Christophe Van Gerrewey, David Peleman, Justin Agyin, Jantje Engels E ngels
Ups & Downs Reception Histories in Architecture
oase 108
Ups & Downs Receptiegeschiedenissen in de architectuur
1
Buildings last longer than anything that’s said about them. The history of architecture is not only an accumulation of designs, places, projects, oeuvres and positions, but also consists of a pendulum swing between appreciation and rejection – a continuous alternation between promise and disappointment, driven by various arguments, constructed and made public along different roads. Besides traditional overviews, reviews in professional journals and criticism in periodicals, roughly since the turn of the century other media have also become increasingly important, such as newspaper magazines, social media and online discussion forums. The judgment of architecture, whether it is supposedly good or bad, is constructed by various voices, which do not necessarily listen to each other. Inside or outside the institutions of theory, criticism and history, the conversation is seldom based on eternal truths: mistakes and failures have a constructive function, and a discursive efficiency, too. Without a doubt, architecture will always be subject to the issues and the delusions of the day, or less negatively expressed: to what societies at a certain moment in history consider desirable or reprehensible. These undulations are pointedly summarised in a cartoon published in 1910 in the Austrian newspaper Die Zeit. Zeit. In the foreground, Otto Wagner is glumly watching a scale model of his criticised project for the Wiener Stadtmuseum, considered all too modern, next to Fischer von Erlach’s Karlskirche from the first part of the nineteenth century.1 ‘Cheer up, my dear Wagner, I built the Karlskirche, and in my time I ruined the image of the city of Vienna as much as you have. In a hundred years it will seem outstanding to people.’ Success and appreciation are in the end converted into Ups & Downs
Gebouwen gaan langer mee dan alles wat er over hen beweerd wordt. Architectuur geschiedenis bestaat niet alleen uit een opeenhoping van ontwerpen, plekken, projecten, oeuvres en posities, maar ook uit een slingerbeweging tussen appreciatie en afkeuring – een onophoudelijke afwisseling tussen belofte en teleurstelling, voortgedreven door uiteenlopende argumenten, die langs verschillende wegen worden geconstrueerd en publiek gemaakt. Naast de traditionele overzichtswerken, recensies in vakbladen en kritiek in tijdschriften, spelen in toenemende mate, en grofweg sinds de eeuwwisseling, ook andere media een rol, zoals weekendbijlagen van kranten, sociale media en discussiefora. Het oordeel over architectuur, over wat verondersteld goed of slecht is, wordt door uiteenlopende stemmen geconstrueerd, zonder dat die stemmen noodzakelijkerwijze veel oor hebben voor elkaar. Buiten of binnen de instituties van de theorie, de kritiek en geschiedenis, komt het gesprek in elk geval zelden tot stand op basis van eeuwige waarheden: ook vergissingen en mislukkingen hebben een constructieve functie, en een discursieve efficiëntie. Zeker is dat architectuur altijd onderhevig zal zijn aan de waan van de dag, of minder negatief uitgedrukt: aan wat samenlevingen op een bepaald moment in de geschiedenis wenselijk of verwerpelijk achten. Die golfbeweging wordt puntig samengevat in een karikatuur, verschenen in 1910 in de Oostenrijkse krant Die Zeit. Op de voorgrond staat Otto Wagner sip te kijken naar een maquette van zijn bekritiseerde, al te modern geachte ontwerp voor het Wiener Stadtmuseum, vlakbij de Karlskirche van Fischer von Erlach uit de eerste helft van de achttiende eeuw.1 ‘Kop op, beste Wagner,’ zo zegt Von Erlach tegen zijn collega, ‘ik heb de Karlskirche gebouwd, en in mijn tijd heb ik het stadsbeeld van Wenen al net zozeer verpest als jij.
2
rejection and deception – and vice versa. You just have to wait for a while. The buildings themselves, at least if they aren’t destroyed, remain seemingly unmoved, while the ebb and flow of architecture discourse laps against their façades. In this issue of OASE OASE,, a handful of short reconstructions are collected of the often intense debates and exchanges that took place around a building, an architect or a tendency, in the past 200 years, in Europe and in the United States. When and why is a work of architecture – in retrospect – under- or overrated? How is it possible that it takes nothing but a few decades for an architect to fall out of grace, and for a building to get sentenced to demolition (or destined to preservation)? And which underlying strategies or ideologies has architecture, in that case, used (or abused)? These pages, therefore, do not deal with architecture criticism in the strict sense. What is being depicted is how divergent visions and 1 For a short history, see Peter Haiko, the vox populi colour the discourse, by means of diverse channels and ‘The Franz Josef-Stadtmuseum: media, and induce authoritative voices to change position vis à vis an The Attempt to Implement a Theory of Modern Architecture’, in: Harry architectural project. The valuable exchange between architecture Francis Mallgrave (ed.), Otto criticism and other societal voices is exactly what is threatening to slip Wagner: Reflections on the Raiment Modernity (Santa Monica, CA: away from the contemporary debate, because topicality and breaking of Getty Center for the History of Art news tend to assume absolute proportions. Describing ups and downs and the Humanities, 1993), 53-83. 2 is, in that sense, an attempt to nevertheless capture and assemble all Michel Foucault, ‘The Order of those voices, which often come from outside. As Foucault wrote a long Discourse’, in: Robert Young (ed.), Untying the Text: A Post-Structurtime ago: ‘Within its own limits, each discipline recognises true and alist Reader (Boston, London and false propositions; but it pushes back a whole teratology of knowledge Henley: Routledge & Kegan Paul, 1981 [1971]), 60. beyond its margins.’2 To see which teratology (or deviation theory) C h r i s t o p h e Va n G e r r e w e y , D a v i d Pe l e m a n , J u s t i n A g y i n , J a n t j e E n g e l s
3
Over honderd jaar zal het er voor de mensen prachtig uitzien.’ Succes en appreciatie worden uiteindelijk omgezet in afwijzing en teleurstelling – en omgekeerd. Je moet er alleen een tijdje op wachten. De gebouwen zelf, als ze tenminste niet worden afgebroken, blijven er schijnbaar onbewogen onder, terwijl de eb en vloed van het architectuurgesprek tegen hun gevels klotsen. In dit nummer van OASE wordt een handvol korte reconstructies verzameld van de vaak hevige debatten en gedachtewisselingen die rond een gebouw, een architect of een stroming zijn gevoerd, gedurende de afgelopen 200 jaar, in Europa en in de Verenigde Staten. Wanneer en waarom is een stuk architectuur (achteraf gezien) over- of onderschat? Hoe is het mogelijk dat er nauwelijks een paar decennia nodig zijn om een architect of een gebouw uit de gratie te doen vallen, en tot de sloop (of de monumentenlijst) te veroordelen? En voor welke onderliggende strategieën of ideologieën wordt de architectuur in dit geval gebruikt (of misbruikt)? Het gaat op deze bladzijden daarom niet over architectuurkritiek in de strikte zin. Wat in beeld wordt gebracht is hoe afwijkende visies en de vox populi via diverse kanalen en media het discours kleuren, en gezaghebbende stemmen ertoe brengen een andere positie in te nemen ten aanzien van een architectuur- 1 Voor een korte geschiedenis, zie: project. De waardevolle wisselwerking tussen architectuurkritiek en Peter Haiko, ‘The Franz Josef-Stadtandere maatschappelijke stemmen dreigt het hedendaagse debat in museum: The Attempt to Implement Theory of Modern Architecture’, in: toenemende mate te ontglippen, omdat de actualiteitswaarde of de waan aHarry Francis Mallgrave (red.), Otto van de dag op sommige momenten absolute proporties neigen aan nemen. Wagner: Reflections on the Raiment of Modernity (Santa Monica, CA: Het beschrijven van ups en downs is een poging om al de stemmen Getty Center for the History of Art die vaak van buitenaf komen, alsnog op te vangen. Zoals Foucault lang and the Humanities, 1993), 53-83.
unfolds within our discipline, this issue of OASE takes a look at the other side of the science that is called architecture criticism. Reception history is another term that can be applied to the texts that have been collected here – in architecture, a relatively unexplored or at least implicitly exercised activity. This notion was coined in the 1970s by German literary scientist Hans Robert Jauss, as a variant to the hermeneutics of Hans-Georg Gadamer – the study of the many ways in which people interpret the world that surrounds them. Texts, Jauss argued, can only be understood with an empathic attention to ‘the changing horizon against which they have been read’.3 If there is one way in which we can approach the by definition non-existing essence of things, it is by examining how variably they have been thought, talked and written about. For buildings, that is probably true to an even greater extent: they do not have an unambiguous and definite meaning – not only can they be interpreted in many divergent ways, they are also deployed (literally and figuratively) for many other goals, and praised or criticised for conflicting reasons. One of the few books from the discipline of architecture in which that insight has been made explicit, is The Afterlife of Gardens by John Dixon Hunt from 2004. What Hunt writes in the opening chapter ‘A Reception History of Landscape Architecture’ is not only valid for gardens or public parks, but also for buildings, since they are also made up of ‘materials . . . that have neither denotative basis . . . nor precise declarations of idea or emotion’. Therefore, ‘there is considerably more scope for reinvesting them with fresh meaning, for seeing them in different ways than were ever originally intended or anticipated’. The essays in this issue of OASE Ups & Downs
geleden schreef, herkent iedere discipline binnen de eigen marges ‘ware en onware proposities, maar zij weert een hele teratologie van weten buiten haar grenzen’.2 Om te zien welke teratologie of afwijkingenleer zich binnen onze discipline ontvouwt, werpt OASE met dit nummer een blik op ‘de buitenkant van de wetenschap’ die architectuurkritiek heet. Receptiegeschiedenis is een andere term die op de hier verzamelde teksten van toepassing is – in de architectuur een relatief onontgonnen, of alleszins een impliciet beoefende bezigheid. De term werd in de jaren 1970 gemunt door de Duitse literatuurwetenschapper Hans Robert Jauss, als een variant op de hermeneutiek van HansGeorg Gadamer – de studie van de vele manieren waarop mensen de wereld rondom hen interpreteren. Teksten, zo schreef Jauss, kunnen enkel begrepen worden met nadrukkelijke aandacht voor de ‘veranderlijke horizon waartegen ze gelezen zijn’.3 Als er één manier is waarop we het per definitie onbestaande wezen der dingen kunnen benaderen, dan is het door na te gaan hoe er in de loop der tijd veranderlijk over is nagedacht, gepraat en geschreven. Voor gebouwen geldt dat waarschijnlijk in nog sterkere mate: ze hebben geen eenduidige en vaststaande betekenis – niet alleen kunnen ze op heel uiteenlopende manieren worden geïnterpreteerd, ze worden door de geschiedenis heen ook voor andere doelen ingezet (letterlijk en figuurlijk), en om tegenstrijdige redenen geprezen of bekritiseerd. Een van de weinige boeken uit het architectuurveld waarin dat besef expliciet is gemaakt, is The Afterlife of Gardens van John Dixon Hunt uit 2004. Wat Hunt schrijft in de inleiding ‘A Reception History of Landscape Architecture’ gaat echter niet alleen op voor tuinen of publieke parken, maar ook voor gebouwen. Ook zij zijn immers
4
do study how, to cite Hunt one last time, architecture ‘may be experienced’, and do ‘explore the longue durée of reception rather than the often more brief moment of design or inception’.4 The chronological order of this issue can thus be immediately put into perspective: the history of a building does not end with its completion, and goes on long after it has disappeared. From the first half of the nineteenth century until, let’s say, yesterday, these texts explore the most lasting function of architecture: get people to write and talk, keep the collective conversation going, and hand over to society large-scale objects, spaces and environments that can be appropriated, to express what is important, what should be kept, and what is susceptible to change. In the fragmented and often polarised world in which we live today, and in which every second, and mostly online, countless texts are being produced, architecture does not escape confusion of tongues and misunderstandings. In this issue of OASE OASE,, a building, a style or an oeuvre is made understandable 13 times, by reconstructing how interpretations and positions have succeeded each other. In this way, the 13 texts also clarify how no single convic- 3 Robert Jauss, Toward an tion, no matter how urgent it can seem in times of crisis, will never be Hans Aesthetic of Reception (Minneapolis, overtaken by history. MN: University of Minnesota Press, 139. As a postscript, a longer essay by Adrian Forty has been selected, 1982), 4 about disappointment – that moment in the succession of ups and John Dixon Hunt, The Afterlife of Gardens (London: Reaktion Books, downs that many buildings go through, in which architecture does not 2013 [2004]), 9. appear (or no longer appears) to meet expectations. Just like the issue C h r i s t o p h e Va n G e r r e w e y , D a v i d Pe l e m a n , J u s t i n A g y i n , J a n t j e E n g e l s
5
‘opgebouwd uit materialen die noch een concrete betekenis als basis hebben, noch precieze uitspraken bevatten over ideeën of emoties’. Daarom is er ‘aanzienlijk meer ruimte om hen te herinvesteren met frisse betekenissen, om hen ook op andere manieren te zien dan oorspronkelijk bedoeld of geanticipeerd werd’. De teksten in dit nummer van OASE bestuderen dan ook, om nogmaals Hunt te citeren, hoe architectuur ‘ervaren kan worden, en hoe de longue durée van de receptie te verkennen valt, eerder dan het vaak korte moment van ontwerp of aanvang’.4 Dat het nummer chronologisch geordend is, kan meteen gerelativeerd worden: de geschiedenis van een gebouw eindigt niet bij de oplevering, en duurt voort tot lang nadat het tegen de vlakte is gegaan. Van de eerste helft van de negentiende eeuw tot pakweg gisteren, verkennen de teksten de meest blijvende functie van architectuur: mensen aan het schrijven en spreken zetten, het maatschappelijk gesprek aan de gang houden, en een samenleving grootschalige objecten, ruimte en omgeving aanreiken die kunnen worden toegeëigend – om tot uitdrukking te brengen wat 2 belangrijk is, wat behouden moet worden, en wat vatbaar is voor Michel Foucault, De orde van het veranderding. spreken (Meppel: Boom, 1996 [1971]), 51. In de vaak gepolariseerde wereld waarin we vandaag leven, waar 3 vooral online, iedere seconde, aan de lopende band ontelbaar veel tekst Hans Robert Jauss, Toward an wordt geproduceerd, ontsnapt ook de architectuur niet aan spraakverwar- Aesthetic of Reception (Minneapolis, MN: University of Minnesota Press, ring en misverstand. In dit nummer van OASE wordt 13 keer helder en 1982), 139. duidelijk, een gebouw, een stroming of een oeuvre ‘begrijpelijk’ gemaakt, 4 John Dixon Hunt, The Afterlife of door te reconstrueren hoe interpretaties en posities elkaar hebben Gardens (Londen: Reaktion Books, 2013 [2004]), 9. opgevolgd. De 13 teksten maken op die manier duidelijk dat geen enkel
in its entirety, this is a text that offers a possible answer to the question with which Forty opened his book Words and Buildings: A Vocabulary of Modern Architecture from 2000: ‘What happens when people talk about architecture?’5 5 Adrian Forty, Words and Buildings: A Vocabulary of Modern Architecture (London: Thames & Hudson, 2000), 11.
6
Ups & Downs
gelijk, hoe groot of noodzakelijk het in crisistijden ook mag lijken, nooit door de geschiedenis zal worden ingehaald. Als postscriptum werd een langer essay van Adrian Forty geselecteerd, over teleurstelling – dat moment in de opeenvolging van ups en downs die vele gebouwen doormaken, waarop architectuur niet (of niet meer) aan de verwachtingen blijkt te voldoen. Net als het nummer in het geheel gaat het om een tekst die een mogelijk antwoord biedt op de vraag waarmee Forty zijn hoofdwerk Words and Buildings. A Vocabulary of Modern Architecture uit 2000 opende: ‘Wat gebeurt er wanneer mensen over architectuur praten?’5 5 Adrian Forty, Words and Buildings: A Vocabulary of Modern Architecture (Londen: Thames & Hudson, 2000), 11.
Paul Vermeulen
Louis Roelandt’s Public Architecture in the Subdivided City
oase 108
Publieke architectuur van Louis Roelandt in de verkavelde stad
7
Louis Roelandt, Pierre-Jacques Goetghebuer, section of the Academic Palace in Ghent/ dwarsdoorsnede van het Palais Académique de Gand, c. 1827.
8
The Opera of Ghent with the court house in the background, late nineteenth century/ De Opera van Gent met achteraan in beeld het Justitiepaleis, eind negentiende eeuw.
9
L o u i s Ro e l a n d t ’s P u b l i c A r c h i t e c t u r e / P u b l i e k e a r c h i t e c t u u r v a n L o u i s Ro e l a n d t
First floor and ground floor of the Opera of Ghent by Louis Roelandt/ Eerste verdieping en begane grond van de Opera te Gent door Louis Roelandt, c. 1837.
10
Joan Ockman
How America Learned to Stop Worrying and Love Brutalism
oase 108
Hoe Amerika leerde zich geen zorgen meer te maken en te houden van brutalisme
37
38
Yale Art & Architecture Building in New Haven by/ door Paul Rudolph/ Gebouw van de afdeling kunst & architectuur aan de universiteit van Yale (New Haven), 1963.
Boston City Hall by/door by/ Kallmann, McKinnell & Knowles Architects/ Stadhuis van Boston, 1968.
39 Taylor Hall in Ohio by/ door Ward & Schneider Architects, during the Kent State Shooting on 4 May 1970/ Taylor Hall in Ohio tijdens de Kent State schietpartij op 4 mei 1970.
Memory – or shall we say familiarity – plays strange tricks with perception. When Skidmore Owings & Merrill’s Lever House initially opened in midtown Manhattan in 1952, it was the first glass skyscraper on Park Avenue and, not unjustifiably, received as a death-blow to the traditional street wall. A decade later, as Walter Gropius and Pietro Belluschi’s behemoth Pan Am Building was going up ten blocks south on the same avenue, a cartoon appeared in The New Yorker with a caption that read: ‘It’s a sad state of affairs when Lever House begins to seem like a warm old friend.’ Leavened with a little time, buildings once reviled sometimes become tolerable, and even beloved. The most dramatic example of such a reversal of architectural opinion in recent times has to be the World Trade Center. Despised for its abstract, monolithic (or duolithic) bigness when it was completed in 1973, it abruptly became, in the wake of its destruction a quarter century later, a painfully absent presence, a defining component of the Manhattan skyline that was no more, an object of nostalgia and symbolism whose fragments were carefully collected, later to be preserved as sacred relics. The New Brutalism has likewise undergone a process of historical revisionism. Peter and Alison Smithson coined the term in 1953, only partly tongue in cheek, to counter the negative judgments that conservative critics were levelling at Le Corbusier’s post-war béton brut aesthetic, as epitomised by his Unité d’Habitation apartment block in
Marseilles.1 They put forward their own new -ism as an approach to architecture that was raw, rigorous and in rebellion against the watered-down, picturesque conception of modernism that had taken hold in post-war Britain in the name of a New Humanism or New Empiricism. New Brutalist architecture was distinguished not just by its unfinished concrete surfaces, or even by its structural exhibitionism, but by its ‘brutality, its je-m’en-foutisme, its bloody-mindedness,’ as Reyner Banham put it in Architectural Review in 1955, ‘something between a slogan and a brick-bat flung in the public’s face’.2 While the term came to be rather confusingly applied to a variety of manifestations, it was, at least for the Smithsons, an attempt to fuse Le Corbusier’s plastic audacity with the uncompromising unsentimentality of Mies van der Rohe, while moving beyond both to embrace late twentiethcentury modernity in all its nitty-grittiness and immediacy. Among the buildings subsequently championed by Banham under its banner were above all the Smithsons’ Hunstanton School of 1949-1954 and the rest of their relatively modest built output of the 1950s. Banham also extended the term to James Stirling and James Gowan’s Ham Common flats of 1955-1958 (even though Stirling subsequently disavowed the label), Colin St John Wilson’s extension to the School of Architecture at Cambridge University of 1958-1959, and Jack Lynn and Ivor Smith’s Park Hill Housing Estate in Sheffield of 1955-1961. By
Love Brutalism/ Houden van brutalisme
Het geheugen – of laten we zeggen vertrouwdheid – speelt vreemde spelletjes met perceptie. Toen het Lever House van Skidmore Owings & Merrill opende in het midden van Manhattan in 1952, was het de eerste glazen wolkenkrabber op Park Avenue, die niet onterecht werd ontvangen als een doodsteek voor de traditionele straatwand. Een decennium later, toen langs dezelfde straat, tien blokken zuidwaarts, het kolossale Pan Am gebouw van Walter Gropius en Pietro Belluschi werd opgetrokken, verscheen een cartoon in het tijdschrift The New Yorker met als onderschrift: ‘Het is een trieste gang van zaken als Lever House op een warme oude vriend begint te lijken.’ Doortrokken van een beetje tijd worden verguisde gebouwen soms acceptabel, zelfs geliefd. Het meest dramatische voorbeeld van een dergelijke ommekeer in de architecturale opinie in recente tijden moet het World Trade Center zijn. Misprezen voor de abstracte, monolithische (of ‘duolithische’) bigness van het complex na voltooiing in 1973, werd het plots, na de vernietiging een kwarteeuw later, een pijnlijk afwezige aanwezigheid, een bepalend onderdeel van de skyline van Manhattan dat verdween, een object van nostalgie en symbolisme waarvan de fragmenten zorgvuldig verzameld werden om later bewaard te worden als heilige relicten. Ook het ‘New Brutalism’ heeft zo’n proces van historische revisie ondergaan. Peter en Alison Smithson muntten de term in 1953, deels ironisch, als reactie op de negatieve commentaren die conservatieve critici formuleerden over Le Corbusier’s naoorlogse esthetiek van het béton brut, zoals belichaamd door
40
zijn Unité d’Habitation in Marseilles.1 Ze presenteerden hun eigen -isme als een architectuuraanpak die ruw was, rigoureus, en rebelleerde tegen de verwaterde, pittoreske opvatting van het modernisme in het naoorlogse Groot-Brittannië – in naam van een nieuw soort humanisme of empirisme. Brutalistische architectuur onderscheidde zich niet alleen door onafgewerkte betonnen oppervlakken of structureel exhibitionisme, maar eerder door ‘brutaliteit, je-m’en foutisme, mededogenloosheid’, zoals Reyner Banham het in 1955 omschreef in een nummer van Architectural Review, ‘iets tussen een slogan en een brokstuk geslingerd in het gezicht van het publiek’.2 Hoewel de term brutalisme nogal verwarrend voor verschillende verschijningsvormen werd gebruikt, was de term, althans voor de Smithsons, een poging om de plastische vermetelheid van Le Corbusier te versmelten met het compromisloze gebrek aan sentimentaliteit van Mies van der Rohe, terwijl beiden ook links en recht werden ingehaald om de laat twintigste-eeuwse moderniteit met al haar lef en directheid te omarmen. Tussen de gebouwen die Banham vervolgens onder deze noemer op een voetstuk plaatste, bevond zich niet alleen de Hunstanton School van de Smithsons (1949-1954) maar ook de rest van hun relatief bescheiden gebouwde oeuvre uit de jaren 1950. Banham paste de term ook toe op de Ham Common appartementen van James Stirling en James Gowan uit 1955-1958 (hoewel Stirling daarna het label afwees), de uitbreiding van de architectuurschool van Cambridge University door Colin St John Wilson van 1958-1959, en de Park Hill
Hamish Lonergan
The Royal National Theatre From Architectural Review to TikTok
oase 108
Het Royal National Theatre Van Architectural Review tot TikTok
63
TikTok screenshot on the account @whoresonlybathroom/ Scherm afbeelding van TikTok op het account 2020. @whoresonlybathroom, 2020. Instagram screenshot on the account @AdamNathanielFurman/ Schermafbeelding van Instagram op het account @AdamNathanielFurman, 2019.
T h e Roya l N a t i o n a l T h e a t re
66
West elevation of Royal National Theatre by/door by/ Denys Lasdun/ Westzijde van het Royal National Theatre, 1976.
65
13 8
Biographies/ Biografieën A402 Studio is a practice based in Naples, Italy founded by Alberto Calderoni, Marianna Ascolese, Vanna Cestarello and Luigiemanuele Amabile. As architects, urban designers, researchers, curators and editors they are interested in the potential of architecture as a tool to understand the physical reality and working within its borders. All authors are founders of Thymos Books and Laboratorio A402, a design, research and teaching unit at the Department of Architecture at the University of Naples ‘Federico II’. is opgericht door Alberto Calderoni, Marianna Ascolese, Vanna Cestarello en Luigiemanuele Amabile, en gevestigd in Napels, Italië. Ze zijn architecten, stedenbouwkundigen, onderzoekers, curatoren en redacteuren, met een interesse in de potentie van architectuur om de fysieke realiteit te begrijpen en daarbinnen te opereren. Ze richtten Thymos Books op en Laboratorio A402, een ontwerp-, onderzoeks- en onderwijsunit aan de faculteit architectuur van de Universiteit van Napels ‘Federico II’. Colm mac Aoidh is an architect, researcher and writer with a background in visual communication design and an interest in urbanism, nature and culture. After studying at Dublin Institute of Technology, London Metropolitan University, and KU Leuven, and following a period spent working with various architecture practices in London and Ghent, he currently lives and works in Brussels. Alongside projects in architecture and urbanism, he writes and edits texts for academic journals, books and magazines, most recently co-authoring a monograph on the work of Belgian architect Marie-José Van Hee entitled More Home, More Garden, Garden, published in November 2019. is architect, onderzoeker en schrijver met een achtergrond in visuele communicatie en een interesse in stedenbouw, natuur en cultuur. Na gestudeerd te hebben aan het Dublin Institute of Technology, de London Metropolitan University en de KU Leuven, werkte hij bij architectenbureaus in Londen en Gent. Tegenwoordig woont en werkt hij in Brussel. Naast architectuur- en stedenbouwprojecten schrijft en redigeert hij teksten voor boeken en tijdschriften. Hij is co-auteur van de in 2019 verschenen monografie More Home, More Garden over het werk van de Belgische architect Marie-José Van Hee. Chloé Macary-Carney is a French-American architect and designer, originally from Los Angeles, and now based in Paris. She obtained her master’s degree in architecture at ENSA de Paris-La Villette in 2019. She studied abroad for a year at Kyushu University’s design school in Japan. Together with Léticia Canliau and Urska Malic she created the Woman Cave Collective in 2019, founded with the creation of a nomadic discussion space for researching gendered space. is een Frans-Amerikaanse architect en ontwerper; ze komt oorspronkelijk uit Los Angeles en is nu gevestigd in Parijs. In 2019 behaalde ze haar master architectuur aan de ENSA de Paris-La Villette. Tijdens haar studie heeft ze een jaar in het buitenland gestudeerd aan Kyushu University (Japan). Samen met Léticia Canliau en Urska Malic heeft ze in 2019 het Woman Cave Collective opgericht, een nomadische discussieruimte om de relatie tussen gender en ruimte te onderzoeken. Mechthild Ebert studied architecture at Bauhaus-Universität Weimar and Universidade Federal de Minas Gerais in Belo Horizonte, Brazil, where she graduated in 2014. She focussed her studies on architecture and changing landscape of her home region Halle-Leipzig during and after the coal mining era. After
internships at the MoMA and the Architekturzentrum Wien, she was responsible for the Archive Hans Hollein, Az W and MAK, Vienna from 2016 to 2020, where she curated ‘Hans Hollein unpacked: The Haas-Haus’. studeerde architectuur aan de Bauhaus-Universität in Weimar (D) en de Universidade Federal de Minas Gerais in Belo Horizonte, Brazilië, waar ze in 2014 afstudeerde. Ze heeft zich toegelegd op het bestuderen van het veranderende landschap van haar thuisregio Halle-Leipzig, gedurende en na het kolenmijntijdperk. Na stages bij het MoMA in New York en het Weense Architectuurcentrum, was ze van 2016 tot 2020 verantwoordelijk voor Archive Hans Hollein, Az W and MAK in Wenen, waar ze curator was van ‘Hans Hollein unpacked: The Haas-Haus’. David Escudero is an architect and post-doctoral fellow at the Madrid School of Architecture (ETSAM). His PhD dissertation was entitled Beyond Filmmaking: Searching for a Neorealist Architecture in Italy, 194X-195X. 194X-195X. His research topics focus on the intersections between theory of architecture, cinema and representation, especially in dopoguerra Italy. He has been visiting researcher at the College of Environmental Design of the University of California, Berkeley (2017), at the gta Institute for the History and Theory of Architecture of the ETH Zurich (2017) and at the Accademia Nazionale di San Luca in Rome (2018). His most recent articles have been published in Journal of Architecture, European Planning Studies, LA+, LA+, and Trans Magazin.. Magazin is architect en postdoctoraal medewerker aan de Madrid School of Architecture (ETSAM). Zijn proefschrift was getiteld Beyond Filmmaking: Searching for a Neorealist Architecture in Italy, 194X-195X. Zijn onderzoek richt zich op de raakvlakken tussen architectuurtheorie, film en representatie, met een focus op het Italië van de dopoguerra. Hij was gastonderzoeker aan het College of Environmental Design van de University of California, Berkeley (2017), het gta aan de ETH Zürich (2017) en de Accademia Nazionale di San Luca in Rome (2018). Zijn meest recente artikelen zijn gepubliceerd in Journal of Architecture, European Planning Studies, LA+ en Trans Magazin. Elizabeth Keslacy is an architecture historian and theorist whose research explores the museology of architecture, the history of architecture education and professionalisation, and the history of ideas in architecture. She is currently at work on a monograph tracing the history of the Cooper Hewitt, Smithsonian Design Museum entitled When Decoration Became Design. Design. Her work has been published in the Journal of Architectural Education, Footprint, Thresholds and Lotus International. International. Keslacy teaches architectural design and history at Miami University in Oxford, OH. She earned a M.Arch from the Southern California Institute of Architecture and a PhD in architecture history and theory from the University of Michigan. is architectuurhistoricus en -theoreticus. Ze doet onderzoek naar de museologie van de architectuur, de geschiedenis van het architectuuronderwijs en professionalisering, en verkent verder de geschiedenis van concepten in de architectuur. Momenteel werkt ze aan een monografie over de geschiedenis van het Cooper Hewitt, Smithsonian Design Museum in New York, getiteld When Decoration Became Design. Haar werk is gepubliceerd in Journal of Architectural Education, Footprint, Thresholds en Lotus International. Keslacy doceert architectonisch ontwerp en architectuurgeschiedenis aan de Miami University in Oxford, OH. Ze behaalde een master in de architectuur aan het Southern California Institute of Architecture in Los Angeles, CA en een doctoraat in architectuurgeschiedenis en -theorie aan de University of Michigan in Ann Harbor, MI.
Hamish Lonergan is a doctoral candidate at the gta Institute at ETH Zurich, as part of the EU-funded project ‘TACK / Communities of Tacit Knowledge’. His research – on issues of taste and authority in architecture culture off- and online – has appeared in international conferences and journals including Inflection and Footprint Footprint.. He curated the exhibition ‘Bathroom Gossip’ (2019) and worked as an architect at COX Architecture in Australia. doet promotieonderzoek bij het gta aan de ETH Zürich, als onderdeel van het door de EU gefinancierde project ‘TACK / Communities of Tacit Knowledge’. Zijn onderzoek – over smaak en autoriteit in de architectuurcultuur off- en online – werd gepresenteerd op internationale conferenties en gepubliceerd in diverse tijdschriften, waaronder Inflection en Footprint. Hij was curator van ‘Bathroom Gossip’ (2019) en werkte als architect bij COX Architecture in Australië. Joan Ockman is an architecture historian, critic and educator. She is a Senior Lecturer Fellow at the University of Pennsylvania, Philadelphia and the Vincent Scully Visiting Professor in Architecture History at Yale University, New Haven, CT. Among her edited publications are the anthology Architecture anthology Architecture Culture 1943-1968 (1993); 1943-1968 (1993); The The Pragmatist Imagination: Thinking about Things in the Making (2001); Making (2001); and Architecture and Architecture School: Three Centuries of Educating Architects in North America (2012). America (2012). is architectuurhistoricus, criticus en pedagoog. Ze is Senior Lecturer Fellow aan de University of Pennsylvania, Philadelphia, PA en Vincent Scully gasthoogleraar in de architectuurgeschiedenis aan Yale University, New Haven, CT. Onder haar publicaties bevinden zich de bloemlezing Architecture Culture 1943-1968 (1993), The Pragmatist Imagination: Things in the Making (2001) en Architecture School: Three Centuries of Educating Architects in North America (2012). Irénée Scalbert is an architecture critic based in London. He taught at the AA for many years and was a member of the editorial board of AA Files. He has been a Visiting Professor at the Harvard Graduate School of Design, Cambridge, MA, the Politecnico Milano and several other places. He returned to the AA in 2019. His publications include Never Modern (2013) and A Real Living Contact with the Things Themselves (2018). is architectuurcriticus, gevestigd in Londen. Hij heeft lang lesgegeven aan de AA in Londen en was redactielid van het tijdschrift AA Files. Hij was gasthoogleraar aan de Harvard Graduate School of Design, Cambridge, MA; de Politecnico Milano en verscheidene andere plaatsen. Hij keerde in 2019 terug naar de AA. Hij publiceerde onder meer Never Modern (2013) en A Real Living Contract with the Things Themselves (2018). Francisco João Silva is an architect from Portugal. At FAUP, he developed his master’s thesis on the evolution of housing and its adaptation to the individual user. After finishing his studies, he worked in the office of Jean Nouvel, collaborating on projects such as the National Museum of Qatar in Doha, Qingdao Artist Garden and master plans in Shenzhen. With several prizes on competitions and published articles in architecture and urbanism journals, he continues to do research on the impact of space on society’s daily life. Currently he works at Sou Fujimoto Architects, where he is developing a hybrid building complex in Lyon, France. is een Portugese architect. Aan de FAUP in Porto maakte hij zijn masterscriptie over de evolutie van de woningbouw en de aanpassing aan de individuele gebruiker. Na zijn studie werkte hij bij Jean Nouvel, waar hij assisteerde bij projecten als het Nationaal Museum van Qatar in Doha, de Qingdao Artist Garden en master-
plannen in Shenzhen, China. Hij behaalde verschillende prijzen bij prijsvragen en publiceerde in tijdschriften over architectuur en stedenbouw. Hij vervolgt intussen zijn onderzoek naar de invloed van ruimte op het dagelijks leven in de maatschappij. Momenteel werkt hij bij Sou Fujimoto Architects, waar hij een hybride gebouwencomplex ontwikkelt in Lyon, Frankrijk. Marrije Vanden Eynde is a Belgian architect and urban designer, who has been living and working in Copenhagen since 2018. She completed her master’s degree in Architecture and Urban Design at Ghent University in 2017 and obtained a master’s degree in Human Settlements in 2018 at the KU Leuven. In Copenhagen she works as an urban designer for Årstiderne architects (part of Sweco). is een Belgische architect en stedenbouwkundige, die sinds 2018 in Kopenhagen werkt en woont. Ze behaalde een master architectuur en stedenbouw aan de UGent (2017) en een gespecialiseerde master ‘Human Settlements’ (2018) aan de KU Leuven. In Kopenhagen werkt ze bij Årstiderne arkitekter (onderdeel van het architecten- en ingenieursbureau Sweco) als stedenbouwkundig ontwerper. Ben Vandenput studied Art Sciences and Urban Planning & Spatial Planning at the KU Leuven. He worked as a researcher at the department of Architecture and Urban Planning at Ghent University. He worked within the international research project ‘Printing the Past: Architecture, Print Culture, and Uses of the Past in Modern Europe’ on a doctorate entitled Victor Hugo’s Elephants: Architecture, History, Modernity and Joy. Joy. He previously published an article in OASE 104: The Urban Household of Metabolism. Metabolism. studeerde kunstwetenschappen en stedenbouw & ruimtelijke planning aan de KU Leuven. Hij werkte als onderzoeker bij de vakgroep architectuur en stedenbouw van de UGent. Daar bereidde hij binnen het internationale onderzoeksproject ‘Printing the Past. Architecture, Print Culture, and Uses of the Past in Modern Europe’ een doctoraat voor met de titel Victor Hugo’s Elephants: Architecture, History, Modernity and Joy. Hij publiceerde eerder een artikel in OASE 104: Het stedelijk huishouden van het metabolisme. Paul Vermeulen is architect and partner in the Ghent-based office De Smet Vermeulen. He is also a professor in Urban Architecture at Delft University of Technology. In 2011 he received the Flemish Culture award (architecture) for his contributions to architecture critique and culture. is architect, publicist en partner van het Gentse bureau De Smet Vermeulen. Hij is tevens hoogleraar Urban Architecture aan de TU Delft. In 2011 ontving hij de Vlaamse Cultuurprijs (architectuur) voor zijn bijdrage aan de architectuurkritiek en -cultuur.
Abstracts/ Samenvattingen Paul Vermeulen Louis Roelandt’s Public Architecture in the Subdivided City In the nineteenth century, Louis Roelandt built two important but controversial public buildings in the centre of the city of Ghent: the Aula Academica (1817-1826) and the Opera (18371840). In both cases, there was hardly enough space available to give the architecture a grand public aura. In the case of the Aula, Roelandt made use of a new-fangled stylistic swagger, while for the Opera he worked in a more subtle and urban way. Publieke architectuur van Louis Roelandt in de verkavelde stad In de negentiende eeuw realiseerde Louis Roelandt twee belangrijke en fel bediscussieerde publieke gebouwen in het dichtbebouwde centrum van Gent: de Aula Academica (1817-1826) en de Opera (1837-1840). In beide gevallen was er nauwelijks voldoende plaats om de architectuur een groots publiek aura te verlenen. Voor de Aula beriep Roelandt zich op nieuwerwetse stilistische branie, terwijl hij voor de Opera subtieler en stedenbouwkundiger te werk ging. Ben Vandenput The Éléphant de la Bastille Few public spaces were as marked by the powerlessness to give them political meaning as the Place de la Bastille in Paris. Whereas the first projects for the redevelopment of this iconic place after 14 July 1789 focused on a new monument on top of the ruins of the Bastille, the political vicissitudes of nineteenthcentury France aroused much resentment. Never was the discontent greater than under the July Monarchy when the square housed two unfinished monuments: the July Column and the Eléphant de la Bastille. The embarrassing state of the square was grist to the mill of commentators. This article also gives another voice to the Eléphant: that of Victor Hugo in Les Misérables (1862). De olifant van de Bastille Weinig publieke ruimten werden zo getekend door de onmacht om er een politieke betekenis aan te geven als de Parijse Place de la Bastille. Terwijl de eerste projecten voor de herinrichting van deze iconische plek na 14 juli 1789 zich richtten op een nieuw monument bovenop de ruïnes van de Bastille, wekte de politieke wisselvalligheid van het negentiende-eeuwse Frankrijk intussen alom wrevel op. Nooit was de ontevredenheid groter dan onder de Julimonarchie, toen het plein twee onvoltooide monumenten herbergde: de Julikolom en de Eléphant de la Bastille. De gênante toestand van het plein was kaf op het koren van commentatoren. Dit artikel laat ook een andere stem horen over de Eléphant de la Bastille: die van Victor Hugo in Les Misérables (1862). David Escudero Divergences around the Quartiere Tiburtino The Quartiere Tiburtino was built on the outskirts of Rome at a moment of intense debates on architecture in Italy: the dopoguerra dopoguerra.. It was celebrated as one of the most exemplary projects built during the first period of the INA-Casa social housing programme. However, its critical reception was controversial. On the one hand, it embodied Rome’s cultural climate and concerns of that time about the problem of dwelling. On the other, it soon became a project to be overcome, both by young architects who tried to constitute a new trend and by its own authors. Such divergences make it possible to discuss the project and its attachment to neorealism in Italian architecture. Meningsverschillen over de Quartiere Tiburtino De Quartiere Tiburtino werd gebouwd aan de rand van Rome op een moment van felle debatten over architectuur in Italië: de dopoguerra. De wijk werd gevierd als een van de meest voorbeeldige projecten tijdens de eerste periode van het sociale woningbouwprogramma
INA-Casa. De ontvangst was kritisch en controversieel. Enerzijds vertolkte de wijk het culturele klimaat van Rome en de toenmalige zorgen over de huisvestingsproblematiek. Anderzijds werd het al snel een project om achter te laten, zowel door jonge architecten die een nieuwe trend probeerden te zetten als door de ontwerpers zelf. Juist door dergelijke uiteenlopende meningen kan het project en zijn betrokkenheid bij het neorealisme in de Italiaanse architectuur goed geanalyseerd worden. Joan Ockman How America Learned to Stop Worrying and Love Brutalism The term ‘New Brutalism’ was coined in 1953 by Peter and Alison Smithson. In this article, the introduction and the spread of Brutalism in the United States is examined, together with its reception. Key buildings were Boston City Hall (1969), the Art and Architecture Building at Yale (1963) and Taylor Hall (1967) at Kent State University. Hoe Amerika leerde zich geen zorgen meer te maken en te houden van brutalisme De term ‘nieuw brutalisme’ werd in 1953 gemunt door Peter en Alison Smithson. In dit artikel wordt de introductie en verspreiding van het brutalisme in de Verenigde Staten onderzocht, en hoe de stroming daar werd ontvangen. Sleutelgebouwen waren Boston City Hall, het Art and Architecture Building van Yale (1963) en Taylor Hall (1967) aan Kent State University. Chloé Macary-Carney Dissent at the LACMA ‘by Minor People Who Don’t Matter’ Since its creation in 1965, the Los Angeles County Museum of Art has been in a state of flux. The mutating encyclopaedic museum has turned into a campus spanning more than 80,000 m2, composed of buildings reflecting the eclectic architecture history of LA. These transformations have always been about the benefit and wealth of the prestigious donor class. Recently, Michael Govan and Peter Zumthor proposed to demolish and reunite the museum under one roof, but the project has not been well received. This story exemplifies the consequence of designing the city by and for the vanity of the privileged class, showing how ego has rebranded, reconfigured and redesigned the LACMA. Opstand aan het LACMA ‘door wat mensen die er niet toe doen’ Sinds de bouw in 1965 is het Los Angeles County Museum of Art onophoudelijk verandert. Het muterende encyclopedische museum is uitgegroeid tot een campus van meer dan 80.000 m2, met gebouwen die de eclectische architectuurgeschiedenis van Los Angeles weerspiegelen. Deze veranderingen staan altijd in het teken van de verlangens van prestigieuze mecenassen. Recent stelden Michael Govan en Peter Zumthor voor om het museum te slopen en alles onder een dak samen te brengen, maar het project werd niet warm onthaald. Dit verhaal is illustratief voor een stad die ontworpen is door en voor de ijdelheid van de bevoorrechte klasse, en demonstreert vooral hoe ego’s het LACMA hebben omgedoopt, omgezet en herontworpen. Colm mac Aoidh Liberty Hall, Loved and Loathed Liberty Hall in Dublin, completed in 1965 as Ireland’s first highrise building, initially embodied the confidence and aspirations of the newly fledged repu,blic. Following a series of traumatic events, the building experienced a gradual fall from grace in the eyes of the public. What had been a symbol of hope became a reminder of the failings of modernism, associated with the destruction of Dublin’s historical fabric. The threat of demolition inspired attempts to rewrite the negative narrative of this underappreciated building, the symbol of a period in Irish architecture history that is often overlooked.
Liberty Hall, geliefd en verguisd Liberty Hall in Dublin, voltooid in 1965 als Ierland’s eerste hoogbouw, vertolkte het vertrouwen en de aspiraties van de nieuwgevormde republiek. Na een serie traumatische gebeurtenissen, viel het gebouw uit de gratie in de ogen van het publiek. Als een symbool van hoop verwerd het tot een herinnering aan het gefaalde modernisme, geassocieerd met de afbraak van Dublin’s historische stadsweefsel. De dreigende sloop van het gebouw leidde echter tot pogingen om het negatieve verhaal over dit ondergewaardeerde gebouw te herschrijven – nu als symbool van een periode in de Ierse architectuurgeschiedenis die vaak wordt overgeslagen. Hamish Lonergan The Royal National Theatre. From Architectural Review to TikTok The Royal National Theatre in London (1976), designed by Denys Lasdun, has attracted an unusually high volume of critical debate. Tracing the ways that critics have disagreed over time reveals the persistence of key tropes, related to circulation, form and use of concrete, with judgments grounded in appeals to beauty. These ideas have continued to inform discussion online, on social media platforms including TikTok. This essay argues that the only way to make sense of these conflicting accounts is to value the theatre for its capacity to generate critical, aesthetic judgments. Het Royal National Theatre. Van Architectural Review tot TikTok Het Royal National Theatre in Londen (1976), ontworpen door Denys Lasdun, heeft een ongekend ruim kritisch debat veroorzaakt. De manier waarop critici het met elkaar oneens zijn geweest, onthult de hardnekkigheid van zowel tropen, die gerelateerd zijn aan ontsluiting, vorm en het gebruik van beton, als oordelen die vaak met schoonheid te maken hebben. Deze ideeën blijven de discussie online voeden, op sociale media waaronder TikTok. In dit essay wordt gesteld dat deze tegenstrijdige beschouwingen alleen te begrijpen zijn, als architectuur wordt gewaardeerd vanwege haar capaciteit om een kritisch en esthetisch oordeel op te roepen. Elizabeth Keslacy The Right to the City. Cincinnati’s Concourse Fountain Cincinnati’s Concourse Fountain is a rare Brutalist structure, beloved by the public since it opened in 1976. Over time it became a minor battleground in the public struggle for access to recreational public space against private interests – expressing the ‘right to the city’ in microcosm. More than 40 years after its construction, the fountain is undervalued by those with the power to maintain it: the city and historical preservation regimes. In this article, the conservative impulses behind the city’s neutering of the fountain is criticised, as well as the restrictive historical preservation criteria that poorly serve modern heritage. Het recht op de stad. De Concourse Fountain in Cincinnati De Concourse Fountain in Cincinnati is een unieke brutalistische structuur dat geliefd is bij het publiek sinds de opening in 1976. In de loop der tijd werd de fontein een symbool van de publieke strijd voor toegang tot recreatieve publieke plekken, afgezet tegen allerlei privébelangen. De Concourse Fountain werd een voorbeeld voor ‘het recht op de stad’. Meer dan 40 jaar na de oplevering, wordt de Concourse Fountain ondergewaardeerd door zowel de stad als monumentenzorg. In dit artikel worden de conservatieve achtergronden bekritiseerd, die tot de verminking van de fontein leidden, maar ook de beperkende en onvoldoende heldere criteria voor het behoud van modern erfgoed.
Francisco João Silva Pompidou’s Paradox Centre Pompidou, built in Paris between 1972 and 1977 based on a design by Richard Rogers, Renzo Piano and Gianfranco Franchini, was realised and interpreted as a modern emblem of flexibility, participation, versatility and accessibility. In reality, says Francisco João Silva, and compared to other, more recent exhibition architecture, it remains a place where the past is adored, and where the promise of a freedom to choose and to act has long been forgotten. De paradox van het Pompidou Het Centre Pompidou, gebouwd in Parijs tussen 1972 en 1977 naar een ontwerp van Richard Rogers, Renzo Piano en Gianfranco Franchini, werd gerealiseerd en geïnterpreteerd als een modern symbool van flexibiliteit, participatie, veelzijdigheid en toegankelijkheid. In werkelijkheid, betoogt Francisco João Silva, en vergeleken met andere, meer recente tentoonstellingsarchitectuur, blijft het een plek waar het verleden wordt aanbeden – en waar de belofte van keuze- en handelingsvrijheid al lang is vergeten. A402 Studio The Denied Loggia of Napels This essay explores the vicissitudes of one of the few examples of contemporary architecture in the historical tissue of Naples. The troubled story of the Mercatino by Salvatore Bisogni and Anna Buonaiuto tells of a time when ideologies strongly influenced architectural form and its perception, while the designs were often detached from the real needs and necessities of the inhabitants. Through the praise of the critic and the disdain of the citizens, the Mercatino still emerges as one of the most significant episodes of post-war architecture in Naples. De verloochende loggia van Napels Dit essay verkent de receptie van een van de weinige voorbeelden van hedendaagse architectuur in het historische stadsweefsel van Napels. Het veelbewogen verhaal van de Mercantino van Salvatore Bisogni en Anna Buonaito gaat over een tijd waarin ideologieën de ontvangst van architectonische vorm sterk beïnvloedde. Vaak resulteerde dat in ontwerpen die los stonden van de wezenlijke behoeften en noden van de bewoners. Tussen de lof van de criticus en de minachting van het volk, manifesteert de Mercantino zich desondanks als een van de meest belangwekkende episoden van de naoorlogse architectuur in Napels. Mechtild Ebert Much Ado about the Haas-Haus The article focuses on the controversy the building by Hans Hollein, directly opposite St Stephen’s Cathedral – the most prominent construction site of the last decades in Austria – has caused. Press reports document the at times intense debate. Initially commissioned as a conversion study, the new building was completed in 1990. In the meantime the much-discussed building has become an integral part of Vienna’s historical centre: it was listed in 2012. Veel gedoe over het Haas-Haus Dit artikel gaat over de controverse die het gebouw van Hans Hollein tegenover de Stephansdom – de meest prominente bouw locatie in Oostenrijk van de afgelopen decenia – teweegbracht. Persverslagen hebben het soms felle debat gedocumenteerd. Een project dat aanvankelijk was geformuleerd als een renovatiestudie, mondde in 1990 uit in volledige nieuwbouw. In de tussentijd is het veelbesproken Haas-Haus volledig opgenomen in het historische centrum van Wenen en staat het sinds 2012 op de monumentenlijst.
Irénée Scalbert In Praise of Neutelings Riedijk Once popular in the press and beyond, the Dutch architecture that came to international attention in the 1990s have since been pilorried for its alledged subservience to the market. Among the practices that emerged during that decade, Neutelings Riedijk Architects confound this preconception. They completed several major buildings in the 2000s, all of them for the public sector. Moreover, these buildings are not postmodern in the accepted sense (another preconception), but successfully engage with their public in ways that are imaginative, sophisticated and memorable. Ter ere van Neutelings Riedijk Ooit populair in de pers en daarbuiten, is de Nederlandse architectuur die in de jaren 1990 internationaal de aandacht trok, onderhand aan de schandpaal genageld vanwege haar vermeende dienstbaarheid aan de markt. Het werk van Neutelings Riedijk Architecten, een van de bureaus die oprezen gedurende dat decennium, spreekt dat vooroordeel tegen. Het bureau leverde verschillende grote gebouwen af in de jaren 2000, allen voor de publieke sector. Bovendien zijn deze gebouwen niet postmodern in de clichématige zin van het woord (nóg een vooroordeel), maar ze engageren zich succesvol met het publiek op een vindingrijke, verfijnde en memorabele manier. Marrije Vanden Eynde OMA’s House of Danish Architecture The Danish Architecture Center (DAC) found a new home in BLOX (OMA) in 2018. The building engendered a media storm and soon topped the charts of architecture that defaces Copenhagen’s harbour front. Experts and protest groups use heated superlatives to revile the very un-Danish building. The counter argument, however, invites us to look beyond the initial provocation, which might be the strength of BLOX. Moreover, the building is at the centre of the evolving Danish architecture debate and with the DAC also frames it. OMA’s huis van de Deense Architectuur Het Deense Architectuur Centrum (DAC) vond in 2018 een nieuw thuis in BLOX in Kopenhagen. Het gebouw naar ontwerp van OMA kreeg een mediastorm over zich heen en kwam in korte tijd bovenaan te staan op de lijst van architectuur die het havenfront van Kopenhagen ontsiert. Experts en protestgroepen gebruikten verhitte superlatieven in de verguizing van het heel on-Deense gebouw. Het tegenargument dwingt ons echter om verder te kijken dan die eerste provocatie, misschien juist wel de kracht van BLOX. Het gebouw staat in het middelpunt van het evoluerende Deense architectuurdebat en geeft daar met het DAC ook zelf vorm aan. Adrian Forty Disappointment Architects can be disappointed for many reasons, and architecture can disappoint in many ways. Disappointment is part of the creative process and is one of the modern sentiments par excellence, as Marcel Proust has written. In this essay, Adrian Forty puts forward a triad of architectural disappointment: there are buildings that fail, buildings that are misused, and buildings that intentionally permit disappointment. Teleurstelling Architecten kunnen om vele redenen teleurgesteld zijn, en architectuur kan op verschillende manieren teleurstellen. Teleurstelling maakt deel uit van het creatieve proces en is een van de moderne sentimenten bij uitstek, zo valt in het werk van Marcel Proust te lezen. In dit essay stelt Adrian Forty een driedeling voor wat betreft architecturale teleurstelling: er zijn gebouwen die falen, er zijn gebouwen die verkeerd gebruikt worden, en er zijn gebouwen die opzettelijk teleurstelling toestaan.
143