Bert van Raemdonck Wie brieven van bekende of minder bekende auteurs wil uitgeven, zit voortdurend met zijn neus in andermans meest geheime mosterdpotten. Diverse wetten die zowel de privacy als het copyright beschermen, zorgen ervoor dat te voortvarende editeurs of uitgevers tijdig worden afgeremd. Ook is er wel eens een strategisch bedoeld vijgenblad over een te intiem of gevaarlijk geachte passage neergedwarreld.
Het vreemde en onstichtelijke lot van een curieuzeneuze bolognaisepot. Brieven over
Van Nu en Straks online Toen het Letterenhuis nog amvc heette, werd er een wetenschappelijk studiecentrum aan verbonden met de naam ‘Centrum voor de studie van het Vlaamse cultuurleven vanaf het begin van de achttiende eeuw’, ook wel csvc. In dat – overigens nog steeds bestaande – centrum waren jarenlang enkele wetenschappers aan het werk om een publicatie voor te bereiden van de correspondentie in verband met het tijdschrift Van Nu en Straks (1893-1901). Dat resulteerde in een twintigtal gestencilde ‘prepublicaties’ waarin bijna duizend brieven omtrent (de oprichting van) het roemrijke blad van August Vermeylen, Cyriel Buysse, Emmanuel de Bom, Prosper van Langendonck en Henry van de Velde zijn opgenomen. In 1988 volgde de kers op de taart, met een fraaie tweedelige editie waarin een bloemlezing van de meest relevante brieven werd gepresenteerd. Een merkwaardige brief die niet in die officiële editie maar wel in de voorafgaande stencils is opgenomen, werd in november 1892 geschreven door Jacques Mesnil (1872-
29
onderzoek
Ils voudraient quasi prendre
1940). Deze anarchistische student uit Brussel, die eigenlijk Dwelshauvers heette, vertoefde toen sinds kort in Bologna om geneeskunde te studeren. Hij had die studie in het buitenland voor elkaar gekregen dankzij een beurs van de Jean Jacobsstichting, die gelijktijdig ook voor Hermann Koetlitz, Alfred Walravens en Lodewijk de Raet een kamer ter beschikking stelde in het plaatselijke Collegio dei Fiamminghi. Op dun en broos luchtpostpapier en in een klein maar zorgvuldig handschrift schreef Mesnil ellenlange brieven over de Italiaanse avonturen van hemzelf en zijn Belgische vrienden aan August Vermeylen, met wie hij op dat moment zeer goed bevriend was. In die brieven ging hij vaak tot in detail in op de vele tentoonstellingen en theatervoorstellingen die hij had bezocht, de boeken die hij had gelezen en de antieke gebouwen die hij was gaan bekijken. Daarnaast wijdde hij rijkelijk uit over de meer prozaïsche aspecten van zijn Bolognese leven. ‘Et maintenant parlons un peu des femmes!’, schreef hij op 4 november 1892. Mesnil schatte de vrouwen in Bologna bijzonder warmbloedig in: ‘Rien ne semble si passionné que les Bolonaises, si ardent’. De brief vervolgt met een beschrijving van een theaterbezoek, die het temperament van de Bolognese vrouwen moest bewijzen (‘les actrices sur la scène s’embrassent, se pelotent, s’enlacent, gueulent et se permettent toutes sortes de remarques indécentes’) en vloeit dan over in een relaas over ‘une aventure putassière caractéristique’ dat als een tweede ‘preuve de l’ardeur des italiennes’ moest dienen, maar in feite vooral het machismo van Mesnil en zijn maten demonstreert. Het heeft er verder hoegenaamd niets mee te maken, maar het was op de dag van Allerheiligen dat Mesnil, Walravens en De Raet door de straten van hun nieuwe stad aan het kuieren waren toen ze op de stoep voor een huis ‘deux putains’ aantroffen die hen ‘agréablement’ toelachten. Wie had voorgesteld om het pand te betreden kon Mesnil zich later niet meer glashelder herinneren, maar om een lang verhaal kort te maken: ‘Nous entrons’. Het gezelschap nuttigt samen het middageten, drinkt daarbij een glas wijn en van het een komt onvermijdelijk het ander. Mesnil wil Vermeylen ‘la description très détaillée’ liever besparen en beperkt zich in eerste instantie min of meer tot de volgende samenvatting: ‘nous rivalisons de saleté’. Vervolgens bedenkt hij zich en vindt dat hij ook een Italiaanse kat het best toch ook gewoon een kat kan noemen – en kruidt zijn verhaal met enige details die ons een idee
30
Brief van Jacques Mesnil aan August Vermeylen, 4 november 1892.
un abonnement.
Kameleontische schijnmanoeuvres en drogredenen! geven van hoe het er op die kerkelijke feestdag in 1892 aan toe is gegaan (gevoelige lezers slaan nu een paar alinea’s over): Alfred en prend une dans ses bras et s’échauffe considérablement. L’autre, on l’étend sur une table, on lui pelote les seins, on lui relève les jupes et on lui maintient les jambes pour voir son con et autres exploits que tu devines. Daar staat het dan, ongenuanceerd en ongecensureerd, pure porno, zwart op wit. Schroom om het te citeren heeft geen enkele zin, want het zinnetje werd al in 1980 door de editeurs van het csvc integraal in de prepublicatie overgenomen. Juist daarom zal in die uitgave ook de opmerking die erop volgde bijzonder tot de verbeelding van de literair-historisch geïnteresseerde lezer hebben gesproken: ‘17 woorden weggelaten op verzoek van de conservator van het amvc.’ Een doodeenvoudig zinnetje is het, en toch laat het de lezer van de gestencilde editie beduusd en bedremmeld achter. Wat kan daar in hemelsnaam hebben gestáán? Wat was er, na al dat échaufferen, peloteren en exploiteren, zó choquerend dat het de toenmalige editeurs devoot de ogen deed wegdraaien? Er zijn 71 jaar verstreken sinds de viriele auteur van de Bolognese brieven is gestorven. Het embargo om diens epistels te publiceren is wettelijk verstreken. Het 17 woorden tellende enigmatische zinnetje wordt hierna geciteerd – maar zal de lezer ontgoochelen, want het is niets anders dan de vanzelfsprekende conclusie van wat eraan voorafging: ‘De sorte que finalement, très brûlants, Alfred et De Raet, restent dans les bras de ce demoiselle.’
32
Redactieleden van Van Nu en Straks en anderen in het bos bij Verrewinkel, 1897. Vlnr: Clara Koettlitz (partner van Jacques Mesnil), Jacques Mesnil, Alfred Hegenscheidt, Lili Koettlitz (mevr. Gustaaf Schamelhout), Margot Brouhon, August Vermeylen, Louise Hegenscheidt (zus van Alfred), Gabrielle Brouhon (mevr. August Vermeylen), Emmanuel de Bom. De man en de vrouw in de achtergrond zijn niet geĂŻdentificeerd.
33
Méér brieven, méér afbeeldingen, méér hyperlinks, méér uitleg, méér commentaar. Is dat alles? Waarom moest precies díe opmerking uit de twintigdelige prepublicaties worden geweerd? Na het veel hitsiger tafereel dat daarvóór door Mesnil is beschreven, lijkt het een bijna romantische toevoeging. En wat moeten we denken van de veertig woorden die direct daarna eveneens zijn ‘weggelaten op verzoek van de conservator van het amvc’? Zijn die dan wél zo schokkend als we geneigd zijn te vermoeden? Absoluut niet. Het enige wat ze ons vertellen, is dat Dwelshauvers’ kompanen blijkbaar zo tevreden waren over de geleverde diensten, dat ze vaste klanten leken te zullen worden, en dat ze hun geluk graag met vrienden wilden delen: Bref Lodewijk et Alfred en sont si heureux qu’ils y retournent hier et ont encore l’intention d’y revenir de subséquentes fois, ils voudraient quasi prendre un abonnement et ils nous poussent Hermann et moi à en aller goûter… Het ziet ernaar uit dat het vijgenblad van de editeur hier destijds náást het te verhullen fragment is gevallen. Feit is, dat de meest expliciete scène uit de brief het tot in de (pre-)editie heeft gehaald, terwijl twee weinig belangwekkende mededelingen uit diezelfde brief uit de transcriptie werden geweerd. In 1984, dus enkele jaren na de merkwaardige verdoezeling, besloot Frank Joostens er in De Brakke Hond een boekje over open te doen. Hij had destijds als onderzoeker aan de csvc-editie meegewerkt en oordeelde nu (terecht) dat men bij het aanwenden van het vijgenblad in Mesnils brief bepaald geen ballistische perfectie had gedemonstreerd: als niemand begrijpt waarom een bepaalde scène is gecamoufleerd, dan heeft de censor zijn bladerpracht ofwel zeer slecht gemikt, ofwel is er iets anders aan de hand. Joostens tipte op het laatste, en noemde in zijn artikel man en paard: niet het imago van Jacques Mesnil was beschermd, maar dat van Lodewijk de Raet. Het archief van die laatste werd kennelijk argwanend bewaakt, dus als onderzoek dreigde uit te wijzen dat de jonge De Raet het met de zedelijke normen niet zo nauw had genomen, dan konden diens erven wel eens besluiten om dat onderzoek de facto onmogelijk te maken. ‘Mooi gesjacher’, zo noemde een nog steeds boze Joostens de verdonkeremaande passages. Hij citeerde nog een briefje van toenmalig conservator Ludo Simons, die (zonder in detail te treden) verwees naar de ‘juridische en deontologische motivering’ en daarmee deed wat hij in zijn hoedanigheid kon en moest doen. Joostens was echter niet te vermurwen, sprak van ‘kameleontische schijnmanoeuvres en drogredenen’ en achtte
34
die ‘postconciliaire redelijkheid’ duidelijk geen succes. De hele kwestie, en zeker ook de furieuze toon waarmee er jaren later nog over werd bericht, toont vooral aan hoe moeilijk de evenwichtsoefening voor de editerende (brieven)onderzoeker telkens weer is. In digitale (brieven)edities is censuur of bescherming van de privacy een stuk moeilijker. Zeker wanneer de editeur behalve een transcriptie ook een facsimile van de bronnen aanbiedt, zoals in het digitale brievencorpus in verband met Van Nu en Straks dat onlangs online werd gepubliceerd. De twintig ‘prepublicaties’ met de duizend brieven over het ontstaan van Van Nu en Straks zijn daarin opgenomen, alsook de correspondenties van Karel van de Woestijne met Stijn Streuvels en Emmanuel de Bom. Samen zijn die collecties goed voor 1419 geannoteerde brieven. De lezer kan de digitale facsimile naar hartenlust in- en uitzoomen, om ze vervolgens te vergelijken met een leestekst, een diplomatische transcriptie en de gecodeerde versie van de tekst. Mesnil kan op zijn beide oren slapen. De brieven die hij privé vanuit het broeierige Bologna aan August Vermeylen heeft verstuurd, zijn nu weliswaar vrij beschikbaar voor iedereen die er interesse voor heeft, maar dan wel onverknipt en zoals hij ze zelf heeft geschreven. Het wetenschappelijk verzorgde digitale brievencorpus omtrent Van Nu en Straks is een primeur voor Vlaanderen. Een dergelijke grondige codering van de brieven was totnogtoe onbestaande, en ook het uitlichten van honderden brieven uit hun respectieve archieven met het oog op digitalisering is nooit eerder gebeurd. Het Centrum voor Teksteditie (kantl-ctb) en het Letterenhuis werkten een stappenplan uit dat de goede afloop moest garanderen en dat technisch gezien aansluit bij Metamorfoze, het Nederlandse programma voor het behoud van papieren erfgoed. Het resultaat is te bewonderen via www.vnsbrieven.org, en zal in de toekomst worden uitgebreid met méér brieven, méér afbeeldingen, méér hyperlinks en méér uitleg en commentaar. Vous voudriez quasi prendre un abonnement. Bert van Raemdonck promoveerde dit voorjaar aan de UGent op het proefschrift ‘Voor ons en voor ons tijdschrift’. Context en codering van een digitaal correspondentiecorpus rond Van Nu en Straks; voor het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (KANTL-CTB) en in samenwerking met de UGent verzorgde hij in het kader van een FWO-onderzoek de elektronische editie van de briefwisseling rond Van Nu en Straks: www.vnsbrieven.org
35