Pubers

Page 1

PUBERS VERZAMELD ONDERZOEKSMATERIAAL

Mind@scapes 1



Verzamelde documenten over pubers



Rita Kohnstamm Puberleven-nu Hoe anders is dat leven dan dat van vorige generatie pubers? Hoewel we de verschillen waarschijnlijk niet moeten overdrijven, heeft de huidige samenleving toch wel enkele kenmerken die volgens mij van specifieke invloed zijn op pubers van nu. Ik wil er een paar noemen. Versekste samenleving In de eerste plaats het gegeven dat het dagelijks leven nogal is versekst. Dat is geen moreel oordeel, maar een voor iedereen zichtbaar en hoorbaar feit. Seks ligt op straat. Of liever gezegd hangt op straat. Op billboards met bijna blote wilde meiden. „Geen oeverloos geouwehoer, maar onvervalste sex, dàt helpt!‟ was afgelopen zomer de reclamekreet op een affiche van een tijdschrift hier in Amsterdamse tramhokjes. Seks lóópt ook op straat. We kunnen natuurlijk wel zeggen dat de broek met lage taille tot in de bilnaad en vlak boven de venusheuvel zo lekker zit. Maar zijn we echt zo naïef om te denken dat daar géén seksuele lustsignalen van uit gaan? Net als van de echt heus ongemakkelijk zittende string, die echter wel de billen zo mooi benadrukt. Al krijg je er aambeien van. Overigens: die lustsignalen op straat. Is het toevallig dat nu meisjes lopen in zo strak mogelijke broeken, leggings en rokjes, puberjongens op een gegeven moment broeken gingen dragen, laag en wijd bungelend, ver onder het kruis. Alles verhullend. Het kàn volgens mij haast geen toeval zijn. Maar goed. Alledaagse seks. Meisjes in showprogramma‟s voor het hele gezin wervelen met kruis en billen, liefst met een beetje open mond en zichtbare tong. De kwaliteitskrant bericht als de gewoonste zaak van de wereld over pornofeesten. Mèt een tweekoloms kleurenfoto waarop een meisje wijdbeens op haar buik ligt en een jongen in haar broekje graait. Op zoek naar informatie voor een spreekbeurt komen kinderen en jongeren surfend over het net pornosites tegen. Ze horen praten over schaamlip-operaties. Sinds deze zomer rijdt de erectiebus door het land. De middelvinger van volwassenen gaat omhoog bij alles wat hun niet zint en kut is een algemeen erkende uiting van ergernis. Dat is de wereld waarin kinderen opgroeien. Dat is de wereld waarin pubers een eigen weg moeten zien te vinden bij hun ontluikende seksuele gevoelens en verlangens. En zoals uit onderzoek blijkt lukt hen dat best aardig. Ze zetten hun verlangens in het algemeen wel jong om in daden. In ieder geval jonger dan hun ouders toen die puber waren. Het gemiddelde voor de eerste keer echt samen naar bed ligt nu op 17,5 jaar. Dat is gemiddeld 2,5 jaar eerder dan de generatie van hun ouders. Maar er zijn binnen leeftijdsgroepen


grote verschillen. Van de vijftienjarigen is een kwart weliswaar met iemand naar bed geweest, maar drie kwart nog niet. De kans dat ze al wel hebben getongzoend is echter groot, want dat doet 64 procent al als ze dertien zijn. En de helft van de veertienjarigen begint met strelen. Nederlandse jongeren vrijen veilig. Dat blijkt uit een onderzoek in 24 landen onder vijftienjarigen. Uit Nederland deden 1235 jongeren mee. Van hen verklaarden 123 jongens en 127 meisjes dat ze in de afgelopen twee maanden met iemand naar bed waren geweest. 45 procent gebruikte een condoom, 31 procent condoom en pil, 17 procent alleen de pil. Dus slecht zeven procent was geheel onbeschermd geweest, waarvan twee procent zei op tijd de kerk te zijn uitgegaan, dan wel rekening te hebben gehouden met de menstruatiecyclus. Slechts vijf procent was dus geheel zorgeloos geweest. Jongeren zijn dan ook in grote meerderheid niet losbandig. Voor tweederde is seks onlosmakelijk verbonden met liefde: je wilt vrijen „om dichtbij elkaar te zijn‟ of „omdat je veel voor elkaar voelt‟. Tachtig procent zou een verkering onmiddellijk uitmaken als de ander vreemd ging. Negentig procent heeft gemiddeld niet meer dan één verkering per jaar. En ruim negentig procent van de meisjes èn jongens hoopt voor later op een vaste en exclusieve relatie en twee of drie kinderen te krijgen. Dat zijn dus geruststellende cijfers. De krantenberichten over Loverboys en Breezermeisjes geven een vertekend beeld. Uit onderzoek blijkt dat het om een kleine minderheid van probleemgevallen gaat die er altijd is geweest. Altijd zo‟n kleine tien procent. Door de vrijere seksuele moraal zijn de probleemuitingen nu meer seksueel gekleurd. Zo is de rol van loverboy bijvoorbeeld een moderne uitlaat voor jonge psychopaten, die er vroeger ook waren. Jongens bij wie de gewetensontwikkeling is vastgelopen. En ook meisjes die thuis emotioneel in de kou staan en aandacht en koestering zoeken bij foute mannen en jongens zijn er altijd geweest. En ook hier zal de vrijere seksualiteit maken dat ze in ruil daarvoor een seksuéle prijs betalen. Maar natuurlijk sluipen ook voor gewone pubers pornografisch getinte acts binnen die ze afkijken van film en video. Op feestjes, ook op alcoholvrije frisfeestjes wordt bijvoorbeeld niet altijd meer met elkaar geschuifeld, maar geschuurd. Meisjes draaien en schudden met hun billen en jongens drukken hen van achteren tegen zich aan. Maar lang nog niet alle jongens doen er aan mee en een flink aantal meisjes evenmin. Een meisje van dertien zei in een interview: „Het gebeurt overal. Als iemand met mij wil schuren, schuifel ik een beetje de andere kant op.‟ Een ander meisje zegt dat ze het „irritant‟ vindt als een jongen wil schuren. Nogal laconieke reacties, waar iets in doorklinkt dat ze het wel vervelend vinden, maar niet gek. Het is wel iets wat ze kennen en er bij hoort. Hoe voortvarend ze seksueel ook bezig zijn, er wordt ook veel ouderwets getobt. Als u wilt weten waarover moet u Achterwerk van de VPRO gids en de


vragenrubrieken van de meisjesbladen lezen. Getobt over nieuwe problemen: hoe doe je een condoom om; moet je eigenlijk helemaal bloot als je echt wilt vrijen; hoe weet je of je een SOA hebt en is een kwartet gevaarlijk. Maar de oude zijn gebleven. Je bent verliefd, maar durft haar niet te vragen. Een mooie moderne oplossing: een jongen die op het schoolplein al rappend vraagt of ze iets met hem wil. Lekker veilig, want als ze niet wil, kan hij altijd zeggen dat het maar een rap was. Liefdesverdriet is nog net zo hevig. En nog steeds is muziek troostrijk. Liefde, verliefdheid en liefdesverdriet zijn nog steeds belangrijke thema‟s in popsongs. Ze roepen directe emotionele herkenning op van geluk, maar brengen ook onder woorden wat er allemaal in hen leeft aan gevoelens van twijfel, teleurstelling en verlangen. Ze brengen daarmee enige orde in hun verwarring. Zoals toen ik vijftien was en vol liefdesverdriet luisterde naar Jo Stafford met „Thank you for calling, goodbye‟. Zoveel heilzamere balsem voor mijn puberziel dan het opgewekte „kind er zijn nog zo veel leuke jongens op de wereld‟ van mijn lieve moeder. Kortom seks hoort erbij, maar is nog steeds niet zorgeloos. Zo wordt altijd weer in onderzoek gevonden dat meisjes meer dan jongens onzeker zijn over hun uiterlijk. Tot de puberteit is het zelfvertrouwen van jongens en meisjes vooral gebaseerd op wat ze kunnen en kennen, cognitief, lichamelijk en sociaal. Maar met het intreden van de puberteit gaan jongens rechtdoor, verder op dezelfde weg, maar meisjes buigen af. Voor het zelfvertrouwen van de meeste meisjes zijn niet langer de eigen kundigheden en vaardigheden de belangrijkste bron. Deze moeten hun eerste plaats afstaan aan de aantrekkelijkheid die zij hebben in jongens- en mannenogen. Die verschaft de zo broodnodige zekerheid. Daar helpt geen lieve vader of moeder, noch emancipatie aan.

Onverantwoordelijke onzelfstandigheid Een tweede kenmerk zou je langdurige onverantwoordelijke onzelfstandigheid kunnen noemen. Als het grootste deel van de puberale lichamelijke groeispurt voorbij is, zo met vijftien, zestien jaar, en zeker na nog een of twee jaar, zijn jongeren lichamelijk volwassen. Ze zijn dan fysiek sterk genoeg om voor zichzelf te zorgen. In ons soort samenleving is dat echter niet passend. Om in de complexiteit van het moderne westerse leven mee te kunnen draaien is een langere voorbereidingstijd nodig. Niet alleen wat betreft de kennis die je op school krijgt bijgebracht. Ook vanwege de eisen die aan de persoonlijkheid van een individu worden gesteld. Jongeren moeten vergeleken met enkele generaties terug een langer vormingsproces doormaken. Het is mooi als de welvaart van een land dat mogelijk maakt. Nadeel is wel dat dit hen al die tijd afhankelijk, onzelfstandig en dus overantwoordelijk houdt. Dat wrikt met hun lichamelijke volwassenheid.


Ik heb verschillende keren de bekende psycholoog Skinner geciteerd. In de menselijke genetische bagage zit volgens hem nog steeds de behoefte aan het gevoel dat wat we doen en presteren direct zin heeft voor onze eigen levensomstandigheden. Het zou wel eens kunnen zijn dat deze genetische aanleg in de loop van de puberteit door de lichamelijke rijpheid wordt geactiveerd. De sociaal maatschappelijke realiteit van nu maakt het echter onmogelijk dat deze behoefte in gedrag kan worden omgezet. Daardoor krijgt de drang tot tot autonomie bij pubers iets eenzijdigs. Het is de autonomie van de vrijheid die ze als ze veertien zijn beginnen op te eisen, maar niet daarnaast ook de autonomie van zelfstandige verantwoordelijkheid. Misschien dat daardoor wel wordt geconstateerd dat pubers van nu zo ikgericht zijn. Want als er vóór je wordt gezorgd, als je langdurig eenzijdig aan de ontvangende kant staat, kan het bijna niet anders dan dat dat egocentrisme in de hand werkt. In Amerika heeft men het over deze pubers als de Generation Me, naar goed Amerikaans gebruik afgekort tot GenMe. De GenMe jongeren weten niet beter dan dat hun individuele behoeften prioriteit nummer één hebben. Zo waren ze het als kind in de kleine gezinnen van nu, levend in relatieve welvaart, gewend en in de puberteit gaat dat ongemerkt gewoon door: ze worden bij wijze van spreken nog net zo verzorgd als toen ze klein waren. De overgrote meerderheid van de jongeren kan het dan ook opperbest met ouders vinden. Aan een onderzoek in opdracht van het weekblad Kidsweek werd aan 400 jongeren een vragenlijst voorgelegd. Met zestien van hen werden in groepjes van vier gesprekken gevoerd. Zeventig procent kon naar eigen zeggen heel goed met de ouders opschieten, dertig procent vond hun ouders zelfs perfect. Bij twintig procent was de relatie „gewoon goed‟. Tien had problemen thuis. Dat wil niet zeggen dat er geen ruzies zijn, maar die gaan niet over essentiële dingen, maar over de praktische ergernissen van alledag: rotzooi op je kamer, te laat aan huiswerk beginnen, niet uit bed te krijgen en later dan de afgesproken tijd thuis komen. Voor zover pubers verplíchtingen hebben zijn die heel beperkt: zorgen voor goede schoolresultaten en succes op het sportveld. Het geld dat ze verdienen met bijbaantjes zijn extraatjes die ze geheel ten eigen bate kunnen besteden. Het is volgens de auteur van het GenMe boek misschien ook fout dit egocentrisch te noemen. Deze instelling is iets waar ze niks aan kunnen doen. Het is niet hun slechte inborst, maar de situatie van puber-zijn in deze tijd, die dit gedrag in de hand werkt. Een derde punt is de rusteloosheid van het dagelijks bestaan. Er heerst grote drukte. Visueel en auditief is er een bombardement van prikkels om ons heen. Ook om pubers. Maar dat niet alleen. Er heerst ook grote drukte in wat een mens allemaal moet dóen. De traditionele begroetingsvraag „hoe gaat het met je?‟ wordt tegenwoordig vaak heel vanzelfsprekend gevolgd door „en druk?‟ En


zoals je op de eerste vraag hoort te antwoorden met „Ja, goed en met jou?‟ zo hoort op de tweede te volgen „Ja, en jij ook denk ik‟. Een modern mens hoort het druk te hebben. Dat geldt ook voor pubers. Ik hoef niet op te sommen waarmee die allemaal bezig kunnen zijn. Belangrijker lijkt mij de vanzelfsprekendheid waarmee ieder moment van de dag moet zijn gevuld, omdat anders de verveling dreigt. De elektronica speelt hier moeiteloos op in. Er ìs ook altijd wat te doen. Het mobieltje is letterlijk altijd bij de hand. „Zonder mijn mobiel voel ik me heel erg leeg‟ zei een vijftienjarig meisje in een interview. Nu is dat misschien op zich weinig problematisch. Drukte is nu eenmaal een kenmerk van het moderne bestaan, waarin een mens snel moet kunnen omschakelen van het één naar het ander. Kinderen moeten daar als het ware in ingroeien om zich blijvend staande kunnen houden. Ook pubers moeten leren omgaan met drukte. Het komt alleen een beetje slecht uit dat het in die ontwikkelingsfase in het puberbrein ook al tamelijk chaotisch kan zijn. Uit modern hersenonderzoek is bekend geworden dat in het puberhoofd een reorganisatie plaatsvindt. Er is veel werk in uitvoering, zoals een onderzoekster het heeft genoemd. Enkele dingen die hen daardoor slecht afgaan zijn plannen, kiezen en structureren. Kortom overzicht houden. Dat wil zeggen dat ze wel kunnen kiezen en plannen wat hier en nu moet gebeuren of morgen. Maar als het gaat om iets wat pas over een week of een maand consequenties heeft, daarvoor ontbreekt het overzicht. Vandaar het gedoe over huiswerk. Altijd op het laatste nippertje en nooit eens verstandig vooruitwerken. Tenminste de doorsneepuber niet, er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen, vooral onder meisjes. Dit heeft ook te maken met de domme dingen die pubers soms doen. Ze denken tijdelijk, voornamelijk op korte termijn, niet op de lange. Ze houden vooral rekening met directe gevolgen en zijn dan weinig gericht op wat de consequenties in het wat verder liggende straks eventueel zullen zijn. Het latere nadeel legt het in de puberteit nogal eens af tegen de onmiddellijke bevrediging. Als die reconstructie in de hersenen in volle gang is, komen bovendien de hormonen in alle hevigheid op. Dat leidt tot wat iemand een donderbus aan emotionaliteit noemde. Er zijn niet alleen van tijd tot tijd heftige gevoelsuitbarstingen. Het lijkt erop dat pubers soms situaties opzoeken waarin ze tot ontploffing kúnnen komen. En dan komt het dus slecht uit dat de delen van de hersenen die moeten zorgen voor nadenken en consequenties overzien, nu net midden in een verbouwing zitten. Dit gat in de tijd tussen behoefte aan spanning en het functioneren van het cognitieve controlesysteem maakt pubers kwetsbaar. Maar gelukkig hebben de meeste pubers ouders, die kunnen zorgen voor de nodige structuur en die hen enigszins kunnen behoeden voor domme dingen. Het is dan ook een misverstand, een hardnekkig misverstand, dat kinderen


naarmate ze ouder worden hun ouders minder nodig hebben. Ik denk eerder het tegendeel. Misschien hebben pubers zelfs wel meer aandacht nodig dan toen ze bijvoorbeeld in de bovenbouw van de basisschool zaten. Maar voor ik iets zeg over de rol van de ouders, eerst even een valkuil waarin je zo makkelijk verzeild raakt: die van het stereotype van lastige puber. In de eerste plaats zijn allerlei pubers helemaal niet zo lastig. Ouders merken in dat opzicht vaak de verschillen tussen hun kinderen. Terwijl de één hevig pubert, zeilt de ander heel rustig door de fase heen. In de tweede plaats: als je er bij voorbaat vanuit gaat dat ze lastig zullen worden, krijgt het minste geringste vervelende gedrag opeens dat etiket: oh jee puber. „Oh hij is zo‟n puber‟, zeggen ouders dan geïrriteerd. En voor je het weet zit je in een self-fulfilling prophecy. Want ouderlijke ergernis wekt puberaal verongelijkt protest. En ten derde kom je er als ouders te makkelijk vanaf door alles op het bordje van de lastige puber te schuiven en zelf met je eigen gedrag buiten schot te blijven. Terwijl, zoals ik zei, ouders ook in de puberteit heel belangrijk zijn. Ik denk daar niet licht over, want die rol is tegenwoordig ingewikkeld. Uit het onderzoek dat op verzoek van minister Rouvoet is gedaan, kwam naar voren dat negentig procent van de ouders vindt dat ze best goed opvoeden. Zeventig procent vindt de puberteit echter de moeilijkste periode. Ik weet niet of u het Parool leest. Maar de strip Pukkels is vaak een mooie afspiegeling van de omgang tussen ouders en in dit geval hun zoon. Er is van weerskanten wat ik maar noem liefdevol onbegrip. De verhouding die moderne ouders van meet af aan met hun kinderen hebben is er één van gelijkwaardigheid. Er wordt vanaf dat ze klein zijn veel onderhandeld en geschipperd. Want twee dingen. Ouders houden niet van conflicten: dus geven ze vaak al onderhandelend toe. En ouders zien niet graag dat hun kinderen ongelukkig zijn. Dat zijn ze natuurlijk ook niet. Ze krijgen alleen niet hun zin. Maar dan gaan ze boos kijken en net doen alsof ze ongelukkig zijn. Vroeger, toen er nog een generatiekloof was met autoritaire verhoudingen hadden ouders het makkelijker. Nu er sprake is van een zekere gelijkwaardigheid is de omschakeling naar de rol van iemand die het in een bepaalde situatie toch opeens even voor het zeggen heeft verwarrend. Als de onderhandelingshuishouding waaraan men is gewend eventjes een bevelshuishouding moet worden. Dat is voor jonge kinderen al even schrikken en leidt dan tot hevig protest. In de puberteit komt dat alleen nog maar harder aan. De meeste autochtone jongeren hoeven hun autonomie van de vrijheid niet te bevechten. Hun ouders laten hen in veel opzichten vrij. En dat maakt ingrijpen als het nodig is voor hen bijna iets tegennatuurlijks. Iets van „wat krijgen we nou!‟


En de seksuele vrijheid speelt ook nog eens op een verwarrende manier door die gelijkwaardigheid heen. Seksualiteit was traditioneel het ultieme voorrecht bij uitstek van volwassenen. Nu slaapt je zoon van zestien met zijn vriendinnetje in het ouderlijk huis. Hem dan de volgende morgen vragen of zijn huiswerk af is, heeft iets ongemakkelijks. Maar ongemakkelijk of niet, dit betekent niet dat ouders emotioneel hun handen van de jongeren af kunnen trekken. De pubers zelf willen dat ook helemaal niet. Het eerder genoemde Kidsweekonderzoek laat hierover ook geen misverstand bestaan. Jongeren vinden dat ouders hun kinderen niet aan hun lot over moeten laten onder het mom van vrijheid. Ze hoeven helemaal niet alles goed te vinden. En zij zelf vinden het fijn om te kunnen praten over dingen die hen bezighouden. Betrokkenheid is een sleutelwoord. In de literatuur veelal committent genoemd. Maar ik vind betrokkenheid mooier. Er zit etymologisch iets in van samen optrekken. En soms moeten ouders even de leiding nemen. Maar ligt subtiel. Het gaat om een evenwichtige combinatie van vrijheid en betrokkenheid. Pubers hun gang laten gaan, maar wel op de hoogte blijven. Veel moeilijker dus dan het vroegere autoritair op je ouderlijke strepen staan. Het vraagt om een gezinsklimaat waarin ouders interesse tonen in wat hun kinderen doen, zonder de indruk te wekken zich overal mee te willen bemoeien. Eigenlijk komt het er op neer dat je niet te veel moet vragen, maar vooral goed moet luisteren. Een gezinsklimaat ook, waar het vanzelfsprekend is dat ouders ook zelf vertellen over wat ze meemaken en over wat hen bezig houdt. Uit onderzoek blijkt dat jongeren dan óók uit zichzelf dingen vertellen. En dat werkt zelfversterkend. Dat luisterend oor van ouders schept een sfeer van vertrouwen, waardoor de puber geneigd is in het algemeen vaker over iets te vertellen. Daardoor zijn ouders beter op de hoogte en de jongere staat vervolgens meer open voor hun voorzichtig geuite goede raad en raakt minder in de nesten. En als ze er wel in raken komen ze er ook weer snel uit, doordat ze steun zoeken bij hun ouders. Pubers die niet zo‟n vertrouwensband hebben verzwijgen veel en kunnen dus ook niet op hun ouders terugvallen als ze in de problemen komen. Het gaat al met al om voortdurende beschikbaarheid op de achtergrond. En die vergt tijd en aandacht. Maar misschien zijn die er niet altijd. Want moderne ouders leiden soms zelf ook een wat rusteloos leven met van alles en nog wat te doen. Dat kan eventueel op twee fronten negatief werken. Die onrust maakt het moeilijker om pubers de broodnodige structuur te geven, die ze vaak zelf tijdelijk niet kunnen aanbrengen vanwege die verbouwing in hun hoofd. En er is voor hen weinig gelegenheid om als ze er opeens behoefte aan hebben met hun verhalen te komen. Dat is eigenlijk wat ik daarnet bedoelde met het stereotype van de lastige


puber waar je je als ouders niet achter moet verschuilen. Kijk ook eens naar je eigen gedrag. Tot slot nog even iets over de andere kant van die gelijkwaardigheid tussen ouders en kinderen. Het is de bedoeling dat kinderen zich gaandeweg de puberteit losmaken van hun ouders en zelfstandige volwassenen worden. In de tijd dat er nog een ongelijke verhouding tussen hen bestond was dat een duidelijk proces, waarin het van tijd tot tijd hard kon toegaan: ik wil eigen baas zijn, ik bepaal zelf wel wat ik doe! Nu ouders hun puberkinderen niet veel in de weg leggen en de meerderheid geen vrijheid hoeft te bevechten, komt bij de losmaking de nadruk te liggen op het emotionele. Maar hoe maak je je emotioneel los van ouders die je eigenlijk prima vindt? De overgrote meerderheid van de jongeren kan het opperbest met ouders vinden. Dan wordt het een soort tour de force van onhebbelijkheid, rotopmerkingen tegen je vader, pesterig tegen je moeder. Ouders denken dan soms: waar hebben we dit aan verdiend? Probeer er maar doorheen te kijken. (Lezing voor ouders van het Barleaus Gymnasium Amsterdam, 28 oktober 2009)


Pubertijd moeilijker voor meisjes De puberteit is voor meisjes problematischer dan voor jongens. Meisjes krijgen last van depressieve klachten als maar weinig klasgenootjes hen aardig vinden, jongens niet. Bij hen hangt depressiviteit veel meer samen met hun sportprestaties. Jonge vrouwen voelen zich bovendien steeds onzekerder en somberder, terwijl jongens juist minder zelfkritisch en zekerder worden. Hormonen Het onderzoek volgde 2830 jongeren vanaf hun 9e tot ongeveer hun 24e. De hormonale veranderingen die meisjes ondergaan maken hen extra kwetsbaar voor stress, stelt psychologe Oldehinkel vast. Stress leidt bij alle pubers tot een toename van depressieklachten, maar dat effect is bij pubermeisjes veel sterker dan bij de jongens. Dat bleek onder meer uit de invloed die een scheiding heeft op jongens en meisjes. Begeleiding De psychologe pleit er voor aandacht te hebben voor de specifieke ontwikkelingen en kwetsbaarheden van pubermeisjes. De puberteit kan volgens haar vooral bij meisjes leiden tot 'een escalatie van ongezonde emoties en gedragingen'. "Begrijpen wat er met die meisjes gebeurt, helpt wellicht om ze zo te begeleiden dat ze de puberteit zonder kleerscheuren doorlopen." (novum/ep)


Ontwikkeling Puberbrein: werk in uitvoering

Waar zit je met je gedachten? Kinderen in de puberteit: Ze hangen maar wat rond, doen niet meer aan sport, zijn weinig spraakzaam en werken hun ouders op de zenuwen. Een schrale troost: wetenschappers beweren dat dit een belangrijke fase in de ontwikkeling naar volwassene is. Als ouders stel je je de ontwikkeling van je kind als volgt voor: zolang je kind nog klein is, zorg je voor je kind, je helpt het, je daagt het uit en je leert het dingen. Dan worden ze ouder en zelfstandiger. Ze willen steeds meer zelf beslissen en regelen. Ouders zien wel in dat een 15-jarige zelf verantwoord moet leren handelen, dus laten ze het aan zo‟n lange slungel over wanneer hij zijn huiswerk maakt en zijn kamer opruimt. Vervolgens wachten ze. En wachten. En wachten. Ze vragen zich af: is er misschien een soort omgekeerde proportionaliteit in de puberteit? Dat een kind naarmate het ouder wordt steeds minder doet, kan en zaken op een rijtje krijgt? Bonkende hiphop-muziek, eenlettergrepig gebrom Het stopt helaas niet bij chaotische bureaus, waarop Engelse grammaticaboeken en wiskundeschriften bovenop lege colablikjes en chipszakken zijn gestapeld. Puberende tieners zeggen ook alleen het hoogstnodige. Eenlettergrepig gebrom, deuren die woordloos worden dichtgeslagen, afgesloten kamerdeuren, waarachter de hiphop dreunt – het is wel eens gezelliger geweest in huis. De generatie die nergens zin in heeft of toch gewoon de puberteit? Ze verwaarlozen hun vroegere hobby‟s, geven eenlettergrepige antwoorden, als ze überhaupt iets terugzeggen, zijn niet meer actief op school – jongeren in de puberteit lijken soms wel verlamd. Ouderen zeggen dat dit typisch een generatie is die nergens zin in heeft. Maar daarover klagen ze hoe dan ook min of meer al sinds mensenheugenis. Het is geen ontdekking van de moderne tijd dat veel jongeren eerst een stapje terug doen voordat ze volwassen worden en prestaties gaan leveren. Wat er voor ouders uitziet als zenuwslopend gelummel is voor jongerenonderzoekers een belangrijk signaal dat er essentiële stappen worden gezet in de ontwikkeling van 13- tot en met 16-jarigen.


Ontstaan van nieuwe schakelcentra Tijdens de puberteit zijn de hersenen van je kind in verbouwing. In de eerste levensjaren van een kind zijn er talloze verbindingen gevormd tussen zenuwcellen onderling, die je kind op latere leeftijd niet meer nodig heeft. Daarom worden deze verbindingen in de leeftijd tussen 12 en 17 jaar opgeheven, zodat er andere verbindingen en schakelcentra kunnen worden gevormd. Dit ontwikkelingsproces wordt door wetenschappers „pruningâ€&#x; genoemd, de Engelse uitdrukking voor het terugsnoeien van takken aan fruitbomen. De eerste gebieden in de hersenen van jongeren die verder groeien zijn de centra voor spraak en ruimtelijk denken. En pas op het allerlaatst, als jongeren bijna volwassen zijn, komen de bovenste delen van de hersenen achter het voorhoofd pas aan de beurt: het terrein voor rationeel denken, vooruit denken en plannen.

Typisch pubergedrag en wat erachter zit: Pubers zien er maandagochtend om vijf over zeven niet alleen moe uit, ze zijn ook inderdaad vermoeider dan volwassenen. Dat heeft te maken met hun verschoven slaapritme. In de puberteit komt de aanmaak van het slaaphormoon melatonine trager op gang. Daarom krijgen jongeren vaak pas na middernacht slaap en zijn dan â€&#x;s morgens vroeg nog lang niet uitgeslapen. Pubers maken een lichamelijke en geestelijke ontwikkeling mee die veel kracht en energie vraagt. Onze schijnbare lummels zijn in werkelijkheid dag en nacht in touw: met zichzelf, met hun positie binnen de vriendenkring, met het emotionele loslaten van hun ouders, met het ontdekken van en de omgang met seksualiteit, met de veranderingen in hun lichaam. De bereidheid tot geestelijke prestaties neemt in de puberteit af. Daarbij worden niet alleen de cijfers slechter, maar alle kennis blijft steken op een bepaald niveau, dat al in de eerste klassen van het voortgezet onderwijs werd bereikt. Wetenschappers in de pedagogie van de universiteit van Utrecht hebben in een onderzoek onder middelbare scholieren de schoolprestaties van de klassen 1 tot en met 3 vergeleken voor de vakken Engels, Nederlands en wiskunde over een aantal jaren. Het resultaat: vooral de beste leerlingen van de brugklassen hadden er tot en met de derde klas nauwelijks iets bijgeleerd. Jongerenonderzoekers beweren dat het normaal is als kinderen in de puberteit zich terugtrekken uit schoolse zaken, omdat op deze leeftijd bij de meeste jongeren een soort afstand groeit tot school. Dit is overigens ook een manier om zich af te zetten tegen de eisen van de volwassen wereld. Het afscheid van de kindertijd betekent ook afscheid van oude gewoontes. Kinderen doen afstand van speelgoed, lievelingsspelletjes, vrienden en


gewoontes. Ze willen nieuwe wegen inslaan, de volwassen wereld veroveren. Dat lukt natuurlijk niet van de ene op de andere dag. Jongeren zijn zoekende en zitten in een soort persoonlijkheidsvacuum: het vertrouwde heeft voor hen afgedaan, maar ze hebben nog geen nieuwe dingen, gedrag of vaardigheden gevonden en ontwikkeld.


Hersenen in verbouwing Tekst: Anja Edwards van Muijen

Pubers, ze doen je versteld staan. Zo lijken ze heel verantwoordelijk, zo doen ze de gekste dingen. Wat verklaart dat wispelturige gedrag? Onderzoekers Linda van Leijenhorst en Tineke Oldehinkel zetten de nieuwste bevindingen op een rijtje.

Onrijp brein „Allemaal hormonen,‟ zo bestempelden we tot voor een paar jaar terug het gedrag van onze pubers. Dat het toch anders ligt, blijkt sinds wetenschappers met MRI-scans naar puberhersenen kijken. Wat met een EEG niet kon, lukt met een MRI-scan wel: precies lokaliseren welk gedeelte van de hersenen actief is wanneer een proefpersoon bijvoorbeeld angstig is of een leuk plannetje bedenkt. En wat blijkt nu: rond de 12 jaar zijn de hersenen nog niet zoals altijd gedacht werd - volledig ontwikkeld. Juist tussen de 10 en 20 jaar maken de hersenen een enorme groeispurt door. Tel daar nog eens de hormonale veranderingen die tussen de 10 en 16 plaatsvinden bij op, en het gedrag van pubers is opeens veel beter te verklaren én te begrijpen. ?

Emotie en ratio Een van de onderzoekscentra die zoeken naar verbanden tussen het gedrag van pubers en hun hersenactiviteit is het Brain & Development laboratorium aan de Universiteit Leiden. Ontwikkelingspsycholoog Linda van Leijenhorst doet daar onderzoek. Zij vertelt dat een van de inzichten die dankzij de MRI is


veranderd, het verband betreft tussen emotie en ratio. Vroeger dacht men dat emoties (zoals angst) en ratio (het nadenken) in de hersenen gescheiden functies waren. Maar toen onderzoekers proefpersonen een opdracht gaven die emotie opriep, zagen ze op de MRI-scan dat nogal wat hersengebieden actief waren, en dat waren vaak dezelfde gebieden als wanneer ze de mensen vroegen om bijvoorbeeld iets te bedenken. Emotie en ratio blijken dus in de hersenen met elkaar verweven.

Vroeg- en laatrijpers Laatrijpers hebben het in de puberteit makkelijker dan vroegrijpers. Dat blijkt uit het onderzoek Trails, een samenwerkingsverband van Nederlandse universiteiten, waarin 2200 jongeren vanaf hun elfde tot hun 25e jaar. worden gevolgd „ Vroegrijpers, zowel jongens als meisjes, lopen een groter risico om problemen te krijgen, zoals eenzaamheid en onbeheerst gedrag.,‟ zegt Trailsonderzoeker Tineke Oldehinkel, hoogleraar Psychiatrie aan het Universitair Medisch Centrum in Groningen. Dat is te verklaren, want de puberteit is bij uitstek een periode waarin je leeftijdgenoten nodig hebt om dingen mee te delen. Wanneer bij jou als eerste de hormonen toeslaan, voel je je niet meer thuis bij je leeftijdgenoten. Maar je hebt nog wel die kinderhersentjes, en dat is een ongelukkige combinatie met het hormonaal-verder-zijn dan de rest.‟

Rol van ouders Oldehinkel en Van Leijenhorst zijn eensgezind in hun kijk op de rol van ouders. Die moeten vooral begrip hebben voor hun kind, want dat helpt om milder en met humor te reageren. Oldehinkel: „En ieder kind is toch weer anders. Ouders kunnen zich vergissen in de zelfstandigheid van jongeren. Het lijkt soms wel of ze heel zelfstandig zijn, maar ze kunnen het allemaal nog niet zo goed plannen. Gewoon omdat hun brein nog niet zo ver is. Ouders doen er daarom verstandig aan om dingen te blijven regelen voor hun kinderen. En natuurlijk, de puberteit is ook voor ouders een lastige periode, maar het helpt als je weet wat er speelt bij je kind.‟

Sombere meiden Lamlendigheid en chagrijn wisselen pubers af met uitgelatenheid en plezier hebben met een groepje vrienden. Tineke Oldehinkel was benieuwd naar verschillen in somberheid tussen jongens en meisjes. „Meisjes van 15 zijn zich in toenemende mate bewust van zichzelf, wat zich uit in het gevoel “iedereen zit naar me te kijken.” Zij worden ook wat onzekerder, meer verlegen en, wellicht hieraan gekoppeld, somberder. Bij jongens zagen we eerder het omgekeerde. Die voelden zich


niet zo schuldig of waardeloos. De puberteit is voor meisjes dus lastiger dan voor jongens. Dat past wel bij de lichamelijke veranderingen. Jongens vinden het over het algemeen heel leuk dat ze groter en sterker worden, kunnen niet wachten tot ze de meisjes inhalen. Daarnaast, en dat wordt mede door het toegenomen oestrogeengehalte bepaald, worden meisjes juist tijdens de puberteit gevoeliger voor wat anderen van hen vinden. Dat is in evolutionaire zin een voordeel, want voor het verzorgen van kinderen is het belangrijk dat vrouwen goed kunnen intunen op anderen.‟ Helaas maakt het meisjes ook gevoeliger voor stress, zoals Oldehinkel ontdekte toen de gegevens van de vijftienjarigen werden geanalyseerd. „Bij meisjes zagen we een hele lichte stijging van symptomen van somberheid. Dit effect bleek overigens sterker te zijn bij meisjes met gescheiden ouders. Dat is heel fascinerend, omdat de scheiding in veel gevallen al voor het tiende jaar had plaatsgevonden en de meisjes voor de puberteit niet afweken. Pas in de puberteit gebeurt er dus iets, waardoor die verborgen kwetsbaarheid zich openbaart. Ik denk dat het door de hormonen komt en doordat interpersoonlijke relaties ontzettend belangrijk worden. Ook later in hun leven kunnen vrouwen last hebben van de maandelijkse hormoonschommelingen, bijvoorbeeld in de vorm van een premenstruele depressie. Bij jongens - ook van gescheiden ouders - zie je helemaal geen toename van somberheid als ze ouder worden. They disappear in adolescence, wordt ook wel van jongens gezegd. De ouders zien hen haast niet meer. Ze gaan op hun kamer zitten, achter hun computer. Dat gedrag is een bijeffect van de stijging in testosteronspiegels. Door een hoger testosterongehalte neemt de neiging tot praten en socialiseren af. Jongens gaan dus een heel andere kant op dan meisjes met hun oestrogenen!‟

Risico’s nemen Een groepje tienerjongens staat bij een manshoge muur. Je kunt erop wachten: er klimt er eentje op. Niet alleen zijn tieners impulsiever, ook het overschrijden van regels (spijbelen, stelen) neemt toe aan het begin van de puberteit, zo bleek uit het Trails-onderzoek. Die toename zie je voornamelijk bij jongens. Toch halen meisjes ook rare streken uit. Een slimme jongedame haalde bijvoorbeeld met haar vriendin een kat bij het asiel, dumpte die thuis, ging met de vriendin de stad in en was verbaasd dat haar moeder kwaad was.

Impulsief gedrag Van Leijenhorst is geïntrigeerd door de processen die hier achter zitten. Hoezo zijn pubers impulsiever? Een simpel experiment onthult een oorzaak. Tieners werden in de MRI-scanner gelegd, terwijl ze keken op een gokautomaat (de klassieke fruitautomaat) of ze geld zouden winnen of niet. Ze konden niets doen, alleen maar kijken. Toch werden de hersenen actiever. Niet overal,


maar alleen in het beloningsgebied: bij elf/twaalfjarigen een beetje, bij veertien/vijftienjarigen heftig, en bijna niet bij zeventien/achttienjarigen. Het beloningsgebied dat bij pubers actiever is, zorgt ervoor dat alles in potentie cool is om een keer te proberen. Tegelijk is de prefrontale cortex, die onder andere impulsen onderdrukt, nog niet volledig ontwikkeld. Deze twee hersenfuncties samen maken pubers impulsief.

Effect van de groep En wat doet winnen of verliezen in de hersenen? „Wanneer de tieners wonnen, zag je een enorme hersenactiviteit in het beloningsgebied. Maar bij volwassenen zien we een omgekeerd patroon. De hersenen zijn juist bij verlies meer actief, maar wel op een andere plaats, namelijk in het controlegebied. Het lijkt er dus op dat pubers meer go with the flow zijn en volwassenen veel meer proberen te begrijpen wat er is gebeurd.‟ Het wordt nog erger met vrienden erbij. Amerikaanse onderzoekers lieten elfen twaalfjarigen en volwassenen een computerspelletje spelen waarin ze met een auto zo laat mogelijk moeten remmen voor een stoplicht. Door rood gaan levert puntverlies op. In hun eentje remmen de elf- en twaalfjarigen net iets later dan de volwassenen, maar dat verandert drastisch met leeftijdgenoten erbij. Dan nemen de elf- en twaalfjarigen twee keer zoveel risico, terwijl de volwassenen hetzelfde blijven handelen. Het effect van het iets actievere beloningsgebiedje wordt dus alleen maar groter als er vrienden bij zijn. Van Leijenhorst: „Het beloningsgebied staat op scherp. Daardoor lijken dingen vooraf leuker. Ze denken er vervolgens helemaal niet over na. Achteraf kunnen ze dan best goed begrijpen dat het stom was, want ze kunnen wel goed abstract denken, maar ja, op het moment zelf lukt dat niet.‟

Status in de klas Tineke Oldehinkel over jongeren van 13,5 in het Trails-onderzoek: „We hebben aan de klasgenoten gevraagd wie ze wel en niet aardig vonden, wie ze een goede leerling of goede sporter vonden en wie er goed uitzag. Die status in de klas hebben we in relatie gebracht met depressieve problemen. Klasgenoten bleken de meisjes met de meeste depressieve problemen in het algemeen niet aardig te vinden. Aardig of niet aardig gevonden worden maakte voor jongens niets uit, maar als ze niet goed waren in sport, dan kon dat problemen geven. Het goede nieuws is dat je kunt compenseren. Voor iemand met een lage status in het ene domein kan een hoge status in het andere domein het risico van depressie verminderen.‟

Anderen inschatten Pubers willen zelfstandig op pad. Vaak zal het goed gaan, maar wat kunnen


ze wel en niet aan? De vaardigheid om de bedoelingen van andere mensen in te schatten zal hen helpen om veilig op pad te gaan. Als kind waren ze nog niet zo ver dat ze beseften dat andere mensen andere ideeĂŤn kunnen hebben dan zijzelf. Hoever pubers zijn, testte Van Leijenhorst uit door ze een simpel geefspelletje te laten spelen. Speler 1 krijgt geld en mag het naar eigen idee verdelen tussen hem en speler 2, of alles aan speler 2 geven. Wanneer speler 1 het geld weggeeft aan speler 2, wordt het bedrag verdubbeld. Speler 2 kan kiezen: het van speler 1 gekregen geld zelf houden of het (verdubbelde bedrag) delen met speler 1. Tienjarigen blijken als speler 1 wel te geven, maar als speler 2 houden ze lekker alles zelf. Een gekke tweespalt toont zich dus, want ze gaan ervanuit dat anderen alles eerlijk verdelen, maar doen het zelf niet. Twaalfjarigen zullen als speler 2 inschatten dat de eerste speler een risico nam, en beslissen om het bedrag eerlijk te verdelen. Vanaf 15, 17 jaar beslissen de tieners niet alleen of ze de andere speler vertrouwen, maar ook hoeveel. Wanneer de ander een groot risico heeft genomen, zijn ze bijvoorbeeld eerder geneigd om geld terug te geven dan wanneer het de ander niet veel uitmaakte. En dat lijkt al heel veel op het handelen van volwassenen. Net als de prefrontale cortex ontwikkelt de vaardigheid om anderen in te schatten zich geleidelijk gedurende de tienerjaren.

Hoe overleef je als ouder? Hoe een ouder opvoedt, is in het Trails-onderzoek in drie dimensies opgedeeld: emotionele warmte, mate van afwijzen, en mate van bescherming. Alle ouders handelen in alle drie de dimensies, maar in verschillende mate. Het Trails-onderzoek keek wat de opvoedingsstijl en de aard van het kind doen met sombere gevoelens. Niet doen: Te veel afwijzen - ze op hun kop geven waar anderen bij zijn - ze overal de schuld van geven - zeggen: „Iemand die zo groot is als jij, doet dat niet meer.â€&#x; Vooral bij angstige meisjes blijkt dit eerder tot somberheid te leiden. Niet doen: Te veel beschermen - zorgen maken over wat ze na schooltijd doen - als ze iets gedaan hebben, zo verdrietig zijn dat ze zich rot of onschuldig gaan voelen - overdreven bang zijn dat hen iets zal overkomen


Dit leidt bij snel gefrustreerde jongens, en - in mindere mate - bij snel gefrustreerde meisjes eerder tot sombere gevoelens. Wel doen: Emotionele warmte geven - ze goed vinden zoals ze zijn - complimenten geven - rekening houden met wat ze van iets vinden.

Datum: 01-11-2008 Artikelen Dwarse puber (15 jaar) Altijd met vriend (16 jaar) Kunnen onze pubers wel met minder? Elk kind kan de top bereiken 'Pubers zijn leuk!?'


Hebben die pubers dan geen hersenen?

Je puber schiet alleen in gang als hij er geld voor krijgt? Hij gedraagt zich sloom en lui. Je ergert je rot aan dat pubergedrag? Vervloek niet langer zijn hormonen. “De hersenen zijn de hoofdschuldige”, schrijven Huub Nelis en Yvonne van Sark in „Puberbrein binnenstebuiten‟. “Hersenen ontwikkelen zich tot een jongere 25 is.” Dat verklaart twaalf ergernissen over pubers. Ergernis 1: Pubers kunnen niet plannen! “De verschillende hersengebieden ontwikkelen zich niet tegelijk en in hetzelfde tempo. Pubers hebben daardoor moeite met vaardigheden waarvoor ze verschillende hersengebieden nodig hebben: zoals plannen, vooruitkijken, ordenen…” Ergernis 2: Je bent zo‟n grote meid, waarom reageer je dan zo kinderachtig? “De ontwikkeling van de hersenen gebeurt trager dan de lichamelijke en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Een jongere kan dus een volwassen lichaam hebben maar toch nog „kinderachtig‟ denken.” Ergernis 3: Ze zien reclame voor een iPod op tv en de volgende dag hebben ze hem al gekocht. “Hun hersenen en dan vooral de prefrontale kwab zijn nog niet volgroeid. En net die prefrontale kwab zorgt ervoor dat pubers zich kunnen beheersen. Door het gebrek aan zelfbeheersing zijn ze heel impulsief. Eerst doen, dan denken.” Ergernis 4: Hij weet soms met zijn lijf geen blijf! “De groeispurt duurt ongeveer vier jaar. In die tijd groeien pubers zo snel (jongens tot wel negen centimeter per jaar) dat hun hersenen het niet altijd kunnen bijhouden. Hun lengte verandert, maar ook hun zwaartepunt en evenwicht verschuiven. Gevolg: ze komen onhandig over en lijken werkelijk overal tegen aan te botsen.” Ergernis 5: Je hebt toch hersenen gekregen? Gebruik ze dan! “De hersenomvang van een kind van zes jaar is al 95 procent van die van een


volwassen brein. Maar omvang zegt niets over het functioneren. Net zoals een kind soepel moet leren bewegen, moet een jongere soepel leren denken. Pas rond zijn 25ste zijn de hersenen van een jongere „klaar‟.” Ergernis 6: Waarom blijven ze toch aanmodderen met dat groepswerk voor aardrijkskunde? “Pubers nemen traag informatie op en kunnen nog niet goed probleemoplossend denken. Dat komt omdat in het begin van de pubertijd nog niet alle verbindingen tussen de hersencellen zijn gelegd. Ze hebben al wel voldoende hersencellen (de grijze stof), maar de myeline (de witte stof) die bepaalt hoe snel signalen van cel naar cel worden gestuurd, moet nog sterk toenemen.” Ergernis 7: Je wil later in een labo werken. Waarom span je je dan niet meer in voor chemie? “De prefrontale kwab van de hersenen regelt de samenwerking tussen verschillende hersengebieden en wordt daarom soms „de topmanager van het brein‟ genoemd. Maar het is net een van de hersenonderdelen die het langst „under construction‟ zijn. Daardoor hebben pubers last met abstract denken en het maken van weloverwogen keuzes.” Ergernis 8: Als ik je tien euro beloof, dan kan je wél voor een toets leren. “Pubers zijn erg gevoelig voor beloning, maar lijken immuun voor een dreigende straf. De hersengebieden die hun emoties regelen zijn sneller gevormd dan de gebieden die pubers doen nadenken. De prefrontale kwab zou die gebieden in evenwicht moeten brengen (eerst nadenken dan doen!) maar die kwab ontwikkelt zich pas laat.” Ergernis 9: Merk je dan niet dat je zus verdrietig is, laat haar met rust! “Tieners hebben last met het beoordelen van de gezichtsuitdrukking van anderen. Daarvoor is opnieuw de traag ontwikkelende frontaalkwab verantwoordelijk. Volgens onderzoekers van de universiteit van Londen neemt het vermogen om sociale signalen en emoties (vooral woede en verdriet) te herkennen bij jongens en meisjes tussen 12 en 14 jaar tijdelijk af.” Ergernis 10: Hij lijkt enkel maar uit op kicks met zijn snowboard. “De hormonen gieren door hun lijf en zorgen voor sterke stemmingswisselingen. De behoefte aan kicks is groot. Een beloning in het hier en nu (lekker doorfeesten, ook al had je al thuis moeten zijn) is veel aantrekkelijker dan een beloning straks (geen ruzie met je ouders).” Ergernis 11: De meisjes in zijn klas zijn al volwassen, hij en zijn vrienden zijn nog echte pubers. “De hersenen van meisjes rijpen twee tot vier jaar eerder dan die van jongens, dat verklaart misschien ook waarom zoveel jongens falen op de secundaire school en de universiteit.”


Ergernis 12: Hij geraakt nooit uit zijn bed en zit volgens zijn leraar elke ochtend suf in zijn bank. “Negen op de tien pubers hebben last van een verschuivend bioritme. Rond het vijftiende levensjaar wordt de interne klok van een jongere ongeveer anderhalf uur achteruitgezet. De melatonine in hun hersenen (de stof die slaap oproept) gaat pas later werken. Pubers zijn ‟s avonds niet in bed te krijgen, ‟s ochtends krijg je ze er niet uit. Een proefwerk om acht uur ‟s ochtends is voor pubers dus geen goed idee.” TOCH HEEFT PUBERGEDRAG OOK ZIN Pubergedrag heeft biologisch gezien zin: ze worden klaargemaakt voor de voortplanting. Het afzetten tegen de ouders, het gezin en de eigen omgeving voorkomt dat de voortplanting in de eigen kring zal plaatsvinden. De balans tussen emotie en rationeel denken is zoek bij pubers. Dat zorgt er voor dat jongeren op zoek gaan naar nieuwe dingen, naar onafhankelijkheid, naar hun eigen rol binnen een groep. Neurobioloog Dick Swaab zegt het zo: “De puber moet het veilige eigen nest uit en in een nieuwe omgeving zijn eigen onafhankelijke leven beginnen. Als hij zorgvuldig alle risico‟s af zou wegen, zou hij dat nooit doen.” De tijd tussen het vijftiende en het vijfentwintigste levensjaar is het moment om uit te blinken in muziek, sport of wetenschap. Voor die taken extra is een flexibel brein een voordeel. Bij de mens duurt het jaren tot we geslachtsrijp en volwassen zijn. Dat geeft de hersenen alle tijd om de intelligentie te bereiken die ons onderscheidt van de apen.


De mythe van het tienerbrein Rob Crama

De afgelopen jaren is er veel gepubliceerd over de ontwikkeling van de hersenen bij tieners. Mijn eerste kennismaking met het onderwerp was het boek „Waarom doet mijn tiener zo vreemdâ€&#x; van Barabara Strauch. i Een typische tiener voldoet hier aan de volgende profielbeschrijving: onzeker, op zoek naar kicks, impulsief, niet in staat tot plannen, meerdere taken tegelijk te verrichten en beslissingen te nemen over complexe zaken. Hij vertoont paradoxaal gedrag, gedraagt zich op het ene moment als een volwassene en op het volgende moment als een kind. Al deze kenmerken zouden te verklaren zijn op grond van de wijze waarop de hersenen zich bij tieners ontwikkelen. De sterke belangstelling voor dit onderwerp is onder andere gevoed door het beschikbaar komen van nieuwe technologie, waardoor hersenactiviteit op een voor de proefpersoon niet belastende manier zichtbaar kan worden gemaakt.

Ontwikkeling van de hersenen Het hierboven beschreven tienergedrag wordt verklaard op grond van een onvoldoende rijping van de hersenen. Vroeger dacht men dat de hersenen rond de puberteit wel ongeveer volgroeid waren, nu neemt men aan dat de ontwikkeling veel langer doorgaat, zelfs tot ver in de volwassenheid. Volgens de recente theorieĂŤn is er tijdens de puberteit sprake van een reorganisatie van de hersenen. Net als bij het jonge kind is er sprake van een groeispurt in bepaalde hersendelen. In snel tempo worden nieuwe verbindingen tussen hersenscellen gelegd, terwijl andere juist worden afgebroken. Het hele proces komt onder andere tot uitdrukking in het hierboven geschetste profiel. Het is niet uit onwil dat leerlingen bepaalde taken niet aankunnen, hun hersenen zijn er gewoon nog niet aan toe. ii Dat kan te maken hebben met cognitieve ontwikkeling, maar de nadruk ligt meestal op het vlak van zelfregulatie: het vermogen impulsief gedrag te onderdrukken, te plannen en het lange termijn perspectief te laten prevaleren. Het ligt voor de hand voor de hand hiermee rekening te houden bij de inrichting van het onderwijs. In de Nederlandse situatie staat de manier waarop het studiehuis op sommige scholen wordt vorm gegeven op gespannen voet met de hier beschreven inzichten. De kritiek vanuit de hoek van de hersenwetenschappers luidt dan ook dat verregaande zelfstandigheid die hier van leerlingen verwacht wordt onredelijk is: ze zijn hier in een aantal opzichten nog niet aan toe.


Invloed van cultuur In een recent artikel in Scientific American Mind, getiteld „De mythe van het tienerbrein‟ iv uit de Amerikaanse psycholoog Robert Epstein fundamentele kritiek op de hierboven beschreven visie. De verwarring en problemen die samenhangen met de puberteit zijn geen oorzaak van een onvoldoende gerijpt brein. Het tegengestelde is geval: de verwarrende en onnatuurlijke omstandigheden waarin de tiener opgroeit brengen de hersenen van slag. Volgens de auteur vertonen hersenscans van adolescenten en volwassenen weliswaar verschillen, maar die hebben op zich geen verklarende waarde voor het gedrag. De afwijkende hersenpatronen zijn niet gevolg van een ongerijpt brein, maar worden veroorzaakt door culturele factoren. Het hoofdargument van Epstein is dat tieners in de westerse maatschappij opgroeien in een omgeving die niet in overeenkomst is met hun lichamelijk ontwikkeling en hun geestelijk vermogens. De hele problematiek rond het gedrag van tieners is volgens hem het gevolg van een kunstmatige oortzetting van de kinderleeftijd in onze cultuur. Een van de voornaamste tekortkomingen van dit systeem komt ot uiting in het feit dat adolescenten verhoudingsgewijs veel tijd doorbrengen met leeftijdgenoten en niet met volwassenen. In plaats van zicht te spiegelen aan degene die ze moeten worden, de volwassene, ontlenen ze hun waarden aan gelijkgestemden, de leeftijdgenoten. De invloed van de „peer group‟ is een standaard verklaring voor afwijkend en normoverschrijdend gedrag van tieners. Met andere woorden: het zijn culturele factoren die de tienerproblematiek veroorzaken. Tieners worden kunstmatig klein gehouden. Het is een bekend gegeven dat emoties en gedrag de ontwikkeling van de hersenen beïnvloeden. Het is dus logisch dat de onrust die geassocieerd wordt met de leeftijd zijn weerslag vindt in de hersenen. Volgens Epstein is die onrust niet zozeer het gevolg van ontwikkelingen in het brein, maar de veroorzaker ervan. Epstein beweert dat tieners zich totaal anders zouden gedragen als we ze als volwassenen zouden benaderen. Als ze aangesproken worden op hun verantwoordelijkheidsgevoel dan blijken ze veelal uitstekend in staat om adequaat te reageren. Volgens de data die Epstein in samenwerking met Dumas verzamelde in diverse steden in de VS zijn tieners vrijwel net zo competent als volwassenen op een groot aantal terreinen. Op sommige gebieden blijken tieners soms zelfs beter te presteren dan volwassenen. Volgens Epstein pieken de scores van 13-15 jarigen op intelligentietesten Hetzelfde geldt voor het vermogen zich dingen die onbewust zijn waargenomen te herinneren. Epstein wijst erop dat de verregaande beperkingen waaraan jonge mensen onderhevig zijn hen verhindert


overeenkomstig hun vermogens een bijdrage aan de maatschappij te leveren. Zodoende gaat maatschappelijk kapitaal verloren. Tieners beoordelen als individu Op grond van bovenstaande overwegingen pleit Epstein ervoor tieners meer mogelijkheden te geven om reële verantwoordelijkheden op zich te nemen. Zij opvattingen hierover zijn nogal vergaand, zeker gezien de leeftijdsgroep: hij heeft het over 13 tot 17 jarigen. Jongeren zouden eerder de mogelijkheid moeten hebben te werken, te trouwen, rechtmatig eigendom te hebben, zakelijke contracten te ondertekenen, een bedrijf op te zetten en zelfstandig te wonen, kortom dezelfde rechten en verantwoordelijkheden te hebben als volwassenen. Hij bepleit hierbij voor een systeem dat gebaseerd is op de competenties van het individu. Daarmee is niet gezegd dat hij jongeren in het algemeen meer vrijheid wil geven, integendeel. Juist door het ontbreken van volwassen verantwoordelijkheden hebben ze te veel vrijheid, hetgeen leidt tot negatieve, door de peer group gestimuleerde gedragingen. Zijn advies: beoordeel tieners als individu en niet als een groep, kijk naar hun competenties en niet hun leeftijd, kijk naar hun potentieel en niet louter naar wat ze op dit moment kunnen en onthoud je van stereotyperingen als „puber‟ met de daaraan gekoppelde negatieve associaties.v Deze uitgangspunten, hier toegepast op jongeren, gelden voor Epstein overigens voor elke minderheidsgroep. Het standpunt dat puberteitsproblematiek een cultuurgebonden gegeven is bestaat al lang. Net zoals Epstein doet, wordt daarbij meestal verwezen naar studies van niet geïndustrialiseerde maatschappijen, waarin jonge mensen zodra zij kunnen in de gemeenschap van volwassenen worden opgenomen. Epstein‟s aanbevelingen om jongeren meer maatschappelijke vrijheden te geven zijn vrij vergaand. De wenselijkheid of haalbaarheid daarvan valt buiten het kader van dit artikel. Zijn opvattingen zijn in ieder geval prikkelend, omdat hij ons ervoor waarschuwt het potentieel van jongeren niet te laag in te schatten. Immers „het is beter de jonge mens te behandelen als bezat hij een groter waarde dan hij in werkelijkheid heeft, dan hem te kort te doen in zijn verdiensten en zijn waardigheidsbesef.‟ Rob Crama werkt als stafmedewerker aan de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam Barbara Strauch: „Waarom doet mijn tiener zo vreemd‟, Amsterdam 2003. Zie ook de recensie in MM december 2003: „Begrip gevoelige periode nog steeds actueel‟


ii In de verwoording van Maria Montessori: „De moeite om in de studie te volharden berust niet op een gebrek aan goede wil, maar is een psychisch kenmerk van deze leeftijd.‟ (In: „Het Landkind‟) iii Zie hiervoor onder andere enkele publicaties van Jelle Jolles iv Robert Epstein: „The myth of the teen brain‟, Scientific American Mind 18 nummer 2 v Robert Epstein: „The Case Against Adolescence: Rediscovering the Adult in Every Teen‟, Quill Driver Books, 2007: hoofdstuk 1 vi Maria Montessori: „Het Landkind‟



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.