroeg in de morgen wordt het jonge stel gevraagd om in het slaapvertrek van de ouders van het meisje te komen. Zij gaan daar op de grond zitten tegenover de ouders die zich op de rand van hun bed opgesteld hebben. Beide ouders spreken vervolgens een zegen uit terwijl zij op de hoofden van het jonge stel spugen. Zij bidden de voorouders om hun zowel hanen alsook hennen te geven d.w.z. zowel jongens als meisjes. Omdat deze zegen vroeg in de
73
morgen gegeven wordt en de voorouders nog in het dorp rondwaren, bevat hun zegen ook die van de voorouders. De schoonmoeder bereidt vervolgens een kip die het jonge span samen nuttigt. Het slachten van die kip moet de gemoederen van de geesten van de voorouders bedaren en gunstig stemmen. Dezelfde dag keert het jonge stel terug beladen met kippen en andere cadeaus. Niet lang daarna wordt het meisje zwanger. Het menselijk woord heeft kracht in zich, vooral als de voorouders hun kracht daaraan toevoegen zoals het spreekwoord zegt: ‘Een omgevallen boom rot weg, maar een woord rot nooit weg’ (PK2516).
De geslachte kip moet de voorouders gunstig stemmen.
e. Heiligdommen Het is een menselijk gegeven dat wij allen op een tastbare manier in contact proberen te komen met de transcendente wereld. De Mongo familiehoofden hebben vaak een extra hutje naast of achter hun huis die ze een ikukü noemen. De Basoga in Oeganda noemen zo’n heiligdom een élsabo. In dat hutje ontmoeten de mensen de voorouders van hun volk, hun clan of familie. Daar wordt een vuurtje gaande gehouden om de voorouders niet in de kou te laten staan. Aan het begin van het avondmaal schept de vader van het gezin wat voedsel in een schaaltje en zet het neer in het heiligdom als teken dat hij de voorouders niet vergeten heeft. Tegelijkertijd vraagt hij hun om hun zegen. Elke clan heeft zijn eigen heiligdom. De stamhouder is verantwoordelijk voor de goede staat van de hut, voor het vuurtje en voor het eten en drinken dat daar neergezet wordt. Als de verantwoordelijke zijn verplichtingen nalaat, kunnen de voorouders hun ongenoegen tonen: gezinsleden worden dan ziek totdat de nalatigheid erkend en opgeheven wordt. Maar de ergste nalatigheid leidt nooit tot ruzies of splitsingen tussen of in de clans of stammen. Bij de Mongo moet de eigenaar van het heiligdom af en toe in zijn ikukü gaan slapen, vooral bij nieuwe maan zodat de voorouders hun wensen bekend kunnen maken in zijn dromen. Alleen zijn eerste vrouw mag in het heiligdom bij haar echtgenoot komen slapen. Als de eigenaar van het heiligdom zich voorbereidt om op reis te gaan, zal hij voor zijn vertrek de voorouderlijke geesten verwittigen van zijn reis. Als hij terugkomt, is het een van zijn eerste taken om de voorouders in te lichten dat hij weer terug is van zijn reis. Een catechist vertelde me eens dat, op de dag van het doopsel van een van zijn kinderen, hij eerst de voorouders inlicht over het aanstaande doopsel. Na de kerkelijke plechtigheid gaat hij terug naar het heiligdom om de voorouders te vertellen dat het doopsel inderdaad plaats heeft gevonden. Zoals ik net zei, is het een menselijke trek om op een tastbare manier in contact proberen te treden met het transcendente. In Afrika zien we dat in de heilige hutjes naast of achter de
74
woningen. Wij als christenen doen in feite hetzelfde door het goddelijke te zien in de hostie en/of in de bijbel. Deze manier van in contact treden met het goddelijke heeft tot veel kerkelijke splitsingen en ruzies geleid en heeft aangezet tot het ontstaan van vele onafhankelijke kerken. Jezus sprak daarentegen veel over de Vader en de Geest. Hij wilde geen speciale aandacht op zichzelf richten, hoewel in zijn ervaring hij zich één voelde met zijn vader. Toen de apostelen en hun volgelingen Jezus’ woorden op schrift stelden en zo lieten ‘verstenen’, ging Jezus’ open houding tot mensen en tot de tekenen van de tijd voor ons verloren. Sommige volgelingen voelden zich daardoor als het ware gestikt. Het hielp niet bepaald toen de kerk alle moeite deed om overal en alles te controleren en het gnosticisme uit te bannen. Maar Gods Geest en ook de menselijke geest kunnen niet eeuwig opgesloten blijven. Zelfs het kleinste vogeltje wil het luchtruim kiezen. De zo belangrijke navelstreng dient slechts tijdelijk en moet vervolgens doorgesneden worden. f. De navelstreng Als een Mongo kind geboren wordt, is het de taak van de grootmoeder om de navelstreng door te knippen. Eerst bindt oma de navelstreng vlak boven de baby’s buik af met een touwtje of een draad. In het verleden sneed men de navelstreng door met een schoon stukje riet. Tegenwoordig gebruikt oma een scheermesje. Het stompje navelstreng van enkele centimeters dat op de baby’s buik achterblijft vertegenwoordigt de verbinding met de voorouders. Het dode stompje zal er na drie of vier dagen vanzelf afvallen. Maar vanwege zijn hoge symbolische waarde, krijgt het stompje een aparte begrafenis. Dit gebeurt achter de woning. De vader of de grootouders spitten een gat in de grond. Daarin plaatsen ze eerst de as van het vuurtje dat in het speciale kraamhutje brandt. Samen met de as leggen ze de bladeren neer waarin men het voedsel voor de moeder bereidde. Daar bovenop leggen ze het stompje van de navelstreng. Ze vullen het gat met grond op, maar wel nadat ze eerst nog een jonge bananenscheut in het gat geplant hebben. Zoals een bananenboom vlug groeit en vele scheuten voortbrengt, zo hoopt men dat de baby ook voorspoedig op zal groeien en vruchtbaar zal zijn. Omdat de navelstreng de verbinding vormt met de voorouders, mogen alleen de grootouders van de baby de bananen eten die die bananenboom een jaar later voort zal brengen. Als andere mensen van die bananen eten, riskeren zij de bibberziekte (Parkinson) te krijgen. Mensen van andere dorpen begraven het stompje van de navelstreng aan de voet van een grote en sterke boom in de hoop dat de baby ook groot en sterk zal worden. Omdat sommige van die bomen in de maanden juli en augustus talloze eetbare rupsen voortbrengen, hoopt men dat ook de baby later veel nageslacht zal verwekken. Maar als de navelstreng aan de voet van zo’n rupsenboom begraven ligt, mogen alleen de grootouders de rupsen daar oprapen. Als andere mensen dat doen, kunnen ook zij de ziekte van Parkison oplopen. Als de moeder haar baby voortbrengt in een andere plaats dan in het dorp van haar man, dan wordt het stompje navelstreng boven het vuur gedroogd en zorgvuldig bewaard om het op een later tijdstip alsnog in het dorp van de vader te begraven. Dus als een Afrikaan zegt: ‘Ik ga terug naar waar mijn navelstreng begraven ligt’, dan gaat hij terug naar het dorp waar zijn voorouders leefden en nog verblijven. Het contact met de voorouders is belangrijk, want het leven kwam van hen en komt nog steeds van hen door hun zegen en hun bescherming. P.S. Er wordt veel betekenis gegeven aan het stompje navelstreng dat van de baby’s buik valt. Door de nageboorte te begraven, geeft men aan de voorouders de dubbelganger van de baby terug. Daarentegen is er geen speciaal ritueel bij de begrafenis van de nageboorte, die door de moeder of door de baker op een geheime plek begraven wordt. Dit geheime ‘gedoe’ geeft
75
vrouwen soms de reputatie van heksen te zijn die dingen verrichten waar de mannenwereld niets vanaf weet. Yansi vrouwen in Congo begraven de nageboorte op de kruising van twee paden. Dit doen ze in de hoop dat een beheksing of het kwaad dat aan de baby vastzat en op die manier in de wereld kwam, door voorbijgangers meegenomen zal worden.
De nageboorte wordt op een kruising begraven.
g. Naamgeving Bij ons in Europa krijgen kinderen de naam van de vader. Als de vader Jansen heet, heten alle kinderen Jansen. In Bantoe Afrika krijgt ieder kind een eigen naam. Soms heeft de naam verband met de dag van de geboorte (het kind heet bv. dinsdag of zondag), soms met het soort weer, maar heel vaak wordt een van de grootouders, ooms, tantes of overgrootouders vernoemd. Voorouders wensen door hun nakomelingen herdacht te worden. En één manier om ze te gedenken en te eren is door kinderen hun namen te geven. Maar het gebeurt soms dat een pasgeboren kind een bepaalde naam krijgt, maar dan dag en nacht blijft huilen tot de ouders er wanhopig onder worden. Als dus dat huilen maar niet ophoudt, gaan ze een helderziende raadplegen. In de meeste gevallen zal de ziener dan aan de ouders vertellen dat een zekere voorouder verbolgen is omdat hij of zij niet vernoemd is. De ouders gaan dan terug naar huis en geven hun baby de naam van die kwade voorouder. Het huilen stopt meteen! In Busoga in Oeganda hebben de mensen een andere manier uitgevonden om te weten naar welke voorouder het huilende kind vernoemd moet worden. De ouders wachten tot de avond valt en de kippen op stok gaan. De ouders kunnen dan gemakkelijk een paar hoenders pakken. Als de baby een jongen is, pakken de ouders twee hanen; als het een meisje betreft, pakken ze twee hennen. Elke kip krijgt de naam van een bepaalde voorouder. Beide kippen worden vervolgens op het dak van het huis gegooid. Omdat het avond is en de kippen ’s nachts graag binnen willen zijn, blijven ze niet lang op het dak zitten. De kip die het eerst van het dak afvliegt, diens naam wordt aan het kind gegeven. Die bepaalde voorouder heeft de kip als het ware vlug van het dak geduwd. h. Jacht en visvangst In sommige dorpen in Congo houden de Mongo rivierbewoners een jaarlijks ritueel om de zegen van de voorouders over een nieuw visseizoen af te smeken. Dit ritueel wordt uitgevoerd op een zondagmiddag zodat zowel volwassenen alsook kinderen aanwezig kunnen zijn. Het gebeurt aan het begin van het regenseizoen als de rivier al aardig gezwollen is en de vis het bos ingaat om kuit te schieten. De rivierbewoners hopen dan op een goed visseizoen. Maar of dat lukken zal hangt wel af van de zegen van en de goede 76
verstandhouding met de voorouders. Rivierbewoners zijn er heilig van overtuigd dat hun voorouders gereïncarneerd zijn in één of meerdere krokodillen die tot taak hebben om het dorp te beschermen tegen vijandige krokodillen. Maar die voorouders moeten wel erkend, aangeroepen en geëerd worden met een jaarlijks offer genaamd nkembi. ’s Avonds voor het ritueel loopt het dorpshoofd door het hele dorp en kondigt het ritueel aan en voegt eraan toe: ‘Jullie weten wat dit betekent.’ En alle volwassenen weten dat, namelijk dat tijdens die nacht geen enkele persoon seksueel contact mag hebben, anders heeft het offer van de daarop volgende dag geen effect. De mannen die zelf geen eigen bed hebben, brengen de nacht door in een stoel. Zondagmorgen wordt een hond gedood en het vlees in stukken gesneden. Het moet een plaatselijke hond zijn van het bosenji type, een echte jachthond, bruin van kleur, met de staart net zo in de krul als de staart van een varken. Dat hondenras is zeer speciaal omdat die honden niet blaffen (afgeleerd om het wild niet weg te jagen?). De mensen eten dit soort hond graag met de Kerst of met Nieuwjaar. Het schijnt het lekkerste vlees ter wereld te zijn. De voorouders waren er ook verlekkerd op. Daarom wordt zo’n hond aan de voorouders geofferd. Zij krijgen het beste van het beste. Zondagmiddag stappen het dorpshoofd, enkele roeiers en een paar trommelaars in een prauw. Zij hebben het hondenvlees bij zich. Zij roeien naar de overkant van de rivier, waar een meertje in de rivier uitmondt. Daar bidt het dorpshoofd in de prauw het volgende gebed: ‘Jullie die ons voorgingen, wij zijn hier gekomen om jullie te ontmoeten. We willen jullie geven wat jullie toekomt, want wij realiseren ons dat wij aan jullie ons leven te danken hebben. Daarom zijn we hier vandaag. We vragen jullie om ons, jullie nakomelingen, te zegenen: geeft ons veel kinderen, geeft ons een goede gezondheid en geeft ons veel vis. Hier, dit is jullie vlees.’ Na dit gebed gooit het dorpshoofd de stukken vlees, één voor één, in de rivier. En terwijl hij de inhoud van een fles sterke drank in de rivier uitgiet zegt hij: ‘Kijk, dit is jullie drank. We smeken om jullie zegen.’ Het meest verrassende ogenblik is wanneer de mensen in de prauw met hun eigen ogen zien dat een krokodil het vlees aanneemt en verslindt. Dan weten ze dat het regenseizoen hun veel vis zal bezorgen. Onder het trommelen en het zingen van stamliederen keert de bemanning terug naar het dorp waar de vreugde vanwege het ritueel uitgedrukt wordt met veel getrommel, dans en gezang. Het hele dorp en ook bezoekers uit andere dorpen nemen deel aan de feestelijkheden.
77
In de Bongando-streek gooien mensen rijpe bananen en eieren in de rivier om de geesten gunstig te stemmen zodat ze veel vis zullen geven. Maar soms doden ook zij een hond of een geit. Ze binden de nog levende dieren vast en gooien die in de rivier Luo, Lomako, Lofoli of in een van de zijrivieren. Op een zekere dag wisten de vastgebonden hond en de geit terug naar de oever te zwemmen zonder dat een krokodil hen opat. Toen rees de vraag: welke krokodil ziet neer op een hond of een geit? Het antwoord was: alleen een krokodil die een menselijk slachtoffer wil. Alleen als een mens geofferd is, zullen de rivierbewoners veel vis vangen. Sommige mensen zijn bereid om een van hun jonge kinderen te offeren om de zegen van de voorouders te verkrijgen en daarna veel vis te vangen. Rivierbewoners zijn overtuigd dat vooral de vroegere dorps- of stamhoofden in krokodillen veranderd zijn. Deze krokodillen beschermen het dorp en de visvangst tegen mogelijke vijanden. Maar de bescherming van de voorouders heeft wel een noodzakelijke voorwaarde namelijk dat het dorp een goede verstandhouding met hen heeft door hun voorschriften nauw na te leven en door regelmatig te offeren. Een dorpshoofd heeft de macht om een krokodil naar de vijand te sturen zoals wij een hond op iemand afsturen. Het grote nadeel van dit geloof is dat als iemand verdrinkt, meteen een vinger gewezen wordt naar het naburige dorpshoofd. Men zal hem aanwijzen als degene die zijn krokodil op onschuldige mensen afstuurt. Veel verhalen doen de ronde over krokodillen. Het zou namelijk gebeuren dat zij hun slachtoffers eerst in ondergrondse holten langs de oever vasthouden alvorens hen op te eten. Het is namelijk gebeurd dat een van de slachtoffers tot bewustzijn kwam en boven zich een vaag daglicht waarnam. Hij maakte met zijn blote handen het gaatje groter, kroop uit de holte naar boven en keerde naar het stomverbaasde dorp terug. i.
Het kerkhof
Af en toe wandel ik ’s middags naar het dorpjeMalanga. Het betreft hetzelfde dorp als in het verhaal onder nr. h. ’s Avonds komen kinderen uit dat dorp nog wat huiswerk maken op de missieschool waar ze elektriciteit hebben. Na afloop moeten ze in het donker over het smalle weggetje weer naar huis terug. Maar om hun dorp te bereiken moeten ze langs het dorpskerkhof. In het duister horen ze daar soms verdachte geluiden. Dan durven ze echt niet verder. Ze zijn ervan overtuigd dat de doden daar ’s nachts op het kerkhof rondzwerven en hen misschien lastig zullen vallen. Op een avond lopen jongens daar op weg naar huis, maar keren weer terug naar de missie en kloppen angstig bij me aan en vragen me om samen met hen naar hun dorp te lopen, omdat de weg niet veilig is. Ik begeleid hen naar het dorp. Pas later verneem ik dat ze vreemde geluiden bij het kerkhof gehoord hadden en toen snel terug naar de missie gevlucht waren. Ik moest hen dus voorbij het kerkhof loodsen. De mensen van dat dorpje willen de rust van hun doden niet verstoren en laten daarom het olifantsgras en al het struikgewas in de buurt van het kerkhof welig groeien. Het bos was daar
78
dan ook zeer dicht geworden. Geen wonder dat herten, buffels en zwijnen zich daar veilig wanen. Op een dag verdwaal ikzelf in dat bos en loop zomaar tegen een groot hert aan. Maar kinderen worden heel bang als ze ’s nachts het kerkhof passeren en dan ineens in het struikgewas geritsel en gestommel horen. Ze geloven sterk dat de doden daar ronddwalen. Daarentegen beweren vele volwassen dorpelingen ten stelligste dat ze soms lichtbundels zien zweven tussen de bomen in de buurt van het kerkhof. Dit verschijnsel hangt samen met hun overtuiging dat hun voorouders wel dood zijn maar niet weg! 'We zijn gestorven maar we zijn er nog wel,’ zeggen de doden in de dromen van hun kinderen. Bij de Mongo vindt men kerkhoven. Bij de rivierbewoners liggen de doden rond hun woningen begraven. In Oeganda kent men praktisch geen kerkhoven. Eenieder begraaft zijn/haar doden rond het huis. Kleine kinderen, vooral baby’s, worden door de Mongo vaak onder het ouderlijk bed begraven in de hoop dat het gestorven kind weer terugkeert in de schoot van de moeder. Als een gezin al twee of drie keer een baby gehad heeft die vlak na de geboorte stierf, begraaft men het kind met het gezicht naar de aarde gekeerd. Men bedekt het lichaampje eerst met een bananenblad, terwijl men zegt: ‘Kind, kom alsjeblieft niet meer terug. Je bezorgt ons alleen maar pijn!’ Een kind kan ook besluiten weg te gaan, als het voelt dat het niet welkom is. Het kan bijvoorbeeld vertrekken als er vaak ruzie tussen ouders is. Het besluit dan om het vijandige klimaat te ontvluchten en voorgoed te vertrekken. Het kind komt dan onverwachts te sterven. j. Voorbereiding op de dood 1. Voor de Mongo in Basankusu is een goede begrafenis nodig om van een goed leven na de dood te kunnen genieten. Men moet met eer worden begraven. Anders blijft de geest steeds maar ronddwalen en kan de dode niet genieten van de vrede en vreugde samen met de voorouders. Sommige bejaarden bewaren daarom een paar planken in hun slaapvertrek zodat ze na hun dood netjes in een kist begraven kunnen worden. Indien geen planken voorradig zijn, worden deuren of tafels van het huis voor dat doeleinde opgeofferd. Ook dekens om hen ‘warm’ te houden zijn noodzakelijk. Familie en vrienden komen de dode begroeten met een deken die vervolgens in de doodskist gelegd wordt. Sommige doden vertrekken met wel vijf of zes dekens. 2. Tijdens mijn verblijf in Basankusu (Congo) ging ik de zieken en bedlegerige parochianen regelmatig opzoeken en hun de communie brengen. Zo kwam ik af en toe bij een blinde man die bijna geen familie had. Hij lag meestal op bed met een handjevol vodden om zich heen om zich ’s nachts wat te bedekken. Op een dag bracht ik hem een deken. Hij kon de deken goed gebruiken want het was het natte seizoen en dan daalt de temperatuur tot onder de twintig graden Celsius. Toen ik met die deken aankwam zetten, ging hij helemaal uit zijn dak. Ik vroeg me af waarom die man zo extatisch blij was met die eenvoudige deken. Drie dagen later
79
stierf de blinde man. Toen pas begreep ik dat de blinde al een hele tijd dood had willen gaan. Maar hij was te arm om te sterven, want hij kon zich geen deken veroorloven voor zijn begrafenis. Een fatsoenlijke begrafenis was voor hem een essentiële voorwaarde om zich bij zijn voorouders te vervoegen. Toen hij eenmaal een deken had, kon hij rustig sterven en netjes begraven worden. 3. In een dorpje vlak bij de missie in Waka woonde een oud stel in een echte krot. De man en de vrouw waren beiden hoogbejaard en beiden ook melaats. De man had slechts een paar stompjes waar eens zijn vingers en tenen zaten. Ik hielp hen af en toe met wat geld zodat zij eten konden kopen, vooral vis, want ze woonden in een vissersdorp. Ik bezocht hen geregeld om hun de communie te brengen. Op een dag was ik zeer verrast dat ik de melaatse man bij me op de missie op bezoek kreeg. Ik was verbaasd, want hij kon bijna niet lopen. Hij liep op schoeisel gemaakt uit een oude autoband. Ik vroeg waarom ik de eer had om hem te ontvangen. Hij zei: ‘Ik kom vertellen dat ik vanmiddag om drie uur zal sterven.’ Ik kon hem geen ongelijk geven dat hij wilde sterven, want van het leven genieten was er voor hem niet bij. Maar zijn wens om net als Jezus om drie uur ’s middags te willen sterven verbaasde me wel. Ik zei hem: ‘Ik was eigenlijk van plan om jullie morgenochtend de communie te brengen. Waarom wacht je niet met sterven tot morgenochtend? Dan kom ik je eerst nog thuis de communie brengen.’ Dat vond hij goed en vertrok. De volgende ochtend na de mis pakte ik m’n fiets en bracht hem de communie. Hij en zijn vrouw zaten netjes elk op een krukje voor hun hutje op me te wachten. We baden samen en beiden ontvingen zij de communie. Daarna ging ik terug naar de missie; met de fiets was het een ritje van een paar minuten. Toen ik op de missie aankwam, vertelde men me dat de tamtam net het bericht doorgegeven had dat de oude melaatse man was overleden. Dus ik had mijn hielen nog niet gelicht of de man was gaan hemelen. Hoe kan iemand zoveel zeggenschap over zijn leven en sterven hebben? Zoals hij wilde, had hij zich bij zijn voorouders vervoegd. k. De dood De Basoga in Oeganda zeggen dat de dood in de wereld kwam door toedoen van Nambi, de vrouw van Kintu. Kintu is de eerste mens die op de aarde rondzwerft met een koe. Hij houdt zich in leven door de koeienvlaaien van zijn koe op te eten en diens urine te drinken. Nambi, de dochter van vader Gulu (Hemel), gaat eens samen met twee broers naar de aarde om een kijkje te nemen. Ze raakt verliefd op Kintu. Zij besluit tijdens een volgend bezoek Kintu mee te nemen om hem aan haar vader voor te stellen. Haar vader stelt Kintu op de proef om te zien wat hij allemaal in zijn mars heeft. Kintu komt glansrijk door de proeven heen en mag Nambi meenemen naar de aarde. Maar haar vader Gulu stelt één voorwaarde namelijk: wanneer ze eenmaal op weg zijn, mogen ze niet meer terugkeren. Zij vertrekken. Halverwege de reis ontdekt Nambi dat zij de gierst voor haar kippen bij de keuken heeft laten staan en keert terug om het kippenvoer op te halen. Daar ontmoet zij haar broer Walumbe (de Dood), die vervolgens met haar meereist naar de aarde. De dood gaat niet meer weg en blijft op aarde om een deel van de kinderen van Nambi en haar man Kintu op te eisen. Toelichting: De vrouw, de bron van leven, wordt in haar bezorgdheid om haar kippen, ook de oorsprong van de komst van de dood. Zelfs vandaag, als een meisje trouwt, doodt en offert haar man een zwarte geit en een zwarte kip aan Walumbe (de Dood) in de hoop dat hij zich tevreden zal stellen met de geofferde dieren en hun toekomstige kinderen in leven zal laten.
80
Als, onder de Mongo, iemand zijn laatste adem uitblaast, dan breekt de hel los. Familieleden en buren huilen en rouwen met veel misbaar. Kreten verscheuren de stilte, en men weent tranen met tuiten. De echtgenote of de moeder gooit zich op de grond en rolt door het stof. Het was en is nog wel de gewoonte dat vrouwen hun bovenlijf ontbloten. Mannen rollen de pijpen van hun broek op of trekken in plaats van een pantalon een korte broek aan. Het overhemd gaat uit en ze dragen in plaats daarvan een onderhemdje. Voor ieder die echt rouwt is het geboden om meteen schoeisel en sokken uit te trekken. De Mongo hebben een lied dat zegt: ‘Een blanke treurt niet om de dood van zijn moeder, want hij huilt met zijn schoenen aan.’ Hoe kun je nu echt treuren met je schoenen aan?
Het hoofdhaar wordt als teken van rouw afgeschoren.
Iemand klimt op de mierenheuvel waar de seintrommel staat en geeft het overlijdensbericht door naar de dorpen in de buurt, die het bericht op hun beurt ook weer door zullen geven. Het eerste dus wat de Afrikaan doet bij een onheilstijding, is zijn schoeisel een eind weg schoppen! De weduwe of weduwnaar is verplicht een aantal dagen op de kale grond te slapen. Het hoofdhaar is dan al afgeschoren of op zijn minst uitgehaald. Men mag niet op een stoel zitten tenzij daarvoor betaald wordt aan de familie van de overledene. Hetzelfde geldt voor het nuttigen van voedsel en het drinken van zelfs een glas water. Een aantal dagen of weken mag de weduwe/weduwnaar zich niet wassen en geen schone kleren dragen. In Oeganda hebben de kleindochters de eer om het lichaam van hun oma te wassen. De kleinzonen wassen het lichaam van hun opa. Zij hebben ook de taak om zelf het water te halen uit de bron of uit de rivier. Maar zij mogen de aarden pot niet op een draagring op het hoofd zetten. Zij moeten ook de pijn voelen van het onhandige transport zoals zij de pijn voelen van het gemis van hun grootouder. Dit water mag niet gekookt worden. Het lichaam wordt eerst neergelegd op bananenbladeren die niet van de boom afgesneden mogen worden maar afgescheurd zijn, zoals ook het leven van de grootouder als het ware weggescheurd is. Het lichaam wordt gewassen met behulp van de pulp van een bananenstam die daarvoor in een vijzel met een stamper bewerkt is. Daarna wordt het lichaam afgedroogd met een nieuw kleed of een nieuw kleed van boombast. Het lichaam wordt in huis of in een in-der-haast- gebouwde hangaar gekleed opgebaard. De weduwe/weduwnaar zit aan het hoofd van de lijkbaar (een laag bed). Anderen (vrouwen) zitten vlakbij om vliegen en andere insecten bij het gezicht van de dode weg te houden. Vroeger werd het gezicht van een medicijnman op de baar afgedekt om zijn medische kracht niet te laten verdampen.
81
Bij verschillende volkeren dragen de weduwe/weduwnaar en naaste familie een witte band van stof of van bananenbast rond het voorhoofd en rond het middel. De weduwe of weduwnaar zit met gestrekte benen op de grond en ondersteunt met één hand zijn/haar kaak terwijl de andere hand de elleboog van die arm ondersteunt. Telkens als familie van verre arriveert en nog niet na het heengaan van de geliefde aanwezig geweest is, heft de weduwe of weduwnaar weer een hartverscheurend rouwbeklag aan waarbij automatisch tranen overvloedig vloeien. Dit rouwen is oprecht maar tevens ook gespeeld, want men wil niet de indruk wekken dat men blij is met de dood van de dierbare. Dit alles om te voorkomen dat men ervan beschuldigd wordt dat men door beheksing, verwaarlozing of vergiftiging de dood van de overledene veroorzaakt heeft. De weduwe werpt aarde en stof over haar lijf om zich zo symbolisch met haar echtgenoot te verenigen.
Dit rouwen gaat door tot de rouwperiode officieel afgesloten wordt met het nemen van een uitgebreid ritueel bad. De weduwe of weduwnaar trekt nieuw kleren aan. Familieleden van beide kanten bereiden een overvloedige en feestelijke maaltijd. Bij een zo’n gelegenheid liep de hoogbejaarde weduwe van het ene eind van het dorp naar het andere eind roepende: ‘Ik ben weer beschikbaar! Ik ben weer beschikbaar. Ik ben weer beschikbaar! ’ Zij deed dit in volle overtuiging zonder ook maar een spier van haar gezicht te vertrekken. De rouwperiode was echt ten einde. Als onder de Mongo een man net gestorven is, begeven enkele jonge mannen zich naar de rivier en zoeken witte klei. Ze doen die klei in bladeren of in potten en pannen. Op die klei plassen ze een hoeveelheid urine. Elke vrouw die ze ontmoeten krijgt een hoeveelheid van die klei over armen, gezicht en bovenlijf gesmeerd want elke vrouw kan in principe met de gestorvene gemeenschap gehad hebben. Dus moet zij in de rouw. De jacht op vrouwen is geopend. Meisjes en vrouwen proberen hollend te ontsnappen, maar de achtervolging wordt ingezet. Is een vrouw gestorven, dan voeren vrouwen hetzelfde ritueel uit met de mannen. De weg of het pad door het dorp wordt gebarricadeerd. Een toevallige voetganger, fietser of automobilist kan onder het ritueel uitkomen door een afkoopsom te betalen. Die betaling is dan zijn of haar teken van medeleven en tevens een bijdrage voor het eten en drinken dat aan de rouwende menigte voorgezet wordt. Als in Oeganda een vrouw komt te sterven, verwijdert men de stok van de hak waarmee zij haar veldjes bewerkte. De hak wordt in haar tuin onder bananenscheuten begraven. De stok wordt in de keuken bij het brandhout gezet. Het is dan net of de vrouw nog aan het werk is, want je ziet nergens haar hak staan. Als er later rond het huis veel onkruid groeit en een voorbijganger vraagt wat er aan de hand is, dan zeggen ze niet dat de vrouw overleden is maar: ‘Ik kwam met een hak maar ik heb alleen nog maar de stok.’ Een wijk van Kampala heet ook vandaag nog: ‘Ik kwam met de hak.’ (Najja na nkumbi). De bijnaam van degene die al zijn broers en zussen verloren heeft is in Oeganda: ‘Twali bangi’ (wij waren met velen). Bij de Mongo in Congo heet de hond die als enige van een heel nest overgebleven is: ‘Oki nd’otonga’ (hij die zich in een groep bevond). Het feit dan men als enige van een hele groep overgebleven is, wordt als zeer triest ervaren. Zelfs een stokoude vrouw kwam af en toe bij me klagen dat zij wees was. Ik keek dan naar haar in stomme
82
verbazing. Maar het was waar: zij stond alleen op de wereld en dat gaf haar het gevoel een wees te zijn. En dat was zij ook!
Vroeger werd de dode meestal in zelfgewoven matten begraven. Ook nu nog brengen mensen tijdens een condoleancebezoek van die mooie matten mee. Tegenwoordig wordt, als het even kan, een doodskist gemaakt. Een plaatselijke timmerman moet van planken, of desnoods van een deur of tafel een kist maken. De onderkant van de kist wordt niet dichtgetimmerd maar bestaat uit latwerk, want de geest van de overledene moet de kans krijgen om de doodskist te verlaten, rond te zwerven en zijn/haar nageslacht te beschermen en te zegenen. Vanwege de hoge temperaturen wordt de dode binnen vierentwintig uur begraven. 1. De wake Tijdens de nachtwake komen familie, buren en kennissen samen om te bidden, zingen en dansen. 1. Ondertussen bezoeken familieleden een helderziende om erachter te komen wie de dode behekst of vergiftigd heeft. Een ‘dood van God’ d.w.z. een natuurlijke dood komt praktisch niet voor. Altijd is er iemand die de dood veroorzaakt heeft. De Basoga zeggen: ‘Niemand sterft tenzij betoverd’ (CRC46). ‘Die niet behekst werd past niet in een graf.’(Witchcraft, divination.. blz. 9) ‘Een dode mist geen tovenaar ’ (CRC98). Iemand moet dus de schuld krijgen van de dood van de dierbare. Iemand moet hem met fysieke of magische middelen om het leven gebracht hebben. En die persoon moet in de onmiddellijke omgeving van de dode gezocht worden. ‘Degene die met je eet is degene die je doodt (PK2251). Vooral iemand die pas nog ruzie had met de overledene wordt verdacht. De helderziende die geraadpleegd wordt, noemt meestal geen namen maar geeft zo’n duidelijke beschrijving van de dader dat er geen twijfel meer mogelijk is. Die persoon moet een boete betalen of zijn woning wordt door zowel volwassenen alsook kinderen ‘gestenigd’. Soms wordt de ‘dader’ gedwongen het dorp te verlaten. Mensen willen per se weten wie de dader is, omdat ‘de slang die je gezien hebt, je niet zal bijten’ (PK2174). Dit wil zeggen dat de aangeklaagde dan geen tweede kans zal krijgen iemand om te brengen. Geen enkele persoon in het dorp zal nog ooit samen met die dader willen eten of drinken. Hij/zij wordt dan fysiek of mentaal verbannen. Ook zal men zich met magische middelen tegen hem of haar beschermen. De dood van een dorpeling brengt telkens veel onrust en tweedracht in de gemeenschap.
83
2. Een andere oorzaak van de dood wordt soms gevonden onder rusteloze geesten die zich dikwijls bij een drie- of viersprong ophouden. Op bepaalde tijden en/of op bepaalde dagen gaan de mensen daarom geen water halen of brandhout sprokkelen om geen boze geesten te ontmoeten. Een vertrekkende bezoeker wordt niet verder dan de grens van het eigen terrein vergezeld om te voorkomen dat de eigenaar een kwaadaardige geest zal ontmoeten. 3. Ook kan de dode zelf de dood over zich afgeroepen hebben door een taboe te breken of door een misdaad te begaan zoals moord, abortus of overspel. 4. Voordat de nachtwake begint, wordt midden op het terrein voor de woning van de overledene een groot kampvuur aangelegd. Jongelui, meestal de kleinkinderen, slepen veel brandhout aan. Ook kapt men grote bamboestokken die eenmaal verhit met een grote knal uiteenspringen. Allen die voor de wake gekomen zijn, zitten op stoelen, krukjes of op bedden rond het grote vuur. Anderen zitten of slapen op droge bananenbladeren. De dode staat in de woning of in een speciale hangaar opgebaard. Men zegt dat oorspronkelijk zo’n groot kampvuur aangelegd werd om wilde dieren weg te houden die op de dodengeur afkwamen. Het vuur werd en wordt tot na de begrafenis gaande gehouden. Tijdens de nachtwake rond het kampvuur wordt, zoals eerder vermeld, gebeden, gezongen en gedanst. Ook wordt er gezorgd voor drank. In de koffie wordt cannabis of zelfgestookte jenever gedaan. Daardoor blijven de mensen langer wakker, want de wake gaat de hele nacht door tot in de vroege ochtend. Soms vallen mensen overmand door vermoeidheid of drank op hun stoel in slaap. Niemand stoort zich daaraan. Het is donker in ieder geval. 5. Zowel in Congo alsook in Oeganda ben ik een eigenaardige gewoonte tegengekomen. Tijdens de wake gaan op een gegeven ogenblik de aanwezigen in stelletjes het bos of de struiken in. Veelal worden ze uitdrukkelijk uitgenodigd om zich in willekeurige paren in het donker af te zonderen om seks te bedrijven. Wat is de reden van deze gewoonte? Is dit een collectieve poging om de dood te overwinnen? De dood heeft een lid van hun gemeenschap weggehaald. Moet de gemeenschap nu proberen om het leven in stand te houden? Leven en dood lijken hier wel hand in hand te gaan. In deze tijd van aids lijken mij deze willekeurige seksuele ontmoetingen catastrofaal. Omdat tijdens een wake alcohol en drugs in het spel zijn, lijkt het me niet waarschijnlijk dat er dan condooms aan te pas komen. Bovendien is het buiten de vuurgloed pikkedonker. Als mensen vanwege de traditie aan deze gewoonte vasthouden, is het niet denkbeeldig dat deze praktijk de verspreiding van aids alleen maar in de hand werkt. Dood brengt leven voort dat ook weer dood teweegbrengt. Inderdaad gaan leven en dood hand in hand in een vicieuze cirkel die steeds maar groter wordt, want door die traditie zullen de sterfgevallen alleen maar toenemen. Er is hier mogelijk sprake van een eeuwenlange traditie die in stand gehouden wordt. Tradities zijn heel hardnekkig, want mensen beschouwen tradities als heilig hoewel ze in een veranderde tijd dodelijk kunnen en blijken te zijn. 6. In Congo werd voorheen een overleden nkanga (een helderziende, traditionele genezer, medicijnman of dorpshoofd) staande in een graf op de flank van een mierenheuvel begraven met een omhoog-gestrekte arm zodat zijn wijsvinger boven de aarde uitstak. Deze vinger moest de magische kracht van zijn leven doorgeven aan de volgende generatie. Zoals eerder vermeld werd deze genezer met bedekt gezicht opgebaard in een poging om zijn buitengewone macht en charisma niet te laten ‘verdampen’. m. De begrafenis De dode wordt na de wake, dus de volgende dag, begraven. Begrafenissen vinden meestal vlak
84
na de middag plaats om familie en mensen uit de hele streek in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn. In sommige streken in Congo wordt het lichaam van de vader van een tweeling niet uit de (voor)deur gedragen maar wordt er in de achtermuur van de woning een gat gemaakt waardoor het naar buiten gebracht wordt. Dit om de geesten die de tweeling vergezellen, niet te verontrusten. Het is dan net alsof de vader niet echt gestorven is, maar even niet thuis is. Op het platteland wordt een begrafenisstoet vaak voorafgegaan door dragers of tegenwoordig door een fiets met de kist overdwars op de bagagedrager. De mensen in de stoet lopen in de bovenbeschreven rouwkledij met gebogen hoofden naar voren gewend en met de handen op de rug. Kleinkinderen van de overledene staan ergens verdekt opgesteld en als de stoet voorbijtrekt, gooien ze steentjes naar de doodskist, terwijl zij met luide stem uitroepen: ‘Ga voorgoed weg, vertrek voor altijd. Kom niet meer terug, Ga voorgoed weg!’ De kinderen voeren dit ritueel uit in de hoop dat de dode niet terugkomt om hen ’s nachts in hun dromen lastig te vallen. In vroegere tijden werden in het graf van een stamhoofd eerst een of twee slaven begraven. Hun armen en benen werden gebroken en vervolgens werden zij op de bodem van het graf neergelegd. Een spreekwoord zegt daarom: ‘Men begraaft geen slaaf zonder viskoppen ’ (PK287). Voordat een slaaf begraven werd, moest men hem toch nog te eten geven. Dit was een teken van medemenselijkheid. Het lichaam van het overleden stamhoofd werd vervolgens boven op zijn slaven neergelaten. Daarna werd het graf met aarde opgevuld. De volwassen kleinkinderen graven het graf voor hun overleden opa. In Oeganda komt grafschennis veelvuldig voor om bepaalde lichaamsdelen waaronder de schedel te bemachtigen voor magische en zogenaamd medische doeleinden. Daarom metselt men een muurtje rondom in het graf zelf. Daar tussenin moet de kist passen. Als de stoet arriveert, zijn metselaars al bezig om gevlochten beton aan te maken dat meteen na de begrafenis over het met-aarde-enzand-gevulde graf gestort wordt. Hier volgt het relaas dat ik schreef over een begrafenis: De eerste keer dat er op mij als pastor in Basankusu een beroep gedaan werd om het dode lichaam van een parochiaan te zegenen, was even na de middag op een bloedhete dag. Het was de plaatselijke gewoonte om het lichaam in het kerkportaal te zegenen. Daarna ging de optocht verder naar het kerkhof. Maar als een bewogen pastor vond ik het niet passend om achter te blijven en de parochianen alleen naar het kerkhof te laten vertrekken. Ik sloot me bij de stoet aan. Ik was gekleed in een witte toog van degelijk materiaal. Twee mensen hadden elk een oude schop bij zich. Een ander hield een paar lianen uit het bos in de hand. Het was een wandeling van zo’n vijf minuten naar het plaatselijke kerkhof. Toen we daar aankwamen, gingen, tot mijn verbazing, de mensen op zoek naar een plekje waar ze het graf zouden kunnen graven! Toen ik de mannen met de schoppen mee zag lopen, dacht ik dat de schoppen bestemd waren om het graf dicht te gooien! Toen ze een goede plek gevonden hadden, begonnen ze te graven. De man met de lianen nam de maat op van de doodskist en liet aan de gravers zien hoe groot het graf moest worden. Het was op het heetst van de dag. De meeste mannen en vrouwen trokken zich terug in de schaduw van wat boompjes en struiken, gingen op de grond zitten en bleven kijken naar het werk van de twee gravers en de man met de liaan. Ik wilde mijn witte toog niet vuil
85
maken en bleef maar zwetend staan. Er zat veel grind in de grond, dus het spitten en graven vorderde slechts langzaam.
Dit graf en de dode zijn beschermd tegen dieven.
Het zweet stroomde de gravers van het hele lijf, terwijl de dode in de kist net zo geduldig wachtte als wijzelf. Toen daagde het bij me dat de korte kerkelijke zegening in het kerkportaal een goed idee was. Maar terwijl mijn kleren en ook mijn witte toog doornat van het zweet werden, vorderde het graven gestaag. Men was natuurlijk niet van plan om dieper te graven dan noodzakelijk was. Na een dik uur kwamen de twee mannen met hun schoppen uit het graf tevoorschijn. Twee andere mannen verdwenen met kapmessen in het bos om nog een paar extra lianen te zoeken om de kist neer te kunnen laten in het graf. Het duurde niet al te lang voordat ze met de nodige lianen terugkwamen. Zij legden de lianen dwars over het graf. De mannen en vrouwen krabbelden overeind en kwamen uit de schaduw van de boompjes en struiken tevoorschijn en wij allen begaven ons naar het vers gedolven graf voor de laatste ceremonies. Ik zegende het graf en sprak de vrome wens uit voor de eeuwige rust van de overledene in het paradijs. Een stel jongelui kwam dichterbij, tilde de kist op en begon de kist met behulp van de lianen neer te laten. Langzaam zakte de kist naar zijn bestemming. Maar toen ineens ging de kist niet verder. De gravers hadden het graf niet groter gemaakt dan nodig was. Zij hadden de juiste lengte van de kist aangehouden. Maar in het graf liepen de wanden niet loodrecht naar beneden. Daarom liep de kist vast en wilde niet meer zakken. De jongelui probeerden de kist met behulp van de lianen omhoog te trekken zodat de gravers de wanden af zouden kunnen kalven. Maar de kist zat muurvast. De mensen keken beide gravers aan en een van hen stapte kordaat op het eind van de kist en gaf het een machtige trap. De kist, gemaakt van krakkemikkelige planken, begaf het maar wilde nog niet zakken. De man ging toen bovenop de kist staan. Door het gewicht van de man daalde de kist krakend naar de bodem van het graf. Samen met de dode slaakten wij allen een grote zucht. Ik beĂŤindigde de begrafenis door de zegen van de Heer af te smeken over de dode en over de levenden waar ik ook bij hoorde! Een van de aanwezigen had een mandvol bloempjes van een bougainville bij zich. Ieder van ons liet ten afscheid een handjevol mooie bloemblaadjes met de nodige zweetdruppels op de gespleten kist neerdalen. Ik had me het afscheid van de dode
86
en de begrafenis wat waardiger voorgesteld, maar zelfs na je dood krijg je nog niet altijd het respect dat je verdient. n. De dood van een baby Als de Mongo in Congo een baby verliezen, begraven de ouders het lichaam vaak onder hun bed (de vloer van hun huis is van leem). Op deze manier drukken zij hun verlangen uit dat de baby weer terugkeert in de moederschoot. Maar als de volgende baby weer kort na de geboorte sterft, trekken de ouders de conclusie dat de baby zich bij hen niet thuis voelt. Daarom begraven zij het lichaam deze keer niet onder hun bed, maar ergens achter hun woning. In het graf leggen zij eerst bananenbladeren. Op de bladeren plaatsen zij de baby maar wel met het gezicht naar beneden. Dan leggen zij verscheidene bananenbladeren over het lichaampje heen terwijl ze zeggen: ‘Kom niet meer naar ons terug. Ga voor altijd heen.’ Daarna vullen ze het graf met aarde. De ouders hopen misschien op een andere baby, maar deze dode baby willen ze niet meer, want het is toch geen blijver en veroorzaakt alleen maar veel verdriet! Als een zwangere vrouw sterft, moet het ongeboren kind uit haar buik verwijderd worden voor zij begraven wordt. Zo niet, dan wordt geen enkele vrouw van die gemeenschap meer zwanger. Sinds alle mannen in het dorp jager zijn en vaak dieren slachten, weten zij goed hoe ze deze afschuwelijke klus moeten klaren. De moeder en haar baby worden naast elkaar maar wel in twee verschillende graven neergelegd. De echtgenoot wordt al gauw als de schuldige van de dood van zijn vrouw aangewezen, omdat men ervanuit gaat dat hij bepaalde taboes van de zwangerschap met de voeten heeft betreden.
Moeder en baby worden naast elkaar, ieder in een eigen graf, begraven. o.
Doe dit tot mijn gedachtenis
Op een dag word ik uitgenodigd om in een dorp vlak bij Jinja (Oeganda) een bepaalde ceremonie bij te wonen. De oudste zoon van het gezin heeft de hele familie uitgenodigd, want er deden zich ziektegevallen en ongelukken voor in de familie. De oudste zoon was naar een medicijnman getogen om de man te vragen naar de oorzaak van die ziektes en ongelukken. De ziener verklaarde dat hun overleden vader zich veronachtzaamd voelde, want niemand hield het vuurtje gaande in het heiligdom. Niemand zette ooit een schaaltje eten of een fles drank voor de overledene apart, zodat de vader zich koud, hongerig en dorstig voelde. De hele familie moest dus samenkomen om hun respect voor de dode te tonen, enige dieren te offeren en samen maaltijd te houden. Zij noemen deze bijeenkomst het okubwika ritueel. In dit geval was het de medicijnman die aanstuurde op dit ritueel, maar in andere gevallen heeft
87
een van de familieleden een droom waarin de vader zijn beklag doet. Het maakt niet uit wie van de familie die droom krijgt. Vervolgens nodigde het hoofd van de familie alle familieleden uit met de boodschap dat op een bepaalde dag iedereen aanwezig moest zijn voor het ritueel. Enkele dagen voor de bijeenkomst worden de familiegraven schoongemaakt en het terrein in gereedheid gebracht om veel mensen te kunnen ontvangen. Vrouwen leggen bananen te rijpen om daar plaatselijk bier van te maken. Jongelui gaan rond in het bos om zoveel mogelijk zwaar brandhout voor het kampvuur bijeen te garen. Ze ruimen een plek in voor het huis van de overledene om er een kampvuur te houden. Ook bouwt men een provisorisch onderkomen met behulp van palmtakken en grote bosbladeren, zodat iedereen daar beschut kan zitten. Op de vooravond komen alle familieleden bijeen om zich rond het kampvuur te installeren en om zo de nacht vlak bij de graven van hun overledenen door te brengen. Familie en buren vermaken zich met trommelen, dansen, zingen en drinken. Kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, iedereen is aanwezig. Die nacht mag niemand van de familieleden seksueel contact hebben om het ritueel van de volgende dag niet ongeldig te maken. De oudste zoon van de ontevreden dode brengt een bok en een haan. Als de klagende dode een vrouw is dan worden een geit en een hen gebracht. In principe gaat het om die ene ontevreden dode, maar als er meerdere graven bij het huis liggen, worden ook die betrokken bij het ritueel. Na zonsopgang opent men de nieuwe dag en de ceremonieĂŤn met het slaan van de omubala trom om de geesten en de dorpelingen in te lichten dat de plechtigheid gaat beginnen. De hele familie begeeft zich naar de graven van de overledenen. Het hoofd van de familie houdt de kip vast, spreekt de namen uit van de overledenen die daar begraven zijn, en legt hun uit waarom de familie bijeengekomen is. Vervolgens vraagt hij aan de doden om hun boosheid te beĂŤindigen en hun nageslacht te zegenen. Als hij zijn betoog en gebed beĂŤindigd heeft, geeft hij de kip aan de ceremoniemeester. Deze houdt de kip vast, terwijl ook hij een gebed uitspreekt tot de voorouders en hun vergeving vraagt voor het verzuim waaraan de familie schuldig is. Hij vraagt om hun zegen zodat hun nakomelingen in vrede, voorspoed en in goede gezondheid met talrijke nakomelingen verder mogen leven. Na het gebed hakt hij de kop van de kip af en laat het bloed op het voornaamste graf druipen. Hij doodt ook de geit en laat het bloed van de geit eveneens op het graf stromen. Men geeft de kip aan een van de vrouwen om die klaar te maken. Een moslim (moslims zijn de traditionele slagers) krijgt de taak om de geit te slachten. De levers van de geit en de kip worden aan kinderen gegeven die nog te jong zijn om seksueel actief te zijn. De kinderen rijgen de levers aan stokjes en roosteren het vlees in een vuurtje in de openlucht. Als de levers geroosterd zijn, snijdt de familieoudste de levers in stukjes en neemt ze mee naar de graven. Bij elk graf legt hij eerst een bananenblad neer en op elk blad deponeert hij een paar stukjes lever, terwijl hij een soortgelijk gebed uitspreekt als eerder werd uitgesproken toen de kip en de geit gedood werden. De overgebleven stukjes lever worden daar bij de graven opgegeten door de familieoudste en door hen die de familieoudste begeleiden. Het aanbieden van de levers heet okughonga hetgeen bidden en offeren betekent. Daarna nemen de aanwezige familieleden een pollepel, scheppen om de beurt wat bier uit een pan en plengen het bier op alle graven die zich daar bevinden.
88
Samen eten schept een band, een vredespact tussen de eters.’ (Raymond Johnson)
Als de slager met zijn taak klaar is, wordt ook het geitenvlees klaar gemaakt. Samen met ander voedsel zoals bananen, yam-knollen, rijst, cassave en verscheidene groentes, wordt het geitenen kippenvlees naar buiten gebracht voor de gezamenlijke maaltijd waaraan ieder familielid deelneemt. Ook de baby’s moeten er even van proeven. Na de maaltijd komen familieleden naar voren met giften voor hen die de bijeenkomst georganiseerd hebben. Die giften in de vorm van etenswaren moeten nog diezelfde dag genuttigd worden. Ook als er geld gegeven wordt, moet men daarmee voedsel kopen dat nog diezelfde dag opgegeten moet worden (zie ook Exodus 12,10 waarin staat dat al het voedsel diezelfde dag opgegeten moet worden). Ik zie een grote parallel tussen de wens van de voorouder die zijn kinderen uitnodigt om samen te komen om hem/haar te gedenken en de oproep van Jezus aan zijn volgelingen om samen te komen en het brood te breken tot zijn gedachtenis. In beide gevallen worden de banden tussen familie of volgelingen door en in de gezamenlijke maaltijd versterkt. p. Iemands geest ophalen. Het gebeurt soms dat iemand zomaar helemaal verdwijnt. Hij kan in het bos verloren lopen, niet meer van het slagveld terugkeren of na een ramp onherkenbaar verbranden zoals wel eens gebeurt als mensen op een verongelukte benzinetanker afrennen om een jerrycan gratis benzine te ‘tanken’ en dan in een grote explosie samen met anderen omkomen. Zo iemand krijgt dan een uitzonderlijke begrafenis. De geest van zo iemand moet opgehaald en een traditionele begrafenis gegeven worden. Een medicijnman wordt begeleid door de familie van de verdwenen persoon. Ze lopen als in een processie die voorafgegaan wordt door het neefje van de overledene. Hij bespeelt een trommel. Ze nemen een kip mee, een kleed van boombast en een tak van de olughaanhi boom. Deze tak wordt gedragen om kwalijke geesten te weren.
89
De geest van de overledene trekt hen naar de plek waar hij zich bevindt. Op een gegeven ogenblik ziet de ziener een graspol schudden langs de weg of het pad waarop zij lopen. De schuddende graspol is de plek waar de geest van de overledene zich bevindt. Het neefje trekt de graspol uit de grond en legt de pol op het meegebrachte kleed van boombast dat hij vervolgens zorgvuldig oprolt. Die graspol in dat kleed wordt beschouwd als het overblijfsel van de overledene en krijgt dan de gebruikelijke, respectvolle begrafenis. Eenmaal thuis gaan een nicht en een neef water halen om de graspol te wassen alsof de graspol het lichaam van de overledene is. Het gras dat in het kleed is gewikkeld, krijgt vervolgens een officiÍle begrafenis. Deze begrafenis zie ik als een mooi ritueel om de volgende redenen: 1. De geest van de overledene krijgt een definitieve rustplaats. Hij zwerft niet langer rond en niemand zal nog door die geest gestoord worden. 2. De begrafenis helpt de nabestaanden in de rouwverwerking door het zo tragisch verdwenen familielid een geestelijk en lichamelijk plekje te geven. Aantekeningen na bovengenoemde (a t/m p) paragrafen: 1. De overledenen blijven deel uitmaken van het leven van de Afrikaan. Zij vormen nog steeds een deel van de gemeenschap. Hoewel ze in het verleden leefden en daarna stierven, zijn ze nog steeds in hun midden. Op elk belangrijk moment in iemands leven of in het leven van de gemeenschap wordt aandacht geschonken aan de tegenwoordigheid van de voorouders. Een ritueel zonder de aanroeping van de voorouders heeft geen zin. Het is zo sterk dat een kerkelijk ritueel zonder de aanroeping van de voorouders en zonder de erkenning van de aanwezigheid van de overledenen niet als een echt ritueel aangevoeld wordt. 2. Als christelijke Afrikanen samenkomen om Christus’ lijden, dood en verrijzenis te vieren, veronderstellen zij dat de voorouders aanwezig zijn. Ik beschreef eerder dat een catechist een zoontje had dat op een bepaalde dag gedoopt ging worden. Voor hij zich naar de kerk begaf, ging hij naar zijn heiligdom waar hij zijn voorouders inlichtte over de aanstaande doop van zijn kind. Na de kerkelijke plechtigheden begaf hij zich weer naar zijn heiligdom om hen te informeren over het doopsel. Hij doet dit omdat in de kerkelijke plechtigheden de voorouders niet genoemd worden en hun niet het respect gegeven wordt dat hun toekomt. 3. Toen de Congolese ritus van de eucharistie samengesteld werd, vonden de schrijvers het een plicht om met de aanroeping van de voorouders te beginnen. De Romeinse curie kon met de voorgestelde tekst niet uit de voeten en weigerde verscheidene jaren om met de voorgestelde tekst akkoord te gaan. Men zag het nut er niet van in om de voorouders in de eucharistie een plek te geven. Maar de Congolese bisschoppen hielden voet bij stuk en hielden vol dat de voorouders een plaats moesten krijgen. Daarom begint nu de litanie van de heiligen met de aanroeping van de voorouders:
90
Voorganger: Heilige Maria. Voorganger: U, de moeder van God, Voorganger: Jullie, alle heiligen in de hemel, Voorganger: Jullie allen die God aanschouwen, Voorganger: En jullie, onze voorouders, Voorganger: Jullie die God met een goed hart gediend hebben,
Allen: Wees in ons midden. Allen: Wees in ons midden. Allen: Weest in ons midden. Allen: Weest in ons midden. Allen: Weest in ons midden. Allen: Weest in ons midden.
Het is een bekende geste aan het begin van een maaltijd, vooral bij voorname gelegenheden, dat de patriarch voedsel op de grond laat vallen voor de voorouders. Ook drank wordt geplengd om de voorouders te respecteren en om hun zegen af te roepen. Het hoofd van het gezin kan de indruk wekken dat hij wat stuntelig aan de gang is door wat voedsel op de tafel te morsen en het dan van de tafel op de grond te schuiven, maar in feite doet hij dat expres: hij gedenkt de voorouders! 4. Toen ik in Jinja (Oeganda) twee jaar lang een van de Eucharistische voorgangers was bij de Kleine Zusters van de H. Franciscus, was ik zo vrij om tijdens de offerande een klein ritueel in te voegen om de voorouders te gedenken. Ik nam dan een glas wijn, ging voor of naast het altaar staan en sprak de voorouders als volgt aan: ‘Jullie, onze overledenen, jullie die ons voorgingen, weest in ons midden. Wij zijn jullie nog niet vergeten. Kijk, deze drank is voor jullie (ik plengde dan wat wijn op de grond). Wij verzoeken jullie om in onze gemeenschap aanwezig te zijn, ons te beschermen en te zegenen.’ Nadat ik dit een paar maanden zelf gedaan had, nodigde ik de zusters uit om bij elke viering om beurten dit ritueel in hun eigen woorden uit te voeren. Zij deden dit met veel respect en toewijding. Zegt het spreekwoord niet: ‘Als een eekhoorn een olifant baart, is de olifant dan niet haar kind? Ook al zijn die vrouwen religieuzen geworden, dan blijven ze nog steeds kinderen van hun voorouders en behoren hen daarom te gedenken!
Herdenking van de voorouders
5. Zoals boven gezegd heeft een ritueel voor de Afrikaan zonder vermelding van of verwijzing naar de voorouders geen zin. Zelfs een eucharistieviering waar de voorouders niet in voorkomen, maakt op hen geen indruk, want een wezenlijk element ontbreekt. En dit is ook waar voor de andere sacramenten. Maar de weerbarstige houding van de Vaticaanse autoriteiten die jarenlang probeerden de Congolese ritus tegen te houden, veroorzaakte veel
91
tegenzin onder de Congolese bisschoppen om op de weg van inculturatie verder te gaan. Het principe van de subsidiariteit is allang weggemoffeld en in feite zelfs verboden. De andere sacramenten zijn tot de dag van vandaag nooit aangepast aan de cultuur van de mensen. Bisschoppen van andere Afrikaanse landen waren en zijn zeer terughoudend om een Afrikaans gekleurde liturgie samen te stellen. Elke plichtsgetrouwe nuntius fungeert op dat gebied ook als een Vaticaanse waakhond. Ongelofelijk dat bisschoppenconferenties zich laten afblaffen. 6. Het moet rond 1977 geweest zijn dat een aantal pastoraal bewogen mensen waaronder theologen en antropologen bijeenkwamen in Tamale in het noorden van Ghana. Ik had de eer ook uitgenodigd te zijn. Antony Gittins van de Katholieke Theologische Unie van Chicago had de leiding. Ieder van ons werd uitgenodigd om een inleiding te houden. Mijn inleiding betrof ‘Baby Rituelen, rituele Baden en het Doopsel.’ Ik presenteerde een verzameling van bestaande rituelen en gebaren die de Mongo in Congo gebruiken om het kwetsbare leven van een baby te versterken en het kind deelgenoot te laten zijn van de clan. In een bepaalde volgorde stelde ik voor om die eeuwenoude rituelen in te passen in een Afrikaans kinderdoopritueel om hen op die manier te zegenen en hen deel te laten worden van de christengemeenschap. Als inleiding op die bijeenkomst stelde Anthony Gittins ons de volgende vragen: • • • • • • •
Zullen Afrikaanse christenen zich ooit thuis kunnen voelen in de katholieke kerk? Kan de kerk ooit verder reiken dan de Europese cultuur? Kunnen we ooit een kerk scheppen met meerdere centra? Kunnen we voor de liturgie meer doen dan slechts vertalingen maken en bijvoorbeeld iets nieuws scheppen: meer dan alleen maar cosmetische aanpassingen? Kunnen we een nieuw soort kerk in het leven bidden? Kunnen we plaatselijke gewoontes en rituelen als basis nemen voor een echte inculturatie? Is inculturatie mogelijk zonder afscheiding of ongehoorzaamheid? Is pastoraal werk in Afrika mogelijk zonder de confrontatie aan te gaan met Vaticaanse prelaten of met de pauselijke autoriteit?
Zelf was Tony Gittings van mening dat Afrikaanse inculturatie een ontwikkeling is die niet doorgedrukt of doorgedramd kan worden door bepaalde groepen, maar dat inculturatie vergeleken kan worden met de geboorte van een kind. Een geboorte is niet tegen te houden maar is smerig, pijnlijk en heeft helemaal niets deftigs of verheven; het brengt echter wel nieuw leven voort. Algemene conclusie: Wat geldt voor de sterke en de uitgesproken bijzondere Afrikaanse culturen, geldt ook voor de huidige westerse culturen. Ons huidige leven verschilt hemelsbreed van de gebruiken en de mentaliteit van onze opa’s en oma’s. Het leven is indringend veranderd. Vaticaan II probeerde de kerk aan te passen zoals Paus Johannes XXIII dat voorstelde. Maar na hem is, zoals de gewone man of vrouw dat zegt, de kerkelijke klok teruggedraaid. Dat terugdraaien betreft niet alleen de manier van liturgie vieren maar ook de theologische moraal, de strakke dogmatische houding en de bestuurlijke functies in de kerk. Het Vaticaan maakt de dienst uit en bisschoppen worden verplicht die lijn te volgen. In vele landen is de kerk de grote advocaat van meer democratie behalve voor zichzelf. Leken, vooral vrouwen, worden meer en meer in het verdomboekje gezet. Pastoraal bewogen priesters die de liturgische lijnen niet tot in de puntjes toe uitvoeren, worden teruggefloten en raken ontmoedigd. Kardinaal Willem Eijk schreef op 5 februari 2013 naar de Konferentie van Nederlandse Religieuzen (KNR): ‘In tegenstelling tot
92
wat u veronderstelt gaan we ervan uit dat ook u als priesterreligieuzen zich in het Paastriduüm zult houden aan de liturgische richtlijnen zoals die gelden in de kerk over de hele wereld.’ De betutteling kan niet duidelijker worden uitgedrukt. Gevoelige kwesties zoals het celibaat en het ambt voor de vrouw mogen niet eens besproken worden. Voor het laatste kapittel van de Mill Hill Congregatie heb ik voorgesteld om de discussie over het verplichte celibaat voor Afrikaanse priesters als een voornaam agendapunt op te nemen. Ik stelde daarbij de vraag: ‘Als wij, missionarissen, daar niet over discussiëren en bij het Vaticaan aankaarten, wie zal het wel doen?’ Ik hoef niet te vermelden dat daar op het genoemde kapittel met geen woord over gerept is. Zijn zelfs Mill Hill oversten bang in een kwaad Vaticaans daglicht gezet te worden? Gittings stelde met recht de vraag: ‘Is inculturatie mogelijk zonder confrontatie met kerkelijke autoriteiten, zonder afscheiding of ongehoorzaamheid?’ Het ‘Woord Gods is mens geworden’ (Zie Joh. 1, 14). Deze menswording gebeurde niet in het abstracte. Nee, Jezus was een Jood maar wel met een sterke boodschap. Maar hij was en bleef Jood. Mag een Afrikaan daarom geen christen zijn zonder zijn Afrikaanse cultuur en eigenheid te loochenen? Paulus was Jood met de Joden en Romein met de Romeinen. Tot nu toe wordt de Afrikaan gedwongen om op zijn Europees te bidden en te zingen en zich volgens het Europese kerkelijk wetboek te gedragen. Geen wonder dat vele katholieken zich tot de Evangelische Kerken wenden waar zij zich als Afrikanen beter thuis voelen en waar zij Jezus als de grote genezer aan den lijve mogen ervaren. P.S. In Oeganda worden de nakomelingen van Kintu begraven met het hoofd in de richting van het Victoria Meer, terwijl de afstammelingen van Mukama begraven worden met het hoofd in de richting van de berg Elgon. Tot in de dood blijft een mens het kind van zijn grote voorouder.
93
HOOFDSTUKV Boom- en rotsgeesten Het is heel menselijk dat wij op bepaalde plekken troost, genezing en inkeer zoeken. In India stromen miljoenen mensen samen aan de Ganges in Varanasi (Benares). De Joden deden en doen hetzelfde door naar Jeruzalem op te trekken. Voor moslims is Mekka bij uitstek de grote bedevaartsplaats. Als christenen trekken we op naar Bethlehem, Rome, Lourdes, Fatima, Medjugorje, Banneux, Namugongo, Kevelaar, Heiloo, Renkum, Maria Zell enz. In Oeganda beschouwen mensen bepaalde bomen en rotsen als gezegende plekken waar zij gunsten van zekere geesten kunnen bekomen. Die gunsten bestaan uit het verkrijgen van een levensgezel(lin), kinderen, werk, gezondheid of welvaart. Bij het uitspreken van een wens of gebed moet aan de bepaalde geest een beloning beloofd worden, bijvoorbeeld: ‘als ik kinderen krijg, zal ik hier terugkeren en drie kippen en een geit meebrengen.’ Deze belofte toont aan dat de bedevaartganger serieus is in zijn gebed. Uiteraard moet later aan de belofte voldaan worden. In Busoga zijn de volgende geesten zeer in trek: a. Kazimba-ku-ngira Deze naam betekent: ‘Gebouwd aan de weg.’ Het betreft hier een rots of een grote boom die zich langs een weg of een openbaar pad bevindt. Als men daar voorbijkomt, dan valt zo’n plek meteen op. Bedevaartgangers hebben repen kledij of plukken olifantsgras vastgebonden in de boom of achtergelaten op de rots. Ook zie je een vuurplek waar men offerdieren geroosterd heeft.
Kazimba-ku-ngira
94
Oorspronkelijk moet iemand overal heengetrokken zijn om ergens een oplossing van een dringend probleem te vinden. Hij of zij moet op zo’n plek halt gehouden hebben en de bosgeesten of de voorouders gesmeekt hebben hulp te bieden. Het gebruikelijke gebed is dan als volgt: ‘Sommige mensen leven gelukkig; zij hebben werk, zij hebben kinderen en genieten een zekere welvaart. Maar ik zie af in mijn leven en voel me hulpeloos. Waar heb ik dit aan verdiend? Ik weet niet of ik behekst of betoverd ben. Ik vraag jullie, geesten van deze plek, om me te helpen om aan een echtgenote te komen, kinderen te krijgen, een baan te vinden enz. Als mijn gebed verhoord wordt, beloof ik twee geiten en drie kippen te brengen.’ Zoals gezegd kun je geen gunsten vragen zonder iets te beloven. Men trekt een graspol van het soort ebisinde uit de grond, legt er vervolgens een knoop in, spuugt wat speeksel op het gras en bindt vervolgens de graspol aan een tak of legt het op de rots waar men bad. Een knoop in het gras leggen wil zeggen dat men een serieuze belofte maakt. Het speeksel moet de geest eraan herinneren wie het gebed uitgesproken heeft. Het speeksel achterlaten is zoiets als je DNA achterlaten. Vervolgens laat men wat geld achter aan de voet van de boom of de rots. Men keert dan huiswaarts zonder achterom te kijken en zonder iemands hand te schudden tot men thuis komt. Als je onderweg iemands hand zou schudden, dan zou die ander de afgesmeekte gunst van je overnemen. En ook met achterom kijken verlies je de gevraagde gunst. Als de persoon in kwestie zijn gebed verhoord ziet, dan keert hij terug naar dezelfde plek om zijn belofte gestand te doen. Als hij of zij geiten of kippen beloofd heeft, dan worden die daar ter plekke geslacht en geroosterd. Zoals gewoonlijk worden de levers geroosterd en achtergelaten als dank aan de geesten. Het overige geroosterde vlees wordt in stukjes gesneden en uitgedeeld aan voorbijgangers. Eenieder krijgt slechts één stukje zodat er genoeg overblijft om aan vele voorbijgangers uitgedeeld te worden.
Voorbijgangers die een stukje vlees te eten krijgen, de aanblik van de repen kleed en van de talrijke graspollen die in de boom hangen, nodigen mensen uit om ook op die plek te komen bidden. Zo verspreidt zich de mare van dat bedevaartsoord. We moeten observeren dat de geesten van een kazimba-ku-ngira er nooit op uit zijn om iemand kwaad te doen. De bedevaartganger gaat daarheen om een zegen te ontvangen en niet
95
om iemand anders schade te berokkenen. Met andere woorden: men kan niemand verwensen of betoveren met behulp van de geesten van een kazimba-ku-ngira. De bedevaart naar een kazimba-ku-ngira doet me denken aan I Samuel 1, 9-28. Zelfs nu nog gaan gelovigen in Syrische en Armeense kloosters bidden om God een bepaalde gunst te vragen en doen ze meteen een belofte. Is hun gebed eenmaal verhoord, dan keren zij naar dat bepaalde klooster terug om hun belofte in te lossen. Ook wij in het Westen maken pelgrimstochten om lichamelijke of geestelijke gunsten te bekomen van Maria, Antonius, Franciscus of nog andere heiligen. Wij, missionarissen, hebben weinig of geen gebruik gemaakt van de Bijbelse nalatenschap of van de Afrikaanse mentaliteit of rituelen. In onze kerken wordt niets beloofd na een gebed, er worden geen knopen in gras of in een reep stof gemaakt en geen speeksel achtergelaten om de serieusheid van ons gebed te onderstrepen. Is het vreemd dat Afrikanen onze manier van bidden en onze vorm van christen zijn als een religie van en voor blanken beschouwen? b. Meeru Een andere weldadige geest onder de Basoga is een vrouwelijke geest die huist in een slang met twee koppen. En deze slang bevindt zich bij voorkeur onder een grote witte rots. Deze geest heet Meeru en is blind aan ĂŠĂŠn oog. Als men de betreffende rots nadert aan de kant van haar goede oog, dan heeft men geluk. Anders heb je pech, en kun je daardoor zelfs echt ziek worden. De reden hiervan is dat, als Meeru iemand niet ziet aankomen, zij de indruk heeft dat men haar kwaad wil berokkenen. Meeru kan bijvoorbeeld op de uitkijk zijn naar een levenspartner. En als je haar dan aan de verkeerde kant passeert, heeft ze geen kans om je goed te bekijken. Meeru is, zoals ik zei, een weldadige geest aan wie je van alles kunt vragen: kinderen, voorspoed, gezondheid en bescherming. Een zekere vrouw was al zes jaar getrouwd zonder zwanger te worden. De mensen waren ervan overtuigd dat zij onvruchtbaar was. De familie van haar man spoorde hem aan om van haar te scheiden en een andere vrouw te nemen. Maar om haar huwelijk te redden ging de vrouw naar haar grootmoeder voor goede raad. Haar oma adviseerde haar om de witte rots van Meeru te bezoeken. Zij gaf haar de raad om daar met haar man heen te gaan en zestien
De bedevaartganger legt de pol olifantsgras op de rots na eerst op het gras gespuugd te hebben.
96
koffiebonen mee te nemen, acht voor haarzelf en acht voor haar man.
97
Zij volgden de goede raad op. Toen zij bij de rots in kwestie aankwamen, knielden ze voor de rots neer en deden hun verzoek om kinderen te kunnen krijgen. Elk van hen gooide toen vier koffiebonen naar de linker- en vier naar de rechterkant van de rots om de geesten van diverse kanten te vragen om hen te hulp te schieten. Na de koffiebonen gegooid te hebben stonden ze op zonder op de grond te leunen. Zij namen elk een pol olifantsgras, spuugden daarop en legden het gras neer op de rots. Zij beloofden Meeru een geit te brengen mochten zij een kindje krijgen. Zij keerden naar huis terug zonder achterom te kijken om de zegen van de rots niet te verliezen. Binnen een maand was de vrouw zwanger. Toen zij zich daarvan bewust werd, liet zij het weten aan de priester van de betreffende rots. Hij raadde haar aan om het consultatiebureau te bezoeken. Na de geboorte keerden de ouders met de baby naar de rots terug om het kindje aan de priester van de rots te tonen. Zij hadden een geit meegebracht. De priester en zijn gezin namen de geit mee naar de rots. De priester trok zijn ritueel kleed van boombast aan, legde zijn hand op de geit en richtte zich tot Meeru om haar te bedanken voor het kind dat de ouders gekregen hadden. De mannen slachtten de geit ter plekke. De priester roosterde de lever voor Meeru. De anderen roosterden het vlees van de geit en allen aten ervan. Verdere uitleg: •
• •
•
Elke geest, hoe onbelangrijk hij/zij ook is, wordt door andere geesten begeleid. Daarom gooit het echtpaar de koffiebonen zowel naar links als naar rechts. Op die manier roepen zij de hulp van diverse geesten in en bedanken zij hen voor hun aanwezigheid. Zowel in Congo als in Oeganda mag men, wanneer men een rituele plek verlaat, niet omkijken. Anders loopt men het risico dat men de achtergelaten, onheilbrengende geest, pech of ziekte weer in zich opneemt. Ruikt deze algemeen verspreide gewoonte te veel naar bijgeloof om het gebruik ervan in onze christelijke rituelen op te nemen? Jezus vraagt ons in Lucas 9, 62 om niet achterom te zien. “Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk Gods.” Zou het niet passend zijn om, als je als Afrikaan in een christelijk ritueel een kaars op wilt steken, eerst op de kaars je speeksel achter te laten? Daarmee zou je duidelijk aangeven dat de kaars die je opsteekt, voor je blijft branden zelfs als je weggegaan bent.
P.S. Als mensen in Congo zich als het ware bezeten voelen van een bepaalde geest, nemen ze een geldbiljet, wrijven dat over hun bezwete huid, stoppen het in een mooie zakdoek die ze dan ergens op de weg laten vallen om van die kwade geest af te komen. Degene die de zakdoek opraapt, raapt ook de kwade geest op en raakt daardoor helemaal van de kaart. Alleen een traditionele genezer kan zo iemand dan nog van de dood redden. Soms vinden kinderen geld op de weg. Ze komen er dan mee naar de missie om het geld te laten zegenen, bang als ze zijn om anders ziek of betoverd te worden. Het is zaak om bij deze boze, kwalijke geesten stil te staan.
98
HOOFDSTUKVI Kwade geesten Het is heel belangrijk onderscheid te maken tussen kwade geesten en de geesten van overledenen, hoewel deze laatsten ook wel eens boos kunnen worden zoals we al gezien hebben. A. Oorsprong van kwade of boze geesten: Omdat de overledenen over het algemeen weldadige geesten zijn die hun afstammelingen beschermen en behoeden voor ongelukken en ziektes, moeten we ons de vraag stellen waar die boze geesten dan vandaan komen.’ a. Een boze geest is de geest van iemand die door een familielid of verzorger vermoord is. Die geest wil wraak nemen door lijden en zelfs dood te veroorzaken aan de dader, aan diens nakomelingen of zelfs aan diens kleinkinderen. Zo’n boze geest kan zich van een kind meestermaken. Zijn tegenwoordigheid toont zich wanneer het kind zijn vuisten balt, stuipen of tetanusverschijnselen vertoont. Het kind zal over hoofdpijn klagen en duizeligheid. Het gebeurt dat het betreffende kind al een paar uur later sterft. Soms gaan er één of twee dagen voorbij voordat het kind sterft. Het dode lichaam geeft een afschuwelijke stank af, wordt zwart en bloedt alsof het kind vergif ingenomen heeft. Geesten van dit soort houden zich op in moerassen, op kruispunten of op het pad naar de dorpsbron. Zij beheksen mensen wanneer ze daar langslopen of stilstaan. Daarom brengen mensen hun bezoeker nooit weg tot aan een kruispunt. Ook gaan ze geen water putten of brandhout zoeken tussen twaalf en drie uur ’s middags. Ze vrezen dan die geesten te ontmoeten. Kwaadwillige mensen roepen soms deze zwervende geesten aan om hun vijanden te straffen. Dat doen ze als ze hen vervloeken. b. Een zwangere vrouw hunkert soms naar een bepaald soort voedsel. Als haar familie haar dat voedsel weigert te geven en de vrouw in kwestie komt later te sterven, dat wordt dat soort voedsel het totem en taboe (omuziro) van die clan (Oeganda). Als een andere zwangere vrouw van die clan dat voedsel eet, zal ze een miskraam krijgen of een dood kind baren. Het is een mukyeno (boze geest) die dit euvel teweegbrengt. c. Andere boze geesten zijn van overleden, onvruchtbare vrouwen. Zij werden niet gerespecteerd of verstoten door ‘vrienden’ of familieleden. Deze geesten maken zich meester van jonge meisjes en maken hen onvruchtbaar. De symptomen van hun aanwezigheid zijn zeer pijnlijke menstruaties met veel bloedverlies.
99
d. Gebrek aan verzoening. Verzoening is voor Afrikanen van levensbelang. Als een gepest iemand gestorven is, dan moet er een einde gemaakt worden aan alle pesterijen en ruzies in die clan. Immers, een gebrek aan verzoening tussen de gemeenschap en de gepeste overledene kan erin resulteren dat de geest van die persoon gaat zwerven en veel trammelant voor zijn omgeving en familie veroorzaakt. • Op een dag reed ik met de auto door de streek van Nsongo in de parochie van Basankusu toen mensen me aanhielden. Zij vertelden over de onrust die een dode veroorzaakte. Die man was al twee jaar daarvoor in een palmplantage, op een paar honderd meter van het dorp begraven. De mensen hadden hem ver weg begraven, want ze veronderstelden dat hij mensen behekste. Het hele dorp had die man bij zijn leven de rug toegekeerd. Niemand wilde iets met hem te maken hebben. En men was bang dat hij na zijn dood wraak zou nemen. Hoewel de man een heel eind van het dorp in die plantage begraven lag, zagen ze daar in de verte licht op en neer dansen. Nachtenlang huilden de honden in het dorp terwijl zij in de richting van het graf staarden. De mensen verzochten me om een keer langs te komen en het graf te zegenen, ‘want’, zo zeiden ze, ‘we doen ’s nachts geen oog meer dicht vanwege de honden en we zijn bang dat ons of onze kinderen iets gaat overkomen.’ We maakten meteen een afspraak. Op de dag van de afspraak nodigde ik wat dorpelingen uit om met me mee te gaan naar het betreffende graf. Samen spraken we daar gebeden uit. Ik zegende het graf met wijwater. Een paar maanden later kwam ik langs hetzelfde dorp en stopte om te vragen of de trammelant bij het graf nog doorging of dat het opgehouden had. Het antwoord kwam spontaan: ‘Alles is nu rustig; zelfs de honden blaffen niet meer en kijken niet meer in de richting van het graf.’ De conclusie is dat men moet proberen om met iedereen in vrede en harmonie te leven. Misverstanden en meningsverschillen zijn er altijd wel, maar mogen niet tot een breuk leiden. Een Afrikaans spreekwoord zegt: ‘We leven samen als de kalebassen op het rek boven het vuur. Zij stoten elkaar wel aan maar breken nief (PK2061). Ruzies komen altijd voor, maar ze mogen niet leiden tot een definitieve breuk in een familie of in een gemeenschap. Verzoening moet altijd mogelijk blijven. ‘De Afrikaan is voor alles een gemeenschapswezen. Al zijn levensstadia worden mee bepaald door de palavers onder de gemeenschapsboom. Daar mag iedereen zeggen wat hem op het hart ligt. Bovendien is elkeen verplicht om te spreken’(Joseph Ki-zerbo). • Ik ontving een keer een brief van de vrouw van een overleden vriend in Congo. Daarin klaagt zij over het lot van haar oudste dochter. Op een dag krijgt dat meisje een groot gezwel op haar rechterarm. Het gezwel wordt heel langzaam beter. Na een jaar is de wond dicht. Maar na zes maanden zijn de pijn in haar arm en later ook het gezwel weer terug. Zij schrijft dat de oorzaak van het gezwel de dorpspraatjes zijn, roddel dus. De theorie is dat wanneer mensen over iemand roddelen, hun praatjes een kwade invloed hebben op die persoon. De reden is dat, als de voorouderlijke geesten die praatjes horen, vooral als ze geuit worden op weg naar de bron, zij immens kwaad worden. Want de overledenen raken ervan overtuigd dat de praatjes gegrond zijn. Daarop gaan ze de persoon over wie geroddeld wordt, aanvallen. Die persoon zal serieus ziek worden en kan zelfs komen te sterven. • Er is nog een overtuiging die meespeelt, namelijk dat het gesproken woord kracht heeft. Een zegening heeft een onmiskenbaar weldadige uitwerking. Een vervloeking die op een bepaalde manier geuit wordt, heeft direct effect. Ik heb al eerder het spreekwoord aangehaald: ‘Een omgevallen boom verrot, maar een woord verrot niet (PK2516).
100
Bovengenoemd meisje die een pijnlijke arm heeft, blijft de pijn houden omdat iemand kwaad over haar gesproken heeft. Je kunt ermee naar het ziekenhuis of de huisarts gaan, maar geen enkele zalf of spuit zal haar helpen. Haar moeder schrijft dan ook: ‘Ik laat het aan God over.’ Wat kan zij verder nog doen? De dichtstbijzijnde eerstehulppost of ziekenhuis ligt op een paar honderd km afstand. En ook al zouden er moderne medicijnen binnen bereik zijn, dan kan ze die toch niet betalen. Haar enige hoop is bidden dat God haar dochter zal redden. In deze uitleg zijn het niet de geesten die al het trammelant veroorzaken maar de dorpsroddel die een funeste uitwerking heeft. e. Mensen doen hun uiterste best om bezoekers welkom te heten. Ze zorgen ervoor dat de bezoeker zich bij hen thuis voelt. Deze krijgt een stoel aangeboden, ook al moeten ze die bij de buren vandaan halen. Bovendien geven ze hem te eten en te drinken. Ze doen dit uit een groot gevoel van gastvrijheid. Maar tevens zijn ze bang dat, mocht een bezoeker iets overkomen en bij hen komen te sterven, men dan met een kwaadaardige geest opgescheept zit. f. We moeten bosgeesten respecteren, om niet de gevolgen van hun boosheid op te lopen. In de streek van Basankusu (Congo) zijn sommigen specialist in het maken van prauwen. Om een prauw te maken moet men een buitengewoon dikke boom omhakken. Maar voordat mensen aan die taak beginnen, smeren zij hun hele lijf onder de witte kalk. Ook de bijlen waarmee ze de boom gaan vellen, worden ingesmeerd. De houtkappers richten zich in een gebed tot de bosgeesten en vragen hun hen te vergeven dat ze een boom gaan vellen. In het gebed leggen ze uit dat ze de boom in kwestie niet zomaar voor de lol omkappen, maar dat zij de boom nodig hebben om een prauw te maken. Ze smeken de geesten om niet boos te worden en daarom de boom niet te laten splijten als hij neervalt. Later als de boom keurig plat ligt, komen de mannen met ander gereedschap om de boom uit te hollen en er een prauw van te maken. Ook dan smeren zij eerst hun hele lijf en het gereedschap onder de witte kalk terwijl zij de geesten vragen om hun handen en de bijltjes niet uit te laten schieten zodat zij de bodem en de zijkanten van de prauw niet beschadigen. (Reuters).
Witte kalk tekent de aanwezigheid van bosgeesten. Mensen gebruiken witte kalk, omdat de kalk gevonden wordt in het moeras, de gebruikelijke verblijfplaats van de bosgeesten. Door witte kalk te gebruiken, vereenzelvigen mensen zich met de bosgeesten en tonen hun het vereiste respect.
Ook jagers en vissers smeren kalk op hun lijf in de hoop om met behulp van de bosgeesten een goede vangst binnen te halen of hen te bedanken voor het resultaat.
101
Deze geesten zijn de echte eigenaren van het bos. Daarom moeten we hun eigendom d.w.z. de bomen, de stromen, de beken, de hele natuur respecteren. Het is goed om hun hulp te vragen voordat we hun eigendom in handen nemen, en om hen te bedanken nadat we van hun eigendom gebruik gemaakt hebben. Respect wordt ook getoond door hun af en toe een offerande aan te bieden of door ons, voordat we hun eigendom gebruiken, met witte kalk in te smeren. Zo niet, loopt men het risico om de gevolgen van hun verbolgenheid te ondervinden. g. Het is een bekend tafereel dat de ouders en soms ook de broers en zusjes van een tweeling met een witte streep kalk op hun gezicht rondlopen. Tweelingen zijn immers geesteskinderen. Die geesten, de ‘beschermengelen’ van de tweeling, moeten te allen tijde tevredengesteld worden door hun aanwezigheid te erkennen met een streep kalk. Anders kan de tweeling ziektes oplopen of zelfs komen te sterven. h. Dieren en vogels kunnen kwaadaardige geesten worden als ze slecht behandeld of gedood worden en dan geen behoorlijke begrafenis krijgen zoals in het Waititi verhaal op blz. 36-40. In Oeganda hebben de Basoga nog een bijzonder ritueel en wel bij het vinden van een dode hond. Soms wordt een hond in het verkeer aangereden en vindt men de dode hond langs de weg liggen. Het kan ook gebeuren dat een hond door een dronkenlap met een kwade dronk gedood is, of gewoon een natuurlijke dood gestorven is. De dode hond moet in elk geval met respect behandeld worden om te voorkomen dat de geest van de hond de vinder zal achtervolgen. De traditionele voorschriften zeggen het volgende: ‘Als we het karkas van een hond vinden, mogen we er niet aan voorbijlopen. We moeten het meenemen naar een ekirama boom waar we het over een tak heen hangen of het neerleggen aan de voet van de boom. Dan nemen we een pol olifantsgras, spugen wat speeksel erop en leggen de pol neer op de hond terwijl we zeggen: ‘Ik ben het niet die jou gedood heeft (Ti ninze okwise).’ Met dit ritueel van het neerleggen van het gras met de boodschap van ‘Ik ben het niet die jou gedood heeft’, voorkomen we dat de geest van de hond ons behekst of ons anderszins benadeelt. Door ons speeksel op het gras achter te laten, geven we de boodschap door dat wij in persoon niet schuldig zijn aan de dood van de hond. Tegelijkertijd tonen we ons respect voor de hond en ons medeleven met zijn plotselinge dood.’
Ritueel met een dode hond.
Dezelfde geste met het gras en het speeksel wordt ook uitgevoerd als men een dode mens vindt. Deze geste gebruikte ik eens tijdens de Kruisverering op Goede Vrijdag op het Mill Hill seminarie. In plaats van te buigen of te knielen voor het kruis, nam ik een pol olifantsgras, spuwde er wat speeksel op en legde de pol neer op het kruis met de boodschap: ‘Ik ben het niet die jou gedood heeft.’ Op deze manier wilde ik mijn medelijden tonen bij de dood van
102
Jezus op het kruis. Op de aanwezige Afrikanen maakte deze vorm van inculturatie diepe indruk. Enige conclusies: • • •
•
Respecteer het leven. Respecteer de bomen, respecteer ook alle vogels en dieren. Behandel ze zoals je een mens behandelt. Dood geen dier zonder een goede reden. Als je een dode vogel of een dood dier aantreft, geef het een goede begrafenis, zeker in geval van een dode hond, want de hond is de grote vriend van de mens. De hond bewaakt ons, vergezelt ons thuis en op reis, en helpt ons tijdens de jacht door het wild op te jagen en te doden. Weet dat de geest van een dode hond ons kan achtervolgen. We behoren de waarden en de taboes die de voorouders ons gegeven hebben, te respecteren. Alleen dan zullen we de zegen van de voorouders ontvangen en van het volle leven kunnen genieten. Daarom benoemen de Basoga in Oeganda geluk met het woord ‘zegening’. De Mongo in Congo noemen geluk ‘een goede geest hebben’. Pech noemen zij dan ook ‘een kwade geest hebben’. Dus geluk en pech hangen af van de houding van de voorouderlijke geesten. Wij in het Westen proberen geluk af te dwingen door hard te werken, terwijl de Afrikaan geluk hoopt te verkrijgen door de weldadige zegen van de voorouders op de eerste plaats en door arbeid op de tweede plaats.
B. Genezingsrituelen na een aanval van een boze geest. a. Wanneer de Mongo in Congo vermoeden dat een boze geest iemand ziek maakt, gaan ze een medicijnman of ziener raadplegen. Als de helderziende het vermoeden bevestigt, dan wordt een speciale ceremonie voorgesteld om de betreffende persoon te bevrijden van die boze geest. Men heeft de volgende voorwerpen nodig: een kleine hoeveelheid plaatselijk bier, een kalebas, een zwarte kip of een zwarte geit en een kleurrijk kleed. Dit kleed of lap stof dient om de boze geest aan te trekken. Het ritueel wordt gehouden in het huis van het slachtoffer van de kwaadaardige geest. De medicijnman nodigt het slachtoffer uit om op het meegebrachte kleed te gaan zitten terwijl hij/zij de kip vasthoudt. Familieleden zitten rondom die persoon. De medicijnman gaat voor in het ritueel dat de hele nacht in beslag neemt. Iedereen zingt de liederen mee die helpen om de boze geest te identificeren. Als de geest zich kenbaar maakt, spreekt de ziener tot hem en overreedt hij/zij de geest om de kalebas in te gaan en wat bier te drinken. Zo gauw de geest de kalebas binnengaat, drukt de ziener een kurk in de opening van de kalebas en samen met een aantal familieleden neemt de medicijnman de kalebas mee naar een eenzame plek in het oerwoud. Ook de kip en de geit worden meegenomen. Daar wordt de kalebas achtergelaten terwijl de ziener tot de voorouders bidt om hen te beschermen en hen te bevrijden van de kwade geest. De kip wordt ter plaatse gekeeld. De geit wordt niet gedood. Omdat maar een beetje bloed genoeg is, wordt slechts één oor van de geit afgesneden. Men scheert het hoofd kaal van de persoon die door de boze geest bezeten is. Het ritueel eindigt net voor zonsopgang wanneer de familie afscheid neemt van de boze geest op een tweesprong, op een kale heuvel of in een moeras. Deze plekken zijn openbaar en iemand anders zal er in de toekomst langslopen en zonder het te beseffen de boze geest oppikken en meenemen. b. In Busoga (Oeganda) hebben we een variant van het hierboven beschreven ritueel. De helderziende en de familieleden ontmoeten elkaar in het huis dat al meerdere slachtoffers van een boze geest gekend heeft. Terwijl iedereen in een cirkel zit, bevindt de medicijnman zich in het midden terwijl hij vier takken van de dracoena fragrans plant (olughaani) vasthoudt. Naast
103
hem staat een lege pot en ligt een kleed van boombast er naast op de grond. Alle aanwezigen zingen en klappen op het ritme van de trommels. De liederen moeten de kwade geest aantrekken die zich vervolgens bekend moet maken. Als de geest aankomt, beginnen de olughaani takken te schudden. Dan bereikt het gezang een ware climax. De medicijnman trekt dan een takje van ÊÊn van de planten af, duwt het in de pot en bedekt de pot dan meteen met het kleed van boombast. Terwijl de aanwezigen doorgaan met zingen, blijven de takken schudden. De medicijnman neemt dan takje voor takje en duwt ze allemaal in de pot. De reden dat de ziener veel takjes neemt, is dat een boze geest nooit alleen komt, maar altijd vergezeld wordt door andere geesten. Ook die moeten afgezonderd en weggevoerd worden. Als de medicijnman overtuigd is dat alle geesten in de pot gelokt zijn, nodigt hij een neefje van het slachtoffer uit om de zwarte kip of geit vast te houden en zich naar een moeras te begeven. Alle familieleden volgen als in een processie. Als ze in het moeras aankomen, blijft iedereen staan, terwijl de helderziende en het neefje een weinig verder gaan. Daar doet de ziener een beroep op de voorouders en op de bosgeesten om de kwade geest te verjagen. De kip en de geit worden losgelaten. Degene die de kip of de geit later vangt, zal door de kwade geest bezeten worden. Een familielid van hem of haar kan zelfs komen te overlijden. Iedereen gaat daarna terug naar het huis maar eenieder volgt een eigen pad; men loopt niet meer langs het pad dat men op de heenweg nam. Als er geen andere paden zijn, lopen de mensen dwars door de struiken heen om zodoende de boze geest als het ware van zich af te schudden. Als ze het dorp bereiken, keren zij allen terug naar het huis vanwaar zij naar het moeras gegaan zijn. Daar mengt de medicijnman kruiden die ensonga heten. Deze kruiden worden in een bananenblad gelegd waarin zich wat water bevindt. Eenieder moet daarin zijn gezicht of op zijn minst zijn handen wassen. De sterke geur van de kruiden moet de boze geest verdrijven in geval hij hen toch nog vergezelt. De volgende dag maakt de medicijnman inkervingen op de gewrichten van het slachtoffer en wrijft daar kruiden in. De gewrichten zijn de vitale kruispunten in ons lichaam. Als kruiden daar de bloedbaan binnengaan, hebben zij een heilzaam effect op het hele lichaam. c. Als in Busoga iemand echt bezeten is, moet hij een geit brengen bij de medicijnman. Die stroopt de huid van de geit af en de bezeten persoon moet naakt midden in het heiligdom van de ziener gaan zitten terwijl hij het vel van de geit in zijn handen houdt. De ziener en enkele sterke mannen roepen de boze geest aan. Met behulp van fetisjgeesten wordt de boze geest gevangen in het vel van de geit dat vervolgens dichtgebonden wordt met een stuk touw. De aanwezige mensen bedekken de hele tijd angstvallig hun navels uit vrees dat de boze geest daarin kruipt. Enkele mensen nemen het geitenvel mee de wildernis in, waar ze een groot vuur maken en het vel verbranden. Op die manier proberen ze de boze geest uit hun midden te verwijderen. Als ze de plek verlaten, mogen ze niet achterom kijken om te voorkomen dat de boze geest zich weer bij hen aansluit. d. Veel Afrikanen beschermen zichzelf met behulp van fetisjen, ook amuletten of talismans genaamd, die ze van een medicijnman kopen. Zij dragen die voorwerpen op hun lichaam, begraven ze bij de ingang van hun woning of plaatsen die in het dak van hun huis. Op andere plaatsen zoals in Baringa hingen mensen de kronen die op ananassen groeien, aan de dakrand boven de ingang van hun huis om aan de moordende ziekte aids de toegang te ontzeggen. Fetisjen kunnen een positieve kracht uitstralen en geluk bezorgen. e. Mijn collega’s heb ik vaak horen zeggen dat hun prediking van het woord Gods de mensen bevrijdt van een diepe vrees. Zij waren ervan overtuigd dat de Afrikanen gebukt gaan onder de vrees voor allerlei soorten boze geesten. Maar is dit wel het geval? Wanneer we de straten van Afrika bewandelen, krijgen we helemaal niet de indruk dat mensen neerslachtig of bang rondlopen te bibberen uit angst voor boze geesten. Integendeel Afrikanen zijn te allen tijde 104
klaar om te glimlachen of voluit te lachen, veel meer dan Europeanen. In Oeganda beginnen de Basoga hun volkslied door te zingen ‘tuli b ’enkabi’ (wij zijn gezegende mensen). Mensen die van hun vroege kinderjaren af dagelijks door hun ouders gezegend worden, mensen die zich verzekerd weten van de bescherming van hun voorouders, hoe kunnen zij overmand worden door vrees voor boze geesten? Zij voelen zich bovendien uitermate gezegend door de aanwezigheid van meren zoals het Victoria Meer, bossen en rivieren zoals de rivier de Nijl. Hun land wordt door talrijke regenbuien bevrucht. Zij zijn omgeven door zoet water met talrijke, adembenemende watervallen! Ze zijn inderdaad door moeder natuur gezegend. Toelichtingen: •
De kwade geest in Congo en Oeganda moet verbannen worden naar een eenzame plaats. Het gebeuren lijkt veel op de zondebok die de Israëlieten de woestijn instuurden om hen van hun zonden te bevrijden (Leviticus 16, 20-22). De kwade geest moet voorgoed uit hun midden verwijderd worden.
•
Ik zie een andere parallel tussen de groep mensen die achterblijft in het moeras terwijl de medicijnman met het neefje wat verder gaat, en Jezus die de apostelen achter zich liet en alleen of met drie van zijn volgelingen verder ging om te bidden (Mt 26, 39, Mc14, 33-35 en Lk 22,41).
•
Toen ik in Bokakata (Congo) woonde, kwam er op een dag een vrouw bij me die een kip bracht. Zij bood de kip te koop aan. Zij liet me zien dat de nagels van de kip verbrand waren. Ze zei dat de kip per ongeluk in het vuur gestapt was. Het leek me wel een verhaaltje van een broodje-aap, want een kip is echt niet zo stom om in het vuur te stappen en nog te blijven staan ook. Maar ik kocht de kip en zette de ‘vogel’ in mijn kippenhok bij de andere kippen. Een paar dagen later, drong ’s nachts een civetkat mijn kippenhok binnen en doodde zo’n 25 kippen. Pas later begreep ik dat mensen die een boze geest kwijt willen, een kip meenemen naar een moeras om de vogel daar los te laten in de hoop dat de boze geest daar achterblijft. Maar voor men de kip loslaat, verbranden ze de nagels van de kip om aan een eventuele vinder bekend te maken dat dit een rituele kip is en dat je die niet mee naar huis moet nemen, want dan neem je ook een boze geest mee. De vrouw die bij mij met die kip kwam aanzetten, was waarschijnlijk niet op de hoogte van de rituele kip of ze kon de verleiding niet weerstaan om uit de rituele kip een slaatje te slaan. Mocht ze echt niet op de hoogte geweest zijn, dan moeten mensen haar verteld hebben hoe de vork in de steel zat. Daarop ging ze gauw de kip verkopen. In mijn onwetendheid kocht ik de kip. Maar de boze geest hield geen rekening met de onwetendheid of onnozelheid van een missionaris en nam wraak door middel van een civetkat: het kostte me 25 kippen!
105
HOOFDSTUKVII Het opperwezen We mogen ons de legitieme vraag stellen: voordat de missionarissen arriveerden, kenden de Afrikaanse volkeren een Opperwezen zoals wij die aanduiden met de naam God? In Oeganda zowel bij de Baganda alsook bij de Basoga gebruikt men in de kerken de naam Katónda voor God. Dat woord komt van het werkwoord - tónda, en dat betekent scheppen. Daarom betekent hun woord voor God: de Schepper. Maar bij het indrukwekkende heiligdom van Kintu in Buswikira is Katónda slechts één van de vele geesten die daar aangeroepen worden. In Buswikira wordt Katónda begrepen als de scheppende geest gespecialiseerd in het scheppen van de ogen, nagels en de geslachtsdelen van het lichaam. Katónda maakt dus het verschil tussen jongens en meisjes. Ook een ander woord voor God Lubaalé kan zowel de betekenis van God als van geest hebben. Christenen, zo lijkt het me, hebben die naam overgenomen en de betekenis en de inhoud veranderd door er de betekenis aan te geven van de God die hemel en aarde schiep. De Basoga gebruiken ook het woord Kibümba om God aan te duiden. In het Luganda betekent okubumba uit klei vormen. Dus het woord Kibümba betekent dan de pottenbakker. In het Lomongo vinden we het werkwoord -bómba: uit klei maken. Een vloer van klei gemaakt heet dan ook liómbo. In Congo hadden, volgens Jan Hartering mhm, de Bongando geen naam voor God. Zij hebben de naam God overgenomen van de Mongo. Die stam gebruikt het woord Njakomba. Wat is de betekenis van die naam Njakomba? Was die naam vroeger de naam van een geest of van God? Ik heb wel eens gelezen dat de pygmeeën in Kameroen het woord komba gebruiken voor God of toch voor de voornaamste geest? De Mongo gebruiken dat woord njakomba ook om de bidsprinkhaan aan te duiden, zoals ik eens las over een van de volkeren van Mozambique die ook hetzelfde woord voor God en de bidsprinkhaan bezigden. Een ander woord dat de Nkundo voor God gebruiken is m(b)ombianda. Het woord iandanyama is hun woord voor bidsprinkhaan. In een fabel met titel Botuli la njakomba ife wordt een rechtszaak afgehandeld tussen twee geesten, namelijk die van de bomen en die van het ijzer. In de samenhang moeten we het woord njakomba begrijpen als zijnde geest(en), want de smid moet beide geesten respecteren omdat hij zowel houtskool als ijzer nodig heeft om te kunnen werken. Dezelfde Mongo gebruiken de uitdrukkingen njakomb ’ekau bobe en njakomb ’ekau bolotsi
106
als verzuchtingen in de betekenis van ‘wat heb ik pech’ of ‘wat heb ik geluk!’ Die uitdrukkingen lopen parallel aan soortgelijke uitdrukkingen waarin de woorden uitdrukkelijk de betekenis van geesten hebben. In het Lingala gebruikt men het woord Nzambe zoals in Ghana het woord Nyambe gebruikt wordt voor God. De Bongando, de Mongo en de Nkundo gebruiken naast het woord Njakomba ook nog andere namen om God aan te duiden zoals Nkóló (Heer), Nkümü (de Baas), en Boméné of Bomóngó (de Eigenaar) zoals de Basoga in Oeganda het woord Mwêné (Eigenaar) gebruiken. De oorspronkelijke betekenis van die woorden duidde de voornaamste onder alle voorouderlijke geesten aan, want, toen de allereerste mensen uit een mierenheuvel tevoorschijn kwamen, waren er nog geen geesten, zelfs de Boméné (eigenaar) was er nog niet. In mijn publicatie over de bijnaam van God (Bomóngó = de Eigenaar) heb ik geschreven over het actuele gebruik van die naam. Niet dat ik de mogelijkheid uitsluit dat men heel vroeger het woord ‘eigenaar’ bezigde om de voornaamste onder de geesten aan te duiden. In de tegenwoordige betekenis van het woord is de eigenaar degene die niet alleen zorg draagt over zijn eigendom maar die ook zeer bezorgd is over het wel en wee van zijn eigendom. Hij ligt er bij wijze van spreken wakker van. Hier hebben we het dus over een God die geen oog dicht doet, bang als hij is dat ons iets overkomt. We praten over een God die zijn hart vasthoudt als we in de penarie zitten. Hij is als de eigenaar van de bijl die zijn gereedschap uitgeleend heeft. Hij luistert naar elke klap van de bijl terwijl hij zich afvraagt of zijn vriend de bijl niet in de vernieling helpt. De Mongo hebben het over een God die uitermate bezorgd om ons is, een meedogende en barmhartige God, vol medeleven, empathie en medelijden. Het is zeer opvallend dat in hun duizenden spreekwoorden de Mongo maar een of twee spreekwoorden bezitten waarin direct over Njakomba (God) gesproken wordt. Zoals veel Afrikaanse volken richten zij zich in hun gebed bijna uitsluitend tot hun voorouders of tot bosgeesten om verhoord te worden.
Een heilige boom vlak langs de Nijl.
De Afrikanen spreken ook over een wezen gelijkend op een verwaarloosde, oude man ver weg in de wildernis. Die was er al voordat de mens voet op aarde zette. Hij heet Ingólóngóló
107
(het oude mannetje). Zijn mentale toestand komt niet sterk uit de verf. Hij is onze tegenvoeter, want hij doet niet zijn best om meer en meer bezittingen te verzamelen. Daarom juist is hij misschien wel verlicht en kan hij problemen van anderen oplossen en hun de juiste weg door het leven of de weg naar huis aanduiden. Mensen die in het oerwoud verdwaald zijn, ontmoeten hem soms. Hij vraagt hun dan om hem te wassen, te voeden en om zijn baard en haar bij te knippen. Na hem deze diensten verleend te hebben, toont hij de verloren gelopen mens de weg naar huis. Ook in Oeganda kennen de mensen soortgelijke figuren zonder hem of haar een eigen naam te geven. In een fabel worden hij en zij afgeschilderd als behoeftige mensen die voedsel en rust nodig hebben of wiens baard helemaal de mond bedekt. Als zij verzorgd worden, tonen zij de reiziger de weg naar het geluk, naar kostbare schatten. Zelf kennen zij de weg, maar hollen niet achter die schatten aan. In die zin zijn ze onze tegenvoeters. Zij zijn tevreden met hun lot, met wat zij bezitten. Daarom zijn zij wijs en kunnen zij in hun wijsheid anderen de weg tonen. Alleen jongelui willen op bezittingen beslag leggen. Onder vele Afrikanen vinden we die karaktertrek van de Ingólóngóló: men maakt zich niet al te druk, men tolt niet van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat rond om meer en meer te verdienen; men is gastvrij, neemt de tijd om een bezoeker gezelschap te houden en is bereid om zelfs de laatste kip aan een bezoeker weg te geven. De bezoeker is belangrijker dan zelfs hun laatste hoen die, omdat zij op eieren zat te broeden, als enige een aanval van de pseudovogelpest overleefd heeft. Als we een brug willen slaan van de Vader van Jezus naar de geesteswereld van de Afrikanen, kunnen we het beste God voorstellen als een zorgzame en bezorgde Eigenaar die net als de voorouderlijke geesten ons wil beschermen, vergezellen en ons de weg wil wijzen door het leven. Net als de voorouders is de God van Jezus ons nabij op een mystieke en mysterieuze wijze. Een van de grote uitdagingen van de Afrikaanse christenen is om alle mensen en alle volkeren te beschouwen als broers en zussen van dezelfde vader zonder tribaal, raciaal of nationaal onderscheid. Dit is een uitdaging die ons allen aangaat. Wij allen worden opgeroepen om oog te hebben voor de mens in nood waar die zich ook bevindt. Alleen deze christelijke uitdaging kan op de duur het politieke leven op het Afrikaanse continent omvormen en een einde maken aan een politiek gebaseerd op clan, stam of religie. De stamgod wordt dan geglobaliseerd in een geestelijke God die alle mensen omvat en voor wie wij allen gelijk en even dierbaar zijn.
108
HOOFDSTUKVIII Het Patriarchaat Bijna alle Afrikaanse volken hebben een patriarchaal bestuur, d.w.z. een samenleving waar mannen het voor het zeggen hebben. Zij zijn de baas. Het dorpshoofd is altijd een man. Hij omringt zich met een raad die traditioneel uitsluitend uit mannen bestaat. Ook rechters zijn allen mannen. De bestuursfuncties in het dorp worden dus door mannen uitgevoerd. Een man geeft de dorpsberichten door op de seintrommel. Vrouwen mogen niet in het openbaar d.w.z. in dorpsvergaderingen het woord voeren, want ‘het is alleen de haan die kraait.’ Op een dag stelde ik aan een Congolees de vraag wat zij met dat gezegde bedoelen. Als antwoord kreeg ik de wedervraag: ‘Hebt u wel eens een hennetje horen kraaien?’ (PK2364). Het antwoord was duidelijk: De man voert het woord. De vrouw moet zwijgen. Bovendien is de man fysiek en mentaal sterker en handiger: • ‘De man kauwt de palmvezels en niet de vrouw ‘ (PK2760). • ‘Het kapmes van de vrouw slaat geen grote tak van de boom’ (PK1357). Alleen mannen kunnen het zware werk aan. • ‘Ze hebben moeder in het bos afgetuigd’ (PK167). • ‘Een oude vrouw alleen begeeft zich niet naar het volgende dorp’ (PK2030). Deze laatste twee gezegdes tonen aan dat een vrouw alleen kwetsbaar is. Tevens zijn deze twee uitdrukkingen staande uitnodigingen om kwetsbare mensen bij te staan en hen niet aan hun lot over te laten. Vele Bantoe volken missen een sterke structuur, zij missen een centraal gezag, want bij hoge uitzondering bezitten zij een koning, een keizer of een staand leger. Lokaal zijn zij wel bewust dat een leider nodig is: ‘Vele leiders van een jacht sturen de hond in de war’ (CRC1). A. Respect voor de gezagsdrager
Zolang iemand gezag uitoefent, moet men hem respect betonen. Dit is het principe, de basis van de gezagshandhaving onder de Afrikanen. Veel spreekwoorden getuigen hiervan: a. ‘Als je ruziet met het dorpshoofd, zal je huis niet zwart van het roet worden’ (CRC711).
Respect voor het gezag is een noodzakelijke voorwaarde om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Toon je geen respect, dan zal je daar geen lang verblijf beschoren zijn. b. Degene die zijn vader beledigt, wordt geen erfgenaam ’ (CRC462). c. ‘Een bejaarde maakt geen fouten; alleen een jong iemand gaat in de fout’ (CRC2303).
Een jonger iemand moet niet proberen een bejaarde in het ongelijk te
109
stellen. Men moet de bejaarde altijd respect tonen. d. ‘Als je met een ouder iemand worstelt en hem neergooit, knijp dan niet zijn keel dicht’
(CRC744).
110
Zelfs in de sport moet je respect blijven tonen aan een ouder iemand. e. Onder de Mongo in Congo kent men een speciale groet voor iemand die ouder is dan de spreker. Het is het losako. De oudere zal dan zijn lijfspreuk geven. Hij geniet ervan als je dan om uitleg vraagt. Deze speciale begroeting wordt bijna uitsluitend aan mannen gegeven. f. ‘Het is de zwarte vlek in het oog van de oude die ziet (CRC1236). Alleen al door zijn ervaring weet de oude heer wat er aan de hand is. g. Giften en gaven vloeien gemakkelijk naar het huis van de dorpsoudste (CRC1060). Cadeautjes zijn tekenen van respect voor de gezagsdrager. h. ‘De nok van het dak ziet wat er ’s nachts voorbijgaat’ (PK521). De oude man laat zich niet foppen door wat jongelui beweren. Hij weet wel beter. i.
‘Met de oude in huis zal er geen geit binnenkomen’ (PK1054).
De bejaarden hebben tot taak om ruzies te voorkomen of te beperken. j.
‘De oren steken nooit boven het hoofd uit’ (PK328).
Een kind moet altijd respect aan zijn ouders tonen. k. ‘Als de waterantiloop zegt dat het hoogwater is, moetje er niet aan twijfelen. (PK272). De oude mens heeft veel ervaring; geloof hem maar gerust! l.
‘De oudere zit het dichtst bij de pot’ (PK2750).
De ouderen hebben tot taak om de jongeren (op) te voeden. m. ‘Een bejaarde knielt niet voor niets’ (CRC438). Wanneer een bejaarde iets vraagt, moet men aan zijn wensen voldoen. n.
Moeder en dochter wedijveren niet wie de meeste tatoeages heeft’ fPK2483).
Een kind moet altijd respect tonen aan zijn ouders. o. ‘De tong kan nog zo lang zijn, maar hij zal de neus niet aflikken’ (PK890). Een kind moet niet denken dat hij het beter weet dan zijn ouders. Hij moet hen gehoorzamen. Afrika heeft vele koloniale heren, dictators en kleptomanen als gezagsdragers gekend. Het volk kwam soms jarenlang niet in opstand, want een kind leert van jongs af aan om het gezag te respecteren. Zelfs in Congo hielden de mensen jarenlang vol dat het verval van het land niet aan President Mobutu te wijten was maar aan de mensen in zijn entourage. Bovendien ‘wie druk is met overleven, zal nooit zijn bestuurder ter verantwoording roepen’ (Marcia Luyten).
111
B. De gezagsdrager heeft zijn verantwoordelijkheden a. ‘Wat een kind vervuilt, wordt door de ouders opgeruimd’ (CRC1298). Ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag van hun kinderen. b. ‘Een bejaarde voorspelt honger zelfs als hij voedsel bij de hand heeft’ (CRC2296). Een verstandige ouder zal zijn kinderen aansporen om te werken en niet te wachten tot al het voedsel op is. c. ‘Als een ouder zelf nooit iets draagt, krijgen zijn kinderen bochels’ (CRC2297). Een ouder moet het goede voorbeeld geven en zijn/haar kinderen niet afpeigeren. d. ‘Wat een ouder ziet is niet wat hij zegt’ (CRC2300). Een ouder wordt verondersteld geheimen te bewaren en vooral niet mensen tegen elkaar op te zetten. e. ‘ ‘Wat het eerst komt (bij de geboorte), is het belangrijkst; het is het hoofd dat draagt (CRC1033). Een ouder moet zijn verantwoordelijkheid nemen als er zich problemen voordoen. f. ‘Een ouder iemand vlucht niet voor een slang maar pakt een stok ’ (CRC2306). Een volwassene gaat niet voor zijn verantwoordelijkheden op de vlucht. g. ‘Een volwassene zonder huis verdient geen respect’ (CRC2298). Een volwassen man moet zijn eigen huis bouwen. h. ‘Een ouder iemand houdt zijn woord’ (CRC2274). Zeggen ook wij niet: een man een man, een woord een woord? i.
Een ouder iemand doodt niet; het zijn zij die hem ophitsen die doden (CRC2303).
Geloof niet alles wat men zegt, anders neem je foutieve beslissingen. j.
De boomstronk breekt de kalebas, maar de lijm voelt de pijn. (PK1183).
Kinderen richten schade aan, maar ouders draaien voor de kosten op. k. Een bejaarde breekt geen kalebas; het is het kind dat zoiets doet. (PK1126) Bejaarden zijn voorzichtig; kinderen zijn onbesuisd. C. Status van de man
a. Land is niemands privé-eigendom. Het land behoort toe aan de voorouders en kan dus niet
112
verkocht worden. Het dorpshoofd echter bepaalt wie welk stuk land ontginnen mag. Hierin volgt hij de traditie die bepaalt welke familie welk stuk bos gewoonlijk ontgint. Als een bepaalde familie niet meer in staat is om een deel van hun ‘eigendom’ te ontginnen, dan kan het dorpshoofd het stuk grond aan een andere familie of aan een vreemdeling in bruikleen geven. Hij kan het echter niet verkopen, want het land behoort hem niet toe.
b. Het is de man die een huwelijksaanzoek doet en niet de vrouw. De man is degene die het
initiatief neemt. Zie het verhaal van de vrouw die het ’s nachts koud kreeg en warmte zocht bij de man met wie zij was gaan vissen in het bos. Zij werd zwanger en baarde een kind. Het kostte haar het leven. Zie ‘Vóór het huwelijk bestond’ op blz. 59 in Fabelachtig Afrika. De man wilde haar al in het bos vermoorden, maar de vrouw pleitte ervoor om eerst haar verhaal aan haar vriendinnen te vertellen. Daarna werd zij omgebracht. De boodschap die zij overbracht aan de vrouwen van het dorp was: ‘Als je van een man houdt, verberg je liefde in je hart. Laat je liefde niet blijken.’ De les is heel duidelijk: alleen de man mag initiatieven nemen. Hij is de baas! C. De vader onderricht zijn zonen betreffende het werk in het dorp en in het bos: • • • • • • • • • • •
De zoon moet leren strikken te zetten in door hemzelf gevlochten afrasteringen van bosbladeren. Hij moet het kapmes en de bijl kunnen hanteren om bomen te vellen. De zoon moet dakbedekking van palmbladeren kunnen maken, huizen bouwen, gevelde bomen uithollen om prauwen, seintrommels, vijzels of stampers te maken. Hij moet kunnen vissen met lijnen en fuiken, en jagen met behulp van zelfgemaakte pijl en boog. Een man moet in staat zijn een kippen-, geiten- en een varkenshok te bouwen. Sommigen onder hen leren het vak van dorpssmid om ijzeren pijl- en speerpunten te maken. Anderen leren om palmbomen te beklimmen met behulp van een klimhoepel. Weer anderen worden bedreven in het roeren van de seintrommel of het bespelen van de gewone trom, de fluit, de duimpiano of harp. De vader heeft tot taak om het gebruik van talloze spreekwoorden aan zijn zonen over te dragen. De vader moet zijn kinderen leren om mythen, fabels en andere verhalen met de begeleidende gezangen voor te dragen. Tegelijk met het doorgeven van de spreekwoorden en fabels zal de vader zijn kinderen, vooral zijn zonen, sociale vaardigheden meegeven en de belangrijkste beleefdheidsnormen meedelen.
d. De mythe van Lianja verhaalt dat, als zijn moeder hem gaat baren, de natuur van een uitzonderlijke vruchtbaarheid getuigt. Er is namelijk een tweeling op komst: dochter Nsongo zij wordt eerst op de natuurlijke wijze geboren en dan de zoon Lianja via een opengespleten knoest op het scheenbeen van zijn moeder. Maar voor het zover is, hoort men apen brullen achter het huis, slangen kronkelen op de grond als touwen, en olifanten vertonen zich op klaarlichte dag. Een brullende aap is natuurlijk een mannetje, slangen zijn fallussymbolen (bij een erectie komt de penis net als een slang uit het struikgewas tevoorschijn) en olifanten met hun meterlange penissen duiden op een grote vruchtbaarheid. Bij een ceremonie ter verwelkoming van een pasgeboren tweeling dansen Ngombe-vrouwen in de streek van Abunakombo (Congo) met een verticaal stokje onder hun kleed verborgen maar toch zichtbaar omhoog gestoken. Het stokje stelt de penis van de gelukkige vader voor, want
113
dankzij de overdadige vruchtbaarheid van die man werd de tweeling verwekt. Vergelijk de symboliek in de bijbel: Moses liet in de woestijn een stok opstellen met daarop een koperen slang (Num. 21, 6-9). Eenieder die opkeek, werd van een slangenbeet genezen. Die slang was het symbool van het gezag, van de man Moses en van een God die jaloers was en wilde laten zien dat alleen hij de macht in handen had. Ontken je die macht, dan word je als een melaatse zoals de zus van Mozes (Num. 12,10). Maar uiteindelijk zal het nageslacht van de vrouw de kop van de slang verbrijzelen; maar de slang behoudt gedeeltelijk zijn macht, want hij zal de mens in de hiel blijven bijten (Genesis 3, 15). Het kwaad blijft zijn macht behouden, maar de mens staat er boven. e. In Congo mogen volgens het gewoonterecht alleen mannen slangen, eieren en (water)schildpadden eten. Wanneer een schildpad zijn kop naar voren steekt, is het net alsof een penis tot leven komt. Alleen mannen mogen een dergelijk dier eten om hun mannelijkheid te versterken. De opa zal aan zijn kleinzonen de kruiden en bladeren aanwijzen die een potentie-verhogende kracht bezitten. De mannelijke kant van het leven wordt in Afrika sterk benadrukt. Men leeft immers in een patriarchale maatschappij. D. Status van de vrouw In de patriarchale maatschappij van de Bantoe heeft de vrouw echter verscheidene, traditionele rechten verworven dankzij haar (moederlijke) inzet en gedrevenheid. Hiervan enkele voorbeelden: a. In het verderop vermelde verhaal (blz. 145-146) is er sprake van een vrouw die graag naast het vuur wil slapen en daarom de plek van haar man inneemt. Het is duidelijk dat zij in principe daar wel recht op heeft, maar fysiek en mentaal niet in staat is om in kritieke situaties het hoofd koel te houden en haarzelf en haar gezin te beschermen. b. In het Soedanese verhaal gaat moeder Irundu (Fabelachtig Afrika blz. 50) erop uit om voor haar gezin eten te zoeken. Zij bindt de strijd aan met een leeuw en overwint. Zij is de moedige moeder die zelfs een leeuw zijn prooi afneemt. We lazen hiervoor (blz.110 onder f) het spreekwoord: ‘Een ouder iemand vlucht niet voor een slang maar pakt een stok’. Moeder Irundu is het toonbeeld van een vrouw die zich tot het uiterste inzet voor haar kinderen. c. Onder de Mongo in Congo bezetten vrouwen een bijzondere plaats in het dorpsleven. Dit blijkt uit wat er gebeurt in de droge moesson. Als in januari en februari de riviertjes, beken en moerassen droogvallen, spreken de vrouwen van een of twee dorpen af om samen het oerwoud in te trekken en de poelen waarin de vis achtergebleven is, leeg te hozen en zo de vis te bemachtigen. Zij vertrekken dan voor één of meerdere weken. De vis die de dames vangen, wordt meteen gerookt. De groep vrouwen kiest zelf de man die hun om de zoveel tijd cassave mag komen brengen. Andere mannen mogen zich niet vertonen. De schaars geklede vrouwen
114
staan urenlang in het water en de modder te baggeren. Ze hebben geen andere zorgen aan hun hoofd dan zoveel mogelijk vis te vangen. Het enige gevaar dat zij ontmoeten, zijn slangen die zich in de gaten aan de zijkant van een waterpoel schuilhouden en degene bijt die haar hand daarin steekt om gevluchte vis te verschalken. Ook een heftig onweer met een stevige regenbui kan hun expeditie verstoren. Er wordt veel gelachen, veel gezongen en natuurlijk hard gewerkt met behulp van zelfgevlochten hoosmandjes. Velen onder hen krijgen hun bijnamen tijdens deze visexpedities door de manier waarop zij aan het vissen zijn. Tijdens deze hele periode zijn zij ‘manvrij’. De mannen moeten in het dorp blijven om voor zichzelf, de kinderen en het huishouden te zorgen. Tijdens deze visexpedities bevinden de vrouwen zich als het ware in een vrouwenrepubliek en zijn ze tijdelijk baas in eigen land. Een bijzondere ervaring waarvan zij intens genieten. d. Als een jonge vrouw ‘bezeten’ raakt, moeten er mannen aan te pas komen om haar fysiek te bedwingen. Als de vrouw in een onmogelijk hoge boom geklommen is, moet men de trom net zolang roeren tot zij uit eigen beweging weer naar beneden komt. (Wies vanderslagmolen). De jonge dame wordt dan naar een genezeres gebracht die een half tot een heel jaar voor haar gaat zorgen. De heelster doet dit samen met andere vrouwen die al eerder door haar behandeld zijn. De bezetene wordt dus in een groepje vrouwen, in een ware gemeenschap, opgenomen en door hen begeleid, getroost en ondersteund. Zelfs als zij al een man heeft, mag hij haar al die tijd niet seksueel benaderen tenzij ook hij opgenomen wordt in de therapie. Mannen zijn hiervoor echter niet te vinden. De bezeten vrouw wordt van top tot teen ingesmeerd met rode oker. Ook haar kleren dragen die kleurstof. De rode oker gemengd met een weinig palmolie werd door de voorouders gebruikt om hun huid tegen infecties te beschermen. Het is deze kleurstof die de geesten van de voorouders moet aantrekken om zich over de zieke vrouw te ontfermen. Zij wordt omhangen met bladeren en lianen om de kwade geesten uit haar lichaam en uit haar leven te verwijderen. De genezeres en haar patiënte werken zoveel mogelijk samen op het veld. ‘s Middags en ’s avonds vinden er helingsrituelen plaats en wordt er samen gedanst en gegeten. Dit gebeurt exclusief onder de vrouwen. Er komt geen man aan te pas. Wanneer de bezetene na verloop van maanden weer tot haarzelf gekomen is, wordt er een groot feest georganiseerd. Alle naburige dorpen komen samen om te zien hoe de bezetene dansend naar buiten komt. Dat is het moment dat zij aantoont dat zij genezen is en terugkeert naar het land van de levenden. Het is alsof die vrouwen instinctief weten dat zieken minder fysiek dan wel psychisch lijden. ‘Elke zieke ziel smeekt om een stuk gemeenschapsziel. De genezing moet komen van onze relatie met anderen’ (Raymond Johnson). De ‘bezeten’ vrouw lijdt m.i. aan een zware depressie. De betrokken vrouw wordt in therapie opgenomen en opgevangen door een oudere dame. Samen met een hele groep vrouwen zorgt
115
zij voor haar patiënte. ‘Een van de intelligente dingen die je kunt doen: veel kleine relaties laten bloeien, zodat daar later een gemeenschap uit groeit’ (Sobonfu Somé). e. Als een vrouw gaat bevallen, wordt de aanstaande moeder door enkele vrouwen meegenomen naar het bananenveld achter de woning. Daar worden bananenbladeren of grote bosbladeren uitgespreid bovenop een stel matten. Daar mag ze haar kind ter wereld brengen. Geen enkele man mag daarbij aanwezig zijn. Na de geboorte snijdt een van de bakers de navelstreng door. De nageboorte wordt door een van de vrouwen op een onbekende plek begraven. Mannen mogen niet weten waar de nageboorte begraven ligt. Het spreekwoord luidt dan ook: ‘De placenta mag niet gezien worden’ (PK2266). De verdere betekenis is: Bemoei je niet met andermans zaken. Mannen zeggen dan soms gekscherend dat vrouwen heksen zijn want ze verbergen dingen die mannen niet mogen weten (PK669). f. Heel bijzonder in de Afrikaanse patriarchale samenleving is dat de man geen eigen bed heeft. Hij slaapt altijd bij een van zijn vrouwen. Hij heeft geen andere keus. De nachten worden op afspraak gelijkelijk onder de echtgenotes verdeeld. Daar moet de man zich strikt aan houden, anders ontstaan er jaloersheid en chaos in het gezin. Hier ook is het niet de vrouw die de man opzoekt, maar de man de vrouw. Het is voor de man niet zo moeilijk om te weten met wie hij die nacht gaat doorbrengen, want de betreffende vrouw heeft die dag zijn eten bereid en opgediend. Hij is dus al bij haar te gast geweest voordat hij de nacht met haar deelt. Wel bijzonder is het dat hij, het hoofd van het gezin, niet eens een eigen bed heeft! g. Meestal bevindt de keuken zich los van het woonhuis. In het keukentje staat de kookpot op drie stenen. Dit is het terrein van de vrouw des huizes. Zij bepaalt het menu! Haar man is daar niet welkom. Als een man zijn neus in de keuken steekt, is het net alsof hij zijn vrouw niet vertrouwt en haar verdenkt aan vraatzucht te lijden. Wil de man de huisvrede bewaren, zal hij zich niet in de keuken wagen! h. Als een man en zijn vrouw een stuk bos willen ontginnen, is het de plicht van de man om de woudreuzen te vellen en de grootste takken weg te hakken. Als de man die klus geklaard heeft, maakt zijn vrouw daar een veld. Met de producten van dat veld onderhoudt zij haar gezin. Produceert de vrouw meer dan het gezin nodig heeft, dan kan zij de maïs, cassave, bananen of pinda’s ter plekke of op de markt verkopen. Zij beheert zelf de opbrengst. Vaak zijn het moeders die zodoende het schoolgeld van de kinderen betalen. Wat de mannen verdienen wordt vaak besteed aan drinkpartijtjes die zij onder elkaar houden: palmwijn, gestookte jenever of bier van gierst worden daarmee aangeschaft. i. Het zijn veelal vrouwen die op markten de etenswaren verkopen. Voor een groot deel hebben zij de markt en de plaatselijke handel in handen. j. Op heel veel plaatsen organiseren vrouwen zich in een traditioneel spaarsysteem (ikelemba). Elke maand draagt elk een bepaald bedrag af. Het totale bedrag van die maand wordt door de leidster aan één van de groep gegeven. Eenieder van hen krijgt dus één keer in de zoveel maanden een groot bedrag in handen om een belangrijke investering te kunnen doen. Vrouwen hebben niet de neiging om zich te verontschuldigen en een maandelijkse betaling over te slaan. Onder mannen die vaak habituele drinkebroers zijn, werkt het systeem lang niet tot ieders tevredenheid. k. Traditioneel hebben vrouwen twee vrije dagen per week zodat ze twee dagen niet naar het veld gaan om daar te werken. Naast de zondag is ook de woensdag vrij. De voorouderlijke geesten bewegen zich dan in het bos. Een ontmoeting van de geesten met een vrouw die naar
116
haar veld zou gaan, zou haar duur komen te staan: ze zou ziek kunnen worden en aan de gevolgen daarvan kunnen overlijden. Het zaad dat ze op zo’n dag zou zaaien, komt niet op. En de cassavestekken die zij op die dag plant, verwelken. l. Terwijl de man in het woonhuis eet, zitten de moeder en de kinderen in de keuken of buiten achter het huis rondom een grote pot om samen de maaltijd te gebruiken. De moeder ziet toe op het gedrag van haar kinderen. Zij voedt de jeugd op. Ook overdag bevinden de dochters zich vaak bij hun moeder in de keuken of op het veld. De tante (zus van de vader) is de aangewezen persoon om de meisjes seksueel voor te lichten en hen te instrueren op het gebied van lichamelijke hygiëne. De moeder zal haar dochters wijzen op de krachtdadige kruiden die het leven van een aanstaande moeder en haar ongeboren kind kunnen beschermen tegen ziektes en betovering. m. Moeders zullen haar dochters instrueren in het zingen van wiegeliederen, in het (rij)dansen, in het telen van planten en groentes en in het bereiden van alle traditionele gerechten. Naarmate de dochters opgroeien zullen ook zij deelnemen aan de jaarlijkse visvangst in het droge seizoen. n. Een weduwe kan een rechtszaak aanhangig maken of zich verdedigen. Ze krijgt dan de gelegenheid om haar aanklacht uiteen te zetten of om zich tegen een aanklacht te verdedigen. Als de verongelijkte vrouw zich in een normale gezinssituatie bevindt, is het de man die het woord voert. Maar vrouwen zijn vrij om in alle plaatselijke rechtszaken aanwezig te zijn. o. Vrouwen zijn bedreven in het vlechten van diverse soorten matten en manden. p. Het is de taak van de vrouw om voor de kippen te zorgen. q. Onder de Afrikaanse traditionele helers en zieners nemen vrouwen een belangrijke plaats in, niet alleen betreffende bezeten vrouwen, maar ook betreffende kinderziektes. Ook worden zij bij ziekte en sterfgevallen geraadpleegd om de oorzaak van het malheur op te sporen. Heel treffend is het voorbeeld van het grote heiligdom van Kintu, de stamvader van de Basoga en de Baganda. Dat heiligdom bevindt zich in Buswikira in Busoga. Dit heiligdom is in handen van een Muganda vrouw. Op een zekere dag voelde zij zich sterk geroepen om zich naar Buswikira te begeven, het heiligdom van Kintu op te knappen en zich daar vervolgens te installeren als zieneres. Zij zorgt voor de instandhouding van het heiligdom. Mensen die problemen hebben kunnen bij haar aankloppen voor een consult. r. Tijdens de vieringen in de kerken vormen vrouwen de overgrote meerderheid. Kerkelijke vrouwenorganisaties zijn in sommige landen zeer goed georganiseerd. Conclusie: Afrika kent weliswaar een patriarchale maatschappij, maar de vrouw heeft wel degelijk haar rechten, en een eigen zeer belangrijke plaats in het gezin en in de dorpsgemeenschap. Zij is vrij om zich op allerlei culturele en ook cultische vlakken te bewegen. Zij neemt ook de plaats van priester in zoals in Buswikira in het voornaamste heiligdom van de grote stamvader Kintu. De Afrikaanse vrouw mag met recht trots zijn op wie zij is en hoe zij de gemeenschap vorm geeft. Zij is niet vleugellam maar is in staat op talloze vlakken haar vleugels uit te slaan en op medisch, sociaal, religieus als ook op artistiek gebied leven-gevend te zijn. ‘Vanaf onze geboorte zijn we ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ tegelijk. Opvoeding en rituelen
117
geven ons de gelegenheid onze ware natuur te ontwikkelen.’ (West-Afrika). De duidelijke taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het dorp en in het gezin respecteert de eigenheid en de verantwoordelijkheid van zowel de man als van de vrouw en geeft een ieder levenskracht en de kans om zich te ontplooien. Net als de Afrikaanse maatschappij is de katholieke kerk een patriarchaat, waar mannen de dienst uitmaken: paus, bisschoppen, priesters en diakens zijn allemaal en exclusief mannen. Over de toetreding van de vrouw tot het ambt mag niet eens gediscussieerd worden. Vrouwen worden meer en meer afgeraden om zich fysiek op het priesterkoor te bevinden. Diensten moeten zoveel mogelijk door priesters geleid worden, ook al zijn ze dun bezaaid. De vrouw wordt in de kerk meer en meer door de machthebbende mannen in de marge geduwd, dit in tegenstelling tot de houding van Jezus die de vrouw zelf, haar leven en positie serieus nam. De katholieke kerk kan in haar organisatie en in haar bediening veel van de Afrikaanse cultuur leren. Ook hier is inculturatie geboden wil de kerk niet alleen christelijk maar ook Afrikaans zijn.
118
H O O F D S T U K IX Evangelie, genezing en magie De christelijke Afrikaan voelt zich vaak machteloos als het gaat om het christelijk geloof te verzoenen met zijn eigen traditionele geloof vooral in geval van ziekte en dood. Eeuwenlang hebben Afrikanen weten te overleven, niettegenstaande de vele tropische ziektes, dankzij de uitgebreide kennis van hun traditionele geneeskunde. Zij beschikken over een grote kennis van de krachtdadige werking van kruiden, boombast, bladeren en wortels. Veel plantennamen hebben daarom een symbolische betekenis. Bovendien gaan veel medicijnmannen en medicijnvrouwen door voor helderzienden en vervullen de taak van traditionele priesters. In veel gevallen vertellen voorouders hun in dromen welke kruiden ze voor de genezing van een pas aangekomen zieke moeten gebruiken. Zij staan dus in contact met hun voorouders. En dit feit bezorgt hun, in onze westerse ogen, een emotionele en geestelijke kracht maar ook een wetenschappelijke zwakte. Vroeger noemden we die genezers tovenaars, bezweerders of magiĂŤrs vanwege de traditionele kledij die ze bij elk consult speciaal aantrokken en waarmee zij zich nog steeds uitdossen. De eerste missionarissen konden hen niet plaatsen, zagen hen aan voor stevige concurrenten en beschreven hen als ‘des duivels zijnde’. In verschillende Afrikaanse landen die rond 1960 onafhankelijk werden van hun koloniale meesters, verwachtten de gewone mensen dat de ziekenhuizen, naast de westers opgeleide doctoren en verpleegsters, ook voor de traditionele genezers een plek zouden inruimen. Een ziekenhuis is immers een plek om zieken te ontvangen. En omdat er in Afrika twee soorten genezers zijn, westerse en traditionele, zou het heel logisch (geweest) zijn om aan beide soorten genezers onderdak te bieden, zodat de mensen een keus zouden kunnen maken tussen moderne en traditionele geneeskunde. Als de ene niet werkt, probeer je de andere of alle twee
Een bijna leeg ziekenhuis in Basankusu (Congo)
119
tegelijk.
120
Maar de teleurstelling was groot toen traditionele genezers toch buiten de poort gehouden werden. Deze manier van doen sloeg natuurlijk nergens op, want in vele gevallen stonden en staan ook nu nog ziekenhuizen in Congo leeg bij gebrek aan verplegend personeel. Meestal gaan zieken niet naar een ziekenhuis, omdat daar geen medicijnen of doctoren voor handen zijn. En indien er wel medicijnen zijn, blijken zij voor de gewone man en vrouw veel te duur. Henk en Ingrid kunnen zich alleen maar een consult bij de medicijnman in een overbevolkt hutje veroorloven, terwijl een groot ziekenhuis praktisch leegstaat. Dit flagrante gebrek aan begrip en waardering voor de traditionele geneeskunde is ook nu nog voor vele Afrikanen een teken van kortzichtigheid en een groot cultureel en medisch onrecht. Waarom zou een Afrikaan geen gebruik mogen maken van alle voor-handen-zijnde opties, waaronder de lokale medicijnman? Dit is niet alleen kortzichtigheid maar ook een groot en onrechtvaardig vooroordeel tegenover de uitgebreide Afrikaanse medische kennis en de grote psychologische inzichten die de genezers zich in de loop van de eeuwen verworven hebben! De voorouders zullen zich nog vaak ergeren en zich in hun graf omdraaien. De traditionele geneeskunde lijkt op het eerste gezicht voor de buitenstaander op tovenarij, beheksing of magie. Ook die elementen komen voor. Daarom is het zaak om ze ook apart te vermelden en te bestuderen. P.S. In Oeganda en Congo breekt nu en dan de zeer besmettelijke en dodelijke Ebola epidemie uit. Op de foto dragen de heren doctoren beschermende kleding. De echtgenote van de stervende man moet het zelfs zonder mondkapje doen. Kunnen we dit een moderne aanpak van de wetenschap noemen? ‘This woman is faithful’ stond in de krant. De geleerde heren moeten zich schamen! Die vrouw verdient de Nobelvredesprijs!
Betovering. a. Het geloof in betovering kom je overal in Afrika tegen, vooral als er sprake van ziekte en dood is. Betoveren is het oproepen van magische krachten met behulp van bepaalde rituelen. Het geloof in betoveren is zeer hardnekkig omdat een natuurlijke dood in de ogen van een Afrikaan bijna niet voorkomt. Er is altijd iemand uit je naaste omgeving die de oorzaak is van de rampspoed. ‘Kijk uit voor degene die bij je is’ (PK2486). Degene die met jou uit dezelfde schotel eet, doodt je ’ (PK2551). Betoveren kan door zowel mannen als door vrouwen gedaan worden. In het Nederlands is een heks een vrouw, maar in Afrika kunnen zowel mannen als vrouwen heksen zijn! In de pers wordt nogal eens melding gemaakt van de moderne variant namelijk dat ook kinderen hun
121
omgeving kunnen betoveren. Te midden van burgeroorlogen en catastrofes zoals aids, hongersnood en extreme armoede wordt er jacht gemaakt op de veroorzaker van al die ellende. Wij in het Westen zijn ervan overtuigd dat de ziekte aids overgebracht wordt door bloedtransfusies, seksueel contact of gebrek aan hygiëne in ziekenhuizen. Afrikanen onderschrijven onze redenering, maar blijven dan nog als het ware bezeten door de vraag: waarom heb ik het virus opgelopen en waarom mijn buurman niet? Ik ben het slachtoffer van het aidsvirus en andere ellende vanwege tovenarij. Iemand heeft mij behekst of betoverd. Dus wil ik weten wie de dader is! Want ‘de slang die je gezien hebt, zal je niet nog een keer bijten’ (PK 2174). Alleen een helderziende kan me helpen om de dader te vinden. In de Afrikaanse denkwijze kan betovering zowel bewust alsook onbewust veroorzaakt worden. Betovering wordt bewust gedaan als iemand bijvoorbeeld een vloek uitspreekt, een magisch voorwerp onder het pad naar mijn huis begraaft of een stukje van mijn hemd, wat haar of nagelknipseltjes opraapt en die naar een kwaadwillende medicijnman neemt om me te betoveren. Maar iemand kan me ook onbewust betoveren wanneer een kwade invloed van hem/haar uitgaat die ongelukken, ziektes en zelfs dood veroorzaakt. Afro-Amerikanen noemen zo iemand een jinx, een wandelende rampenveroorzaker, dus een rampzalig iemand zowel voor zichzelf alsook voor anderen. Als zo iemand de boot neemt, neem dan een boot eerder of later maar niet dezelfde boot, want ofwel de boot vertrekt niet, loopt vast op een zandbank of de motor houdt ineens op. Dit geldt ook voor een auto of vliegtuig waarin zo iemand plaats neemt. We lezen hierover ook in de bijbel zoals in het boek Jona 1, 7-15: Jonas vluchtte weg van de opdracht die hij van de Heer gekregen had om in Ninive te gaan prediken. Hij nam een boot naar Tarsis, maar die kwam in een zware storm terecht. Men wierp het lot om te zien wie de veroorzaker was van de storm. Het lot viel op Jonas en toen kwam de aap uit de mouw. Hij werd overboord gezet en de storm bedaarde. Dus ook de vroegere bewoners van het MiddenOosten waren zich bewust van de rampspoed die iemand kan veroorzaken puur door zijn aanwezigheid. b. Zoals net vermeld, worden kinderen vaak aangewezen als veroorzakers van rampspoeden in de familie. Ze worden dan het huis uitgejaagd. Die kinderen sluiten zich vervolgens aan bij een groep zogenaamde straatkinderen. Sommigen van die kinderen, zo vermoedt men, weten wat er zich op andere plaatsen afspeelt. Weer anderen, zo wordt gezegd, verlaten ’s nachts het ouderlijk huis zonder de gesloten deuren te openen. Er wordt verteld dat ze dan samen met hun geestgenoten lijken uit de grond naar boven halen door met een ananas op het graf te slaan. Ze eten de lijken op om hun verborgen krachten te vermeerderen. In vele Afrikaanse steden vind je groepen straatkinderen die rondzwerven, benzine of lijm snuiven en je met wilde ogen aankijken. Dit is angstaanjagend voor de voorbijgangers en fataal voor hun eigen lichamelijke welzijn. Sommige organisaties geven die kinderen een dagelijkse maaltijd en de gelegenheid om zich te wassen. Maar van staatswege wordt er over die organisaties geklaagd dat ze slechts het probleem in stand houden, omdat die kinderen ‘s nachts weer terug op straat zijn. c. Zoals eerder vermeld bouwt men in Oeganda nog voor de begrafenis muurtjes binnen in het graf zodat men later het graf kan afdekken met een deksel van gewapend beton. Maar evengoed blijven mensen ’s nachts over het graf waken, omdat ze bang zijn dat kwaadwilligen anders lichaamsdelen stelen voor magische doeleinden. Vooral een menselijk hoofd is zeer in trek omdat daarin kennis en macht opgeslagen liggen. d. De laatste jaren worden vooral in Tanzania veel albino’s gedood, omdat, volgens
122
ingewijden, bepaalde lichaamsdelen zoals hun haar, armen, benen en bloed magische krachten bezitten en dus gebruikt kunnen worden in rituelen. Die lichaamsdelen worden bijvoorbeeld gebruikt voor het maken van magische drankjes die mensen in staat stellen om vlug rijk te worden. Daarom worden hun graven geschonden. Ook worden albino’s vervolgd en zelfs vermoord voor de tegenovergestelde reden namelijk omdat ze als het ware vervloekt zijn en onheil veroorzaken. e. In Congo hebben taxichauffeurs bepaalde amuletten in hun auto hangen die het benzinegebruik van een auto aanzienlijk beperken. Ze vinden dat blanken maar domme mensen zijn, omdat wij niet in die amuletten geloven. Zij daarentegen verdienen met die amuletten tientallen dollars per dag door het zuinige benzinegebruik. f. In Bokakata (Congo) gebeurde het dat de zoon van een overledene ’s nachts de wacht bij het graf hield met zijn geweer in de aanslag om elke magiër die voor het lijk kwam, overhoop te schieten. Die nacht kreeg ook een andere zoon van de overledene het idee om het graf van zijn vader te bewaken. Ook hij ging met een geweer in de aanslag naar het graf toe. Toen de eerst vermelde zoon iemand in het duister aan zag komen lopen, haalde hij de trekker over en schoot zijn broer dood. g. Ook in Bokakata was een broer ’s nachts in het naburige dorp bij een graf gaan waken. Zijn broer zou hem na middernacht af komen lossen. Maar laatstgenoemde kwam niet opdagen. De eerste besloot tenslotte om naar huis te gaan omdat hij de volgende dag les op de lagere school moest geven. Op een onverlichte fiets keerde hij in het pikkedonker naar huis terug. Met een goede vaart ging hij de laatste heuvel af. Zijn broer kwam ook op de fiets van tegenovergestelde richting aanzetten. Ook hij daalde met een noodgang de tegenoverliggende heuvel af. De twee broers ontmoetten elkaar aan de voet van beide heuvels en knalden tegen elkaar op zonder dat ze elkaar waargenomen hadden. Alle twee moesten naar een ziekenhuisje afgevoerd worden. Beiden hadden de bedoeling om die nacht over een overledene te waken. Maar hun grote zorg over een eventuele lijkroof werd hun beiden bijna fataal. h. Buiten het dorpje Bokeka (Congo) woonde een bejaard stel in een huisje zoals dat van Hans en Grietje. Zij woonden afgelegen omdat de man door helderzienden aangewezen geweest was als de veroorzaker van verschillende overlijdens. Telkens als iemand overleed, werd er met de vinger naar hem gewezen. Hij was de gebeten hond, omdat hij zogenaamd door zijn toverpraktijken het dorp probeerde uit te roeien. Hij en zijn vrouw werden dus uit het dorp verbannen. Zij bouwden een hutje in het bos net buiten het dorp. Op een zekere dag werd het bekend dat de man aan melaatsheid leed. Zijn melaatsheid werd zichtbaar aan zijn vingers en tenen. Bovendien kreeg hij een blijvende, lelijke wond bovenop zijn hoofd. Hij maakte zichzelf een soort kalotje om zijn hoofdwond te bedekken en te beschermen tegen de vliegen. Vanwege zijn melaatsheid liet zijn vrouw hem in de steek. Na verloop van tijd wist hij toch weer een andere vrouw aan te trekken die hem heel toegewijd verzorgde. Het terrein om hun hutje zag er altijd zeer verzorgd uit. Het was er heerlijk rustig. Alleen vogels, insecten en een paar eenden lieten zich horen.
123
De melaatse man vergeleek ik voor mezelf wel eens met Jezus: iemand die niettegenstaande alles verworpen werd. De melaatse roddelde nooit en klaagde nooit over mensen of over zijn eigen toestand. Zijn grootste moeilijkheid in het leven, zoals ook in het leven van vele andere zogenaamde heksen, was het feit dat hij geen kinderen had om zijn eer te verdedigen. Hij onderging zijn lot echter heel stoïcijns en was dankbaar voor de hulp die hij van zijn huidige vrouw kreeg. Deze vrouw was voor mij ook een Jezus figuur die niettegenstaande de verachting van de hele dorpsgemeenschap, zorg droeg voor iemand die niet alleen melaats maar ook nog zogenaamd een ‘heks’ was die anderen dus naar het leven stond. Als ik in het dorp kwam voor de eucharistie, bezocht ik hen trouw om ook hen te laten delen in het gebed en het Eucharistisch brood. Na verloop van enkele jaren kreeg ik het bericht dat de melaatse gestorven was. Het hele dorp liet een grote zucht van verlichting, want eindelijk was de grote tovenaar en de bedreiging van het dorp gestorven. Enkele weken later ging ik in dat dorp voor in de eucharistie. Ik herinnerde de mensen aan de dood van de melaatse die toch beschouwd werd als de doder van velen van hun dierbare overledenen. Ik zag mensen ter bevestiging van mijn woorden met hun hoofd j a-knikken. Ik stelde daarna echter de vraag: ‘Nu dat de melaatse gestorven is, denken jullie nou echt dat niemand meer in het dorp zal komen te overlijden?’ Het werd heel stil in het kerkje. Men zal wel gedacht hebben: ‘Die Père Korse, die snapt niets van onze cultuur!’ Jaren later stopten twee vrouwen me in Basankusu. Zij kwamen terug van het veld met manden op hun rug, op 80 km van bovengenoemd dorp. Een van de vrouwen keek me blij aan en vroeg me: ‘Ken je me nog?’ Ik moest toegeven dat ik het echt niet meer wist. Zij zei: ‘Ik was de vrouw van de melaatse van Bokeka. Ik wil je nog bedanken voor de mooie woorden die je in het kerkje van Bokeka sprak over mijn echtgenoot. Je vroeg de mensen toen of niemand meer zou sterven nu mijn echtgenoot er niet meer was. Heel veel dank daarvoor!’ i. Lonyama: Soms ziet men dat een man en zijn vrouw in het bos een buitengewoon groot veld aangelegd hebben. Men staat verwonderd en zegt: ‘Deze twee mensen kunnen nooit met hun tweeën zo’n groot oppervlak in cultuur gebracht hebben. Ze hebben dit gedaan door middel van ‘lonyama’. De lonyama, lonse, butubutu offoondoli praktijk bestaat uit het betoveren en doden van bepaalde personen die men in dienst neemt om op de bodem van de rivier vis te vangen, beesten in het bos op te jagen of om tuinen en velden aan te leggen. Deze vorm van betovering of beheksing heb ik in de streek van Befale en bij de Bongando in Congo aangetroffen en ook bij de Basoga in Oeganda. Om zulke personen in dienst te kunnen nemen en dus door hun diensten rijk te kunnen worden, moet men geïnitieerd worden. Men zoekt een stukje van een hemd of broek, wat
124
haar, stukjes nagel of etensresten van het toekomstige slachtoffer. Soms krijgt de dader zijn slachtoffer te pakken door de grond of het zand van zijn/haar voetsporen te mengen met fetisjen. Daarom zijn mensen in sommige dorpen of streken bang om blootvoets te gaan. Ze geven er de voorkeur aan om op goedkope teenslippers te lopen. Als je een roker bent, kunnen ze ook de as van je sigaret pakken om je te betoveren. Weer andere daders begeven zich vlakbij hun uitgekozen slachtoffer. Terwijl ze naast hem of haar zitten, prikken ze met een betoverde naald in zijn/haar schaduw. De geest van het slachtoffer blijft ter plekke vastzitten en die persoon zal dan sterven. In sommige dorpen zijn mensen daarom bang om vlak naast iemand anders te gaan staan of zitten. De dader bewerkt vervolgens de bijeengezochte elementen met fetisjen die hij voor dat doel al verzameld heeft. Enkele dagen later wordt het slachtoffer ziek. Hij of zij krijgt rillingen en sterft na een kort ziekbed. Drie dagen na de begrafenis gaat de dader naar het kerkhof om de geest van zijn slachtoffer te pakken en mee te nemen zodat hij/zij voor hem gaat werken. De geest van dit slachtoffer zal andere slachtoffers aan het werk zetten en aan het werk houden. Als na enige tijd de ‘werker’ vermoeid of uitgeput raakt, zoekt de dader een nieuw slachtoffer. Zoals ook Jezus drie dagen in zijn graf verbleef, zo blijven de slachtoffers van dit soort betovering drie dagen in het graf. De populaire overtuiging is de volgende: Je kunt niet kosteloos ingewijd worden in de praktijk van de lonyama. Voor je geïnitieerd wordt, moet je ermee akkoord gaan om een familielid te offeren: je vader, je moeder, je zus, broer of vrouw. Als men geen van genoemde personen wil slachtofferen, kan de ingewijde gedwongen worden om zijn bloedeigen kind te offeren, zelfs als het zich nog in de moederschoot bevindt. Dit is een van de redenen dat er soms kinderen met grote lichamelijke afwijkingen geboren worden. De ingewijde verkiest slachtoffers in de leeftijd tussen de vijf en vijfendertig jaar oud, omdat zij lichamelijk sterk zijn en gedurende een aantal jaren goede diensten kunnen bewijzen. Men herkent de dader van dit soort beheksing, • • • • •
wanneer hij zijn strikken naloopt en daarin bijvoorbeeld vier zwijnen en zes antilopen bemachtigt. Normaal vangt men nooit zoveel wild op één dag! Vóór iemand het weet, liggen de gestrikte beesten bij de jager in huis. Zijn slachtoffers moeten dus die gedode dieren naar zijn huis gedragen hebben. als iemand zich naar zijn veld begeeft en wel vijf of zes kapmessen bij zich heeft. wanneer zijn velden ineens buitengewoon groot zijn. wanneer iemand in één keer buitengewoon veel vis vangt.
Behandeling van lonyama: Wanneer iemand plots zonder aanwijsbare oorzaak ziek en beroerd wordt, gaat men naar een helderziende om een diagnose te stellen. Als die ziener de ziekte lonyama vermoedt, dan wordt de patiënt doorverwezen naar een zeer speciale genezer die iemand van die betovering kan verlossen. Die genezer zal de patiënt neus- en oogdruppels toedienen zodat deze de oorzaak van de betovering zal zien. Want de oogdruppels helpen de patiënt om de persoon te herkennen die hem/haar behekst heeft. De patiënt zal de naam van de boosdoener opnoemen.
125
• •
de naam van de vis of het beest noemen dat als lokmiddel gebruikt werd om hem/haar te doden en zijn/haar geest te vangen als werker. het geneesmiddel op te noemen dat zijn/geest zal kalmeren.
De kuur bij de genezer duurt maar één week en bestaat verder uit geneeskrachtige drankjes, laxeermiddelen en aderlatingen. Welke kruiden precies gebruikt worden is niet bekend. Dat houdt men geheim. En genezers van deze ziekte willen niet eens als zodanig bekend staan uit vrees zelf aangeklaagd te worden voor het veroorzaken van een lonyama betovering. Deze ziekte kan echter niet in een ziekenhuis behandeld worden. Als je met lonyama naar een ziekenhuis gaat, maak je de situatie alleen maar kritieker en veroordeel je jezelf ter dood. Vaak hoor je mensen dan ook zeggen: ‘Deze ziekte kan niet in een ziekenhuis behandeld worden.’ Hier twee voorbeeldjes: a. In een zeker dorp leefde een zeer arme man. Hij ging alle dagen bedelend rond om zijn kostje bijeen te scharrelen. Op een dag werd hij die manier van leven spuugzat. Hij liet zich initiëren in de praktijk van de lonyama. Hij ging strikken zetten en als eerste beest ving hij een stekelvarken. Hij slachtte het dier terwijl hij de namen opnoemde van de vijf personen die hij gebruiken wilde als zijn ‘slaven’. Hij rolde de stukken vlees in grote bladeren die hij in het moeras geplukt had, zodat de geesten die daar verblijven de bladeren en hun inhoud zouden vergezellen. Enkele uren later werden de genoemde personen ziek en begonnen te loeien en blaten als dieren in het bos. Niet lang daarna stierven zij. De dader verzamelde enkele dagen na de begrafenis hun geesten bij de graven en nam ze mee naar zijn koffieplantage. Elke morgen, voor hij naar zijn plantage ging, sloeg hij op de tamtam om zijn ‘geest-werkers’ op te trommelen. Samen werkten ze dan de hele dag. Na nog maar een maand had de man een geweldig groot veld aangelegd. Iedereen in het dorp verbaasde zich erover dat de bedelaar van weleer het gepresteerd had om zo’n groot stuk bos te ontginnen. Ze zeiden: ‘Dit is menselijkerwijs niet mogelijk. Hij moet mensen gedood en aan het werk gezet hebben.’ b. Een ander soort betovering heetp!~tsu. Deze twee woordjes zijn onomatopeeën. PIT is het geluid van een pijl of speer die op zijn doel afvliegt. Het woordje tsu is het geluid dat de pijl of speer maakt als het doel treft. Deze beheksing treft vooral vrouwen. Als een vrouw aan het eten is en een heks ziet haar bezig, dan is het voedsel door die blik meteen betoverd. Door dat voedsel te eten wordt de vrouw ziek en als ze geen medicijn krijgt om over te geven, zal zij steeds magerder worden en uiteindelijk sterven. Het is zaak om niet met een dergelijke heks of tovenaar bevriend te raken, want ‘een tovenaar maakt zich niet bekend; hij maakt slechts je gezin af’ (PK579). Een ander spreekwoord zegt: ‘Ik ben hun vlees; laat ze maar veel bladeren gebruiken’ (PK1112). Als men vlees heeft, wordt dat in een bosblad klaargemaakt. De spreker wil zeggen dat er mensen rondlopen die hem/haar willen doden door achterklap of door beheksing. Men voegt er vaak aan toe: ‘Tovenaar, vergeet het kerkhof niet’ (PK583). Hiermee wil men zeggen: ook al dood je anderen, zelf kom je ook aan de beurt. Ofwel: ‘tovenaar, jij komt daar ook terecht’ (PK582). De gedachte dat ook de dader van de betovering eens zal sterven is een uiting van een gevoel van onmacht tegenover de lonyama sluipmoordenaar.
126
HOOFDSTUKX De Medicijnman In verschillende hoofdstukken komt het woord medicijnman voor. In Congo noemt men hem/haar een nkanga (enkelvoud en meervoud). In Oeganda bij de Basoga draagt zo iemand de titel omulagüzi. Voor een genezer wordt de term omüyigha of omüganga gebruikt. Het werkwoord okuganga betekent genezen. Hieruit leid ik af dat het Congolese woord nkanga oorspronkelijk genezer betekende. Het Congolese woord nkanga kan genezer, helderziende of contactpersoon met de voorouders betekenen. In Zuid-Afrika noemen ze de medicijnman isangoma. Vroeger vertaalden missionarissen die woorden met tovenaar, hetgeen misplaatst is. Een nkanga gebruikt zijn gaven om mensen te helpen, te genezen of de weg door het leven te wijzen, terwijl een tovenaar (boloki) of heks iemand is die anderen met magische of fysieke middelen ziek of dood maakt. Het komt inderdaad voor dat een nkanga om financiële redenen zijn gaven misbruikt om mensen te schaden. Maar dan misbruikt hij zijn roeping en zijn vakbekwaamheid. Een helderziende kan iemand aanwijzen als de veroorzaker van dood en verderf in de gemeenschap. Deze gemeenschap beschouwt het werk van de ziener als een positieve bijdrage, omdat een ‘slang die gezien wordt, geen twee keer zal bijten’ (PK2174). Een schuldige wordt aangewezen om verdere sterfgevallen te voorkomen. Een nkanga heeft dus een voorname en bevoorrechte positie in het dorp. Het is geen geheim dat zelfs staatshoofden helderzienden raadplegen alvorens grote beslissingen te nemen. Ik zat eens in het heiligdom van een grote genezer in Oeganda, in Budhagaali. Toen mijn ogen aan het duister gewend waren, zag ik een heel deftig uitziend iemand naast me op de grond zitten. Op mijn vraag waar hij vandaan kwam, gaf hij ten antwoord dat hij door een minister gestuurd was om de ziener te raadplegen! Een ziener of genezer wordt vaak door middel van een ritueel bezeten door ‘n voorouderlijke geest die hem/haar dan inspireert of kennis overdraagt om zieken te genezen, rampen te voorkomen of vermiste personen in het oerwoud te lokaliseren. Zoals reeds eerder aangeduid, kan een genezer of helderziende zowel een man als een vrouw zijn. Voor mijn onderzoeken op cultureel gebied zorgde ik ervoor om steeds goede relaties met genezers en helderzienden te onderhouden. In het begin toonden zij zich heel terughoudend, maar toen ze eenmaal overtuigd waren van mijn oprechte interesse in hun speciale charisma’s, werden we goede vrienden en mocht ik tegenwoordig zijn bij hun genezingsrituelen. Zij hebben een grondige kennis van de mondelinge overlevering van de stam en maken het tot hun opdracht om te zorgen dat mensen zich houden aan de overgeleverde voorschriften, rituelen, gewoontes en praktijken. De rituele ziener kan je de traditionele priester noemen. A. Men wordt medicijnman op één van de volgende manieren: a. Als erfenis van een gestorven medicijnman. Als een helderziende gestorven is, kan hij/zij zich aan iemand van de clan openbaren en die persoon vragen om zijn/haar opvolger te worden. Die persoon zal dan een heiligdom of heilige hut bouwen. Want het is daar dat de kersverse medicijnman instructies van de overledene zal ontvangen. Maar om zieken te kunnen genezen moet men ingewijd worden.
127
b. Sommige personen worden daarom geïnitieerd. Deze personen zullen geen helderzienden zijn maar eerder genezers. Zij kunnen dan ziektes genezen die veroorzaakt zijn door beheksing of betovering. Als een zieke door toedoen van een heler geneest, zal hij of zij soms later vragen om zelf ook in het vak ingewijd te worden. Dat zal geld, bepaalde voorwerpen of dieren kosten. Deze genezers helen anderen met traditionele medicijnen en met fetisjen. Sommige mensen hebben geen vertrouwen in zulke genezers, want, net als in de officiële ziekenhuizen, kunnen niet alle ziektes door die helers genezen worden. c. Het gebeurt dat mensen in een coma geraken als gevolg van een ernstige kwaal. In coma, op het punt van sterven, krijgen ze een verschijning van een overledene. Die verschijning doet hen een onbekende taal spreken. Maar als zulke personen eenmaal genezen zijn, beginnen ze geheimen van hun mededorpelingen te onthullen. d. Andere mensen ontvangen de gift van helderziendheid na een ontmoeting met een overledene in het oerwoud. Daar ontmoeten ze de geest van een voorouder. Komen ze eenmaal terug in het dorp, dan zien ze dingen die anderen niet zien en horen ze wat anderen niet horen. Dan hebben ze dus de gave van waarzeggerij ontvangen. Dit overkwam iemand van Lifumba in de streek van Waka (Congo). De man in kwestie was in het bos zijn strikken aan het inspecteren. Plots hoorde hij iemand kuchen. Hij zag toen dat er twee antilopen uit zijn strikken gehaald waren. Toen hij zich afvroeg wie dat gedaan kon hebben, stond er ineens een man voor hem. Hij zei: ‘Beste vriend, wees niet bang, neem deze fles, want hij zal je helpen om zieken te behandelen.’ De jager ging terug naar huis en begon met het beroep van genezer. Een fles, een spiegel of een kalebas zijn hulpmiddelen om de oorzaak van een ziekte te ontdekken en om de juiste medicijnen ter behandeling van een kwaal aan te wijzen. e. Andere mannen of vrouwen nemen soms het beroep van ziener of genezer op nadat een genezer hen de ogen geopend heeft zodat ze dingen kunnen zien die voor anderen onzichtbaar blijven. In dat geval is het een voorouderlijke geest die hun die gave schenkt. Meestal begint dit bewustzijn wanneer iemand overdag het koude zweet uitbreekt en zich zwaar in het hoofd voelt. Hij ontwaart dan verschillende geesten. Hiervan een voorbeeld: Op een nacht verschijnt aan een man zijn overleden grootvader in een droom. Als hij wakker wordt, is hij zeer verbaasd. Maar wanneer hij ’s middags een dutje doet, verschijnt zijn opa hem opnieuw en vertelt hem hoe hij bepaalde ziektes kan genezen. Daarna begeeft de man in kwestie zich naar een medicijnman om hem in het vak in te wijden door zijn ogen te openen. De medicijnman neemt de man mee naar een beek om hem daar helemaal te wassen. Het bad zorgt ervoor dat de slechte geesten hem verlaten en plaats maken voor goede geesten die de magische invloed van tovenaars kunnen verdrijven. Na het bad keren zij beiden naar het dorp terug zonder om te kijken. De dromer gaat rechtstreek naar het huis van de medicijnman waar zang, tromgeroffel en aanroepingen tot de voorouders zijn gift van helderziendheid versterken. Daarna ondergaat de toekomstige genezer nog een stoombad: een pot kokend water wordt op een kleine verhoging tussen zijn benen neergezet. De medicijnman trekt strepen witte kalk op het voorhoofd en op de slapen van zijn leerling. Daarna bedekt hij hem met matten en dekens. De leerling met ontbloot bovenlijf buigt zich over de pot kokend water heen. De medicijnman zingt om de geesten te wekken die al in het lichaam van zijn leerling huizen. De leerling-genezer moet vertellen wat hij ervaart. De medicijnman nodigt zijn leerling uit om de naam te openbaren van de geest die hem de gave van helderziendheid geeft. Dan begint de leerling hetzelfde dialect en taaltje te spreken als de betreffende voorouder. Wanneer de dromer met praten ophoudt, haalt de medicijnman de matten en de dekens weg en dient hem nog oogdruppels toe om hem verder de ogen te
128
openen en de waarzeggerij te vergemakkelijken. Het toedienen van de oogdruppels wordt het splijten van de ogen genoemd. Midden in de nacht brengt de medicijnman zijn leerling terug naar diens huis en neemt enkele cadeautjes mee zoals een mat en een paar kippen. Eenmaal bij zijn huis aangekomen, plengt de medicijnman wat drank en werpt wat geld op de grond ter ere van de daar verblijvende voorouders. Na het vertrek van de medicijnman, begint de leerling zieken te behandelen. Van dat ogenblik af begrijpt de man de berichten van zijn opa. Deze grootvader is zijn zienersgeest. f. Weer anderen erven het charisma van genezer van een van hun ouders, maar slechts als deze zieken behandelde zonder initiatie en/of waarzeggerij. Het betreft dus een erfenis van een nkanga die helderziende of beschermer van de clan was. Een kind kan dus het contact overnemen dat zijn vader met de voorouders had en door hen ingelicht worden over de krachtdadige werking van zekere planten, wortels, bast of bladeren. B. Wat doen nkanga en hoe gaan ze te werk? a. Helderzienden openbaren de oorzaak van een overlijden, van een ziekte of van een ongeluk. Ook kunnen zij de plek aanwijzen waar vermiste mensen zich bevinden of waar verborgen, schadelijke fetisjen begraven liggen. b. De medicijnman die geïnitieerd is, werkt met behulp van een magisch voorwerp dat een fles, een kalebas, een vel van een wilde kat of een mandje kan zijn. Daarin moet de patiënt ook zijn betaling deponeren. Alvorens te betalen wrijft de patiënt het betreffende geldbiljet over zijn huid zodat de waarzeggende geest van de medicijnman de juiste diagnose van de ziekte kan stellen. De geest communiceert direct vanuit het mandje met de patiënt. Als de patiënt de boodschap niet begrijpt, schiet de medicijnman te hulp. Bij andere genezers komen de boodschappen binnen via gefluit dat van verschillende kanten of van boven te horen is. Omdat Bantoetalen toontalen zijn en men gewend is aan gefluit tijdens de jacht, heeft de patiënt niet al te veel moeite om de boodschap te begrijpen. Anders schiet ook hier de genezer te hulp. c. Voordat een helderziende aan het werk gaat, trekt hij zijn vakkleding aan: in Congo zijn dat vellen van civetkatten en in Oeganda is dat een kleed gemaakt van boombast. De helderziende trekt een horizontale streep witte kalk tussen zijn ogen en oren, en een verticale streep op zijn voorhoofd tussen zijn ogen. Vaak rookt de magiër een pijp om beter in contact te kunnen treden met de voorouders die hem het charisma van helderziendheid geschonken hebben. Sommige magiërs werken met behulp van een spiegel of een teil met water om daarin degene die de ziekte, het sterfgeval of het ongeluk veroorzaakt heeft, te ontwaren. d. Sommige medicijnmannen hebben de gave om schadelijke fetisjen die in de buurt van een huis in de grond verborgen liggen, op te graven. Ook begraven zijzelf beschermende fetisjen bij de ingang van een woning om de kwalijke invloeden van tovenaars te weren.
129
HOOFDSTUKXI Inculturatie Inculturatie is zo oud als de kerk. Handelingen, hoofdstuk 15, laat zien hoe de eerste christenen worstelden met de Joodse verplichting van de besnijdenis voor de niet-Joden onder hen. De grote vraag was: moeten de mannelijke bekeerlingen uit niet-Joodse volkeren besneden worden? De apostelen en hun medewerkers kwamen met veel moeite tot de slotsom dat we ‘alleen door de genade van de Heer Jezus gered kunnen worden’ (Hand. 15, 11) en dus niet door het naleven van allerhande Joodse wettelijke voorschriften. Daarom komt bij mij de vraag boven drijven: moeten en mogen de Afrikaanse en Aziatische volkeren opgezadeld worden met een kerkelijk wetboek gebaseerd op onze Europese cultuur? Dit lijkt me een legitieme en noodzakelijke vraag als we het inherente koloniale karakter van de Romeinse kerk onder de loep nemen. Dit is geen bijzonder verwijt aan de Romeinse kerk. Maar ik zie duidelijk dat in onze westerse en Arabische samenlevingen wij allen de neiging hebben onze normen en waarden ook aan anderen op te leggen. De kerken en moskeeën voelen bovendien ook nog de roeping om die neiging met een schijnbaar goddelijk laagje vernis te bedekken alsof alleen onze cultuur Godgegeven is en God voor al onze voorschriften, wetten en regels verantwoordelijk is. Om het onderwerp van inculturatie te beginnen wil ik eerst wat voorbeelden geven vanuit mijn eigen pastorale ervaring om van daaruit enkele conclusies te trekken. Pas dan hoop ik een soort definitie te presenteren van wat ik met inculturatie bedoel. 1. Het safarikruis: Het is 1999. De verantwoordelijke voor het pastoraat in het bisdom Jinja (Oeganda), de Amerikaan Pater George McDermot, wil duidelijk de komst van het nieuwe millennium in het hele bisdom vieren. Hij stelt voor om een levensgroot kruis te laten maken dat van de ene parochie naar de ander en dan binnen elke parochie van de ene kapel naar de ander gedragen gaat worden. U moet weten dat alle parochies vele buitenstaties hebben met elk een kerkje of kapelletje. Al die gebedsplaatsen moeten in de loop van dat jaar bezocht worden door het kruis. Het voorstel wordt aangenomen. Het groter dan levensechte kruis wordt ‘The Safari Cross’ genoemd. Op een dag wordt het kruis door bisschop Willigers in de kathedraal van Jinja gezegend. De hele nacht houden honderden parochianen al biddend de wacht. ’s Morgens begint de tocht. Op vele uitgestrekte handen wordt het kruis naar de volgende bestemming gedragen in een grootse optocht. De ene parochie draagt het kruis weg; anderen van de volgende parochie mengen zich onder de menigte om het kruis onderweg over te nemen. Katholieken, protestanten, moslims, oud en jong, mannen en vrouwen, eenieder wil actief deelnemen om het kruis te dragen. Soms gaat een fanfare voorop. Als de menigte de volgende kerk of kapel bereikt, wordt het kruis neergelegd op houten blokken of op een aantal stoelen. ‘s Avond en ‘s nachts zijn mensen aanwezig om in stilte te bidden, om samen kerkelijke gezangen te zingen of het rozenhoedje te bidden. Maar gedurende al die uren komen mensen naar voren om het kruis aan te raken, om er half overheen te hangen en zo te bidden. Kleren, rozenkransen en zelfs gereedschap worden op het kruis gelegd om speciale zegeningen en goed geluk te verkrijgen. ’s Morgens vroeg wordt de nachtwake besloten met een grootse gezamenlijke viering.
130
Daarna gaat het zware kruis weer de lucht in, gedragen door vele handen. Het kruis wordt verder gedragen over publieke wegen en soms over voetpaden die zich over velden, door bossen of via tuintjes slingeren. Op deze manier gaat het Safarikruis, al die weken en maanden, van het ene dorp naar het andere, van de ene parochie naar de volgende. Het kruis is een oproep tot gebed. Talloze mensen heffen hun handen ten hemel om Gods Zegen over het nieuwe millennium af te smeken. Na een tocht van een heel jaar, komt het kruis weer in een grootse optocht terug in de kathedraal in Jinja. Duizenden mensen begeleiden het kruis naar de kerk. Buiten het kerkgebouw wordt het kruis achter een ijzeren traliewerk opgericht. Nabeschouwing over het safarikruis: Het safarikruis was een grote, geestelijke ervaring voor allen die troost zochten in het kruis. En dat waren er duizenden en duizenden. Het kruis werd een grote verbroedering tussen allerlei soorten mensen en geloven. Zelf vond ik het doodjammer dat uiteindelijk het kruis buiten het bereik van de mensen geplaatst werd. Het kruis dat een jaar lang door honderdduizenden mensen aangeraakt was, staat nu buiten hun bereik. Hebben onze kerkleiders niet gezien en niets begrepen van de spontane, religieuze noden van de gewone mensen? Het christelijke geloof werd in Afrika door Europese missionarissen gebracht die van huis uit niet geheel vrij waren van calvinistische en/of jansenistische invloeden. Behalve de rozenkrans, wijwater en medailles brachten ze geen devoties. Bovendien verdwenen na Vaticaan II veel devoties en rituele gebaren als door het magische stokje van een tovenaar. ‘Rituelen zijn geen steriele herhalingen van een geheel van onveranderlijke gebaren maar een voortdurend herbeginnen aan hetzelfde dat telkens nieuw wordt.’ Volgens mij hebben de Afrikanen behoefte aan devoties waar het spirituele en het goddelijke kunnen worden ervaren, waar het spirituele en het goddelijke bijna kunnen worden aangeraakt, gezien, geroken, gevoeld en gehoord. Men ervoer dat jaar een bijna fysieke, goddelijke aanwezigheid in het safarikruis, maar na dat jaar moest het ineens buiten het bereik van iedereen staan. Het heilig vuur werd gedoofd. Jammer, heel jammer. 2. In het bisdom Tororo in Oeganda, niet ver van de grens met Kenia, werken Indische priesters in de parochie Osia. In die parochie ligt een hoge heuvel die Osukuru heet. Van oudsher werd deze heuvel in verband gebracht met de aanwezigheid van voorouderlijke geesten. Op die heuvel vinden mensen van de streek ook veel geneeskrachtige kruiden die je elders niet vindt. Vanwege de heiligheid van die heuvel besluiten de Indische priesters boven op de heuvel een 13 metershoog kruis op te richten. Het kruis is ’s nachts door zonnecellen geel verlicht. Het pad dat naar de top van de heuvel en naar het kruis leidt is ongeveer drie km lang. Langs dat lange pad staan verschillende beelden, stenen beeldhouwwerken van engelen en van Maria, de moeder van Jezus. Ook de veertien kruiswegstaties hebben langs dat pad een plek gekregen. Aan de voet van de heuvel bevindt zich een grote grot waar vossen en hyena’s pleegden te verblijven, maar waar nu afbeeldingen van het graf van Jezus te vinden zijn.
131
Pelgrims komen van heinde en verre en beklimmen de hoge heuvel, terwijl ze kerkliederen zingen of de rozenkrans bidden. Als ze boven aankomen, raken ze het kruis aan en blijven soms de hele nacht bidden voordat ze ’s morgens de terugweg ondernemen. Geruchten doen de ronde dat je door het kruis aan te raken van ziektes en slechte gewoontes genezen kunt worden. MevrouwMargretAtyang, een weduwe, zegt: ‘Lange tijd heb ik ’s nachts geen oog dicht kunnen doen vanwege kwade geesten in mijn huisje. Maar vanaf het ogenblik dat ik de pelgrimstocht naar de top van de heuvel en het kruis ondernam, verdwenen de boze geesten uit mijn huis. Nu kan ik ’s nachts heerlijk rustig slapen. Dit betekent voor mij dat Jezus daar op die heuvel aanwezig is’ (BBC News 15/12/2006). 3. Op een dag bevind ik me in het dorpje Boeke-Toenga, op 70 km van Basankusu. De catechist vraagt me om hem te vergezellen naar een stervende man om hem de ziekenzalving te geven. Toentertijd noemden wij dat nog de laatste sacramenten of het sacrament van de stervenden. Voor vele Afrikanen is dat sacrament echt het laatste sacrament, want, wanneer de priester na de bediening het huis verlaat, neemt hij de ziel van de stervende mee. Omdat zij hiervan vast overtuigd zijn, zijn bedieningen zeldzaam. Ze roepen een priester als het al echt te laat is. Geen wonder dat de stervende dan na de bediening spoedig sterft. Op die dag bid ik samen met de catechist en de familie voor de stervende en geef hem de ziekenzalving. Maar als ik na het gebed het huis verlaat, trekt een jongen die zich bij de deur opgesteld heeft, even vlug aan mijn toog. Ik ben verrast door zijn handelen, want de jongen is niet zeker of hij mijn toog goed aangeraakt heeft en doet het nog een keer over. ’s Avonds als we voor het slapen rond een vuurtje zitten, vraag ik aan de catechist waarom dat joch aan mijn toog trok. De catechist verklaart dat de mensen van mening zijn dat, wanneer de priester iemand komt bedienen en dan het huis verlaat, iemand vlug aan zijn toog of broek moet trekken om te voorkomen dat de priester de ziel van de stervende meeneemt. Ik antwoord: ‘Als jullie echt denken dat ik hier kom om zielen van stervenden mee te nemen, dan stop ik ermee, dan bedien ik niemand meer en bid ik niet langer over jullie stervenden, want het sacrament van de zieken is bedoeld om zieken te genezen en te troosten. Maar als jullie een ander idee over dat sacrament hebben, dan moeten jullie dat zelf weten. Doch weet dat, als jullie me de volgende keer roepen of op de weg in het voorbijrijden stoppen, ik daar niet meer op in zal gaan. Dan moeten jullie zelf maar samen bidden, want ik houd niet van dat trekken aan mijn toog of aan mijn broek.’ Een paar weken later passeer ik weer dat dorp en de catechist stopt me en vraagt me om iemand te bedienen. Ik houd voet bij stuk en weiger de zieke te bedienen. Ik vraag de catechist om zijn parochianen bijeen te trommelen om de kwestie van dat aan-toog-of-broek- trekken in het openbaar te bespreken. Als ik twee maanden later in het dorpje kom voor een eucharistieviering, breng ik het gesprek met het dorpscomité op het netelige onderwerp. Inderdaad leggen zij uit dat geruchten de ronde deden dat de priester na de bediening de ziel van de stervende meenam. Het spijt hun dat zij niet goed ingelicht waren. Zij vinden het bovendien jammer dat ik niet meer over hun zieken wil bidden. Zij beloven plechtig dat er aan geen togen of broeken meer getrokken zal worden. En inderdaad, dat magische trekken aan mijn kleren doet zich in dat deel van de parochie niet meer voor. 4. Enige tijd later word ik als aalmoezenier van het ziekenhuis in Basankusu naar een zaaltje geroepen om een ernstige zieke te bedienen. Het betreft iemand van de Ngombe-stam van de overkant van de rivier, van de parochie van Kodoro. Als ik de ziekenzaal in wil gaan en de deur passeer, staat daar een jonge knaap die me wel drie of vier keer aan mijn broek trekt. Ik
132
word kwaad dat dit me nog steeds overkomt. Ik leg mijn ongenoegen aan de familie van de zieke uit en vraag hun om zelf maar over de zieke te bidden. Daarna verlaat ik het zaaltje. Om een verandering in de mentaliteit van mensen te bewerkstelligen, is volgens mij een duidelijke confrontatie nodig. Zo’n weigering doet mensen misschien nadenken over wat er precies gebeurt en hoe zinvol of niet bepaalde geruchten zijn. De praktijk van het aan-debroek-van-de-priester-trekken doet me realiseren hoe oppervlakkig onze westerse spiritualiteit nog in Afrika doorgedrongen is. 5. Enkele jaren later, als ik een Cultureel Onderzoek Centrum in Baringa leid, krijg ik dóór dat onze manier van iemand de ziekenzalving toedienen een typisch westers ritueel is dat niet aansluit op de Afrikaanse mentaliteit. Van toen af aan, als ik geroepen werd om iemand de ziekenzalving te geven, ging ik de hele buurt van de zieke af en nodigde ik alle buren uit om mee te bidden. Ik ging voor in het gebed en sprak een Afrikaanse zegening uit terwijl ik bad om een goede gezondheid en de hulp inriep van de Heer en van de voorouders door ook speeksel over de zieke uit te blazen. Ik nodigde alle aanwezige ouderen uit om naar voren te komen om beurtelings een persoonlijke zegen uit te spreken over de zieke. Met veel animo namen de mensen deel aan het ritueel en met veel emotie zegenden en troostten zij de zieke. Daarna pas zalfde ik de zieke en smeekte ik de Heer om medelijden met de zieke. De gewone westerse manier van een zieke bedienen wordt aldus omgevormd tot een gemeenschappelijk genezingsritueel. Vanaf die dag is er geen kwestie meer om de priester aan zijn broek of witte toog te trekken. Het sacrament wordt een onderdeel van de gemeenschappelijke bezorgdheid en verlangen naar genezing en leven. Ik kom erachter dat het niet de fout van de Afrikanen is dat onze spiritualiteit geen ingang in hun leven vindt. Het is eerder een gebrek aan begrip bij de missionaris voor het grote verlangen in Afrikanen naar volledig leven en voor een manier om aan dat verlangen uiting te geven. Religie in Afrika is niet een ‘one-man-show’ van één enkele voordrachtskunstenaar, maar een poging om via gemeenschappelijke rituelen niet alleen te overleven maar ook het leven te bezitten en door te geven. Komen we hier niet heel dicht bij de idealen van het concilie van Vaticaan II? 6. We zien in de gewone praktijk van de biecht ook een typisch westerse manier van vergeving zoeken op basis van een één op één ritueel: de boeteling presenteert zich bij de priester die over de penitent een kruis slaat.
In Afrika is het de gewoonte om verzoening tussen twee personen in de gemeenschap te laten plaats vinden. Namelijk, als twee mensen een serieus conflict hebben dat op een permanente breuk of zelfs geweld dreigt uit te lopen, zal iemand uit de gemeenschap naar voren stappen om
133
als tussenpersoon te fungeren. Hij zal beide personen samen met hun familie en vrienden uitnodigen. Elk van de twee partijen krijgt de gelegenheid om in het openbaar het conflict en hun boosheid uit de doeken te doen. Terwijl de één aan het woord is, moet de ander zijn/haar mond houden en netjes de beurt afwachten om de andere kant van het verhaal toe te lichten. De tussenpersoon en de oudsten van het dorp kunnen nog vragen stellen aangaande de toedracht van de ruzie. Daarna trekken de oudsten zich terug om zich op de zaak te beraden. Hun bedoeling is niet om een bepaalde partij te veroordelen maar hoe zij met hun oordeel de twee partijen weer samen kunnen brengen. Zij kunnen wel iemand blameren maar zonder uit het oog te verliezen dat hun prioriteit duidelijk ligt bij de voortzetting van een vreedzaam dorpsleven. Wat de oudsten ook voorstellen, de kemphanen moeten het gevelde oordeel aanvaarden, anders geeft men het recht op om verder onderdeel te zijn van de gemeenschap. ‘Groep-loos-zijn komt neer op zelfmoord’. ‘Wie zich op de een of andere manier buiten de gemeenschap plaatst, verliest zijn menselijke eigenschappen en wordt een soort gereïncarneerde boze geest om wie iedereen angstig met een wijde boog heen loopt’ (Seydu Badian Kuyate). Als beide partijen het oordeel aangehoord en zich daarachter geschaard hebben, worden zij uitgenodigd om samen hun handen in hetzelfde teiltje water te wassen als teken dat ze bereid zijn elkaar te vergeven. Een ander ritueel om verzoening uit te beelden en te bewerkstelligen is het volgende: De twee partijen gaan tegenover elkaar staan en om de beurt neemt een van de twee kemphanen het bezempje waarmee vrouwen het huis schoonvegen. Elk veegt de ruimte schoon die zich tussen hen in bevindt om aan te geven dat zij beiden elk misverstand en iedere ruzie tussen hen opvegen en opruimen.
Het stof en vuil wegvegen is een teken van verzoening
Iemand heeft ondertussen al een maaltijd klaargemaakt die door hen beiden genuttigd wordt. Samen uit hetzelfde bord eten is een teken van vriendschap en verstevigt tevens de vriendschap, want vijanden zullen nooit samen en vooral niet uit hetzelfde bord eten. Na de maaltijd gaat eenieder die tegenwoordig was bij het ritueel, weer ‘voldaan’ naar huis. Dit is wat Jezus aan zijn volgelingen vroeg te doen in hun gebed: ‘Onze Vader..., vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven’ (Mt 6, 12). Eeuwenlang vergaven wij elkaar in de biechtstoel. In Afrika doet de publieke manier van vergeven een appel niet alleen op onze geest maar op ons hele wezen. Dit is geen individuele oplossing van een probleem via een derde persoon (de priester) terwijl de ‘tegenstander’ afwezig is, maar het is een gemeenschappelijke aanpak die voor de betrokken personen meer voldoening geeft en tevens in een groter effect resulteert. Is dit niet wat Jezus in gedachten had toen hij ons
134
uitnodigde om elkaar zeven maal zeventig keer te vergeven (Mt 18, 22)? In plaats van het Europese biechtritueel zouden deze twee ritueeltjes hoog behoren te scoren in wat men inculturatie of acculturatie noemt. Het evangelie wordt immers aan allerlei soorten mensen gepredikt. Maar elk volk heeft zijn eigen gewoontes en rituelen. Het evangelie moet, lijkt me, niet bovenop een bepaalde cultuur geplakt worden maar erin geënt worden zodat het er een levend onderdeel van wordt. Men behoort elke cultuur als een Godsgeschenk te beschouwen, waar Gods Geest in het verleden werkzaam was en ook nu nog is. Elke cultuur moet dan ook als zodanig gerespecteerd worden. Elke cultuur is een heilige grond waar wij ons schoeisel behoren uit te trekken. De cultuur is de adem die de mensheid voortstuwt of afbreekt. In mijn ogen is het een ‘doodzonde’ om een bepaalde cultuur met al zijn wijsheid, gewoontes, waarden, geschiedenis, literatuur, techniek, rituelen, symboliek en taal te negeren en op die manier te verachten. Dat is echt doodzonde, want kijken we neer op de cultuur van anderen, dan verjagen en doden wij Gods Geest. Het is in iemands cultuur dat de religieuze en geestelijke dialoog begint en eindigt. Als we dit gegeven accepteren, dan dient zich hier een zeer belangrijke pastorale vraag aan: hoe kunnen we de boodschap van Christus in een cultuur inpassen wanneer we die cultuur niet kennen of zelfs niet wensen te kennen? Hoe kunnen we het evangelie verkondigen als we mensen direct of indirect vertellen dat hun taal weinig of niets waard is, dat hun rituelen en gewoontes bar en boos zijn, wanneer we hun mythen en stamverhalen negeren of verachten? Onze eerste boodschap zou niet moeten zijn dat we God moeten liefhebben maar dat God van ons houdt zoals wij zijn, met en in onze cultuur. Want het is juist in onszelf, in onze cultuur, in onze gezinnen, te midden van onze clans en in onze tradities dat we de sporen van God en God zelf kunnen ontwaren. 7. Op een dag ben ik in Tamale in het noorden van Ghana. De SVD paters hebben in die plaats een groot cultureel onderzoekscentrum opgezet om Afrikaanse waarden en gewoontes te bestuderen. Dit onderzoekscentrum genaamd TICCS werd opgericht voor pastorale werkers, voor missionarissen maar ook voor diocesane priesters, broeders, zusters en catechisten uit Ghana en andere Afrikaanse landen. In de buurt van het centrum hebben ze in een dorpje een paar eenvoudige huisjes gebouwd. Studenten die in het centrum een cursus volgen, worden uitgenodigd om enkele maanden in dat dorpje te verblijven, het dorpsleven te leren kennen en ook om zich op de plaatselijke taal toe te leggen en te ervaren hoe het is om een (andere) Afrikaanse taal te moeten leren en om te kunnen communiceren met de dorpelingen. Tijdens het weekend kunnen de studenten het studiecentrum bezoeken en spreken met andere studenten over dingen die hun in de voorbije week opgevallen zijn. Een goede bibliotheek staat hun dan ter beschikking. Ofschoon Afrikaanse bisdommen en missieoversten van verscheidene congregaties ingelicht zijn over het bestaan van het centrum, komen maar weinig studenten uit die rangen om een dergelijke cursus te volgen. Slechts enkele congregaties tonen interesse. Zelf heb ik onze Mill Hill leiding geattendeerd op de mogelijkheid van de Tamale cursus, ook voor onze Afrikaanse leden. Ik stuurde hun mijn reisbevindingen alsook het programma van de cursus, ook met het oog op het toen aanstaande kapittel. Maar tot mijn grote verbazing werd deze mogelijkheid op het laatste kapittel niet
135
eens opgenoemd, laat staan besproken. Ik proef hier een gebrek aan belangstelling voor de rijke Afrikaanse cultuur en dus ook een zielig gebrek aan inzicht dat Gods Geest ook in Afrikaanse culturen actief aanwezig is. Erg verbaasd ben ik eigenlijk niet, want in de loop van de jaren dat ik mijn cultureel onderzoek deed in Congo en ook in Oeganda, heeft Mill Hill mijn activiteiten nooit gesteund tenzij met een kleine fooi. Jarenlang heeft Mill Hill wel verkondigd dat de dialoog een grote prioriteit is in onze pastorale aanpak, maar met wie en hoe is me nooit duidelijk geworden, ook niet aan welke voorwaarden volgens ons bestuur een echte dialoog moet voldoen om als zodanig uit de verf te komen. Mijn sterke indruk is dat de dialoog met de traditionele godsdiensten zelfs nooit in Mill Hills vizier geweest is, in het verleden niet en ook vandaag in 2013 nog niet. Dit is een wonderlijke zaak, want Mill Hill heeft Afrikanen uit Kameroen, Congo, Oeganda en Kenia in zijn rangen opgenomen. Maar wat is eigenlijk hun missie? Waarin zijn ze verschillend van de diocesane geestelijkheid? Als zij geen andere missie hebben dan hun diocesane collega’s, waarom rekruteert Mill Hill hen dan eigenlijk? Als hun missie niet duidelijk is, hoe weten we dan dat een celibatair leven een ideale voorwaarde is om het doel te bereiken? Zijn de actuele Afrikaanse Mill Hillers echt geïnteresseerd in hun eigen Afrikaanse cultuur? Of worden zij aangemoedigd om zich in globalisatie te interesseren d. w.z. om zich in de westerse cultuur te globaliseren? Ik stelde deze vragen voordat ons laatste kapittel bijeenkwam. Maar ik kreeg nooit een antwoord. Het is klaarblijkelijk een kwestie van gewoon doorgaan met wat we als congregatie in het verleden deden, dus zonder respect voor de geestelijke waarden van de plaatselijke culturen. Ik voel me al jaren als een profeet die zich in de woestijn tevergeefs schor schreeuwt (zie Mk. 1,2). 8. Zonder enige twijfel zullen het Afrikanen zelf zijn die het christelijke geloof of de kerk in Afrika afrikaniseren zoals de Romeinen de kerk ver-romaniseerden. Maar de Afrikanisatie is slecht begonnen omdat wij, missionarissen, het evangelie verkondigden zonder met de Afrikaanse context rekening te houden, zonder oog te hebben voor de plaatselijke symboliek, de gevoeligheden, de waarden, de geschiedenis, in kort voor de hele cultuur. 9. In 2003 kwam ik vanuit Congo in Oeganda terug met een gebroken been. Dat gaf me zes weken de gelegenheid om zelf rustig op zondag de dienst in een kerk in Jinja te volgen en mijn ogen goed de kost te geven. De volgende punten aangaande de liturgie noteerde ik toen: a. Voordat men het heiligdom van een traditionele medicijnman of ziener binnengaat, moet men eerst zijn schoeisel uitdoen. Omdat men mij bij zo’n heiligdom telkens als vreemdeling aanzag die dat niet kon weten, was er altijd iemand die me erop wees om mijn teenslippers uit te doen. Telkens moest ik dan denken aan de stem van Jahweh die tot Mozes vanuit het brandende braambos sprak: ‘Kom niet dichterbij, trek je schoeisel uit, want de grond waarop je staat is heilig’ (Uittocht 3,5). Deze inlandse gewoonte om zonder schoeisel een heiligdom
136
binnen te gaan is zowel in Congo alsook in Oeganda verplicht. Zoals we weten, is dat ook bij moslims de gewoonte in hun moskeeën en bij hen thuis. Toen de missionarissen in Afrika aankwamen, hebben ze met die goede gewoonte geen rekening gehouden, en wandelden ze rustig met schoenen of laarzen de kerken binnen zelfs bij de Eucharistische aanwezigheid. Onze christenen moeten met hun ‘klompen’ aangevoeld hebben dat onze kerken toch niet zulke heiligdommen waren als we pretendeerden dat ze waren. Anders deden we onze schoenen wel uit! Is het nu echt te laat om in Afrika uit eerbied onze schoenen uit te trekken bij het betreden van een kerk? b. In de kerk die ik bezocht, hadden ze meestal stroom en ook nog een goede geluidsinstallatie. Voor de Mis werd er in de kerk semiklassieke Europese muziek gespeeld. In de hele kerk kwamen op zijn hoogst twee of drie blanken. Alle andere aanwezigen waren Afrikanen. Zou het niet gepaster zijn om over de geluidsinstallatie Afrikaanse kerkmuziek te spelen? Bovendien in het kerkelijke winkeltje onder hetzelfde dak verkocht men geluidsbandjes met Oegandese kerkmuziek! Hoe zouden wij reageren als een Chinese pastor in een Nederlandse parochie Chinese muziek zou draaien? Vreemd, heel vreemd dat we aan onze koloniale houding vasthouden en ervan overtuigd zijn dat dat normaal is! c. In diezelfde kerk hadden ze een mooi stel trommels: een grote ronde trommel met een koeienhuid bedekt, symbool van de vrouw, een lange, dunne trommel bedekt met het vel van een varaan, als symbool van de man, en een kleine trommel ook met een koeienhuid bedekt, het symbool van het kind. Het waren hele mooie trommels, perfect gemaakt. Maar door de week, als de trommels niet gebruikt werden, lagen ze als oud vuil in een donkere hoek alsof ze de moeite van het bewonderen niet waard waren. In feite waren de trommels de enige Afrikaanse kunstvoorwerpen in die kerk. Ik stelde toen aan de pastor voor om de trommels door de week een ereplaats te geven op het priesterkoor zodat iedereen ze zou kunnen zien en bewonderen, want de kerk staat vlak bij de markt en veel mensen hebben de gewoonte om even binnen te komen om te bidden. De pastor ging akkoord. Op die manier ademde de kerk toch nog een beetje een Afrikaanse sfeer uit. d. Als de viering begint en de priester met de misdienaars uit de sacristie komt, lopen zij naar het altaar, buigen daar dan voorover met hun rug naar het publiek. Deze geste van je vooroverbuigen en als het ware je achterste aan iemand tonen, is het ergste wat je kunt doen in Afrika. Dat doe je alleen als je iemand wilt vervloeken. Maar zelfs na honderd jaar missionering gaan we daar nog rustig mee door, alsof we van de prins geen kwaad weten. En dat weten vele voorgangers ook niet. En die geste herhalen ze dan nog een keer aan het eind van de viering! Ze staan er niet bij stil. ‘Ignorantia crassa’ werd dat vroeger in het Latijn genoemd: verfoeilijke onwetendheid. Zouden na honderd jaar kerkelijke aanwezigheid de missionaris en de Afrikaanse priester niet beter moeten weten? e. Zoenen in de kerk. Ik heb de verantwoordelijkheid voor de dorpen van de Basankusu parochie. Op een dag nodig ik de oudste diocesane, Congolese priester uit om met me mee te gaan en me te helpen bij de plechtigheden rond Pasen. We gaan naar een klein centrum op 80 km van de pastorie. Ik vraag hem om op Goede Vrijdag voor te gaan in de kapel. Hij gaat met mijn voorstel akkoord. Als tijdens de viering het ogenblik aanbreekt van de kruisverering, zet hij een groot kruis tegen een stoel aan. Hij vereert als eerste het kruis door ervoor neer te knielen en het kruis te kussen. Er zijn veel spontane kinderen in de kerk. Op het ogenblik dat de pastor het kruist kust, golft er een groot gelach door de kapel heen. De kinderen slaan zich lachend op hun dijen. Wat het mooiste en emotioneelste ogenblik van de viering had moeten zijn, wordt een grote klucht zonder de minste eerbied. Later wordt het me duidelijk: voor de mensen daar is kussen een erotisch gebaar. Kussen doe je niet in publiek. Zoenen hoort in de
137
slaapkamer thuis tussen man en vrouw. Om in het publiek en nog wel in een kerkje te kussen is een grove belediging en doet afbreuk aan de culturele normen van het dorp. Later zie ik in Oeganda dezelfde reactie. De koning van Buganda is enkele weken in Engeland geweest en komt weer terug in Oeganda. Op het vliegveld van Entebbe wordt hij door verscheidene mensen verwelkomd o.a. door zijn vrouw. Als zij hem begroet, geeft zij hem een zoen terwijl fotografen hun camera’s laten draaien. De volgende dagen wordt er in de plaatselijke kranten over niets anders geschreven dan over dat verfoeilijke gebaar van de koningin die dacht dat zij in het openbaar de koning wel mocht verwelkomen met een kus! ‘Wij doen zulke dingen niet in het publiek en we moeten die perverse westerse gewoontes ook niet overnemen en dulden in ons land!’ Op 16 december 2012 vertelt president Museveni van Oeganda in een kerk in Kampala: ‘Ik ben nu 39 jaar getrouwd, maar ik heb mijn vrouw nog nooit in het openbaar gekust, ook niet thuis waar mijn kinderen bij waren.’ ‘Als ik mijn vrouw in het openbaar zou kussen, zou ik de volgende verkiezing verliezen en ik wil geen verkiezingen verliezen.’ Maar in de katholieke kerk, gaan wij, missionarissen en ook Afrikaanse priesters, gewoon door met het kussen van het altaar zowel aan het begin alsook aan het eind van de viering. We kussen het evangelieboek en zoals net gezegd het kruis op Goede Vrijdag. Waarom blijven wij zo doof en blind voor gevoeligheden in de Afrikaanse cultuur? Alleen omdat Rome ons opdraagt om de liturgie slechts op z’n Romeins ten uitvoer te brengen? Zijn we niet bevreesd om de mensen, onze parochianen, zelfs vanaf het priesterkoor en tijdens de eucharistie te beledigen? f. Wanneer mensen bijeenkomen is het de gewoonte om zichzelf en anderen voor te stellen die een functie vervullen tijdens de bijeenkomst. De mensen die voorgaan, zijn immers niet slechts functionarissen maar mensen van vlees en bloed. Elk heeft een naam en die mag genoemd worden. Daarom wordt eenieder van hen voorgesteld. Eenieder is de moeite waard, zelfs de kleinste misdienaar, om geëerd en gerespecteerd te worden. Een Ierse Mill Hiller in Oeganda voelde dit goed aan. Op een dag parkeerde hij zijn auto op het vliegveld van Entebbe op het parkeerterrein van de vips (very important persons: zeer belangrijke mensen). Hij was nauwelijks uit zijn auto gestapt of een politieman kwam op hem af en deelde hem mee dat hij zijn auto neergezet had op de parkeerplaats voor de vips en dat hij zijn auto aan de andere kant van het vliegveld neer moest zetten. De lange Ier rechtte zijn rug en zei tot de politieman: ‘Inderdaad, je zegt het correct dat ik mijn auto op de parkeerplaats voor de vips neergezet heb, want ik ben een vip. En jij bent ook een vip. We zijn allemaal vips!’ Natuurlijk moest hij zijn auto ergens anders stallen, maar de Ier begreep een belangrijk element in de plaatselijke spiritualiteit namelijk dat we allemaal belangrijk zijn. Kwam ook Jezus ons dat niet vertellen? Dus het is een prachtige gewoonte om ook tijdens de kerkelijke vieringen de leiders van de vieringen voor te stellen en ook de kleine misdienaar niet te vergeten! g. Elk volk in Africa heeft zijn speciale manier om kinderen en kleinkinderen te zegenen. De taal die dan gebezigd wordt is speciaal, want heel bloemrijk met alliteraties en klanknabootsingen. Het is een plezier om ernaar te luisteren. Ik vond het altijd zeer indrukwekkend hoe een vader of moeder ‘s morgens vroeg speeksel op het hoofd van elk kind spuugde en in de haren van het kind wreef om de zegen des te blijvender te maken. Soms gebruiken mensen ook een kalebas die met water of met bier gevuld is om de inhoud ervan over hun kind uit te blazen. Ook ikzelf kreeg vaak zo’n zegen over me heen van een oude vrouw als ik haar uit de penarie geholpen had. Die zegen was dan haar uitdrukkelijke dank voor de verstrekte hulp.
138
In onze liturgie doen wij als kerkelijke voorgangers alsof we totaal onbekend zijn met die prachtige gestes. Wij gebruiken gewoon de Romeinse manier van zegenen: ‘Ik zegen u in naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.’ We gebruiken niet alleen koude formules maar we negeren ook de waardevolle geste om met speeksel de zegen voelbaar en zichtbaar te maken. De Mongo in Congo beëindigen hun zegeningen met het uitspreken van de woorden: ‘Bokako swaa’. Het woord bokako betekent zegen. Bij het uitspreken van het woord swaa, blaast men het speeksel over de toehoorders heen. Tijdens de voorbeden nodigde ik de mensen uit om elk gebed te besluiten met het woord bokako, zodat het kerkvolk daarop het woord swaa kon uitspreken. Zij deden dat graag en met veel overtuiging. Dit voelde aan als een gebed, waarin de mensen zich niet aan de zijlijn voelden staan, maar met hart en ziel deelnamen. Was dit niet de wens van het Vaticaan II concilie toen het de mensen opriep om actief aan de liturgie deel te nemen? h. In onze kerken zijn we gewend te zitten in harde en oncomfortabele banken. Af en toe wordt men uitgenodigd om op te staan. Voor de rest is er weinig beweging onder het kerkvolk. Men blijft passief. De eenakter van de pastor gaat zijn gang. De mensen mogen toeschouwers zijn. Vaak treedt het kerkkoor ook solistisch op zonder het kerkvolk bij de zang te betrekken. Maar een bijeenkomst waaraan men actief deelneemt is meer in lijn met de Afrikaanse traditie. De altijd aanwezige trommels nodigen mensen uit voor een ritmisch bewegen of dansen. De charismatische en Pinkstergemeentes generen zich niet om de voorganger en de congregatie in de kerk te laten dansen. In de katholieke Congolese rite verhogen de dans en dansbewegingen de sfeer tijdens het gebed en maken de bijeenkomst zeer levendig. De liturgie presenteert zich als een groot feest. Al dansend voelen de mensen zich thuis en voelen ze aan dat de eredienst niet iets uit een vreemde cultuur is. De eucharistie is niet langer een sober, kloosterlijk ritueel uit een ver verleden maar een levendige bijeenkomst. Ik denk dat dan de juiste noot gezongen wordt, want de gelovige Afrikaan is geen monnik uit vroegere tijden en is ook geen koude, stijve Europeaan. i. Zelf heb ik sterk de indruk dat de huidige Afrikaanse christelijke spiritualiteit anders is dan onze westerse godsdienstigheid. Wij in Europa zijn ons op de eerste plaats zeer bewust van onze zondigheid en tijdens de Mis gaan we maar door om Gods barmhartigheid af te smeken in het ‘Kyrie, eleison’, vroeger zelfs negen keer gezongen, in het confiteor, in de absolutie (moge de Heer uw zonden vergeven), in de consecratiewoorden: ‘ter vergeving van de zonden, in het Onze Vader : ‘vergeef ons onze schuld’, ‘Lam Gods dat wegneemt de zonden van de wereld, ontferm u over ons’, ‘Heer ik ben niet waardig dat gij tot mij komt.’ In Afrika blijkt men zich er meer bewust van te zijn dat God ons echt vergeeft en ons al vergeven heeft toen Jezus op het kruis stierf. We hoeven daarom niet de hele tijd op onze knieën te liggen en ons op de borst te kloppen om vergeving te vragen. De vreugde van het alvergeven-zijn komt in uitbundige dans en zang naar voren. ‘We zijn vergeven; laten we zingen en dansen.’ Het calvinisme is verbannen en is Afrika vreemd. De vreugde van het alvergeven-zijn straalt uit de hele gemeenschap. j. Na de uitleg van het evangelie gaat bij ons gewoonlijk iemand met de schaal rond om voor de goede doelen van de gemeenschap een bijdrage van de kerkgangers te vragen. In de Congolese rite gaan de mensen met hun gaven dansend en zingend naar voren op het ritme van een offertoriumlied. Sommigen brengen geld, anderen komen met fruit, met levende kippen of met een geit of schaap. Langzaam trekt de processie al zingend en wiegend naar voren. Dat neemt tijd in beslag, maar de tijd wordt goed besteed want het kerkvolk neemt deel aan de liturgie en geniet er duidelijk van. Zelfs jonge kinderen staan handenklappend en zingend en
139
mee te wiegen. Als de muziek en de dans hen opzwepen, sluiten dezelfde mensen zich nogmaals achter in de rij aan! Die processie kan wel een kwartier of een half uur duren. Collega Frans Kwik ging als voorganger soms naar buiten om een pijpje op te steken of bij de buren een kopje koffie te drinken! Mijn vraag is hier: mogen wij in de kerk niet van een dienst genieten? k. Vele kerkgangers mogen niet te communie gaan, b.v. mensen die niet gedoopt zijn of gedoopte volwassenen die nog niet kerkelijk getrouwd zijn, gescheiden mensen, ouders die hun kinderen niet laten dopen of hun eerste communie niet laten doen; ook christenen van andere kerken of gemeenten, mensen die hun kerkbijdrage niet betaald hebben, mannen die meerdere vrouwen hebben, of vrouwen die de tweede of derde vrouw in een huwelijk zijn. In Oeganda is ongeveer 90% van de kerkgangers niet gerechtigd om te communie te gaan en in tegenstelling tot Congo waar ze veelal wel te communie gaan. Ze gaan dan ook niet naar voren om het Eucharistisch brood te ontvangen. Wel voelen zij zich gediscrimineerd. Geen wonder dat velen overstappen naar charismatische of Pinkstergemeenten. Bovendien is het heel on-Afrikaans om uitgenodigd te worden voor een feest en dat, wanneer je je hand uitstrekt om van het voedsel te genieten, je hand weggeslagen wordt omdat je niet goed genoeg bent om deel te hebben. Onze kerkelijke regelgeving jaagt, niettegenstaande alle goede bedoelingen, mensen de kerk uit. Mensen die ondanks alles toch nog naar de kerk komen, worden als ‘onwaardig’ betiteld en/of behandeld. Waarom houden we die jansenistische regeltjes in stand? Zou de kerk zoals het koninkrijk Gods niet inclusief moeten zijn als een markt waar iedereen welkom is, oud en jong, arm en rijk, bekend en onbekend, zowel kopers als kijkers? l. In de katholieke kerk beschouwen we nog steeds het traditionele Afrikaanse huwelijk dat met veel pomp en ceremonieel gesloten wordt, als niet ter zake doende, niet goed genoeg voor het ontvangen van de communie. Ook hebben we als kerk geen oog voor de serieuze, Afrikaanse regels van en redenen voor een polygaam huwelijk. Wanneer gaan we eindelijk de Afrikaanse cultuur serieus nemen? Kwam Jezus eigenlijk voor de heiligen of voor de zondaren? Zei hij niet dat hij niet voor de gezonden maar voor de zieken gekomen was (Lc 5, 32, Lc 19, 7 en Lc 19, 19)? En wie heeft het recht om een gescheiden iemand, de vrouw van een ‘veelwijver’ of de echtgenoot zelf in het verdomboekje te zetten? Zag Jezus het niet als zijn grote God-gegeven taak om mensen juist uit het verdomboekje te halen? m. Congregaties en bisdommen rekruteren nog steeds jonge mannen voor het priesterschap. Maar zijn zij niet te jong om zo’n leidersfunctie op zich te nemen? JomoKenyatta schreef het volgende: ‘Een man kan zich niet met het bestuur van de clan inlaten voordat zijn kinderen geslachtsrijp zijn. Als het zo ver is, beschikt hij over voldoende rijpheid om wijs, verstandig en rechtvaardig de groepsbelangen te behartigen, met evenveel succes als hij tot dan toe op bescheiden schaal het welzijn van zijn gezin nastreefde.’ De jonge priesters gaan niet door een levensschool om een leidersfunctie op zich te nemen. Conclusie: Ik uitte mijn ongenoegen aan een van onze afgevaardigden naar het Mill Hill kapittel dat hij mijn voorstellen klaarblijkelijk niet gesteund en zelfs niet geopperd had. Zijn antwoord hierop was dat hij op het eind van het kapittel er bij het nieuwe bestuur op aangedrongen had om de inculturatie kwestie nader te bestuderen. Mijn antwoord daarop was het volgende:
140
‘Nu ik hierover nadenk, zou ik zeggen: inculturatie is niet iets dat je moet bekijken of bestuderen. Het is een manier van in het leven staan. Het is openstaan voor Gods Geest die vanuit elke cultuur tot ons spreekt. In onze kerkgeschiedenis vernamen we het gezegde: ‘Vox populi vox Dei’: de stem van het volk is de stem van God. Een ander gelijksoortig gezegde luidt: ‘Lex orandi, lex credendi’: hoe mensen bidden laat zien hoe ze geloven. Dit wil zeggen dat we kunnen achterhalen hoe Gods Geest tot ons spreekt via het bidden en leven van de gewone gelovigen. Hebben we deze twee beginsels overboord gegooid? Overdrijf ik als ik zeg dat kerkstructuren vaak volksbewegingen in de kerken verstikken? Waar nog is ons geloof in de stelling dat de stem van het volk ook en juist Gods stem is? Op het eind van het kapittel ging de leiding er prat op dat de deelnemers zich één van geest en één in de zending voelden. Heel mooi allemaal. Maar ik krijg de indruk dat het voorbije kapittel als een groep mensen was die allemaal blij naar de tv zaten te kijken, één van geest omdat ze allen naar hetzelfde programma op hetzelfde kanaal keken, terwijl ze vergaten dat er nog veertig andere kanalen zijn die ook onze aandacht vragen. Hebben we dan niet te maken met een eenheid in kortzichtigheid en onwil om erachter te komen wat God ons door al die andere culturen probeert te zeggen? Dobberen we as Mill Hillers niet rond in stilstaand water in een veranderende wereld? Een missionerende congregatie zoals Mill Hill zou zich m.i. moeten specialiseren in dialoog. Jezus vraagt ons ook vandaag om onze giften bij het altaar achter te laten en ons eerst te gaan verzoenen met degene die iets tegen ons heeft. Degene die iets tegen ons heeft, vinden we duidelijk in India waar wij, missionarissen, niet welkom zijn. Hebben we ooit geprobeerd uit te vinden waarom precies we daar niet welkom zijn? Hebben we als missiecongregatie ooit proberen te ontdekken wat waardevol, schoon en inspirerend in de Hindoe cultuur is? Vragen we ooit wat onze ‘tegenstanders’ precies tegen ons hebben? Of laten we dat aan Frans Baartmans over en nemen we hem vervolgens niet eens serieus? Of geven we er de voorkeur aan om de grieven van anderen te negeren, verder te trekken om daar vervolgens weer dezelfde fouten te maken? Op 22 januari 2013 schreef ik de volgende tekst op facebook: ‘Vandaag vierden we in het Jozefhuis het feit dat Frans Baartmans een paar maanden geleden door de koningin geridderd werd. Frans heeft jarenlang in India en nog wel in Benares onder de paria's gewerkt en gewoond. Hij heeft diepgaande studies over het Hindoeïsme gemaakt en is nog niet klaar met zijn jongste publicatie. Daarvoor gaat hij nog een keer terug naar India. We dronken een 'borrel' met een paar hapjes om zijn ridderorde te vieren. Eigenlijk hebben wij als Mill Hillers niet veel te vieren, want wat doen we met Frans zijn bevindingen, zijn inzichten en zijn levenswijsheid? En wij als congregatie hebben ook niet eens die versierselen voor hem aangevraagd. Frans is onnavolgbaar in zijn simpele levensstijl. Niemand anders zou dat zovele jaren volgehouden hebben. Maar de kroon op zijn leven, zijn studies en levensstijl zou eigenlijk onze bereidheid moeten zijn om naar zijn boodschap te luisteren. Of zijn we al tevreden met een borrel?’ Een bisschop in Malaysia verzocht Mill Hill om mannen van zijn streek in onze rangen op te nemen en Mill Hill missionarissen te laten worden. Wat is het motief van een dergelijk verzoek? Wenst die bisschop dat we ons meer met dat land gaan bemoeien en hun vertellen hoe ze moeten leven en zich gedragen? Ik denk dat dit helemaal niet de bedoeling is. Ik ben ervan overtuigd dat zij zich ergens bewust zijn dat ook zij iets aan de kerk en aan de wereld te bieden hebben, namelijk hun goedheid, hun vriendelijkheid, hun levensstijl, hun gastvrijheid, hun lach en hun manier om verschoppelingen te troosten. Zij hebben die gaven van hun voorouders en uiteindelijk van God zelf ontvangen. ‘De mens komt ter wereld, ontwikkelt zich en wordt eerst volledig mens in de schoot van een gemeenschap die hem doet rijpen en die hij
141
op zijn beurt moet verrijken’ (Seydu Kuyate). Als wij als missiecongregatie onze vleugels in Azië en in Afrika uit willen slaan, dan zullen we ons moeten openen voor het geestelijk erfgoed van die werelddelen, ons openen voor wat zij ons aanbieden en waarmee zij de wereld en de kerk willen verrijken. Als wij onder die mensen leden voor onze congregatie gaan zoeken, zouden we ons dan niet eerst moeten verzekeren dat die mannen trots zijn op wie ze zijn en trots op hun geestelijk erfgoed? En is het dan juist en goed om die kandidaten Roomser dan de paus te maken? In dat geval negeren en vernietigen we de wens van die volken om hun geestelijke rijkdommen met de wereld te delen. Ik herhaal: inculturatie is geen optie; het is een heilige plicht. Het is geen onderwerp om te bestuderen. Het is een manier van in het leven staan. Ik heb veel voorbeelden aangedragen hoe inculturatie gerealiseerd kan worden. Hebt u nog een definitie van inculturatie nodig? Het is onszelf openstellen voor Gods Geest die ook vandaag nog tot ons spreekt zowel vanuit de bijbel alsook vanuit de culturen van alle volkeren. Inculturatie houdt in dat we niet alleen de landeigen cultuur respecteren maar ook daarin Gods Geest vermoeden en ontwaren zodat we ook daar de boodschap van Jezus herkennen. P.S. De noodzaak tot inculturatie in Afrika lijkt me overduidelijk. Maar diezelfde noodzaak doet zich ook op andere continenten voor. Religie is maar een onderdeel van een entiteit, cultuur genaamd. Als in een cultuur een bepaald onderdeel aan verandering onderhevig is, veranderen al de verschillende componenten zoals techniek, landbouw, bosbouw, veeteelt, huizenbouw, religie enz.. Als we beletten dat het onderdeel religie of spiritualiteit mee verandert, wordt het op de duur als een vreemd voorwerp ervaren en wordt het afgestoten door het geheel. En dat is wat we in Europa zien gebeuren met de traditionele kerken. Hardnekkige trouw aan het verleden wordt dan ontrouw aan het heden. We behoren ons steeds af te vragen wat de kern van Jezus’ boodschap is, wat de kern van het Goede Nieuws is. De rest mogen en moeten we als louter vrome versiersels beschouwen.
142
HOOFDSTUKXII Globalisatie 1. Positieve kanten: Door de verspreiding van de moderne communicatiemiddelen is de wereld als het ware een groot dorp geworden, waar we onze vrienden waar ook ter wereld elk ogenblik visueel kunnen aanspreken of schriftelijk benaderen via internet. Globalisatie heeft sterke en positieve elementen in zich: wereldhandel op ongelofelijk grote schaal, de verspreiding van wetenschappelijke kennis en verworvenheden, een ongekende openheid in onderzoeken en communicatie, nieuwe manieren van denken, deelname en meedenken van grote groepen in het bestuur van landen en van plaatselijke en internationale organisaties, de erkenning van menselijke waarden en rechten, de verspreiding en waardering van muziek, spiritualiteit, religies, dichtkunst, theater, culturele en actuele informatie alsook de hedendaagse nadruk op het belang van het uiten van gevoelens en emoties. 2. Natuurlijke globalisatie: Globalisatie voltrekt zich op een bijna natuurlijke manier door de groei van mega-steden en de internationalisatie van de media zoals tv, internet, filmindustrie en mobiele telefoons. Ook stamverbanden worden doorbroken door de regionale of landelijke talen die zich aan de hele bevolking opdringen. Veel plaatselijke talen worden zodoende met uitsterving bedreigd, hoewel zij ook taalschatten zijn van de menselijke beschaving en het menselijke brein. Taaldepartementen van enkele universiteiten moedigen hun studenten aan om bedreigde talen te bestuderen en te boek te stellen zodat die resultaten van het menselijk brein niet voorgoed voor de mensheid en voor de wetenschap verloren gaan. Bedreigde talen behoren een plek te krijgen op de werelderfgoedlijst, want de teloorgang van die talen zou een ramp en een verarming betekenen voor de hele mensheid.
Dorpsmuziek in Oeganda.
3. Culturele globalisatie: Je kunt globalisatie van verschillende kanten bekijken. Wat Hitler deed was ook een soort globalisatie in de zin dat hij het Arische ras boven alles en allen stelde: zij die niet pasten in die cultuur liet hij verdwijnen. Zij moesten uitgeroeid worden. Hij zette een hele organisatie van dodenkampen op terwijl hij eigenlijk zijn handen al vol had aan de oorlog in Rusland.
143
Ook in onze huidige maatschappij kunnen we culturele globalisatie als een vorm van vervolging beschouwen van degenen die zich niet aanpassen aan onze westerse idealen. Dat zijn de allochtone medebewoners in ons eigen land alsook de volken in Afrika, Azië en ZuidAmerika. Wij dwingen hen zich aan onze internetcultuur aan te passen niettegenstaande het feit dat zij zich, dankzij hun culturen met eigen technische, sociale en gezinsstructuren, eeuwenlang staande hebben weten te houden. 4. Cultuur: Hebben wij het recht om met behulp van globalisatie hele culturen verloren te laten gaan? Binnen de katholieke kerk is globalisatie al bijna twintig eeuwen aan het werk geweest door de grote nadruk op één en dezelfde hiërarchie, patriarchale structuren, dezelfde taal, moraal, symboliek, liturgie en wetsvoorschriften. Degenen die zich niet aanpasten, werden tot ketters uitgeroepen en op de brandstapel gegooid. Het duurde 2000 jaar voordat de kerkleiders er achter leken te komen dat niet iedereen Latijn verstaat en dat God ook andere talen begrijpt. Een soortgelijke houding treffen we ook bij de moslims aan die zweren bij het gebruik van het Arabisch voor de koran. Over de hele wereld laten mensen de kerk links liggen uit protest tegen de oude klerikale structuur die zij het ‘instituut kerk’ noemen, omdat de kerk zich niet met dezelfde vaart der volken ontwikkelt als de huidige maatschappij. Bepaalde verworvenheden van de tegenwoordige tijd zoals vrijheid van meningsuiting, inspraak, medezeggenschap, erkenning van de gelijkheid van man en vrouw, de menselijke waardigheid van het kind en van de homo en ook de meerwaarde van seksualiteit worden vaak door het ‘Instituut Kerk’ genegeerd. Mensen pikken dit niet langer en verlaten de katholieke kerk en andere kerkgenootschappen om zich niet steeds te hoeven ergeren. Velen voelen zich niet langer thuis in de kerk. De kerkverlaters voelen aan dat zij verondersteld worden zich aan de kerk aan te passen in plaats van dat de kerk zich aan de maatschappij aanpast. De paus die het tweede Vaticaans Concilie bijeenriep, was een groot voorstander van die laatstgenoemde aanpassing, het befaamde ‘aggiornamento’. Maar deze openheid verdween geleidelijk na zijn dood. Het was alsof de kerkleiders bang werden hun macht en controle over de ‘goedgelovigen’ te verliezen. Zelf beschouw ik dit als een gebrek aan vertrouwen in Gods Geest die zich in alle gelovige mensen manifesteert. In de Afrikaanse samenleving leven mensen nog volgens hun eeuwenoude denkpatronen. Het is een grove belediging van hun genie en van hun menselijke beschaving om hen te forceren om hun culturen op de geven en Europeanen te worden met de Europeanen of Amerikanen met de Amerikanen door bijvoorbeeld hen te forceren om liturgie te vieren zoals de Romeinen dat doen. Was Jezus niet Jood met de Joden en was Paulus niet Romein met de Romeinen? Mensen moeten m.i. hun cultuur niet aan de kerk aanpassen maar de kerk aan de plaatselijke cultuur. Paus Paulus VI zei in 1985 in zijn beroemde encycliek ‘Evangelisatie in de moderne Wereld’: ‘Evangelisatie verliest veel van haar kracht en effect als zij geen rekening houdt met de mensen tot wie zij zich richt, als zij hun taal niet gebruikt, hun tekenen en symboliek, als zij de vragen niet beantwoordt die men stelt en dus geen indruk maakt op het actuele leven van de mensen.’ Paus Paulus had het niet zozeer over het aangaan van een dialoog met de wereld. Hij was eerder bezorgd om de effectiviteit van de overdracht van Christus’ boodschap. Hij bracht wel een gerechtvaardigde en broodnodige bezorgdheid van de boodschapper naar voren, terwijl diezelfde bezorgdheid ook vereist is in de volgende stap namelijk in het aangaan van een ware dialoog met de wereld en met mensen van andere religies.
144
Laat me een ander voorbeeld geven: Niet lang voor kerstmis werd ik eens in Jinja uitgenodigd om te komen luisteren naar kerstliederen die door de studenten van het Mill Hill seminarie zouden worden opgevoerd. Het is een Britse traditie dat kerstliederen a capella in de dagen voor kerstmis ten gehore gebracht worden. De leider van het seminarie was een Ier die de traditie van het zingen van kerstliederen in stand wilde houden. De studenten waren afkomstig uit Kameroen, Oeganda, Kenia en Congo. Ik was nieuwsgierig wat voor kerstliederen zij zouden zingen. Ik herinnerde me de Afrikaanse kerstliederen die in Basankusu (Congo) met groot enthousiasme gezongen werden. Ik werd indertijd bang dat het dak van de kathedraal het begeven zou toen duizenden stemmen het 'fyayayaMalia’ (Maria’s baby) zongen. Daarom ging ik gewapend met een videocamera naar de kapel van het seminarie. Tot mijn verbazing waren slechts enkele priesters en zusters komen opdagen. Het koortje begon met het Engelse lied 'Rejoice, rejoice, Emmanuel’. De studenten zongen het lied zonder een spoor van vreugde op hun gezichten; zelfs hun gebruikelijke glimlach was niet te bespeuren. Ze werkten zich door het hele programma van uitsluitend Engelse kerstliederen heen zonder enthousiasme, zonder een sprankje blijheid. Ikzelf was zeer teleurgesteld dat er geen enkel Afrikaans lied gezongen werd. Diezelfde teleurstelling las ik ook op de gezichten van de studenten. Het hele programma sprak hen blijkbaar niet aan. Het was meer een corvee. Zij werden geforceerd om aan het globalisatieproces deel te nemen: de plaatselijke cultuur werd verbannen en een vreemd element werd hun door hun Ierse rector opgedrongen. Geen wonder dat zo weinig Afrikaanse priesters en zusters gekomen waren om bij de zang aanwezig te zijn. 5. Ook de economie in Afrika werkt desastreus voor de bevolking. a. In bijna alle Afrikaanse landen heerst een schoolsysteem dat nog dateert uit de koloniale tijd. In feite werd de globalisatie met dit westerse onderwijs ingevoerd. Kinderen worden met dat soort onderwijs opgeleid voor werk dat er niet is, want na de lagere of middelbare school willen de kinderen hun handen niet langer vuil maken. Aan het zware werk in het bos of op het veld hebben zij geen boodschap meer. Daar hebben ze immers niet voor geleerd of gestudeerd. Na hun scholing zijn ze ontevreden met het leven in het dorp. Als gevolg daarvan trekken ze massaal naar de grote steden waar ze een kantoorbaantje hopen te vinden.
Schooltje onder de boom.
b. De miljoenen hectaren bos en oerwoud in Congo worden door de bevolking slechts gebruikt om er houtskool en brandhout te zoeken. Buitenlandse ondernemingen worden door
145
de politieke leiders uitgenodigd om grote stukken oerwoud om te kappen. Anders kopen Europese of Chinese houtondernemingen regeringsleiders wel om zodat zij hele stukken oerwoud plat kunnen leggen. Van nieuwe aanplant is geen sprake. Het gevolg is dat erosie en het gemis aan wild en vis de bosbewoners de das omdoen. Armoede, ziekte en hongersnood zijn de catastrofale gevolgen. De corrupte politieke leiders verliezen er geen slaap over. Hun zakken zijn al goed gevuld. ‘Na ons de zondvloed’ schijnt hun slagzin te zijn. Hetzelfde heb ik niet alleen in Congo kunnen aanschouwen maar ook in Oeganda: grote delen van het Elgon gebergte werden kaalgekapt. Dagelijkse transporten van grote opleggers met enorme bomen trokken over de Suam rivier vanuit Oeganda naar Kenia. Hadden de leiders van die twee landen het op een akkoordje gegooid? In de streken rond het gebergte worden overal langs de wegen zakken houtskool te koop aangeboden, terwijl er geen boom meer in zicht is. Om nog een paar centen op te kunnen strijken heerst in de provincie Busoga een grote kaalslag! En omdat velen in de steden om houtskool zitten te springen, zal de situatie in andere delen van het land niet veel anders zijn. Sinds 2010 zijn honderden mensen door aardverschuivingen rond de berg Elgon om het leven gekomen. c. Jongelui die hun universitaire studies afgemaakt hebben, proberen in Amerika of Europa werk te vinden. Artsen vertrekken veelal naar het Midden-Oosten waar in de Golfstaten een goed salaris te verdienen valt. Anderen verdienen daar een salaris als beveiliger. De artsen die in het land blijven, werken in staatsziekenhuizen maar openen dan in de buurt een privékliniek waar ze de medicijnen die door de regering geleverd worden, voor hun eigen profijt verkopen. De verleiding is groot, want veel salaris verdienen ze niet. Een Oegandese medische student in opleiding in Nijmegen verdiende met zijn krantenwijk meer dan hij later als dokter in Oeganda zou verdienen. Mogen we de Afrikaanse avontuurlijke jongelui blameren als ze elders hun heil gaan zoeken? 6. Mens zijn: Afrika verschilt veel van Europa. Ik gaf enkele keren een inleiding op Afrika aan groepjes Nederlandse artsen en verpleegkundigen. Om te beginnen vroeg ik aan de groep of ieder zich persoonlijk voor kon stellen. Dat deden ze dan ook: ‘Ik ben dokter Smid. Ik ben verpleegster Jansen of zuster Timmerman.’ Het klonk allemaal heel indrukwekkend. Ik vertelde hun toen dat als twee Afrikanen elkaar onverwachts ontmoeten in het oerwoud en elkaar alleen nog maar horen, de een aan de ander van veraf de vraag stelt: ‘Wie ben jij?’ De ander zal dan antwoorden: ‘Ik ben een muntu, d.w.z. ik ben een mens. Geen grote titels, zelfs geen naam, maar wat belangrijk is: ik ben een mens! Met andere woorden: ‘Schiet me niet neer, ik ben geen stuk wild, ik ben een mens! ’ Het is droevig om te vernemen dat in het koloniale tijdperk, veel Belgen hun Congolese werknemers uitscholden met het woord nyama (beest) of het woord macaque (aap). Het was enorm vernederend voor hen, want het feit van een menselijk wezen te zijn, was en is juist hun trots. Als zij iemand willen prijzen voor zijn fijne karaktertrekken, dan zeggen ze: ‘Hij of zij is een echte muntu ’, een fijn mens. 7. Missionaris als bruggenhoofd: De grote Afrikaanse steden zijn smeltkroezen van allerlei stammen en volken: diplomaten, leden van de talrijke internationale ngo’s, plaatselijke en internationale handelslui, regeringsfunctionarissen die in luxe leven naast een onmetelijke massa Afrikaanse werkenden en werkelozen van verschillende streken en stammen. Kerken, moskeeën en tempels staan naast elkaar, terwijl elk de bevolking probeert te overdonderen met klokgelui, luid gezang of door oproepen tot het gebed door megaluidsprekers. Hoewel er aan het vele lawaai geen einde komt, is er weinig of geen intercultureel of interreligieus contact tussen de verschillende groepen. Het is ook niet eenvoudig om zich te verplaatsen van het multiculturele vlak naar een intercultureel gebeuren. Dat vereist moed, openheid en betrokkenheid. De leiders in de parochies zijn te druk bezig met hun eigen kerken en kuddes.
146
Dus verwacht geen dialoog van hun kant. Zij hebben al moeite genoeg om in dialoog te staan met hun eigen parochianen, laat staan met mensen van andere categorieën. Zou het niet de missionaris moeten zijn die de schakel, de brug, vormt tussen culturen, tussen stammen, tussen kerken en tussen religies? Het charisma van een missionaris of van welke pastorale werker dan ook is om contact te leggen met mensen van allerlei achtergronden. Hij moet erop gespitst zijn om niemand uit te sluiten. Hij moet uitnodigend overkomen, klaar om de weeën van een nieuw soort maatschappij aan te voelen, bereid om naar de verhalen te luisteren van mensen in de marge, van de illegalen, van de homo’s en van diegenen die opgejaagd worden door leger of politie.
In andere woorden, de taak van de missionaris zou moeten bestaan in mensen een voorproefje te geven van het Koninkrijk Gods waar iedereen meetelt, waar iedereen gekend en gewaardeerd wordt. De missionaris is dan het bruggenhoofd waar mensen elkaar ontmoeten over de grenzen van culturen, stammen en religies heen. Mensen maken wel contact met elkaar via hun werk en vrijetijdsbesteding. Maar dat contact is vaak oppervlakkig. Mensen verlangen er bovendien naar om tot een nog grotere kring of groep te horen. De missionaris kan daarbij helpen, maar dan moet hij/zij benadrukken wat mensen samenbindt in plaats van verschillen te onderlijnen. Mill Hill stuurt zijn Afrikaanse en Aziatische studenten in opleiding op een stage in een parochie bij een oudere Mill Hiller. Er laaide enkele jaren geleden een discussie op hoelang die stage zou moeten duren. Eén jaar of twee jaar? Mijn antwoord was: ‘Natuurlijk als een student alleen maar de missieauto mag wassen, koeien mag melken en meer van die klusjes op een missie mag doen, dan kan ik me levendig voorstellen dat één jaar meer dan genoeg is. Ik stelde toen voor om die stage te gebruiken om de mensen en hun cultuur beter te begrijpen, want alleen dan kan men daarna zinvol pastoraal werk doen. Soms wordt een stagiaire echter bij een Mill Hiller geplaatst die niets of heel weinig met de plaatselijke cultuur opheeft. 8. Symboliek, gewoontes en omgangsvormen: Symbolen zijn machtige middelen om boodschappen mee door te geven, want een symbool richt zich niet zozeer tot het hoofd, tot het intellect maar vooral tot de kern van de mens namelijk zijn hart en ziel. Een gesproken
147
woord raakt ons soms niet erg, maar een symbool kan ons tot diep in de vezels van onze ziel raken. Hierboven heb ik al een aantal Afrikaanse symbolen en gewoontes aangeduid. Hier volgen er nog enkele: ❖ Als je een kind ontmoet, mag je niet je hand op zijn hoofd leggen. Mocht het kind later ziek worden, dan zal jouw geste uitgelegd worden als een poging om het kind te betoveren. Ouders raden hun kinderen daarom aan om zich op die manier niet door volwassenen te laten aanraken. De reden is dat het hoofd met zijn fontanel een kwetsbare opening bezit voor invloeden van buiten. ❖ Als je ziek bent en het bed moet houden, ga dan op je zij liggen, want als je op je rug ligt, denken bezoekers dat je al gestorven bent. Want alleen de doden liggen op hun rug. In het eerste Lomongo credo dat zo’n honderd jaar geleden geschreven werd, wordt gezegd dat op het eind der tijden God zal komen oordelen over de ‘zittenden en de doden’. Zitten is een teken van leven. Alleen de doden liggen op hun rug! ❖ Wandel niet met de handen op je rug, want alleen mensen die met een dode op weg zijn naar het kerkhof, lopen met gebogen hoofd en hun handen op de rug. Lopen met handen op je rug is een teken van droefheid. ❖ W anneer je iets niet wilt vergeten, houd je je knie even vast. Dan zal het je niet meer ontschieten. ❖ De echtgenoot heeft de plicht om zijn eega goed te beschermen. Daarom slaapt de vrouw aan de muurkant, zodat de echtgenoot altijd klaar is om in het geweer te komen. Vandaar het volgende verhaaltje: Er was eens een vrouw die het zat was om aan de muurkant te slapen. Zij wilde graag aan de andere kant van het bed slapen, lekker dicht bij het vuur. Op een dag ging zij naar God om over haar probleem te praten. Zij zei: ‘Heer, het is je reinste discriminatie dat alleen mannen naast het vuur mogen slapen en dat wij, vrouwen, aan de koude kant moeten liggen. ’ De Heer luisterde naar haar verhaal en zei: ‘Beste vrouw, je hebt groot gelijk. Vanavond zoek je maar een goed voorwendsel om vroeg naar bed te gaan. Je gaat gewoon naast het vuur liggen. Als je echtgenoot komt, doe je net alsof je al vast ligt te slapen en blijfje gewoon liggen waar je ligt.’ En zo gebeurde het. Toen haar man kwam, lag ze licht te snurken. In het holst van de nacht schoot de vrouw wakker. Zij voelde dat er iets niet in de haak was. Zij opende haar ogen zo wijd mogelijk en in de gloed van het stervend vuurtje zag ze een kanjer van een slang voorbijschuiven. Zij gaf een brul en wierp zichzelf over haar echtgenoot heen, pal tegen de muur. De man werd met een ruk wakker, vernam het probleem en schoot uit bed vandaan. Hij pakte zijn kapmes en doodde de slang. De volgende dag ontmoette de vrouw God weer. God vroeg aan de vrouw: ‘En mevrouw, heb je deze keer goed geslapen?’ Ze moest toegeven dat ze slecht geslapen had vanwege de slang maar dat ze het er levend vanaf gebracht had door zich aan de muurkant achter haar man te verbergen. Toen stelde God haar de vraag: ‘Waarom denk je dat de voorouders het voorgeschreven hebben dat
148
vrouwen aan de muurkant moeten slapen?’ P.S. Merk op dat de vrouw met haar probleem naar God gaat, die in het laatste zinnetje zegt dat het voorschrift dat de vrouw aan de kant van de muur moet slapen, van de voorouders komt. God en de voorouders spelen als het ware onder één hoedje. ❖ Als je hond bij de haard gaat liggen, mag je de hond er niet vandaan jagen, want hij heeft het vuur ontdekt en is dus de rechtmatige eigenaar. Een man ging eens met zijn hond op stap. Beiden hadden het koud, want de mens had het vuur nog niet ontdekt. Maar terwijl ze zo aan het wandelen waren, viel het de man op dat zijn hond af en toe aan de voet van een bofumbo boom ging liggen. De man was verbaasd dat de hond dat deed, maar na wat nadenken kwam de man er achter dat zijn hond daar misschien warmte zocht. De man pakte toen een paar stukken droog hout van die boom en wreef die stukken tegen elkaar. Toen hij zo een tijdje bezig was, zag hij rook uit het hout tevoorschijn komen. Hij blies in de rook en jawel een vonkje sprong eruit en daarna echt vuur. Sinds die dag weet de mens hoe hij vuur moet maken. Maar het was de hond die hem de weg gewezen had. Daarom is de hond de eigenaar van het vuur en hij weet het, want, als hij bij het vuur ligt en je wilt hem daar wegjagen, dan kan het huisdier echt kwaad worden en je zelfs bijten, want hij weet dat het vuur van hem is. ❖ Als een man en een vrouw elkaar op een smal pad tegenkomen, dan behoort de man een stap opzij te zetten, anders is het alsof hij de vrouw aan wil randen. ❖ Als man en vrouw samen op stap gaan, loopt de man voorop om zijn vrouw te kunnen verdedigen. Maar als ze samen in het oerwoud lopen, dan loopt de vrouw voorop, omdat de man dan zijn vrouw beter kan beschermen. ❖ De huiseigenaar groet de bezoeker eerst. Hij behoort niet te wachten tot de bezoeker hem begroet. ❖ De Mongo hebben een speciale begroeting voor mannen die ouder zijn dan zijzelf. Je begroet een oudere man door 'losako ’ te roepen. De man geeft dan zijn lijfspreuk, die hij de hele dag, dag in dag uit, soms jaar in jaar uit herhaalt. ❖ Bloed betekent leven. Als een ruzie uit de hand loopt en er vloeit bloed, dan kan de ruzie voor het gerecht komen, want een bloedig gevecht is een poging tot doodslag. ❖ De bezoeker krijgt de enige stoel in huis aangeboden. Als je thuis bent en je krijgt een bezoeker die ouder is dan jij, dan geef je hem de stoel. Deze regel
149
geldt niet voor bezoeksters. Vrouwen trekken zich na de begroeting gewoonlijk terug in de keuken. ❖ Als je over iemand praat die in de buurt is, dan noem je niet zijn/haar naam, maar duid je hem of haar aan door de lippen te tuiten en vervolgens met je kin in de richting van die persoon te wijzen. ❖ Als je een gesprek met iemand hebt, behoor je hem aan te kijken, anders wek je de indruk dat het gesprek je niet interesseert. Maar als een volwassene tegen een kind spreekt, dan behoort het kind opzij te kijken om zijn respect te tonen.
Een speciale groet voor de oudere.
❖ Men begint een vriendelijke begroeting al handenschuddend terwijl men elkaar informatie vraagt en geeft aangaande vrouw, kinderen, kippen, geiten en koeien. Elke vraag wordt begeleid en onderstreept door een ferme handdruk terwijl de linkerhand de rechterarm ondersteunt. ❖ Bij een toevallige ontmoeting onderweg tillen beide personen hun handen op en laten hun handpalmen zien. Dit gebaar houdt in dat beide personen goede bedoelingen hebben. ❖ In Oost-Afrika groeten vrienden elkaar door de zijkanten van hun hoofden tegen elkaar aan te wrijven. ❖ In Oost-Afrika komt de vrouw des huizes voor de maaltijd met een schaal water, zeep en handdoek en knielt bij de bezoeker neer om hem de kans te geven zijn handen te wassen. In Congo brengt de vrouw des huizes water na de maaltijd.
150
❖ Traditioneel eet men met de linkerhand zonder bestek. Als men in Congo cassavebladeren eet, vouwt men een stuk lolongóté blad om tot lepel. De rechterhand is de ‘poephand’. ❖ Alvorens een huis te betreden moet je je aanwezigheid bekend maken door ko, ko, ko, ko te roepen of hódi of kódi zoals in Oost-Afrika. Hierdoor respecteer je de eigenaar van het huis. ❖ Het badwater van een ziek kind wordt na het wassen naar het westen gegooid in de hoop dat de ondergaande zon de ziekte van het kind meeneemt. ❖ Geneeskrachtige boomschors wordt aan de oostkant van de boom weggenomen want de opkomende zon brengt nieuw leven. ❖ Omdat het bezempje waarmee men het huis schoonveegt ook in een verzoeningsritueel gebruikt wordt, is het ten strengste verboden om daarmee een kind te slaan. Je zou als het ware een geestelijk instrument misbruiken. ❖ Speciale tekenen van rouw: • Rouwenden dragen geen schoeisel. • Als naaste familieleden het nieuws van een overlijden vernemen, rollen ze over de grond en jammeren luidkeels. • Mannen stropen hun broekspijpen op. • Mannen dragen een onderhemdje zonder een overhemd. • Mannen dragen een korte broek in plaats van een pantalon. • Vrouwen lopen met ontblote borsten en ineengevlochten handen boven hun hoofd. • Een moeder die net haar kind verloren heeft, houdt haar borsten met beide handen vast. • Rouwende vrouwen zitten op de grond terwijl ze met één hand één kant van het hoofd ondersteunen. • Als rouwende vrouwen op de grond zitten, strekken zij hun benen recht voor zich uit zoals ook de dode zijn/haar benen strekt. • Vrouwen binden als teken van rouw een reep bananenbast rond hun voorhoofd en hun middel. • Mannen maken een groot kampvuur op het erf van de overledene. Dit vuur blijft branden tot de laatste rituelen uitgevoerd zijn. Familie, vrienden en kennissen komen daar zitten om de naaste familie te troosten. Zij zitten, praten, drinken, bidden, zingen en dansen daar. • ’s Avonds en ’s nachts na het overlijden houden bovengenoemden een nachtwake. • Binnen 24 uur wordt de dode begraven. Vanwege de tropische temperaturen is het niet verantwoord de begrafenis langer uit te stellen. • Op weg naar het kerkhof lopen mensen met gebogen hoofd en de handen op de rug. Andere rouwrituelen hebben we al eerder beschreven (zie blz. 80-92)
151
HOOFDSTUKXIII Rituele seksuele onthouding In hoofdstuk XI (blz. 127-139) heb ik geschreven over inculturatie, d.w.z. het respecteren van de landeigen cultuur, Gods Geest daarin ontwaren en in die sfeer de boodschap van Jezus tot leven brengen. Al doende komen we dan vragen tegen zoals hoe verhoudt zich de rituele seksuele onthouding die we in Afrika tegenkomen met het verplichte celibaat voor priesters in de katholieke kerk? Het huidige verplichte celibaat voor priesters lijkt me gebaseerd op de wettelijke voorschriften in de Europese monastieke cultuur. Waarom is diezelfde verplichting noodzakelijk of wenselijk voor de Afrikaanse priester? Omdat deze kwestie extra aandacht en ruimte vergt, heb ik de kwestie van het verplichte celibaat niet in het hoofdstuk over inculturatie aangekaart, hoewel het daar wel degelijk een onderdeel van is. Het is de grootste prioriteit in het leven van de Afrikaan om ervoor te zorgen dat hij het leven dat hij van zijn voorvaderen gekregen heeft, weer doorgeeft. Het betreft zijn allergrootste plicht. Deze plicht lijkt me pal te staan tegenover het verplichte celibaat voor dezelfde Afrikaan die priester in de katholieke kerk wil worden of al is. Blijkbaar staan twee verplichtingen lijnrecht tegenover elkaar. Zijn die twee plichten met elkaar te verzoenen? Is dat mogelijk? Het is daarom zaak om de traditionele verplichting van de Afrikaan goed tegen het lamplicht te houden om de Afrikaanse mentaliteit te begrijpen. Zoals u zult lezen, ligt er wel degelijk een probleem zoals ook blijkt uit de publicatie van mede-Mill Hiller Theodor Wübbels getiteld ‘Celibate Tensions in African Reality’. In vijftig verhalen zet hij de spanning uiteen, niet in hoogdravende theorie maar in voorbeelden van mensen van vlees en bloed. In elk verhaal komt die spanning terug tussen het ideaal van het celibaat en de fysieke en psychologische drang om de voorouderlijke roepstem te volgen. Ik ga op de volgende bladzijden niet uit van privé opinies of standpunten maar vanuit culturele gegevens zoals gebruiken en spreekwoorden die het huwelijk verheerlijken en die neerzien op de vrijgezel die als persoon en als eventuele vrouwenverleider gewantrouwd wordt. A. Traditionele onthouding: Op het Internationale Filmfestival van 2009 in Rotterdam zag ik een film gemaakt in Zambia. De film was een gezamenlijke onderneming van Zambianen en iemand uit Thailand. In de film riep de medicijnman, alvorens hij overging tot een ritueel offer ter genezing van een ziek kind, op tot seksuele onthouding door alle inwoners van het dorp. Dit idee ben ik ook in Kongo onder de Móngo en in Oeganda onder de Basoga tegengekomen. Als er de volgende dag een offer gebracht gaat worden aan de voorouders voor een goede jacht of visvangst, loopt de dorpsoudste of de medicijnman als een ware dorpsomroeper ‘s avonds door het dorp om de ceremonie van de volgende dag aan te kondigen. Hij zegt erbij: 'Jullie weten wat jullie te doen staat.' En iedereen weet het! Niemand van de mannen in het dorp mag die nacht seksueel of zelfs maar lichamelijk contact met zijn vrouw of met een andere vrouw onderhouden. De mannen zullen, bij gebrek aan een eigen bed, in een stoel moeten slapen. De dorpelingen moeten zich aan die voorschriften houden; zo niet, dan zal het offer niet het gewenste resultaat hebben; de visvangst zal tevergeefs zijn en de jacht zal niets opleveren (Zie
152
h. Jacht en visvangst blz. 77 enz.). Seksuele onthouding is dus een essentiële voorwaarde voor de aanvaarding van het offer door de voorouders. Deze voorwaarde is voor de Bantoe instinctief en wordt als zodanig aangenomen. Er schijnt een fysieke en mentale verbinding te staan tussen seksuele onthouding en de effectiviteit van een offer aan de voorouders, want wij zijn hun kinderen, voortgekomen uit hun lichamen. Als we hen in een offer willen erkennen als onze bron van leven en dus onze afhankelijkheid van hen, staat onze seksualiteit in de weg van een volledige erkenning van die afhankelijkheid! We dienen daarom ons die nacht van seks en zelfs ook van enig lichamelijk contact met onze partner te onthouden. Geestelijk en lichamelijk bereiden we ons dus voor op het brengen van het offer van een hond of een kip. In de bijbel zien we een soortgelijke houding onder de priesters die het heiligdom in de tempel betreden om daar offers te brengen. Ze moeten hun gezin verlaten om hun beurt in de tempel op zich te nemen. In Lukas 1, 23 lezen we dat Zacharias pas weer terug naar huis gaat als zijn tempeldienst voorbij is. In de christelijke kerken werd vanaf het begin gehoor gegeven aan Jezus’ wens om samen brood te breken: 'Doet dit tot mijn gedachtenis.' Pas in een later stadium van de theologie maakten theologen van het ‘avondmaal’ een offer, dat men het misoffer ging noemen. Met de ontwikkeling van die theorie, later tot dogma verheven, kwam ook de gedachte naar voren dat de voorganger van het misoffer zich moest onthouden van seks de nacht voor zijn kerkdienst. Toen de Mis een dagelijks gebeuren werd, werd de voorganger verplicht om celibatair te leven. Het bovengeschetste verband tussen offer en de noodzakelijke seksuele onthouding zie ik ook hier gelegd worden. Is dit verband bewust of onbewust, intuïtief dus, ingevoerd? Is men in de wetenschappen van de kerkgeschiedenis en de dogmatische theologie zich bewust van die intuïtieve link? Toen de reformatie het offerkarakter van het avondmaal opzijzette, verdween bij de hervormers ook het verplichte celibaat. Er was immers geen sprake meer van offer; waarom dan nog die permanente seksuele onthouding? Toen na Vaticaan II het idee en de naam misoffer vervangen werden door de naam eucharistie die gezien werd als een maaltijd houden met een tafelgebed, werd ook bijna automatisch door velen aan de noodzaak van een verplicht celibaat getwijfeld. De offergedachte verdween op de achtergrond of verdampte geheel en daarmee verdween ook de gemeende noodzaak tot seksuele onthouding. Als cultureel onderzoeker ben ik in Afrika een duidelijk verband tussen offer en seksuele onthouding op het spoor gekomen. Ik zie een parallel lopen tussen de Bantoe én wat er zich in de loop van de eeuwen in de kerken afgespeeld heeft. Heeft de kerk net als de Bantoe intuïtief gehandeld door offer en seksualiteit onverenigbaar te achten? Is daardoor ook de vrouw met haar maandelijkse ongesteldheid ongeschikt voor het offerende priesterschap? Is deze biologische ongeschiktheid één van de onbewuste drijfveren voor het weren van de vrouw uit het ambt? Zolang drijfveren intuïtief en dus onbewust zijn en als zodanig blijven bestaan, is er geen verweer mogelijk, noch tot handhaving noch tot verandering van de ingenomen stellingen. Eenieder blijft rondtasten in het duister hopende op een doorbraak die er niet zal komen. Er heerst dus een patstelling die al voor de reformatie begon. P.S. 1. Hebben de celibataire leiders van de katholieke kerk het beeld van de voor hen verboden vrouw geïdealiseerd, gesublimeerd en vervolgens geprojecteerd op de figuur van de Moeder Gods en wel zozeer dat ze haar een onbevlekte ontvangenis toebedacht hebben (zie het feest op 8 december sinds 1854)? Mijn punt hier is dat m.i. alleen celibatairen dit dogma
153
hebben kunnen bedenken. 2. In de katholieke kerk maken homo’s een steeds groter deel van het priesterbestand uit zonder dat zij uitdrukkelijk uit de kast komen. Dit feit bemoeilijkt de discussie en de patstelling tussen de aanhangers en tegenstanders van het verplichte celibaat. B. Verplichte celibaat in Afrika In mei 2009 dwong het Vaticaan twee bisschoppen van de Centraal Afrikaanse Republiek om af te treden, want zij hadden geweigerd om in hun bisdommen priesters weg te sturen die vrouw en kinderen hadden. Het betrof niet de eerste de beste bisschoppen. Nee, het ging om de aartsbisschop van de hoofdstad Bangui genaamd Pomodimo (54) en de voorzitter van de landelijke bisschoppenconferentie genaamd Yombanje van Bossangoa. Meer dan veertig priesters van het aartsbisdom gingen voor één dag in staking en vroegen hun collega’s in andere bisdommen om mee te staken. De priesters waren boos omdat hun bisschoppen en priesters afgezet werden. Ze zeiden dat die ontslagen gebaseerd waren op een racistisch besluit, omdat Europese priesters in soortgelijke situaties aan mochten blijven. Is het juist om te beweren dat de straf op het niet opvolgen van het verplichte celibaat in Afrika gebaseerd is op een racistische houding? Het persagentschap CISA vertelt op 16 juni 2009 dat de Keniaanse bisschoppen het betreurden dat getrouwde priesters de kerk verlieten omdat ze niet langer de celibaatsverplichtingen die ze bij hun wijding op zich genomen hadden, na konden komen. Van Kenia tot in Soedan gingen sommige priesters over tot de ‘Reformed Catholic Church’, een kerk gesticht door priesters die niet langer wilden of konden leven met hun celibaatsverplichting. Veelal namen ze de helft van hun parochianen in hun overstap met zich mee. De Keniaanse bisschoppen reageerden door de zegeningen van het celibaat te onderstrepen. Zij herhaalden de traditionele leer door te zeggen dat ‘niemand onder ons het recht heeft om te veranderen wat ons door de Heer voorgeleefd is en wat ons door de eeuwen heen door pausen en kerkvaders overgeleverd is.’ In een paniekreactie verbood de aartsbisschop van Nairobi, John Njue, de charismatische beweging in zijn bisdom. De welbekende aartsbisschop Emmanuel Milingo kwam naar Kenia en wijdde Daniel Kasomo van Machakos tot Kenia’s bisschop van de getrouwde priesters. Aartsbisschop Karl Rodig wijdde twee priesters tot bisschoppen van de Oecumenische Katholieke Kerk van Kenia namelijk Godfrey Siundu en Benedict Simiyu. CISA gaf aan dat aartsbisschop Milingo door het Vaticaan tot de lekenstand werd teruggebracht op 17 december 2009. Hij werd ettelijke keren automatisch geëxcommuniceerd door zijn trouwen met een Moony (2005) en door het ongeoorloofd wijden van priesters en bisschoppen. Het deed het Vaticaan al eerder pijn dat Milingo opkwam voor de mogelijkheid om getrouwde priesters te hebben. In Afrika is dit een moeilijk onderwerp, omdat er in verschillende landen een beweging op gang gekomen is, de zogenaamde Hervormde Katholieke Kerk, om getrouwde priesters als zodanig te erkennen en hun ambt uit te laten oefenen.
154
Ex-aartsbisschop Milingo
Milingo heeft het charisma van een gebedsgenezer. Volgens het Vaticaan is dit een uitgestorven beroep. Milingo werd door het Vaticaan voor een periode van vijf jaar afgesloten van de buitenwereld. Een kat in het nauw maakt rare sprongen. In plaats van hem in zijn charisma aan te moedigen, heeft het Vaticaan hem de kans ontnomen om op zijn Afrikaans een pastoraal bewogen iemand te zijn. Schijnbaar geen vruchtbare dialoog, maar wel excommunicaties en veroordelingen. Hij wordt van misdaden beschuldigd tegen de eenheid van de Heilige Kerk. Wat voor eenheid wil men eigenlijk? Pluriformiteit zeker niet. Gehoorzaamheid en loyaliteit blijken hogere kwaliteiten te zijn dan trouw aan je eigen geweten en aan je vermeende roeping. Maar is ‘het geweten niet de gids die de menselijke geest zijn diepe gloed geeft?’ (Joseph Kizerbo). Er kwamen verschillende reacties in het nieuws aangaande de wederwaardigheden van Milingo. Sommige Afrikanen schreven dat het niet nakomen van de celibaatsverplichting niets van doen heeft met de Afrikaanse cultuur maar met de menselijke zwakte van individuele priesters. Anderen daarentegen kwamen zeer strijdlustig op voor de Afrikaanse waarde van het fysieke leven doorgeven en het stichten van een gezin. Zij blameerden de missionarissen dat zij een soort Europese kerkgemeenschap in Afrika gesticht hebben zonder rekening te houden met wat de Afrikaan zo dierbaar is. ‘ Want waar in Afrika vind je mannen en vrouwen die celibatair leven voor een hoger doel? Afrikanen hebben voor een Europese cultuur gekozen in plaats van voor hun eigen cultuur. Er is niets Afrikaans in de Afrikaanse katholieke kerk behalve dat er Afrikanen lid van zijn. De kerk zoals die er nu in Afrika uitziet, is een overblijfsel van een koloniale kerk zonder een Afrikaanse identiteit. Waarom verdedigt de Afrikaanse clerus praktijken die niet thuis horen in een Afrikaanse cultuur? Doen zij dit omdat zij de armoe ontvluchten en een bepaalde identiteit zoeken met voorrechten zoals een comfortabel leven, zekerheid, macht en controle over hun parochianen? Waarom vormen we niet onze eigen katholieke kerk gebaseerd op onze identiteit en onze waarden?’ (Cecile Mbolela volgens CISA). Eind 2009 bood Fr. Lehnertz, de regionale overste van de Missionarissen van Afrika, zijn excuses aan: ‘Ongelukkigerwijze toonden we vaak geen respect voor de Afrikaanse culturen. Wij beschouwden onze eigen cultuur hoger en beter en probeerden vaak onze eigen cultuur aan de Afrikanen op te dringen.’ We doen er goed aan om de culturele situaties en implicaties van het verplichte celibaat aan een nader onderzoek te onderwerpen om te begrijpen wat er in Afrika aan de hand is: bestaat het celibaat of het vrijgezellenleven in de Afrikaanse cultuur en wordt het beschouwd als een zegen of als een vloek? Ook moeten we niet vergeten ons af te vragen of het celibaat in Afrika
155
de juiste manier is om het Rijk Gods te bevorderen of werkt het een schijnheilig dubbelleven in de hand waar niemand op zit te wachten? Laten we een paar authentiek Afrikaanse verhalen en ook een groot aantal spreekwoorden aan het woord komen om te weten of de mannelijke vrijgezel al of niet gewaardeerd wordt. C. Verhalen en spreekwoorden a. Verhalen van een vrijgezel: ❖ De eekhoorn en zijn echtgenoot (Congo): Er was eens een man Bombula genaamd. Hij was vrijgezel. Bombula maakte op een dag een netje als val om eekhoorns te vangen en zette het uit in een boom. Toen hij de volgende dag langs kwam, zag hij dat een eekhoorn erin gevangen zat. Hij pakte het net en wilde de eekhoorn doden, maar de eekhoorn sprak: ‘Bombula, sla me niet dood. Ik zal een echtgenote voor je zijn.’ Bombula zei tot zichzelf: ‘Een eekhoorn is een dier; hoe kan een dier mijn echtgenote zijn?’ Samen gingen ze naar zijn woning. Toen de eekhoorn het bos verliet, veranderde de eekhoorn in een vrouwmens. Zij stelde aan haar man wel een strikte voorwaarde: ‘Kijk, in ons samenzijn mag je nooit zeggen dat ik maar een eekhoorn ben, ook al ben je kwaad, ook al verlies je je geduld. Als je me in het bijzijn van anderen een eekhoorn noemt, dan vertrek ik voorgoed en dan zul je nog ongelukkiger zijn dan je eerst was.’ De man ging akkoord en ze leefden samen heel gelukkig. Op een dag plantte de man een palmboom van hoge kwaliteit. Hij riep zijn vrouw en zei: ‘Luister goed naar wat ik je zeg, want ik stel ook een voorwaarde: als deze palm ooit noten krijgt, mag je ze nooit aan iemand anders geven. Als je wel iemand een nootje geeft, dan houd ik ook geen rekening met jouw voorwaarde.’ Zijn echtgenote begreep het goed en ging akkoord met zijn voorwaarde. Niet lang daarna werd zij zwanger en baarde een jongen. Het kind groeide op en werd een volwassen kerel. Op een dag zei de vrouw: ‘Pa, we zijn een groot huishouden geworden met veel werk. Ik wil graag een hulpje zoeken.’ De man vond het goed en zij vertrok om bij haar thuis een hulp in de huishouding te zoeken. De hulp kwam en zij leefden in een goede verstandhouding. Op een dag riep het dorpshoofd alle mensen bijeen en Bombula ging er ook heen. Zijn palmboom droeg prachtige vruchten. Hij gaf zijn zoon bevel om de noten te kappen. De zoon voldeed aan het bevel van zijn vader en gaf de rijpe vruchten aan zijn moeder die ze kookte. Zij stampte de noten om het vruchtvlees van de binnenste noten af te halen. Toen ging zij naar de bijeenkomst met een lekker nootje voor haar man. Toen zij daar aankwam, hoorde ze dat haar man even naar het toilet gegaan was. Daarom gaf zij het nootje aan iemand anders. Net op dat ogenblik kwam haar man terug en zag dat een man een nootje aan het opeten was. Hij vroeg haar: ‘Wie heeft hem dat nootje gegeven?’ Zijn vrouw zei: ‘Dat was ik.’ De man werd woest omdat zij zijn voorwaarde geschonden had en hij zei: ‘Jij, rot eekhoorntje, heb jij bewust mijn voorwaarde geschonden?’ Daarop werd zijn vrouw erg boos en vol schaamte ging zij naar huis. Zij zei tegen haar hulpje: ‘Kom samen met mijn zoon, we smeren ’m.’ Het hulpje stond op, maar de zoon wilde niet meegaan en zei: ‘Ik vertrek niet, ik laat mijn vader niet in de steek.’ De vrouwen vertrokken en keerden voorgoed naar hun dorp terug. De man kwam later thuis en trof het huis verlaten en leeg aan, want de vrouwen hadden alle spullen meegenomen. De man was weer vrijgezel en zijn miserie was nog groter
156
dan voorheen. Toelichting: 1. Man en vrouw mogen elkaar in het publiek niet vernederen. Doet men dat wel, dan betekent dat het einde van het huwelijk. 2. Strikte voorwaarden van ‘over mijn lijk’ brengen grote problemen met zich mee. Het leven bestaat uit compromissen. Strikte voorwaarden horen daarin niet thuis. 3. Iemand die lange tijd als vrijgezel door het leven gegaan is en dan trouwt, heeft grote moeite om niet langer als een vrijgezel in het leven te staan. Zie ook even verder spreekwoord no 9 (blz. 157): ‘Een vrijgezel zal nooit een vrouw hebben.’ 4. Het hulpje in de huishouding was automatisch de tweede vrouw van de man geworden, maar zij bleef onderdanig aan de eerste vrouw die haar uitgenodigd had. Het hulpje vertrok daarom samen met haar op haar uitdrukkelijk verzoek. 5. De zoon bleef thuis. In een patriarchale samenleving behoren de kinderen toe aan de familie van de vader. 6. Het leven van een gewezen vrijgezel is na een gestrand huwelijk nog beroerder dan voorheen. Hij is lange tijd vertroeteld geweest door zijn vrouw. Nu moet hij alle klusjes weer zelf opknappen. 7. Het eerste palmnootje dat een vrouw gekookt heeft, is een heerlijk geschenk aan haar man. Als ze die aan een andere man geeft, wekt zij de indruk dat die man haar vrijer is! Een goede reden voor haar echtgenoot om woest te worden. ❖ Het verhaal van Ifengu (Congo): Er was eens een man Ifengu geheten die een groot visser was. Bijna alle dagen ging hij naar de rivier om te vissen. Hij ving veel vis en rookte de vangst. Maar telkens als hij weer vissen ging, kwamen mensen zijn vissen stelen, want hij was vrijgezel en had niemand om op zijn vis te passen. Op een dag kwam hij weer terug van de rivier en zag dat al de vis die op het rek gelegen had, verdwenen was. Hij jammerde en zei: ‘Wat ben ik toch een pechvogel! Ik vang veel vis, maar ik profiteer niet van mijn werk. Wie is me hier aan het beheksen? Zijn dat mensen of is het God die me geschapen heeft?’ Weer ging hij naar de rivier en ving een grote snoek. Hij nam hem mee en zei: ‘Ik ga deze vis roken en als hij droog is, eet ik hem op. Hij legde de vis op het droogrek. De volgende dag vertrok hij weer naar de rivier. Maar na zijn vertrek kwam de snoek tot leven, daalde van het rek af en werd een vrouwmens. Zij maakte het eten voor de visser klaar en keerde terug naar het rek. Ifengu kwam terug van de rivier en trof een verandering in zijn hutje aan. Hij stond verbaasd en zei: ‘Maar wie heeft toch eten voor me klaar gemaakt?’ Hij ging zitten, at het eten op en gebruikte het warme water dat de snoek gekookt had om een bad te nemen. Toen ging hij vol verbazing zitten. De volgende dag begaf Ifengu zich weer naar de rivier. Toen hij vertrokken was, kwam de
157
snoek opnieuw van het rek af, maakte eten klaar en bewaarde het in het huisje. En weer kookte de snoek water en liet daarna de pot met warm water bij het vuurtje staan. Toen Ifengu van de rivier terugkwam, vond hij het eten klaar zoals daags tevoren. Hij ging zitten en at het voedsel op. Daarna nam hij een warm bad en ging weer zitten. De volgende dag zei hij tot zichzelf: ‘Vandaag ga ik niet naar de rivier, want ik wil zien wie mijn huishouding doet.’ Hij verborg zich achter het huis. En al heel gauw zag hij de gerookte snoek van het droogrek afkomen. De ‘snoek’ maakte het eten klaar en deed verder het huishouden. Toen kwam de man tevoorschijn en pakte de ‘snoek’ vast. Maar de vrouwmens zei niets en Ifengu deed haar niets. Ze gingen mooi samenwonen. Het duurde niet lang of de ‘snoek’ werd zwanger. Na verloop van tijd baarde zij een zoon. Toen de jongen groot werd, begreep hij dat zijn moeder een snoek geweest was. Op een dag ging de jongen samen met zijn vader vissen. Zij troffen een snoek aan in een fuik. De vader schudde de fuik leeg en de vis viel in de prauw. Hij gaf zijn zoon een mes om de snoek te doden. Maar de snoek sprong terug in het water. De vader werd kwaad dat de jongen de vis had laten ontsnappen. ‘Krijg de pleuris, kaffer die je bent! Laat je de snoek ontsnappen, omdat je moeder ook een snoek was?’ De jongen schaamde zich dood vanwege die verwijzing. Hij zong in een treurlied dat zijn vader verraden had wie zijn moeder was. Eenmaal thuis gekomen legde de jongen aan zijn moeder uit wat er gebeurd was. Toen zijn moeder dit hoorde, werd zij enorm boos en zei tegen haar man: ‘Echtgenoot, we wonen al jaren samen en ik heb je verboden te zeggen dat ik eigenlijk een snoek ben. Vandaag heb je mijn zoon verweten dat ik een snoek en jij een mens bent. Maar het geeft niet.’ De volgende dag toen Ifengu terug het bos inging, namen de snoek en haar kind de vlucht en gooiden zich voorgoed in het water. Ifengu was net als eerst weer vrijgezel! Toelichting: 1. Net als in het vorige verhaal mogen man en vrouw hun geheimen niet aan de grote klok hangen. Doet één van hen dat wel, dan is de vertrouwensband en de huwelijksband verbroken. 2. Als een vrijgezel tenslotte toch een partner treft, moet hij haar wel ten volle respecteren. 3. Een vrijgezel blijft vaak in hart en nieren een vrijgezel en heeft grote moeite om zich aan een vrouw te binden. 4. Iemand die heel gauw kwaad wordt en zich dan niet meer kan beheersen, heeft het moeilijk om in een gemeenschap of huwelijk te functioneren.
b. Afrikaanse spreekwoorden over de vrijgezel Het is verbazingwekkend hoeveel spreekwoorden over de vrijgezel in de Afrikaanse culturen voorkomen. Ik geef hier voorbeelden uit de spreekwoordenverzamelingen die ik van de Mongo in Congo en de Basoga in Oeganda aangelegd heb.
158
❖ Spreekwoorden van de Mongo in Congo: 1. Banditaki l’emi baolitola, ekami eyoleke nkiso: Zij die met mij het vlees rookten, hebben het (voor de handel) van het rek gehaald; mijn vlees echter ligt er nog en produceert alleen maar maden. Uitleg: Zij die met mij opgroeiden zijn allen getrouwd, terwijl ik mijn tijd verdoe. Men kan het leven slechts waarderen wanneer men getrouwd is en kinderen heeft. 2. Baomaki l’emi njoku baofalangana; ekam’eokenda l’akonga. Zij die met mij op olifantenjacht gingen, zijn teruggekeerd. Maar mijn olifant is er met mijn speren vandoor gegaan. Toelichting: Al mijn vrienden zijn getrouwd, maar ik ben nog alleen, zonder hoop om nog vrouw en kinderen te krijgen. 3. Besif’a byolol’omeka na? Omek’e besifo: Als ik moet kiezen tussen besifo en wilde groenten, dan kies ik voor de besifo. Toelichting: Je kunt beter een lelijke vrouw hebben dan een vrijgezellenleven leiden. Men kijkt op een vrijgezel neer. Hij wordt niet onder de notabelen van het dorp gerekend. Zelfs een slecht huwelijk is nog beter dan alleen door het leven te moeten gaan. ‘ Trouwen is bijna net zo erg als vrijgezel zijn. ’ Vrijgezel blijven is wel het ergste wat een mens kan overkomen. 4. Bobe w’omoto ofa ng’ol’onjemba: Een vrouw hebben is niet zo erg als vrijgezel blijven. Toelichting: Als Afrikanen iets belangrijks willen zeggen dan formuleren zij hun gedachte in een negatieve zin om het idee positief te doen uitkomen. Dit gezegde wil zeggen: Het is veel beter te trouwen dan om alleen te blijven. Slechts door te trouwen kun je een erkend nageslacht verwekken. 5. Bo mongo waji aokila toma; bonjemba, ambol’isungi wotswa: Als de echtgenoot geen eten krijgt, dan kun jij, vrijgezel, ’s avonds slechts je lampje nemen en gaan slapen. Toelichting: Een vrijgezel hangt voor de kost van anderen af. Omdat hij bedelend door het leven gaat, zal hij vaak honger lijden. 6. Bonjemba ntayaongolaka la nkele:
159
Een vrijgezel kan het zich niet veroorloven om kwaad te worden. Toelichting: Omdat een vrijgezel van anderen afhankelijk is voor zijn dagelijks eten, moet hij zich altijd voordoen als een vriendelijke man. Hij is niet vrij om zichzelf te zijn en te zeggen of te doen wat hij wil.
Vrijgezel zonder hoop op kinderen.
7. Lokosu j’onjemba oetola bomong’esika: De hoest van de vrijgezel maakt de eigenaar van het huis wakker. Toelichting: a. Als de buren aan hun maaltijd begonnen zijn, stelt de vrijgezel zich vlak bij de woning op en begint hij te kuchen in de hoop dat men hem uitnodigt om aan te schuiven. De vrijgezel gaat bedelend door het leven om te overleven. b. Als ’s avonds laat de vrijgezel op een avontuurtje uit is, wekt hij met zijn gekuch het wantrouwen van de heer des huizes. 8. Etalang’ea ntand’efonam’iyoko nk’asuw’alekake: Langs de rivier plant men geen cassave. De boten trekken er slechts voorbij. Toelichting: De vrijgezel mag dan af en toe een avontuurtje beleven. Maar die ontmoetingen zijn maar tijdelijk. Hij zal nooit het recht van vaderschap op kunnen eisen. 9. Jende j’onjemba ntaataka waji: Een vrijgezel zal nooit een vrouw hebben. Toelichting: Als iemand jarenlang vrijgezel geweest is en dan een vrouw trouwt, is hij ervan overtuigd dat hij slechts de helft op zijn bord krijgt van wat hij vroeger at. Een vrijgezel blijft een vrijgezel en egoïstisch; hij blijft meer bezorgd om zichzelf dan om
160
het lot van vrouw en kinderen. Een vrouw kan met zo’n man niet overweg en keert voorgoed terug naar haar ouders. Dit is een waarschuwing aan ongetrouwde mannen die op latere leeftijd trouwen. Het blijven altijd vrijgezellen! 10. Likonja ‘if’a nkan’ala o bankina: De bruidsschat van een zus zonder broer gaat naar anderen. Toelichting: a. De bruidsschat voor een meisje is bestemd om voor haar broer een vrouw te zoeken. De bruidsschat die niet in de familie blijft, verdwijnt. b. Het inkomen van een vrijgezel verdwijnt gemakkelijk, want hij heeft geen vrouw om op zijn geld te passen. 11. Lonjika ‘omok’engolongonyo; waj’omoko nsol’onjemba: Een enkelpalmnootje is zichtbaar. Met slechts één vrouw houdje de geur van een vrijgezel. Toelichting: Dit spreekwoord raadt mannen aan om meer dan één vrouw te nemen. Een echtgenote is immers vaak afwezig, want ze gaat af en toe haar familie opzoeken en blijft dan enkele dagen plakken. Nadat ze een kind gebaard heeft, gaat ze naar haar dorp om het kind te laten zien en blijft daar om verwend te worden tot haar man haar met meer bruidsschat vrijkoopt. Ook bij begrafenissen van haar familieleden wil zij aanwezig zijn en enkele dagen daar blijven. Ondertussen is haar man alleen en voelt hij zich als een vrijgezel. Dan kun je dus beter meerdere echtgenotes hebben. Indirect toont dit spreekwoord aan dat het leven van een vrijgezel moeilijk is en daarom vermeden moet worden.
De vrijgezel heeft het moeilijk.
12. Nkos’iat’onjemba: De nkose visvangst van de vrijgezel.
161
Toelichting: Wanneer een vrijgezel veel vis gevangen heeft, deelt hij de vis aan anderen uit, want hij heeft geen vrouw om de vis voor hem te roken. Maar als na verloop van tijd de vrijgezel honger krijgt, komt niemand hem te hulp. Dit spreekwoord veroordeelt het gebrek aan dankbaarheid en laat ook de kwetsbare economische situatie zien van een vrijgezel. 13. Osila o bonjemba, elo ntasilaka : Zelfs als het vrijgezellenleven ophoudt, de ellende houdt nooit op. Toelichting: Door te trouwen komt je ellende niet ten einde; die houdt slechts op bij de dood. De vrijgezel moet niet denken dat door te trouwen al zijn problemen opgelost zullen worden. 14. Ya waji y’ome, y’onjemba y’is’a nyango: Wat van de vrouw is, is van haar man; wat van de vrijgezel is, komt toe aan zijn ouders. Toelichting: Als je iets bezit, mogen je familieleden daar gebruik van maken. Wanneer een vrijgezel sterft, gaat alles naar zijn familie. Als bijvoorbeeld in Afrika een priester sterft, komt zijn familie de pastorie leeghalen. Conclusies: Het is wel duidelijk dat in de Mongo cultuur op een vrijgezel neergekeken wordt. Hij is niet stabiel, want hij heeft geen vrouw om voor hem te koken en hij is altijd op zoek naar een maaltijd. Hij is dus in feite een beroepsbedelaar. En het weinige dat hij verdient, verdwijnt omdat hij geen vrouw heeft om op zijn centen te letten. Als bedelaar heeft de vrijgezel geen sociale status: hij kan nooit een leiderspositie innemen, niet als dorpshoofd en ook niet als raadsman. Hij wordt niet echt serieus genomen. Als hij dus geen gezin kan leiden, hoe kan hij dan een leidersrol in de gemeenschap op zich nemen? Dus van een economisch, psychologisch en sociaal standpunt bekeken bevindt de vrijgezel zich aan de zelfkant van zijn gemeenschap. Een volwassen man zonder eigen gezin en zonder erkende kinderen wordt als een misbaksel beschouwd, als een mislukkeling in het leven. Bovendien zoals aangestipt in spreekwoord 7 blijft de vrijgezel een bedreiging voor de stabiliteit van de huwelijken in zijn gemeenschap. De vrijgezel zal immers manieren zoeken om aan zijn seksuele trekken te komen bij de vrouwen en dochters van zijn vrienden. ❖ Spreekwoorden van de Basoga betreffende het leven van de vrijgezel. 1. Akawuulu akagezi: kagya okunhwa ogw’óbukunyk nga kamaze okwéyaHra. Een verstandige vrijgezel maakt eerst zijn bed op voor hij gaat drinken. Toelichting: Omdat hij geen vrouw heeft, moet de vrijgezel zelf zijn leven organiseren. Voor anderen betekent dit gezegde dat, als je niemand hebt om je te helpen, je je activiteiten goed moet regelen. 2. Amafa abiri: od m niwanokó okuba omutwalumé wééna n’obula eirya: Als je twee begrafenissen tegelijk hebt is het net alsofje broer vrijgezel is en jijzelf nooit een vrouw gehad hebt.
162
Toelichting: Men zit goed in de penarie als men helemaal geen hulp krijgt. De vrijgezel wordt hier afgeschilderd als een hulpbehoevende zonder helper. Deze spreuk is als Genesis 2,18 waar we lezen: ‘Het is niet goed voor een mens om alleen te zijn. Ik zal hem een helper geven die bij hem past.’ 3. Énaku dhiri mu bwïré: n’omuwuulu okutoolamu empalé: Het toppunt van ellende: de vrijgezel die ’s nachts zijn broek uittrekt. Toelichting: Waarom trekt de vrijgezel ‘s nachts zijn broek uit als hij toch geen vrouw heeft? Het is pure ellende om dan aan seks te denken. Die gedachte brengt slechts teleurstelling en frustratie met zich mee. 4. Enfumbirwa mbi: ekuniéra obutwalumé: Een slecht huwelijk doet je naar het vrijgezellenleven verlangen. Toelichting: Het leven van een vrijgezel is slecht, maar een slecht huwelijk is nog erger. Het is beter niet te trouwen dan met het gevoel van afgewezen zijn te leven. 5. Énkalangafu ewula éigumba : Taai vlees is beter dan een bot. Toelichting: Je bent beter af met een slechte of lelijke vrouw dan zonder vrouw. 6. Énkalangafu ewula éténhie: Vast voedsel is beter dan soep. Uitleg: Je bent beter af met een slechte of lelijke vrouw dan zonder vrouw te leven. 7. Kin y’óli: nga omuwuulu n’aguzé émamba: Als de vrijgezel als inwoner vlees binnenbrengt, zal de heer des huizes het verdelen. Toelichting: Als gast ben je ergens nergens, want je woont bij iemand in en je hebt in feite weinig te vertellen. 8. Kugavaamu kugairamu oti n’ómüwuulu abayiza omutulu: Men keert terug naar hetzelfde probleem zoals de vrijgezel die een blinde vrouw trouwt.
163
Toelichting: Het is niet verstandig om een probleem met een soortgelijk probleem op te lossen. 9. Lubaalé ky’akugairé tókyégania; omutwalumé tayégania kwala buHri. Wat God je geeft, moetje aannemen. Een man alleen moet gewoon doorgaan om zelf zijn bed op te maken. Toelichting: Een vrijgezel heeft geen andere keus dan zichzelf te organiseren en er het beste van te maken. 10. “Mbairé kudhama”: yatwalumya omuko. ‘Ik maakte slechts een grapje’ zorgde ervoor dat de schoonzoon vrijgezel werd. Toelichting: Maak geen grapjes ten koste van je schoonfamilie, want je kunt zomaar je vrouw kwijtraken. 11. Mpa kitamala; n’omutwalumé anala efróngó: Alles kan: een vrijgezel gaat voor in het ritueel van een tweeling. Toelichting: Maak van de nood een deugd. Als de tweeling geen vader heeft om de rituelen uit te voeren, kan zelfs een vrijgezel die zelf geen kinderen voortgebracht heeft, voorgaan.
12.
Muk’omuwuulu tabaaku matu:
De vrouw van de vrijgezel heeft geen oren. Uitleg: De beste stuurlui staan aan wal. Een vrijgezel kan geen gezinsproblemen oplossen. 13. Nabyéghanga od n’omutwalumé omuyigha: Een bedrieger is als een medicijnman die vrijgezel is. Toelichting: De medicijnman die vrijgezel is, zegt dat hij je aan een vrouw kan helpen. Waarom heeft hij dan zelf geen vrouw? Voor je anderen helpt, moet je eerst jezelf weten te bedruipen. 14. Ndhidhukiiré: omuwuulu énswa adhimalira ku kiswa: Ik herinner me dat de vrijgezel zijn mieren bij de mierenheuvel opeet.
164
Toelichting: Omdat de vrijgezel geen vrouw heeft om zijn mieren klaar te maken, eet hij ze rauw op. Een vrijgezel heeft geen gemakkelijk leven. 15. Obukiré bukirana: nakangu awula obutwalumé: Je kunt beter een magere maar actieve vrouw hebben dan een gescheiden man zijn. Toelichting: Het is beter iets te hebben dan helemaal niets. Je moet in het leven met een beetje tevreden zijn. Je kunt niet alles hebben! 16. Obutéróghooza od n’omuwuulu asaba mus^ghe: Zo afwezig als een vrijgezel die om rauwe groenten vraagt. Toelichting: De vrijgezel maakt geen rauwe groenten klaar. Waarom vraagt hij er dan om? Houd jezelf niet met onnodige en waardeloze activiteiten bezig. 17. Ólwéretéiré od n’omuwuulu aimilisa mu nsaka: Je zoekt problemen net als de vrijgezel die met een zaklamp in de pot kijkt. Toelichting: Een hongerige vrijgezel kan het niet laten om bij anderen te kijken wat de pot schaft. Als je bij anderen over de vloer bent, moet je je weten te gedragen. 18. Omukazi omulala: butwalumé: Met één vrouw ben je vrijgezel. Toelichting: Als je vrouw op reis gaat, dan ben je weer vrijgezel. Daarom is het beter om meerdere vrouwen te hebben. Het hebben van maar één vrouw is al een hachelijke onderneming, laat staan om als vrijgezel door het leven te gaan. Als je iets groots onderneemt, zorg er dan voor dat je personeel achter de hand hebt. Zie ook het volgende spreekwoord en het Mongo spreekwoord nummer 11, blz. 158. 19. Ow’ómukaz^ omulala, mwïwa wa bawuulu: De man met slechts één vrouw is het neefje van de vrijgezellen. Toelichting: Een arme donder wordt niet gerespecteerd. Volgens de traditie mocht een man met één vrouw de notabelen niet eens toespreken, laat staan dat een vrijgezel dat wel mocht. 20. Omunwa tigutwalumé: De mond is geen vrijgezel. Toelichting: De man die door een vrouw afgewezen is, gaat door om haar te verleiden, terwijl, als de mond een bepaald voedsel geweigerd heeft, die er niet meer aan begint. Dit spreekwoord laat zien dat het seksuele verlangen sterk is, ook in een vrijgezel!
165
21. Omutwalumé atéyungé, énoga émenhekéra mu kibya: Een gescheiden man heeft altijd pech; als hij voedsel uit de pan vist, breekt het in stukjes. Toelichting: a. Een vrijgezel verliest zijn potentie en zal zonder kinderen sterven. b. Pechvogels hebben altijd problemen. 22. Omutwalumé ey’éwóoya, ay^wüHra mu numé: Een nederige alleenstaande man gaat schuil in de stier. Toelichting: Mensen die alleen in het leven staan, moeten zich bescheiden opstellen; alleen op die manier krijgen ze de sympathie van anderen. 23. Omutwalumé kinhwa kya nku: ghé kizitóghera ghé bakisuula: Een man alleen is als een bundel brandhout. Als de bundel te zwaar wordt, laat men het brandhout vallen. Toelichting: Een vrijgezel kan een sociaal probleem in zijn gemeenschap worden. De man moet voor zichzelf weten te zorgen, anders wordt hij een te grote last. Mensen willen wel helpen maar niet dag in dag uit.
24.
Omutwalumé tafa bwïré, afa ‘nkyo:
Een alleenstaande man sterft nooit ‘s nachts. Hij sterft altijd ’s morgens. Toelichting: Een alleenstaande man is te beklagen, want als hij ’s nachts sterft, heeft niemand het in de gaten. ’s Morgens pas wordt hij gevonden. 25. Omuwuulu anaasula omwa mwine, amaisó amógéra ghansi: Als een vrijgezel bij zijn vriend gaat slapen, moet hij zijn ogen voor zich houden. Toelichting: Een vrijgezel moet zich bescheiden opstellen en zijn ogen niet teveel over de vrouwen van zijn vriend laten gaan, anders komt hij in zwaar weer terecht, zoals het spreekwoord zegt: ‘Men mag de staart van de papegaai niet aanraken’ (PK261).
166
26. Omuwuulu asooma kugazira nga basooma kugamwima:
De vrijgezel denkt erover om het voedsel af te slaan terwijl mensen er niet over prakkezeren om het hem zelfs maar aan te bieden. Toelichting: Verspil geen tijd aan dagdromen, want wat je verlangt, zal je niet eens aangeboden worden. Dit spreekwoord onderstreept de afhankelijkheid van een vrijgezel. 27. Omuwuulu omunhwa taba tasiiba ndhala: Een rokende vrijgezel blijft niet hongerig. Toelichting: Een vrijgezel die rookt heeft een goed excuus om bij de buren binnen te lopen voor een vuurtje. Als de buren zijn hongerige blik zien, zullen ze hem uitnodigen aan te schuiven en mee te eten. Een vrijgezel vindt altijd wel een smoesje om zich aan te dienen. 28. Ótwaluma, otafiiré: Je kunt beter vrijgezel zijn dan sterven. Toelichting: Een vrijgezellenleven is slecht, maar sterven is nog erger! Dit spreekwoord drukt duidelijk uit dat een vrijgezel een ongelukkig leven heeft. Conclusie: Zowel in de Mongo alsook in de Basoga spreekwoorden wordt de vrijgezel afgeschilderd als een bedelaar op zoek naar een hapje eten, want hij heeft geen vrouw om voor hem te koken. Als bedelaar staat hij op de onderste trede van de sociale ladder en heeft geen invloed op het dagelijkse leven in de gemeenschap. De vrouw wordt hier gezien als nuttig in zoverre zij het eten klaar maakt. We mogen de ongetrouwde priester in Afrika niet vergelijken met de doorsnee Afrikaanse vrijgezel, want hij kan op het bisdom terugvallen. Maar de tijden zijn veranderd. Ook de economische crisis wordt in de kerk gevoeld. Het aantal bisdommen, religieuzen en priesters is in de loop van de jaren in Afrika enorm toegenomen. Omdat het Vaticaan de subsidiekraan aardig dichtgedraaid heeft, wordt de soep heel dun. De buitenlandse missionarissen vonden steun bij een thuisfront; de Afrikaanse priesters daarentegen krijgen vaak hun hele familie op hun dak, want men is ervan overtuigd dat hun priester het gemaakt heeft in het leven! Maar vele Afrikaanse bisdommen zijn ondertussen failliet. Men probeert het ene gat met het andere te dichten. Het personeel trekt echter aan het kortste eind. Bovendien hebben de meeste priesters talrijke kinderen van hun aan-aids-overleden broers door de familie toegewezen gekregen. Zij draaien ervoor op om die kinderen te voeden en ook om hun schoolgeld en medische zorg te betalen. De plattelandsparochies in Afrika zijn heel arm. Vele parochianen aarzelen of zijn onmachtig om hun parochieherder financieel te ondersteunen. Geen wonder dat diocesane priesters winkeltjes of taxibedrijfjes opzetten om hun inkomsten op te vijzelen. Ook kunnen ze in de verleiding komen een vrouw te zoeken om ‘voor hen te koken.’
167
Maar de economische situatie van een priester met vrouw en kinderen is zeer problematisch, want schoolgeld voor de kinderen heeft hij niet; officieel bestaan die kinderen immers niet. Is het christelijk om te ontkennen wat er aan de hand is? Geen wonder dat sommigen onder hen het opgeven, zich afscheiden en eigen kerkgemeenschappen stichten. Weleer droomden ze van een comfortabel leven, maar ze zijn nu slechts bezig om te overleven. En hun dagelijkse strijd voor een fatsoenlijk menselijk bestaan kan hen ertoe verleiden om rare bokkesprongen te maken.
Keuken op een pastorie.
Misschien kunnen we van de kerkgeschiedenis leren. Tijdens de reformatie gingen hele gemeenschappen over naar de reformatie niet omdat de nieuwe theologie zoveel aantrekkelijker was, en niet alleen omdat de pastoor naar de reformatie overging, maar ook omdat de arme dorpelingen het zat waren steeds maar kerkbelasting te betalen. Ik benadruk hier even het miserabele, financiĂŤle bestaan van een Afrikaanse priester. Maar het echte probleem dat ik hier aankaart, staat in verband met het diepe verlangen en de traditionele, heilige opdracht van een Afrikaanse man om kinderen te verwekken. Daarom bevraag ik de wijsheid van de bestaande wet van het verplichte celibaat. De voorouderlijke zending om het fysieke leven door te geven is van fundamenteel belang voor een echte Afrikaan, ook al is hij een katholiek priester. Voor de kerk in Europa betekent het celibaat een oprechte toewijding aan de verkondiging van het evangelie en onderstreept het de afwezigheid van seks. Voor de Bantoe betekent het celibaat op de eerste plaats de afwezigheid van vaderschap. De plicht om de familielijn door te trekken is van vitaal belang en is heilig tegenover de voorouders. De meestal welingelichte Afrikaanse priester is zich welbewust dat de heilige plicht van vaderschap niet noodzakelijkerwijs in tegenspraak is met het evangelie. Hij weet heel goed dat het verplichte celibaat in Europa pas in de loop van de eeuwen ontstaan is en deel geworden is van de westerse spiritualiteit die niet automatisch past in die van de Bantoe. Wordt het niet hoog tijd dat de kerk ophoudt om haar toegewijde (Afrikaanse) bedienaren te straffen en te excommuniceren in geval ze vrouw en kinderen blijken te hebben? Zou het niet beter zijn om een open dialoog te beginnen zoals het past in geval van een gezinsprobleem? De Afrikaanse synode van 1994 heeft ons immers voorgehouden dat de kerk beschouwd moet worden als het grote gezin van God. Heeft autoritair gezag een plaats in het oplossen van een gezinsconflict?
168
De bisschoppen van Kenia beweerden evenwel dat niemand van ons het recht heeft om iets te veranderen in wat Jezus zelf ons voorleefde en wat ons doorgegeven is door pausen en kerkvaders. Ik wil daar tegen antwoorden: ‘Mogen die bisschoppen wel zeggen dat we zelfs het verlangen en het recht niet mogen hebben om kerkwetten te veranderen? Vergeten we dat Jezus een mens was vol mededogen, medelijden en barmhartigheid met hen die in nood verkeren? Zou Jezus vandaag de dag niet aandachtig naar de Afrikaanse priesters in nood luisteren? Wie luistert er eigenlijk wel naar hen?’
Kinderen krijgen is een heilige plicht.
Net als elders kan de katholieke kerk in Afrika niet om de problematiek van het verplichte celibaat heen. Bij non-observatie van het celibaat kan het Vaticaan hard uithalen zoals het in 2009 in de Centraal Afrikaanse Republiek deed door priesters en bisschoppen de laan uit te sturen. Het Vaticaan kan ook een oogje toedoen zoals het in bijna alle landen doet. Maar om de geloofwaardigheid van de kerk op te houden, is het m.i. nodig om het celibaat voor priesters bespreekbaar te maken. Het negeren van het probleem heeft al te veel levens van priesters en zusters gekost, niet alleen op het psychische vlak maar ook op het fysieke vlak door het overlijden van diocesaan personeel ten gevolge van aids. Met de ontkenning van het probleem help je niemand, zeker de Afrikaanse priester niet. We zijn het aan de slachtoffers verplicht om het probleem onder ogen te zien! Maar wie zal de kat de bel aanbinden? Ik heb twee jaar geleden bij de voorbereiding van ons Mill Hill kapittel sterk geprobeerd om de celibaatskwestie op de agenda van het kapittel te krijgen, maar helaas, ik was als een roepende in de woestijn. Bij het lezen van dit hoofdstuk hebt u de galm van die dagen nog opgevangen. Hoort zegt het voort! Dank je, Theodor WĂźbbels, om je scriptie aan dit onderwerp te wijden. P.S. Correspondentie met missionarissen: Sommige van mijn voorstellen aan het kapittel werden door de Mill Hill leiding aan de leden doorgegeven. Zelf stuurde ik ze ook door aan enkele vrienden. Enkelen onder hen verrijkten me met hun inzichten: 1. Klasgenoot Dick van Veen die ook zijn sporen in Congo verdiende, schreef me het volgende:
169
‘Piet, je hebt helemaal gelijk! Eduard Schillebeecks heeft ook ergens geschreven dat, omdat de priester zich voor de mis moest onthouden, vanzelf de noodzaak van het celibaat daarop gevolgd is toen de mis dagelijkse praktijk werd. Rome zou op dit moment het liefste willen dat de mis offer blijft heten en de mis ook het gereserveerde werkterrein van de priester blijft. Want traditioneel is het cultische offer (dat weet jij als cultuurkenner als geen ander) het domein, de bestaansgrond en rechtvaardiging van de priester. Maar het offeren is bij ons allang uitgestorven. Het godsbeeld dat Jezus verkondigt, staat haaks op dat van de offerpraktijk. "Medemenselijkheid wil ik, geen offers" (Mt. 9,13). Daarom is het verbazingwekkend dat het denken in offertermen in de kerk zo krachtig wortel heeft geschoten en het zelfs tot officiële en exclusieve duiding is geworden zowel van de kruisdood van Jezus als van de centrale cultusactiviteit van de christenen: de eucharistie. Het benoemen van kruisdood en eucharistie als 'offer' is vergroeid met onze christelijke traditie. Maar zoals alles wat leeft, heeft onze christelijke traditie een innerlijke groeikracht die tot verbazingwekkende veranderingen kan leiden. De kerk moet gaan begrijpen dat trouw aan het verleden ontrouw aan de traditie kan worden. Altijd moet de kerk zich afvragen: wat is het blijvende in de traditie? Een rups is zichzelf alleen trouw wanneer ze een vlinder wordt. Jezus die zelf een Joodse leek was, had het niet begrepen op de Joodse priesters en hun offercultus. Nergens in heel het Nieuwe Testament worden de voorgangers van de gemeenten priesters genoemd. Met het einde van de offercultus (Hebreeën, 10, 11-12 en 18) verdwijnt ook de nood aan offerende (en celibataire!) priesters. Het gebruik van het Griekse woord hiereus of het Latijnse sacerdos kwam in de jonge kerk pas in gebruik toen de eucharistie als cultisch offer werd verstaan. Offer en priesters vormen immers een onlosmakelijke eenheid! Wanneer we de hele offerleer loslaten, dan verliest het begrip priester zijn bestaansrecht. En daarmee gaat ook het onzalige begrip 'leek' ter ziele. Voor wie dit alles logisch doordenkt, is voorgaan in de eucharistie geen zaak meer van wijding 'uit den hoge' maar van aanstelling of opdracht daartoe door de gemeente die immers de levende Jezus Christus is. Wat een gelovige gemeenschap nodig heeft, zijn gelovige voorgangers, mannen (of vrouwen!), gehuwd of celibatair die zich ervoor inzetten het geloof in God en in Jezus Christus levend te houden. Het vasthouden aan een verplicht priestercelibaat is daarmee dus dubbel zinloos geworden.’ 2. ‘Dank voor je verhaal. Ik ga het lezen. Je schrijft over dovemansoren, maar daar weten we ook van. Dus heel goed dat je het aankaart. De schijnheiligheid moet worden doorbroken. Afrika is natuurlijk voor mij verder dan voor jou, maar de thematiek houdt ook mij bezig. Het raakt immers de hele kerk! ’ 3. Vanuit Zuid-Afrika: ‘Ons het 'n tydjie gelede gehoor dat Derek Harris nie meer 'n katolieke priester is nie. Hy is 'n aktiewe dienaar in die Harvest Kerk in Port Elizabeth en het ook 'n paar katolieke saam met hom geneem. Dit kom 'n geruime tydjie aan. Bill se dat hy baie gelukkig was die dag voordat hy verlaat het. Volgens Derek is daar nie 'n vrou betrokke nie, maar ons het ook ander dinge gehoor. Bid maar vir hom. Dieselfde het in Langa gebeur. Fano het verlaat en helfde van die gemeente saam met hom geneem, genoem "African Catholic Church". Hy het baie moeilikheid in die verlede veroorsaak, vrouens en finansies van die Parogie dat die Biskop hom moes vra om die Parogie te verlaat en berading moet kry. Hy het aanstoot geneem, geweier en beweer dat die Kerk rasisties is. Ons het nou 'n brief van die Bisdom gekry dat hy finaal deur Rome "excommunicated" is.’ Als een priester zich niet aan de wet houdt, dan wordt hij aan de dijk gezet en ook nog
170
geëxcommuniceerd. De schrijver vraagt om voor de man te bidden: ‘Bid maar vir hom.’ Hij zal het niet gemakkelijk hebben. 4. Een Afrikaanse priester in Tanzania schreef me: ‘ Mijn oprecht dank voor het sturen van je artikelen aangaande het celibaat, de Bantoe priesters en de betreffende spreekwoorden. Allemaal zeer interessant. Ik zou willen dat we buren waren om die onderwerpen te kunnen bespreken. Ik ben het zelf ook oneens met sommige praktijken van de kerk die betrekking hebben op alle continenten, dus niet alleen maar bij de Bantoe of andere Afrikanen. Jouw bijdrage is zeer interessant. Dank je wel.’ 5. Bisschop Willigers van Jinja in Oeganda schreef me als volgt: ‘Het celibaat is niet gemakkelijk en er zullen altijd priesters en religieuzen zijn (wier celibaat toch vrijelijk gekozen is) die er niet in slagen om het intact te houden. Maar mijn zorg is dat met al die aandacht voor het verplichte celibaat, wij wellicht niet genoeg aandacht schenken aan andere en veel ergere gevaren en tekortkomingen. Wat ik bedoel is de geldzucht en het gebrek aan gehoorzaamheid. Een aantal priesters en religieuzen zijn zo op geld uit dat ze hun oorspronkelijke roeping namelijk de dienst aan het volk Gods vergeten en gewoon naar (politieke) banen solliciteren en accepteren zonder hun bisschop of religieuze overste erin te kennen. Ik had een heeroom die vaak zei: ‘Als een priester een verhouding heeft of soms te veel drinkt, dan zijn mensen bereid hem te vergeven, maar ze zullen nooit een priester eren die achter geld aan zit. Met vriendelijke groeten.’ 6. Iemand anders schreef het volgende: “Interessant om dat debat over het celibaat een beetje te volgen. Ja: het druist natuurlijk tegen alles in, maar dat is in alle culturen het geval, denk ik zo, ook de Nederlandse of WestEuropese cultuur. Maar dat is juist het interessante van het christendom: het staat haaks op vele antwoorden en reacties, waar wij mensen aan gewend zijn geraakt. Ik denk dan aan dat liefhebben van de vijand: dat doe je ook niet zomaar: dat gaat soms ook aan je ziel, maar je probeert het toch. Net als dat alsmaar vergeven: op den duur zeg je: nou is het afgelopen. Maar je christen-zijn verwacht anders van je. Ik vind wel dat het verplichtende karakter er wat af zou moeten. En daar gaat de discussie natuurlijk om. Viri probati: ik zou willen dat ze er al waren. Hier in Afrika heeft de leiding nog moeite met de permanente, getrouwde diaken. Piet, daar zou je ook eens een balletje over moeten opgooien. Want dat vind ik eigenlijk een grote schande. Als die er waren, dan zou dat voor vele mensen die in de kerk willen werken, een goede oplossing zijn. Je hebt dan ook niet zo veel priesters meer nodig. En het is geen noodoplossing: het is een eeuwenoude traditie die we hebben laten versloffen. Jammer. Maar het is nu weer boven water gekomen: waarom willen de bisschoppen hier er niet van horen? Dat is voorlopig de grote vraag voor mij. Zou Mill Hill bereid zijn om getrouwde diakens op te leiden en werk te geven in de congregatie?” 7. Nog een oud-missionaris van Congo schreef het volgende: ‘Hier zijn enkele van mijn gedachten over het celibaat die ik al vijfentwintig jaar geleden wilde bespreken. Mijn oprechte conclusies zijn de volgende: Omdat de kerk niet op democratische beginselen rust, blijken discussies zoals over het celibaat,
171
vrouwelijke priesters en homo’s geen indruk op de hiërarchie te maken. Men is er meer op uit om de status-quo in stand te houden. Ik verkoos om het verschil in de wereld te maken en ik geniet ervan. Ik ben nu al 21 gelukkige jaren getrouwd. Onze kinderen doen het fantastisch en verschaffen ons veel plezier in ons drukke leven. We zijn druk bezig om een voortdurende, geestopbouwende, sociaal-verantwoorde en menselijke tegenwoordigheid op aarde te scheppen en te onderhouden. Gods Geest is zo krachtig aanwezig en doet ongelofelijke wonderen in ons midden. Onze gesprekken zijn een plezier, en een sappige kracht doet onze acties voor een betere wereld groeien. Liefde vindt een weg om het hoogste en het beste te scheppen. De vraag blijft steeds: ‘Zijn wij bereid te gaan waar de liefde ons heenvoert niettegenstaande overleveringen, menselijke wetten en dogma’s? Een goede Joodse vriend van me vertelde me dat hij zich niet voor kan stellen dat Jezus niet getrouwd was, omdat getrouwd zijn een fundamentele voorwaarde is om een rabbi te kunnen zijn. De Da Vinci Code lijkt me correct te zijn. Maar wat maakt het tenslotte uit? We leven in een andere tijd. En vandaag heeft genoeg aan zichzelf. Dank je, Piet, en veel zegen over je indrukwekkende leven. Ik ben ook zeer dankbaar voor de ervaring die ik opdeed terwijl ik bij Mill Hill was.’ 8. Een Afrikaanse Mill Hiller schreef: ‘Beste Piet, Het doet me altijd goed om je schrijven te lezen. Ook dit onderwerp is van belang. Het is gezond om dingen te bediscussiëren en te zien in hoeverre we akkoord gaan of niet. Het is mijn mening dat je onderzoek onder de Basoga interessant is. Maar je weet wel dat er veel verschil bestaat onder de Bantoe volkeren. Sommige spreekwoorden zouden voor de Luo vrijgezel niet opgaan. Is het wel goed om je onderzoek onder de Basoga toe te passen op het hele Afrikaanse continent? In de Afrikaanse culturen bestaan verschillende categorieën vrijgezellen. Wat betreft het celibaat zou ik willen zeggen dat, als ik mijn gelofte niet nakom, het meer met mijn menselijkheid te doen heeft dan met mijn Afrikaanse natuur. De veralgemening in je voorstellen zullen op het kapittel, in mijn ogen, niet veel uithalen. Volgens mij is er een andere prioriteit voor het komende kapittel namelijk een goede discussie aangaande het seksuele misbruik in onze Congregatie. Dan praten we over recht voor de kwetsbaren en over criminaliteit. Piet, ik wens je veel succes en ik hoop dat je voorstellen het kapittel halen. Ik hoop aan de discussie deel te nemen. Het is dan wel nodig dat we bij het onderwerp blijven en niet persoonlijk worden.’ 9. Nog een collega schreef: “Je schreef: ‘Laatst heb ik naar verschillende mensen bovenstaande bijlage gestuurd in verband met een voorbereiding op het komende kapittel van volgend jaar om toch te proberen de celibaatkwestie die elders in de kerk verzwegen wordt, aan te kaarten.’ Je hebt het volste recht om dit proberen te doen, maar ik meen dat ons Mill Hill kapittel daarvoor niet de juiste weg is omdat de celibaatkwestie niet slechts een Mill Hill kwestie is. Het celibaat voor priesters is in onze kerk te diep doorgedrongen als normaal en goed. Je kunt er niet vlug even een verandering in aanbrengen in een Mill Hill kapittel. Ik zelf zou zo'n kwestie niet aan de man kunnen brengen. Maar er moet aan de andere kant toch ook weer iemand zijn die dat wel kan of wil doen, al is het misschien in een andere vorm.” P.S. •
De Afrikaanse Mill Hiller (onder nummer 8) rangschikt de Luo onder de Bantoe, terwijl zij onder de Niloten thuishoren. Hun buren, de Luhya, behoren wel tot de
172
Bantoe. •
Het verplichte celibaat voor priesters in de katholieke kerk is natuurlijk geen Mill Hill probleem. Maar omdat niemand bereid is de kat de bel aan te binden, vroeg ik het Mill Hill kapittel om dat wel te doen en de discussie over het celibaat aan te zwengelen.
•
Ik heb duidelijk gepleit voor een verandering in de celibaatsverplichting voor de Afrikaanse priesters, niet vanwege de natuur van de Afrikanen maar vanwege hun cultuur!
•
In de Oegandese krant, the Daily Monitor, schrijft een gevierde muzikale priester AnthonyMusaala, op 12 maart 2013: ‘Het aantal Oegandese katholieke priesters en bisschoppen die seksueel actief zijn is onbekend. Maar die onsmakelijke verhalen doen overal de ronde: thuis, in de taxi’s, bij de kapper en op de markt.’ ‘Het is een bekend geheim dat vele katholieke priesters en ook enkele bisschoppen in Oeganda en elders, niet langer een celibatair leven leiden. Uitgaande van de vele gevallen kan men worden vergeven als men beweert dat de meeste diocesane priesters ofwel niet meer in het celibaat geloven of indien ze dat wel doen, zij allang de strijd om kuis te zijn opgegeven hebben. Maar in elk geval schijnt het belangrijk te zijn voor priesters om te zweren bij een uitermate imperfect celibaat, alleen al om het ‘heilige priesterbeeld hoog te houden.’ ‘Een campagne voor een mogelijk gehuwd priesterschap moet gestart worden. Dit moet niet gezien worden als een kwestie van rebelleren tegen een bepaald dogma maar een lezen van de tekenen van de tijd.. Omdat er geen fundamentele theologische argumenten bestaan vanuit traditie of kerk-discipline, geloof ik dat het een kwestie van gezond verstand is dat op den duur de Latijnse kerk getrouwde priesters in zijn rangen heeft. Dat zal niet gemakkelijk zijn, want het celibaat dient bepaalde machten in de kerk, want celibataire priesters zijn goedkoper en gemakkelijker te sturen maar ik ben ervan overtuigd dat we met de tijd verlost zullen worden van een onnodig juk, want het celibaat helpt ons geheel niet, want die verplichting komt in Afrika des te harder over. Want bij ons zijn gezin en familierelaties essentieel voor een gezond geestelijk evenwicht.’ De reactie van aartsbisschop Kizito Lwanga van Kampala is: Priester Musaala wordt meteen geschorst van de bediening van de sacramenten en van elke bestuurlijke functie in de katholieke kerk. In plaats van een gesprek of dialoog zet de aartsbisschop van Kampala de gebruikelijke stappen zoals het kerkelijk wetboek voorschrijft en schorst de brievenschrijver. De wet krijgt ook hier voorrang op de barmhartigheid.
173
HOOFDSTUKXIV Homoseksualiteit in Oeganda In 1877 bereikten protestante missionarissen Oeganda en werden verwelkomd door koning (Kabaka) Muteesa. Twee jaar later kwamen de katholieke missionarissen in de personen van de Witte Paters, Mapeera (ba mon Pères). De eerste katholieke priester was Père Simon Lourdel. Het duurde niet lang of koning Muteesa speelde de twee christelijke religies en de Arabieren tegen elkaar uit. Kabaka Muteesa had 85 vrouwen en zo’n 500 jongens en mannen aan zijn hof. Hij was de vader van 96 kinderen. De Witte Paters moesten al gauw vertrekken maar kwamen na de dood van Muteesa in 1884 weer terug. Mwanga, de zoon van Muteesa, volgde zijn vader op. Aan zijn hof bevond zich een zekere Joseph Mukasa die een vurige bekeerling bleek te zijn. Hij spoorde vele jongens en mannen aan om zich te laten dopen. Raadgevers hitsten de koning tegen Mukasa op, waardoor deze in een kwaad daglicht kwam te staan. Mukasa werd naar de brandstapel verwezen, vooral toen hij de koning niet toeliet om zijn jonge vrienden als sekspartners te gebruiken. Zijn beul had medelijden met hem en onthoofde hem eerst. Vervolgens legde hij hem op de brandstapel. Vele anderen werden later onthoofd, in stukken gehakt of op de brandstapel geworpen in Namugongo. De tweeëntwintig martelaren van Oeganda werden op 18 oktober 1964 in Oeganda heiligverklaard door Paus Paulus VI. Hun feestdag is op 3 juni. Op die dag verzamelen zich elk jaar zo’n half miljoen pelgrims uit heel Oost-Afrika. Sommigen onder hen hebben dan al dagenlang gelopen. Er zijn in Namugongo twee heiligdommen, een katholieke en een anglicaanse, op twee kilometer van elkaar. Het heiligdom van Namugongo.
174
Als de Kabaka homofilie bedreef, is homoseksualiteit dan een zuiver westers verschijnsel? Volgens mensenrechtenactivisten zijn er minstens 500.000 homo’s in Oeganda waar de totale bevolking op 31 miljoen staat. Maar dit is een zeer ruwe schatting, want bijna niemand durft uit de kast te komen, omdat de bestaande wetten homoseksueel gedrag bestraft met maximaal 14 jaar gevangenschap. De bestaande wetten stammen nog uit de tijd van de Britse koloniale overheersing. In het algemeen en vooral in de media zien Afrikanen homoseksualiteit als on-Afrikaans en onchristelijk. Van de 53 Afrikaanse staten criminaliseren 38 staten homoseksualiteit. Zoals in vele Afrikaanse landen worden homo’s in Oeganda fysiek belaagd, hun eigendommen beschadigd, staan ze onder druk van chantage, doodsbedreigingen en correctionele verkrachting! Amerikaanse evangelisten houden kerkdiensten om homo’s te genezen ‘door de kracht van Jezus Christus.’ Hun agenda is om van homo’s hetero’s te maken omdat homo’s de opgroeiende jeugd zouden misbruiken en omdat de homobeweging een kwalijke instelling is die de bedoeling heeft om het huwelijk te vernietigen en het te vervangen door vrije liefde. De film ‘Call me Kuchu’ probeert de homogemeenschap in Oeganda voor te stellen als een zeer moedige organisatie die bloot staat aan vervolging. Een zekere Victor Mukasa is een activist voor de homogemeenschap. De politie deed een inval in zijn huis. Victor klaagde de minister van Justitie aan en won (in 2008), want in de Oegandese grondwet van 1995 zegt artikel 21 gelijkheid en vrijheid van discriminatie toe op politiek, economisch, sociaal en cultureel vlak en gelijke bescherming van de wet. Dus volgens de grondwet mag niemand gediscrimineerd worden op grond van seks, ras, kleur, etnische afkomst, stam, geboorte, religie of geloof, sociale of economische staat, politieke opinie of handicap. Recente ontwikkelingen: a.David Bahati: In april 2009, besluit het Oegandese Parlement dat het parlementslid David Bahati een wetsvoorstel mag indienen om het hoofd te bieden aan interne en externe bedreigingen tegen het traditionele, heteroseksuele gezin. Het wetsvoorstel wordt op 13 oktober 2009 ingediend om de Oegandese cultuur met zijn wettelijke, religieuze en traditionele waarden te beschermen tegen pogingen van mensenrechtenactivisten die ongebreidelde vrije liefde zouden willen invoeren in Oeganda. De wetgeving moet homoseksualiteit criminaliseren met de doodstraf voor serieovertreders, voor vermoedelijke homoseksuelen die hiv-positief zijn, en voor hen die seksuele relaties hebben met personen onder de 18 jaar. Degenen die vermoedelijk of feitelijk homoseksuele activiteiten aan de dag leggen, moeten verplicht een hiv-test ondergaan. Oegandezen die in het buitenland dergelijke activiteiten aan de dag leggen, moeten uitgeleverd en aangeklaagd kunnen worden. Degenen die op de hoogte zijn van iemands homoseksueel gedrag of weet hebben van organisaties die homorechten steunen, moeten de overtreding binnen 24 uur aangeven; zo niet, dan kunnen zij tot drie jaar cel veroordeeld worden; hieronder vallen ook pastorale en medische hulpverleners! Men dacht dat het wetsvoorstel 99 % kans had om aangenomen te worden. Zelfs president Museveni stond achter het wetsvoorstel. Na intense en internationale druk en dreigementen om internationale, financiële hulp stop te zetten zegt Oeganda’s minister van Ethiek en Integriteit, James Nsaba Buturo, op 9 december 2009 toe dat het wetsvoorstel veranderd wordt door de doodstraf om te zetten tot levenslang voor serie-overtreders. Aanvankelijk zegt
175
meneer Buturo dat de wet er komen zal zelfs als dat zou betekenen dat Oeganda zich terugtrekt uit internationale verdragen zoals de universele verklaring van de rechten van de mens en het missen van internationale hulp. Meneer Buturo vindt echter levenslang toch beter omdat de overtreder dan nog de kans krijgt om zijn gedrag te wijzigen. Bahati zegt op 8 januari 2010 niet van plan te zijn om het wetsvoorstel in te trekken, hoewel president Museveni dan toch aangeeft dat de wet te straf is. Bahati zegt dat Oeganda niet toe mag staan dat schoolkinderen gerekruteerd worden voor homoseksualiteit. In augustus 2011 oordeelt het kabinet dat de huidige wetgeving voldoende is om homoseksualiteit illegaal te maken. Internationale organisaties denken, mocht de voorgestelde wetgeving er doorkomen, dat president Museveni onder internationale druk zijn veto uit zal spreken. b. Amnesty rapporteert al spoedig dat mensen die vermoed worden homo’s te zijn, gearresteerd, gemarteld en misbruikt worden door de autoriteiten. Sommige homo’s verlaten Oeganda of duiken onder. KapyaKaoma stelt dat de poging om homo’s af te schilderen als een bedreiging van het Afrikaanse gezin, het leven van bepaalde mensen in gevaar brengt. c. Amerikaanse evangelisten Rick Warren en Scott Lively daarentegen wakkeren de homohaat nog verder aan door homoseksualiteit gelijk te stellen aan kindermisbruik. Zo vormen zij de publieke mening in Oeganda. Zij beweren dat homo’s twaalf keer meer geneigd zijn kinderen lastig te vallen dan heteroseksuelen; homoseksuele onderwijzers zeven keer meer geneigd zijn hun leerlingen lastig te vallen en verantwoordelijk zijn voor op zijn minst 25 procent van misbruik onder kinderen. Veertig procent van de misbruikte kinderen zou het slachtoffer zijn van mensen die homoseksualiteit bedrijven. Deze beweringen blijken achteraf uit de lucht gegrepen. Ook gebeurt het dat pastores van opkomende kerken en sekten elkaar van homoseksuele praktijken beschuldigen. In april 2009 drukt een Oegandese krant de namen af van vermoedelijke homo’s met tips hoe men homo’s kan herkennen. In oktober 2010 publiceert een andere krant (Rolling Stone) een lijst van honderd top homo’s met hun foto’s en adressen en geeft het publiek de raad om hen op te hangen. Als groepen mensen later de redactie ter verantwoording roepen, geeft de redactie het excuus dat ze de politie wilde helpen om genoemde mensen te arresteren. Wanneer DavidKato, Oeganda's bekendste homoactivist, en anderen de krant aanklagen, oordeelt een hoger gerechtshof dat de krant moet stoppen met het publiceren van foto’s van homo’s. Op 26 januari 2011 wordt Kato vermoord. Zijn schedel is met een hamer bewerkt. De plaatselijke autoriteiten schrijven het voorval af als een roofoverval. Zijn foto had in de Rolling Stone gestaan.
In Wikileaks staat dat een Amerikaanse diplomaat van mening is dat de haat tegen homo’s een bliksemafleider is voor ‘s lands politieke en economische problemen. Parlementslid Bahati, pastor Martin Ssempa en minister James Buturo blijken
176
verantwoordelijk te zijn voor het promoten van de golf van onverdraagzaamheid. De diplomaat stelt dat zelfs, indien de wet nooit wordt aangenomen, homofobie in Oeganda nog jarenlang hoogtij zal vieren.
177
Martin Ssempa is een pastor verbonden aan Makerere universiteit. Hij organiseert anti-homo protesten. Hij preekt dat vele homo’s pedofielen zijn die zwaar gestraft moeten worden. Hij zet zich in om er zeker van te zijn dat homoseksualiteit nooit het legale licht in Oeganda zal zien. Canyon Ridge, de pastor van de Christian Church in Las Vegas (V.S.), ondersteunt Ssempa in zijn streven het aidsprobleem aan te pakken. Internationale regeringsleiders waaronder Barack Obama tekenen protest aan en dreigen hun ontwikkelingshulp in te trekken. Kerken en mensenrechtenactivisten sturen een brief naar president Museveni zeggende dat de christelijke kerken tot taak hebben om de liefde en barmhartigheid van Christus aan allen aan te reiken. Het gewraakte wetsvoorstel zou hun missie niet alleen moeilijk maar ook onmogelijk maken. d. Anglicaanse kerk: Na privégesprekken met de Oegandese anglicaanse kerk, zegt de aartsbisschop van Canterbury, Dr. Rowan Williams: ‘In het algemeen is de voorgestelde wet schokkend streng en ik kan me niet voorstellen dat het wetsvoorstel ondersteund kan worden door een anglicaan na wat onze kerkgemeenschap de laatste tientallen jaren gezegd heeft. De voorgestelde doodstraf maakt het pastoraal werk onder de homo’s onmogelijk omdat pastores verplicht worden hun parochianen aan te klagen.’ Maar splijtingen treden op in de anglicaanse gemeenschap. De bisschop van Karamoja, JosephAbura, schrijft: ‘Oegandees parlement, waakhond van onze wetten, ga je gang en vervaardig de anti-homo wetgeving. Alleen dan gedragen we ons verantwoordelijk tegenover onze jeugd en ons land, want we hoeven geen verantwoording tegenover Canada of Engeland af te leggen. Wij zijn hier de baas.’ De anglicaanse kerk in Oeganda blijkt tegen de doodstraf te zijn, maar de aartsbisschop, Henry Luke Orombi, doet geen uitspraak. De gepensioneerde bisschop Christopher Senyonjo durft zich wel openlijk uit te laten over zijn oppositie tegen de betreffende wet. Later spreekt de anglicaanse kerk van Oeganda zich als volgt uit: De kerk waardeert het doel van het wetsvoorstel omdat het voorstel het gezin wil beschermen, want • In Oeganda is alleen een huwelijk tussen een man en een vrouw geldig. • Er bestaat een verbod op en straf voor homoseksueel gedrag, omdat homo’s het traditionele gezin in gevaar brengen. • Er moet een verbod komen op internationale overeenkomsten die niet overeenkomen met het wetsvoorstel. • Er moet een verbod komen op organisaties die homoseksueel gedrag propageren. De anglicaanse kerk in Oeganda doet daarom de volgende voorstellen: • • • •
We behoren het vertrouwen van de medische, pastorale of begeleidende zorg te beschermen. Er moet een speciale bescherming van jongens tegen homo’s komen zoals een verbod op het verkrijgen of het in bezit hebben van promotiemateriaal voor homoseksualiteit als een alternatieve levenswijze. Homoseksuele praktijken mogen geen recht op legale bescherming genieten. Schoolmateriaal omtrent seksuele opvoeding moet overeenkomen met de waarden en wetten van Oeganda.
178
• •
Er behoort een bredere raadpleging van personen en organisaties te komen buiten de bestaande ministeries om. Men moet de gaten in de huidige wetgeving met betrekking tot homoseksualiteit bestuderen.
e. De katholieke aartsbisschop van Kampala, Cyprian Lwanga, spreekt zich in december 2009 over de wetgeving uit en zegt dat het wetsvoorstel onnodig is omdat de bestaande wetten al goed genoeg zijn. Hij zegt verder dat het wetsvoorstel tegen de kernwaarden van het christendom is, en uit vooral zijn bezorgdheid aangaande de doodstraf. Lwanga beweert dat homoseksuelen eerder aangemoedigd moeten worden om zich om te turnen. Het Vaticaan ondertussen onderhoudt goede relaties met Oeganda en prijst Oeganda in december 2009 om zijn klimaat van vrijheid en respect voor de katholieke kerk. Drie dagen eerder echter uit de Vaticaanse attaché bij de Verenigde Naties zijn voorbehoud, zeggende dat Paus Benedictus tegen onjuiste discriminatie van homo’s is. Later is de katholieke kerk vertegenwoordigd op een oecumenische bijeenkomst in Oeganda en stelt zich op achter het omstreden wetsvoorstel. Zodoende wordt de indruk gewekt dat de aartsbisschop zijn positie veranderd heeft. Maar de aartsbisschop heeft de opinie van de bijeenkomst noch gesteund noch verworpen. Deze weifelende houding van de katholieke kerk siert haar niet. Ik krijg de indruk dat de aartsbisschop van Kampala geen inzicht heeft in wat homoseksualiteit is en hoe men pastoraal de homogemeenschap kan begeleiden. Het siert de bisschop dat hij de homo’s niet aan de schandpaal nagelt, maar van begrip en meeleven is totaal geen sprake. f. Nederlands commentaar: op 3 december 2012 antwoorden minister Timmermans (BZ) en minister Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) op vragen van het Kamerlid Van Klaveren (PVV) over de invoering van de doodstraf op homoseksualiteit in Oeganda met de volgende woorden: ‘De inhoud van het wetsvoorstel is bijzonder zorgelijk. Nederland heeft de Oegandese autoriteiten meermaals laten weten dat een dergelijke wet strijdig is met de internationale rechtelijke verplichtingen van Oeganda.’ In februari 2012 introduceert Bahati opnieuw zijn wetsvoorstel maar nu zonder de doodstraf. Hij is optimistisch dat zijn wetsvoorstel er door zal komen. ‘Geen enkele druk en geen vuile trucjes zal het Oegandese parlement ervan weerhouden om de kinderen van Oeganda te beschermen.’ Simon Lokodo, de Oegandese minister van Ethiek en Integriteit zegt: ‘De dreiging van westerse landen om financiële hulp stop te zetten is pure chantage, neokolonialisme en onderdrukking.’ (Reuters op 29/6/2012). g. Desmond Tutu: In al dat geharrewar kent Afrika een moedige man genaamd Bisschop Desmond Tutu. Hier zijn commentaar: ‘God zegt niet dat zwart beter is dan blank, lang beter dan kort, voetballers beter dan basketballers, christenen beter dan moslims, homo’s beter dan hetero’s. Nee, God zegt: bemint elkaar, bemin je naaste. God is voor vrijheid, voor gelijkheid en voor liefde. Als Oeganda’s parlement de anti-homo wet goedkeurt, dan keurt ze vervolging, discriminatie, haat en vooroordeel goed in het hele land. De wet zou liefdesrelaties criminaliseren net zoals
179
het apartheidsregiem intieme relaties tussen zwarte en blanke Zuid-Afrikanen veroordeelde. God discrimineert niet onder de leden van het gezin. In de loop van de eeuwen hebben mensen van alles uitgevonden om anderen te onderdrukken onder het voorwendsel van hun eigen superioriteit, in naam van hun eigen cultuur, in naam van hun geloof of huidskleur. Daarom denken ze dat ze verantwoord bezig zijn als ze de ander haten, bombarderen of verminken. Het anti-homo wetsvoorstel dat nu bekeken gaat worden, is ook zo’n voorwendsel. Nelson Mandela zei: ‘Niemand wordt geboren met haat in zijn hart.’ Als we leren haten, kunnen we ook leren lief te hebben. Niemand met een beetje gezond verstand kan zeggen dat zijn rechten zwaarder wegen dan die van een ander. Als het wetsvoorstel grote steun onder de bevolking heeft, dan is het de plicht van de staat om zijn onderdanen te informeren over discriminatie en gelijkheid. De staat heeft de plicht om fundamentele dwalingen uit de doeken te doen aangaande wat het betekent om lesbisch, homo, biseksueel of transseksueel te zijn. Als we homo’s afschilderen als gekke en verdorven leden van de gemeenschap, dan keren we terug naar wat de Joden ervoeren ten tijde van de nazi’s. En wat betreft degenen die zeggen dat homoseksualiteit geen onderdeel van de Afrikaanse cultuur is, zij vergeten dat in de loop van onze geschiedenis homo’s in Afrika altijd vreedzaam (samen met hetero’s) gewoond en geleefd hebben.’ ‘ Ik ben trots dat we in Zuid-Afrika na de omverwerping van de apartheid een grondwet gemaakt hebben waarin alle vormen van discriminatie, inclusief discriminatie op basis van seksuele geaardheid, verboden zijn. We hebben dit gedaan omdat we begrepen dat de vrijheid van de één afhangt van de vrijheid van allen. Dat is de ubuntu geest: Ik kan niet vrij zijn als jij niet vrij bent. Ik ben een onderdeel van een groter geheel en ik word gekleineerd als een ander vernederd of gekleineerd wordt, wanneer anderen gemarteld of onderdrukt worden. Raciale superioriteit werd gebruikt om onze landen te koloniseren. Nu staan we voor een andere uitdaging: dat onze seksuele geaardheid onze identiteit bepaalt en de ene groep boven de ander stelt. Het bezorgt me veel pijn als ik onderdrukking van Afrikaanse broeders en zusters zie alleen omdat ze liefde bedrijven. Haat heeft geen recht om in Gods huis plaats te nemen. Ik raad het Oegandese volk aan om haat en vooroordeel opzij te zetten. Liefde heeft een natuurlijke voorsprong op haat.’ h. Volgens de BBC zegt President Museveni in december 2012 dat homo’s niet vervolgd of gedood mogen worden. Maar hij benadrukt dat homoseksualiteit niet gepromoot mag worden.
President Museveni (reeds vanaf 1986). (Daily Monitor) i. Situatie rond de Jaarwisseling 2012-2013: 1. Tijdens de Nieuwjaarsredevoeringen op 1 januari 2013 dringen verschillende sprekers erop aan dat het parlement zo gauw mogelijk de anti-homo wet er doordrukt om te voorkomen dat de jeugd homogedrag overneemt.
180
2. De aartsbisschop van de anglicaanse kerk in Oeganda zegt dat zijn kerk door zal gaan om de cultuur te beschermen alsook het erkende huwelijk tussen man en vrouw. 3. In de dagen voor Kerstmis 2012, tijdens de nationale gebedsdag en -nacht in het stadion in Kampala waar tienduizenden mensen bijeen zijn, waarschuwen verschillende evangelische predikers het parlement om niet de zijde van het Westen te kiezen omdat ze dan hun baan zullen verliezen. De sprekers zeggen: ‘Wij vragen de parlementsleden om hun tijd niet te verknoeien maar de wet goed te keuren opdat de schooljeugd niet gerekruteerd wordt.’ Bisschop David Kiganda, het hoofd van de ‘wedergeborenen’ zegt: ‘Onze leiders moeten geen dingen doen om het wetsvoorstel nog verder tegen te houden, omdat het kwaad de moraliteit van het volk bedreigt.’ Pastor Paul Schinners van het Verenigde Koninkrijk zegt: ‘Oeganda mogen we prijzen voor zo’n wet, want men komt duidelijk uit voor God. Geen enkel ander land heeft zo’n plan en Oeganda zal erdoor gezegend worden.’ In het stadion spreekt de leider van de federatie van de ‘wedergeborenen’ in Oeganda als volgt: ‘De anti- homowetten moeten doorgevoerd worden om de zonde rechtstreeks aan te vallen. De wetgevers moeten het wetsvoorstel bovenaan op hun agenda zetten als ze van reces terugkeren. Wij zijn geschokt dat de persoon die in de kranten opgenoemd werd, naar de Verenigde Staten gevlucht is. En we weten dat de V.S. hem niet terug zullen sturen. Oeganda moet laten weten dat we hem niet meer nodig hebben. Laat Amerika hem maar houden.’ 4. Persagentschap Cisa deelt ons op 4 januari 2013 mee: ‘Deze anti-homo houding vinden we ook terug in Kameroen. Zoals in de meeste Afrikaanse landen is homoseksualiteit illegaal in het land. De katholieke aartsbisschop van Yaounde, Victor Tonye Bakot, vertelde zijn gehoor op Kerstdag: ‘Een huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht is een misdaad tegen de mens(elijk)heid. We moeten allen met al onze energie opstaan om homoseksualiteit te verslaan. Ik ben dankbaar tegenover de media dat zij het bericht meegedeeld hebben dat het een misdaad tegen de mens(elijk)heid is.’ Dit commentaar volgt op de veroordeling tot drie jaar cel eerder die maand van de 32 jaar oude Jean-Claude RogerMbede die werd veroordeeld omdat hij een berichtje gestuurd had aan een andere man dat hij van hem hield. Tenminste 12 mensen waren eerder dat jaar als homo’s veroordeeld tot gevangenisstraffen van zes maanden tot vijf jaar. 5. Anti-homo wetten zijn al in drie Afrikaanse landen ingevoerd, namelijk in Burund in 2009, in Malawi in 2010 en in Nigeria in 2011. 6. Thomas von der Dunk geeft op 4 januari 2013 commentaar op de kersttoespraak van de Paus (Benedictus) door te zeggen: ‘Inhoudelijk veel nieuws heeft de paus in zijn jongste 'kerstgedachte' inderdaad niet gezegd: daarin heeft Jan Dirk Snel (O&D, 28 december) gelijk. Dat valt van een instituut dat zich op eeuwige goddelijke waarheden beroept, ook nauwelijks te verwachten. Maar de schrille toon waarmee de eigen afkeer van homoseksualiteit onder woorden is gebracht, is wel opmerkelijk. Een bedreiging voor de wereldvrede en het voortbestaan van de mensheid - voor minder doet men het inmiddels niet. Het zou lachwekkend zijn, ware het niet dat het Vaticaan daarmee mensenlevens in gevaar brengt doordat christelijke fundamentalisten in Afrika hierin een aanmoediging kunnen zien om hun dodelijke jacht op homo's voort te zetten.’ 7. Begin januari 2013 diende voor het gerechtshof in Springfield, Massachusetts (V.S.), een zaak tegen de anti-homoactivist Scott Lively. De zaak was aangespannen door het Amerikaanse Center for Constitutional Rights ten behoeve van seksuele minderheden in
181
Oeganda. Lively wordt door velen beschouwd als de ‘inspiratiebron’ van het draconische wetsvoorstel in Oeganda om in bepaalde gevallen de doodstraf op te leggen aan homoseksuelen. Binnenkort wordt het voorstel waarschijnlijk door het Oegandese parlement behandeld. Tijdens een demonstratie voor het gerechtshof, verklaarde de Oegandese homoactivist Pepe Onziema: “We willen dat Lively verantwoordelijk wordt gehouden voor de escalerende homohaat en homovervolging in Oeganda. Deze zaak moet duidelijk maken dat dergelijke acties voor ons heel ernstige gevolgen hebben en dat ze moeten stoppen.” (Bron: Religion Dispatches) 8. De Oegandese krant ‘The Daily Monitor’ bericht op 7 febr. 2013 dat de ambassadeur van de Europese Unie, Roberto Ridolfi, aan de voorvechters van homorechten een geldbedrag van 1.8 miljoen euro geschonken heeft voor een driejarig programma. De genoemde ambassadeur waarschuwt de Oegandese regering dat de invoering van de anti-homo wetgeving een vermindering van ontwikkelingsgelden teweeg zal brengen. Hij vraagt de Oegandese regering om de aandacht vooral te richten op gezondheidsvoorlichting en op de ontwikkeling van de infrastructuur. Conclusie: Een oude wetgeving uit de koloniale tijd, een ontkenning van het verleden en het heden, internationale druk en een grote mate van onbegrip bij kerkelijke en civiele leiders betreffende de aard van homoseksualiteit belagen het leven van de homo’s in Oeganda en in vele andere Afrikaanse landen. Er is niet alleen sprake van discriminatie maar ook van een gerechtelijke vervolging en zelfs van moord op al dan niet vermoedelijke homo’s. Kerkleiders weten bovendien niet hoe ze met homo’s om moeten gaan. Zij blijven steken in een veroordelende houding en blijven in gebreke door de afwezigheid van een goede pastorale begeleiding. De evangelische opdracht zou hen moeten aanzetten om voor de gemarginaliseerde homo’s in de bres te springen zoals Jezus zelf steeds als de barmhartige voor de gemarginaliseerden opkwam.
182
HOOFDSTUKXV Verrijzenis spiritualiteit In mijn publicatie genaamd ‘Fabelachtig Afrika’ heb ik verschillende verrijzenisverhalen onder de aandacht gebracht. Het wonderbaarlijke is dat in een werelddeel waar zoveel armoede heerst, waar mensen zwaar geleden hebben onder de slavenhandel en de daarop volgende kolonisatie en bezetting, onbeschrijfelijke ontberingen en vernederingen doorstaan hebben in de burgeroorlogen na de onafhankelijkheid (1960 in Congo en 1962 in Oeganda), mensen toch zo’n sterke overlevingsdrang hebben. Dat hevige verlangen bezitten ze misschien juist wel omdat ze het zo moeilijk hebben en omdat ze door omstandigheden gedwongen werden en nog steeds worden om te proberen te overleven. Zij leven in de overtuiging dat ‘na regen komt zonneschijn.’ Dankzij hun sterke cultuur waarin de levenden en de doden sterk verbonden zijn, overleven ze nog steeds. Diezelfde moed en strijdbaarheid treffen we ook in de bijbel aan: een nooit aflatende strijd om te overleven: de trektocht naar Palestina en later naar Egypte, het verblijf in het land van de Farao, de vlucht uit Egypte, de verovering van Palestina en van Jeruzalem, de Babylonische gevangenschap en toch weer de terugkeer naar Jeruzalem. Het Oude Testament is één grote beschrijving van strijd tegen de vijand of van onderlinge twisten; beide een strijd op leven en dood. In het Nieuwe Testament vinden we de komst en de dood van Johannes de Doper, de dood en verrijzenis van Lazarus, de genezing van vele zieken en de komst van Jezus en vooral de beschrijving van zijn dood en verrijzenis. We treffen er de verkondiging van zijn leerlingen aan en de beschrijving van aanslagen op sommigen onder hen. Maar centraal in het Nieuwe Testament staan echter de dood en de verrijzenis van Jezus. Deze Afrikaanse verhalen van dood en verrijzenis gaan door in de talloze (burger)oorlogen die ook nu nog in 2013 in Afrika en in het Midden Oosten gevoerd worden. Dus de verrijzenisverhalen dragen ook vandaag de dag nog bij om mensen moed in te spreken, om niet op te geven, want het leven gaat door: er is leven na de dood, er is verrijzenis. Ik zal hier de genoemde Afrikaanse verrijzenisverhalen even kort samenvatten: 1. Bamüzingiiza (Oeganda): Er heerst een vreselijke honger. De mensen verhuizen naar een groot bos. Maar daar woont een groot monster dat de mensen steeds weer aanvalt en praktisch het hele dorp verslindt. Slechts één zwangere vrouw (Babigümira) weet weg te vluchten naar een hoge berg, waar ze een zoontje baart. Dat kind wordt Bamüzingiiza (men draagt hem op handen) genoemd. Als hij opgroeit, trekt hij eropuit om het monster te zoeken. Zijn overleden opa raadt hem in een droom aan om eerst drie dagen te vasten. Met behulp en de inspiratie van zijn opa weet hij uiteindelijk het monster te doden. Hij opent de buik van het monster en de opgegeten dorpelingen komen dansend en zingend naar buiten.
183
Conclusies:
• • • •
• • •
De zonen van Jakob vergingen van de honger en zochten eten in Egypte (Genesis 46, 1-7). De mensen in het Oegandese verhaal verhuisden naar een groot bos op zoek naar eten. Bamuzingiiza is de redder, de Messias. De voorouders helpen hem om het leven van de stam te redden. Er loopt een sterke parallel tussen het verhaal van Babigumira en Bamuzingiiza enerzijds en dat van Maria en Jezus anderzijds. In het Oegandese verhaal wordt de bevolking uit de handen van het monster gered en komt weer tot leven. In het verhaal van Jozef in Egypte, van Mozes, van David, in dat van Samson en in dat van Jezus en van Petrus, worden mensen uit de handen van het kwaad gered en zullen weer nieuw leven bezitten. In al die verhalen is er nieuw leven na honger, ellende, dood en verderf. Dat nieuwe leven komt niet zomaar uit de lucht vallen, maar wordt verwekt door een redder, een Messias, met behulp van de voorouders of door God. Voor je een belangrijke gebeurtenis onderneemt, is vasten geboden. Bamuzingiiza vastte drie dagen, Jezus vastte 40 dagen. De zwangere vrouw die redding bracht (Babigumira) is als een andere Maria, de moeder van Jezus. Beiden baarden een redder. Het Afrikaanse spreekwoord komt dan in mijn gedachten naar voren: ‘Als een eekhoorn een olifant baart, is de olifant dan niet haar kind?’ We moeten de moeder van de held eren, want zij is en blijft zijn moeder!
2. Het meisje Mudo (Oeganda): (Fabelachtig Africa blz.15-17) Toen het meisje Mudo een puber werd, kreeg zij maar geen borsten. De vader raadpleegde een medicijnman die hem beval om een hutje in de bush-bush te bouwen en Mudo daarin onder te brengen. Haar moeder moest haar elke dag eten en drinken brengen. De vader bouwde een huisje in de wildernis. De afspraak was dat haar moeder een lied zou zingen; dan pas mocht Mudo de deur van haar hutje openen. Chimpansees waren kwaad dat hun terrein zomaar ingenomen was door een onbekende. Een van hen vatte het plan op om de vreemde te doden. Hij luisterde naar het lied van de moeder. Eerst lukte het hem niet om het lied fatsoenlijk na te zingen, maar tenslotte lukte het toch, en jawel, Mudo deed haar deur open. De chimpansee greep haar vast, at haar op en zette haar hoofd op de waterpot in het huisje. De ouders konden zich van spijt de haren wel uit hun hoofd trekken. De vader consulteerde weer de medicijnman. Deze laatste gaf hem instructies om de juiste chimpansee te kunnen doden. De vader wist inderdaad de schuldige chimpansee op te sporen en gaf hem met zijn kapmes een klap op zijn kop. Voor de chimpansee stierf, gaf hij de vader de opdracht om zijn pink af te snijden. Toen hij dat deed, kwamen Mudo en nog vele anderen uit de chimpansee tevoorschijn. Ze gingen zingend en dansend terug naar huis.
184
Conclusies:
• • • • • • • •
De ouders zorgen goed voor hun dochter. De ouders tonen zich bezorgd wanneer ze merken dat hun dochter niet volwassen wordt. De ouders zoeken een oplossing voor het probleem van hun kind. Iemand wordt slechts volwassen door afstand van zijn/haar ouders te nemen. Men wordt echt volwassen door zich terug te trekken in stilte, want in de stilte en in zelfreflectie kan een persoon groeien en genezen om toch weer deel te worden van een gemeenschap. De macht van het kwaad is er altijd om van onze onnozelheid misbruik te maken. Alleen met een grote dosis moed kunnen we ons leven weer in orde brengen. Na de dood, is er, tegen alle verwachtingen in, toch weer nieuw leven. Maar dat gebeurt niet zomaar. Je moet ervoor strijden. We kunnen niet zonder gevolgen de hele natuur voor onszelf opeisen!
3. Mama Irundu (Soedan): (Fabelachtig Afrika blz. 50-51) Deze moeder van vijf kinderen waaronder een tweeling, wordt door een nijpende hongersnood getroffen. Ze weet niet meer wat ze haar kinderen voor moet zetten. Ze trekt eropuit om op zijn minst wat wilde groenten te zoeken. Ze treft een leeuw aan die een grote antiloop aan het verslinden is. Ze leidt de leeuw af en neemt de antiloop mee naar huis. En zo kan zij haar kinderen weer te eten geven. • • • • •
‘De ellende maakt me inventief. ’ (PK1089). Afrikanen zijn zeer inventieve mensen om van alles met niets te repareren. De moeder, Irundu, is een Jezus figuur. Zij redt haar kinderen door pure moed. Zelfs een leeuw kan haar niet stoppen zoals ook Jezus niet sterven wilde buiten Jeruzalem (Lucas 13, 33). Net als Jezus was ook moeder Irundu niet te stoppen! In die hongersnood is de vader van de vijf kinderen nergens te vinden, maar hun moeder lost het probleem op! Moederliefde overstijgt alle liefde. En we weten dat. Een bejaarde kan op zijn doodsbed nog steeds om zijn moeder roepen! En zelfs als we president van een land worden, moeten we nog steeds onze moeder blijven eren. Als wijzelf groot en machtig geworden zijn en ons moedertje zwak en oud, is en blijft zij nog steeds onze moeder. Zij heeft ons het leven gegeven en het leven dat we bezitten, hebben we aan haar te danken.
4. De kinderen en de rots (Oeganda): (Fabelachtig Afrika blz. 18-19). Een moeder stuurt haar kinderen de deur uit om wilde spinazie te zoeken. Wanneer zij in het open veld zijn, begint het te regenen. De kinderen gaan in een rotsholte schuilen. De eigenaar van de rots, een geest sluit de opening. De moeder wordt ongerust als haar kinderen niet terugkomen. Zij gaat haar kinderen zoeken. Maar ze lijken wel van de aardbodem verdwenen. Door middel van een helderziende vertelt de rotsgeest haar om een koe, een geit en vele kippen te offeren en om priesters te laten zingen en dansen, zodat de geest haar kinderen weer vrij zal laten. En zo gebeurt het ook. Er wordt geofferd, gezongen en gedanst. De rots gaat open en de kinderen hollen naar buiten.
185
Een koe moet geofferd worden. • Net als bij de dood van Lazarus (Jn 11, 1-46) en na Jezus’ begrafenis (Jn 19,16-24) is er hier weer nieuw leven als de rots opengaat. • Voordat je verzoend kan worden met bepaalde geesten of met God, moet er geofferd worden: een bok werd geofferd in de ontmoetingstent en een andere zondebok werd de woestijn ingejaagd (Leviticus 16, 1-10), Jezus offerde zich op het kruis en volgens een bepaalde theologie wordt het kruisoffer • •
in de Mis steeds opnieuw herhaalt. We moeten aan de wensen van de geesten of in het joden- en christendom aan de tien geboden van God voldoen om in vrede te kunnen leven. We moeten de eigendomsrechten van geesten en van de natuur respecteren.
5. Het Waititi verhaal (West-Afrika). (Zie C blz. 35). •
Dit vogelverhaal is, zoals vermeld, een verrijzenisverhaal. Het lied bracht de vogel. De steen bracht de dood maar de begrafenis bracht leven. Waar stilstand en dood heersten, ontstaan activiteiten en nieuw leven, want de tevreden voorouders brengen leven zoals er nog nooit eerder was. Als je de voorouders en hun voorschriften respecteert, ontvang je zegening op zegening.
•
We kunnen een parallel zien met het Jezusverhaal. Zijn leer trok Judas aan. Maar Judas raakte de weg kwijt en veroorzaakte de dood voor Jezus en voor zichzelf. Maar de dood van Jezus bracht nieuw leven voort voor Hemzelf en voor de hele mensheid.
•
In de theologie komen we de term ‘felix culpa’ tegen, hetgeen ‘gelukkige schuld’ betekent: dankzij de fout van Adam en Eva verscheen Jezus, onze verlosser, in ons midden. Anders hadden we, zo is de redenering, nooit Gods Zoon kunnen verwelkomen. Ook in het Waititi verhaal vinden we een ‘felix culpa’: dankzij het feit dat Eyenga, de vrouw met het korte lontje, de verboden vogel doodde, kreeg het dorp een naam en hervond het zijn vruchtbaarheid.
•
Alle schepselen behoren gerespecteerd te worden. Ze werden niet voor niets geschapen. Zelfs een vogel krijgt een plechtige begrafenis. Het Waititi verhaal vraagt om respect en eerbied voor al het leven in de natuur, zelfs voor een dier, een insect of een vogel die ons irriteert.
186
•
Als een taboe geschonden wordt, komt de hele gemeenschap eronder te lijden. Het doden van de Waititi vogel heeft een funest gevolg voor de menselijke vruchtbaarheid. De hele gemeenschap is de dupe en moet zich met de voorouders verzoenen.
•
Traditionele priesters moeten rituelen uitvoeren met zang, dans en muziek om ons met de geestenwereld te verzoenen. De zichtbare en de onzichtbare wereld moeten weer in evenwicht gebracht worden. Het evenwicht wordt hersteld als de richtlijnen van de voorouders, van de geesten of van God opgevolgd worden.
•
Zang, dans en gebed zijn middelen om ons evenwicht met de schepping, met de geesten en met onszelf te hervinden. We moeten het creatieve in onszelf aanboren om nieuw leven te vinden. Het leven volgt niet het stramien van exclusief socioeconomisch denken. Zang, muziek, dagdromen, meditatie, dans, vertel-, dicht- en schilderkunst mogen niet veronachtzaamd worden opdat we onze identiteit van menszijn niet verliezen.
•
Afrikaanse verrijzenisverhalen ademen net als vele bijbelverhalen een optimisme uit: er is een strijd gaande op leven en dood, maar uiteindelijk overwint het leven. Het grote exodusverhaal van Mozes zet de toon in de bijbel. Na de dood van Jezus gaat Zijn leven toch weer verder in zijn lichaam, de kerk. In Afrika vind je mythen, fabels en andere verhalen die aangeven dat niettegenstaande alle miserie en andere uitdagingen het leven steeds doorgaat. Daar mogen we dankbaar voor zijn. We mogen God en de voorouders daarvoor prijzen. Laten we de trommels roeren, laten we ons feestelijk uitdossen, laten we zingen en dansen. Kleine en grote monsters worden immers telkens overwonnen.
187
HOOFDSTUKXVI Conclusies In de bovenstaande hoofdstukken heb ik aspecten van de Afrikaanse spiritualiteit beschreven. Omdat de christelijke kerkgenootschappen hun organisatorische origine in het Westen hebben en dus de koloniale mentaliteit in zich hebben en nog steeds meedragen, is het niet verwonderlijk dat de kerken onmachtig zijn om de specifiek Afrikaanse waarden te bewonderen, op hun juiste waarde te schatten en de aanwezigheid van Gods Geest daarin te ontwaren. Maar Gods Geest blaast nog steeds over de chaos in onze samenleving en in onze geest. Gods Geest blijft ons uitnodigen om haar tegenwoordigheid in de diverse religies te vermoeden en te bespeuren. Enkele kerkleiders sporen ons daarom aan om tot een dialoog te komen met het Boeddhisme, Hindoeïsme, de Noord-Amerikaanse Indianen en de Australische Aboriginals. Zelfs onze vriend Hans Burgman mhm raadde ons in een lezing in Vrijland op 23 augustus 2012 aan om met het Boeddhisme en het Hindoeïsme in dialoog te treden. Maar waarom vergat hij net als zovele anderen om erbij te vermelden dat in Afrika de dialoog met de Afrikaanse religie van wel 150 tot 200 miljoen mensen hoog op de prioriteitenlijst van de missionaris behoort te staan? Ik heb bovenstaande regels geschreven om de stilte van zovele missionarissen en theologen te verbreken. De Bantoe vormen een grote massa mensen verspreid over vele landen. Ook de volken om hen heen zoals in West- en Oost-Afrika staan sterk onder hun invloed. Daarom heb ik verhalen van Soedan en Senegal hierbij ingesloten. Zij ademen dezelfde cultuur uit. Het tweede Vaticaans concilie nodigde ons uit om de schellen van onze ogen te vegen om de schoonheid van Gods schepping en van de menselijke en de goddelijke geest in alle religies en volken te aanschouwen. Maar zijn de leiders misschien bang om hun vooringenomen standpunten op te geven en toe te geven dat ze niet de hele waarheid in pacht hebben? Die leiders bevinden zich niet alleen in kerken en kathedralen maar ook in synagogen en moskeeën. Het Oost-Afrikaanse spreekwoord wordt ook hier bewaarheid: ‘Degene die beweert dat zijn moeder de lekkerste soep ter wereld maakt, is nog nooit zijn dorp uit geweest.’ In deze tijd van internet, massacommunicatie en mogelijkheden tot wereldreizen worden we door Gods Geest uitgenodigd om de kans met beide handen aan te grijpen om onszelf op geestelijk gebied te verrijken. We wonen niet langer in een nietig dorpje zonder contacten met de buitenwereld. Globalisatie stelt ons in staat ons te openen en van de geestelijke rijkdom van andere religies kennis te nemen en te genieten. In oktober 2012 hielden bisschoppen een speciale synode in Rome. De Zuid-Amerikaanse bisschoppen klaagden erover dat zovelen van hun gelovigen overliepen naar Pinkstergemeenten en charismatische kerkgenootschappen. Deze ontwikkeling is al jaren aan de gang en is niet te stoppen. Misschien of hoogstwaarschijnlijk bieden de Pinkstergemeentes iets dat de katholieke kerk weigert hun gelovigen aan te bieden, zoals genezingsrituelen, bijbellessen, levendige bijeenkomsten met moderne muziek en muziekinstrumenten, vrijheid van meningsuiting ook tijdens de diensten, de afschaffing van het verplichte celibaat voor het priesterschap en de openstelling van het ambt voor de vrouw. De Engelsen zeggen: ‘If you cannot beat them, join them’: ‘als je hen niet kan verslaan, sluit je dan bij hen aan.’ Met dit aansluiten bedoel ik: erken dat die Pinkstergemeentes misschien een element van het evangelie
188
ontdekt hebben waarvoor wij blind zijn. Maar die vrees om toe te geven dat we het niet goed doen, of dat we Jezus’ boodschap ergens niet goed begrepen hebben, is te groot. Onze kerkelijke leiders zijn m.i. bang om de ogen te openen voor de tekenen van de tijd. Ze blijven aan een versleten verleden van formules en dogma’s vasthouden en verliezen daarom en daarbij het contact met het heilige. Velen van ons zijn intussen tot het besef gekomen dat dogma’s niet langer leven-gevend zijn, maar dat zij immense problemen geschapen en veroorzaakt hebben, met als gevolg grote verdeeldheid, kerksplitsingen, oorlogen en moordpartijen. De kerkelijke moraliteit beperkt zich tot een kijk op seksualiteit dat meer verboden bevat dan bevrijding aankondigt en ons niet bewust maakt dat we anderen met respect behoren te benaderen. Terwijl kerkelijk Europa voor het grootste deel uit bejaarden bestaat, wordt het evangelie in Afrika door de armen en de jeugd omarmd op hun zoektocht naar het Beloofde Land. In Europa is geloven een privéaangelegenheid, maar in Afrika een gemeenschappelijke onderneming. De plaatselijke kerk is een gemeenschap die wil leven en overleven, op zoek naar vrijheid en vreugde. De westerse kerk breekt op het ogenblik de kleine kerkgemeenschappen stelselmatig af, omdat de leiders vasthouden aan een Eucharistisch centrum dat, bij gebrek aan gewijde dienaren, steeds grotere geografische afstanden moet overbruggen met als gevolg dat het gemeenschapsgevoel volledig de mist ingaat. De eucharistie lijkt niet langer het middel om samen te komen maar het ultieme doel dat zelfs zonder gemeenschap verwezenlijkt moet worden.
Als in de toekomst Afrikaanse kerken meer invloed op de kerk als zodanig krijgen, geef ik het westerse christendom nog een kans om te overleven. De Afrikanen zijn in staat om het evangelie weer aantrekkelijk te maken voor een onverschillig Europa. De kerk van de toekomst zal anders zijn, minder centraal georganiseerd, maar levendiger, dynamischer. De toekomstige kerk zal net als Franciscus zijn pact met het materialisme moeten verbreken, het individualisme zal vervangen moeten worden door een sterk gemeenschapsgevoel, het autocratische en celibataire bestuur door een dienende houding van leiders, dogma’s door spiritualiteit, kerkelijk racisme door een wereldwijde dialoog. De positie en de waardigheid van de vrouw moet vertaald worden in daden en zijn beslag krijgen in de ontwikkeling van een nieuw soort kerk. Het sterke verlangen naar eenheid onder christenen zal het einde betekenen aan historisch gekissebis over dogmatische standpunten die uit een ver en mistig verleden stammen. De nieuwe band met andere wereldreligies zal een spiritualiteit verwoorden en bevorderen die
189
allen nieuwe energie, dromen, hoop en moed zal bezorgen. Mijn uitnodiging is om Gods Geest niet te vrezen en een ware dialoog te ondernemen zoals ook Jezus dat deed. De nalatenschap van Jezus is de verkondiging van Gods liefde en compassie voor alle mensen en voor de hele schepping. Ik bid dat God onze ogen, oren en ons hart moge openen om zijn heilige aanwezigheid te ontwaren niet alleen in het Europese verleden, in bepaalde individuele figuren en rituelen, maar ook in de spirituele waarden van andere culturen en religies. Jezus is, ik herhaal het, ons grote voorbeeld van dialoog. Hij stond open voor de mensen in de marge zoals de belastinginners, de vreemdelingen, de prostituees, de Samaritanen, de Romeinen, vrouwen, kinderen, melaatsen en zieken. Hij voelde wel aan dat zijn apostolaat niet door iedereen gewaardeerd werd. Hij moest eronder lijden zoals zovelen daaronder geleden hebben (b.v. Mateo Ricci, Roberto de Nobili) en nog steeds lijden in de kerken van vandaag als ze voor inculturatie op durven komen. Degenen die strijden voor inculturatie lijden doordat hun het zwijgen wordt opgelegd door een strikte censuur, door te worden genegeerd zoals ikzelf op het vorige Mill Hill kapittel of door te worden verbannen uit seminaries en universiteiten of kortweg door op een zijspoor te worden gezet. Maar wij zijn in goed gezelschap namelijk in dat van Jezus zelf. In mijn bewondering voor hun moed en volharding moedig ik hen aan om vol te houden om de menselijke waardigheid van alle mensen en alle volken hoog te houden. Die aanmoediging is soms hard nodig zowel voor de huidige priesters alsook voor de zusters die het ambt begeren: ‘Korte tijd nadat de bekende Amerikaanse Maryknoll priester Roy Bourgeois door de Congregatie van de Geloofsleer was ontheven van zijn priesterschap vanwege zijn streven voor de wijding van vrouwen (in november 2012), is nu ook een vooraanstaande Ierse priester op non-actief gesteld. De Redemptorist Tony Flannery, een van de oprichters van de Ierse Association of Catholic Priests (ACP), mag zijn priesterlijke taken pas weer opnemen als hij zwart op wit verklaart dat de katholieke kerk nooit vrouwen zal aanstellen als priester. Hij moet ook schriftelijk beloven de kerkelijke opvattingen over anticonceptie, homoseksualiteit en het weigeren van de sacramenten aan gescheiden mensen te zullen respecteren. Flannery heeft in een artikel voor de Irish Times laten weten dat “het opgeven van mijn vrijheid van meningsuiting en vooral het opgeven van mijn vrijheid van geweten voor mij een te hoge prijs is om aan te kunnen blijven als geestelijke in de kerk van vandaag.” (Bron : ACP) ‘Ik’ zegt Hij, ‘ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen. Zie je het niet?’ (Jesaja 43, 19).
Index aap: 49, 111, 119, 143. Afrikaan: 5, 7, 11-13, 21, 25, 29, 30, 41, 48, 52, 76, 81, 90, 93, 97, 99, 102, 117, 118, 136, 149, 152, 165. Afrikaans: 2, 4, 5, 7, 9, 11-13, 16-22, 28-30, 33, 41, 42, 49-53, 69, 70, 92, 93, 96, 99, 102, 105-108, 114-116, 118, 119, 127, 130, 132-137, 141-145, 149, 151-153, 155, 156, 164-166, 168-170, 172, 173, 176-180, 184, 185. Afrika: 1-3, 5, 8, 11, 14, 16, 17, 20, 21, 30, 33, 41, 42, 46, 51, 75, 76, 104, 109, 111, 112, 115, 117-119, 124, 128, 130-134, 136, 139, 141-143, 147, 149-153, 159, 164, 166-168, 171, 175, 176, 178, 179, 182, 184, 185, 192. altaar: 91, 134, 135, 137, 138. anglicaan: 171, 174, 177. anti-homo: 174, 176-178. Baartmans Frans: 138 baby: 3, 22, 36, 54, 55, 63, 67-69, 75-77, 79, 87, 89, 92, 97, 142 bananen: 22, 23, 32, 39, 44, 53, 62, 68,71, 75, 78, 79, 81, 82, 84, 88, 89, 103, 114, 148.
190
Bantoe: 7, 11, 13, 17, 20, 63, 76, 108, 112, 126, 150, 165, 168-170, 184. Baringa: 69, 72, 103, 130, 195. barmhartigheid: 20, 106, 136, 166, 170, 174, 178. Basankusu: 5, 7, 20, 28, 44, 45, 79, 85, 99, 100, 117, 121, 129, 134, 142, 194. Basoga : 20, 53, 60,71, 74, 80, 83, 96,101, 102,104-106, 115,121, 124,149,164, 169, 194, 195 begraven: 23, 26, 37, 49, 53, 70, 75, 76, 79, 80, 82-85, 87, 88, 99, 103, 114, 126, 148. beleefd: 6, 10, 22, 111. betovering: 3, 115, 118, 119, 121-123, 125. bezeten: 14, 16, 72, 73, 97, 102, 103, 113, 115, 119, 124. bidden: 12, 15, 48, 74, 80, 83, 84, 89, 92, 93, 95, 96, 99, 100, 104, 127, 129, 130, 134, 138, 148, 167. biecht: 22, 130, 132. bijbel:6, 7, 9, 12, 13, 18, 19, 44, 51, 52, 69, 75, 96, 112, 119, 139, 150, 179, 182, 184. bisdom: 7, 20, 44, 127, 128, 132, 137, 151, 164, 167. bisschop: 6, 7, 15, 16, 29, 91, 92, 116, 127, 139, 151, 152, 165, 166, 168, 170, 174, 175, 177, 184. blind(heid): 5, 12, 13, 19, 21, 55, 79, 80, 96, 135, 160, 185. bloed(en):18, 29, 36, 37, 39, 43, 44, 46, 47, 48, 59, 67, 85, 87, 88, 98, 102, 103, 119, 120, 122, 135, 146, 149. bok: 88, 104, 165, 182. Bokakata: 45, 104, 120. Bongando: 78, 105, 106, 121, 194. boom: 3, 9, 12, 20, 23, 24, 33-39, 43, 47-49, 51-53, 57, 59, 63, 64, 66, 68, 71, 74, 75, 79, 81, 85, 86, 90, 94, 95, 97, 99, 100-103, 105, 106, 108, 110, 111, 113, 117, 126, 142, 143, 146, 153, 194. bos: 22, 24-26, 32-34, 36-38, 43, 45, 49, 55, 57, 59, 63, 67, 68, 70, 71, 77-79, 84-86, 88, 89, 95, 100, 101, 103, 104, 108, 111, 114, 120-122, 125, 128,133, 139, 142, 143, 153, 155, 156, 179, 180. bosgeest: 95, 100, 103, 106. brandhout: 22, 36-38, 46, 47, 82, 84, 88, 98, 142, 163. broeder: 6, 19, 132, 176. broek: 46, 61, 81, 121, 129, 130, 148, 160. Boeddha(Boeddhist): 7, 10, 11, 184. Budhagaali: 124. Busoga: 4, 6, 103, 115, 143, 159, 194 cassave: 16, 22, 44, 53, 63, 89, 112, 114, 115, 147, 157. catechist: 6, 22, 75, 90, 129, 132. celibaat: 3, 10, 16, 93, 149-152, 165-170, 184. charisma(tisch): 18, 84, 124, 126, 136, 137, 144, 151, 152, 184. Chinees: 9, 134, 143. clan: 12, 74, 92, 98, 99, 107, 124, 126, 132, 137, 195. concilie: 6, 15, 17, 136, 141, 184. Congo: 5, 7, 21-25, 28, 30, 44, 45, 48, 51, 53, 55, 65, 69-73, 76, 77, 79, 82, 84, 85, 87, 92, 97, 99, 100, 102, 104, 105, 109, 112, 117, 118, 120, 121, 124-126, 133, 134, 136, 137, 142, 143, 147, 153, 156, 166, 168, 179, 194. Congolees: 7, 24, 25, 30, 35, 48, 50-52, 65, 90-93,108, 124, 136, 143, 193. corrupt: 143. cultuur: 5-7, 9, 12-14, 17, 20, 21, 29, 56, 72, 92, 93, 121, 127, 132, 133, 135-142, 144, 149, 152, 159, 167, 168, 170, 172, 176, 177, 179, 184. dans(en) : 12, 25, 34, 37-39, 41-45, 65, 70, 77, 78, 83, 84, 88, 99, 112, 113, 115, 136, 137, 148, 179-181, 183. De Nobili: 188.
191
dialoog: 2, 7-11, 14, 16-19, 132, 133, 138, 141, 144, 152, 165, 170, 184-186. dier: 9, 12, 30, 33, 35, 38, 39, 44, 45, 48, 51, 52, 57, 61, 78, 80, 82, 84, 87, 88, 94, 101, 102, 112, 122, 123, 125, 146, 152, 153, 182. discriminatie: 137, 145, 172, 175, 176, 178. dochter: 22, 43, 46, 48, 49, 61, 72, 80, 81, 99, 100, 109, 111, 115, 159, 181. dogma: 150, 151, 169, 170, 185, 186. dood: 2, 3, 13, 21, 24, 27-31, 33-38, 43-45, 49, 52, 59, 63, 68, 70, 72, 77-85, 87-90, 97-99, 101-104,117-121, 123, 124, 128, 129,132, 141, 145, 146, 153, 155, 159, 167, 171-176, 178182. doopsel: 75, 90, 92. dorp: 6, 8, 12, 17, 18, 22-27, 33, 34, 36-38, 40, 47, 48, 51, 55, 59, 64-66, 70, 74-84,87, 88, 99, 100, 104, 109, 112-113, 115, 120-123, 125, 128, 129, 132, 134, 135, 140, 142, 149, 153, 156, 158, 179, 182, 184, 193. dorpshoofd: 23, 36-38, 40, 42, 43, 46, 48, 63, 77, 78, 84, 108, 111, 153, 159. dorpsoudste: 31, 32, 43, 109, 149. drank: 16, 37, 39, 77, 84, 88, 91, 120, 123, 126. drinken: 23, 27, 37, 52, 55, 71, 74, 80-83, 88, 100, 102, 137, 148, 159, 180. dronken: 23, 24, 37, 52. 101. dromen: 10, 17, 26, 42, 70, 74, 79, 85, 89, 117, 125, 164, 179, 183, 186. echtgenote: 27, 34, 48, 73, 81, 95, 114, 118, 153, 158. echtgenoot: 36, 37, 55, 73, 74, 82, 87, 121, 137, 145, 153-156. eten: 16, 27, 31-34, 37, 48, 51, 57, 58, 68, 72, 74, 75, 77, 78, 80, 82, 85, 90, 95, 97, 100, 112, 114, 119, 122, 123, 131, 153-157, 164, 179, 180, 181. eucharistie : 90, 91, 121, 129, 135, 136, 150, 167, 185. evangelie: 3, 6, 117, 132, 133, 135, 136, 165, 185. evangelisch: 7, 24, 72, 93, 177, 178. excommuniceren: 152, 165, 167. fabel: 5, 12, 13, 30, 57, 70, 105, 107, 111, 112, 179-181, 194. fetisj: 103, 122, 125, 126. Franciscus: 91, 96, 185. gastvrijheid: 100, 139. gebed: 9, 15, 18, 27, 28, 77, 84, 88, 94-96, 99, 100, 106, 121, 127-130, 132, 136, 143, 150, 152, 177. geboorte: 15, 55, 63, 66, 67, 76, 79, 87, 92, 97, 110, 114, 115, 172. geest: 3, 6-15, 17, 18, 20, 23, 26, 37, 39, 43, 44, 49, 71-75, 78, 79, 83-85, 88-90, 94-107, 113, 114, 119, 122-129, 131-133, 136, 138, 139, 141, 149, 152, 169, 176, 180-184, 186. geestelijk: 6, 7, 9, 10, 14, 17, 18, 74, 75, 90, 96, 107, 117, 128, 132, 133, 139, 148, 150, 170, 184, 186. geit: 22, 24, 31, 37, 39, 53, 55-57, 63,73, 78, 80, 88, 89, 94, 95, 97, 102, 103, 109, 111, 137, 147, 181. gemeenschap: 5, 8, 10, 13, 17, 18, 23, 27, 39, 40, 44, 51, 53, 56, 63, 66, 82-84, 87, 90-92, 99, 113-115, 121, 124, 130-132, 136, 139, 152, 155, 159, 163-165, 167, 172, 174-176, 181, 183, 185. genezer: 16, 72, 73, 84, 93, 97, 113, 117, 118, 122, 123-126, 152. genezing: 3, 7, 12, 16, 70, 72, 94, 102, 113, 117, 124, 130, 149, 179, 184. Ghana: 92, 106, 132. Gittins Anthony: 92, 194. globalisatie: 3, 133, 140-142, 184. God: 5-15, 17-20, 22, 26-29, 35, 38, 42, 49, 51, 52, 54, 56, 62, 73, 75, 83, 91, 93, 96, 97, 100, 104, 105-107, 112, 127, 128, 132, 133, 136-139, 141, 144-146, 149, 151, 153, 154, 161, 165, 167-169, 175-177, 180, 182-184, 186. goddelijk: 5, 20, 30, 75, 107, 127, 128, 177, 184.
192
godsdienst: 13, 17, 133, 136. gras: 32, 42, 43, 78, 90, 94-97, 101. grootmoeder: 75, 96. (Zie ook oma). heiligdom: 3, 12, 42, 74, 75, 88, 90, 103, 105, 115, 124, 133, 134, 150, 171. helderziende: 16, 44, 49, 73, 76, 83, 84, 102, 103, 117, 119, 120, 122, 124-126, 181. hetero: 172, 173, 175, 176. Hindoe: 7, 11, 138, 184. homo(seksualiteit): 4, 141, 144, 151, 168, 171, 172-178, 186, 187. hond: 21, 53, 54, 57, 63, 70, 77, 78, 82, 92, 99, 101, 102, 108, 120, 146, 150, 174. honger: 5, 33-35, 42, 43, 48, 56, 73, 88, 110, 119, 143, 156, 159, 162, 164, 179-181. hout: 22, 25, 36-38, 43, 46, 47, 52, 60, 61, 64, 65, 82, 84, 88, 98, 100, 105, 127, 142, 143, 146, 163, 187. huwelijk: 2, 3, 18, 55, 73, 96, 111, 137, 149, 154-156, 159, 160, 172, 174, 177. inculturatie: 3, 92, 93, 102, 127, 132, 138, 139, 149, 186. India: 94, 138. Jezus: 5, 6, 7-21, 24, 29, 30, 38, 51, 67, 72, 75, 80, 89, 93, 97, 102, 104, 107, 116, 121, 122, 127-129, 132, 135-139, 141, 149, 150, 165-167, 169, 172, 178-182, 185, 186. Jinja: 5, 18, 20, 60, 87, 91, 127, 128, 133, 142, 168, 194, 195. jood(s): 7, 9, 13, 14, 18, 19, 93, 94, 104, 127, 141, 167, 169, 176. Kabaka: 171, 172. kalk:100, 101, 125, 126. Kameroen: 105, 133, 142, 177. kapittel: 93, 132, 133, 138, 166, 169, 170, 186. katholiek: 7, 13, 15, 16, 92, 93, 116, 127, 135-137, 139, 141, 149-152, 165, 166, 170, 171, 175, 177, 184, 186. Kenia: 17, 128, 133, 142, 143, 151, 165 kerk: 6-11, 13, 15-19, 28, 51, 60, 75, 78, 86, 90, 92, 93, 96, 105, 115, 116, 121, 127, 128, 133, 134-139, 141, 143, 144, 149-152, 164-175, 177, 178, 184-186. kerkelijk: 5, 9, 11, 14-16, 18, 75, 86, 90, 92, 93, 127, 134-137, 170, 178, 185, 186. kerkhof: 3, 35, 78- 80, 85, 122, 123, 145, 148. kind: 2, 6-8, 12, 13, 16, 18, 21, 22, 24, 26, 28, 29, 33, 34, 38, 40, 41, 43, 46-50, 52, 53, 54-58, 60, 61, 67-73, 75, 76-79, 81, 83, 85, 87-92, 94-99, 104, 109-115, 119, 121, 122, 126, 134, 135, 137, 141, 142, 145, 147-151, 153-159, 161, 163-166, 169, 171, 173, 175, 179-183, 186. kip: 22, 37, 39, 57, 73, 74, 77, 80, 81, 88, 89, 90, 94, 95, 102, 103, 104, 107, 111, 115, 126, 137, 147, 150, 181. kleinkind: 12, 22, 26, 40, 41, 53, 54, 56, 59, 70, 84, 85, 88, 98, 135. koe: 49, 55, 56, 61, 80, 134, 144, 147, 181, 182. krokodil: 2, 12, 42-45, 77, 78. kussen: 134, 135. Kwik Frans: 137, 194. lichaam: 12, 26, 29, 33, 71, 79, 81, 85, 87, 90, 98, 103, 105, 113, 120, 125. liturgie: 10, 18, 92, 93, 133, 135-137, 141. lever: 39, 88, 89, 95, 97. lijk: 120, 154. lonyama: 121-123. maan: 2, 12, 23, 38, 40-42, 74. magie: 3, 35, 117, 118. magiĂŤr: 117, 120, 126. man: 7-9, 12, 16, 18, 19, 22-24, 26, 27, 29, 34, 36, 37, 40-43, 45, 47, 48, 52, 53, 54-56, 63, 65, 66, 72, 73, 76, 77, 79-82, 85-87, 92, 96, 97, 99, 100, 103, 106, 108-116, 118-121, 123127, 129, 130, 134, 135, 137, 139, 141, 145, 146, 148, 149, 152, 153-155, 157-159, 161-163, 165, 167, 168, 170, 171, 174, 175, 177. martelaren: 171. mededogen: 16, 20, 21, 166. medeleven: 20, 24, 82, 101, 106. medelijden: 20, 52, 54, 58, 102, 106, 130, 166, 171. medicijnman: 3, 29, 70, 81, 84, 87-89, 102-104, 117-119, 124-126, 133, 149, 161, 180.
193
Meeru: 96, 97.
melaatse: 7, 27, 80, 112, 121. Milingo: 151, 152. Mill Hill: 6, 13, 19, 93, 101, 132, 133, 135, 138, 139, 142, 144, 149, 166, 169, 170, 186, 194. misoffer: 150. missionaris: 5-7, 12-14, 19, 22, 24, 25, 28, 93, 96, 104, 105, 117, 124, 128, 130, 133-135, 138, 143, 144, 152, 164, 166, 168, 171, 184, 194. Mobutu: 7, 24, 25, 28, 29, 45, 109. moeder: 8, 13, 16, 22, 24, 36-38, 43, 46-50, 52-54, 67-69, 71, 75, 76, 79, 81, 87, 91, 97, 100, 104, 108, 109, 111, 112, 114, 115, 128, 135, 148, 150, 153, 155, 180, 181, 184. moederschoot: 63, 87, 105, 122. moeras: 7, 29, 38, 61, 63, 98, 100, 102, 103, 104, 112, 123. Mohammed: 9, 10. Mongo: 4, 7, 20, 23, 41, 51, 53, 56, 65-67, 69-71, 73-75, 77, 79, 81, 82, 87, 92, 102, 105, 106, 109, 112, 136, 145, 146, 156, 159, 162, 164, 193. monster: 43, 44, 179, 180. moord(en): 24, 25, 29, 50, 84, 98, 103, 111, 120, 123, 131, 173, 178, 185. moskee: 28, 127, 134, 143, 184. moslim: 11, 88, 94, 127, 134, 141, 175. Musaala: 170. Museveni: 25, 135, 172-174, 176. mythe: 5, 12, 13, 30, 70, 111, 132. naam: 3, 20, 31, 36-39, 43, 48, 64, 68, 76, 77, 82, 93, 94, 105-107, 123-125, 135, 136, 143, 147, 150, 151, 176, 182. nacht: 2, 5, 9, 24, 26, 27, 40, 41, 45, 57, 64, 67-69, 73, 74, 76-79, 83-85, 88, 99, 102, 104, 109, 111, 114, 119, 120, 125-129, 145, 148-150, 160, 163, 177. nageboorte: 76, 114. natuur: 12, 30, 35, 39, 41, 52, 56, 101, 104, 111, 115, 169, 170, 182. navelstreng: 2, 75, 76, 114. nkanga: 85, 124, 126. Oeganda: 4, 5, 20, 25, 29, 40, 44, 50, 53, 56, 57, 59, 60, 71, 72, 74, 76, 79-85, 87, 91, 94, 96, 97, 101-107, 118, 119, 121, 124, 126-128, 133-135, 137, 140, 142, 143, 149, 156, 159, 168, 170, 171-175, 177-181, 194. oerwoud: 25, 30, 33, 42, 51, 63, 65, 73, 102, 107, 112, 124, 125, 142, 143, 146. offer: 12, 17, 20, 27-29, 35, 39, 44, 45, 49, 77-80, 88, 89, 91, 94, 101-103, 119, 122, 136, 137, 149, 150, 166, 167, 173, 181,182. olifant: 11, 12, 31-33, 42, 44, 54, 91, 111, 112, 156, 180. olifantsgras: 78, 94, 96, 97, 101. oma: 75, 81, 92, 96. (zie ook grootmoeder). onthouding: 3, 149, 150. onvruchtbaar: 38, 96, 98. Oost-Afrika: 30, 147, 148, 171, 184. opperwezen: 3, 105. ouder: 2, 23, 27, 28, 31, 41, 46, 48, 51, 53-56, 60, 71, 72-74, 76, 77, 79, 87, 97, 101, 104, 108110, 112, 113, 126, 130, 137, 144-147, 158, 159, 180, 181. pater: 6, 127, 132, 171. patriarch(aal): 3, 23, 91, 108, 112, 114-116, 141, 154. paus: 15, 16, 92, 116, 139, 141, 151, 165, 171, 175, 177. pinkster(gemeente): 7, 136, 137, 184, 185, polygamie: 55, 137. president: 7, 17, 25, 28, 45, 54, 109, 135, 172-174, 176, 181. priester: 6, 15, 16, 18, 19, 37, 39, 92, 93, 97, 115-118, 128-130, 132, 134, 135, 137, 142, 149-152, 159, 164-171, 181, 183, 184, 186. profeet: 10, 19, 20, 51, 52, 133. protestant: 7, 69, 72, 127, 171. raadsel: 2, 12, 29, 60, 63. reformatie: 150, 165. religie: 5, 7, 9, 11-14, 17-20, 60, 70, 91, 93, 96, 107, 115, 128, 130, 132, 139-141, 143, 144,
194
164, 168, 171, 172, 184, 186. Ricci: 186. ritueel: 3, 5, 12, 13, 17, 29, 37, 39, 71, 76, 77, 82, 85, 88, 90-92, 96, 97, 101-105, 113, 115, 118, 120, 124, 128, 130-132, 136, 148, 149, 161, 183, 184, 186, 194. rivier: 26, 27, 33, 34, 38, 42, 43, 45, 47, 48, 62, 63, 68, 77-79, 81, 82, 104, 112, 121, 129, 143, 154, 155, 157. Rome: 7, 15, 16, 19, 21, 90, 93, 94, 127, 133, 135, 136, 141, 166, 167, 184, 186. rotsgeest: 3, 11, 94, 181. ruzie: 23, 50, 53, 57, 59, 74, 75, 79, 83, 99, 108, 109, 131, 146. schoen: 49, 81, 134. school: 7, 10, 16, 48, 65, 69, 71, 78, 114, 120, 137, 142, 164, 165, 173, 175, 177. schoonzoon: 73, 161. schuldig: 18, 36, 57, 82, 87, 88, 101, 124, 152, 173, 180. seintrommel: 2, 63-68, 70, 81, 108, 111. seks(ueel): 3, 12, 27, 57, 77, 84, 88, 113, 115, 119, 149, 150, 159, 160, 162, 165, 169, 170, 171-178. seksualiteit: 4, 18, 141, 150, 171-178, 185, 186. seminarie: 11, 19, 101, 142, 186. slachtoffer: 17, 29, 35, 44, 45, 78, 102, 103, 119, 122, 166, 173 slang: 59, 83, 96, 110-113, 119, 124, 145, 146. speeksel: 12, 26, 70, 71, 95-97, 101, 102, 130, 135, 136. spiritualiteit: 2, 4, 5, 10-12, 17, 20, 28, 60, 130, 135, 136, 139, 140, 165, 179, 184-186. spreekwoord: 2-6, 12, 20, 21, 23, 29, 30, 35, 37, 48, 49-54, 57, 65, 66, 67, 70, 74, 85, 91, 99, 106, 108, 111, 112, 114, 123, 149, 153-156, 158, 159, 162-164, 168, 169, 180, 184. spugen: 70, 74, 95-97, 101,123, 135. spuwen: 47, 102 stam: 7, 23, 26, 30, 47, 50, 51, 63-65, 73, 74, 77, 81, 85, 105, 107, 115, 124, 129, 132, 140, 143, 144, 172, 180, 193. sterven: 26, 27, 29, 34, 35, 40, 46, 49, 50, 52, 59, 68, 70, 73, 79, 80, 82, 83, 85, 87, 90, 98, 99, 100, 118, 121-125, 129, 145, 152, 159, 163, 164, 167, 181, 194. straatkinderen: 119. synode: 165, 184. taal: 5, 6, 13, 21, 51, 52, 63, 70, 125, 132, 135, 140, 141. taboe: 39, 84, 87, 98, 102, 183. tamtam: 2, 6, 63, 65, 67, 80, 123. tempel: 143, 150. tovenaar: 83,117, 121, 123-126, 128. traditie: 13-16, 18, 20, 26, 29, 33, 84, 111, 132, 136, 142, 162, 167, 168, 170. traditioneel: 2, 3, 5, 7, 11-13, 16-18, 20, 24, 30, 37, 39, 40, 65, 73, 84, 88, 89, 97, 101, 108, 112, 114, 115, 117, 118, 125, 133, 137, 139, 148, 149, 151, 165, 167, 172, 174, 183, 185, 195. trom(mel): 2, 37, 43, 48, 61, 63-68, 70, 77, 81, 88, 89, 103, 108, 111, 113, 123, 125, 129, 134, 136. trouwen: 15, 16, 19, 22, 26, 34, 41, 48, 55, 56, 80, 96, 121, 135, 137, 139, 151, 152, 154, 156160, 164, 167-170. Tutu Desmond: 175. tweeling: 85, 101, 111, 112, 161, 181. vader: 8, 14, 16, 19, 22, 24, 26, 29, 32, 33, 43, 44, 50, 54, 55, 67-71, 74, 75, 76, 80, 85, 88, 107, 108, 111, 112, 115, 120, 122, 126, 132, 135, 136, 151, 153-155, 157, 161, 165, 166, 171, 180, 181. Vaticaan(s): 6, 15-17, 91-93, 128, 136, 141, 150-152, 164, 166, 175, 177, 184. veelwijverij: 137. Veen Dick van: 166. vergeven: 18, 100, 131, 132, 136, 168, vergeving: 37, 88, 130, 136. verhaal: 2, 3, 5-7, 12, 13, 20, 23, 27, 28, 30, 31, 33, 35, 36-38, 39-42, 44, 45, 48, 51, 68, 78, 101, 104, 111, 112, 131, 132, 144, 145, 149, 153-155, 157, 167, 170, 179, 180, 182, 184. verrijzenis: 4, 38, 90, 179, 182.
195
verzoenen: 17, 39, 99, 117, 131, 138, 148, 149, 182, 183, 195. vis: 3, 12, 24, 31, 35, 38, 41-43, 47-49, 55, 58, 68, 70, 72, 77, 78, 80, 85, 111-113, 115, 121123, 143, 149, 150, 154, 155, 158, 159, 163. voedsel: 22, 31, 34, 37, 50, 54, 74, 75, 81, 89, 91, 98, 107, 110, 123, 137, 155, 160, 162-164. vogel: 9, 2,33, 35, 36-39, 42,46-48, 49,56, 61, 75, 101, 102, 104,107, 120, 154, 163, 182, 183. voorouders: 2, 5, 6, 11-14, 16, 25, 26, 29, 30, 36-40, 42-44, 48, 51, 56, 70-74, 75-80, 88, 90, 91, 95, 102, 103, 104, 106, 107, 111, 113, 117, 118, 124-126, 130, 139,146, 149, 150, 165, 180, 182, 183. vrede: 6, 14, 43, 70, 79, 88, 99, 182. vrijgezel: 3, 4, 27, 41, 55, 56, 149, 152, 153-164, 169. vrijheid: 59, 141, 172, 175, 176, 184-186. vrouw: 7, 10, 12, 14, 16, 18, 19, 22, 23, 24, 26-28, 29, 31, 34-38, 39-43, 49, 50, 52-56, 61, 62, 65, 66, 68, 72-74, 76, 80-83, 85-88, 91-93, 96-99,104, 108, 111-116, 117-119, 120-122, 123-125, 127, 129, 131, 135-137, 141, 145-149, 150-153, 165-168, 171, 174, 177, 179, 180, 182, 184, 186. vruchtbaar(heid): 38, 39, 75, 96, 98, 111, 112, 182, 183. Waititi: 2, 36, 38, 39, 101, 182, 183. Waka: 21, 65, 80, 125. water: 12, 13, 22, 24, 35, 38, 43, 44, 45, 47, 55, 58, 62, 67, 71, 77, 81, 84, 90, 98, 99, 103, 104, 109, 112, 113, 125, 126, 128, 131, 135, 138, 147, 155, 168, 180. westers: 6, 7, 9, 17, 29, 92, 117, 127, 130, 133, 135, 136, 141, 142, 165, 172, 175, 185. WĂźbbels Th.: 149, 166, 194. zegen(en): 2, 3, 12, 22, 23, 26, 27, 38, 48, 52, 70-74, 76-78, 83, 85, 86, 88, 91, 92, 94, 95, 97, 99, 102, 104, 127, 128, 130, 135, 136, 151, 152, 169, 177, 182. ziek:16, 27, 48, 114. ziekenhuis: 28, 72, 100, 117, 118, 120, 123, 129. ziekenzalving: 129, 130. ziek(te)e: 6, 8, 12, 16, 19, 23, 26, 48, 52, 71-75, 79, 87, 96-99, 101-103, 113, 115, 117-119, 122-126, 129, 130, 137,143, 145, 149, 179, 186. ziener: 40, 44, 70, 73, 76, 88, 90, 102, 103, 115, 122, 124-126, 133. zoenen:134, 135. zon: 22, 34, 64. zondebok: 104, 182. zoon: 29, 31, 32, 38, 43, 44, 54, 87, 88, 111, 120, 136, 153-155, 171, 182.
196
Bibliografie Afrikaanse Wijsheden, R. Mcknight,1999. Afrika, geef me je ogen. Tjeu Haumann,1992. Anatomy of Inculturation, Laurenti Magesa, Orbis Books, 2004. Anthropos, Le Dieu des Mongo, Volume 75, 1980. Autobiografie: Missionaris in Kongo en Oeganda, Piet Korse, 2006 Basankusu Testimonies, Ed. Piet Korse, 2011. Bokóló Ysks, Piet Korse, 2006. Bomóngó, Piet Korse, 2007. Brief aan Marcel, Toon van Buren, 2012. Celibate Tensions in African Reality, Theodor Wübbels, 2011. Celebrating the Sanctity of Human Life among the Basoga. CRC, Jinja, 2004. Central Newsletter Mill Hill, August 2008. Contes d’Afrique par H. Gougaud, Seuil, 1999. Contes Mongo, G. Hulstaert, 1965. Dag Afrika, Marcia Luyten. Bezige Bij, 2013. Dictionnaire Lomongo-Franqais par G. Hulstaert, Tervuren, 1957. Dictionary Lusoga-English, CRC, Jinja, 2007. Ebikoiko eby’Abasoga, CRC, Jinja. 2002. Een Kerstdiner van Zonnebloemen, Frans Kwik, 2011 Ensambo edh’Abasoga: Cultural Research Centre, Jinja, 2000 Fabelachtig Afrika, Piet Korse, 2012 Het Zwarte Afrikaanse Paradijs, Mineke Schipper, Elmar, 1999. Hoe Congolees zijn de Congolezen? Peter Verlinden, 2010. Jebola, Centre Aequatoria, Mbandaka, Piet Korse 1990. Jesus of Africa, Voices of contempory African Christology, D. Stinton, Orbis Books 2004 Laat de boomstam maar liggen, Toon van Buren, 1990. La Grossesse et l’Enfance dans la Société Mongo, CRC, Balinga, 2007. Le Dieu des Mongo, cahiers des religions Africaines 12, 1978, 33-84. Le Langage des Gestes Rituels, CEEBA Publications. 1983. Leven en Sterven in Bongandoland, J. Hartering. Life and Death Matters, A. J. Gittins, Steyler verlag, 2000 Luganda Proverbs, Ferdinand Walser, 1982. Matthieu, Frans Kwik, 2007. Mongo et Kuba, le nom de Dieu, Cahiers des Religions Africaines 6 (1985) 38, 291-294. Obufunvu Magezi, CRC, Jinja,1999. Once Upon a Time in Africa, J. Healey, 2004, Orbis Books. Ontmoetingen in het regenwoud van Congo, Frans Kwik, 2012. Proverbes Mongo de Basankusu, Piet Korse, Volume 1 + 2, 2005 Proverbes Mongo, G. Hulstaert 1958. Rechtspraakfabels van de Nkundó, Hulstaert + de Rop,Tervuren 1954 Ritual Gestures in Busoga, CRC, Jinja, 2001 Serviteurs de la Communion Africaine, Boeke Bontamba, 2011. Spiritual Dialogue with the Bantu, Piet Korse, 2008. Sorcellerie, Maladie et Chasseur de Sorciers, CRC, Baringa; CEEBA Publications, Série II, The Concept of Good Luck, Bad Luck among the Basoga, CRC. Jinja, 2010 The Long Road to Peace, Tjeu Haumann, Gracewing, 2000. The Next Christendom, the Coming of Global Christianity, Philip Jenkins, 2007. The Prayers of African Religion, John Mbiti, SPCK,1975.
197
The Tablet, 6 September 2008, pages 8-9, Dr. Kania. Tomorrow’s Catholic, M. Morwood, 2004. 23rd Publications. Towards an African Narrative Theology, J. Healey, Orbis Books, 1996. Traditional Religion and Clans among the Basoga, CRC, 2002 Vechten of Verzoenen, Tjeu Haumann, Dabar, 2004. Visimo, M. van Koolwijk,1995 Wijsheid uit Afrika, Danielle & Olivier Föllmi, Lannoo, 2005 Wisdom of the African World, McKnight, 1996. Witchcraft, Divination and Healing among the Basoga, CRC, Jinja, 2003
198