Voorwoord Beste lezer, Hier voor U ligt het eerste deel van een KaDO (Kader voor Duurzame Ontwikkeling.) dat voornamelijk bedoeld is voor uw organisatie, uw leden en de toekomstige achterban van uw organisatie. Dit KaDO tracht een werkinstrument te zijn dat voor uw werk van nut is om Duurzame Ontwikkeling te integreren in uw beleid en actieterrein. Een nuttig KaDO dus, dat hopelijk niet verdwijnt tussen de stapels papier die ongetwijfeld al op uw bureau liggen. Wie Duurzame Ontwikkeling hoort, denk al snel aan windmolens en biologische groente. Maar Duurzame Ontwikkeling is véél meer dan dat. Dit handboek zal dit ongetwijfeld duidelijk maken. VODO timmert ondertussen al 15 jaar aan de weg en boekte al belangrijke resultaten. In onze historie was dit voornamelijk samen met talrijke organisaties afkomstig uit de Noord-Zuidbeweging, de milieubeweging en de vredesbeweging. Maar van lieverlee, toen ook Duurzame Ontwikkeling in Vlaanderen en België haar weg had gevonden, kwamen de thema’s dichterbij en erkenden we het gemis aan participatie van de sociaal-culturele organisaties hier in de Duurzame Ontwikkeling debatten en –beleid.
1
VODO als multi-sectoraal platform wil een goede vertegenwoordiging zijn van de belangrijke spelers van het Vlaamse maatschappelijke middenveld, die mee verantwoordelijk zijn voor het vormgeven van een duurzame en leefbare samenleving. Expliciet richten we ons met dit handboek naar de sociaal-culturele organisaties, omdat zij het sociale kapitaal van onze samenleving zijn. En zonder draagvlak bij deze middenveldsectoren, zal een duurzame samenleving nooit mogelijk zijn. Er rust een zware maar mooie last op uw schouders.
2
Voor het schrijven van dit KaDO werd actief samengewerkt met de nieuwe leden en partners van VODO: Nederlandstalige Vrouwenraad, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, Minderhedenforum Vlaanderen, Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen en de Vlaamse Jeugdraad. Het handboek is een eerste aanzet om de leden van deze bewegingen wegwijs te maken in de wereld van duurzame ontwikkeling. Ze maken via het KaDO kennis met de globale samenhang en achtergrond van duurzame ontwikkeling en vinden er tegelijkertijd iets van hunzelf in terug. Een bewijs dat duurzame ontwikkeling een zaak van iedereen is.
Na dit eerste, eerder informatieve, deel van het KaDO volgt nog een tweede, meer actieve deel: hoe kun je met de problematiek van duurzame ontwikkeling in jullie alledaagse praktijk aan de slag. Welke mogelijkheden, goede voorbeelden, beleidsaanbevelingen zijn er om van duurzame ontwikkeling echt een werkinstrument te maken. Dit tweede is gepland voor voorjaar 2009. Alvast iets om naar uit te kijken. VODO hoopt dat dit handboek U stimuleert om aan de slag te gaan met Duurzame Ontwikkeling. We staan altijd open voor uw vragen, twijfels en suggesties. Veel leesplezier en succes met de werkzaamheden, Leida Rijnhout Coรถrdinator VODO
KaDO: Kader voor Duurzame Ontwikkeling Inleiding
6
Deel A: Een Algemeen Kader voor Duurzame Ontwikkeling
9
1
Oorsprong van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ 1.1 Interdisciplinair 1.2 Samen naar ontwikkeling? 1.3 De Brundtlandcommissie 1.4 1992: Conferentie van Rio 1.4.1 Agenda 21: Waarover gaat Agenda 21? Gevolgen van Agenda 21 Belangrijke principes voor duurzame ontwikkeling 1.5 2002: Conferentie van Johannesburg 1.5.1 Armoede 1.5.2 Ecologische component 1.5.3 De financiering van duurzame ontwikkeling
10 10 10 12 14 14 14 15 16 18 18 18 20
Actuele Concepten 2.1 De drie kapitalen van duurzame ontwikkeling 2.1.1 Economisch kapitaal 2.1.2 Sociaal kapitaal 2.1.3 Ecologisch kapitaal 2.2 Participatie als de kern van duurzame ontwikkeling 2.3 Ecologische en sociale economie
21 21 21 21 24 24 26
2
3
2.3.1 2.3.2
Huidige en toekomstige generaties Ecologische economie
26 29
2.3.3
Ecologische voetafdruk en schuld Ecologische voetafdruk Ecologische schuld
29 29 34
2.3.4 2.3.5
2.4
Oorzaken van onvrijwillige migratie en vluchtelingenproblematiek Eerlijk meten Economische groei? Noodzaak voor duurzame indicatoren? 2.3.6 Vormen van uitsluiting Een ander model voor onze samenleving
36 37 37 38 41 41
4 Deel B: Duurzame ontwikkeling dichterbij
43
1 Het sociaal kapitaal in Vlaanderen 1.1 Bedreigingen voor het sociaal kapitaal 1.1.1 Ongelijkheid
44 45 45
1.2 1.3 1.4
1.1.2 Armoede Diversiteit als meerwaarde Gendergelijkheid Duurzame Arbeid
47 48 49 50
1.5
Duurzaam Wonen
56
1.6
Duurzame Gezondheid
58
1.7
Duurzaam Onderwijs 1.7.1 Werken aan gelijke kansen en diversiteit in het onderwijs 1.7.2 Erkennen van diploma’s en competenties 1.7.3 Recht op onderwijs voor asielzoekers Besluit
64 64 65 66 66
1.8
2 Hoe verandering realiseren? 2.1 Naar een duurzame samenleving 2.2 Strategieën voor een duurzame samenleving 2.2.1 Efficiëntiestrategie 2.2.2 De strategie van het genoeg of sufficiëntiestrategie 2.2.3 Herverdelingsstrategie 2.3 Transitie naar Andere levensstijlen
68 68 69 69 69 70 71
3 Duurzame Ontwikkeling in de gemeente: Lokale Agenda 21 Bijlage: Duurzame Ontwikkeling in België en Vlaanderen Bronnen Colofon
75 79 79 82 83
5
Inleiding
6
Werken aan de samenleving, het milieu, een goed draaiende economie met werk voor iedereen; het zijn allemaal elementen van duurzame ontwikkeling, een concept dat veel mensen vandaag de dag in de mond nemen. Maar weten we eigenlijk wat duurzame ontwikkeling precies inhoudt? Vaak wordt te snel de associatie gelegd met klimaat, natuur of ontwikkelingssamenwerking. Maar duurzame ontwikkeling gaat ook over gelijkheid, recht op werk en op een leefbare plaats in onze samenleving. We moeten ook (h)erkennen dat onze samenleving divers is en er naar streven dat iedereen in deze diverse maatschappij zijn plaats vindt. In België en Vlaanderen zijn veel organisaties reeds actief op dit vlak. Het is tijd om hun stem in het denken rond duurzaamheid te laten klinken. Met dit KaDO of Kader voor Duurzame Ontwikkeling willen we de brug slaan naar deze ‘vergeten dimensie’. In onze samenleving bestaat er nog flink wat ongelijkheid, vaak wordt die gekarakteriseerd als kloven tussen de ‘haves’ en de ‘have-nots’. Denken we maar aan de loonkloof, de digitale kloof, de welvaartskloof. Vanuit het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO vzw) vinden we dat uitsluiting in onze maatschappij niet kan en dat we moeten voorkomen dat er een nieuwe kloof ontstaat, deze tussen de ‘Duurzamen’ en de ‘Niet-Duurzamen’. Om die reden wil-
len we de sociale dimensie een duidelijk plaats geven in het debat rond duurzame ontwikkeling. Maar evengoed mag deze sociale dimensie ook een tikkeltje groener gekleurd worden. De zorg voor het milieu en klimaat is een taak van iedere burger. Leven we niet samen in een maatschappij, waar betrokkenheid en solidariteit met elkaar en met het ons omringende milieu een belangrijke plaats moet krijgen? Dit KaDO geeft de lezer twee belangrijke zaken mee. Allereerst komt het tegemoet aan de vraag naar invulling en concretisering van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’, een concept dat zonder kader dreigt te verzanden in een containerbegrip dat te pas en te onpas gebruikt wordt. Ten tweede willen we de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling in de schijnwerper zetten, aangezien deze dikwijls verdrukt dreigt te worden door de aandacht voor de economische en ecologische dimensie. Hiervoor vertrekken we vanuit twee richtingen. In een eerste deel van dit KaDO belichten we de milieu- en Noord-Zuid-dimensie van duurzame ontwikkeling. In een tweede deel plaatsen we de sociale dimensie voorop. Dit handboek is geen werk van VODO alleen. Het is geschreven voor en door de vertegenwoordigers van belangrijke maatschappelijke groepen. Nederlandstalige Vrouwenraad, Vlaamse Jeugdraad, het Minderheden-
forum, Vluchtelingenwerk Vlaanderen en Vlaams Netwerk van verenigingen waar Armen het woord nemen werkten hier samen aan. Dit KaDO moet hen gidsen om duurzame ontwikkeling beter te integreren in hun werking. Tegelijkertijd willen ze op die manier ook hun visie op duurzame ontwikkeling mee geven aan derden. We hopen dat dit KADO een verdere uitwisseling stimuleert, zodat we nog meer krachten kunnen bundelen voor een duurzame samenleving. We zien dit handboek als een klein presentje of KaDO voor de huidige en toekomstige generaties.
7
Deel A
Een Algemeen Kader voor Duurzame Ontwikkeling
9
1. Oorsprong van het begrip “Duurzame Ontwikkeling” Het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ kwam met de Brundlandt-definitie in 1992 niet zomaar uit de lucht gevallen. De principes en het bewustzijn rond duurzame ontwikkeling waren reeds lang voor deze definitie aan het groeien.
1.1
10
INTERDISCIPLINAIR
In de jaren zestig ontstond bij de internationale milieubeweging een verbreding van de basisthema’s, zoals bescherming van het leefmilieu, naar grotere, globale thema’s zoals de houdbaarheid van de aarde. De groeiende bezorgdheid omtrent de houdbaarheid van onze aarde gaf aanleiding tot een meer interdisciplinaire aanpak van grootschalige problemen. Hierbij stelde men de aarde graag voor als een ruimteschip: een afgesloten, rondzwevende eenheid in de ruimte, waarbinnen enkel uitwisseling tussen systemen plaatsvindt. De output van één systeem werd gezien als input voor een ander. De econoom Boulding, bedenker van deze metafoor, gaf hiermee de wederzijdse afhankelijkheid tussen het economisch, ecologisch en sociaal systeem op onze aarde weer. Tegelijk was het ook een reactie op de klassieke visie op de aarde als een systeem met een grenzeloze in- en output.
1.2
SAMEN NAAR ONTWIKKELING?
Deze nieuwe aandacht voor milieubewustzijn in de ontwikkelde landen, viel bij de landen in het Zuiden in minder goede aarde. Zij vreesden dat hun sociaaleconomische problemen zoals armoede en onderontwikkeling, vanwege de milieuproblematiek minder aandacht zouden krijgen. In de aanloop naar de grote VN-milieuconferentie van Stockholm in 1972 bleek het noodzakelijk om een brug te slaan tussen Noord en Zuid. Naast milieuproblemen moesten er ook sociaaleconomische thema’s op de agenda staan. In een rapport uit die tijd, Spaceship Earth, wezen de econome Ward en de bioloog Dubos op de noodzaak voor een interdisciplinaire aanpak. De ecologische, sociale en economische vraagstukken hingen samen en er was nood aan één gezamenlijke, mondiale aanpak. Het idee van samen in hetzelfde schuitje te zitten had een belangrijk effect. Op de VN-conferentie in Stockholm benadrukten de ontwikkelingslanden dat honger,
“
‘De niet-hernieuwbare hulpbronnen van de aarde moeten aangewend worden op een manier die hen behoedt voor uitputting in de toekomst en die ervoor zorgt dat ze de hele mensheid ten goede komen.’ (principe 5 in de verklaring van Stockholm)
‘Met het oog op een rationeler management van hulpbronnen en dus een verbetering van het leefmilieu, moeten staten een geïntegreerde en gecoördineerde benadering van hun ontwikkelingsplanning aannemen om te verzekeren dat ontwikkeling compatibel is met de behoefte het milieu te beschermen en op te waarderen. Rationele planning is een essentieel instrument om de conflicten tussen de behoefte aan ontwikkeling en de behoefte aan milieubescherming en –verbetering op te lossen.’
“
armoede en analfabetisme de ‘milieuproblemen’ waren van het Zuiden. Het verkleinen van de ontwikkelingskloof tussen Noord en Zuid was het sleutelelement voor de oplossing van de milieuproblemen. De landen in het Noorden benadrukten de noodzaak om de milieuproblemen bij hen zelf aan te pakken. De milieuconferentie was een eerste belangrijke stap in de richting van duurzame ontwikkeling. In de eindverklaring van Stockholm vinden we een aantal belangrijke principes terug die verwijzen naar duurzame ontwikkeling. Hier worden de doelstellingen van ontwikkeling verzoend met de prioriteiten van de opkomende milieuagenda.
(principes 13 en 14 in de verklaring van Stockholm)
11
1.3
12
DE BRUNDTLANDCOMMISSIE
De goede start in Stockholm bleek echter van korte duur. 10 jaar na de milieuconferentie waren er nog maar weinig van deze mooie principes in concrete acties omgezet. De Verenigde Naties richtten als reactie op dit talmen een bijzondere commissie op. Deze moest ‘ecologische langetermijnstrategieën om duurzame ontwikkeling te bereiken tegen het jaar 2000 en verder’ uitwerken. Deze commissie werd voorgezeten door de Noorse premier Gro Harlem Brundtland. Ze ging grondig te werk en organiseerde verschillende hoorzittingen met experts. Ze consulteerde ook het grote publiek in Zuid en Noord. Het resultaat van dit werk werd in 1987 gepubliceerd in het befaamde rapport ‘Our Common Future’. In dit rapport vinden we voor het eerst de meest bekende definitie
van duurzame ontwikkeling: ‘Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die voorziet in de behoeften van nu zonder toekomstige generaties de mogelijkheid te ontnemen om in hun eigen behoeften te voorzien.’ Hierbij stelde de commissie twee sleutelconcepten vast voor duurzame ontwikkeling:
Het concept ‘behoeften’, en in het bijzonder de behoeften van de mensen in armoede in deze wereld, waaraan absolute prioriteit moet gegeven worden. Het idee van beperkingen: de huidige stand van technologie en sociale organisatie legt beperkingen op aan het het milieu, dat niet meer in de mogelijkheid verkeert om te voorzien in de behoeften van nu en in de toekomst.
Nog belangrijker dan de definitie en de sleutelconcepten zijn enkele basiselementen die de commissie vastlegde. Dit zijn de basiselementen waarop elke strategie voor duurzame ontwikkeling moet gebaseerd zijn: Een politiek systeem dat effectieve participatie van burgers in besluitvorming garandeert. Een economisch systeem dat in staat is om meerwaarden en technologische kennis voort te brengen op een zelfvoorzienende en duurzame basis. Een sociaal systeem dat oplossingen voorziet voor de spanningen die voortkomen uit ongelijke ontwikkelingen. Een productiesysteem dat de verplichting respecteert om de ecologische basis voor ontwikkeling te bewaren. Een technologisch systeem dat permanent op zoek kan gaan naar nieuwe oplossingen. Een internationaal systeem dat duurzame patronen van handel en financiën koestert. Een administratief systeem dat flexibel is en de capaciteit heeft zichzelf te verbeteren.
Dit rapport wordt nog steeds als dé basis voor duurzame ontwikkeling gezien. Het geeft op een duidelijke manier weer waar duurzame ontwikkeling voor staat: ‘het voorzien in de behoeften van de mensen’ en wat de grenzen zijn: ‘het milieu en de sociale organisatie’. De Brundtlandcommissie pleitte voor een vervolg op de conferentie van Stockholm, dit werd de conferentie van Rio.
13
1.4
1992: CONFERENTIE VAN RIO
In 1992 werd in Rio de VN-conferentie voor milieu en ontwikkeling gehouden. De conferentie pakte uit met Agenda 21, een indrukwekkend actieprogramma om de 21ste eeuw sociaal rechtvaardig en milieuvriendelijk te maken. Op deze conferentie werden ook het klimaatverdrag (het latere Kyoto-protocol), de bossenverklaring en de biodiversiteitsverklaring geïntroduceerd.
1.4.1 14
AGENDA 21:
Agenda 21 is een kader voor nationale en internationale acties en onderhandelingen om de sociale onrechtvaardigheid en de milieuproblematiek aan te pakken. Agenda 21 legt ook duidelijk de nadruk op een gezamenlijke aanpak van ontwikkelings- en milieuproblemen. Waarover gaat Agenda 21? Het actieprogramma bestaat uit verschillende programmaterreinen die opgedeeld zijn in 4 grote blokken. I: ‘Sociale en economische dimensies’ gaat over internationale samenwerking, het bestrijden van armoede, het veranderen van consumptiepatronen, bevolking en duurzaamheid, gezondheids-
zorg, duurzame menselijke nederzettingen en beslissingskaders rond duurzame ontwikkeling. II: ‘Behoud en beheer van natuurlijke rijkdommen’ behandelt de bescherming van de atmosfeer, duurzaam grondbeheer, het bestrijden van ontbossing, woestijnvorming en droogte, duurzaam bergbeheer, duurzame landbouw en rurale ontwikkeling, het bewaren van de diversiteit, het beheer van biotechnologie, bescherming en beheer van oceanen en drinkbaar water, veiliger gebruik van toxische chemicaliën en het beheer van afval, met inbegrip van schadelijk en radioactief afval. III: ‘De versterking van de rol van maatschappelijke groepen’ beschrijft de rol van diverse stakeholders waaronder vrouwen, kinderen en inheemse volkeren, het belang van een partnerschap met de niet-gouvernementele organisaties, lokale autoriteiten, arbeiders en vakbonden, industrie en zakenleven en een versterking van de rol van boeren. IV: ‘ De middelen om Agenda 21 uit te voeren’ behandelt de financiering van duurzame ontwikkeling: transfer van technologieën, wetenschappen in functie
van duurzame ontwikkeling, educatie, vorming en sensibilisering, capaciteitsopbouw, organisatorische capaciteiten, internationale wetgeving en beleidsinformatie. Agenda 21 wijst op de noodzaak van internationale samenwerking: indien we tot een implementatie van duurzame ontwikkeling willen komen zal er een nauwe samenwerking moeten komen tussen nationale regeeringen, de VN, ngo’s en maatschappelijke groepen.
welijks gevolgd. Agenda 21 legde wel een belangrijk kader voor duurzame ontwikkeling vast, er wordt nog steeds naar het actieplan verwezen als leidraad bij grote internationale conferenties rond duurzame ontwikkeling. Het actieplan leidde daarnaast tot een wereldwijd netwerk waarbij Agenda 21 op lokaal vlak geïmplementeerd wordt (Localising Agenda 21).
Kyoto-protocol Gevolgen van Agenda 21 De effecten van Agenda 21 waren na 5 jaar minimaal. aal. Ondanks een ver doorgedreven actieplan bleek onze e aarde op verschillende milieuthema’s nog slechter te scoren dan in 1992 en was de armoedekloof groter dan ooit tevoren, aangezien niet getornd werd aan dé fundamentele reden voor het ontwikkelings- en milieuprobleem. Namelijk de onophoudelijke economische race van de gegoede klasse in het Noorden en de vergeefse strijd van de minder gegoeden in het Noorden en het Zuiden om deze race na te bootsen. Verregaande oplossingen zoals een verandering in productie- en consumptiepatronen van het Noorden of een ander ontwikkelingspad voor het Zuiden werden niet of nauau-
Op de Rio-conferentie van 1992 werd enkel een raamverdrag over de aanpak van de klimaatverandering overeengekomen. Er was nog nood aan een duidelijk actieprogramma. Dit werd in 1997 verder onderhandeld in de Japanse stad Kyoto, die ook haar naam aan het protocol gaf. De verbintenis die verschillende landen hier sloten om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen loopt eind 2010 af. De grote klimaatconferentie in Bali in 2007 en verschillende internationale conferenties moeten de komende jaren het pad effenen naar een nieuw en beter protocol om de klimaatverandering tegen te gaan. De klimaatproblematiek wordt beschreven in de Klimaatbrochure van VODO.
15
16
Belangrijke principes voor duurzame ontwikkeling In Agenda 21 worden vijf belangrijke principes voor duurzame ontwikkeling aangehaald. Een eerste beginsel gaat over ‘de vervuiler betaalt’. Dit principe heeft zijn oorsprong in het milieudenken waarbij men de zogenaamde externe kosten internaliseert, in rekening brengt. Hiermee bedoelen we dat de negatieve effecten op het milieu moeten verrekend worden in de prijs. Een probleem bij dit principe is het conflict tussen de winst op korte termijn, waarbij men streeft naar een zo laag mogelijke kostprijs en een beleid op lange termijn, waarbij men onvermijdelijk met de milieukosten geconfronteerd wordt. Zonder deze verrekening wentelt men de milieukosten af op de gemeenschap. Het internaliseren van externe kosten is een rechtvaardig, sociaal en economische correct principe dat in alle sectoren moet worden toegepast. Maar bij de toepassing van dit principe moeten we ervoor zorgen dat mensen die het moeilijker hebben in onze maatschappij, het niet nog moeilijker krijgen om in bepaalde basisbehoeften te verzien. We staan voor de uitdaging een gezond evenwicht tussen ecologie en sociale rechtvaardigheid te vinden.
Een voorbeeld van de internalisering van externe kosten is een wegenbelasting voor de gebruiker, zoals de huidige voorstellen van een wegenvignet of de kilometerheffing. In het huidige systeem van wegenbelasting worden niet alle sociale en milieukosten meegerekend. De kosten voor het milieu door emissies van CO2 bijvoorbeeld of de medische kosten voor mensen met ademhalingsproblemen ten gevolge van fijn stof. De internalisering van externe kosten zorgt er voor dat de jongere generaties de rekening van ons consumptiegedrag niet krijgen doorgeschoven. De Smedt, 2006
Een tweede beginsel is het ‘voorzorgsprincipe’: ten allen tijde vermijden dat de ecologische achteruitgang toeneemt. Er is reeds zoveel onherstelbare schade, dat we koste wat kost moeten voorkomen dat de natuur nog verder ontwricht wordt.
Tegen het gebruik van genetisch gemanipuleerde gewassen (ggo’s) wordt vaak het voorzorgsprincipe ingeroepen. Indien er ernstige aanwijzingen zijn voor mogelijke gevaren voor milieu of maatschappij moet er niet gewacht worden op 100 % wetenschappelijke zekerheid om een bepaalde techniek te verbieden of beperken. Bij ggo’s bestaat het risico op besmetting van bestaande gewassen, waardoor onze biodiversiteit bedreigd wordt.
‘Duurzame ontwikkeling is een zaak van alle betrokkenen (van alle stakeholders)’ is een derde principe. Het maatschappelijk middenveld, zowel in ons eigen land als in het Zuiden, moet écht gehoord worden in het proces van beleidsvorming. Ieder moet zijn verantwoordelijkheid nemen, met respect voor ieders bevoegdheid en deskundigheid, want er blijft natuurlijk een scheidingslijn tussen beleid en middenveld. Betrokkenheid van alle burgers is noodzakelijk om duurzame ontwikkeling om te zetten in concrete daden.
VODO speelt een belangrijke rol in het betrekken van verschillende groepen in het debat over duurzame ontwikkeling. Daarom startte in 2006 een verbredingsproces binnen VODO waarbij mensen in armoede, minderheden, vrouwen en jeugd een plaats krijgen en hun stempel kunnen drukken op duurzame ontwikkeling.
Volkeren moeten het recht hebben hun eigen ontwikkelingsbeleid autonoom te bepalen. Ze moeten daarbij toegang hebben tot de bestaande middelen. Een internationale regelgeving die solidair, rechtvaardig, verantwoordelijk, transpa-s rant en democratisch is, is daarbij noodzakelijk. We hebben ale regel nood aan een internationale regel-
geving die de erkende sociale en economische mensenrechten beschermt en promoot en zo duurzame ontwikkeling internationaal ondersteunt. Macht en inspraak moeten onderhevig zijn aan ‘het principe van subsidiariteit’. Een laatste principe is ‘een gedeelde, maar verschillende verantwoordelijkheid’. Dit geldt in de eerste plaats voor de rol van de geïndustrialiseerde landen tegenover de ontwikkelingslanden. De grootse vervuilers moeten hun verantwoordelijkheid opnemen en hun productie- en consumptiepatronen op een duurzame wijze veranderen en de aangebrachte schade vergoeden. Maar dit geldt ook
17
binnen staten en maatschappijen: de grootste vervuilers, zij het nu bedrijven, gemeenten of burgers moeten aangespoord worden om hun gedrag aan te passen.
zame Ontwikkeling. Deze strategieën moeten de principes van duurzame ontwikkeling integreren in de programma’s en het beleid van nationale staten.
1.5.1
1.5
18
2002: CONFERENTIE VAN JOHANNESBURG
In augustus 2002, 10 jaar na de conferentie in Rio, had in Johannesburg de World Summit on Sustainable Development (WSSD) plaats. Men wou de belangrijke start van Rio nog een extra duw in de rug te geven, zodat men de geformuleerde strategieën niet enkel aanvaarde, maar ook overging tot concrete actie. Een belangrijke uitkomst van de conferentie was het Uitvoeringsplan (‘Johannesburg Plan of Implementation’). Dit beschrijft de verschillende acties die ondernomen moeten worden om de duurzaamheidsagenda stevig op de sporen te zetten. Tijdens de conferentie was er vooral aandacht voor 3 belangrijke thema’s: armoede, ecologie en de financiering van duurzame ontwikkeling. In Johannesburg werd er ook uitvoerig gepleit voor het institutionaliseren van duurzame ontwikkeling en het uitwerken van Nationale Strategieën voor Duur-
ARMOEDE
Vooral de landen uit het Zuiden ijverden voor aandacht voor het grootschalige armoedeprobleem. De millenniumdoelstellingen, vastgelegd in 2000, werden nog eens bekrachtigd. Er werd ook speciale aandacht voor de problematische situatie in Afrika gevraagd.
1.5.2 ECOLOGISCHE COMPONENT Er werd in Johannesburg een krachtige oproep gelanceerd om een tienjarig werkprogramma op te zetten om de omschakeling naar duurzame productie- en consumptiepatronen te versnellen. Dit programma begint pas de laatste tijd op kruissnelheid te komen en op diverse niveaus worden strategieën en actieplannen voor een duurzame productie en consumptie op touw gezet. Andere belangrijke ecologische aandachtspunten zijn hernieuwbare energie, de uitvoering van het Kyoto-protocol en het heroriëntering van de chemische industrie om de mogelijke schade voor het milieu te beperken.
1. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, moet in 2015 zijn gehalveerd ten opzichte van 1990. 2. In 2015 moeten alle kinderen op de wereld basisonderwijs volgen. 3. Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Gelijke kansen in 2005 voor jongens en meisjes in basis- en middelbaar onderwijs. 4. Het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar moet in 2015 in ieder ontwikkelingsland met minimaal tweederde zijn teruggebracht ten opzichte van 1990. 5. De moedersterfte moet in 2015 met driekwart zijn teruggebracht ten opzichte van 1990. 6. Voor 2015 wordt een halt toegeroepen aan de verspreiding van HIV/Aids, malaria en andere ziektes. 7. Voor 2015 wordt een duurzaam milieu gewaarborgd door duurzame ontwikkeling te integreren in nationaal beleid en programma’s. Er wordt een halt toegeroepen aan het onomkeerbare verlies van natuurlijke hulpbronnen. Het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater wordt gehalveerd en voor 2020 zijn de levensomstandigheden van minimaal 140 miljoen mensen in sloppenwijken aanzienlijk verbeterd. 8. Er komt een mondiaal samenwerkingsverband voor ontwikkeling, met afspraken over goed bestuur, over de ontwikkeling van een open, eerlijk, voorspelbaar en goed geregeld handels- en financieel systeem, over een oplossing van de schuldenproblematiek en over de overdracht van nieuwe technologieÍn.
19
1.5.3
DE FINANCIERING VAN DUURZAME ONTWIKKELING
De financiering bleef het zorgenkindje van de conferentie. Het uitwerken van een goed actieplan voor duurzame ontwikkeling gaat niet zonder een duidelijke financiering te voorzien. Maar men ging tijdens de conferentie niet verder dan eerder gemaakte afspraken zoals het opdrijven van de officiĂŤle ontwikkelingshulp van de industrielanden tot 0.7%. De echte solidariteit tussen industrielanden en ontwikkelingslanden blijft tot op heden eerder beperkt.
20
2. Actuele concepten 2.1
DE DRIE KAPITALEN VAN DUURZAME ONTWIKKELING
Duurzame ontwikkeling is een model dat ecologische, economische en sociale doelstellingen met elkaar verzoent. Die worden vaak de drie kapitalen van duurzame ontwikkeling genoemd. Elk kapitaal wordt gekenmerkt door een eigen dynamiek, maar de kapitalen zijn onderling ook sterk afhankelijk. De kapitalen beïnvloeden elkaar continu. Zo heeft het sociale kapitaal bijvoorbeeld een effect op het economische via de hoeveelheid arbeidskrachten die er ter beschikking zijn of beïnvloedt de lagere kwaliteit van ons leefmilieu ons welzijn.
2.1.1 ECONOMISCH
KAPITAAL
Het huidig economische denken verloopt niet duurzaam. Het gebruik van energie en materialen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen die naar voren worden geschoven inzake duurzame ontwikkeling. De Europese Unie bijvoorbeeld, gebruikt nog altijd meer grondstoffen dan de hoeveelheid waar ze eigenlijk recht op heeft bij een wereldwijde eerlijke verdeling. Dat onze economie niet efficiënt
functioneert, merken we elke dag aan bijvoorbeeld het fileprobleem en de economische verliezen die dit met zich meebrengt. Denken we maar aan luchtverontreiniging zoals ozon en fijn stof, armoede die niet opgelost geraakt. Dikwijls wordt de economische groei naar voren geschoven als dé oplossing voor alle problemen, maar de realiteit toont aan dat een té sterke groei ook een oorzaak kan zijn van vele problemen! Vooral dan een groei die onevenredig gebruik maakt van grondstoffen en arbeid. Het economische kapitaal bevat de productiemiddelen zoals machines, werktuigen en gebouwen. Maar ook infrastructuur en financiële activa.
21
2.1.2
22
SOCIAAL
KAPITAAL
Het sociale kapitaal van duurzame ontwikkeling staat voor verschillende grote uitdagingen: de dualisering en de marginalisering van diverse groepen in onze samenleving, de problemen van vergrijzing en de vereenzaming van mensen, de complexiteit die migratie met zich meebrengt, arbeidsomstandigheden,... Een maatschappij met een grote sociale cohesie is effectiever in het realiseren van gemeenschappelijke doelstellingen. Een Het dergelijke maatschappij sociaal kapitaal is ook weerbaarder omvat de sociale kenmerken tegen externe van de maatschappij zoals: de levensbedreigingen zoals standaard, de gezondheid, de kennis en de economische competenties van de bevolking. Maar het socidegradatie of aal kapitaal gaat volgens ons ook verder. Het gaat de effecten van over het belang van sociale relaties, gedragsnormen de klimaaten wederzijds vertrouwen in een maatschappij. Het verandering. gaat ook over persoonlijk netwerken die je al dan niet kunnen voorzien van emotionele, materiĂŤle of informatieve hulp(bronnen). Hierbij zijn begrippen als sociale cohesie, inclusie, participatie, erkenning en legitimiteit erg belangrijk. Het vormt een geheel van gezamenlijke waarden en verplichtingen in een maatschappij.
Het vrouwelijk
sociaal kapitaal:
Indien we beter gebruik zouden maken van vrouwelijk sociaal kapitaal in de wereld zou: 1. de economische groei stijgen in alle landen 2. het aantal mensen dat in armoede leeft, dalen in alle landen 3. de vruchtbaarheidscijfers stijgen in alle OESO-landen en dalen in alle niet-OESO landen 4. het innovatievermogen en prestaties van bedrijven verhogen 5. de kostenefficiëntie van gezondheidszorg en sociale programma’s verhogen 6. het overheidsbeleid beter beantwoorden aan de noden van al haar burgers 7. de milieuschade van niet duurzame activiteiten verminderen.
Hiervoor is een gendergevoelig overheidsbeleid nodig dat rekening houdt met: 1. familievriendelijke overheidsmaatregelen die de deelname van vrouwen aan de tewerkstelling verbeteren 2. een ontwikkelingsbeleid dat de economische rol van vrouwen promoot 3. betere status en lonen voor het werk van vrouwen op traditionele werkterreinen 4. stimulansen voor vrouwen om een wetenschappelijke en/of technologische carrière aan te vatten 5. een betere toegang voor financiële en ondersteuningsmogelijkheden voor vrouwelijk ondernemerschap 6. een gendergerichte benadering in planning voor gezondheidszorg 7. een betere integratie van vrouwelijke migranten in arbeidsmarkten en samenleving 8. specifieke doelstellingen voor vrouwelijke managers en parlementairen 9. het belang van het vrouwelijk perspectief in milieubeleid.
Bron: OESO, 2008
23
2.1.3
24
ECOLOGISCH
KAPITAAL
Het ecologisch kapitaal is de basis voor ons leven en in uitbreiding voor onze economie. Vandaar dat dit binnen duurzame ontwikkeling ook veel aandacht krijgt, temeer omdat dit sinds de industriële revolutie het verwaarloosde kindje is geworden. Men gaat er nog steeds van uit dat het ecologisch kapitaal ongelimiteerd aanwezig is. Momenteel zijn we ons milieukapitaal aan het opsouperen, hetgeen niet verantwoord is naar de toekomstige generaties toe. Milieuproblemen zoals droogte, ontbossing, erosie, vermindering van biodiversiteit of het klimaatprobleem zijn hier voorbeelden van. En dit zijn onomkeerbare processen.
2.2
PARTICIPATIE ALS DE KERN VAN DUURZAME ONTWIKKELING
Participatie wordt vaak de vierde dimensie en zelfs de kern van het proces duurzame ontwikkeling genoemd. In het Brundtlandrapport ‘Our Common Future’ is participatie een duidelijke voorwaarde om een duurzame ontwikkeling te bereiken: ‘Het politieke systeem moet toelaten dat elke burger actief kan deelnemen aan het beleid’. Duurzame ontwikkeling is een proces waarbij deze visie op participatie in alle institutionele kanalen
van onze maatschappij geïntegreerd moet worden. Participatie brengt verschillende voordelen met zich mee. Zo zorgt een actieve betrokkenheid van het middenveld voor de inbreng van nieuwe ideeën, ervaring en expertise en moedigt het de ontwikkeling van alternatieve en gedragen oplossingen aan. Participatie verkleint het risico op conflicten, omdat alle partijen mee beslissen en het vergroot de kans op een betere en meer duurzame ontwikkeling. Participatie biedt daarnaast de mogelijkheid tot samenwerking en coördinatie tussen overheden en het middenveld, wat het onderlinge vertrouwen vergroot en lang-
Het ecologische of milieukapitaal bevat de natuurlijk hulpbronnen, water, atmosfeer, de aarde, ertsen en de biodiversiteit.
Participatie van mensen in armoede aan het armoedebeleid ‘Het armoededecreet van 2003 regelt ondermeer de oprichting van Permanente Armoede Overleggen. Enerzijds werd er een Horizontaal Permanent Armoede Overleg opgericht. Dit overleg komt een 4-tal keer per jaar samen en bestaat uit alle aandachtsambtenaren armoede (dus uit zo goed als iedere Vlaamse administratie), het kabinet van de coĂśrdinerende minister voor armoede, de afdeling Welzijn en Samenleving (die het overleg leiden), De Link vzw (die instaan voor de opleiding van de ervaringsdeskundigen in Vlaanderen) en het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Op dit overleg wordt ondermeer het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding opgevolgd en kunnen ook dossiers aan bod komen die de beleidsdomeinen overschrijden. Anderzijs wordt ook de stand van zaken van alle Verticale Permanente Armoede Overleggen besproken. Deze Verticale Overleggen zijn overleggen tussen elke Vlaamse minister en het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Dit overleg moet minstens 2 maal per jaar plaatsvinden. Zowel het
Vlaams Netwerk als het kabinet van de betrokken minister kunnen punten op de agenda zetten ter bespreking. Ook de precieze organisatie van dit overleg wordt onderling geregeld. Zo voorziet het Verticaal Overleg Werkgelegenheid bijvoorbeeld ook in een stakeholdersforum binnen de VDAB en een vertegenwoordiging bij de werkgroep arbeidsmarktbeleid van de SERV Cruciaal bij dit decreet is de ondersteuning van verenigingen waar armen het woord nemen. Enkel op deze manier kunnen mensen in armoede aan de basis werken aan de verzameling van knelpunten uit hun eigen ervaringen en zelf oplossingen naar het beleid voorstellen. Het Vlaams Netwerk bundelt deze zaken en brengt ze samen met mensen in armoede binnen deze Permanente Armoede Overleggen.
Meer info bij Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen.
25
durige samenwerkingsverbanden tot gevolg kan hebben. Participatie veronderstelt dat er structuren en processen bestaan die toegang tot het beleid garanderen voor het middenveld en burgers. Participatie is meer dan deelnemen. Het tempo en de mogelijkheden van de participatie moeten aangepast zijn aan de deelnemers, het uiteindelijke perspectief van de participatie moet duidelijk zijn en het resultaat moet achteraf teruggekoppeld worden aan de participanten. Een andere voorwaarde voor participatie is een sterk en georganiseerd middenveld.
26
2.3
ECOLOGISCHE EN SOCIALE ECONOMIE
Naast het klassieke economische denken dat onze dagelijkse gang van zaken beheerst zijn er verschillende alternatieve analysekaders beschikbaar. De stroming van de ecologische economie biedt ons de mogelijkheid om het denken rond duurzaamheid in een breed perspectief te plaatsen. In het klassieke economische denken wordt de economie als een gesloten en geĂŻsoleerd systeem bekeken. Binnen dit systeem worden goederen en diensten uitgewisseld tegen kapitaal en arbeid. De bedrijven en gezinnen
zitten zo in een netwerk met elkaar verbonden waarbij de ‘onzichtbare hand van de marktwerking’ voor een correcte toewijzing van arbeid en kapitaal zou moeten zorgen. In het klassieke denken zijn er geen verstorende factoren zoals een afvalberg en de energievoorraden zijn volgens dat denkkader eindeloos. Deze analyse kunnen we, gezien de huidige realiteit, niet meer volhouden.
2.3.1
HUIDIGE
EN TOEKOMSTIGE GENERATIES
De negatieve gevolgen van onze consumptie- en productiepatronen worden vaak pas zichtbaar na enkele decennia. De kinderen en jongeren van vandaag en de volgende generaties zullen dan ook voor de kosten van de huidige vervuiling opdraaien. We moeten proberen om de kosten van de gemaakte vervuiling in te schatten en hiermee rekening houden in ons huidig productieproces. Maar kinderen en jongeren van vandaag die deze kosten zullen moeten dragen, hebben vaak niet voldoende inspraak bij het bepalen van het huidige productiesysteem. De volgende generaties hebben al helemaal geen kans om hun stem te laten horen. Dit maakt het fundamenteel oneerlijk om sociale of milieuschade, als een vergiftigd geschenk, over te laten aan de komende generaties. We hebben een verantwoordelijkheid om een leefbare samenleving uit te bouwen voor de toekomstige generaties.
“
“
de aarde is niet van ons, maar we hebben hem geleend van onze kinderen en kleinkinderen.
27
Intergenerationele Solidariteit is een zwaartepunt voor de Vlaamse Jeugdraad
28
Binnen het thema van de intergenerationele solidariteit stelt de Vlaamse Jeugdraad twee zaken centraal: het centenverhaal, namelijk de betaalbaarheid van de vergrijzing en een pleidooi voor meer (intergenerationele) ontmoeting. We weten allemaal dat onbekend onbemind maakt. Als jonge en oude mensen elkaar niet kennen, ontstaan de vooroordelen en het bijhorende onbegrip vanzelf. En onbegrip zorgt ervoor dat solidariteit geen kans maakt. Via ontmoetings- en gespreksmomenten werkt de Vlaamse Jeugdraad aan een dialoog met andere generaties. Zo wil de Vlaamse Jeugdraad te weten komen hoe de verschillende generaties de uitdaging van vergrijzing willen en kunnen aangaan. Samen. Er is ook een groeiende kloof tussen verschillende generaties. We leven in een wereld waar elke dag nieuwe technologieĂŤn hun intrede doen. Zelfs voor dertigers ligt het tempo van de digitalisering vaak hoog. Voor
ouderen zijn die veranderingen dikwijls onbegrijpelijk. Ook het leven van alledag is grondig veranderd tegenover vroeger. Tweeverdienersgezinnen en alternatieve samenlevingsvormen zijn schering en inslag. Iedereen heeft het druk en hopt van school of werk naar nevenactiviteiten allerhande. Tijd voor ontmoeting is schaars geworden. En zeker ontmoeting tussen mensen van verschillende generaties. Jongeren die met elkaar op een hoekje staan te kletsen worden als een lawaaierige bende bekeken, en maken ouderen soms zelfs bang. Terwijl ouderen dan weer als traag of oubollig worden gezien. Ontmoeting is de basis voor begrip en verdraagzaamheid. Dat zijn waarden die een samenleving doen bloeien. Ontmoeting maakt dialoog mogelijk, en binnen een dialoog kan je samen naar oplossingen zoeken voor wat als probleem wordt ervaren. Oplossingen die tegemoet komen aan de wensen en belangen van iedereen.
Meer info bij de Vlaamse Jeugdraad
2.3.2
ECOLOGISCHE
ECONOMIE
De ecologische economie zet, in tegenstelling tot het klassieke economische denken, de aarde centraal en vertrekt van het ecosysteem als een onvervangbaar kapitaal in onze samenleving (zie figuur). Het ecosysteem levert natuurlijk grondstoffen op, zoals landbouwoogsten, watersystemen, zuivering van de lucht door bomen en opvang van afval. Dit zou je kunnen zien als ‘de rente’ van het kapitaal. En op deze rente moeten we het productie- en consumptiepatroon baseren. De manier van leven op onze aarde, de industrie en de mensen verbruiken ononderbroken de grondstoffen en energiebronnen van onze aarde, meer dan zij als ‘rente’ levert. De aarde is daarbij niet alleen de leverancier van grondstoffen maar ook de ontvanger van afvalstoffen (CO2, afval, vervuild water). Dit afval kan door de aarde maar gedeeltelijk worden verwerkt. Het natuurlijk kapitaal dat we gebruiken kan niet zomaar vervangen worden: eens weg, altijd weg. De ecologische economie houdt ook rekening met het verdelingsvraagstuk: de opbrengsten van het natuurlijk kapitaal dienen eerlijk verdeeld te worden.
29
Herman Daly, een van de ‘founding fathers’ van de ecologische economie construeerde bijgaand model van de planeet aarde. We zien een wisselwerking tussen het economische systeem (witte rechthoek) en het alles omvattende systeem aarde (grijze ovaal.) De aarde ontvangt zonne-energie die een aantal hernieuwbare energiebronnen op onze planeet aandrijft. Levende organismen zetten, onder invloed van de zon, water en koolstofdioxide om tot voedingsgewassen. Afvalstoffen van deze organismen zijn weer voedingsstoffen voor andere organismen. Een volmaakte kringloop.
30
Ons economisch proces zet het door de aarde geleverde materiaal en de energie om in goederen en diensten. Via deze goederen en diensten wordt welvaart gecreëerd. Maar de aarde levert tegelijk ook een aantal milieufuncties: klimaatregulering of de bevoorrading van water bijvoorbeeld. Daly maakt in zijn model een onderscheid tussen de situatie van onze wereldeconomie voor de industriële revolutie (een lege wereld) en de situatie vandaag (een volle wereld). De economie nam vroeger slechts een beperkt deel van de aarde in beslag. Nu botst de schaal van de wereldeconomie op de grenzen van onze planeet. De aarde kan zijn milieudiensten minder en minder goed regelen. Dit manifesteert zich onder ander in de opwarming van ons klimaat.
2.3.3
ECOLOGISCHE
VOETAFDRUK EN SCHULD
Ecologische voetafdruk Het is duidelijk dat we ons economisch systeem niet onbegrensd mogen laten groeien ten koste van ons ecologisch kapitaal. Een onbegrensd groeiend economisch systeem ondergraaft niet alleen de draagkracht van onze planeet en de milieudiensten die hieruit voortkomen, maar ondermijnt ook onze mogelijkheden om welvaart te creëren voor alle mensen, kortom het ondergraaft ons eigen welzijn. Maar wanneer weten we nu of we teveel van onze aarde gebruiken? Een geschikte indicator hiervoor is de ecologische voetafdruk. De ecologische voetafdruk is de totale land- en wateroppervlakte die nodig is om te voorzien in onze consumptie van voedsel, energie, wonen, transport,... Maar ook de opname en neutralisatie van onze afvalstromen en uitstoot en de ruimte voor infrastructuur (wegen, gebouwen, enz) worden meegerekend. De ecologische voetafdruk wordt berekend als de som van de verschillende landoppervlakten die de mens nodig heeft om aan zijn activiteiten te voldoen. Er wordt ook berekend wat de beschikbare oppervlakte is. Zo kunnen we berekenen hoeveel hectare land er nodig en beschik-
“
Vrouwen Vrouw Vro uwen hebben een kleinere voetafdruk dan mannen. De levensstijl en het consumptiepatroon van mannen is intensiever op vlak van grondstofgebruik. Een meer ‘vrouwgerichte’ benadering van consumptiegedrag kan een stap zijn in het invoeren van duurzame consumptiepatronen. Vrouwen zijn sneller geneigd te recycleren, zijn gevoeliger voor de ethische waarden van productie zoals bio of fair trade. Bron OESO, 2008 p. 66-67 67
31
“
baar is voor landbouw, voor bebouwing, voor biodiversiteit of energie. Bij energie bijvoorbeeld gaat het om de oppervlakte bossen, zonnepanelen, olieraffinaderijen enz.. De CO2-uitstoot van ons energieverbruik wordt dan weer gedeeltelijk opgevangen door de bossen. Het totale aanbod van biocapaciteit (land en zee) van onze aarde wordt geschat op 11,3 miljard hectare. Het betreft de zones met een biologische productiviteit: die zones waarop men aan akkerbouw, veeteelt, visvangst of bebouwing kan doen. We kunnen nagaan hoeveel elke persoon op aarde van deze totale oppervlakte zou mogen gebruiken. Bij de huidige wereldbevolking zou elke persoon een voetafdruk van 1.88 ha mogen hebben, dit wordt het eerlijke-aarde-aandeel genoemd.
Ecologische voetafdruk De ecologische voetafdruk kan ook per regio of per land worden berekend. Kijken we even naar de volgende cijfers.
Noord-Amerika BelgiĂŤ Nederland Hongarije Turkije Eerlijke aarde-aandeel China Kenia India
9,6 5,6 4,4 3,5 2,1 1,8 1,6 0,8 0,8
hectare hectare hectare hectare hectare hectare hectare hectare hectare
32
Bron: WWF, Living Planet Report 2006
Vergelijken we nu even de voetafdrukken van verschillende landen. Dan merken we dat de landen in het Noorden systematisch een te grote voetafdruk hebben ten opzichte van de landen in het Zuiden. Als we streven naar een eerlijke verdeling van alle beschikbare oppervlakte, dan gebruiken de landen in het Noorden oppervlakte waarop ze geen recht hebben. Deze ongelijke verdeling is een belangrijke oorzaak van de onderontwikkeling in onze wereld. Willen we iedereen een rechtvaardige kans op ontwikkeling geven, dan zal het wijzigen van de huidige productie- en consumptiepatronen in het Noorden cruciaal zijn. Als we de voetafdruk voor elke persoon afzonderlijk zouden berekenen, dan merken we dat ook binnen ons eigen land een onrechtvaardige verdeling bestaat. De ongelijke voetafdruk verloopt evenredig met ongelijke welvaart. Een persoon in armoede
in onze maatschappij krijgt niet de kans om zijn eerlijke aandeel van grondstoffen van onze aarde te gebruiken.
“
Factor 4 en factor 10 Factor Om onze grote voeten kleiner te maken, moeten we spaarzamer omspringen met onze materialen (grondstoffen, energie, water, enz.) Veel gebruikte doelstellingen bij het terugdringen van onze materiaalgebruik zijn ‘factor 4’ en ‘factor 10’. Factor 4 heeft als doel tegen 2025 vier keer efficiënter om te springen met materialen, een eerste stap om tegen 2050 factor 10 te halen, namelijk tien keer efficiënter gebruik.
“
Met een gemiddelde voetafdruk van 5,6 ha per persoon zitten we in België flink boven het eerlijke aardeaandeel. De Belg gebruikt dus drie keer meer van de aarde dan bij een rechtvaardige verdeling van de oppervlakte is toegestaan. Wereldwijd gebruiken we ook teveel, onze mondiale voetafdruk is groter dan de opbrengst die onze aarde ter beschikking heeft. We zijn dus letterlijk onze aarde aan het opgebruiken.
33
Ecologische schuld Door te kwistig om te springen met de oppervlakte aarde waar ze recht op hebben, hebben de landen in het Noorden een ‘ecologische schuld’ opgebouwd ten opzichte van landen in het Zuiden. Het concept ‘ecologische schuld’ illustreert hoe de industrielanden bij de opbouw van hun materiële welvaart afhankelijk zijn geweest van de landen in het Zuiden. Daarbij hebben ze, en nu nog altijd, in die landen ook grote ecologische en sociale schade veroorzaakt.
34
Als we een moeilijke en discutabele berekening zouden maken van de ecologische schuld van het Noorden bij de landen in het Zuiden komen we tot schattingen die schrikbarende vormen aannemen. Ze lopen op tot een bedrag van $ 800 tot 1600 miljard. Dit is een stuk hoger dan de (even discutabele) financiële schuld die de landen in het Zuiden hebben openstaan bij het Noorden. Recentelijk verbindt men de ecologische schuld met het klimaatverhaal. De geïndustrialiseerde landen zijn verantwoordelijk voor het hoofdaandeel van de uitgestoten broeikasgassen, maar de eerste slachtoffers van de klimaatopwarming zullen mensen in armoede en landen in het Zuiden zijn (door overstromingen, heftige orkanen, droogtes, toename tropische ziekten, …).
De ecologische schuld bestaat niet enkel tussen landen in het Noorden en landen in het Zuiden. Evengoed zijn we een ecologische schuld aan het opbouwen ten aanzien van de toekomstige generatie of ten aanzien van maatschappelijk kwetsbare groepen. Zware industrie bevindt zich meestal rond sociaal achtergestelde wijken en buurten, zelden vlakbij een villawijk. De minder begoede buurten in een stad dragen vaak ook de last van autoverkeer, drukte, minder winkels, minder groene ruimte of speelruimte voor kinderen. Het principe van ‘environmental justice’ duikt in deze context vaak op. Dit houdt in dat iedereen recht heeft op een gezonde leefomgeving en dat de natuurlijke rijkdommen van onze planeet eerlijke en rechtvaardig moeten verdeeld worden. De lasten van onze maatschappij, zoals vervuiling, moeten ook door iedereen evenredig gedragen worden.
Ecologische schuld... bestaat ook bij ons ! Umicore is één van de meest prestigieuze Belgische multinationals, gespecialiseerd in de productie en vermarkting van metalen en materialen zoals zink, koper, kobalt, goud, zilver. Het bedrijf heeft vier sites in Vlaanderen (Balen, Hoboken, Olen, Overpelt) waar er ernstige vervuiling van bodem en grondwater is vastgesteld, met grote gezondheidsgevolgen voor de omwonenden, veelal arbeiders en lagere sociale klassen. Op 23 april 2004 ondertekende Umicore een convenant met toenmalig minister van Leefmilieu, Jef Tavernier, en OVAM om ‘het milieupassief dat wij van vorige generaties erfden (elk van onze vier sites heeft immers een méér dan honderdjarige geschiedenis achter zich!)’ (3) aan te pakken. ‘Wij zullen deze last dus niet meer doorgeven aan volgende generaties.’ De ecologische en sociale lasten van de activiteiten van het bedrijf in bijvoorbeeld onze voormalige kolonie Congo worden evenwel nog niet vergoed. Bron: Paredis, E & Goeminne G, 2005
35
2.3.4
OORZAKEN
VAN ONVRIJWILLIGE
MIGRATIE EN VLUCHTELINGENPROBLEMATIEK
De migratiestromen in de wereld nemen jaar na jaar toe. De grootste migratiestromen vinden plaats van ĂŠĂŠn land in het Zuiden naar een ander land in het Zuiden. Slechts 1 op 3 migranten trekt van het Zuiden naar het Noorden. Het gaat om mensen die wegvluchten van milieuproblemen zoals droogte of ontbossing, van conflicthaarden of oorlog of van de onrechtvaardigheid en de (economische) uitzichtloosheid. Algemeen gaat het om mensen die in hun eigen land geen perspectief meer zien op een leefbare toekomst.
36
Dit gebrek aan perspectief, de oorzaak van de onvrijwillige migraties, vindt zijn oorsprong veelal in de ongelijke verdeling van de bestaande rijkdommen, inclusief de natuurlijk hulpbronnen. De meeste natuurlijke hulpbronnen worden opgebruikt in het rijke Noorden, terwijl ze in het Zuiden gehaald worden. Zuidelijke landen worden daardoor dikwijls belemmerd in hun eigen ontwikkeling. Of anders gesteld: de overconsumptie van de industrielanden belemmert de landen in het zuiden om tot autonome ontwikkeling te komen.
De zo ontstane milieuproblemen leiden tot armoede en geweld. De weinige ontwikkelingskansen leiden tot sociale onzekerheid en instabiliteit. De mensen trekken massaal naar de steden in de hoop daar nieuwe perspectieven te vinden. Het platteland, de motor van ontwikkeling volgens het recentste World Development rapport (2008) loopt hierdoor leeg.
EERLIJK
METEN
Als we de aarde door de bril van de ecologische economie bekijken, is het essentieel dat de impact van onze economie de draagkracht van het milieu niet overschrijdt. Voor de landen in het Noorden betekent dit dat de impact van hun economieën sterk zal moeten verminderen zodat ze ook ruimte maken voor de economische groei in het Zuiden. Het Noorden zal tot een ecologische duurzaamheid moeten komen door dematerialisatie van de economie. Hiermee bedoelen we dat de groei van onze economie op het vlak van materiaal- en energiegebruik zal moeten stoppen. Hieraan koppelen we de uitdaging om de sociale ongelijkheid niet te laten toenemen, maar verder te verminderen.
“
Economische groei? Een fixatie op economische groei domineert ons huidige economische denken: de groei in onze economie is goed voor de armoedebestrijding, goed voor de werkgelegenheid, voor het verbeteren van openbare diensten en goed voor het milieubeheer. Maar er zijn grenzen aan deze groei! Volgens de Europese Lissabon-strategie moet de Europese economie elk jaar 3% groeien om in 2010 de meest competitieve economie van de wereld te zijn. De nodige grondstoffen voor deze economie komen echter maar van één planeet die dan ook het geproduceerde afval moet opnemen. De economie kan dus niet blijven groeien. Wil dit zeggen dat ze niet meer kan ontwikkelen? Neen. Ecologische economen pleiten voor een economie die meer op kwaliteit en herverdeling gericht is, voor groei in die sectoren waar het nodig is en verdieping in de andere sectoren.
“
2.3.5
D llaatste cijfers (juni 2008) van UNHCR geven aan dat er wereldwijd 37,4 De miljoen mensen op de vlucht zijn. Nog eens 25 miljoen mensen hebben hun huizen gedwongen moeten verlaten omwille van milieuproblemen door klimaatsveranderingen en onder meer stijgende voedselprijzen. Deze laatste groep van mensen zijn nog niet opgenomen in de definitie van vluchtelingen.
37
38
Afval is voedsel Het continue hergebruiken van onze grondstoffen is een mogelijkheid om een economie tot stand te brengen die niet nodeloos moet groeien. Door de afvalstoffen te gaan hergebruiken als grondstof (voedsel) voor nieuwe processen sluiten we de economische kringloop. Dit proces is vergelijkbaar met afgevallen bladeren van een plant of boom die als grondstof dienen voor andere planten. Dit ‘cradle to cradle- principe’ wordt toegepast door oa. Ford en Nike bij specifieke producten. Info: http://www.mcdonough.com/ cradle_to_cradle.htm
Noodzaak voor duurzame indicatoren? Het is niet de samenleving die in dienst moet staan van de economie, de economie moet in dienst staan van de samenleving. De definitie van economie is trouwens: de wetenschap die zich bezighoudt met de toewijzing van schaarse goederen. Het is dus een instrument dat we kunnen gebruiken om onze welvaart zo goed mogelijk te kunnen garanderen. Economische groei helpt om welvaart te creëren, maar slechts tot op een bepaald niveau. Van zodra een basisniveau van behoeften bereikt is, is groei niet meer noodzakelijk om blijvend welvaart te creëren. Volgens ons is het eigenlijke doel van onze economie, zoveel mogelijk welvaart creëren met een minimum aan schaarse goederen, een minimum aan materiële consumptie dus. De huidige meter voor onze economie is nog altijd het Bruto Binnenlands Product (bbp), het bbp meet alle formele economische activiteiten in onze samenleving en telt ze bij elkaar op. Door de fixatie op economische groei is het bbp als meetinstrument doorgegroeid tot waardemeter voor het welzijn in onze maatschappij. Maar het bbp groeit ook door een aantal negatieve aspecten van onze maatschappij. De kosten voor vervuiling of auto-ongelukken worden door het bbp als positief
meegerekend omdat ze voor economische activiteit zorgen. Daarentegen houdt het bbp geen rekening met activiteiten zoals vrijwilligerswerk, kinderopvang door ouders,... aangezien het onbezoldigde activiteiten zijn, terwijl deze weldegelijk bijdragen tot welvaart of een betere samenleving. Duurzame ontwikkeling vergt duurzame indicatoren. Met het bbp alleen geraken we er dus niet. Gelukkig bestaan er andere indicatoren die hierin verandering brengen. Zo is er het ISEW (Indicator voor De verklaring van Tilburg een Duurzame Economische Welvaart), GPI In de verklaring van Tilburg roepen (Eerlijke Vooruitgangsindicator) en het Vlaamse en Nederlandse wetenschappers, Duurzaam Nationaal Inkomen. Het ISEW, economen, politiekers, vertegenwoordigers ontwikkeld door de economen Daly en van vakbonden, bedrijven, sociale bewegingen op Cobb, kan in brede kringen op bijval voor een radicale heroriĂŤntering van de economie. rekenen. Deze indicator maakt een Gedreven door dringende mondiale vraagstukken als onderscheid tussen positieve en neklimaatverandering, uitputting van grondstoffen en gatieve economische bedrijvigheden, het blijvend bestaan van wereldwijde armoede en brengt informele economische actiongelijkheid. Deze radicale verandering vergt een viteiten mee in rekening en neemt de gezamenlijke inspanning en moet tussenkomen ongelijkheid van de inkomensverdeling in de manier van produceren en consumeren, mee op. Het gebruik van een dergelijke genereren van geld en handel voeren. indicator geeft ons al een beter beeld op de reĂŤle economische- en welvaartsituatie. www.economischegroei.net
39
40
Ecologische economie vereist dat ook fysische en biologische maatstaven worden opgenomen binnen duurzame indicatoren. We hebben dus nood aan indicatoren die een duidelijk beeld schetsen van hoe duurzaam onze samenleving nu eigenlijk is. In het Zuiden is een groei in materiaal- en energieverbruik noodzakelijk om te komen tot bestaanszekerheid. Evengoed als dat voor de maatschappelijk kwetsbare groepen in onze eigen samenlevingen geldt. Tegelijk is het nodig om de economieën in het Noorden te heroriënteren. Er moet een vermindering van materiaal, ruimte en energie plaatsvinden zonder een vermindering van welzijn. We moeten op weg naar een ander soort welvaart. Eén die minder natuurlijke grondstoffen gebruikt én een rechtvaardige verdeling realiseert.
Bron: Bleys B. 2006
2.3.6
VORMEN
VAN UITSLUITING
Duurzame ontwikkeling is ook het bevorderen van gelijkheid tussen de verschillende actoren in de samenleving, zowel tussen de huidige als toekomstige generaties. Hiervoor moet iedereen die in onze samenleving verblijft, ook de kans krijgen om aan onze samenleving deel te nemen. Er bestaan verschillende vormen van uitsluiting op diverse schaalniveaus die het voor een persoon of een gemeenschap onmogelijk maken om deel te nemen aan de maatschappij. Zoals we eerder zagen, zorgen de ongelijke verhoudingen tussen het Noorden en het Zuiden op globaal niveau voor een ongelijke toegang tot het eerlijke-aarde-aandeel van de bewoners in het Zuiden. Dit werkt armoede en het migratie- en vluchtelingenprobleem in de hand. Maar ook op nationaal niveau zijn er verschillende vormen van uitsluiting die een duurzame samenleving tegenwerken. We zien ongelijkheid op het gebied van toegang tot arbeid voor minderheden, mensen in armoede of ouderen. We zien ongelijkheid op vlak van toegang tot gezondheidszorg voor personen in armoede. Er is ongelijke toegang tot goede woningen waarbij maatschappelijk kwetsbare groepen in onze maatschappij het eerst getroffen worden. Nochtans zijn er een aantal basisrechten in onze samenleving: het recht op een basisinkomen, het recht op arbeid, het recht op een betaalbare gezond-
heidszorg. Het is belangrijk dat iedereen in gelijke mate kan genieten van onze welvaart.
2.4
EEN ANDER MODEL VOOR ONZE SAMENLEVING
Het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling volgt de principes van de ecologische economie en integreert deze denkbeelden in haar visie op duurzame ontwikkeling. In deze visie worden de 3 kapitalen niet als naast elkaar staande componenten gezien De kapitalen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, en bij het gebruik ervan gelden er bepaalde beperkingen. Deze beperkingen garanderen het bewaren van het basiskapitaal noodzakelijk voor onze overleving en deze van onze aarde. Onze economie werkt niet in een steriele luchtbel, maar binnen de mogelijkheden en beperkingen van de fysieke en sociale omgeving, het ecosysteem. Dit ecosysteem is beperkt in haar draagkracht. Het voetafdrukmodel leerde ons dat het huidige economisch systeem deze draagkracht overschrijdt.
41
O ECOL GISCH
A TA PI L
H ISC K M
AL TA PI
ITAAL AP
42
SOCIAAL K A ECONO
KA
Een tweede beperking is deze van de sociale structuur. We mogen de elementen van deze sociale structuur, de mensen, niet ontwrichten. Een goede sociale structuur is cruciaal voor het welzijn in onze maatschappij. Een teveel aan economische druk of vervuiling zorgt voor een minder goede invulling van dit welzijn, zowel op materieel als niet-materieel vlak. Binnen deze ecologische en sociale beperkingen kan het economische systeem zijn rol spelen om op een zo optimaal mogelijke manier de schaarse goederen en diensten toe te wijzen. Het ecologische en sociale systeem moeten genoeg ‘ruimte’ krijgen om hun eigen rol te kunnen blijven vervullen.
Deel B
Duurzame Ontwikkeling Dichterbij
43
1.
Het sociaal kapitaal in Vlaanderen
Het menselijk of sociaal kapitaal omvat volgens de Verenigde Naties parameters zoals levensstandaard, gezondheid, kennis en competenties van de bevolking. Een maatschappij met een hoog sociaal kapitaal is een maatschappij vol inwoners met een hoog kennispeil, een goede gezondheid, weinig armoede en een grote mate aan gelijkheid. De onderstaande tabel geeft de indicatoren weer waarmee de VN de vooruitgang van de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling meet.
United Nations Sustainability Indicators 44 Social indicators Poverty Gender Equality Nutricion Child Mortality Sanitation Health Education Housing Crime Population Employment Bron: United Nations Division on Sustainable Development
Maar het sociaal kapitaal omvat meer dan enkel deze waarden. Mensen ‘slagen’ makkelijker in het leven als het hen lukt om ook emotionele, materiële of informatieve hulpbronnen uit hun netwerk aan te boren. Mensen hebben meer kans om een baan te vinden, een carrière uit te bouwen, zelfs troost te vinden als hun sociaal netwerk, hun sociaal kapitaal sterk genoeg is. Dit geldt zowel op persoonlijk als op maatschappelijk vlak. Een maatschappij functioneert beter indien er voldoende vertrouwen, normen en netwerken zijn, die gecoördineerde maatschappelijk acties mogelijk maken. Voor individuen kunnen de aard en de kwaliteit van sociale relaties positief inwerken op hun fysieke en mentale gezondheid, die bovendien een niet te verwaarlozen effect hebben op de levensverwachting.
Indien een maatschappij erin slaagt haar burgers beter te mobiliseren rond politieke, sociale of economische doelen, zijn ook haar democratische waarden beter verankerd. Als een individu of maatschappij er in slaagt haar sociaal kapitaal zo goed mogelijk te beheren, staat ze sterker in haar eigen ontwikkeling. Dit onderschrijft ook de Wereldbank: ‘Social Cohesion is critical for societies to prosper economically and for development to be sustainable. Social Capital is not just the sum of the institutions, which underpin society – it is the glue that holds them together’(Worldbank 2008). Duurzame ontwikkeling is gelijke kansen creëren voor iedereen. Niet iedereen start met dezelfde kansen in onze samenleving. Het krijgen van kansen hangt nauw samen met de sociale groep waar men toe behoort. Zo krijgen vrouwen, allochtonen, ouderen, mensen met een handicap en mensen in armoede vaak minder kansen. Een duurzame samenleving houdt er rekening mee dat niet iedereen op een zelfde manier met de gegeven mogelijkheden of bedreigingen omgaat. Alle sociale groepen moeten de mogelijkheid krijgen om zich te ontwikkelen zoals ze dat zelf wensen, met respect voor verscheidenheid. Hierbij is niet enkel het wegwerken van drempels belangrijk, maar ook het stimuleren van het maken van (de juiste) keuzes.
1.1 1.1.1
BEDREIGINGEN VOOR HET SOCIAAL KAPITAAL ONGELIJKHEID
Het bestaande sociaal kapitaal in onze samenleving kan bedreigd worden door ecologische en economische krachten. Zo legt het toenemende verkeer een grote druk op de gezondheid via haar uitstoot van gassen en fijn stof. De economische krachten leggen toenemende arbeidsdruk op, die zorgt voor meer stress op het werk en minder ruimte voor sociale netwerken die ons welzijn positief kunnen beïnvloeden. De sociale dimensie van duurzame ontwikkeling dreigt makkelijk uit het oog verloren te worden, door zijn multidimensionale, relationele en non-kwantificeerbare karakter. Belangrijke aandachtsgroepen binnen de sociale dimensie zijn vrouwen, jongeren, minderheden en armen, waarbij deze laatste groep de andere doorkruist. Deze groepen hebben het in onze maatschappij al moeilijker. Een ongelijke toegang tot de bestaande kansen en mogelijkheden in de maatschappij werkt de negatieve sociale ontwikkeling in de hand.
45
“
Jongeren willen een dialoog over de toekomst J
De Vlaamse Jeugdraad
“
46
De grootste uitdaging ligt in de vergrijzing. De activiteitsgraad zal omhoog moeten om de sociale zekerheid betaalbaar te houden. Dit betekent dat o.m. de kinderen en jongeren van vandaag meer en langer zullen moeten werken om het systeem te onderhouden. De oplossing kan er voor de jongeren echter niet alleen in bestaan om de toekomstige generaties meer en langer te laten werken. Jongeren zien heil in een intergenerationele dialoog waarbij alle generaties worden samengebracht om evenwichtige oplossingen uit te werken. Met een gelijkwaardige inbreng van jong tot oud kan naar uitwegen gezocht worden die door alle betrokken partijen gedragen worden. Jongeren maken zich zorgen over het onderwijs en arbeidsbeleid. Deze zijn niet op elkaar afgestemd. Onderwijs moet niet enkel in functie van de arbeidsmarkt bestaan, maar er moeten voldoende kwaliteitsvolle arbeidsplaatsen voor jongeren zijn, ook voor hen die deeltijds leren. Jongeren en jonge werkzoekenden in het bijzonder moeten efficiënt begeleid worden op een aangepast niveau. Daarbij moet een positieve dynamiek ontwikkeld worden om jonge werkzoekenden te stimuleren. Interim-werk kan vaak een kortetermijnoplossing zijn, maar mag nooit de standaard worden voor jongeren. Ook jongeren hebben nood aan werkzekerheid. Er moet een goed statuut voor de jobstudent komen. Jobstudenten mogen geen goedkope ‘seizoensarbeiders’ zijn en dus geen oneerlijke concurrenten worden van laaggeschoolde jongeren. De duur en het loon van jobstudenten is enorm verbreed door de huidige regering. Ze verdienen als jobstudent meer dan ze later zullen verdienen en worden op die manier niet gestimuleerd om verder te studeren.
Wat is armoede ? 1.1.2 ARMOEDE Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaardbare leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen houtje overbruggen. Jaarboek Armoede en sociale uitsluiting, p36
We streven naar een maatschappij waar iedereen een zo goed mogelijke toegang tot een aanvaardbaar niveau van welzijn heeft. Toch zien we dat dit niet zo eenvoudig is. Cijfers van het armoederisico geven percentages van 10,7% voor Vlaanderen en 14,7% voor België, toch 1 op 10 Vlamingen.Hierbij lopen vrouwen, ouderen en niet Eu-burgers een hoger risico op armoede. Verder blijkt dat alleenstaanden en dan vooral eenoudergezinnen in het bijzonder een verhoogd armoederisico lopen. De kloof tussen rijk en arm in Vlaanderen blijft stijgen. Het totale inkomen van de 20% rijkste Belgen in 2005 is ruim 4 keer zoveel als dat van de 20% armste Belgen. Dit geeft een Gini-coëfficient (index voor gelijke verdeling van inkomens) van 0,28 voor België en 0,25 voor Vlaanderen. Een ongelijke verdeling van inkomens kan gevolgen hebben voor het sociale weefsel, de sociale cohesie. Een degradatie van de sociale cohesie verhoogt intolerantie en kan de vorm aannemen van meer antisociaal gedrag, minder maatschappelijk sociaal engagement en van een verhoogd onveiligheidsgevoel. We willen armoede hier niet verengen tot enkel het verschil in inkomens, de cijfers dienen als graadmeter van het probleem. Ar-
47
moede is bij uitstek een multidimensionaal probleem, ook op het vlak van gezondheid, onderwijs, huisvesting, … blijven er problemen bestaan. Armoedebestrijding moet dan ook bestaan uit een waaier van samenhangende strategieën die de armoede structureel bestrijden.
48
Armoedebestrijding is een wezenlijk onderdeel van de sociale dimensie: ’het uitroeien van de armoede, het veranderen van de consumptie- en productiepatronen en het beschermen en beheren van de natuurlijke rijkdommen zijn de belangrijkste doelstellingen Johannesburg Plan Of Implementation. Maar ook andere principes maken deel uit van de sociale dimensie. Samengevat omvat de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling volgende principes: • sociale rechtvaardigheid, • sociale cohesie, • openheid voor diversiteit; • solidariteit en betrokkenheid.
1.2
DIVERSITEIT ALS MEERWAARDE
Onze maatschappij wordt meer en meer gekenmerkt door een grote diversiteit, die door sommigen niet als een opportuniteit, maar als een bedreiging gezien wordt. Een duurzame samenleving draait om leren samenleven met elkaar waarbij ‘wederzijds begrip en respect’, ‘dialoog’, ‘weerbaarheid’ en ‘empathie’ basisbegrippen zijn. Een beleid dat die verscheidenheid erkent en als meerwaarde inzet, creëert hiermee expliciet een meerwaarde voor zichzelf en voor een duurzame samenleving. Duurzaam samenleven veronderstelt een situatie waarin vertrokken wordt van het gemeenschappelijke zonder daarbij de (zichtbare) verschillen volledig te negeren. Samenleven in diversiteit is het eigen grote gelijk durven opgeven. Tegelijk is het de taak van de overheid om intolerante houdingen t.o.v. dit diversiteitsdenken direct in de kiem te smoren. Het is noodzakelijk om naar alle groepen toe duidelijk te communiceren over de meerwaarde van diversiteit. Dit kan een hulpmiddel vormen om mensen meer te laten participeren en verantwoordelijkheid te laten opnemen. Dit versterkt de sociale cohesie in onze samenleving. Het diversiteitsdenken moet vertaald worden naar de realiteit, ook in duurzame ontwikkeling. Diversiteit blijft een werkwoord, evengoed als duurzame ontwikkeling.
Wat is diversiteit ?
Diversiteit verwijst naar de verschillen tussen sociale groepen: verschillen tussen mannen en vrouwen, tussen allochtonen en autochtonen, armen en rijken, holebi’s en hetero’s. Diversiteit verrijkt de samenleving. Het erkennen van diversiteit waarborgt sociale verscheidenheid en zorgt ervoor dat iedereen aan bod komt.
Globalisering en migratie zijn en blijven een belangrijke realiteit op wereldniveau. Meer en meer zullen we onze eigen samenleving hieraan moeten aanpassen. We hebben dus nood aan een volwaardig diversiteitsbeleid dat een belangrijke hoeksteen van onze samenleving vormt. Het middenveld kan haar taak opnemen en uitwisseling tussen de verschillende groepen in onze samenleving organiseren. De erkenning van diverse verenigingen van etnisch culturele minderheden als officiële gesprekspartner van het beleid is één van de cruciale elementen in het erkennen van de diversiteit in de samenleving. Momenteel ontbreekt de stem van de diverse minderheden in verschillenden federale adviesorganen.
Genderjaarboek, 2006
1.3
GENDERGELIJKHEID
Gendergelijkheid of genderrechtvaardigheid is een noodzakelijke vereiste voor duurzame ontwikkeling. Een maatschappij waar een loonkloof tussen man en vrouw nog altijd bestaat, waar het beheer van natuurlijke rijkdommen, beslissingen en macht, verantwoordelijkheden en mogelijkheden niet gelijk verdeeld zijn
49
50
over de geslachten, is geen duurzame samenleving. De genderinvalshoek mag niet onzichtbaar worden in de samenleving. De verscheidenheid tussen het gedrag en de beleving van de maatschappij door mannen en vrouwen moet erkend worden. Vrouwen zijn geen numerieke minderheid, maar wel een kansengroep in onze samenleving. Ze hebben recht op een gelijkwaardige behandeling. Daarom moet de genderdimensie in beleidsteksten of adviezen stelselmatig naar voren komen. Het is van belang dat maatregelen, evenals hun effecten, onderzocht worden op hun betrokkenheid en relevatie voor mannen en vrouwen. In een beleid rond duurzame ontwikkeling mag het genderaspect niet ontbreken. We leven niet in een genderneutrale samenleving. Gender mainstreaming, een strategie waarbij er een genderperspectief ingebracht wordt op elk domein en elk niveau, moet evengoed een doel zijn als duurzame ontwikkeling.
1.4
DUURZAME ARBEID
Iedereen moet de kans krijgen om arbeid of werk te verrichten dat bijdraagt tot een zinvol leven. Duurzame arbeid moet méér zijn dan werken om een inkomen te
verwerven, dat we nadien weer uitgeven. Arbeid moet ook kwalitatief zijn. Een kwalitatieve baan die zin geeft aan het leven, die een band creëert tussen productie en consumptie, dekt meer behoeften dan enkel het materiële. Op die manier kunnen we via arbeid streven naar meer levenskwaliteit. De huidige organisatie van de arbeidsmarkt en de eisen die gesteld worden aan de werknemers laten weinig ruimte voor duurzame ontwikkeling, noch op individueel vlak, noch wat betreft de ontwikkeling van een duurzame samenleving. De arbeidsmarkt vraagt makkelijk inzetbare arbeidskrachten waarbij de aandacht voor persoonlijke ontwikkeling, groei, aspiraties of belemmeringen van de werknemer van ondergeschikt belang zijn. Meer flexibiliteit en deregulering zijn de belangrijkste codewoorden in het huidige arbeidsbeleid. De inzetbaarheid van de werknemer primeert. De vergrijzing van onze maatschappij is één van de motoren achter het proces van onduurzame arbeid. De overheid voert een strikt activeringsbeleid om, naast een flexibele markt, ook de sociale zekerheid betaalbaar te houden. De druk op de jonge generaties om dit systeem te ondersteunen is zeer groot. Toegang tot arbeid is cruciaal in een duurzame samenleving. Arbeid zorgt niet enkele voor een inkomen. Een betaalde baan biedt veel mensen ook toegang tot een
sociaal netwerk, tot sociale status en structuur in hun leven. Een plaats in het arbeidscircuit is voor velen nog altijd een voorwaarde om zich betrokken te voelen. De overheid voert inspanningen, via een activeringsbeleid, maar de resultaten blijven onvoldoende. Vrouwen, minderheden en kansengroepen blijven ondervertegenwoordigd in topfuncties bij de overheid en in de privésector. Het glazen plafond wordt dan wel erkend, maar blijft bestaan. Enkele cijfers kunnen dit staven:
•
•
•
De werkzaamheidsgraad van allochtonen (personen met een niet-EU nationaliteit) in Vlaanderen bijvoorbeeld bedraagt 38,5 procent. Tegenover 64,9 procent voor Vlamingen met een Belgische nationaliteit en 53,8 procent in E-15 (Europese Unie van 15 landen). De werkloosheidsgraad voor niet EU-burgers is nergens in de EU-15 zo hoog als in Vlaanderen en België: 25,4 procent en 31,5 procent tegenover 17,5 procent, het gemiddelde voor de EU-15. De loonkloof tussen mannen en vrouwen bedraagt 25% of 15% al naargelang de berekening. Deze cijfers evolueren niet. De onderwaardering van de zogenaamde vrouwelijke functies en functiekenmerken spelen hierin een essentiële rol.
•
Nog altijd zijn er meer vrouwen dan mannen werkloos (7,19% t.o.v. 4,96% in 2007)
De huidige organisatie van de arbeidsmarkt maakt het niet altijd even gemakkelijk om toegang te krijgen tot een baan. De overheid blokkeert zelf de toegang tot haar eigen banen via een nationaliteitsvoorwaarde of rigide diplomavereisten. Hierdoor vallen minderheden of niet Eu-burgers sneller uit de boot. Het kan nochtans voor hen een middel zijn om zich sneller te integreren of nuttige werkervaring op te doen die tot braingain kan leiden bij een eventuele re-integratie in het land van herkomst. Een overheid kan zelf een voortrekkersrol spelen bij het aanwerven van zogenaamde kansengroepen. Dan moet ze zich echter niet enkel baseren op diploma, maar ook rekening houden met elders verworven competenties zoals werkervaring, beroepsopleiding of zelfstudie. Via diversiteitsplannen kan de privésector aangespoord worden om meer kansengroepen op te nemen en aandacht te besteden aan gelijke kansen en gender. Een aangepast beleid om deze diversiteitsplannen te implementeren is dan wel op zijn plaats.
51
“
Drempels D l voor mensen in armoede
“
52
Veel mensen in armoede zijn langdurig werkloos en ervaren diverse drempels die de weg naar werk bemoeilijken. Toch wordt ook op hen een enorme druk gelegd om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. De verantwoordelijkheid van het al dan niet aan het werk zijn, wordt volledig bij hen gelegd, en voorgesteld alsof het een kwestie van ‘goede wil’ zou zijn. Dit kortetermijndenken is nefast op iets langere termijn, en staat een duurzame maatschappelijke ontwikkeling in de weg. Duurzaamheid vraagt immers een solide basis, daartoe is het noodzakelijk om te investeren in mensen, het versterken van competenties. Ook de combinatie werk en het leven in een gezin in een armoedesituatie (dat dikwijls gepaard gaat met stress, druk, gezondheidsproblemen, deurwaarders ) wordt zo goed als onmogelijk. De toegang tot kinderopvang is beperkt, uurroosters zijn vaak oncomfortabel, waardoor ook extra mobiliteitsproblemen de kop op steken. Het werk dat deze mensen krijgen is vaak ook erg belastend. Het behoeft weinig betoog dat de verloning die mensen in armoede voor dit vaak zware werk ontvangen meestal ontoereikend is om een hefboom uit de armoede te kunnen betekenen. Eveneens staan de veelvuldige contracten van korte duur een duurzame tewerkstelling en ontplooiing in de weg. Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen
De formele, betaalde arbeid groeit, vooral omdat meer en meer vrouwen deelnemen aan het arbeidsproces. Toch is de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt nog altijd kleiner dan die van mannen, omdat vrouwen nog altijd de verantwoordelijkheid voor de zorgarbeid in het gezin opnemen. De combinatie tussen werk en gezin is niet vanzelfsprekend. Mogelijkheden als loopbaanonderbreking en tijdskrediet zorgen ervoor dat men de combinatie werk-gezin toch kan blijven maken zonder groot loonsverlies. Ook systemen zoals dienstencheques zorgen ervoor dat de zorg voor een lichte prijs kan uitbesteed worden. Toch zijn er een aantal kanttekeningen. Een dergelijk systeem moet betaalbaar blijven voor iedereen en niet enkel voor de diegene met voldoende financiĂŤle draagkracht. De gegeven mogelijkheden worden vooral door vrouwen benut. Dit maakt dat de verantwoordelijkheid voor de zorgarbeid nog al te vaak bij hen blijft liggen. Periodes van arbeidsonderbreking hebben gevolgen voor de anciĂŤnniteit, het inkomen en soms voor promotiekansen en werken zo het systeem van een glazen plafond en de loopbaankloof in de hand. Een duurzame arbeid zorgt ook voor een herverdeling van de zorgarbeid over mannen en vrouwen. Het is dus even belangrijk om mannen te stimuleren betaalde arbeid te combineren met zorgarbeid.
53
54
De betrokkenheid van etnisch-culturele minderheden (en andere kansengroepen) bij het beleid is een zwak punt. Slechts recent zette men vanuit het beleid de eerste stappen tot een structurele betrokkenheid, met name via de Commissie Diversiteit van de SERV. In de praktijk blijkt echter dat de impact nog relatief beperkt blijft, onder meer omdat de etnisch-culturele minderheden niet altijd betrokken worden bij cruciale beslissingen op andere niveaus. Diversiteit is niet alleen een realiteit maar ook een economische noodzaak. Wie als bedrijfsleider, personeelsdirecteur of coördinator geconfronteerd wordt met schaarste op de arbeidsmarkt, hoeft daarvan niet meer overtuigd te worden. Met het oog op de vergrijzing is het gewoon niet verstandig meer om oude, vrouwelijke, allochtone of gehandicapte kandidaten ‘veiligheidshalve’ links te laten liggen. Wie in 2010 genoeg kwalitatief personeel wil, moet nu moeite doen om alle bronnen van talent aan te boren.
“
“
Het arbeidsbeleid is niet afgestemd op minderheden H
De overheid heeft momenteel onvoldoende zicht op de evoluties inzake arbeidsmarktparticipatie van allochtonen, asielzoekers en vluchtelingen. Een eenvoudige en transparante registratie van doelgroepen zodat het gevoerde beleid geëvalueerd kan worden, lijkt aangewezen. Huidige evaluaties worden bemoeilijkt door het gebrek aan gedetailleerd cijfermateriaal. De afstemming van de registratiesystemen, die gebruikt worden door de verschillende overheden, is noodzakelijk zodat de verkregen gegevens vergelijkbaar zijn en op een systematische manier kunnen worden verzameld. Meer info bij het minderhedenforum
Toegankelijk Vrijwilligerswerk Werkgevers, de overheid, vakbonden en andere stakeholders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de verdere uitbouw van kwalitatieve, duurzame tewerkstelling op maat. Het versterken van de competenties van mensen, zowel bij werkzoekende als op de werkvloer is een essentieel uitgangspunt bij het werken aan een duurzame samenleving. Verder is er nood aan een geïntegreerd beleid dat gericht is op de verbetering van de voorwaarden die de combinatie van beroeps- en gezinsleven bereikbaar en betaalbaar maakt. Hierbij zijn maatregelen in verschillende beleidsdomeinen, tewerkstelling, sociale zekerheid, welzijn en fiscaliteit noodzakelijk.
Voor Vluchtelingenwerk is vrijwilligerswerk een basisrecht en moet iedereen zich zinvol kunnen engageren als vrijwilliger. Op donderdag 6 maart 2008, in de week van de vrijwilliger, voerde Vluchtelingenwerk Vlaanderen actie aan het kabinet van de gewezen federale minister van Werk, Josly Piette. Dit gebeurde samen met organisaties die met vrijwilligers werken en met buitenlandse vrijwilligers zelf. Naar aanleiding van de actie werd een delegatie diezelfde dag ontvangen op het kabinet van de minister. Op het gesprek werd de platformtekst ‘vrijwilligerswerk voor vreemdelingen’ overhandigd. Deze tekst werd opgesteld op initiatief van het Vlaams Minderhedencentrum en Vluchtelingenwerk Vlaanderen en werd mede onderschreven door een uitgebreide lijst van organisaties. Het kabinet nodigde de delegatie na afloop van het gesprek uit voor een nieuwe bijeenkomst. Op 14 maart konden Vluchtelingenwerk, het Vlaams Minderhedencentrum en de Vlaamse Jeugdraad een concreet voorstel voor wetswijziging inkijken. Het voorstel zou het mogelijk moeten maken dat iedereen zich kan inzetten als vrijwilliger. Het voorstel werd door minister Piette overgemaakt aan de Hoge Raad voor Vrijwilligers en aan de Adviesraad voor tewerkstelling van buitenlandse werknemers. De huidige minister van Werk, Joëlle Milquet, heeft zich in haar beleidsnota 2008 geëngageerd om van zodra deze adviezen worden afgeleverd een wetsontwerp in te dienen om dit probleem aan te pakken. Er werden eveneens contacten gelegd met politieke partijen die plannen hebben om een wetsvoorstel in te dienen om het recht op vrijwilligerswerk voor alle vreemdelingen te regelen.
55
1.5
DUURZAAM WONEN
Een goede woonsituatie is van cruciaal belang voor een duurzame samenleving. De gevolgen van een slechte woonsituatie zijn talrijk. Een slechte gezondheid voor de bewoners, mindere onderwijsprestaties van kinderen,… Ook de relaties binnen het gezin kunnen hier onder lijden. Een kwaliteitsvolle woning draagt nochtans bij tot de aanpak van het energievraagstuk en kan tegelijkertijd een verminderde druk op de financiële uitgaven van het gezin betekenen.
56
Veel maatschappelijk kwetsbare groepen hebben geen financiële slagkracht om een eigen woning te kopen. Ze belanden op de private of sociale huurmarkt. De kwaliteit van de woningen op de huurmarkt ligt gemiddeld lager dan die op de eigendomsmarkt (Campaert, 2007). Vooral jongeren, jonge gezinnen, werklozen en eenoudergezinnen zoeken hun toevlucht op de private huurmarkt. De kans dat zij in een minder kwalitatieve woning belanden, is groot. Vaak zijn het mensen zonder werk, mensen in armoede, met een laag opleidingsniveau, ook een belangrijk aandeel minderheden en meer en meer ouderen, die hun toevlucht zoeken tot de sociale huurmarkt. Ook vluchtelingen die uiteindelijk erkend worden, komen terecht op de private huurmarkt. Het is in principe de taak van
het bevoegde OCMW om hen een menswaardig bestaan te garanderen, maar in een huisvestingsmarkt die gekenmerkt wordt door een schrijnend tekort aan gezonde, betaalbare woningen is dit een moeilijk gegeven. De lange wachtlijsten en de vele voorwaarden bemoeilijken de toeleiding van deze groep naar de sociale huurmarkt. Duurzaam of menswaardig wonen betekent een woning bezitten met een zeker basiscomfort, zoals stromend water, de aanwezigheid van een toilet, een badkamer met bad of douche. Nog 9,2% van de domiciliewoningen in Vlaanderen zou van slechte of zeer slechte staat zijn (Campaert 2007), woningen die vooral betrokken worden door kwetsbare groepen. Verouderde infrastructuur en geen of weinig isolatie in slechte woningen zorgen voor een hoog energieverbruik, met een hoge rekening voor de al getroffen bewoners tot gevolg. Maatregelen voor energiebesparing, die nu alom worden aangeprezen als middel om onze CO2-uitstoot te doen dalen, zijn hier dikwijls niet aan de orde. Wegens de te precaire financiële situatie worden investeringen zoals nieuwe boilers of isolatie onmogelijk. Veel mensen vallen ook uit de boot voor de fiscale steunmaatregelen, wegens geen of te weinig belastingen. Enkel kleine ingrepen zoals
spaarlampen of tochtstrips kunnen helpen, maar ook de campagnes voor gedragsverandering bereiken doelgroepen zoals minderheden, mensen in armoede, of vluchtelingen te weinig. Extra begeleiding om hen vertrouwd te maken met concepten van zuinig energieverbruik is aangewezen. Afsluitingen van energie en water zijn een blijvende bedreiging voor huurders. Zonder energie en/of water is een menswaardig leven niet mogelijk en worden hun grondrechten op verschillende levensdomeinen geschonden. De liberalisering van de energiemarkt en de contractlogica die daardoor ontstond tussen klant en leverancier, leiden samen met de alsmaar stijgende prijzen tot een toename van afsluitingen. In de huidige samenleving is een leven zonder energie en/of water niet mogelijk. Er is dan ook nood aan een absoluut recht op een minimumlevering van energie en water. Volledig afsluiten moet verboden worden. Investering in woonkwaliteit en specifieke aandacht voor de energieprestatie van woningen moet een prioriteit zijn. De eigenaars van woningen moeten gestimuleerd worden om energiebesparende maatregelen te treffen, zelfs als dit enkel ten gunste komt van de huurder.
Het aanbod van de sociale woningmarkt is veel te beperkt. In Vlaanderen staan er momenteel 58.0000 mensen op de wachtlijst voor een sociale woning. In totaal zijn er 180.000 mensen in Vlaanderen die nu op de private huurmarkt huren en eigenlijk in aanmerking komen voor een sociale woning. Deze mensen betalen nu vaak meer dan 30% van hun inkomen aan huur voor een niet kwaliteitsvolle woning. Het aanbod aan sociale woningen moet in elke gemeente verhoogd worden. Het probleem beperkt zich niet enkel tot de steden, ook landelijke gemeenten hebben een nijpend tekort aan sociale woningen. Indien het aanbod vergroot, moet men ook rekening houden met de diversiteit aan gezinsvormen: voldoenden woningen voor alleenstaanden, voor grote gezinnen, groepswoningen. aanleunwoningen voor derde leeftijd en alle varianten. Er moet ook een variatie van woonvormen zijn. Het verder stimuleren van sociale verhuurkantoren en het toekennen van een huursubsidie voor mensen die enkele jaren op een wachtlijst voor een sociale woning staan, zouden kwetsbare groepen ook kunnen helpen zich staande te houden op de duurdere private huurmarkt.
57
1.6
DUURZAME GEZONDHEID
De relatie tussen gezondheid en armoede blijkt al langer een probleem te zijn. Ziekte kan mensen in armoede doen belanden, maar ook wie onderaan de maatschappelijke ladder staat heeft meer kans op een minder goede gezondheid. Nochtans is een goede gezondheidszorg een cruciaal recht. De Wereldgezondheidsorganisatie stelde al in 1946 dat ‘het hebben van een goede gezondheid binnen ieders bereik ligt ongeacht zijn economische en sociale situatie’.
58
Financiële en andere drempels bemoeilijken de toegang tot de gezondheidszorg. De ongelijkheid loopt doorheen elke levensfase. Zo hebben kinderen van laaggeschoolden een grotere kans op sterfte rond de geboorte, jongeren uit kwetsbare groepen hebben vaker een minder gunstige levensstijl dan gemiddeld. Bij de actieve bevolking zijn het de kwetsbare groepen die meer kampen met chronische aandoeningen, meer depressies, psychische en of slaapproblemen. Kwetsbare groepen hebben bovendien een lagere levensverwachting, een trend die de laatste jaren enkel toeneemt.
Een duurzame gezondheidszorg moet in de eerste plaats betaalbaar zijn. België voorziet in een verplichte ziekteverzekering met een zeer uitgebreid pakket aan verzekerde zorg. Toch is niet alle zorg gratis, de remgelden en supplementen zijn voor de rekening van de patiënt en stijgen jaar na jaar. De aanvullende hospitalisatieverzekering is niet voor iedereen weggelegd. Leggen we dit samen met de grotere nood aan gezondheidszorg voor kwetsbare groepen, dan hebben zij een grotere nood aan betaalbare gezondheidszorg. Te vaak worden allerlei vormen van gezondheidszorg uitgesteld omwille van de kostprijs. Alleen structurele maatregelen kunnen een oplossing bieden voor de realiteit dat ‘arm ziek maakt, maar ziek ook arm’. Mensen die onder de armoedegrens leven kunnen ook op minder steun rekenen uit hun sociale netwerken. Ze zijn dan sneller aangewezen op formele of betaalde hulp. Voor vele mensen zou een derdebetalersregeling al heel veel verschil maken. De overheid zou daarom het gebruik van het systeem van derdebetalersregeling moeten stimuleren, o.a. door het aantrekkelijker maken van dit systeem voor artsen en tandartsen. Momenteel hebben (tand)artsen die deze regeling willen hanteren nog teveel administratieve beslommeringen of moeten zij te lang wachten op hun inkomsten.
Een tweede belangrijke drempel voor een duurzame gezondheidszorg is de toegankelijkheid. Het aanbod aan gezondheidsdiensten is zo divers en specifiek dat het voor velen onoverzichtelijk wordt. Vaak zijn ook de zorgverstrekkers niet op de hoogte van het aanbod. De verspreiding van wijkgezondheidscentra in Vlaanderen, ondersteund door de overheid, kan hierin een belangrijke rol spelen. Deze centra zijn niet alleen op financieel vlak laagdrempelig, er wordt immers niet per prestatie betaald, maar hebben ook een laagdrempelig onthaal, kennis van de armoedeproblematiek én zijn multidisciplinair. Een duidelijke afstemming tussen gezondheids– en welzijnsdiensten is een eerste stap in de goede richting naar een laagdrempelige en toegankelijke gezondheidszorg. De voorziene gezondheidspreventie bereikt vaak niet de doelgroepen die het het meeste nodig hebben. Niet drinken, niet roken, meer groenten en fruit eten, meer sporten, zijn adviezen voor een gezond leven. Hierbij horen ook een gezonde woning, op tijd ontspanning nemen en geen ongezond werk doen. Moeilijk te realiseren als je geen invloed op je woon-, werk- of leefomgeving kan uitoefenen! Ook de gedragsveranderingen blijken soms moeilijk te verwezenlijken. Preventiecampagnes die hun
59
doel voorbijschieten, omdat ze de groepen waarvoor ze bestemd zijn niet voldoende bereiken, zijn een verspilling van tijd en moeite. Als je niet beschikt over een goed sociaal netwerk voor informatie en emotionele steun, is de ommekeer naar gezond (of duurzaam) gedrag moeilijker te maken. Een goede samenwerking en netwerking tussen verschillende partners kan hier alleen maar versterkend werken. Voor mensen die een dagelijkse strijd voeren om het hoofd te bieden aan problemen allerhande is een gratis onderzoek dikwijls, en terecht, niet de eerste prioriteit.
60
Iedereen ‘verdient’ dezelfde gezondheid. Meer onderzoek naar de eigenlijke oorzaken van ziektes zoals kanker is aangewezen. Het mag niet stoppen bij de systematische opsporing van ziekten, ook de eigenlijke oorzaken dienen aangepakt te worden. Het gezondheidsbeleid moet ondersteund worden door een globale visie. De relatie tussen gezondheid en leefomstandigheden is belangrijk. Een dalende koopkracht doet mensen besparen op voedsel. Gezonde voeding, een basisgegeven, wordt door kwetsbare groepen dikwijls als luxe aanzien. Structurele maatregelen die het recht op goede huisvesting, het recht op onderwijs, cultuur, recht op maatschappelijke dienstverlening en het recht op een gezin ten goede komen, zijn complementair aan het huidige gezondheidsbeleid.
Gezonde voeding, een luxe? De campagnes rond gezonde voeding hebben één kenmerk gemeen: ze bereiken de zwakste sociale groepen onvoldoende of helemaal niet en vergroten dus de sociale ongelijkheid op het gebied van gezondheid. Nochtans situeren de meeste gezondheidsproblemen zich als gevolg van slechte voedingsgewoonten bij die zwakste groepen. Campagnes rond gezonde voeding en beweging werken pas als het structurele doe-projecten zijn, voor en door de mensen in armoede zelf. Door de verschillende campagnes weten mensen in armoede vaak al wat gezond is en wat goed voor hen zou kunnen zijn. Alleen botsen ze op een aantal structurele drempels zodat ze deze kennis in de praktijk niet (kunnen) toepassen (financiële, materiële, sociale,… drempels). Het sensibiliseren rond lekkere en gezonde voeding en beweging heeft pas succes als het gebeurt door en voor de mensen in armoede zelf (bottum-up). Uit de praktijk is gebleken dat het bereik en de resultaten van dergelijke projecten veel doeltreffender is dan
een campagne met folders, affiches, reclamespots. Deze projecten bieden de kans om samen met de mensen te werken aan de gewoontes. ‘Gezond’ en ‘beweging’ worden vaak niet als enige insteek gebruikt, maar in combinatie met samen dingen doen, samen koken, gezellig, lekker, goedkoop,… en aan andere thema’s gekoppeld die aansluiten bij de leefwereld van de groep. Kennis rond gezonde voeding gebeurt stapsgewijs en praktijkgericht met aandacht voor het leer- en vormingsproces en vanuit de leefwereld van mensen in armoede. Dergelijke projecten vragen een professionele ondersteuning en continuïteit wil men mensen in armoede versterken.
61
Algemeen genomen verschilt de gezondheidstoestand van allochtonen van deze van autochtonen. De migranten uit Turkije, Marokko en Zuid-Europa hebben een slechtere gezondheid dan Belgen. De oorzaken van deze verschillen kunnen liggen in de sociaaleconomische positie van deze minderheden, maar vaker zijn ze te wijten aan de omgeving waarin bepaalde groepen allochtonen leven. Het zijn meestal achtergestelde buurten, met een hoge concentratie aan minderheden en met een laag aanbod aan sociale en gezondheidsvoorzieningen.
62
Er is specifieke aandacht nodig voor gezondheidszorg voor mensen zonder verblijfsvergunning. Werk vinden is veelal het eerste doel voor deze mensen. Vaak vinden zij enkel slecht betaalde of gevaarlijke banen. Veel geld om een goede
woning te zoeken blijft er dus niet over. Mensen zonder wettig verblijf wonen dan ook in veel gevallen in weinig hygiënische omstandigheden, wat hen kwetsbaarder maakt voor besmettelijke ziekten. Hun ongezonde situatie wordt vaak nog verergerd door te weinig voedsel of ongezonde eetgewoonten. Zich goed verzorgen en genezen zijn vaak geen prioriteiten voor mensen zonder verblijfsvergunning. Aangezien mensen zonder verblijfsvergunning in de illegaliteit leven kunnen zij veelal geen aanspraak maken op ziekte- en invaliditeitsverzekering die de kosten van medische zorgen opvangt. Zo krijgen zij minder toegang tot basisrechten en sociale voorzieningen. De huidige bestaande voorziening, dringende medische hulp, is al een stap op weg naar het internationale recht dat stelt dat ‘iedereen recht heeft om van de hoogst te bereiken fysieke en mentale gezondheidsstandaard te genieten’. Enkele aanpassingen zoals verminderde administratieve afhandeling, het beter op elkaar afstemmen van de verschillende zorgverstrekkers en betere informatiecampagnes zijn noodzakelijke acties op korte termijn. Op lange termijn moet men werken aan een betere toegankelijkheid van de gezondheidszorg. Hierbij zien we mogelijkheden in het openstellen van de ziekteverzekering voor minderjarigen én volwassenen zonder wettige verblijfsvergunning.
Vrouwenraad en gezondheid In Vlaanderen sterven jaarlijks zo’n 1.300 vrouwen aan de gevolgen van borstkanker. De Vlaamse overheid spoort alle vrouwen tussen 50 en 69 jaar aan om elke twee jaar gratis een screeningsmammografie te laten nemen. In de Vlaamse Werkgroep Borstkankeropsporing zijn een aantal actoren vertegenwoordigd, zoals radiologen, gynaecologen, Domus Medica, het OCL (Ondersteuningscel Logo’s), de Logo’s (Lokaal Gezondheidsoverleg), de RSC’s (Regionale Screeningscentra) en sinds eind 2006 ook de Vrouwenraad. Deze werkgroep stroomlijnt diverse initiatieven en geeft adviezen aan de bevoegde Vlaamse minister. De Vlaamse Werkgroep sensibilisatie borstkankeropsporing is een subwerkgroep van de hoger vermelde werkgroep. Ook daarin is de Vrouwenraad vertegenwoordigd, al sinds 2005. De Vlaamse overheid verspreidt sensibiliseringsmateriaal omdat te weinig vrouwen een gratis screeningsmammografie laten nemen. De Vrouwenraad ijverde al een paar jaar voor sensibiliseringsmateriaal dat de diversiteit in onze samenleving op een correcte manier weergeeft. Het huidige sensibiliseringsmateriaal geeft een correct beeld van de samenleving en voorziet ook vertalingen voor diverse doelgroepen.
63
1.7
DUURZAAM ONDERWIJS
Goed onderwijs is belangrijk. Goed onderwijs betekent dat jongeren gestimuleerd worden maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen. We hopen immers dat jonge mensen in opleiding de wereld van morgen nog beter gaan maken dan die van vandaag. Het onderwijs is een belangrijke motor om zichzelf te ontplooien en om te participeren in de samenleving.
1.7.1 64
WERKEN
AAN GELIJKE KANSEN
EN DIVERSITEIT IN HET ONDERWIJS
Het onderwijs in Vlaanderen scoort kwalitatief erg goed, maar een belangrijk probleem is dat de ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs nog zeer groot is (Campaert 2007). Kinderen uit kwetsbare groepen worden vaak weg geselecteerd waardoor hun kansen op verder studeren erg gering zijn. De sociaaleconomische situatie van de ouders bepaalt nog steeds in grote mate de onderwijskansen van kinderen. Vanaf het kleuteronderwijs tot de universiteit lopen kinderen uit maatschappelijk kwetsbare huishoudens een achterstand op. Hierbij blijkt de achterstand voor kansarme allochtone jongeren het grootst. De schoolachterstand leidt
vaak tot een doorverwijzing naar technisch, beroeps- of buitengewoon onderwijs. De oorzaken hiervan zijn divers: minder aandacht voor onderwijs thuis, te trage instap in het kleuteronderwijs, communicatie in zijn vele aspecten tussen de ouders en de school en de kosten van het onderwijs. Het ontbreekt het onderwijzend personeel aan kennis van de binnen- en buitenkant van armoede en/of aan cultuursensitieve vaardigheden. Het wegwerken van het tekort aan leraren van allochtone afkomst bijvoorbeeld kan hier misschien iets aan veranderen. Een nieuwe financiering van het onderwijs kan bijdragen tot gelijke kansen, maar moet samengaan met maatregelen die potentiĂŤle oorzaken van discriminatie meer algemeen aanpakken. Zowel in schoolreglementen, in de kostenstructuur en de pedagogische werking zit nog te vaak ongelijkheid, discriminatie of een fout wereldbeeld verscholen. Diversiteit wordt in lessenpakketten nog altijd stiefmoederlijk behandeld. Initiatieven zoals Intercultureel Onderwijs en enkele bepalingen in de eindtermen zijn onvoldoende om de diversiteit van de Vlaamse samenleving haar verdiende plaats te geven in de klas. Er
moet gewerkt worden aan de diversiteit in de instroom, doorstroom en uitstroom van leerlingen en studenten. De verdeling van meisjes en jongens in de verschillende
65
studierichtingen wijst nog steeds op een stevige seksesegregatie. Zo vinden meisjes nog zeer moeizaam hun weg naar exacte wetenschappen en ICT en zijn jongens praktisch onvindbaar in zorgopleidingen. De vervrouwelijking van het onderwijs blijkt ook vastgelopen te zijn in het secundair, aangezien in het universitaire onderwijs nog altijd een glazen plafond bestaat voor de hoogste ambten.
ferentieerde aanpak in de klas, in de school en in contacten met de ouders Sommige mensen ontbreekt het aan sociale vaardigheden, zoals het zich kunnen uitdrukken of zich kunnen organiseren. Deze gezinnen vragen een specifieke aanpak en net iets meer aandacht. Vertrouwenspersonen kunnen een brug slagen tussen de school en deze gezinnen.
1.7.2
66
De doorstroming van jongeren uit kwetsbare groepen naar het hoger onderwijs is te beperkt. De instroom van bijvoorbeeld allochtonen in het hoger onderwijs bedraagt momenteel slechts 2 procent. Te vaak worden kansarme of allochtone jongenen doorverwezen naar het TSO of BSO los van enig talent of interesse. Het erkennen van de TSO- en BSO-richting als gelijkwaardig opleiding aan het ASO kan een stimulans betekenen voor kwalitatief technisch en beroepsonderwijs . We pleiten bovendien voor een goede en aangepaste begeleiding van jongeren bij het maken van een juiste studiekeuze en later, in het hoger onderwijs, bij het vervolledigen van hun studietraject. Hoewel het werken aan gelijke kansen in het onderwijs een werk van lange adem is, zijn er al heel wat instrumenten voor handen om dit te realiseren. De sleutel voor het omzetten van gelijke kansen naar de realiteit is de gedif-
ERKENNEN
VAN DIPLOMA’S EN COMPETENTIES
De erkenning van elders verworven competenties zou een belangrijke stap voorwaarts betekenen voor minderheden en vluchtelingen, zodat ze hier de mogelijkheid krijgen om verder te studeren of zich te specialiseren. Heel wat nieuwkomers, vluchtelingen en asielzoekers zijn hoogopgeleid en beschikken over heel wat talent. Een toegankelijke, kwaliteitsvolle en soepele procedure voor de erkenning van buitenlandse diploma’s blijkt noodzakelijk. Hierbij moet men rekening houden met de specifieke situatie van vluchtelingen die hun kwalificaties niet altijd kunnen staven met de nodige documenten. Ook moeten nieuwkomers, vluchtelingen en asielzoekers gebruik kunnen maken van procedures voor de erkenning van competenties (EVC). Deze procedures moeten toegankelijk zijn en aangepast aan de situatie van vluchtelingen. Cultuurvrije en kosteloze procedures zijn daarom aangewezen.
1.7.3
RECHT
OP ONDERWIJS VOOR ASIELZOEKERS
Iedereen heeft recht op maximale opleidings- en studiekansen. Asielzoekers moeten reeds tijdens de eerste fase van hun verblijf van opleidingskansen kunnen genieten, zowel met het oog op hun integratie in de samenleving als op een eventuele terugkeer naar hun land van herkomst. Vluchtelingen die een opleiding willen volgen of een studie willen aanvatten, dienen daartoe de nodige informatie, advies en begeleiding te krijgen. Aangepaste voortrajecten, betaalbare intensieve taalcursussen alsook ondersteuning en begeleiding tijdens de studies zijn noodzakelijk voor vluchtelingen die hoger onderwijs aanvatten.
1.8
BESLUIT
De sociaaleconomische situatie van maatschappelijk kwetsbare groepen is veelal slechter dan die van de gemiddelde Belg. Dit leidt tot een kwetsbare situatie voor hen o.a. op vlak van wonen en gezondheid. Vrouwen blijven een kwetsbare groep met, nog altijd, minder kansen dan mannen, onder andere op vlak van onderwijs. Dit maakt vrouwen en ook hun kinderen, zeker in de lagere sociale klassen,
zeer kwetsbaar. Armoede is en blijft een aandachtspunt. Een structurele aanpak van armoede blijft noodzakelijk, dit is een aanpak waarbij de structuren in onze samenleving die armoede veoorzaken aangepakt worden. We gaven hier een korte aanzet met de bijdrage over gezondheid, wonen en armoede, maar armoede is zo veelzijdig dat vele stappen, zelfs al zijn het kleine, nodig zijn. In duurzame ontwikkeling is empowerment erg belangrijk. Er moet een klimaat gecreëerd worden waar mensen in hun ontwikkeling stappen kunnen en durven zetten. De toegang tot algemeen welzijn moet voor iedereen gegarandeerd worden, drempels moeten hierbij uit de weg geruimd worden. Hiervoor is solidariteit in onze samenleving onontbeerlijk. Iedereen is evengoed verantwoordelijk voor zijn ecologische voetafdruk als voor het creëren van gelijke kansen. De sociale dimensie gaat ook over een open debat over normen. In dit debat mag niemand ontbreken. Dus ook de kwetsbare groepen in onze samenleving: vrouwen, kinderen, armen, minderheden, … moeten de kans krijgen om deel te nemen, om gehoord te worden.
67
68
Milieuproblemen zullen de maatschappelijk kwetsbare groepen het eerst treffen. Empowerment is noodzakelijk om deze groepen een plaats te geven in de beleidsvorming. Een versterkte samenwerking tussen de verschillende milieu- en sociale bewegingen is noodzakelijk om deze relatie tussen milieudegradatie en sociale achterstelling aan te pakken. De civiele maatschappij, het middenveld moet dit ook als een cruciale doelstelling zien om effectieve veranderingen ten voordele van de meest kwetsbaren te kunnen bewerkstelligen. Hierbij moeten we zorgen voor ‘sociale leerprocessen’ bij deze kwetsbare groepen, leerprocessen op vlak van ontwikkeling en milieu. Op beleidsvlak moet de functie van belangenbehartiging nadrukkelijk worden opgenomen. De creatie van multiactor-netwerken, waarin zowel de bewegingen die maatschappelijk kwetsbare groepen representeren, als de meer klassieke sociale bewegingen, als milieubewegingen en Noord-Zuidorganisaties vertegenwoordigd zijn, vervullen de rol van ‘governance-structuur’. Dit is een structuur die op een geïntegreerde manier oplossingen zoekt voor specifieke problemen, in plaats van geïsoleerde maatregelen voor te stellen. Het hoeft geen verder betoog dat het mobiliseren van verschillende sociale bewegingen een centraal element is in een streven naar een sociale, duurzame ontwikkeling.
2. Hoe verandering realiseren? 2.1
NAAR EEN DUURZAME SAMENLEVING
Hoe kunnen we een duurzame samenleving opbouwen? Een heel netwerk van burgerbewegingen probeert gestalte te geven aan de weg naar een duurzame samenleving. Ze klaagt daarbij niet-duurzame systemen aan en ontwikkelt mogelijke alternatieven. Een rode draad doorheen deze alternatieven is het streven naar een juiste politieke sturing van onze economie en een nieuwe greep krijgen op deze economie. Hierbij moet er aandacht zijn voor een economie op kleinere schaal waarbij zoveel mogelijk mensen kunnen participeren. Deze economie moet gericht zijn op het vervullen van onze echte maatschappelijke behoeften en niet enkel gefixeerd zijn op groei, winst en concurrentie. Een ander aspect in de heroriëntering van onze economie is de visie op arbeid en de waarde die we aan arbeid hechten. Arbeid kan maatschappelijk zinvol en plezierig zijn. Arbeid kan minder tijdsintensief zijn zodat er ruimte vrij komt voor vormen van sociaal contact en creativiteit. Een
herverdeling van de zorgarbeid tussen man en vrouw kan hiertoe bijdragen. De samenleving moet ook veel ecologischer worden ingericht: aandacht voor een duurzame landbouw, een duurzame mobiliteit (openbaar vervoer en fietsen als alternatief voor de auto), ecologisch bouwen en wonen in kwaliteitsvolle woningen, hernieuwbare energie voor iedereen, ruimte voor wonen, spelen en groen, een kringloopeconomie. Inspraak en participatie in het politiek proces. Gelijke kansen voor deelname aan onze samenleving, streven naar sociale samenhang en ga zo maar door. Dé weg naar een duurzame samenleving bestaat niet, veel van de alternatieven die worden voorgesteld zijn niet overal toepasbaar. Maar we kunnen wel een aantal grote lijnen trekken in het duurzaamheidsdebat. Om mondiale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en gelijke kansen te verkrijgen worden globaal 3 complementaire strategieën naar voren geschoven. Deze strategieën behandelen vooral de weg die industrielanden moeten inslaan om hun samenleving te heroriënteren naar sociale rechtvaardigheid en ecologische houdbaarheid.
69
2.2
2.2.1
70
STRATEGIEËN VOOR EEN DUURZAME SAMENLEVING EFFICIËNTIESTRATEGIE
Tot nu toe was economische vooruitgang gestoeld op het verhogen van de arbeidsproductiviteit. De boodschap was meer produceren met minder mensen, waarbij natuurlijk hulpbronnen als oneindig werden beschouwd. Aangezien de wereld eindig is en er grenzen zijn aan de draagkracht van de aarde, hebben we nood aan een nieuwe richting voor economische vooruitgang. De nadruk moet niet langer liggen op arbeidsproductiviteit, maar wel op het verhogen van de productiviteit van de natuurlijke hulpbronnen. De eerder aangehaalde factor 4 en factor 10 zijn doelstellingen van dematerialisatie die passen in een strategie van eco-efficiëntie. We proberen zo veel mogelijk ‘output’ te produceren met een minimum aan ‘input’ (materialen, grondstoffen en energie). Hierbij moeten we een product of dienst doorheen zijn hele levenscyclus bekijken, vanaf de ontwikkeling van de grondstoffen over de gebruiksfase tot de afvalfase van het product. Terwijl gedurende het hele proces aan de sociale arbeidsvoorwaarden moet voldaan zijn.
De efficiëntiestrategie maakt gebruik van gesloten kringlopen waarbij materialen en energie zoveel mogelijke hergebruikt worden. Producten worden zo ontworpen dat ze een minimale hoeveelheid grondstoffen nodig hebben, gemaakt worden van biologisch afbreekbare materialen en opgebouwd worden uit modules die eenvoudig recycleerbaar zijn. Bij een dergelijke strategie kan technologie een grote rol spelen. Nieuwe woningen kunnen zo gebouwd worden dat hun impact op het milieu verlaagd wordt met bijna 75%. Maar om een volledige duurzame transitie in onze samenleving te verkrijgen, moeten producten en technologieën beschikbaar zijn voor iedereen. Op de woningmarkt zullen we de grootste sociale én milieuwinst boeken als deze duurzame maatregelen ook in de woningen van kwetsbare groepen uitgevoerd worden.
2.2.2
DE STRATEGIE VAN HET GENOEG OF SUFFICIËNTIESTRATEGIE
Een efficiëntiestrategie alleen is echter niet genoeg. Vaak wordt de winst die we behalen met het efficiënter produceren van goederen, teniet gedaan door de totale economische groei, het zogenaamde reboundeffect.
Reboundeffect
reboundeffect effect dat een Het re H rebou oundeffect is het effec ou ct d at na e en stijging efficiëntie, kostendaling teweeg in n eff fici ciëntie, een n kos kosten te da aling ng tewee eeg brengt. ee kostendaling stimuleert de vraag, Deze Dez ek osttend en aling ng sti tim muleer eertt d e vra aag, waardoor totale consumptie even groot de e tot tale co consum mptie e eve en g root is als bij het uitgangspunt. verbruiken huidige gangsp gan gs unt. Zo v erbrruiken onze hu uidige auto’s veel minder brandstof dan deze m inde er brand andstof da and an dez eze van ez n 20 jaar terug. Maar aantal en aantal het aa ant ntal auto’s e n het he aanta ntal kilometers dat we nta gestegen rijden zijn zodanig gg esteg egen dat het totale gebruik eg brandstoffen nog van brandstoffe ffen n ffe o steeds og d d ds de hoogte in gaat.
We moeten daarom de efficiëntiestrategie aanvullen met een genoegstrategie (sufficiëntie). Een genoegstrategie is eerder gericht op welzijn dan op materiële welvaart. Om dit te bereiken moeten we anders, en op een aantal vlakken minder, consumeren. Om gelukkig te zijn is het niet nodig om te blijven consumeren. De sufficiëntiestrategie streeft er dan ook naar om een even hoge levenskwaliteit te waarborgen met minder materiële consumptie. De maatschappij zou zich dan eerder kwalitatief (op vlak van technologie, kennis, inkomensverdeling) dan kwantitatief ontwikkelen. De stijgende consumptiedruk op onze maatschappij maakt dat er minder tijd vrij is voor sociale thema’s/netwerken. Familie, vrienden, vrijwilligerswerk, …. vragen allen een tijdsinvestering waar we momenteel niet of te weinig aan toe komen. Deze sufficiëntiestrategie werkt natuurlijk enkel voor de groepen in onze maatschappij die boven een materieel minimum zitten.
2.2.3 HERVERDELINGSSTRATEGIE Naast de efficiëntie- en sufficiëntiestrategie is er ook een herverdelingsstrategie nodig om te komen tot een sociaal rechtvaardige samenleving. We moeten werken aan een herverdeling van de economie naar de sectoren die een lagere milieuimpact hebben én we moeten streven
71
naar een herverdeling van de welvaart, voor een beter welzijn van iedereen. Deze strategie maakt gebruik van mechanismen voor herverdeling zoals het verhogen van het basisinkomens, en bijvoorbeeld een vermogenstaks.
2.3
72
TRANSITIE NAAR ANDERE LEVENSSTIJLEN
consument koopt in de winkel. Attitudes en gedrag stemmen vaak niet overeen. Allerlei drempels staan een duurzaam (aankoop)gedrag in de weg. Het volgende schema, gebaseerd op het ‘All Quadrants, All Levelsschema’ van Ken Wilbers, verduidelijkt deze drempels.
Ken Wilbers AQAL schema
Deze 3 strategieën vragen een mentaliteitswijziging, vooral het sufficiëntiedenken moet ondersteund worden door een gedragsverandering. Het basisidee is dat we anders en beter zullen moeten produceren en consumeren. Op bepaalde vlakken zal het ook om minder consumeren gaan. Een aandachtspunt hierbij is dat consumptie niet enkel dient om onze basisbehoeften zoals honger, dorst, onderdak, etc., te bevredigen. Maar consumptie speelt ook een rol in het vormen van onze sociale identiteit en onze sociale posities. Daarnaast spelen gewoontes, gedragingen, cultuur ook een rol in het complexe (consumptie)gedrag dat we vertonen. Hoewel de aandacht voor milieu en klimaat, ethisch consumeren of fair trade de laatste jaren sterk is toegenomen, blijkt er toch een groot verschil te bestaan tussen wat een burger denkt en wat diezelfde burger/
Integral approach to change
Wilbers zet de belemmeringen in onze maatschappij uit langsheen twee assen, een individuele-collectieve as en een interne (subjectieve)- externe (objectieve) as. Zo ontstaan er 4 kwadranten die de belemmeringen voor gedragsverandering in onze maatschappij beschrijven. Het eerste kwadrant, het individidueel–interne (subjectieve) kwadrant beschrijft de individuele emoties en persoonlijke ervaringen van mensen. We spreken hier over de normen, waarden, denkkaders en attitudes van personen. Als we het voorbeeld van voeding nemen, zijn er weinig mensen die denken dat een duurzame voeding effectief kan bijdragen tot een wereldwijde duurzame samenleving of een duidelijk positief effect heeft op hun eigen gezondheid. In een tweede kwadrant wordt het individueel – externe (objectieve) niveau besproken. Hierin situeren we het gedrag van mensen, rekeninghoudend met de persoonlijke fysieke, cognitieve en financiële capaciteiten. Niet iedereen kan zich bijvoorbeeld een duurzame renovatie van zijn woning veroorloven. Het derde kwadrant, het collectief – externe (objectieve) deel gaat over de structuren die gedrags-
verandering belemmeren. Veelal zijn dit politieke structuren, die te veel gefocust zijn op kortetermijnacties in plaats van een globale visie te hanteren. Het laatste kwadrant geeft de barrières van het collectief – interne (subjectieve) weer. Hier staat het dominerend wereldbeeld en de ermee verbonden sociale normen, centraal. Deze beïnvloeden het gedrag, de attitudes van mensen en beïnvloeden mee het politieke leven. Een teveel aan individualisering bijvoorbeeld beïnvloedt de mogelijkheden om een solidaire samenleving te bekomen. Dit schema voegt de drijvende krachten in een samenleving in een geïntegreerd model samen. Indien we een gedragsverandering in de samenleving tot stand willen brengen, zal dit via een integrale aanpak moeten: tegelijkertijd inwerken op alle vier deze kwadranten. Het middenveld kan hierin zeker een rol te spelen. Middenveldorganisaties hebben een taak als mobiliserend orgaan voor het aansturen van gedragsverandering bij de bevolking. Ze kunnen hun achterban stimuleren met gerichte acties. Daarnaast kunnen ze problemen in de maatschappij detecteren en doorgeven aan het beleid, ze
73
hebben de taak om onrecht aan te klagen, te ijveren voor een rechtvaardigere, duurzamere wereld en gedragen oplossingen voor te stellen. Middenveldorganisaties spelen vaak in op de twee collectieve kwadranten van het schema, en laten de individuele kwadranten te veel links liggen. Een effectieve strategie om een maatschappij aan te zetten tot de noodzakelijke gedragsverandering zit vervat in het model van de 4 E’s, ontwikkeld door het Defra (Department for Environment Food and Rural Affairs). Deze 4 E’s staan voor Enable, Encourage, Engage en Exemplify.
74
Enable (maak mogelijk) gaat over de beschikbaarheid van duurzame consumptie. Duurzame keuzes maken moet eenvoudig en vanzelfsprekend worden. De juiste informatie moet beschikbaar zijn en een duurzame keuze moet betaalbaar en kwalitatief zijn. Kiezen voor meer isolatie in een woning, mag geen tijdrovende zoektocht worden. De kosten en het gebruiksgemak van duurzame alternatieven moeten voorop staan. Encourage (moedig aan) bepaalt dat duurzame keuzes moeten gestimuleerd worden. Dit kan via prijsaanmoedigingen of via meer sensitieve informatiecampagnes. Bewust-
wording, gezonde marketing en positieve boodschappen kunnen mensen aansporen tot een duurzaam gedrag. Engage (betrek mensen) is cruciaal om grote groepen mensen te bereiken. Kleine groepen bereiken meer dan individuen alleen. Via groepsmatige stimulansen zullen veranderingen beter aanvaard worden. Exemplify (geef het goede voorbeeld) zet het belang van voorbeeldfuncties in de verf. Als organisatie kan je zelf kiezen voor duurzaamheid. Via de ervaring die je zo opbouwt, wordt het makkelijker om de gedragswijziging te promoten bij anderen.
Het model van de vier E’s
75
3. Duurzame Ontwikkeling in de gemeente: Lokale Agenda 21
76
Werken aan duurzame ontwikkeling kan op alle niveau’s. Na de lancering van Agenda 21 in Rio 1992, werd er wereldwijd de campagne Lokale Agenda 21 gestart. Lokale besturen werden opgeroepen een eigen Lokale Agenda 21 op te starten. Ook in Vlaanderen wordt er actief gewerkt aan het implementeren van Agenda 21. Het Steunpunt Lokale Agenda 21 (SLA21) geeft advies aan de gemeentes, gemeenteraden en lokale afdelingen van middenveldsorganisaties bij het uitwerken van een dergelijk actieplan. Lokale Agenda 21 is een ambitieus plan om duurzame ontwikkeling te implementeren op lokaal niveau. Het is een zoektocht van de lokale gemeenschap naar antwoorden op de sociale en ecologische uitdagingen en vraagstukken van vandaag en naar een beleid waarin duurzaamheid het leidende principe is.
In 1994 werd Lokale Agenda 21 vertaald in een Europees Charter van Aalborg dat door meer dan 2000 steden en gemeenten werd ondertekend. Met dat Charter engageerden de steden en gemeenten zich om een Lokale Agenda 21 op te starten. In 2004 kreeg het charter met de engagementen van Aalborg een meer praktijkgerichte invulling. Lokale Agenda 21 -of elk ander lokaal plan voor duurzame ontwikkeling- veronderstelt dat de doelstellingen van het milieu- en het sociaal beleid geïntegreerd worden in andere beleidsdomeinen. Beleidsdomeinen zoals economie, ruimtelijk ordening, bouwen en wonen, het eigen aankoopbeleid ‌ omvatten maatregelen of processen die een mogelijks negatieve impact voor mens en milieu tot een minimum beperken. Op die manier worden problemen bij de bron aangepakt en mogelijke milieu- of maatschappelijke schade op voorhand voorkomen. Het lokale beleid en de verschillende beleidssectoren worden
zich, door het actief integreren van duurzame ontwikkeling binnen de eigen werking, bewust van de mogelijke gevolgen van hun beslissingen (of niet-beslissingen). Werken op basis van de principes van Lokale Agenda 21 betekent ook dat het lokaal beleid ‘delokaliseert’ maar dan in figuurlijke zin. Het lokale beleid wordt zich bewust van de impact die het eigen beleid heeft buiten de eigen grenzen. Het aforisme ‘think globally, act locally’ is hier de belichaming van. Het lokale beleid en gedrag wordt beoordeeld in het kader van internationale vraagstukken en bijgestuurd. Een integraal klimaatbeleid dat rekening houdt met de gevolgen voor toekomstige generaties en de volkeren in het Zuiden, is hier een voorbeeld van. Duurzame Ontwikkeling op lokaal niveau veronderstelt ook dat de betrokken partners een visie ontwikkelen die een beeld geeft van hoe hun duurzame stad of gemeente er in de toekomst moet uitzien. Lokale Agenda 21 is een kwestie van vooruitzien en plannen. Samen met de betrokken actoren werken we aan een visie die niet alleen de huidige legislatuur overstijgt maar ook rekening houdt met toekomstige generaties. Lokale Agenda 21 is een opdracht voor de hele lokale
gemeenschap. Duurzame Ontwikkeling en Ivoren Torens zijn geen goede combinatie. Voor een Lokale Agenda 21 is een maatschappelijk draagvlak nodig, maar moet er ook beroep worden gedaan op de aanwezige knowhow en inzichten. En dus moeten bevolking, middenveld en andere betrokkenen actief en in alle fasen van het proces betrokken zijn. Samenwerking met en tussen mensen en organisaties uit de milieusector, het welzijnswerk, de derdewereldbeweging, gemeentelijke diensten, adviesraden, … zijn nodig om de Agenda 21 tot een goed einde te brengen. Participatie van de burger in het beleid is één van de speerpunten van Lokale Agenda 21. De geringe afstand tussen bestuur en bevolking en de kleinere organisatieschaal van het bestuur maken dat inspraak op verschillende manieren kan georganiseerd worden. Via verschillende vormen van participatie kan de burger zijn stem laten horen en wegen op het beleid. Lokale Agenda 21 is dus een plan voor een duurzame gemeente, een veranderingsproces. Een stapsgewijze, planmatige aanpak is dan ook nodig. De nadruk ligt op de ontwikkeling van strategieën, het gebruik van resultaats- en procesindicatoren, meetinstrumenten…. Welk resultaat willen we bereiken en hoe tekenen we de weg er naartoe uit? Dat plan moet zowel de mensen wakker
77
schudden (sensibilisatie en educatie) als tot concrete resultaten leiden (gedragsverandering, beleidsvernieuwing). In vele gemeenten worden adviesraden opgericht die een brug moeten slaan tussen het gemeentebestuur en de burgers. Er zijn adviesraden voor milieu en ontwikkelingssamenwerking, voor diversiteit, gelijke kansen, er zijn cultuurraden en jeugdraden... De verschillende adviesraden vertegenwoordigen een brede samenstelling van belangen. Een goed functionerende adviesraad kan dan ook voor een breder maatschappelijk draagvlak zorgen.
78
De laatste jaren communiceren veel gemeenten actief met de burgers. Via allerlei formules kan een inwoner reageren op beleidsbeslissingen. Vaak ontstaat er echter geen echte dialoog tussen de burger en het beleid. Gemeenten kunnen ook gebruik maken van volksraadplegingen of referenda. Maar dit instrument wordt nogal polariserend ingezet, waardoor er geen debat ten gronde gevoerd wordt. Lokale afdelingen van middenveldorganisaties zijn goed geplaatst om te reageren op het gemeentelijk beleid. Hierdoor kan het middenveld een rol spelen in het volgen of aansturen van het beleid rond duurzame ontwikkeling en de deelthema’s ervan.
Het Steunpunt Lokale Agenda 21 ontwikkelde enkele instrumenten die op een meer laagdrempelige manier de principes van LA 21 in praktijk omzetten, zoals de duurzaamheidsspiegel en de duurzaamheidstoets.
duurzaamheidsspiegel
De is een vragenlijst die het beleid screent op het vlak van duurzame ontwikkeling en toelaat om dit beleid over de jaren heen te evalueren. Tegelijk is het een instrument om de dialoog met alle betrokkenen te voeren, over hoe de gemeente haar duurzame ontwikkeling plant en uitvoert. De spiegel is een vragenlijst die een overzicht van de sterktes en zwaktes van de gemeente oplevert. Deze vragenlijst bestaat uit een aantal modules die betrekking hebben op de procesmatige aspecten van duurzame ontwikkeling, op de ecologische, sociale en economische thema’s van het lokale beleid en op de integratie van duurzame ontwikkeling in de interne werking van de gemeente. De vragenlijst wordt ingevuld door verenigingen en adviesraden uit diverse sectoren (milieu, ontwikkelingssamenwerking, ...). Enkele jaren later, bijvoorbeeld aan het einde van de legislatuur, maken zij deze oefening opnieuw. Aan de gegeven antwoorden wordt een score gekoppeld die het ‘duurzaamheidsgehalte’ van de gemeente weergeeft. Door samen te bepalen waar de gemeente al dan
niet staat, kom je tot een gemeenschappelijke visie over heden en toekomst. Door deze dialoog ontstaat een groter draagvlak voor duurzame ontwikkeling in de gemeente. Bovendien krijg je zo een kruisbestuiving tussen verschillende beleidsdomeinen: sociaal, milieu, internationaal,...
duurzaamheidstoets
De daarentegen wordt niet zoals de spiegel toegepast op het hele beleid maar dient om individuele projecten, plannen of uitvoerende acties te testen op het vlak van duurzaamheid. De toets gaat na in welke mate de geplande maatregelen beantwoorden aan een aantal principes van duurzaamheid en wat de mogelijke effecten zullen zijn op sociaal, ecologisch en economisch vlak. Op basis van die oefening kunnen de plannen gewijzigd of bijgestuurd worden. Een andere vorm van de duurzaamheidstoets bestaat uit een opsomming van maatregelen die kunnen worden toegepast om een plan (bvb. een verkaveling) te verduurzamen. Deze worden vervolgens beoordeeld op basis van hun haalbaarheid. Meer info op www.sla21.be
79
Bijlage DUURZAME ONTWIKKELING IN BELGIË EN VLAANDEREN Na de implementatie van duurzame ontwikkeling op verschillende internationale fora werden de nationale overheden gestimuleerd om hun steentje bij te dragen. Ze werden gevraagd duurzame ontwikkeling te verankeren in de nationale wetgeving en de verschillende instituten van de landen.
DO GEÏNSTITUTIONALISEERD
80
België doet het met de institutionalisering van duurzame ontwikkeling redelijk ten opzichte van onze buurlanden. Via een cyclus van Federale plannen, Federale rapporten en diverse overlegraden probeert de Federale overheid duurzame ontwikkeling in de praktijk te brengen. Sinds 2007 is duurzame ontwikkeling in de Belgische grondwet ingeschreven. FEDERAAL PLAN DUURZAME ONTWIKKELING Via de wet van 5 mei 1997 werd een institutioneel kader gecreëerd voor duurzame ontwikkeling. Zo werd er gewerkt aan een Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling (FPDO). Dit Federaal Plan is een geïntegreerd beleidsinstrument dat om de 4 jaar wordt vernieuwd en haar basis vindt in het actieplan Agenda 21. Dit plan bundelt maatregelen die, op diverse beleidsniveaus genomen, de doelstellingen van duurzame ontwikkeling mee moeten realiseren. www.plan2004.be
FEDERAAL RAPPORT DUURZAME ONTWIKKELING Dit rapport wordt om de twee jaar opgemaakt door het Federaal Planbureau. Het bevat een beschrijving, een analyse en een evaluatie van de bestaande toestand in België in relatie tot de internationale ontwikkelingen, van het tot dan toe gevoerde duurzaamheidsbeleid. Daarnaast staat in het plan een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen bij een gewijzigd of ongewijzigd beleid volgens een aantal relevante scenario’s. www.plan.be FEDERALE RAAD VOOR DUURZAME ONTWIKKELING (FRDO) De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling is het belangrijkste overlegorgaan inzake duurzame ontwikkeling. In de raad zetelen vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijk groepen (milieuorganisaties, Noord-Zuid-
organisaties, wetenschappers, werknemers- en werkgeversorganisaties, …) en de diverse regio’s. De Raad heeft als taak advies te geven aan de Belgische regering over het duurzame ontwikkelingsbeleid in België en onderzoek voor te stellen op alle domeinen die verband houden met duurzame ontwikkeling. De Raad heeft een forumfunctie waar er ruimte is voor dialoog en overleg. De Raad sensibiliseert organisaties en burgers voor duurzame ontwikkeling. www.frdo.be INTERDEPARTEMENTALE COMMISSIE DUURZAME ONTWIKKELING (ICDO) De ICDO is een commissie die de verschillende departementen overstijgt. In deze commissie zetelt een vertegenwoordiger van elke federale minister en staatssecretaris, een afgevaardigde van het planbureau en een vertegenwoordiger van de gewesten en gemeenschappen. De commissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor het opstellen van een voorontwerp voor het Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling. Daarnaast waakt het ICDO over de uitvoering van het plan in elk federaal ministerie en elke publieke instelling via jaarlijkse verslagen van haar leden. Deze verslagen geven een stand van zaken inzake duurzame ontwikkeling voor elk ministerie afzonderlijk. www.icdo.be
HET FEDERAAL PLANBUREAU (FPB) EN DE TASK FORCE DUURZAME ONTWIKKELING (TFDO) Het federaal planbureau maakt de tweejaarlijkse rapporten duurzame ontwikkeling. Binnen het federaal planbureau is een task force duurzame ontwikkeling ingesteld die belast is met het deelnemen aan de coordinatie en de uitwerking van de verschillende aspecten van het federale beleid duurzame ontwikkeling. PROGRAMMATORISCHE FEDERALE OVERHEIDSDIENST DUURZAME ONTWIKKELING (PODDO) Deze dienst bereidt het beleid inzake duurzame ontwikkeling voor, coördineert het beleid en stelt haar expertise ter beschikking. Dit is vooral een ondersteunende functie voor het beleid duurzame ontwikkeling. www.poddo.be CELLEN DUURZAME ONTWIKKELING Elk departement moet voorzien zijn van een cel duurzame ontwikkeling. Deze cellen hebben tot taak om alle belangrijke overheidsbeslissingen op hun effect inzake duurzame ontwikkeling te beoordelen. Dit institutionaliseren is een positief proces, maar nog altijd niet voldoende voor het bereiken van een duurzame samenleving.
81
Duurzame Ontwikkeling: de grondwet meer dan een symbool.
82
De Provincie Antwerpen weigert milieuvergunningsaanvraag voor een groenestroomcentrale in de Antwerpse haven. De centrale wordt geweigerd omdat ze onvoldoende duurzaam is. De Antwerps deputatie beroept zich voor het weigeren van de centrale op artikel 7bis van de grondwet. Dit artikel stelt dat de overheden de doelstellingen van duurzame ontwikkeling moeten nastreven. Een centrale op basis van palmolie is niet gegarandeerd duurzaam. Het duurzaamheidsartikel in de grondwet geeft de provincie een mogelijkheid de centrale af te keuren. Ondanks dat de centrale voldoet aan alle Vlaams milieunormen keurde de deputatie de aanvraag af. De Tijd - 22 maart 2008 - David Adriaen - p.4
BRONNEN: Ducheyne T. , 2007: 20 jaar Brundtland in Zacht Geritsel, De krant van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO vzw) juli – augustus – september 2007.
Campaert G, 2007: Kampioen in gelijke onderwijskansen.. In Armoede en Sociale uitsluiting jaarboek 2007 p.87-98. Daly, H: Beyond Growth, Boston 1996
Bode B., 2001: Duurzame ontwikkeling: tussen woord en daad in Verbeter de wereld, begin bij de aarde, Noordzuid Cahier nr.4 jaargang 26, Wereldwijd Mediahuis. Bleys B., 2006: The index of Sustainble Economic Welfare: Summary of the Case Study for Belgium. Vrije Universiteit Brussel. Brussel, Belgium. Bruyninckx H. en Bachus K. , 2001: Hefbomen voor een beleid gericht op duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling: beleidsconcept en kader voor maatschappelijke participatie. Niet gepubliceerd eindrapport, Leuven KUL-HIVA. Bruyninckx H, 2003: De Europese dimensie van duurzame ontwikkeling. Het bos door de bomen heen. In Develtere P., Het draagvlak van duurzame ontwikkeling. De Boeck. Campaert G, 2007: De onderkant van de woonmarkt. In Armoede en Sociale uitsluiting jaarboek 2007 p.99-112.
De Smedt A, 2006: Slimme kilometerheffing stuurt aan op meer duurzame mobiliteit. In Argus milieumagazine nr. 1 jaargang 4, 2006. KBC http://argusmilieu.be/ARGUSMILIEUMAGAZINE/MM_ JAARGANG_4/PDF/MOBILITEIT.pdf Defra, 2008: A framework for pro environmental behaviours. http://www.defra.gov.uk/evidence/social/behaviour/pdf/ behaviours-jan08-report.pdf Genderjaarboek, 2006: MV United. Uitgave van Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Gelijke kansen in Vlaanderen. Jones Peter Tom, 2006: Globaal ten onder? Pleidooi voor een Ecologische Economie. Discussiecahier van de Wetenschappelijke raad van Attac Vlaanderen en Nederland, het Publicatiefonds.
83
Jones P. T. & Jacobs R. 2007: Terra Incognita Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid. Academia Press.
United Nations 2008, Division on sustainable Development: http://www.un.org/esa/sustdev/natlinfo/indicators/isd.htm
Oeso, 2001: The Well-being of Nations: the role of human and social capital. OECD.
Van der Graag 2005; Measurement of individual social kapital. Gepubliceerde doctoraatsthesis RUG, F&N Boekservices Amsterdam, p.1-7.
Oeso, 2008: Gender and Sustainable Development: maximising the economic, social and environmental role of woman, OECD, p.8.
84
Paredis E, Goeminne G, 2005: Industrielanden op het matje. Ecologische schuld als uitdaging voor een duurzaamheidsbeleid. In Oikos nr 33, lente 2005 p. 27 -39. Rijnhout, L. : Dossier Ecologische Economie. In Argus milieumagazine nummer 3, jaargang 5, 2007. KBC. Rombouts T., 2003: Duurzame ontwikkeling een wereldwijde uitdaging. In Develtere P., Het draagvlak van duurzame ontwikkeling. De Boeck. Task Force Duurzame Ontwikkeling, (2005), Ontwikkeling begrijpen en sturen; Federaal Rapport inzake Duurzame Ontwikkeling 2000-2004 via www.plan.be.
VODO, 2001: Draaiboek Lokale Agenda 21. Vrancken, 2007: Jaarboek Armoede en Sociale uitsluiting. Acco Leuven, p. 26-32. Vrugterman, T., 2007: De sociale pijler in het Vlaamse en federale overheidsbeleid voor duurzame ontwikkeling, masterthesis UGent. Worldbank, 2008: povertynet www.worldbank.org/poverty/scaptial/whatsc.htm
Contactadressen van de verschillende organisaties: Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO) Vlasfabriekstraat 11 1060 Brussel T: 02 536 19 42 E: info@vodo.be W: www.vodo.be
Vlaamse Jeugdraad Arenbergstraat 1D 1000 Brussel T : 02 551 13 80 E: W: www.vlaamsejeugdraad.be
Nederlandstalige Vrouwenraad Middaglijnstraat 10 1210 Brussel T: 02 229 38 19
Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen Vooruitgangstraat 323 1030 Brussel T: 02 204 06 50
E: info@vrouwenraad.be W : www.vrouwenraad.be Minderhedenforum Vooruitgangstraat 323/4 1030 Brussel T: 02 245 88 30 E : info@minderhedenforum.be W : www.minderhedenforum.be
E: info@vlaams-netwerk-armoede.be W : www.vlaams-netwerk-armoede.be Vluchtelingenwerk Vlaanderen Gaucheretstraat 164 1030 brussel T: 02 274 00 20 E: info@vluchtelingenwerk.be W: www.vluchtelingenwerk.be
85
Colofon Redactie: Hans De Greve, Frederic Vanhauwaert, Pieter Lietaer, Poli Roumeliotis, Lieven Devisscher, Roel Forceville, Leida Rijnhout, Gert Vandermosten Eindredactie: Els Hillaert en Gert Vandermosten Verantwoordelijke Uitgever: Leida Rijnhout, Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling, Vlasfabriekstraat 11, 1060 Brussel, www.vodo.be Lay-out en druk: www.dewrikker.be - oktober 2008
86
Deze publicatie is mede tot stand gekomen met een financiĂŤle bijdrage van de Vlaamse overheid, cel Duurzame Ontwikkeling: