11 minute read
Allesbehalve alledaags
allesbehalve alledaags. een keuze uit de collectie 1950-1980.
Het Groeningemuseum bezit een kleine maar interessante collectie moderne kunst. Ze wordt wisselend gepresenteerd in de laatste zalen van het Groeningemuseum of in het Arentshuis. Soms tonen we ensembles van één kunstenaar, op andere momenten brengen we tijdgenoten samen. Het is telkens een uitdaging om in die presentaties nieuwe linken te zoeken en verbanden te leggen. Die kunnen van (kunst)- historische, visuele of inhoudelijke aard zijn. In een kleine thematentoonstelling wordt tot begin oktober aandacht besteed aan de interesse voor de dagelijkse omgeving en het gebruik van alledaagse voorwerpen in de kunst van de jaren 1950, 1960 en 1970. Door FILIP L. DEMEYER
Advertisement
In de zomer van 2013 organiseerden we in de benedenzalen van het Arentshuis was het nu zestig of zeventig? De tentoonstelling gaf een beeld van de tijdsgeest van de jaren 1960 en 1970 met werk uit de eigen collectie en bruiklenen van Evelyne Axell, Pol Mara, Pieter Celie, Antoon De Clerck, Etienne Elias, Raoul De Keyser, Michel Martens, Jacques Verduyn, Marcel Maeyer, Paul de Vree, Joseph Willaert en Roger Raveel. In de laatste zaal van het Groeningemuseum zijn een aantal van die werken nu opnieuw te zien maar in een andere combinatie en met een andere invalshoek. Werk van René Heyvaert, met een aantal bruiklenen uit de Cera-collectie / M – Museum Leuven, vult de presentatie aan.
raveel en de keyser Hoewel beide kunstenaars uiteindelijk een eigen richting uitgaan, zijn Roger Raveel en Raoul De Keyser bloedbroeders in de jaren 1960. Samen met de bevriende kunstenaars Etienne Elias en Reinier Lucassen beschilderen ze de keldergangen van het kasteel van Beervelde in 1966-1967. De Keyser, Raveel, Elias, Lucassen, Antoon De Clerck, de dichter Roland Jooris en Anton Herbert organiseren van 28 tot 30 maart 1969 de kunsthappening Dulciakunst in de Dulcia-breigoedfabriek in Zottegem. In 1967 ontwerpen Raoul De Keyser en Antoon De Clerck een doos voor de gedichten van Roland Jooris. “raoul de keyser maakte een doos, roland joris stak er gedichten in, antoon
1 Raoul De Keyser, Roland Jooris en Antoon De Clerck, Een verpakte gedachte, 1967, zeefdruk op karton, 248 x 159 x 52 mm, Groeningemuseum, inv. 1997.GRO0030.III. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
2 Raoul De Keyser, Slang, 1966, olieverf op doek, 68 x 52 cm, Groeningemuseum, inv. 1989. GRO0029.I. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
de clerck gaf ze een beelding. Een verpakte gedachte, 1 van de tweehonderdvijftig dozen gemaakt in 1967”, staat er op het colofon. De elf gedichten van Roland Jooris hebben het werk van de kunstenaars Pablo Picasso, Constant Permeke, Al Held, Reinier Lucassen, Roger Raveel, Pieter Bruegel, Claes Oldenburg en Robert Indiana als inspiratiebron. De vrienden Raveel en Lucassen, die niet aan het project deelnemen, komen in gedichten aan bod. Opvallend is ook de aandacht voor de popart-kunstenaars Oldenburg en Indiana. De doos is een herneming in het klein van de ‘linnen dozen’ die De Keyser in die periode maakt en waarvan het Groeningemuseum Linnen doos IV (veldsituatie) uit 1969 in bezit heeft. Antoon De Clerck zal later evolueren naar een vorm van hyperrealisme met poëtische inslag maar is op dat ogenblik overduidelijk geïnspireerd door de popart. Hij verzorgt twee jaar later ook de ‘beelding’ van de Dulcia-catalogus. De alledaagse werkelijkheid duikt in de doos op onder de vorm van een afbeelding van een tuinslang. Eenzelfde tuinslang zien we ook in het werk Slang van De Keyser uit 1966 en ook Antoon De Clerck blijkt een voorliefde te hebben voor het schilderen van tuinslangen. Maar er is meer. De doos met de gedichten wordt opgevat als een inhoud met vooral ook een verpakking, een verkoopsobject. Bij de voorstelling op 21 april 1967 in de Gentse galerij Kaleidoscoop worden de dozen op elkaar gestapeld zoals koopwaar in een warenhuis. Andy Warhol en zijn Brillo Box uit 1964 zijn niet veraf.
a soft typewriter- zo noemde claes oldenburg een van zijn objecten, en vandaag denk ik aan hem: een verpakte gedachte, even voor zonsondergang; het onvatbare transport van een voorwerp, tot waar men het kneedbaar weet; en wat men gevoel noemt verheldert: Soft Typewriter. 1963. Vinyl, kapok, muslin, plexiglass. Courtesy Sidney Janis Gallery 15 East 57th Street New York
Roland Jooris De manier van schilderen van De Keyser, Raveel en de kunstenaarsvrienden uit de jaren 1960 wordt omschreven als 'nieuwe figuratie' of 'nieuwe visie'. Allen waren ze opgegroeid met het expressionisme als leidende stroming. In de jaren 1950 en 1960 evolueren deze kunstenaars naar een figuratie, vermengd met abstracte elementen. Tijdens de jaren 1960 is hun stijl zeer gelijklopend, gaandeweg evolueert iedere kunstenaar binnen een persoonlijke stijl naar meer of minder abstractie. Roger Raveel is een kleine tien jaar ouder dan Raoul De Keyser. Zijn werk kent reeds in de jaren 1950 een interessante ontwikkeling. Het Groeningemuseum heeft het belangrijke werk Man op de rug gezien uit 1952 in bezit. Daarnaast zijn er in de collectie heel wat tekeningen uit die periode. Ze laten zien hoe Raveel de omgeving tekent en schildert als een tweedimensionale werkelijkheid. Dat was niet echt nieuw, de expressionisten Constant Permeke, Gust De Smet en Frits Van den Berghe waren in de jaren 1920 onder invloed van het kubisme reeds in die richting geëvolueerd. Nieuw bij Raveel is dat hij de werkelijkheid doorbreekt met verticale banden niet-werkelijkheid, witte abstracte stroken of vlakken die afstand creëren. Raveel woont en
1 2
1 Roger Raveel, Man op de rug gezien, 1952, olieverf op unalit, 154 x 122 cm, Groeningemuseum, inv. 0000.GRO1639.I. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
2 Roger Raveel, De middenveldcirkel, 1951, potlood op papier, 359 x 267 cm, Groeningemuseum, inv. 1986. GRO0076.II. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
3 Joseph Willaert, Huisje in de zon, 1968, acrylverf op doek + cementtegels, 230 x 500 x 60 cm, Groeningemuseum, inv. 1974. GRO0032.I. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016 werkt in Machelen aan de Leie. Hij tekent en schildert zijn buurt, waaronder tuinen met voor die tijd in Vlaanderen typische betonplaten als omheining en betonpalen met wasdraad. Zowel Raveel als De Keyser tekenen en schilderen het plaatselijke voetbalveld.
lokale, landelijke popart Roger Raveel gaat in de jaren 1960 echte voorwerpen in zijn werk integreren. Hij vindt hiermee duidelijk aansluiting bij de popart en vooral bij het werk van Robert Rauschenberg. In Uw wereld in mijn tuin uit 1968 worden wij deel van zijn tuin via de spiegels waartussen we wandelen en ook een levende vogel maakt deel uit van het kunstwerk. Het werk is niet te zien in de huidige presentatie maar was in de zomer van 2013 wel in het Arentshuis opgesteld, met een levende kanarie, volgens de wens van de kunstenaar. Het opgesloten vogeltje zorgde voor de nodige positieve en negatieve reacties en daar ging het bij Raveel net om. Hij wilde de tegenstellingen cultuur-natuur en vrijheid-gevangenschap duidelijk stellen. Anno 2013 was hij daar nog steeds in geslaagd. Niet alleen het werk van Roger Raveel maakt aansluiting met de popart. Hoewel de schilderijen van Marcel Maeyer uit de jaren 1970 tot het hyperrealisme worden gerekend, kan je er evenzeer popart in zien. Koningin MariaHendrikaplein Gent werd getoond op de derde Triënnale in Brugge in 1974 en vervolgens aangekocht voor het Groeningemuseum. Het maakt deel uit van een reeks van stoepranden en zebrapaden, geschilderd naar straatbeelden uit de omgeving van het Gentse Sint-Pietersstation. Een simpele, alledaagse straatomgeving, tot kunst verheven. Joseph Willaert plaatst zijn geschilderde Huisje in de zon uit 1968 in een decor met echte betontegels. Hij toont het werk op de Tweede Triënnale in Brugge in 1971. In de aanloop naar de tentoonstelling The World Goes Pop in 2015, organiseerde Tate Modern in 2013 een sympo
sium over 'global pop art'. Daar werd het beeld gecorrigeerd dat popart alleen een Amerikaans en grootstedelijk fenomeen is. In tal van landen van West- en Oost-Europa, Azië en ZuidAmerika blijkt er een boeiende en bloeiende popart-scène geweest te zijn, soms geïnspireerd door de VS maar heel vaak geworteld in de eigen (vaak traditionele) kunst. Telkens met eenzelfde insteek: de afkeer van de vormelijk ingewikkelde abstracte kunst en de aandacht voor het alledaags realisme, uitgedrukt door het afbeelden of het integreren van doordeweekse omgevingen en voorwerpen.
Het oeuvre van Joseph Willaert is een heel mooi voorbeeld van 'landelijke popart'. Willaert neemt zijn woningen in Leke, Brugge of Oostende als model. Ofwel schildert hij elementen uit het dorp, zoals het dorpscafé, en het landschap dat hij om zich heen ziet. In een soort naïeve stijl die het onbekommerde van dat landelijke leven uitdrukt. De kleuren zijn zomers fel en blij, eigen aan de tijdsgeest. De beginnende aandacht voor het oplossen van milieuproblemen doet dromen dat het dorp zal duren... Willaert integreert vaak echte voorwerpen in zijn kunst, of hij laat het schilderij in de omgeving doorlopen. Daarmee sluit hij aan bij kunstenaars als Raveel en bij internationale tendensen.
vlaamse arte povera René Heyvaert maakt eenvoudige vormen in hout of steen. Of hij integreert voorwerpen als schoenen, lucifersdoosjes, lepels en vorken in zijn kunst. Ook hij sluit daarmee aan bij het verhaal van de popart. Maar zijn oeuvre is diverser. Een groot deel van zijn werk kan tot een vorm van formeel minimalisme gerekend worden. Zijn mail-art heeft een duidelijke Fluxusstempel. Een deel van zijn werk is duidelijk dada of concept art en ik noem zijn oeuvre graag arte povera. Dat begrip werd in 1967 voor het eerst gebruikt door de Italiaanse criticus Germano Celant om het werk van kunstenaars als Giovanni Anselmo, Luciano Fabro, Jannis Kounellis, Mario Merz, Giuseppe Penone en Gilberto Zorio aan te duiden. Het gebruik van eenvoudige, natuurlijke en vergankelijke materialen is bij deze kunstenaars een constante.
René Heyvaert begint zijn carrière als architect. Hij studeert architectuur aan het Sint-Lucasinstituut in Gent van 1947 tot 1951, doet legerdienst en trekt in opdracht van het Belgisch leger voor een eerste bouwopdracht naar Belgisch Kongo. Hij informeert zich ondertussen grondig over kunst en architectuur en hij zal zijn leven lang reizen, gebouwen en tentoonstellingen bezoeken. Van 1955 tot 1970 zal hij samen met studiegenoten Olivier Nowé en André Platel woningen en appartementen in het Gentse realiseren. In 1957-1958 bouwt hij een iconische woning voor zijn broer Gilbert in Destelbergen, het voorbije jaar onder impuls van diens dochter Lieve en criticus Sam Steverlynck opengesteld als kunstenaarsresidentie. Tweemaal woont hij voor langere tijd in de States, hij werkt er o.a. samen met Joseph en Louise Marlow in Denver, vertegenwoordigers van de Colorado Interna
1 René Heyvaert, Zonder titel, 1980, mixed media, 25 x 7 x 7 cm, Ceracollectie / M – Museum Leuven. Courtesy LIGHTMACHINE agency. Foto Philippe Debeerst. © SABAM Belgium 2016
tional Style. Heyvaert maakt er kleurrijke geometrische ontwerpen, ze worden uitgevoerd als schilderij, textiel of als gevelmozaïek. Vanaf 1970 wordt René Heyvaert voltijds beeldend kunstenaar. In zijn dagboek schrijft hij “Mirakel – hergeboorte – ik zal een koninkrijk stichten”. Tot aan zijn dood in 1984 zal hij een immens oeuvre ontwikkelen dat voortvloeit uit en een illustratie is van zijn eigen leven maar het uiteindelijk in alles overstijgt. Zijn buren begrijpen hem niet als hij materiaal uit de natuur haalt en bijvoorbeeld twee aaneengebonden takken voor zijn deur zet. “Ik weet met absolute zekerheid dat mijn werk Kunst is. Mijn werk is de consequente voortzetting van een duizenden jaren oude traditie. Ik ken de toverspreuk. Want Kunst is magie. Ik weet niet waar ik heen wil. Ik ben er. Eens dat is de toverspreuk over.” (november-december 1978) Hij leest en reist veel, bezoekt tal van tentoonstellingen (waaronder de Triënnale 1, 2 en 3 in Brugge en Documenta in Kassel) en stelt heel vaak tentoon. Vooral in galerie Kaleidoscoop en bij Richard Foncke in Gent en in Galerij Drieghe in Wetteren maar ook op tal van andere plaatsen. Heyvaert is bevriend met o.a. Joseph Willaert en stelt tentoon naast Dan Van Severen. Hij maakt werk met wilgentakken, papier, karton, lucifersdoosjes, borstels en kapstokken. Een immense hoeveelheid fotografisch werk stapelt zich op en zijn dagboeken zijn kunstenaarsboeken. Zijn ziekte veroordeelt hem tot een beperkte en uitgekiende voeding en kluistert hem vaak aan de keukentafel. Niet verwonderlijk dat hier wonderbaarlijk werk ontstaat. Tussendoor maakt hij geometrischminimalistische tekeningen die repetitief ontstaan door het plaatsen van lijnen in kleur op voorgedrukte bladen. Het werk van René Heyvaert werd in zijn tijd niet door iedereen begrepen en gewaardeerd. Ook nu is dat nog steeds niet het geval. Museumbezoekers nemen er niet altijd de tijd voor. Er zijn ondertussen enkele publicaties over René Heyvaert maar de echte studie naar zijn internationale betekenis moet nog starten. Ondertussen is hij voor heel wat jonge kunstenaars een voorbeeld. Ik besluit dit artikel graag met een citaat uit zijn publicatie ‘Kunst is een tweesnijdend zwaard’.
Kunst teert voort op Kunst. en is toch altijd iets anders. omdat Kunst ontstaat uit drang naar experiment. experiment houdt in : opgedane ervaring en op-te-doene ervaring. Kunst is alleen maar mooi bij gevolg en is nooit als mooi bedoeld. want Kunst dient om Kunst uit de knel te halen. Kunst is een middel om tot elkaar te spreken. en de taal moet voortdurend hernieuwd worden. zoniet zullen we elkaar vlug niet meer verstaan, en bijgevolg ook niet onszelf. want een Mens is een Kultuurfenomeen. zonder Kultuur eet een Mens rauwe wortels en kruipt hij op handen en voeten. het is zeer dringend dit alles eens duidelijk te stellen. in deze zeer bange tijden. René Heyvaert – 28-9-76
Allesbehalve alledaags van 12 maart tot 2 oktober 2016 in zaal 10 van het Groeningemuseum