Cordelia
4
5
Johan Vanhecke Vijftig jaar geleden verscheen Hubert Lampo’s bekendste werk, De komst van Joachim Stiller. Het boek is intussen al meer dan veertig keer herdrukt, telkens met kleine veranderingen. Uitgeverij Meulenhoff viert het jubileum nu met een opnieuw licht gewijzigde herdruk, die voor de feestelijke gelegenheid in bijna hetzelfde fraaie jasje is gestoken als de eerste druk uit 1960. Verdient zo’n klassieker eigenlijk niet meer, en beter? Een tekstkritische uitgave bijvoorbeeld? De nooit gemotiveerde tekstuele veranderingen, de immense populariteit van het werk en de rol die het boek heeft binnen Lampo’s oeuvre rechtvaardigen dat. Er is een prachtig manuscript bewaard, dat bovendien laat zien hoe de werkelijkheid in een roman tot fictie kan worden omgetoverd.
Van Njet tot Atomium. Bronnen van
Joachim Stiller
Hubert Lampo tikte zijn romans onmiddellijk op de schrijfmachine. Daarin werd meteen al flink geschrapt met de x-toets, die herhaaldelijk over reeds getikte tekst heen werd geklopt. Meestal is nog goed te lezen wat er eerst stond. Daarna herlas Lampo zijn tekst en voegde met rode balpen nieuwe zinnen toe of veranderde woorden. Met een andere kleur zette hij daar een derde en soms zelfs een vierde laag overheen. Soms schreef hij er met de hand nog hele bladzijden bij. Toen Lampo een flink stuk met De komst van Joachim Stiller gevorderd was, tikte hij de tekst netjes over – hier en daar lichtjes aangepast –, en schreef vervolgens de rest van het verhaal. Daarna begon het verbeteren opnieuw, met blauwe en rode balpen. Naast deze twee versies in meerdere lagen is er een definitief typoscript bewaard, met ook nog eens handgeschreven wijzigingen. Lampo schonk deze manuscripten in juni en oktober 1959 aan het Letterenhuis, nog voor de verschijning van de eerste druk bij uitgeverij Stols in Den Haag en na de voorpublicatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (jan.-april 1959), waarvan Lampo als redactiesecretaris hoogstwaarschijnlijk zelf de drukproeven verbeterd
Eerste pagina van het eerste manuscript van De komst van Joachim Stiller, waarop de oorspronkelijke titel De terugkeer van Laërtes te zien is.
16
17
onderzoek
Johan Vanhecke Vijftig jaar geleden verscheen Hubert Lampo’s bekendste werk, De komst van Joachim Stiller. Het boek is intussen al meer dan veertig keer herdrukt, telkens met kleine veranderingen. Uitgeverij Meulenhoff viert het jubileum nu met een opnieuw licht gewijzigde herdruk, die voor de feestelijke gelegenheid in bijna hetzelfde fraaie jasje is gestoken als de eerste druk uit 1960. Verdient zo’n klassieker eigenlijk niet meer, en beter? Een tekstkritische uitgave bijvoorbeeld? De nooit gemotiveerde tekstuele veranderingen, de immense populariteit van het werk en de rol die het boek heeft binnen Lampo’s oeuvre rechtvaardigen dat. Er is een prachtig manuscript bewaard, dat bovendien laat zien hoe de werkelijkheid in een roman tot fictie kan worden omgetoverd.
Van Njet tot Atomium. Bronnen van
Joachim Stiller
Hubert Lampo tikte zijn romans onmiddellijk op de schrijfmachine. Daarin werd meteen al flink geschrapt met de x-toets, die herhaaldelijk over reeds getikte tekst heen werd geklopt. Meestal is nog goed te lezen wat er eerst stond. Daarna herlas Lampo zijn tekst en voegde met rode balpen nieuwe zinnen toe of veranderde woorden. Met een andere kleur zette hij daar een derde en soms zelfs een vierde laag overheen. Soms schreef hij er met de hand nog hele bladzijden bij. Toen Lampo een flink stuk met De komst van Joachim Stiller gevorderd was, tikte hij de tekst netjes over – hier en daar lichtjes aangepast –, en schreef vervolgens de rest van het verhaal. Daarna begon het verbeteren opnieuw, met blauwe en rode balpen. Naast deze twee versies in meerdere lagen is er een definitief typoscript bewaard, met ook nog eens handgeschreven wijzigingen. Lampo schonk deze manuscripten in juni en oktober 1959 aan het Letterenhuis, nog voor de verschijning van de eerste druk bij uitgeverij Stols in Den Haag en na de voorpublicatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (jan.-april 1959), waarvan Lampo als redactiesecretaris hoogstwaarschijnlijk zelf de drukproeven verbeterd
Eerste pagina van het eerste manuscript van De komst van Joachim Stiller, waarop de oorspronkelijke titel De terugkeer van Laërtes te zien is.
16
17
onderzoek
Mandragora, Beeld, Cyanuur, Basia, Standpunt,
Hubert Lampo in januari 1966 aan de voet
Kroeg, Klimop, Frontaal, Njet, taptoe, Atomium.
Op de achtergrond een geheimzinnige
van het wandelterras aan de Schelde. verschijning (met bolhoed).
heeft. Tussen de tijdschrift- en de boekuitgave zijn ook nog verschillen op te merken, dus in het laatste productiestadium is er nog aan de tekst gesleuteld. Kortom, dit materiaal is spek naar de bek voor de liefhebber van teksteditie en tekstgenese. In een editie van Joachim Stiller zou op interessante zaken te wijzen zijn. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat de typiste van het definitieve typoscript enkele stukken tekst is vergeten over te tikken – die Lampo tijdens het corrigeren van de drukproeven kennelijk niet gemist heeft. Het verhaal heette eerst De terugkeer van Laërtes, en pas bij de revisie van het tweede typoscript werden de werkzaamheden uit het eerste hoofdstuk in de Kloosterstraat gesitueerd, terwijl er daarvoor nutteloos gewerkt werd in de Hoogstraat (zoals grappig genoeg later ook in de verfilming). En het tijdschriftje in het boek waarvan de vrouwelijke hoofdpersoon Simone Marijnissen redactiesecretaresse is, heette aanvankelijk niet Atomium, maar Atoom. Achter Simone en Atomium schuilt bovendien een verhaal dat illustreert hoe Lampo de werkelijkheid voor zijn roman naar zijn hand zette. Vijftig jaar geleden was Hubert Lampo cultuurredacteur bij de socialistische krant Volksgazet en redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, een van de grote gezaghebbende literaire tijdschriften uit die periode. Hij las en besprak in die jaren een groot deel van de Vlaamse literaire productie en kreeg ook geregeld werk van beginnende schrijvers onder ogen. Zo ook van Raf Declercq. Die had in 1953 zijn novelle Stilte naar het NVT opgestuurd en pas na herhaaldelijk aandringen een antwoord gekregen: het stuk was afgewezen. Toen Declercq in 1955 de roman Het spel der ongebondenheid had gepubliceerd, had Lampo die in Volksgazet besproken en niet goed bevonden, hoewel hij ook weer niet wilde beweren dat Declercq helemaal geen talent bezat. In die tijd schoten de literaire tijdschriftjes, gestencild of goedkoop gedrukt, ook in Vlaanderen als paddenstoelen uit de grond: Mandragora, Beeld, Cyanuur, Basia, Standpunt, Kroeg, Klimop, Frontaal. Lampo besprak ze meestal in zijn rubriek ‘Korte commentaren’. Dat deed hij ook met het tijdschrift Njet, dat in 1956 opgericht werd door drie jongens van aan de kust: de al genoemde Raf Declercq, Marcel van Maele, en Joseph Deroose. Njet is een van de twee tijdschriften die model hebben gestaan voor Atomium, door wie hoofdpersoon Freek Groenevelt wordt getypeerd als vertegenwoordiger van ‘de officiële tijdschriften, verkalkte producten van een even belachelijke, perfide als hulpeloze gerontocratie’ die de jonge letterkundigen geen kans bieden. In de redactieverklaring van Njet
18
19
Mandragora, Beeld, Cyanuur, Basia, Standpunt,
Hubert Lampo in januari 1966 aan de voet
Kroeg, Klimop, Frontaal, Njet, taptoe, Atomium.
Op de achtergrond een geheimzinnige
van het wandelterras aan de Schelde. verschijning (met bolhoed).
heeft. Tussen de tijdschrift- en de boekuitgave zijn ook nog verschillen op te merken, dus in het laatste productiestadium is er nog aan de tekst gesleuteld. Kortom, dit materiaal is spek naar de bek voor de liefhebber van teksteditie en tekstgenese. In een editie van Joachim Stiller zou op interessante zaken te wijzen zijn. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat de typiste van het definitieve typoscript enkele stukken tekst is vergeten over te tikken – die Lampo tijdens het corrigeren van de drukproeven kennelijk niet gemist heeft. Het verhaal heette eerst De terugkeer van Laërtes, en pas bij de revisie van het tweede typoscript werden de werkzaamheden uit het eerste hoofdstuk in de Kloosterstraat gesitueerd, terwijl er daarvoor nutteloos gewerkt werd in de Hoogstraat (zoals grappig genoeg later ook in de verfilming). En het tijdschriftje in het boek waarvan de vrouwelijke hoofdpersoon Simone Marijnissen redactiesecretaresse is, heette aanvankelijk niet Atomium, maar Atoom. Achter Simone en Atomium schuilt bovendien een verhaal dat illustreert hoe Lampo de werkelijkheid voor zijn roman naar zijn hand zette. Vijftig jaar geleden was Hubert Lampo cultuurredacteur bij de socialistische krant Volksgazet en redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, een van de grote gezaghebbende literaire tijdschriften uit die periode. Hij las en besprak in die jaren een groot deel van de Vlaamse literaire productie en kreeg ook geregeld werk van beginnende schrijvers onder ogen. Zo ook van Raf Declercq. Die had in 1953 zijn novelle Stilte naar het NVT opgestuurd en pas na herhaaldelijk aandringen een antwoord gekregen: het stuk was afgewezen. Toen Declercq in 1955 de roman Het spel der ongebondenheid had gepubliceerd, had Lampo die in Volksgazet besproken en niet goed bevonden, hoewel hij ook weer niet wilde beweren dat Declercq helemaal geen talent bezat. In die tijd schoten de literaire tijdschriftjes, gestencild of goedkoop gedrukt, ook in Vlaanderen als paddenstoelen uit de grond: Mandragora, Beeld, Cyanuur, Basia, Standpunt, Kroeg, Klimop, Frontaal. Lampo besprak ze meestal in zijn rubriek ‘Korte commentaren’. Dat deed hij ook met het tijdschrift Njet, dat in 1956 opgericht werd door drie jongens van aan de kust: de al genoemde Raf Declercq, Marcel van Maele, en Joseph Deroose. Njet is een van de twee tijdschriften die model hebben gestaan voor Atomium, door wie hoofdpersoon Freek Groenevelt wordt getypeerd als vertegenwoordiger van ‘de officiële tijdschriften, verkalkte producten van een even belachelijke, perfide als hulpeloze gerontocratie’ die de jonge letterkundigen geen kans bieden. In de redactieverklaring van Njet
18
19
Om in de literatuur te slagen,
Cover van het tijdschrift taptoe nr. 8 (1955).
bestaat er slechts één middel: goede boeken schrijven. werd uitgehaald naar de gevestigde literaire tijdschriften die ‘vechten […] om geen kindse grijsaards te worden’, waarbij Lampo een kleine veeg uit de pan kreeg. Joseph Deroose, de derde redacteur van Njet, had in augustus van datzelfde jaar 1956 zijn eenakter De cel naar Karel Jonckheere opgestuurd om te weten of het stuk eventueel in het NVT kon verschijnen. Brief en eenakter kwamen vanzelfsprekend bij Lampo terecht. Die was zeer verwonderd dat de redacteur van een tijdschrift dat zowel het NVT als Karel Jonckheere aanviel, zonder schroom diezelfde Jonckheere aanschreef om iets in dat verwerpelijke tijdschrift te publiceren. Hij haalde dat ook aan in zijn commentaar in Volksgazet van 25 oktober 1956, hoewel hij – licht ironisch – de principes van Njet niet afkeurde, onder het motto ‘il faut que jeunesse se passe’. Deroose voelde zich beledigd en stuurde Lampo een woedende brief, die hij ook in Njet 2 publiceerde. Helemaal in de aard van Freek Groenevelt die in Joachim Stiller tegen Andreas zegt: ‘Ik schrijf alleen over dingen, waaraan de lezer in principe wat kan hebben’, schreef Lampo in zijn ‘Korte commentaren’ op 20 december dat de zaak voor hem afgedaan was, want de krantenlezer had niets aan dit soort ‘schermutseling, die alleen voor de betrokken partijen lollig kan zijn’. Hij voegde daaraan toe: Om in de literatuur te slagen, bestaat er slechts één middel: goede boeken schrijven. Persoonlijk kennen wij niets zieligers en ook voor hen zelve niets vernederenders, dan de manier waarop sommige aspirant-beginnelingen het standpunt schijnen te huldigen, dat het volstaat hard te schreeuwen en anderen de huid vol te schelden, om zichzelve als hele kleppers te doen kennen. Een dergelijke behoefte tot zelfbevestiging spruit voort uit een gevoel van onmacht. Gedurende onze journalistieke loopbaan hebben wij tientallen zulke aanvallen als toeschouwer of als voorwerp ervan meegemaakt. En we zeggen het helemaal niet om gelijk te halen, doch nooit hebben we het beleefd, dat er uit de betrokken slijkgooiers naderhand artistiek iets is gegroeid... Het hek was hiermee voor Njet helemaal van de dam en ze besloten Lampo, ‘die over zichzelf mogelijks denkt een lamp te zijn, maar die wij vooralsnog zien als een O […] voortaan onbesproken te laten, als zijnde de vulling in de (literaire) wereld.’ Lampo wordt verderop in het blad ‘Windblaas’ genoemd en verweten kritiek te schrijven ‘tegen alle logika en konsekwentie in [en] zonder de minste kracht, zonder vering […] en zonder enige waarde’. In Atomium maakte Lampo daarvan (hier geciteerd naar de 43ste(?) druk, uit 2010): ‘Freek
Pagina’s in taptoe nr. 8. Reactie van Walter Korun op het artikel van Hubert Lampo, en het verzonnen verhaal van een visite bij diezelfde Lampo.
20
21
Om in de literatuur te slagen,
Cover van het tijdschrift taptoe nr. 8 (1955).
bestaat er slechts één middel: goede boeken schrijven. werd uitgehaald naar de gevestigde literaire tijdschriften die ‘vechten […] om geen kindse grijsaards te worden’, waarbij Lampo een kleine veeg uit de pan kreeg. Joseph Deroose, de derde redacteur van Njet, had in augustus van datzelfde jaar 1956 zijn eenakter De cel naar Karel Jonckheere opgestuurd om te weten of het stuk eventueel in het NVT kon verschijnen. Brief en eenakter kwamen vanzelfsprekend bij Lampo terecht. Die was zeer verwonderd dat de redacteur van een tijdschrift dat zowel het NVT als Karel Jonckheere aanviel, zonder schroom diezelfde Jonckheere aanschreef om iets in dat verwerpelijke tijdschrift te publiceren. Hij haalde dat ook aan in zijn commentaar in Volksgazet van 25 oktober 1956, hoewel hij – licht ironisch – de principes van Njet niet afkeurde, onder het motto ‘il faut que jeunesse se passe’. Deroose voelde zich beledigd en stuurde Lampo een woedende brief, die hij ook in Njet 2 publiceerde. Helemaal in de aard van Freek Groenevelt die in Joachim Stiller tegen Andreas zegt: ‘Ik schrijf alleen over dingen, waaraan de lezer in principe wat kan hebben’, schreef Lampo in zijn ‘Korte commentaren’ op 20 december dat de zaak voor hem afgedaan was, want de krantenlezer had niets aan dit soort ‘schermutseling, die alleen voor de betrokken partijen lollig kan zijn’. Hij voegde daaraan toe: Om in de literatuur te slagen, bestaat er slechts één middel: goede boeken schrijven. Persoonlijk kennen wij niets zieligers en ook voor hen zelve niets vernederenders, dan de manier waarop sommige aspirant-beginnelingen het standpunt schijnen te huldigen, dat het volstaat hard te schreeuwen en anderen de huid vol te schelden, om zichzelve als hele kleppers te doen kennen. Een dergelijke behoefte tot zelfbevestiging spruit voort uit een gevoel van onmacht. Gedurende onze journalistieke loopbaan hebben wij tientallen zulke aanvallen als toeschouwer of als voorwerp ervan meegemaakt. En we zeggen het helemaal niet om gelijk te halen, doch nooit hebben we het beleefd, dat er uit de betrokken slijkgooiers naderhand artistiek iets is gegroeid... Het hek was hiermee voor Njet helemaal van de dam en ze besloten Lampo, ‘die over zichzelf mogelijks denkt een lamp te zijn, maar die wij vooralsnog zien als een O […] voortaan onbesproken te laten, als zijnde de vulling in de (literaire) wereld.’ Lampo wordt verderop in het blad ‘Windblaas’ genoemd en verweten kritiek te schrijven ‘tegen alle logika en konsekwentie in [en] zonder de minste kracht, zonder vering […] en zonder enige waarde’. In Atomium maakte Lampo daarvan (hier geciteerd naar de 43ste(?) druk, uit 2010): ‘Freek
Pagina’s in taptoe nr. 8. Reactie van Walter Korun op het artikel van Hubert Lampo, en het verzonnen verhaal van een visite bij diezelfde Lampo.
20
21
van links naar rechts: De voorkant van het eerste nummer van het tijdschrift njet, oktober 1956 / Omslag van het tijdschrift Podium, jg. 9 nr. 6, augustus-december 1954 / Eerste druk van De komst van Joachim Stiller. ’s-Gravenhage, Stols/Barth, [1960] / Jongste (43ste?) druk van De komst van Joachim Stiller. Amsterdam, Meulenhoff, 2010.
Groenevelt […] wiens ratéschap [eerste druk: râtéschap] wij van heden af van de daken zullen schreeuwen en die wij van stonde aan ontmaskeren als de meest tot wanhoop stemmende knoeier en het liederlijkste pennenvarken dat [eerste druk: pennevarken, dat] ooit in dit land een ballpoint heeft gehanteerd, er bestendig op gespitst ieder jeugdig talent de mond te snoeren’. Een Simone Marijnissen was op de redactie van Njet niet te vinden. Ze komt dan ook bij een ander tijdschriftje vandaan waarmee Lampo enkele jaren eerder in de clinch had gelegen. In Joachim Stiller haalt Andreas een ‘gestencild [eerste druk: gestencileerd] en in tweeën gevouwen brochuurtje’ uit zijn vestzak, en laat dit ‘vrij onaanzienlijke document, dat naar inkt en goedkoop duplicatorpapier rook’ aan Groenevelt zien. Dat is een goede beschrijving van het tijdschrift taptoe (1953-1955). De redactieleden van Atomium zijn kwaad omdat Freek ‘een onrechtvaardige bijdrage over een paar jonge dichters geschreven had’, waarop Groenevelt antwoordt, net zoals Lampo dat in Volksgazet had gedaan, met: ‘Il faut que jeunesse se passe…’ Een vergelijkbare woede spreekt uit een tekst van redacteur Walter Korun in taptoe 6 (van voorjaar 1955). Lampo was namelijk in een van zijn ‘Korte commentaren’ erg kort door de bocht gegaan in een wat onzinnige uithaal naar de medewerkers van het Nederlandse tijdschrift Podium. In maart gaf hij in Volksgazet toe dat hij ‘op een misschien prikkelbaar ogenblik onbehaaglijk’ gestemd was, maar doet toch ook weer denigrerend over ‘naargeestige papieren ééndagsvliegen als taptoe’ waarvan de gangmakers ‘redactietje en schrijvertje’ spelen. Bladzijde 41 uit het eerste manuscript van De komst van Joachim Stiller. Freek Groenevelt heeft ‘een onrechtvaardig artikel over een paar experimentele dichters’ geschreven.
22
23
van links naar rechts: De voorkant van het eerste nummer van het tijdschrift njet, oktober 1956 / Omslag van het tijdschrift Podium, jg. 9 nr. 6, augustus-december 1954 / Eerste druk van De komst van Joachim Stiller. ’s-Gravenhage, Stols/Barth, [1960] / Jongste (43ste?) druk van De komst van Joachim Stiller. Amsterdam, Meulenhoff, 2010.
Groenevelt […] wiens ratéschap [eerste druk: râtéschap] wij van heden af van de daken zullen schreeuwen en die wij van stonde aan ontmaskeren als de meest tot wanhoop stemmende knoeier en het liederlijkste pennenvarken dat [eerste druk: pennevarken, dat] ooit in dit land een ballpoint heeft gehanteerd, er bestendig op gespitst ieder jeugdig talent de mond te snoeren’. Een Simone Marijnissen was op de redactie van Njet niet te vinden. Ze komt dan ook bij een ander tijdschriftje vandaan waarmee Lampo enkele jaren eerder in de clinch had gelegen. In Joachim Stiller haalt Andreas een ‘gestencild [eerste druk: gestencileerd] en in tweeën gevouwen brochuurtje’ uit zijn vestzak, en laat dit ‘vrij onaanzienlijke document, dat naar inkt en goedkoop duplicatorpapier rook’ aan Groenevelt zien. Dat is een goede beschrijving van het tijdschrift taptoe (1953-1955). De redactieleden van Atomium zijn kwaad omdat Freek ‘een onrechtvaardige bijdrage over een paar jonge dichters geschreven had’, waarop Groenevelt antwoordt, net zoals Lampo dat in Volksgazet had gedaan, met: ‘Il faut que jeunesse se passe…’ Een vergelijkbare woede spreekt uit een tekst van redacteur Walter Korun in taptoe 6 (van voorjaar 1955). Lampo was namelijk in een van zijn ‘Korte commentaren’ erg kort door de bocht gegaan in een wat onzinnige uithaal naar de medewerkers van het Nederlandse tijdschrift Podium. In maart gaf hij in Volksgazet toe dat hij ‘op een misschien prikkelbaar ogenblik onbehaaglijk’ gestemd was, maar doet toch ook weer denigrerend over ‘naargeestige papieren ééndagsvliegen als taptoe’ waarvan de gangmakers ‘redactietje en schrijvertje’ spelen. Bladzijde 41 uit het eerste manuscript van De komst van Joachim Stiller. Freek Groenevelt heeft ‘een onrechtvaardig artikel over een paar experimentele dichters’ geschreven.
22
23
Kris Humbeeck & Britt Kennis
‘Tot mijn schande heb ik hier welhaast een jaar een tekst van je bij mij, Niets gaat ten onder, die niet door de redactie van het N.V.T. werd aanvaard. Er was iets, dat mij er van weerhield, je het stuk weer te zenden; ik vind, dat men geen Boon weigert.’ Aldus Hubert Lampo, redactiese-
Janine Fontaine, Marcel Wouters en Gaston Burssens.
cretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, in een brief aan Louis Paul Boon die van 9 juli 1953 dateert en bewaard wordt in het Letterenhuis.
De redactie van taptoe bestond naast Walter Korun uit Janine Fontaine. Korun, die in het echte leven Piet Degroof heet en generaal-majoor in de luchtmacht is geworden, was secretaris van de Vlaamse Club Brussel en speelde een belangrijke rol in de Vlaamse avantgardekunst. Zijn vriendin Janine Fontaine was directiesecretaresse bij de krant le Peuple, tikte voor taptoe alle teksten uit en stencilde het tijdschrift op afvalpapier van de krant. Ze publiceerde onder het pseudoniem Veerle Loman in taptoe enkele gedichten en een verhaal, en zorgde voor illustraties. Hubert Lampo heeft Walter Korun en Janine Fontaine ontmoet bij de uitreiking van de Leo Krijnprijs aan Wim Meewis, op 12 februari 1954 in de Manteau-lokalen aan de Nerviërsstraat in Brussel. Hij had een gemoedelijk praatje met hen gevoerd, schrijft hij in de Volksgazet. Het is dus niet denkbeeldig dat Lampo aan Fontaine gedacht heeft toen hij de figuur van Simone Marijnissen creëerde in Joachim Stiller. Net als Simone in het boek verliet Janine trouwens haar vriend en haar tijdschrift en trok ze in bij een andere schrijver. Of Lampo zich van deze parallel bewust was, is natuurlijk maar de vraag. Deze tekst is een bewerking van de lezing die Johan Vanhecke op 16 september 2010 in het Letterenhuis hield ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van De komst van Joachim Stiller.
24
‘Daar is nog niets waar ik aan meegewerkt heb, of het ging ten onder.’ Omtrent ontstaan en opzet van
Louis Paul Boons
Niets gaat ten onder
Boons roman Niets gaat ten onder verscheen in februari 1956. Bijna vier jaar eerder had hij dus al een versie van dat boek aangeboden aan het NVT. Op dat moment was zijn grote experimentele roman De Kapellekensbaan (1953) al meer dan twee jaar in productie bij uitgeverij De Arbeiderspers en stond er een vervolgdeel op stapel dat de titel
25
onderzoek