1800–1900 Eindredactie Jenny Reynaerts Auteurs Reinier Baarsen Margreet Boomkamp Duncan Bull Dirk Jan Biemond Jan daan van dam Femke Diercks Menno Fitski Josephina de Fouw Eva Geudeker Martine Gosselink Gijs van der Ham Ebeltje Hartkamp-Jonxis Freek Heijbroek Jan de Hond Teio Meedendorp Hanna Melse Bianca du Mortier Jenny Reynaerts Robert-Jan te Rijdt Eveline Sint Nicolaas Renske Suijver Aukje Vergeest
rijks museum
Kruispunt van wegen Nederland in de 19de eeuw1 Jenny Reynaerts Een nieuwe natie De Nederlandse natie zoals we deze nu kennen, stamt uit het begin van de 19de eeuw. De natiestaat en het nationalisme als politieke stroming zijn fenomenen die toen opkwamen. Het was een nieuwe gedachte voor de Europese burger om bij een staat te horen, voordien voelde men zich meer verbonden met de eigen streek, de stad of het hof. Het vereiste daarom een uitgebreide propagandamachine om van de onderdanen van een zichtbare vorst bewuste burgers te maken van zoiets abstracts als ‘de natie’. Nederland was pas sinds 1806 een koninkrijk. Opmerkelijk genoeg was de eerste koning een Fransman: Louis (Lodewijk) Napoleon (1778–1846), broer van de Franse keizer [afb. 1] . Het Koninkrijk Holland werd gevormd door de tien noor delijke provincies plus Oost-Friesland. De provincie Limburg was samen met de Oostenrijkse Nederlanden (het latere België) ingelijfd door Napoleon. Lodewijk Napoleon kreeg zijn positie omdat zijn broer een betrouwbare Nederlandse bondgenoot tegen de Engelse vijand wilde en Nederlandse oorlogsbetalingen voor de Franse schatkist. Lodewijk Napoleon bleek echter een onverwacht lastige partner-incrime. Hij had zijn eigen ideeën over zijn koninkrijk en probeerde boven zijn vazalstatus uit te stijgen. Bovendien irriteerde hij zijn broer door hem financieel onvoldoende te ondersteunen. Ongeduldig geworden, dwong Napoleon hem al in 1810 weer tot aftreden. De noordelijke provincies werden nu departementen van het keizerrijk Frankrijk. Na de desastreus verlopen veldtocht naar Rusland in 1812 brokkelde Napoleons macht snel af. Een jaar later wisten zijn vijanden, in het bijzonder Engeland, Pruisen en Rusland, de Franse troepen in heel Europa terug te dringen. De Prins van Oranje, de latere koning Willem I van Oranje-Nassau (1772–1843), koos dat moment om vanuit ballingschap in Engeland terug te keren en de soevereiniteit op te eisen [afb. 2] . Gesteund door belangrijke bestuurders lukte hem dat. Vanaf het najaar van 1814 vond het Congres van Wenen plaats, een vergadering van de overwinnaars, waar de status quo van Europa opnieuw zou worden vastgesteld met als voornaamste doel de oude, prerevolutionaire orde te herstel len en een agressieve expansie als van Napoleon in de toe komst te voorkomen. Ironisch genoeg wist Napoleon tijdens dit congres uit zijn gevangenschap op Elba te ontsnappen. In een zegetocht van 100 dagen trok hij via Frankrijk naar de Nederlanden. Pas in juni 1815 werd hij tegengehouden in de Slag bij Waterloo, een gehucht onder Brussel. Deze kortstondige opleving van Napoleon legde Willem I geen politieke windeieren. Hij had geijverd voor een Groot-Nederland, dat behalve de oude Republiek ook het grondgebied van de voormalige Oostenrijkse Nederlanden bevatte. Willem was bovendien groothertog van het aan grenzende Luxemburg. De Engelsen ondersteunden zijn wens, omdat ze een bufferstaat wensten tegen mogelijke Franse agressie in de toekomst. In 1815 werd Willem I in Brussel ingehuldigd als koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
Lodewijk Napoleon en Willem I De eerste twee koningen van Nederland probeerden ieder op hun manier een eenheid te creëren in het nieuwe rijk. Lodewijk Napoleon had daarbij het nadeel dat hij, als buitenstaander, geen beroep kon doen op enige histo rische legitimatie van zijn koningschap. Hij vaardigde ver schillende eenheidsbevorderende maatregelen en wetten uit, meestal afgeleid van de maatregelen die zijn broer al in het Franse keizerrijk had genomen, zoals de invoering van de Code Napoléon (een nieuwe wetgeving voor het hele land). Daarnaast profileerde hij zich als een bezorgde vader van zijn Nederlandse volk. Toen in 1807 in Leiden een kruitschip ontplofte en een deel van de stad in de as legde [afb. 3] , was hij snel ter plekke om de hulpverlening op gang te brengen en fondsen op te zetten om de zwaar getroffen Leidse bevolking te ondersteunen. De bood schap was duidelijk: iedere burger hoorde voortaan bij de natie, en Lodewijk was koning van iedereen. De nieuwe koning Willem I nam vanaf 1815 die propa ganda en wetgeving ten gunste van een nationale eenheid uit de Franse tijd grotendeels over en werkte deze zelfs verder uit. Zo behield hij de uit de Bataafse en Franse tijd daterende eenheidsmaten – de meter, kilo en liter – en voerde deze in het hele land door. Willem had uiteraard het grote voordeel dat hij zich voor de legitimatie van zijn macht kon beroepen op een historische continuïteit: de Oranjes waren vanaf de opstand tegen de Spanjaarden (1568) een constante factor in de Nederlandse politieke geschiedenis geweest. Toch was dat beroep op de geschie denis niet probleemloos. De vlucht van de laatste stad houder Willem V (de vader van Willem I) naar Engeland in 1794 had de reputatie van de Oranjes geen goed gedaan, maar nog veel lastiger was dat de Zuidelijke Nederlanden al meer dan twee eeuwen geen enkele band met de Oranjes voelden. Heel bewust werd daarom het heldhaftige gedrag van de jonge Prins van Oranje tijdens de Slag bij Waterloo naar voren geschoven. Enorme schilderijen en panorama’s van de slag, waarop de gewonde prins meestal prominent figureerde, hadden een duidelijk propagandistisch doel (afb. 4 en nr. 1). Ze toonden de jonge prins van Oranje, de held van Waterloo, die zijn eigen leven in de waagschaal stelde om het nieuwe verenigde vaderland te verdedigen. Willem probeerde de eenheid binnen het Verenigd Koninkrijk verder te bevorderen met een nieuwe taal politiek, waarbij de Nederlandse taal voorrang kreeg boven de Franse. Verder probeerde hij de traditioneel sterke invloed van de katholieke kerk in het Zuiden terug te dringen, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs. En ten slotte zette hij grote infrastructurele projecten op, zoals wegen en kanalen, en bevorderde de economie in de hoop dat een welvarend burger ook een tevreden burger zou zijn. Vooral de zuidelijke industrie profiteerde hiervan. Desondanks lukte het Willem niet om het Zuiden voor zich te winnen. Liberale politici hekelden zijn autocratische bewind en de katholieke kerk deed er alles aan om haar macht te behouden. Ook zijn taalpolitiek viel niet in goede 6
1 Charles
Howard Hodges, Lodewijk Napoleon, koning van Holland, 1809. Olieverf op doek, 223 x 147 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-653; schenking van Lodewijk Napoleon Bonaparte
2 Charles
Howard Hodges, Portretstudie van Willem I, koning der Nederlanden, 1815–1816. Voorstudie voor het staatsieportret van 1816 voor het Amsterdamse stadhuis. Olieverf op doek, 34,5 x 26 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-2125
Lodewijk Hansen, Het Rapenburg te Leiden, drie dagen na de ontploffing van het kruitschip op 12 januari 1807, 1807. Olieverf op doek, 94,5 x 125,5 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-3925
3 Carel
7
4
Jan Willem Pieneman, De Slag bij Quatre Bras (detail), 1818. Olieverf op doek, 400 x 625 cm. Baarn, Paleis Soestdijk, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis OranjeNassau
6 Kawahara
Keiga, De baai van Nagasaki, 1800–1850. Links in het midden het kunstmatige eilandje Deshima. Waterverf, lak en parelmoer op zijde, 75,5 x 48,6 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. NG-1190; schenking van J.M. Lange-Hüter, Overveen
5 Nicolaas
Pieneman, De inhuldiging van koning Willem II in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, 28 november 1840, 1840–1845. Voorstudie voor het grote doek in Paleis het Loo, Apeldoorn. Olieverf op paneel, 46,5 x 55,5 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-3852 8
9
aarde bij de vaak Franstalige bovenlaag. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden hield amper 15 jaar stand. In augustus 1830 brak in Brussel de Belgische Revolutie uit. De opstandelingen waren geïnspireerd door de Julirevolutie in Frankrijk, gericht tegen het herstel na 1815 van de oude prerevolutionaire orde. Ook elders in Europa waren dit revolutiejaren: de Grieken kwamen tussen 1821 en 1832 in opstand tegen de Turkse bezetting en de Polen in 1830–1831 tegen hun positie als vazalstaat van de Russen, zo bepaald tijdens het Congres van Wenen. Mede dankzij de steun van de Europese mogendheden, die geen brandhaard in Noord-Europa wensten, kreeg België zijn onafhankelijkheid en eind juni 1831 een eigen koning, Leopold van Saksen-Coburg. Willem I opende begin augustus 1831 weliswaar nog een nieuw offensief om meer druk te zetten op de onderhandelingen over schadeloosstelling voor het verlies van zijn grondgebied, maar deze zogenaamde Tiendaagse Veldtocht leverde Nederland weinig concreets op. De Nederlanders zelf vierden deze veldtocht echter als een overwinning en een eerherstel. De strijd tegen de Zuid-Nederlandse provincies leverde zelfs opnieuw een 19de-eeuwse nationale held op: luitenant-ter-zee Jan van Speijk, die in februari 1831 in Antwerpen zijn schip de lucht in liet vliegen toen het in handen van de Belgen dreigde te vallen (nrs. 6, 43). Uiteindelijk duurde het nog tot 1839 eer Willem I de Belgische onafhankelijkheid erkende. Moegestreden en niet in staat zich te verenigen met een meer democra tische politiek, deed hij in dat jaar afstand van de troon
ten gunste van zijn zoon Willem II [afb. 5] . Op enkele grens correcties in Nederlands Limburg na kreeg het Koninkrijk der Nederlanden met de vrede van 1839 nu grofweg de territoriale omvang die het tot op de dag van vandaag heeft behouden. De laatste banden met het Hertogdom Luxemburg werden in 1890 formeel beëindigd toen na het overlijden van Willem III de kroon naar zijn dochter Wilhelmina ging. Zij kon geen groothertogin van Luxemburg worden, omdat daar geen vrouwelijke erfopvolgers waren toegestaan. Het Koninkrijk der Nederlanden bezat buiten Europa nog enorme gebiedsdelen. Nederland had weliswaar veel van zijn oude VOC-posten in Zuid- en Zuidoost-Azië moeten opgeven, maar er restte nog steeds een zeer omvangrijk koloniaal rijk bestaande uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederlands-Indië. Vooral het laatste gebied gold als de parel van dit koloniale rijk. Gedurende de 19de eeuw wist de Nederlandse overheid haar gezag in de Indonesische archipel steeds verder uit te breiden. Bovendien was Nederlands-Indië ook een zeer profijtelijke kolonie. Dat gold zeker niet voor Goudkust in West-Afrika. Deze zieltogende kolonie werd in 1871 verkocht aan de Britten. Al eerder hadden de Nederlanders hun bevoorrechte positie in Japan moeten opgeven. Meer dan twee eeuwen lang hadden ze als enige Europeanen op het eilandje Deshima in de baai van Nagasaki handel gedreven [afb. 6] . Hieraan kwam in 1853 een einde toen de Amerikaanse commandant Perry Japan dwong zich ook open te stellen voor andere westerse mogendheden.
Potter, De stier, 1647. Olieverf op doek, 235,5 x 339 cm. Den Haag, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, inv.nr. 136
7 Paulus
10
Culturele eenheid
en de ouderlingen. Hoewel omstreden, had het Musée de France met zijn unieke collectie meesterwerken uit Zoals de geografische eenheid van Nederland gedurende heel West-Europa een grote aantrekkingskracht op kunste de 19de eeuw aan verandering onderhevig was, zo gold naars. Parijs was in deze jaren een broeikas van stijl en dat eveneens voor de cultuur. Maar ook hier was er een cultuur, en het keizerlijke hof nam zijn trendsettende rol vaste kern: het aanzien van Nederland bleef lang gebaseerd zeer serieus. De style empire ontstond aan het napoleontische op de bloeiende Republiek uit de 17de eeuw. Niet alleen hof en diende in de eerste plaats om de keizerlijke ambities de Nederlanders zelf spiegelden zich aan de hoge stand visueel te ondersteunen. De stijl greep terug op het oude van de kunst, de literatuur, de economie en de wetenschap Romeinse keizerrijk en was terug te vinden in zowel de mode, in de Gouden Eeuw, ook buitenlanders bleven Nederland het interieur, als objets d’art (nr. 23). Na Napoleons succes beschouwen als het land van de schilders Paulus Potter volle Egyptische campagne (1798–1801) kwamen daar boven en Jacob van Ruisdael, en kenden vooral de beroemde dien verwijzingen bij naar Egyptische symbolen, zoals namen van 17de-eeuwse geleerden als de rechtsgeleerde de sfinx. In weerwil van de onderlinge vijandschap sloeg Hugo de Groot en de natuurkundige Antoni van Leeuwen de empirestijl ook aan bij andere vorstenhoven. Het hoek. Volgens de vroeg-19de-eeuwse opvatting was deze Europese modebeeld en de architectuur werden er sterk bloeiende cultuur in de 18de eeuw in verval geraakt. door beïnvloed (nr. 7). Lodewijk Napoleon nam het op zich de kunsten te stimu Na Napoleons nederlaag bij Waterloo stelden de Europese leren door een nieuwe culturele infrastructuur in Nederland. landen alles in het werk om hun kunstschatten uit Parijs terug te krijgen. Van de terugkeer van de geroofde kunst Zijn beleid werd voortgezet door Willem I. Opnieuw was in Nederland werd in 1816 een ware triomftocht door het eenwording de leidraad en het gehanteerde model dat hele land gemaakt. Rijksmuseumdirecteur en tevens voor van Napoleon in Frankrijk. In 1808 stichtte Lodewijk zitter van de recuperatiecommissie Cornelis Apostool werd Napoleon het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. In hetzelfde jaar maakte geridderd en liet zich afbeelden met de catalogus van het Musée de France in zijn hand, geopend op de pagina van hij Amsterdam tot hoofdstad van zijn rijk en nam zijn de gestolen Hollandse schilderijen [afb. 8] . intrek in het voormalige stadhuis op de Dam, dat vanaf Ondanks dit soort momenten van nationale revanche, toen Koninklijk Paleis heette. Tegelijkertijd verplaatste hij ging Willem I na zijn aantreden toch grotendeels op de Franse de Nationale Konstgalerij van het Haagse Huis ten Bosch weg voort. De culturele instanties bleven op Franse leest naar het Koninklijk Paleis in Amsterdam, en veranderde geschoeid en de tentoonstellingen en subsidies werden de republikeinse naam (Nationale) in Koninklijk Museum. – met enige onderbreking – gewoon voortgezet. Het Koninklijk De collectie werd met belangrijke bruiklenen van de stad Museum heette vanaf 1816 Rijksmuseum en was tot 1885 Amsterdam (waaronder Rembrandts Nachtwacht) en door samen met het Koninklijk Nederlands Instituut gehuisvest de aankoop van een aantal privécollecties aanzienlijk in het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam uitgebreid. Om de kunstsector te stimuleren werden, in navolging [afb. 9] . In 1838 werd het Museum Welgelegen in Haarlem van de Parijse Salons, verkooptentoonstellingen van eigen opgericht, bedoeld voor de aanwinsten van eigentijdse kunst. tijdse kunst gehouden, de zogenaamde Tentoonstellingen Al deze stimulerende maatregelen leken hun vruchten van Levende Meesters. Onder Lodewijk Napoleon werd snel af te werpen. Op de eerste Tentoonstelling van Levende een subsidiestelsel voor jonge kunstenaars en architecten Meesters van 1808, gehouden in het Koninklijk Paleis van ontwikkeld, gebaseerd op de Franse Prix de Rome. Vanwege Amsterdam, was een vijftigtal schilderijen te zien. En al was de beoordeling bepaald niet mals, toch werd hier de aanzet de Nederlandse traditie in de schilderkunst mochten hier, in tegenstelling tot de Franse versie van de prijs, ook gegeven tot een wederopleving van de Nederlandse kunst. Tussen 1808 en 1850 steeg het aantal tentoonstellingen landschapschilders aan meedoen. Er was ook een initiatief van één naar gemiddeld drieënhalf per jaar en het aantal voor een nationale kunstacademie, maar voordat deze inzendingen van 50 naar zo’n 1400 schilderijen. Die toename werkelijkheid werd, trad Lodewijk Napoleon alweer af. is mede te verklaren uit het feit dat vanaf 1839 ook de nieuwe Het plan zou in 1817 worden uitgevoerd onder Willem I. kunstenaarsverenigingen Arti et Amicitiae in Amsterdam Ook op het artistieke vlak was de invloed van Frankrijk aanvankelijk groot. In 1795 waren de belangrijkste schilde en Pulchri Studio in Den Haag dergelijke verkooptentoon rijen van stadhouder Willem V door de Fransen naar Parijs stellingen van eigentijdse kunst organiseerden. Bovendien vervoerd als oorlogsbuit, om daar samen met de gestolen werden nu niet alleen Nederlandse, maar ook buitenlandse kunstenaars toegelaten. De aankopen van kunst hielden kunstwerken uit onder andere Italië en de Oostenrijkse overigens geen gelijke tred met het aanbod. De welvaart Nederlanden te worden tentoongesteld in het Musée de was nog niet groot en als gevolg van de Belgische Opstand France (vanaf 1803 Musée Napoléon), een kunstmuseum van 1830 zakte de economie verder in. Particuliere kopers zonder weerga. Onder de geroofde schilderijen bevonden hadden minder geld te besteden en de jaarlijkse aankopen zich De stier [afb. 7] en Het spiegelend koetje van Paulus Potter en Rembrandts Loflied van Simeon en Suzanne van het Rijk werden stopgezet tot in de jaren 60.
11
8 Charles
Howard Hodges, Cornelis Apostool (1762–1844). Eerste directeur van het Koninklijk Museum, later Rijks Museum te Amsterdam, 1816. Olieverf op doek, 73 x 53 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-654; legaat van de heer C. Apostool, Amsterdam
12
9 Gerrit
Lamberts, Prentenkamer van het Trippenhuis. Interieur van het ‘Rijksmuseum’ in het Trippenhuis aan de Kloveniers burgwal 29, 1838. Potlood, penseel in kleur, pen in zwart, 188 x 262 mm. Amsterdam, Stadsarchief
13
10 Abraham van Strij, Een kersenverkoopster
aan de deur, 1816. Olieverf op paneel, 72,7 x 59 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-4195; aankoop met steun van de Stichting tot Bevordering van de Belangen van het Rijksmuseum
14
295