MICRO
De toekomst van restruimte in de stad Antwerpen
THE FUTURE IS SMALL Nathalie Casteels
The Future is Small Nathalie Casteels
AN OVERALL VIEW
ZENITHAL LIGHT
MICRO UNITS 2 TYPES FOLD INTO BOX
1X
A GLIMPSE OUTSIDE
1X
BEND ON ALL DOTTED LINES GLUE ALL HATCHED TABS
EXTEND YOUR ROOM
THE FUTURE IS SMALL Nathalie Casteels PROMOTOR Dr. ir. architect Lara Schrijver COPROMOTOR Dr. ir. architect Sven Verbruggen MASTERPROEF ingediend tot het bekomen van de graad van Master in de Architectuur Academiejaar 2017 - 2018 UNIVERSITEIT ANTWERPEN Faculteit Ontwerpwetenschappen Departement Architectuurwetenschappen
DANKWOORD
In dit voorwoord zou ik graag enkele mensen willen bedanken die mij hielpen bij de totstandkoming van mijn masterthesis. Eerst en vooral bedank ik mijn promotor Lara Schrijver en copromotor Sven Verbruggen die mij doorheen het jaar hebben begeleid, gesteund en steeds zijn blijven aanmoedigen. Ook zou ik graag Annelies en Sofie bedanken voor de boeiende samenwerking, de steun en het advies. Bedankt aan Amber en Katrien voor het kritisch nalezen van de teksten en het geven van advies. Verder wil ik ook mijn familie en Casper bedanken die mij door dik en dun zijn blijven steunen. Mijn dank gaat ook nog specifiek uit naar mijn mama, die gedurende de hele studie in mij is blijven geloven. Dank jullie wel!
Inhoudsopgave EEN ANTWOORD OP DE WOONNOOD EN LEEGSTAND IN DE STAD
09
METHODOLOGIE EN OPBOUW
11
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur: Op zoek naar steeds groter wordende wooneenheden
15
DEEL II — Het ontwerpexperiment: Naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur
77
DEEL III — Slotbeschouwing: De Vlaamse wooncultuur op een keerpunt
105
BIBLIOGRAFIE
114
BIJLAGEN
117
09
The Future is Small
Een antwoord op de woonnood en leegstand in de stad
Onze steden kampen vandaag met een woningnood. De heersende woningnood in Vlaanderen is een dermate actueel thema geworden, dat we genoodzaakt zijn om onze bestaande wooncultuur kritisch te evalueren en te herdenken. De vraag naar betaalbare, kwalitatieve woningen voor kwetsbare groepen is de afgelopen jaren toegenomen door de toenemende migratie, de groeiende schaarste aan open ruimte en de aanzienlijke stijging van de prijzen voor onroerend goed. Naast de hoge woonvraag kampen onze steden gelijktijdig met grootschalige structurele leegstand: gebouwen of bouwgronden blijven een jaar of langer ongebruikt. Alleen al binnen de Singel van Antwerpen bedraagt de leegstand 254.206 m².1 Het boek “De flexibele stad” van de architecten Tom Bergevoet en Maarten van Tuijl is een eerste introductie over de mogelijke oplossingen voor leegstand en krimp in een stadsomgeving. Leegstaande bouwgronden en gebouwen kosten geld, leveren niets op en verstoren de coherentie van de stadsomgeving. We zijn dus genoodzaakt om de structurele leegstand te verminderen om zo de leefbaarheid van onze steden te verzekeren.2
Hoewel het huidige beleid voornamelijk gericht is op nieuwbouw en stadsuitbreiding aan de randen van de steden, is dit project juist gericht op de opportuniteiten binnen de stadsgrenzen (fig. 0.1). Binnen een drieluik zijn we op zoek gegaan naar mogelijkheden om net de leeggekomen plekken binnen de stadsgrenzen te gaan hergebruiken en in te zetten voor collectieve activiteiten en woonvoorzieningen in de stad.3 Als we onze steden leefbaar willen houden, moeten we vraag en aanbod dichter bij elkaar brengen. (Bergevoet, & van Tuijl, 2013, p.25) De manier waarop we wonen, heeft namelijk een grote impact op de levenswaarde en de levenskwaliteit van elk individu. Zo is de vraag naar enerzijds kleinere woningen en anderzijds woonvoorzieningen voor alleenstaanden vandaag een urgent maatschappelijk thema. Binnen het derde luik, “The Future is Small”, wordt onderzoek gedaan naar de bestaande wooncultuur en kleinschalige woningen voor alleenstaanden.
1
Cijfer is berekend aan de hand
van het leegstandsregister en het kadaster met als uitkomst 354 of 97.787 m² leegstaande percelen en 522 of 156.419 m² leegstaande panden binnen de Singel van Antwerpen. 2
Bergevoet, T., & van Tuijl,
M. (2013). De flexibele stad: Oplossingen voor leegstand en krimp. Rotterdam: nai010 uitgevers, p.19. 3
Het drieluik bestaat uit drie
onafhankelijke thesissen die elk op hun eigen manier reageren op de leegstand in de stad. Het macro onderzoek “RE_ACT” van Annelies De Langh concentreert zich op de restruimte, de ruimte die overblijft binnen de dense stadsontwikkeling. Omwille van conflicten tussen diverse actoren wordt de restruimte niet gebruikt. Door het conflict tussen deze partijen op te lossen, komt de restruimte vrij en kan deze ingezet worden voor collectieve functies. Het meso onderzoek “Collectieve enfilade vs. stedelijke enclave” van Sofie Dascotte richt zich op het verbinden van deze restruimtes zodat een collectief netwerk en een sociaal weefsel ontstaat tussen de bestaande bouwblokkenstructuur van Antwerpen.
Hoe komt het dat onze steden vandaag weinig collectieve woonvormen aanbieden? Waarom is de droom van de Vlaming nog steeds het kopen van een eigen woning? Hoe kunnen we naar een flexibele, toekomstgerichte stad evolueren waar collectieve woonvormen voor alleenstaanden aantrekkelijk worden? En welke architecturale ingrepen zorgen ervoor dat kleinschalige woningen de verwachtingen invullen van hun gebruikers? Het onderzoek reageert hiermee op de masterstudio “Re-shaping the commons, or, building a plausible relation between the social and the formal?” waarin er gezocht wordt naar de juiste verhouding tussen de stedelijke, architecturale schaal van een middelgrote stad als Antwerpen in relatie tot het sociale weefsel en de leefkwaliteit dat deze faciliteert. Het ontwerpexperiment gaat op zoek naar deze antwoorden en tracht gebruiksgericht te werken zodat gebruikers verleid worden om mee te werken aan een hervorming van de Vlaamse wooncultuur. In het eerste deel “De Vlaamse wooncultuur: Op zoek naar steeds groter wordende wooneenheden” worden de belangrijkste cijfers van de huidige woonvraag en het woningaanbod van de stad Antwerpen onderzocht en besproken. Daarnaast worden de belangrijkste hoofdpunten uit de geschiedenis van de Vlaamse wooncultuur die van belang zijn voor “The Future is Small” toegelicht. De Vlaamse wooncultuur wordt opgesplitst in vier tijdsperioden: het interbellum, de jaren ’50 - ’60, de jaren ’70 -’ 80 en de jaren ’90 tot nu. In het tweede deel “Het ontwerpexperiment: Naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur” worden Japanse referentieprojecten van nabij bekeken. Japan is de cultuur van het vluchtige waar tijdelijke constructies worden gebouwd met een korte duurzaamheid. Dit in tegenstelling tot de Vlaamse bouwcultuur, waar alles lijkt bedoeld voor de eeuwigheid. De toekomstgerichte stad is net flexibel en werkt niet langer meer vanuit eindbeelden, maar ontwikkelt zich vanuit startbeelden. Starten met kleine interventies waarbij de resultaten een tijdelijk en veranderbaar karakter hebben, kan op termijn de stad naar een duurzame leefomgeving hervormen. (Bergevoet, & van Tuijl, 2013, p.39) Daarnaast wordt het onderzoek naar een ontwerp voor kleinschalige woningen in een collectief geheel uitgebreid toegelicht. Tot slot wordt er in het derde deel een conclusie en een reflectie gevormd bij het gehele onderzoek.
fig. 0.1 “Joepie gentrificatie” afgebeeld op één van de Westkaai torens in Antwerpen. Bron: Onbekend (2016). Gentrificatie. Geraadpleegd op 16 november 2018 via https:// www.instagram.com/?hl=nl.
11
Methodologie en opbouw Deze thesis is opgebouwd uit een theoretisch onderzoek met een ontwerpmatige reflectie. Doorheen het onderzoek heb ik gebruik gemaakt van verschillende onderzoekstechnieken. Eerst heb ik me volledig ondergedompeld in een literatuurstudie om de Vlaamse context en de huidige woonproblematiek beter te begrijpen. Daarnaast hebben enkele thematische lezingen mij geïnspireerd doorheen het hele onderzoek. Tot slot droeg de samenwerking tussen het drieluik bij tot de vorming van het hele onderzoek. Voor de literatuurstudie heb ik gebruik gemaakt van diverse zoekmethodes waaronder online databases, algemene boeken over de Vlaamse wooncultuur, maar ook specifieke artikels die zich toespitsen op verschillende aspecten binnen het architectuurveld. Om de belangrijkste hoofdpunten uit de Vlaamse wooncultuur te kunnen selecteren heb ik gebruik gemaakt van drie opeenvolgende onderzoeken namelijk “Bouwen aan een nieuwe thuis” van Sofie De Caigny waar op zoek gegaan wordt naar de cultivering van de huiselijkheid tijdens het interbellum, “Lessen in goed wonen” van Fredie Floré dat licht werpt op het woonadvies van de naoorlogse periode en tot slot het boek “Hoe zouden we graag wonen?” van Els De Vos dat zich richt op de geschiedenis van het wonen in de decennia 1960 - 70.
Aanvullend hierbij is het boek “Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948 - 1973” van Karina van Herck en Tom Avermaete. Het boek bevat uiteenlopende essays dat zich richten op specifieke thema’s binnen de Vlaamse woongeschiedenis. Vervolgens is het boek “Wonen. Bouwstenen voor een habitologie” van Sylvain De Bleeckere en Danny Windmolders relevant voor het onderzoek naar de hervorming van de Vlaamse wooncultuur. De auteurs vatten hun tienjarig onderzoek naar de fenomenologie van het wonen gekoppeld aan een concreet ontwerpend onderzoek over een 3G-woning of drie generatiewoning, samen in het boek. Ook het artikel “Bad Dream Houses: de impasse in de woningarchitectuur” van de architectuurtheoreticus en -criticus Bart Verschaffel bundelt de hoofdpunten uit de Vlaamse woongeschiedenis op een korte en ludieke manier samen.
13 Daarnaast volgde ik doorheen het jaar verscheidende lezingen die elk een invloed gehad hebben op de verdere uitwerking van mijn onderzoek. Zo volgde ik op 6 december een lezing van het architectenbureau RE-ST. “Niet-bouwen is niet hetzelfde als niets doen. Het is een woord voor ‘anders werken’.” De architecten hebben een duidelijke visie over het ruimtegebruik. De ruimtelijke vraag kan volgens hen opgelost worden door niets toe te voegen. Er is ruimte genoeg, zelfs té veel maar deze is onderbenut. Door koterijen af te breken en te slopen kan door het juiste systeem en de juiste ingesteldheid al veel opgelost worden.4 Daarna woonde ik een tweede lezing bij op 14 december van De Stadsacademie “Meer wonen op minder ruimte” (fig. 0.2). Freek Persyn van het architectenbureau 51N4E legde de meerwaarde van verdichting uit. We moeten enkel verdichten als het een lokale meerwaarde heeft en spaarzamer omgaan met percelen. Vragen als “Hoe kunnen we de stad herdenken? Welke plekken in de stad zijn geschikt om te verdichten en welke niet? Hoe kunnen we op een betaalbare en duurzame manier het landschap verdichten?” werden beantwoord gedurende de lezing.5 Kort daarna volgde ik op 16 december een derde lezing op het Festival van de Gelijkheid met als titel “Wetopia 3: We do it ourselves, local commons” met als gastspreker Nicolas Détrie van het Franse collectief “Yes we Camp”. “Yes we Camp” maakt gebruik van leegstaande terreinen in de stad om deze in te vullen met tijdelijke installaties die het sociale contact tussen de omwonenden bevordert. Om deze projecten te kunnen realiseren maken ze gebruik van lokale, gerecycleerde materialen en de kennis van lokale bewoners. Het proces waarin er wordt samengewerkt aan het project is belangrijker dan het eindresultaat. Het concept tijdelijkheid wordt ingezet als een belangrijk instrument van de stad. De projecten zijn voor een beperkte tijd aanwezig, wat zorgt voor een gevarieerde stadsomgeving. Het doel van deze projecten is niet gericht op het maken van winst.6 Tijdens een TAXI-voorstelling op 21 december bekeek ik de documentaire “Plannen voor plaats” van Nic Balthazar en Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck over hoe we anders zullen moeten wonen, bouwen en ons verplaatsen in de toekomst.7
Tot slot zorgde de vierde lezing “Tijd en Ruimte in Japan: over traditie en meesterschap” van Hera Van Sande op 22 maart voor nieuwe inzichten in de culturele aspecten van de rijke architectuurgeschiedenis van Japan. Zo worden de Japanse kennis en tradities doorgegeven van meesters op leerlingen. De vorm kan doorheen de jaren veranderen maar tradities blijven een tijdloos verhaal.8 Tot slot vormde de samenwerking tussen drie, onafhankelijke thesissen de basis voor het vormgeven van het onderzoek. Het drieluik werkt rond het overkoepelende thema: leegstand in de stad. Binnen het drieluik heeft elke thesis zijn probleemstelling, onderzoek en ontwerpcases. De drie thesissen richten zich op een verschillend schaalniveau in het stedelijk weefsel, namelijk macro-, meso- en microschaal. Het macro onderzoek van Annelies De Langh concentreert zich op de restruimte in de stad. Omwille van conflicten tussen diverse actoren wordt de restruimte vaak onderbenut. Door het conflict tussen deze partijen op te lossen, komt de restruimte vrij en kan deze ingezet worden voor collectieve functies. Het meso onderzoek van Sofie Dascotte richt zich op het verbinden van deze restruimte zodat een collectief netwerk en sociaal weefsel ontstaan tussen de bestaande bouwblokkenstructuur van Antwerpen. Het micro onderzoek focust zich op het huisvesten van alleenstaanden door kwalitatieve, minimale woningen te ontwerpen die betaalbaar wonen in de stad mogelijk maken en voldoen aan de huidige energieprestatieregelgeving. Deze microwoningen kunnen door de interventies van het macro en meso onderzoek geplaatst worden op de vrijgekomen leegstaande percelen en panden in de stad. Daarnaast maken de minimale woningen deel uit van het collectieve netwerk en het sociale weefsel op mesoschaal en verhoogt de levenskwaliteit en het comfort van de minimale woning. We kunnen concluderen dat door de bundeling van deze drie thesissen een sterker verhaal gecreëerd wordt. Het drieluik leidt tot een fundamentele verrijking van de rol van architectuur en tot een nieuwe definiëring van de Vlaamse wooncultuur.
fig. 0.2 Lezing “Meer wonen op minder ruimte” van de Stadsacademie. Bron: De Stadsacademie (2017). Meer wonen op minder ruimte. Geraadpleegd op 18 mei 2018 via http://stamgent.be/nl_be/ evenementen/meer-wonen-opminder-ruimte. 4
De lezing “RE-ST“,
georganiseerd door de studentenvereniging Modulor, vond plaats op 6 december 2017 in Campus Mutsaard in Antwerpen. 5
De lezing “De Stadsacademie:
meer wonen op minder ruimte“, georganiseerd door de Stadsacademie, vond plaats op 14 december 2017 in het STAM, Stadsmuseum Gent. 6
De lezing “Wetopia 3: We
will do it ourselves, local commons“, georganiseerd door het Festival van de Gelijkheid, vond plaats op 16 december 2017 in Mokabon Vooruit in Gent. 7
De TAXI-voorstelling “Plannen
voor Plaats“, georganiseerd door de studentenvereniging Modulor, vond plaats op 21 december 2017 in Campus Mutsaard in Antwerpen.
Al deze informatie heeft mij geholpen in de zoektocht naar de hervorming van de Vlaamse wooncultuur en hebben elk een invloed gehad op de uitwerking van mijn onderzoek.
8
De lezing “Tijd en Ruimte
in Japan: over traditie en meesterschap“, georganiseerd door Archipel, vond plaats op 22 maart 2018 in Theaterzaal Ledeberg in Gent.
15
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur: Op zoek naar steeds groter wordende wooneenheden VLAANDEREN IN CIJFERS
De stad van vandaag
De stad van morgen
De stad van overmorgen
ZOEKTOCHT NAAR EEN NIEUWE THUIS: Wooncultuur in het interbellum
De tuinstad als utopie van modernistische architecten
“Existenzminimum”? Maximale kwaliteit!
Tegenreactie door de “moderne” burgerwoning
Het verlangen naar individualisering
WONEN IN WELVAART: Woonvoorlichting in de jaren ‘50 - ‘60
Woonproblematiek als urgent maatschappelijk thema
Drieledig woonbeleid
Het einde van collectieve hoogbouw
Techniek in huis
Belgisch bouwlandschap in de maak
WAARVAN DROOMT DE VLAMING?: Woonvertogen in de jaren ‘70 - ‘80
De fermette als ideale woonvorm
De televisie als “gelukte huiselijkheid”
Wildgroei aan verkavelingen
KAN BELGIË TRANSFORMEREN NAAR HET SCHOONSTE LAND TER WERELD?: Woonpraktijk in de jaren ‘90 tot nu
Wat betekent “wonen”?
Duidelijke roep om nieuwe woonconcepten
Vijf ingrepen als reactie op de Vlaamse wooncultuur
17
MICRO — The Future is Small
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur
Op zoek naar steeds groter wordende wooneenheden
“[…], verschijnt daar onder ons ineens een door een krankzinnige bijeengenaaide lappendeken, God weet van welke afval bijeengeknoeid, en daarop door een woest geworden reus, de inhoud van hele bazars blokkendozen rondgestrooid, met verachting neergesmeten, klinkt het niet dan botst het, om er van af te zijn.”, aldus de Belgische architect en stedenbouwkundige Renaat Braem in “Het lelijkste land ter wereld”.9
In Vlaanderen heeft het wonen zich tot een eigen gewoonte ontwikkeld. Zoals het populaire gezegde “Vlamingen zijn geboren met een baksteen in hun maag” is de droom van de meeste Vlamingen nog steeds het bouwen van een eigen woonhuis. Maar is deze levensdroom nog realistisch en wenselijk nu Vlaanderen zo goed als volgebouwd is en onze open ruimte onder druk komt te staan? Om de huidige woonproblematiek beter te begrijpen moeten we naar de Vlaamse wooncultuur en haar geschiedenis kijken. Deze is reeds ruim besproken en onderzocht in bronnen zoals Sofie De Caigny met het boek “Bouwen aan een nieuwe thuis”, Fredie Floré met het boek “Lessen in goed wonen” maar ook Els De Vos met het boek “Hoe zouden we graag wonen?”.
9
Braem, R. (1968). Het lelijkste
land ter wereld. Leuven: Davidsfonds, p.5.
S
INTERBELLUM
De tuinstad Existenzminimum De “moderne” burgerwoning
S
JAREN ‘50 - ‘60
L
Einde collectieve hoogbouw
De fermette
JAREN ‘90 TOT NU
M
JAREN ‘70 - ‘80
Wet De Taeye
Techniek in huis
De televisie
Woonnood Leegstand in de stad
THE FUTURE IS SMALL
19 Om een antwoord te kunnen formuleren op de huidige woonproblematiek en het woningaanbod van het stedelijk weefsel dienen we delen van de Vlaamse geschiedenis opnieuw te bekijken en in vraag te stellen. In dit onderzoek wordt de Vlaamse wooncultuur met een andere blik bestudeert op zoek naar hoofdpunten die relevant zijn binnen het thema van vloeibare microwoningen in een collectief geheel. Deel I bestaat uit een onderzoek naar de huidige woonvraag en het woningaanbod van de stad Antwerpen. Zo overstijgt de huidige vraag naar kleinschalige en betaalbare woningen voor alleenstaanden het aanbod op de woningmarkt. Vervolgens wordt het onderzoek aangevuld met de belangrijkste hoofdpunten uit de Vlaamse geschiedenis die ik geselecteerd heb in de zoektocht naar kleinschalige woningen voor alleenstaanden (fig. 1.1). De ambitie van dit theoretisch onderzoek is om door middel van deze hoofdpunten, ingrepen te formuleren die reageren op de Vlaamse wooncultuur en een stapsgewijze hervorming mogelijk maken (fig. 1.2). Aan het einde van deel I worden deze ingrepen uitgebreid toegelicht. De Vlaamse wooncultuur wordt opgesplitst in vier tijdsperioden: het interbellum, de jaren ’50 - ’60, de jaren ’70 - ’80 en de jaren ’90 tot nu. Enkele vragen die ik tracht te beantwoorden doorheen de hoofdstukken zijn: “Hoe komt het dat de Vlaamse wooncultuur zeer individualistisch georiënteerd is? Is er in het verleden nagedacht over kleinschalige woningen of huisvesting voor alleenstaanden? Wat was de rol van de overheid en de architect?”.
fig. 1.1 (links) Tijdlijn met de belangrijkste hoofdpunten in de zoektocht naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur fig. 1.2 Vijf ingrepen, die reageren op de Vlaamse wooncultuur, schematisch voorgesteld
21
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur
Vlaanderen in cijfers
De stad van vandaag STAD IN CIJFERS
HET GROTE WOONONDERZOEK 2013
Stad in cijfers is een online database met een ruim aanbod gegevens gepubliceerd door de stad Antwerpen. De stad Antwerpen telt in 2018 een totaal van 524.501 inwoners. Een stijging van maar liefst 13% inwoners ten opzichte van 2004. Het aantal alleenstaande huishoudens bedraagt 100.711 in 2018. Dit betekent dat twee op vijf inwoners in de stad Antwerpen alleenstaand zijn (fig. 1.3).10
In opdracht van de Vlaamse overheid heeft het Steunpunt Wonen in samenwerkingsverband met de KU Leuven, de Universiteit Hasselt, de Universiteit Antwerpen en de Afdeling OTB, objectieve gegevens verzameld over de woningmarkt en het woonbeleid. Meer dan 10.000 gezinnen zijn uitgebreid geïnterviewd over o.a. hun woongeschiedenis, woonwensen, de betaalbaarheid, de kwaliteit en de woonzekerheid. Verder werden 5.000 woningen nauwgezet gecontroleerd volgens een methodiek gebaseerd op de kwaliteitsnormen van de Vlaamse overheid. Onderzoekers van verschillende wetenschappelijke disciplines hebben deze resultaten grondig geanalyseerd en verzameld in een boek “Wonen in Vlaanderen anno 2013. De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld”.11
Bij de categorie woningen wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee woonmodellen namelijk de eengezinswoning en de meergezinswoning of appartementen. De eengezinswoning wordt opgedeeld in een rijhuis, een halfopen huis of een alleenstaand huis. In 2017 zijn drie op tien eengezinswoningen en zijn zeven op tien woningen meergezinswoningen. Bijgevolg is het aandeel meergezinswoningen groter dan het aandeel eengezinswoningen. (Stad in cijfers, 2018) In 2017 heeft één op tien woningen een bewoonbare oppervlakte kleiner dan 60 m². Twee op tien woningen heeft een bewoonbare oppervlakte tussen 60 en 80 m² (fig. 1.4) Daarnaast dateren 14.7% woningen van voor 1900 en zijn twee op tien woningen gebouwd tussen 1900 en 1945. Bijgevolg is het grootste aandeel woningen, circa vier op tien, gebouwd tussen 1946 en 1970. Dat betekent dat slechts drie op tien woningen in Antwerpen gebouwd zijn na 1970. (Stad in cijfers, 2018)
10
Stad in cijfers (2018).
Bevolking. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// stadincijfers.antwerpen.be/ databank/. 11
Steunpunt Wonen (2013).
Perstekst: Wonen in Vlaanderen anno 2013. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://hiva. kuleuven.be/nl/backupoud/ docs/persberichten/201502_ perstekst-GWO.pdf.
23 In het Vlaamse Gewest zijn één op vijf woningen gebouwd voor 1945. Eén op drie woningen dateert van na 1980 en één op tien woningen is gebouwd na de eeuwwisseling. De centrumsteden worden voornamelijk gekenmerkt door een gemiddeld ouder woonpatrimonium dan elders. (Steunpunt Wonen, 2013, p.8) Het GWO 2013 stelt vast dat de woonoppervlakte van de leefruimtes, de kamers en de keuken gemiddeld 90 m² bedraagt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de eengezinswoningen met een gemiddelde woonoppervlakte van 99 m² en meersgezinswoningen met een gemiddelde woonoppervlakte van 64 m². (Steunpunt Wonen, 2013, p.8) Hierbij is de afname van het aandeel kleinschalige woningen opvallend. Het aandeel woningen kleiner dan 55 m² halveert op tien jaar tijd (27% in 2001) en bedraagt nog slechts 13% of één op tien woningen in 2013. (Steunpunt Wonen, 2013, p.8) Slechts één op twee Vlamingen heeft een goede verstandhouding met de buurtbewoners. Bovendien is er meer sociaal contact tussen buurtbewoners in wijken met hoofdzakelijk eengezinswoningen. Ook buiten de centrumsteden is er meer contact tussen de buren. (Steunpunt Wonen, 2013, p.13) De woningprijzen van de gewone woonhuizen alsook van de appartementen, flats en studio’s zijn volgens de ADS-statistieken sedert 1995 ongeveer verdrievoudigd. Dit kan verklaard worden door de stijgende gezinsinkomens, de dalende intrestvoeten en de introductie van de woonbonus in 2005. (Steunpunt Wonen, 2013, p.23)
fig. 1.3 (linksboven) Twee op
In het Grote Woononderzoek 2013 werd ook de problematiek van de betaalbaarheid, de woonkwaliteit en de woonzekerheid onderzocht. Nadien stelden ze een figuur op die de overlappingen tussen deze drie problemen aantoont (fig. 1.5). Als aanbeveling voor het beleid formuleerden ze de volgende conclusie: “[…] de grootste zorg dient uit te gaan naar de huishoudens die de kwaliteitsproblemen combineren met een betaalbaarheidsprobleem. Het zullen vooral deze huishoudens zijn die niet in staat zijn op eigen kracht het kwaliteitsprobleem aan te pakken.” (Steunpunt Wonen, 2013, p.66-67)
oppervlakte kleiner dan 60
vijf inwoners van Antwerpen zijn alleenstaand. Bron: Stad in cijfers (2018). Wonen en ruimte. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://stadincijfers. antwerpen.be/databank/. fig. 1.4 (linksonder) Één op tien woningen heeft een bewoonbare m² in Antwerpen. Bron: Stad in cijfers (2018). Wonen en ruimte. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://stadincijfers. antwerpen.be/databank/. fig. 1.5 Overlap tussen problemen inzake betaalbaarheid, kwaliteit en woonzekerheid. Bron: Steunpunt Wonen (2013). Wonen in Vlaanderen anno 2013. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://steunpuntwonen. be/Documenten_2012-2015/ Onderzoek_Werkpakketten/gwovolume-1-eind.pdf, p.67.
De stad van morgen HET FEDERAAL PLANBUREAU Het Federaal Planbureau (FPB) is een onafhankelijke instelling van openbaar nut die studies en vooruitzichten maakt over economische, sociale en milieubeleidskwesties en de integratie van die beleidskwesties bestudeert in een context van duurzame ontwikkeling. Het stelt zijn wetenschappelijke expertise ter beschikking van de regering, het parlement, de sociale partners en nationale en internationale instellingen.12 In België stijgt het bevolkingsaantal van 11.3 miljoen inwoners in 2017 naar 3.4 miljoen inwoners in 2070. Een toename van 2.1 miljoen inwoners op 53 jaar tijd. Elk jaar groeit de bevolking met gemiddeld 40 000 inwoners. (Federaal Planbureau, 2018, p.2) Hoofdzakelijk als gevolg van de vergrijzing, neemt het aandeel van de éénpersoonshuishoudens fors toe. Die toename heeft een weerslag op de gemiddelde grootte van de particuliere huishoudens die afneemt. (Federaal Planbureau, 2018, p.28) In het Vlaamse Gewest bestaan vanaf 2060 vier op tien particuliere huishoudens uit één persoon. (Federaal Planbureau, 2018, p.35) Voor de éénpersoonshuishoudens is er een toename van het aantal vrouwen ouder dan 80 jaar en van de alleenwonende mannen tussen 25 en 50 jaar. We kunnen de stijging van het aantal oudere vrouwen verklaren door de hogere levensverwachting.
De groei bij de mannen tussen 25 en 50 jaar kan verduidelijkt worden door de toename van het aantal eenoudergezinnen. De kinderen worden vaak gedomicilieerd op de woonplaats van de moeder, wat zorgt voor een toename van het aandeel alleenwonende vaders. (Federaal Planbureau, 2018, p.29) HET LEEGSTANDSREGISTER Leegstand is een veel voorkomend probleem in steden. De stad Antwerpen houdt daarom sinds 1 januari 2010 een leegstandsregister bij van alle leegstaande woningen en gebouwen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen leegstaande of verwaarloosde woningen en gebouwen kleiner dan 500 m² en verwaarloosde of leegstaande bedrijfsruimten groter dan 500 m². De leegstandskaart met gebouwen kleiner dan 500 m² is online te raadplegen. Een gebouw wordt opgenomen in het leegstandsregister wanneer de eigendom meer dan 1 jaar leegstaat. Indien de eigenaar geen actie onderneemt, dient deze een belasting te betalen.13
12
Federaal Planbureau (2018).
Demografische vooruitzichten 2017-2070. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// www.plan.be/admin/ uploaded/201802221219560. FOR_POP1770_11621_N.pdf , p.49. 13
Ondernemen in Antwerpen
(2016). Belasting op leegstaande woningen en gebouwen. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www. ondernemeninantwerpen. be/belasting-op-leegstaandewoningen-en-gebouwen.
25 Uit het macro onderzoek “RE_ACT” van Annelies De Langh kunnen we concluderen dat binnen de Singel van Antwerpen 354 leegstaande percelen of 97.787 m² aan restruimte voorhanden is. Uit het meso onderzoek van Sofie Dascotte “Collectieve enfilade vs. stedelijke enclave” en het micro onderzoek “The Future is Small” kunnen we besluiten dat er gemiddeld 522 leegstaande panden of 156.419 m² leegstaande ruimte beschikbaar is binnen de Singel van Antwerpen. Als we de optelsom maken is er op dit moment 254.206 m² leegstaande ruimte binnen de Singel van Antwerpen. Op basis van eigen veldonderzoek is de bovenstaande kaart opgemaakt. Hierop zijn alle lege percelen aangeduid, die momenteel geen duidelijke functie hebben of als summiere parkeerplaats dienst doen, en alle leegstaande panden binnen de 19e -eeuwse gordel van Antwerpen (fig. 1.6). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de leegstand als “confetti” verspreid is over de hele binnenstad. Deze oppervlakte kan vergeleken worden de oppervlakte van het Eilandje (fig. 1.7) en de totale lengte van de Leien.
fig. 1.6 (linksboven) Leegstaande percelen en panden binnen de Singel van Antwerpen fig. 1.7 (rechtsboven) Leegstand samengevoegd op het Eilandje
27
De stad van overmorgen Kort samengevat stijgt het bevolkingsaantal in België van 11.3 miljoen in 2016 naar 13 miljoen in 2060. (Federaal Planbureau, 2018, p.2) Daarnaast is er een aanhoudende groei van éénpersoonshuishoudens in België. (Federaal Planbureau, 2018, p.28) Twee op vijf inwoners van Antwerpen zijn alleenstaand. (Stad in cijfers, 2018) Het aanbod kleinschalige woningen kleiner dan 55 m² in Vlaanderen is gehalveerd op tien jaar tijd en bedraagt nog slechts één op tien van het woningaanbod in 2013. (Steunpunt Wonen, 2013, p.8) Wanneer we kijken naar het aandeel woningen in Antwerpen is slechts een beperkt deel ervan gericht op het huisvesten van éénpersoonshuishoudens. Zo is slechts één op tien woningen kleiner dan 60 m². (Stad in cijfers, 2018)
Door de interventies van het macro en meso onderzoek kunnen deze microwoningen geplaatst worden op de vrijgekomen restruimte in de stad. Door intelligent ruimtegebruik wordt een collectief netwerk gecreëerd binnen de bestaande bouwblokkenstructuur van Antwerpen. Zo maken de bewoners van de microwoningen deel uit van dit collectieve netwerk op mesoschaal en neemt de woonervaring en het comfort van de minimale woning toe. Concreet resulteert het micro onderzoek in een hervorming van de Vlaamse wooncultuur. Om deze hervorming te kunnen staven, is het van belang om de Vlaamse geschiedenis te herlezen op zoek naar hoofdpunten die de zoektocht naar minimaal wonen ondersteunen.
In het Vlaamse Gewest dateert nog één op vijf woningen van voor 1945 en bevindt het merendeel van deze woningen zich 20 tot 40 jaar achter op de huidige energieprestatieregelgeving. (Steunpunt Wonen, 2013, p.8) Daarnaast worden steden gekenmerkt door een toenemende leegstand van percelen en panden. Aan de hand van het kadaster en het leegstandsregister kan de huidige leegstand binnen de Singel van Antwerpen geschat worden op ongeveer 254.206 m² bewoonbare oppervlakte. Het onderzoek “The Future is Small” focust zich op het huisvesten van alleenstaanden door kwalitatieve, minimale woningen te gaan ontwerpen die betaalbaar wonen in de stad mogelijk maken en voldoen aan de huidige energieprestatieregelgeving.
fig. 1.8 1SQM House, Van Bo Le-Mentzel Bron: Kleint, D. (2012). Van bo le mentzel: one sqm house. Geraadpleegd op 18 mei 2018 via https://www. designboom.com/architecture/ van-bo-le-mentzel-one-sqmhouse/.
29
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur
Zoektocht naar een nieuwe thuis: Wooncultuur in het interbellum De tuinstad als utopie van modernistische architecten
Voor de eerste tijdsperiode, het interbellum, heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van het boek “Bouwen aan een nieuwe thuis” van Sofie De Caigny, waar op zoek gegaan wordt naar de cultivering van de huiselijkheid tijdens het interbellum. Sofie De Caigny is sinds januari 2018 directeur van het Vlaams Architectuurinstituut. Vervolgens heb ik het boek “C.I.A.M 1-2” over “Die Wohnung für das Existenzminimum” geraadpleegd met aansluitend het boek “Het Nieuwe Bouwen Internationaal: CIAM Volkshuisvesting, Stedebouw” van Auke van der Woud, hoogleraar architectuuren stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het boek geeft een overzicht van de activiteiten van het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne, dat is opgericht in 1928. Vervolgens heb ik gebruik gemaakt van het onderzoeksrapport over de erfgoedwaarden van het sociale woningbouwpatrimonium in Vlaanderen, gepubliceerd in 2016 door het Agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid. Ook het artikel “Bad Dream Houses: de impasse in de woningarchitectuur” van Bart Verschaffel, een Belgisch architectuurtheoreticus en -criticus, droeg bij aan het onderzoek naar de Vlaamse wooncultuur.
Het theoretisch onderzoek start met het interbellum. Gedurende deze tijdsperiode was er een enorme kloof tussen het moderne wooncomfort van de gegoede stedelijke elite en de (erbarmelijke) woonrealiteit waarin het merendeel van de Belgen zich op dat moment bevonden (fig. 1.10 en 1.11).14 De wooncultuur groeide in die periode uit tot een belangrijk maatschappelijk thema. Architecten, het sociale middenveld, politici en de wonende massa hadden elk eigen opvattingen over huisvesting, woninginrichting en familiecultuur.15 Veelvuldig georganiseerde tentoonstellingen, gespecialiseerde boeken, tijdschriften en lessenreeksen werden gebruikt als communicatiemiddel. Deze woonopvoedkundige initiatieven hadden als doel om het beschavingsniveau op te krikken en de rust te doen weerkeren. De wooncultuur werd een belangrijk gespreksonderwerp dat werd gevormd door tal van sociale, economische en institutionele evoluties.16 14
De Caigny, S. (2010). Bouwen
aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.20. 15
De Caigny, S. (2008).
Bouwen aan een nieuwe thuis. Wooncultuur in Vlaanderen tijdens het interbellum. Brood & Rozen, 13(2), p.49. 16
Floré, F. (2010). Lessen
in goed wonen. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.11.
31 De Eerste Wereldoorlog richtte grote schade aan waardoor delen van het land volledig verwoest waren. Het merendeel van de invloedrijke, Belgische architecten woonde gedurende de Eerste Wereldoorlog in het buitenland. Na de oorlog kregen architecten dan ook de mogelijkheid om het land volledig herop te bouwen volgens nieuwe ideeën. Modernisten zagen dit als de uitgelezen kans om hun verlichte ideeën aan de man te brengen. Ook de oprichting van de Nationale Maatschappij van Goedkoope Woningen en Woonvertrekken (NMGWW) in 1919 schiep verwachtingen bij de modernisten. (De Caigny, 2010, p.27) De sociale huisvestingsmaatschappij fungeerde als een overlegorgaan waar bemiddelaars van verschillende sociale en ideologische strekkingen elkaar troffen. (“Bouwen aan een nieuwe thuis”, 2008, p.50) De NMGWW legde zich vooral toe op sociale huurwoningen in stedelijke omgevingen en oefende daarmee een intermediaire functie uit tussen lokale huisvestingsmaatschappijen en de overheid.17
Maar de realisatie van tuinwijken met collectieve voorzieningen was slechts van korte duur, want volgens de liberalen en de katholieken trachtten de socialisten via de nationale huisvestingsmaatschappij NMGWW een collectivistische maatschappij te installeren. (De Caigny, 2010, p.28) Tenslotte fungeerde NMGWW als een overlegorgaan tussen diverse strekkingen en hadden de modernisten geen alleenrecht. (De Caigny, 2010, p.27) In 1922 werden dan ook de budgetten van de NMGWW drastisch ingeperkt en ging men terug naar het huisvestingsbeleid waarin de private eengezinswoning de bovenhand nam. (De Caigny, 2010, p.28) Dit kan gezien worden als de start van het individualistische gedachtegoed. Collectieve voorzieningen lagen namelijk niet in de richtlijnen van de katholieken en de liberalen.
VAN KORTE DUUR Het modernisme viel door het relatieve ascetisme, de puurheid in vormen, het functionalisme en de constructieve eerlijkheid echter niet in de smaak van het grote publiek. (De Caigny, 2010, p.21) De menigte verlangde nog steeds naar de architectuur van het verleden met als gevolg dat modernistische ontwerpen nauwelijks werden goedgekeurd en gerealiseerd. Bij de sociale huisvestingsmaatschappij NMGWW hadden modernistische architecten meer succes. De eerste huisvestingsprojecten binnen NMGWW, waren geïnspireerd door het Engelse model van de tuinstad. De tuinwijken deden dienst als een onderzoek naar de materiaalkeuze, de verwarmingstechnologie, de esthetiek en de woningindeling. Daarnaast waren modernistische architecten voorstanders van de integratie van collectieve voorzieningen zoals wasplaatsen, een kinderopvang en ontspanningsruimten die het gemeenschapsgevoel stimuleerden. (De Caigny, 2010, p.27) Hiermee wordt aangetoond dat de idee van een samenleving waar collectieve voorzieningen plaatsvinden bij de modernisten reeds aanwezig was.
fig. 1.9 (linksboven) Krotwoningen op het einde van het interbellum in Hoboken. Bron: De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.24. fig. 1.10 (linksonder) Eenkamerwoning voor de hele familie was een gebruikelijke praktijk gedurende het interbellum. Bron: De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.24. 17
De Vos, E. (2012). Hoe
zouden we graag wonen? Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.61.
33
“Existenzminimum”? Maximale kwaliteit!
In de jaren 1930 zagen de modernisten van de tuinwijkgedachte af. In 1928 werd het CIAM of het “Congrès Internationaux d’Architecture Moderne” in La Sarraz, Zwitserland opgericht naar aanleiding van het nijpende woningtekort en de verkrotting in de naoorlogse periode. Tussen 1928 en 1959 formuleerden internationale architecten en theoretici in achtereenvolgende congressen richtlijnen die de basis zouden vormen voor een vernieuwde, moderne architectuur en stedenbouw. De “La Sarraz Declaration” getuigde in 1928 van het gedeelde geloof in rationalisering en standaardisering: “The most efficient method of production is that which arises from rationalization and standardization. Rationalization and standardization act directly on working methods both in modern architecture (conception) and in the building industry (realization).”18 De moderne beweging geloofde dat een radicale sanering aan de hand van een wetenschappelijk onderzoek van de woonbehoeften en een architectuur, die gebaseerd is op massaproductie en standaardisatie, een oplossing zouden bieden voor het woningtekort.19
Op het tweede CIAM in 1929 in Frankfurt vertelde Ernst May in zijn openingstoespraak het volgende: “The hundreds of questions cannot be left for their solution to the architect alone, in particular not where, as is being done frequently, he is in the habit of valuing things, under the cloak of economic considerations, from a one-sided aesthetical standpoint and may even want to foist his personal living and dwelling requirements upon the mass.... Exact observation of the biological and sociological condition of the human beings ... will keep us free from useless theories and lead us to our goal.” Aanhangers van het CIAM baseerden hun architecturale ontwerpen op de objectieve gegevens van wetenschappelijke onderzoeken. (Swenarton, 1983, p.58) fig. 1.11 Karikatuur Minimal Dwelling (1928) van Albrecht Heubner Bron: MoMa (2018). Minimal Dwelling, project (From Joost Schmidt’s Bauhaus Design Course). Geraadpleegd op 30 april 2018 via https://www. moma.org/collection/works/140. 18
Swenarton, M. (1983).
Rationality and Rationalism: the theory and practice of site planning. AA Files, 57(4), p.56. 19
Raymaekers, K. (2017).
Volksverheffing in de lucht. Ruimte, 5, p.73.
35 Het tweede congres in 1929 zorgde eveneens voor een nieuwe wending in het denken van de Moderne Beweging over de volkshuisvesting door de introductie van “Die Wohnung für das Existenzminimum”. (De Caigny, 2010, p.28) De doelstelling van het congres was om de feitelijke toestand, de oorzaken, en een oplossing voor de woningnood aan de hand van minimumwoningen te formuleren.20 De modernisten zagen het als hun taak om zoveel mogelijk arbeiders van een degelijke, minimale woning te voorzien door middel van standaardisering, rationalisering en het hanteren van een strakke vormentaal. (De Vos, 2012, p.20) Aan het einde van het congres was de balans van de woningnood niet samengesteld, de vraag naar de oorzaken niet beantwoord en de oplossingen waren niet duidelijk opgesteld waardoor het tweede congres zijn doelstelling betreurenswaardig niet had bereikt. De expositie van de minimumwoningen bestond slechts uit plattegronden met ingetekend meubilair, opgesteld door leden en niet-leden van het CIAM (fig. 1.13). De tekeningen werden dan ook anoniem voorgesteld. Een beperkt deel van de minimumwoningen werden getoond aan de hand van gedetailleerde sneden of foto’s waardoor de architectuur duidelijk niet primeerde. (van der Woud, 1983, p.60) De minimale oppervlakten werden berekend aan de hand van de vereisten van de woonpraktijken. Op het grondplan werden verschillende zones aangeduid zoals de keuken, de slaapkamer, de badkamer, de gang, enzovoort met de bijhorende vloeroppervlakte. Het groeperen van functies in de woning zou tevens zorgen voor een vermeerdering van het comfort. (De Caigny, 2010, p.28) Gegevens zoals vloeroppervlakte, inhoud, raamoppervlakte, het aantal bedden en de locatie werden als relevant beschouwd en werden dan ook voor elk grondplan gedefinieerd. (van der Woud, 1983, p.60) Aanhangers van het CIAM beperkte zich niet alleen tot het ontwerpen van één slaapkamerwoningen maar tot verschillende configuraties van woningen met meerdere kamers. Daarnaast maakte ook collectieve woningen met gedeelde gemeenschappelijke ruimtes hier deel van uit. De ontwerpen varieerden in grootte en waren geschikt voor individuen en families.
Op de expositie waren een 200-tal kamerindelingen van minimumwoningen tentoongesteld. De groottes varieerden van 24.7 tot 52.7 m² voor individuele wooneenheden, van 29.5 tot 76.5 m² voor eengezinswoningen, en 23 tot 91.2 m² voor meergezinswoningen.21 fig. 1.12 (links) Eensgezinswoning met een vloeroppervlakte van 29.5 m². De plannen moesten de toepassing van gestandaardiseerde bouwelementen aantonen. Bron: Bourgeois, V., & Gropius, W. (1979). C.I.A.M. 1-2. Nendeln: Kraus. fig. 1.13 Die Wohnung für das Existenzminimum Bron: AbeBooks (2018). Die Wohnung für das Existenzminimum. Geraadpleegd op 30 april 2018 via https://www.abebooks.com/ Wohnung-ExistenzminimumInternationale-Kongresse-NeuesBauen/18010334813/bd. 20
van der Woud, A. (1983). Het
Nieuwe Bouwen Internationaal: CIAM Volkshuisvesting, Stedebouw. Delft: Delft University Press, p.59. 21
Senk, P. (2017). Capsules:
Typology of other architecture. Abingdon: Taylor & Francis Ltd, p.18.
37 REACTIE OP DE “SCHONE SCHIJN”
Belgisch architect Henry Van de Velde beschreef in 1944 de schone schijn van het negentiendeeeuwse burgerlijke wonen: “En al ben ik niet in dergelijk pronkerig milieu opgebracht, ik herinner me daarom niet minder levendig, hoe ik eronder leed, dat ik me in het ouderlijk huis niet hechten kon aan eenig ding, dat zich bij het doel waartoe het gebezigd moest worden, even gewoon, even natuurlijk had aangepast als de dienstboden: meiden en knechten.”22
De “woningen voor het bestaansminimum” waren uitgerust met modern basiscomfort zoals een ingebouwde keuken en een uitgeruste badkamer. Het individuele huishouden in de minimumwoning werd gerationaliseerd, genormaliseerd en gestandaardiseerd. Plattegronden werden doordacht ontworpen met oplossingen zoals een doorgeefluik tussen de kamer en de rationele keuken zodat de huisvrouw tijd kon besparen.23 De woonkamer werd functioneel ingericht met opklapbedden en lichte, verplaatsbare meubels zodat de ruimte ook gebruikt kon worden als een ouderslaapkamer. De kamers waren strak en sober ontworpen, zonder overbodige versieringen of ornamenten. Door de strakke en sobere vormgeving zou het huishoudelijk werk van de vrouw des huizes beduidend verminderen. Bovendien reageerden de modernisten daarmee ook op de schijnbare sfeer en de “valse” gezelligheid die men in het negentiende-eeuwse burgerlijke huis wilde creëren.24 We kunnen hieruit concluderen dat de woning voor het bestaansminimum wou breken met het formele of met wat gangbaar was. Door “overbodige” kamers die geen relevante functie hebben zoals de “schone kamer” weg te halen en te vervangen door een multifunctionele kamerindeling heeft de huisvrouw minder werk en kan ze meer tijd vrij maken voor sociale activiteiten. Daarenboven hanteerden de Moderne Beweging principes als hygiëne, licht en lucht, openheid en veranderlijkheid. (“Hoe te wonen?”, 2006, p.195) De opzet van de minimumwoning was om zoveel mogelijk mensen de mogelijkheid te bieden om te kunnen beschikken over een moderne, sobere woning met een decente woonkwaliteit. De socialisten sloten zich aan bij dit ideaalbeeld van de collectieve woonvormen met minimumwoningen. (“Hoe te wonen?”, 2006, p.195)
Nu de wooncel het uitgangspunt vormde, bestond het derde congres uit de zoektocht naar verschillende manieren van bebouwing zodat de minimale modules zo efficiënt mogelijk gegroepeerd konden worden. (van der Woud, 1983, p.62)
fig. 1.14 “The bungalow kitchenette” is één van de prenten waarmee de tekenaar de draak stak met de minimale resultaten van de rationalisatie op het terrein van de woningbouw. Bron: Smit, F. (1981). Van sociale stedebouw tot minimumwoning. Groniek, 75, p.19. 22
Gielen, E. (2012). Kitsch,
wooncultuur en architectuur in Vlaanderen (1950-2010) (master thesis). Geraadpleegd op 3 april 2018 via https:// lib.ugent.be/fulltxt/ RUG01/001/887/241/RUG01001887241_2012_0001_ AC.pdf, p.15. 23
Smit, F. (1981). Van
sociale stedebouw tot minimumwoning. Groniek, 75, p.19. 24
Heynen, H. (2006). Hoe
te wonen? In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.194-201. Antwerpen: SnoeckDucaju, p.195.
39 MINIMUMAPPARTEMENTEN In 1930 werd voor de derde keer het CIAM georganiseerd met als overkoepelend thema: “Rationelle Bebauungsweissen”. Net zoals het tweede congres, slaagde CIAM 3 er niet om algemene richtlijnen zoals afmetingen, indeling, exploitatie en actieprogramma voor de woning van het bestaansminimum te bepalen. (van der Woud, 1983, p.63) Het congres concludeerde dat hoogbouw (meer dan vijf etages) een oplossing zou kunnen bieden voor de minimumwoning, zonder deze als enige nastrevenswaardige vorm te beschouwen. (van der Woud, 1983, p.64-66) CIAM 3 heeft dan ook geen houding aangenomen ten aanzien van vormen van strokenbouw, open of half-open bebouwing, het tuinstadmodel en de positionering van hoogbouw in de stedelijke ruimte. Het congres had zich voornamelijk gefocust op de bebouwingshoogten en had daarin hoogbouw als onderzoek aanbevolen. (van der Woud, 1983, p.66) In België richtten zich enkele modernistische architecten waaronder Renaat Braem, Hugo Van Kuyck en Jules Trenteseau, op het ontwerpen van stroken- en hoogbouw met minimumappartementen gelegen in een groene, collectieve oase (fig. 1.17). “Zeilenbau” of “strokenbouw” werd daarbij gezien als het rationele bouwproduct dat perfect paste binnen het nieuwe tijdperk van de rationele productie. Door de groenaanleg, en niet het wegennetwerk, te gaan beschouwen als de basis van de wijk, verkreeg men vrijstaande, evenwijdige woonblokken met open zichtassen en een optimale oriëntatie. De functies wonen, werken, recreatie en verkeer werden strikt van elkaar gescheiden. Vrijstaande hoogbouw in uitgestrekte groenzones werd gezien als het toonbeeld van modernistische principes zoals hygiëne, licht en lucht, contact met de natuur en dit alles in combinatie met een hoge dichtheid. Bovendien is ook de toepassing van pilotis of hoogbouw op “poten” kenmerkend. De pilotis verzekeren een vrije doorgang en een open zicht op het maaiveld (fig. 1.16).25 Sofie De Caigny schrijft in haar boek “Bouwen aan een nieuwe thuis” dat hoogbouw gezien werd als de oplossing voor de verbetering van de materiële condities: zonder elektriciteit en stromend water was het geen optie, aangezien een badkamer en een afzonderlijke keuken het comfort verzekerden in appartementen.
fig. 1.15 (links) Hoogbouw op “poten” van de architect
Maar ook alternatieve en multifunctionele recreatie door opklapbare bedden en accordeondeuren moesten het wooncomfort verbeteren in de minimumappartementen. (De Caigny, 2010, p.29)
Renaat Braem in de Woonwijk Kiel, Antwerpen (1970). Bron: Bekaert, G. (1995). Hedendaagse architectuur in België. Houten: Uitgeverij Terra – Lannoo, p.43. fig. 1.16 Hugo Van Kuyck was een voorstander van
De modernisten beschouwden hoogbouw als het symbool van de moderniteit en de gemeenschapszin. De vrijstaande woonblokken moesten ontworpen worden als een klasseloos systeem van minimale wooneenheden met een maximaal comfort.26 Daarnaast werden gemeenschappelijke voorzieningen zoals sportinfrastructuur of clubhuizen als een aanvullend en onmisbaar onderdeel van het wijkconcept beschouwd. In praktijk zijn er slechts maar enkele voorbeelden gerealiseerd. (Agentschap Onroerend Goed, 2016, p.124) De sociale woningbouwmaatschappij NMGWW werd gebruikt als middel om modernistische ideeën in werkelijkheid om te zetten. (De Caigny, 2010, p.29)
groepswoningbouw en liet zich inspireren door CIAMideeën voor de Antwerpse wijk Luchtbal. Bron: De balans van Braem (2017). Het ‘goede wonen’: wonen in de hoogte. Geraadpleegd op 18 mei 2018 via http://www. debalansvanbraem.be/braem_ over_bouwen/het_goede_wonen_ wonen_in_de_hoogte#. 25
Agentschap Onroerend
Erfgoed (2016). Onderzoeksrapport Agentschap Onroerend Erfgoed. Geraadpleegd op 17 april 2018 via https://www. vlaanderen.be/nl/publicaties/, p.118. 26
Gunzig, T. (2012). Renaat
Braem. Geraadpleegd op 10 mei 2018 via http://www.kvs. be/sites/default/files/kvs/ kijksleutel_skieven.pdf, p.5.
41
Tegenreactie door de “moderne” burgerwoning Gedurende het interbellum was er een tweestrijd tussen enerzijds de modernisten die collectieve woonprojecten ontwierpen door middel van hoogbouwprojecten met minimumwoningen, en anderzijds de katholieken die voorstanders waren van individuele gezinswoningen met relatief traditionele indelingen. (De Caigny, 2010, p.29) Vlaanderen wordt vandaag gedomineerd door vrijstaande “moderne” woningen verspreid over het platteland. Bart Verschaffel stelt vast in het artikel “Bad Dream Houses” dat het traditionele landelijke huis of de authentieke boerderij waar men samenwoonde met de dieren in de idyllische Kempen plaats heeft moeten ruimten voor de “moderne” woning. De nieuwe woning heeft nog steeds dezelfde uitstraling als de landelijke hoeve maar is wel “burgerlijk” en meer “gemoderniseerd”. De woning breekt met het verleden van het oude, landelijke wonen door zijn verburgerlijking.27
Het is de zone waar (zwaar) huishoudelijke arbeid verricht wordt in de keuken, de wasplaats en de berging maar waar ook geslapen wordt (fig. 1.18). (“Bad Dream Houses”, 2005, p.1) Na de Eerste Wereldoorlog werd de burgerij geconfronteerd met “la crise de la domesticité”, een afname van het huishoudpersoneel. Om dit tekort op te vangen verliet een deel van de grootburgerij haar herenwoningen en landhuizen voor luxueuze appartementen. In grote steden werden langs invalswegen appartementsgebouwen opgericht. In deze appartementen was het mogelijk om gemeenschappelijke diensten aan te bieden voor diverse huishoudelijke taken. Hierdoor werd het individuele dienstpersoneel deels overbodig en waren de bewoners vrij van “labeur”. (De Caigny, 2010, p.21)
“VERBURGERLIJKING” Verburgerlijking betekent dat het huis wordt opgedeeld in twee zones: een representatieve voorzijde die “gezien mag worden” en een verborgen achterzijde. De representatieve voorzijde, die zichtbaar is aan de straatkant, doet dienst al theater van het waardige leven van de bewoners. Achter deze façade bevindt zich de schone kamer, een salon of een eetkamer die bedoeld en ingericht is voor het ontvangen van onaangekondigd bezoek. De achterzijde van de woning “mag niet gezien worden” en is ontoegankelijk voor buitenstaanders.
fig. 1.17 Grondplan van een veel voorkomende negentiende-eeuwse arbeidersof bediendewoning. Bron: De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.123. 27
Verschaffel, B. (2005). Bad
Dream Houses: de impasse in de woningarchitectuur. DE WITTE RAAF, 20(116), p.1.
43 “Het eerste en voornaamste principe dat de meeste menschen uit het oog verliezen is wel dat iedere kamer van een huis een eigen rol te vervullen heeft. Het klinkt zoo logisch, zoo klaar zoo eenvoudig, en toch wordt er veel tegen dezen regel gezondigd!” (De Caigny, 2010, p.122)
In de kleinburgerlijke levensvorm was het enerzijds, door het tekort aan dienstboden en anderzijds door de stijgende loonkosten, vaak niet mogelijk om personeel in dienst te nemen. De burgervrouwen dienden het huishouden op zich te nemen in appartementsgebouwen of rijhuizen. (De Caigny, 2010 p.21) In de burgerwoning moest de huisvrouw en tevens ook gastvrouw haar leven verdelen over de voorkant en de achterkant van het huis. Bezoekers mochten namelijk niet het gevoel krijgen dat de huisvrouw/ gastvrouw aan het werken was. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.2) Daarbovenop genoot slechts een fractie van de burgerij van de hoogtechnologische toestellen: elektrische wasmachines, strijkijzers, fornuizen, boilers, haardrogers, stofzuigers, enzovoort die op de markt kwamen om de huishoudelijke taken te verlichten. (De Caigny, 2010, p.21-22)
De semipublieke en theatrale ontvangstruimten in de burgerwoning stonden in schril contrast met de private, traditionele woning. De private sfeer van de traditionele woning zorgde er net voor dat “vreemden” nooit zouden binnenkomen. Elke bezoeker die langskwam, was een vriend aan huis en werd met open armen ontvangen in de gesloten kring van de familie. Bij de burgerwoning was dit een ander verhaal. Een vriend aan huis liep “achterom” en deed zijn intrede in de keuken waar de familie écht woonde. “Vreemden” werden ontvangen in de schone kamer die een opvallende indruk moest maken met zijn grandeur. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.2) Modernistische architecten konden zich niet vinden in de idee van de schone kamer. (De Caigny, 2010, p.124)
Huishouddeskundigen merkten op dat arbeiders, landbouwers en kleinburgers de negentiende-eeuwse burgerlijke interieurs trachten na te bootsen om zo de sociale barrière met de stedelijke elite te verkleinen. (De Caigny, 2010, p.115) Ook spoorden ze burgers aan om elke kamer een duidelijke functie te geven. Dit in tegenstelling tot de minimale woning met een multifunctionele kamerindeling die de huisvrouw minder werk zou geven en de modernisten trachten te verwezenlijken. De “schone kamer” Tijdens het interbellum had de “schone kamer” een representatieve functie en deed het dienst als “de etalage” van het gezin.28 De schone of de beste kamer in de burgerwoning werd enkel gebruikt bij belangrijke gebeurtenissen zoals een huwelijk, een communie of bij het overlijden van een familielid (fig. 1.19). Wanneer men bezoekers ontving, moest het dan ook de gasten overtuigen van het fatsoen en de sociale status die het gezin verworven had. Daarnaast gaf de kamer blijk van de goede smaak en netheid van de huisvrouw. “De stoof die er stond was ‘chiquer’, de tegels op de vloer mooier, de gordijnen zwaarder en de stoelen verfijnder dan in de woonkeuken.” (De Caigny, 2010, p.123)
fig. 1.18 Perceptie van de schone kamer in een cartoon uit 1969. Bron: De Vos, E. (2012). Hoe zouden we graag wonen? Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.138. 28
Avermaete, T., & Van Herck,
K. (2006) Wonen in welvaart in de jaren vijftig en zestig. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.54-59. Antwerpen: SnoeckDucaju, p.55.
Het verlangen naar individualisering “Existenzminimum” In het verleden is er reeds nagedacht en ontworpen vanuit minimale oppervlakten. Alles werd gereduceerd tot de essentie en had een sobere vormgeving als reactie op de schone schijn en de “valse” gezelligheid van de negentiende-eeuwse burgerlijke woning. Door multifunctionele kamers te ontwerpen zou de vrouw des huizes beduidend minder werk hebben. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de “woning voor het bestaansminimum” wou breken met het formele of met wat gangbaar was. Door “overbodige” kamers die geen relevante functie hebben zoals de schone kamer weg te halen en te vervangen door een multifunctionele kamerindeling heeft de vrouw des huizes minder werk en kan ze meer tijd vrij maken voor sociale activiteiten. Hier kan tevens de link gelegd worden met de plausibele relatie tussen het sociale en het formele waarop de masterstudio gebaseerd is. Het merendeel van de minimumwoningen waren slechts ontworpen vanuit grondplannen met ingetekend, multifunctioneel meubilair waardoor de architectuur duidelijk niet van belang was. Gegevens zoals vloeroppervlakte, volume, raamoppervlakte, enzovoort werden als relevant beschouwd. Zoals reeds aangehaald in “De stad van morgen”, neemt het bevolkingsaantal in België toe en zijn we dus genoodzaakt om kleiner te gaan wonen. Daarnaast zijn twee op vijf inwoners in Antwerpen alleenstaand en is er slechts een beperkt aantal kleinschalige woningen op de woonmarkt.
Ondanks de minimale voetafdruk zal met de microwoning worden aangetoond dat deze multifunctioneel en ruimtelijk kan ontworpen worden zodat de “zuivere vierkante meter ervaring” doorbroken wordt en de bewoner een aangename woonervaring heeft. Elke kamer heeft een functie Bij het merendeel van de bevolking was er een hevig verlangen naar een private eengezinswoning die sterk overeenstemde met de kamerindeling van de woningen van de burgerij. Zo werd de “moderne” burgerwoning opgedeeld in twee zones namelijk de representatieve voorzijde en de verborgen achterzijde. De zichtbare voorkamer of de schone kamer moest de schijnbare sfeer en gezelligheid van het burgerlijke huis uitstralen. Wanneer men bezoekers ontving, moest de “chiquere” inrichting van de schone kamer gasten overtuigen van de goede smaak en netheid van de bewoners. “Het werk” werd uit het centrum verdreven naar de onzichtbare achterkant. De uitstraling van de woning werd belangrijker geacht dan de gebruiksvriendelijkheid. Zo werd de schone kamer slechts maar enkele keren op een jaar gebruikt. Om een ruimtelijke, minimale woning te kunnen ontwerpen, is het van belang niet te ontwerpen vanuit traditionele kamerindelingen maar net ruimten te ontwerpen die optimaal benut worden en voor meerdere doeleinden gebruikt kunnen worden. Zo kunnen flexibele woonlagen aangepast worden aan de verlangens van de gebruiker.
45 Groeiend individualisme Met de eerste tijdsperiode, het interbellum, wordt aangetoond dat er twee tegengestelde discours geformuleerd werden over wonen. De socialisten streefden naar een meer collectivistische samenleving en de liberalen en de katholieken promootten het familiale leven en waren voorstanders van private, eengezinswoningen op het platteland. Sinds de wederopbouw van het land dachten socialisten na over de integratie van collectieve voorzieningen. Voornamelijk modernistische architecten waren voorstanders van de integratie van collectieve voorzieningen, eerst in tuinwijken later in hoogbouwprojecten, zodat het gemeenschapsgevoel tussen de bewoners geprikkeld werd. Hoogbouwprojecten werden zo ingedeeld dat elke stedelijke functie of activiteit (wonen, werken, recreatie, verkeer of cultuur) strikt van elkaar gescheiden werd. Daarnaast werden alle niet strikt levensnoodzakelijke functies onder collectieve voorzieningen gerangschikt. Echter de doorwegende stemmen van de liberalen en de katholieken hebben ervoor gezorgd dat de idee van collectivistische maatschappij snel aan de kant werd geschoven en plaats heeft gemaakt voor de individualistische maatschappij waarin de private eengezinswoning de bovenhand nam. In dit ontwerpvoorstel worden alleenstaanden gestimuleerd om te kiezen voor vloeibare microwoningen in een collectief geheel. Door microwoningen deel uit te maken van een gemeenschap, kunnen activiteiten gezamenlijk georganiseerd worden en kan ruimte bespaard worden. Daarnaast wordt de ruimte gebruikt als sociaal bindmiddel en wordt diversiteit gestimuleerd. Het interbellum kan in deze thesis beschouwd kan worden als het vertrekpunt van kleine, private wooneenheden die doorheen de volgende tijdsperioden evolueren naar steeds groter wordende wooneenheden. De individuele woning op het platteland wint aan populariteit en groeit uit tot het karakteristieke Vlaamse ”wilde wonen”.
fig. 1.19 Spotprent van Renaat Braem met het onderschrift “De individuele tuin. De werkelijkheid klopt niet met de droom!” Bron: Braem, R. (1968). Het lelijkste land ter wereld. Leuven: Davidsfonds, p.44.
47
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur
Wonen in welvaart: Woonvoorlichting in de jaren ’50 - ’60 Woonproblematiek als urgent maatschappelijk thema
Voor de tweede tijdperiode, de jaren ’50 en ’60, heb ik hoofdzakelijk gebruik gemaakt van het boek “Wonen in Welvaart” met daarin het essay “Hoe te wonen? Theorie en praktijk van de moderne wooncultuur in de jaren vijftig en zestig” van Hilde Heynen. Hilde Heynen is een afdelingshoofd van Architectuur en Maatschappij aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven. Vervolgens werd in het essay “De individuele woning als bouwsteen van de welvaartstaat” de Wet De Taeye uitgebreid besproken door architectuurhistorica Katrien Theunis. Daarenboven was het essay “Wonen in welvaart in de jaren vijftig en zestig” van de architectuurhistorici Karina Van Herck en Tom Avermaete aanvullend voor het onderzoek.
De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog was de sturende rol van de overheid beperkt. De overheid organiseerde enkele initiatieven zoals tentoonstellingen en twee huisvestingsprogramma’s die zich toelegden op de ontwikkeling en de bemiddeling van “betere” woonmodellen. (Floré, 2010, p.21)
Tot slot heb ik gebruik gemaakt van het boek “Lessen in goed wonen” van Fredie Floré dat licht werpt op het woonadvies van de naoorlogse periode. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd België geconfronteerd met een grote woningnood (fig. 1.22). Tijdens het interbellum heerste er al een woningtekort, maar dit nam alleen maar toe door de oorlogsvernielingen en de bouwstop tijdens de bezettingen. (Floré, 2010, p.21) In 1945 werd vastgesteld dat er minimum 250.000 nieuwe woningen nodig waren om aan de heersende woonproblematiek tegemoet te komen.29
29
Theunis, K. (2006) De Wet
De Taeye. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.66-77. Antwerpen: SnoeckDucaju, p.67.
49 Door de crisis in de bouwsector en de ideologische disputen tussen de twee grootste politieke partijen is het herstel van het Belgische woningpatrimonium slechts langzaam op gang gekomen. Volgens de katholieke partij, de Christelijke Volkspartij (CVP), kon de woningnood efficiënt worden opgelost door het bouwen van eengezinswoningen op het platteland. Door zijn anti-stedelijke houding, moedigde de partij al sinds de negentiende eeuw de uitbreiding van een dicht spooren buurtspoorwegennetwerk aan dat het mogelijk maakte om de woon-en werkplaats ruimtelijk van elkaar te ontbinden. Door een dicht spoorwegennetwerk en goedkope treinabonnementen hadden arbeiders de mogelijkheid om te pendelen naar hun werkplaats en op het platteland te blijven wonen. (“De Wet De Taeye”, 2006, p.67) Deze katholieke visie strookte niet met de mening van de Belgische Socialistische Partij (BSP). Volgens de socialistische partij kon de woningnood opgelost worden door het realiseren van hoogbouw in stedelijke agglomeraties, waar de woningnood het hoogst was. (“De Wet De Taeye”, 2006, p.67) De BSP steunde een gecentraliseerd woningbeleid dat werd gestuurd vanuit de overheid. (De Vos, 2012, p.34) Dit in tegenstelling tot de CVP die niet te vinden was voor het huren van een huis of een appartement maar het bouwen van een eigen woning aanmoedigde bij brede lagen van de bevolking: “Eigen haard is goud waard” (fig. 1.23). Vanuit economisch standpunt zou de bouw van eengezinswoningen meer macht geven aan de gemeenten en de burgers en zorgen voor een toenemende bouwactiviteit ten voordele van de nationale economie. Een toenemende bouwactiviteit creëerde tenslotte meer werkgelegenheid, een stijgende koopkracht en de groei van de algemene welvaart. (“De Wet De Taeye”, 2006, p.68) Daarnaast zou volgens CVP-minister Alfred De Taeye een eengezinswoning op het platteland “morele verheffing, sociale vrede en geluk” meebrengen. (De Vos, 2012, p.34) Pas in augustus 1948 werd onder een coalitieregering van de christendemocraten en de socialisten de eerste wet goedgekeurd die een ingrijpend effect zal hebben op het verdere verloop van de woningbouw in België. (“De Wet De Taeye”, 2006, p.68)
fig. 1.20 (links) Schema dat de onrechtvaardige verdeling van de investeringen in de volkshuisvesting aanklaagt: de woningpolitiek biedt de “ondergesalarieerden” geen alternatief voor de mensonterende krotwoning (1957). Bron: Heyns, M. (2006) De krotwoning als ‘Sociaal Probleem nr.1’. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.146-163. Rotterdam: Uitgeverij 010, p.149. fig. 1.21 (rechtsboven) Overzicht van de schade aan onroerende goederen ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog (1948). Bron: Floré, F. (2010). Lessen in goed wonen. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.21. fig. 1.22 (rechtsonder) “Eigen haard is goud waard” Bron: De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.211.
Drieledig woonbeleid
De discrepantie tussen de christendemocraten en de socialisten resulteerde in twee woningwetten. De eerste wet, de Wet De Taeye, trad in voege op 29 mei 1948. (“Chronologie 1944-1975”, 2006, p.8) De wet moedigde woningverwerving aan door premies en goedkope leningen uit te reiken aan privé-initiatieven. Zowel voor het bouwen van een goedkope woning als het kopen van een woning via een erkende sociale huisvestingmaatschappij NMGWW of NMKL, kon men gebruik maken van subsidies of een goedkope lening. Binnen de wet waren er maximum afmetingen per aantal inwoners vastgelegd voor de zogeheten “bewoonbare oppervlaktes”, woon- en slaapkamers, keuken, enzovoort. (De Vos, 2012, p.34) Een jaar later volgde in 1949 de tweede wet of ook wel de “socialistische” wet genoemd namelijk de Wet Brunfaut. De wet bood financiële bijstand aan voor “al dan niet gegroepeerde woningen en appartementen, de stedenbouwkundige werken, de oprichting en de uitrusting van collectieve voorzieningen in woongroepen en de hiervoor noodzakelijke aankopen van onroerend goed”. (De Vos, 2012, p.35)
51
De Wet Brunfaut was voornamelijk populair bij voorstanders van collectieve hoogbouwprojecten zoals Renaat Braem: “Vanuit een standpunt van urgentie, rationele aanwending van industriële bouwmetodes en wéér maximum vrijheid, schijnt mij dat de toekomstige woonwijken hoofdzakelijk in hoogbouw moeten opgevat worden, zij het met een naar de open ruimte van het platteland toenemende verhouding aan gegroepeerde laagbouw.” (Braem, 1968, p.59) In België zijn er slechts een beperkt aantal collectieve woningbouwprojecten gerealiseerd omdat het niet echt aansloeg bij de mensen voor wie het oorspronkelijk bedoeld was. (“Chronologie 1944-1975”, 2006, p.55) De Wet De Taeye kende een grootschalig succes in Vlaanderen. Dit succes is voornamelijk te verklaren doordat het merendeel van de Vlamingen katholiek en anti-stedelijk ingesteld waren. De wet zorgde voor een toenemende woningbouwproductie in de daaropvolgende jaren. (“Chronologie 1944-1975”, 2006, p.54)
De wet ligt aan de basis van het karakteristieke Vlaamse “wilde wonen” of “banlieu radieuse”, een lappendeken van kleine steden en suburbane zones. (De Caigny, 2010, p.155) Via de Wet van de Krotopruiming (7 december 1953) werden 100.000-tal “ongezonde” woningen gesloopt (fig. 1.24). Deze ingrepen waren vaak in het nadeel van de bewoners die niet tijdig een vervangwoning kregen. (De Vos, 2012, p.35)
fig. 1.23 (links) Propaganda affice “Weg met de krotten!” waarbij de socialisten hun bouwpolitiek expliciet associeerden met
De twee woningwetten, de Wet De Taeye en Brunfaut en de Wet van de Krotopruiming vormden de basis voor het drieledig woonbeleid. De opzet van het woonbeleid bestond uit enerzijds het promoten van de particuliere woningbouw en de bouw van huurwoningen en anderzijds uit het verwijderen van krotten. De ambitie was om zoveel mogelijk gezinnen te laten beschikken over een eengezinswoning die voorzien was van alle comfort en daarmee bijdroeg aan het gezinsleven. Zo werd de eengezinswoning niet enkel een sociaal product, maar ook een economisch product dat de welvaartstaat bevorderde. (“Chronologie 1944-1975”, 2006, p.55)
modernistische flatgebouwen. Bron: De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.171. fig. 1.24 Reactie Renaat Braem op De Taeye woningen (1954): “Wat een onderneming had kunnen zijn op de schaal der natie, is in stukjes gehakt: ‘ieder voor zich en de duivel voor allen’.” Bron: Gielen, E. (2012). Kitsch, wooncultuur en architectuur in Vlaanderen (1950-2010) (master thesis). Geraadpleegd op 3 april 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/ RUG01/001/887/241/RUG01001887241_2012_0001_AC.pdf, p.49.
Het einde van collectieve hoogbouw Tijdens het interbellum werd het modernisme geassocieerd met politiek links en met collectieve woonvormen: de tuinwijken na de Eerste Wereldoorlog en het “Existenzminimum” dat gepresenteerd werd op het CIAM. Na de Tweede Wereldoorlog werd het modernisme ook in verband gebracht met hoogbouwprojecten die collectief leven promootten en gelegen waren in de nabijheid van natuur o.a. de Modelwijk Heizel van Renaat Braem (fig. 1.26). Internationaal gezien was echter het modernistische gedachtegoed veranderd. De modernistische sociale woningbouw in Europa maakte niet meer deel uit van het toonbeeld van vooruitstrevende architectuur. (“Hoe te wonen?”, 2006, p.195) Buiten Europa werd modernistische architectuur veel meer toegepast op privéwoningen en kantoorgebouwen dan in sociale woningbouw. Het voorafgaande ideaalbeeld van collectieve woonvormen werd niet langer gekoppeld aan het naoorlogse modernisme. Het naoorlogse modernisme richtte zich nu op de architectuur van villa’s, ambassades, hotels en prestigieuze kantoorgebouwen met de terugkerende modernistische principes van openheid, transparantie, lichtheid en eenvoud. Hilde Heynen schrijft dat door deze evolutie het modernistische, sobere en strakke interieur een elitair trekje meekreeg en dat het steeds verder en verder verwijderd raakte van een arbeiderscultuur. (“Hoe te wonen?”, 2006, p.195)
53 DE PLAATS VAN HET MODERNISME IN VLAANDEREN In de praktijk merkte men op dat de modernistische sociale woonwijken niet echt geliefd werden bij het merendeel van de bevolking. Het gros van Vlamingen beschouwden flatgebouwen als een achteruitgang omdat deze niet beantwoordden aan het verlangen naar individualisering en private eigendom. (De Caigny, 2010, p.188) Voornamelijk de arbeidersklasse zag de appartementsgebouwen als een naloper van de negentiende-eeuwse kazernes en beluiken waar ook collectieve ruimtes zoals een ingang, een kelder en een traphal georganiseerd waren en daarbij de privacy van het gezin aantastten. (De Caigny, 2010 p.188-189) Zodoende werd collectief wonen beschouwd als een obstakel om het gezinsleven te kunnen ontwikkelen. Ook werd de strakke en sobere vormgeving zonder versieringen bestempeld als “kaal” en “kil”. (De Vos, 2012, p.20) De bewoners volgden allesbehalve de richtlijnen van de modernisten voor de inrichting van hun woningen en kozen voor een andere vormgeving waardoor de principes van eenvoud, openheid, lichtheid en emancipatie ver zoek waren. (Heynen, 2006, p.195) Al snel werd duidelijk dat het socialistisch gesteunde modernisme zich situeerde aan de zijkant van de Vlaamse wooncultuur. (De Caigny, 2010, p.189) Het merendeel van de bewoners sloot zich aan bij rechtse partijen die de individuele woningbouw aanmoedigden door o.a. de Wet De Taeye in het leven te roepen. Voor veel families had de verhuis naar een private woning buiten het stadscentrum een symbolische betekenis. fig. 1.25 (links) Modelijkwijk
“Het voelde aan als een eerste trede omhoog op de sociale ladder: een ééngezinswoning met een tuin gaf immers de mogelijkheid om burgerlijke gezinsidealen en huiselijkheid te cultiveren, iets wat onmogelijk was in de krotten en meergezinswoningen in de binnenstad waar zelfs de meest intieme dagdagelijkse zaken noodgedwongen werden gedeeld met andere gezinnen.” (De Caigny, 2010, p.189-190)
Heizel (1955) in Brussel van de architect Renaat Braem. Bron: De balans van Braem (2017). Het ‘goede wonen’: wonen in de hoogte. Geraadpleegd op 5 juni 2018 via http://www. debalansvanbraem.be/braem_ over_bouwen/het_goede_wonen_ wonen_in_de_hoogte#. fig. 1.26 De Wet De Taeye zorgde voor een “wildgroei aan verkavelingen” (1974). Bron: Theunis, K. (2006) De Wet De Taeye. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.66-77. Rotterdam: Uitgeverij 010, p.76.
55
Techniek in huis
De verhoging van de levensstandaard bracht verschillende ontwikkelingen - de vrijetijdsindustrie, de intrede van de auto, de opkomst van het toerisme en de vooruitgang van het openbaar vervoer - met zich mee. Door de toenemende welvaart en de financiële ondersteuning van de overheid konden steeds meer mensen het zich na de Tweede Wereldoorlog veroorloven om een eigen woning te kopen of te bouwen. De afwezigheid van een ruimtelijke regelgeving had als gevolg dat de bebouwing weinig gestructureerd verlopen is en heeft geleid tot een wildgroei aan bebouwing.
“Op het stuk van komfort heeft het salon nu de plaats geruimd voor de efficiënt ingerichte keuken. De oude betekenis van komfort, het passieve begrip, het statische dat zich in decoratie en ornament uitte, is nu voorbijgestreefd door datgene wat komfort is d.w.z., aangepast aan het doel waarvoor het bestemd is. […] Kortom betekent nu datgene wat de bezitter “plus fort” sterker dus, meer paraat voor actie, kortom meer dynamisch maakt. Beschouwen wij de woning, meer bepaald de keuken dus functioneel”, aldus Stem der Vrouw in februari 1968. (“Verschuivingen in de wooncultuur”, 2012, p.68)
“[…] de wanorde inzake urbanisme, produktieplanning, of liever de afwezigheid van werkelijke ordening, waartoe het neo-kapitalisme niet bekwaam blijkt, hoe gaarne het zich ook met de pluim planning tooit; de onsamenhangendheid van ons bouwen, de hele zenuwslopende, de waardigheid kwetsende vormenkakofonie die ons land - en dit moet ons als Vlamingen toch in de eerste plaats aanbelangen - maakt tot het lelijkste land ter wereld!” (Braem, 1968, p.20) DE KEUKEN De Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV) zagen de woonkamer als minder belangrijk en als de “schone schijn” van de katholieken en de conservatieven.
fig. 1.27 Reclamefolder Elektrolux. Het gemak waarmee deze huisvrouw kan schoonmaken, straalt van haar glimlach. Bron: De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.107.
Door de toenemende welvaart, het comfort, de techniek en de moderniteit was de uitgeruste keuken in de burgerlijke woning hét symbool geworden van de jaren zestig (fig. 1.29). (De Vos, 2012, p.96) De introductie van moderne huisproducten en huishoudapparaten zorgden ervoor dat de voorheen zware huishoudelijke arbeid die door dienstpersoneel werd verricht, verlicht werd en nu de taak werd van de vrouw des huizes. De Moderne Beweging zag dit als een unieke kans om de woning te transformeren in het perspectief van het moderne leven. Volgens Bart Verschaffel was dit project gericht tegen het kitscherige burgerlijke interieur én tegen de archaïsche keuken. “De keuken diende omgevormd tot een werkcel: geen sociale ruimte of verblijfsruimte, maar een machine die door één persoon rationeel bediend wordt.” (“Bad Dream Houses”, 2005, p.2) Waarbij het archaïsche huis de keuken nog als een woonkeuken werd beschouwd, werd in de burgerwoning geopteerd voor een aparte werkkeuken. Bij de grootburgerij was het reeds conventioneel dat “onreine” ruimten waar o.a. werd gekookt door het dienstpersoneel gescheiden waren van de eigen woonruimtes. (De Vos, 2012, p.99) Door de nieuwe “mechanische bedienden” nam de hoog burgervrouw steeds meer huishoudelijke taken op zich.
Hierdoor begon de heersende grens tussen de grootburgerij en de kleinburgerij steeds meer te vervagen. (“Bad Dream Houses”, 2005 p.3) In realiteit werd de visie van de Moderne beweging niet gevolgd. De Vlaamse keukens en badkamers werden dan wel gemoderniseerd maar burgerwoningen behielden de burgerlijke façade en het leven dat afspeelde tussen de voor- en achterkant van de woning. De modernisering werd meer als een methode gebruikt om “erbij te horen”. De technisch uitgeruste “werkcel” veranderde in een statussymbool: “Heb je mijn nieuwe keuken al gezien?” (“Bad Dream Houses”, 2005, p.3) Ironisch genoeg, verschoof het kookgebeuren voor een deel naar andere ruimten in en rond het huis o.a. barbecueën werd een populaire activiteit. (De Vos, 2012, p.97)
57
TRADITIONEEL VERSUS MODERN “Goed werkmateriaal en prima technische hulpmiddelen brengen veel meer op voor de huishouding aan genot, gemak en geld dan “showmeubelen” zoals: rooktafel, barmeubel, bijzettafeltjes, enz. Een dressoir of bankstel is beter te missen dan een stofzuiger.”, aldus de middenveldorganisaties. (De Vos, 2012, p.99) De rationele keuken werd vormelijk afgebeeld als een kleine werkkeuken met een strak design. Zo was de keuken voorzien van aansluitende werkbladen en kasten maar ook van technische voorzieningen zoals een fornuis en een gootsteen met lopend water. (De Vos, 2012, p.97) Vanaf 1955 werden gelijkaardige keukens geïntroduceerd bij de twee Belgische sociale huisvestingsmaatschappijen NMGWW en NMKL. (De Vos, 2012, p.98) De overgang tussen de voor- en achterkant was duidelijk merkbaar door een stijlbreuk tussen enerzijds het traditionele, verburgerlijkte interieur en anderzijds de gemoderniseerde keuken en badkamer. Zo was het eveneens niet abnormaal om de “hightech” keuken rustiek in te richten, wat wijst op een nostalgisch verlangen naar het archaïsche huis.
Ook de “dubbele tafel” wijst op het behoud van de “burgerlijke dubbelheid” (fig. 1.30). De tafel in de keuken werd dagelijks gebruikt in tegenstelling tot de tafel in de eetkamer die enkel werd gebruikt voor bijzondere gebeurtenissen. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.3) Hierbij kan opgemerkt worden dat de “dubbele tafel” vandaag de dag nog steeds een veel voorkomend gebruik is in onze woningen en een voortvloeisel is uit het burgerlijke, representatieve huis. De tweede tafel, ironisch genoeg, is vaak onderbenut.
fig. 1.28 (linksboven) “Een praktische aangename keuken” (1962) Bron: De Vos, E. (2012). Verschuivingen in de wooncultuur van de jaren zestig en zeventig. Van Mensen en Dingen: tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 10(2), p.60. fig. 1.29 De “dubbele tafel” met links de tafel voor bijzondere gebeurtenissen en rechts de dagelijkse eettafel. Bron: De Vos, E. (2012). Hoe zouden we graag wonen? Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.146.
Belgisch bouwlandschap in de maak
Elke kamer heeft een functie In de tweede tijdsperiode, de jaren ’50 en ’60, ontwikkelen de woning en de keuken zich verder. De woonkeuken in de traditionele woning evolueert naar een aparte werkkeuken. De sociale functie die voorheen aanwezig was, verdwijnt en wordt vervangen door functionaliteit. Ook hier merken we dat de keuken slechts maar één functie dient te hebben: een werkplek. Een ruimte die volledig was aangepast aan zijn doel, werd aanzien als “comfort”. Als gevolg hiervan werden niet alle ruimten optimaal gebruikt en evolueerden woningen naar steeds groter wordende wooneenheden. Ondanks de modernisering, behielden vele woningen een burgerlijke façade en werd de “hightech” keuken nostalgisch ingericht. Langzaamaan werd dan ook de volwaardige keuken in kleinschalige woningen of appartementen vervangen door een multifunctionele kitchenette. Hieruit kan geconcludeerd worden dat wooncultuur gestuurd werd vanuit twee tegengestelde discours, enerzijds het verlangen naar het verleden en het behoud van het traditionele en anderzijds de opkomende moderniteit die zorgt voor allerlei, vaak technisch georiënteerde, vernieuwingen.
Groeiend individualisme Gedurende de jaren ‘50 - ‘60 werd België geconfronteerd met een hoge woningnood in steden. Al sinds het interbellum heerste er een woontekort in België maar door de Tweede Wereldoorlog nam dit alleen maar toe. Het was dan ook één van de belangrijkste uitdagingen van de Belgische overheden om deze problematiek op te lossen. Door de ontbrekende rol van de overheid werden twee tegenstrijdige discours over wonen opgesteld. De socialisten waren voorstanders van een meer collectivistische samenleving waarin gemeenschapszin centraal stond. Dit werd vertaald in groepswoningbouw met gemeenschappelijke voorzieningen in stedelijke agglomeraties aangezien de woningnood daar het hoogst was. De katholieken daarentegen waren voorstanders van het bouwen van een eigen, private eengezinswoning op het platteland. Aangezien het merendeel van de Vlamingen katholiek waren, was er een sterk verlangen naar een individuele woning op het platteland. Door de invoering van de Wet De Taeye in 1948, een subsidiewet, werd het mogelijk om dat verlangen om te zetten in het kopen van een verkaveling en het bouwen van een eigen eengezinswoning. De afwezigheid van een ruimtelijke regelgeving heeft er dan ook voor gezorgd dat de bebouwing weinig gestructureerd verlopen is en vele banale woningen het platteland domineren.
59
De Wet De Taeye heeft het uitzicht van het Belgische bouwlandschap bepaald. Technisch gezien, zijn deze woningen weinig innoverend te noemen. Wel heeft de wet ervoor gezorgd dat het woningtekort drastisch verminderd is. Ironisch genoeg, focust ook vandaag het beleid van steden zich op nieuwbouwprojecten en uitbreidingen aan de stadsranden om het woontekort op te lossen. Het drieluik reageert hierop door te focussen op de leegstand binnen de stadsgrenzen. In tegenstelling tot het huidige beleid, richt “The Future is Small” zich tot het gebruik van de bestaande restruimte. In de toekomst moeten we met meer wonen op minder ruimte, dit kan verwezenlijkt worden door intelligente, kleinschalige woningen te ontwerpen. De onderbenutte binnengebieden in bouwblokken kunnen worden verdicht met microwoningen om antwoord te bieden op de woonnood. Wel dienen we kwaliteitsvol te verdichten zodat de leefkwaliteit van de bebouwing in eerste orde niet in gedrang komt. Doordat het merendeel van de Vlamingen collectieve hoogbouwprojecten associeerden met de collectiviteit in kazernes en beluiken, wordt in de derde paragraaf duidelijk dat dit dan ook het einde betekende voor hoogbouwprojecten. Het gros van de Vlamingen wou zich onderscheiden door een individuele, private eigendom te verwerven. Door de Wet De Taeye werd dit dan ook een evidentie.
Vanaf de Tweede Wereldoorlog werd België geconfronteerd met een versneld verstedelijkingsproces. Steden werden uitgebreid naar de stadsgrenzen en steeds meer mensen trokken weg uit de stad richting het platteland. Op het platteland vond een wildgroei aan verkavelingen plaats met herhaaldelijk identieke woningen in traditionele stijl.
fig. 1.30 De Taeyewoningen in de Jozef Van Poppelstraat in Antwerpen (1952) Bron: De balans van Braem (2017). De ‘Taaie woning’. Geraadpleegd op 18 mei 2018 via http://www. debalansvanbraem.be/braem_ over_bouwen/de_taaie_woning.
61
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur
Waarvan droomt de Vlaming? Woonvertogen in de jaren ’70 - ’80 De fermette als ideale woonvorm
Voor de derde tijdsperiode heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen: “Hoe zouden we graag wonen?” van dr. ir. architect en ruimtelijke planner Els de vos dat zich richt op de geschiedenis van het wonen in de decennia 1960 - 70 en het reeds aangehaalde artikel “Bad Dream Houses” van Bart Verschaffel. TWEEVOUDIG STANDPUNT In de jaren ’50 waren de socialisten voorstanders van sociale huisvesting met collectieve huishoudvormen. Het socialistische tijdschrift Stem der Vrouw had voornamelijk oog voor hoogbouwprojecten zoals de appartementsblokken op het Kiel van Renaat Braem uit 1953 en schonk weinig aandacht aan het platteland. Het stedelijke appartement werd geprezen als de ideale woonvorm voor het gezin. De nationaal ondervoorzitster Jeanne Van der Veken verklaarde in 1953: “Aan diegenen die beweren dat de woningcomplexen aan het gezinsleven schaden, zeggen wij ronduit niet hun mening te delen. Het gezinsleven heeft de waarde die de leden waaruit het gezin bestaat, het zullen kunnen en willen geven. Een familie van een hoog moreel peil, welke een groot belang hecht aan het gezinsleven, kan zowel in de flatwoning als in de ééngezinswoning haar levenswijze opbouwen.” (De Vos, 2012, p.250)
In de jaren ’60 werd het duidelijk dat de sociale woonwijken niet echt populair waren bij de bevolking. Binnen de socialistische partij kwam al snel onenigheid over hoogbouw versus laagbouw maar ondanks de uiteenlopende meningen bleef Stem der Vrouw optimistisch over het wonen in een (sociaal) stedelijk huurappartement. (De Vos, 2012, p.250)
63 In de jaren ’70 werd de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid opgericht. In het ledenblad Golflengte Cultuur werden de onderwerpen architectuur en ruimtelijke ordening af en toe aangekondigd. In augustus 1969 publiceerde het blad twee foto’s met daaronder de vraag: “Waarvan droomt U? Van een hypermodern appartement in deze luxueuze building, of van dit huis op de heuvel te midden van de ongerepte natuur?” In tegenstelling tot de jaren ’50 met hoogbouw werd nu de fermette als ideale woonvorm vooropgesteld (fig. 1.32). (“Verschuivingen in de wooncultuur”, 2012, p.63) DE FERMETTE In de jaren ‘70 en ‘80 was de fermette de meest courante woonpraktijk in Vlaanderen. Aangezien de fermette zich voornamelijk buiten de stad situeert, wordt deze ontwikkeling slechts kort toegelicht. Doordat de fermette zich positioneerde op het platteland kon de bewoner tot rust komen in zijn private tuin. Daarnaast gaf het de bewoner ook een gevoel van onafhankelijkheid, warmte en intimiteit doordat de bewoner zijn woning naar eigen smaak kon bouwen en inrichten. Dit alles was te danken aan het liberale bouwbeleid dat het privé-initiatief aanmoedigde. Initieel, was het comfort van elektriciteit, gas, televisiedistributie, enzovoort. weggelegd voor de stedelingen maar dankzij de fermette kon de plattelandsbewoner nu ook beschikken over voldoende comfort. Daarnaast zorgde de auto ervoor dat bewoners snel in de stad geraakten en nog steeds konden gebruik maken van de stedelijke faciliteiten. (De Vos, 2012, p.250)
fig. 1.31 (links) “Waarvan droomt U? Van een hypermodern appartement in deze luxueuze building of van dit huis op de heuvel te midden van de ongerepte natuur?” Bron: De Vos, E. (2012). Hoe zouden we graag wonen? Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.249. fig. 1.32 “Fami-Home” van Guillaume Bijl was een installatie op de Biënnale van Venetië in 1988 en drijft de spot met
Vanaf de jaren ’90 werd de fermette vervangen door een duurdere en luxueuzere variant, de pastorijwoning. Door de pastorijwoning kan de gegoede klasse zich differentiëren van de “gewone” fermette-bewoner.30
de fermette. Bron: Gielen, E. (2012). Kitsch, wooncultuur en architectuur in Vlaanderen (1950-2010) (master thesis). Geraadpleegd op 3 april 2018 via https://lib.ugent.be/fulltxt/ RUG01/001/887/241/RUG01001887241_2012_0001_AC.pdf, p.96. 30
Loeckx, A. (2006). Wonen
uit de fabriek. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.230-247. Antwerpen: SnoeckDucaju, p.246.
De televisie als “gelukte huiselijkheid”
DRIE WOONMODELLEN SAMENGEVOEGD TOT EEN WOONCULTUUR Bart Verschaffel omschrijft de dominante wooncultuur als een combinatie van drie woonmodellen namelijk het archaïsche keukenhuis, het burgerlijke, representatieve huis met zijn voor- en achterkant, en het moderne wonen. De burgerlijke representatiecultuur is terug te vinden in de voorzijde van het huis. De voorzijde van het huis toont de degelijkheid van wat er achter de façade schuilgaat en mag dus gezien worden. De voordeur wordt gebruikt om “gasten te ontvangen”. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.3) Belgen leven ook vandaag nog steeds in een relatief gesloten sociaal milieu. Daarnaast zijn woningen ook gemoderniseerd met technische installaties, een keuken die nu terug meer fungeert als een “leefkeuken” en een badkamer die kan gezien worden als een nieuw “spa-oord”. Het oude, landelijke wonen vindt men dan weer terug in de gewoonte dat de keuken, die nu vaak gezien wordt als de leefkeuken, een ”centrum” functie blijft bewaren. Ook al is de woonkamer burgerlijk ingericht met representatieve meubels en voorwerpen toch is het daardoor “een bleke variant van de domestieke sociabiliteit: de gezelligheid van het ‘onder elkaar zijn’ “. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.3)
Modern of toch niet? Moderne woningen lijken zich althans te differentiëren van het zoals hierboven beschreven woonmodel. De woningen zijn door hun open planindeling en grote glaspartijen beduidend “anders” dan het dominante woonmodel. Waarbij het dominante woonmodel de burgerlijke verdubbeling een traditie was, is het principe van de opdeling tussen de vooren achterkant vaarwel gezegd in de moderne woning. De keuken is nu getransformeerd naar een leef- én werkplek. De aansluiting tussen de keuken en de leefruimten onderscheiden zich merkelijk van het dominante woonmodel. Opmerkelijk hierbij is dat na alle vernieuwingen het programma van de woning en de indeling van de ruimten hoegenaamd hetzelfde is gebleven. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.4) De hedendaagse woonarchitectuur gaat er nog steeds vanuit dat het probleem van het wonen kan opgelost worden door het bouwen van een “nieuw” huis. De vorm en het uitzicht veranderen dan wel, het woonprogramma en de woonindeling blijven onveranderlijk. Het individuele wonen is nog steeds van kracht. De enige activiteiten die men kan uitoefenen in onze woningen is koken en niet te vergeten (samen) gezellig nietsdoen.
65 “De plaats van de dingen en de mensen ligt vast, de functies van de ruimtes zijn duidelijk, het leven is vooraf bedacht.” (“Bad Dream Houses”, 2005, p.4) HET GEZIN BREIDT UIT In de jaren 1960 maakte het televisietoestel zijn intrede en werd daarbij al snel het populairste “gezinslid” van de hele familie. In 1970 hadden al ruim 6 op 10 gezinnen een televisietoestel. Het nieuwe “wonder” werd enthousiast onthaald omdat het gezelligheid bracht in het gezin. Men zag het televisietoestel dan ook als een uitgelezen kans voor het verspreiden van educatieve informatie over de vorming van de Nederlandse taal, het gevoelsleven, enzovoort. De televisie zou zorgen voor een goedkope en gezonde ontspanning, een kennisverhoging en bijdragen tot nieuwe inzichten bij de bevolking. (De Vos, 2012, p.159) Ondanks de educatieve waarde zou de televisie ook gezien worden als “de indringer die de rust, warmte en de intimiteit van het familieleven zelf, drie eigenschappen die aan de schouw werden toegeschreven, verstoorde”. (De Vos, 2012, p.159) In realiteit bracht het televisietoestel het gezin bij elkaar en werd het gezien als een vorm van de “ideale huiselijkheid” (fig. 1.34). Televisiezenders presenteren ook vandaag nog programma’s zoals Thuis en Familie die de “gelukte huiselijkheid” afbeelden. Het televisietoestel kan dus gezien worden als de nieuwkomer waar het huis en het hele gezin op hebben gewacht. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.5)
fig. 1.33 Haard en televisie broederlijk naast elkaar. Bron: De Vos, E. (2012). Hoe zouden we graag wonen? Leuven: Universitaire Pers Leuven, p.167.
67
Wildgroei aan verkavelingen
Naar multifunctionaliteit De individuele woning is geëscaleerd tot een plaag. Net als in de jaren ’50 en ’60, wordt in de jaren ’70 en ‘80 duidelijk dat de wooncultuur gestuurd wordt vanuit twee tegenstelde discours. De bewoner wordt voor de keuze gesteld: een hypermodern, technologisch uitgerust appartement of een woning met een nostalgische uitstraling ingericht met hedendaags comfort op het “platteland”. Het principe van de opdeling tussen de voor- en achterkant is vaarwel gezegd en de keuken is (net zoals de traditionele woning) getransformeerd naar een leef- én werkplek. De idee om de keuken slechts maar één functie toe te kennen, is geëvolueerd naar een multifunctionele leefruimte. De leefkeuken die tevens ook de leefruimte vormt, voedt het familiale leven. Ook de dubbele tafel verdwijnt en wordt vervangen door een grote tafel waaraan iedereen gezamenlijk eet en werkt.
Hoe kan deze individualistische tendens doorbroken worden? En hoe kan de Vlaamse wooncultuur hervormd worden in een meer inclusieve samenleving? In het laatste hoofdstuk tracht ik hierop een antwoord te formuleren.
Wilde wonen Daarnaast kan de opkomst van de televisie gezien worden als een extra impuls voor de vorming van het individualisme. Ook vandaag is de avondactiviteit van de meeste gezinnen reeds bepaald: televisie kijken. Overwegend door de Wet De Taeye verloor het platteland voorgoed haar landelijke uitzicht en werd het opgedeeld in tal van verkavelingen. Op grote schaal evolueerde Vlaanderen naar slingers aan bebouwing.
fig. 1.34 Wildgroei aan verkavelingen Bron: Cock, A., De Meulder, B., Notteboom, B., & Schreurs, J. (1999). Sleutelen aan het Belgische landschap. Oase, 52, p.100.
DEEL I — De Vlaamse wooncultuur
Kan België transformeren naar het schoonste land ter wereld?: Woonpraktijk in de jaren ’90 tot nu Wat betekent “wonen”?
“Dit alles is vreselijk om schrijven. Ik doe niet het minst aan welke politiek ook ik spreek slechts als architekt, iemand die van orde en schoonheid houdt en hard roept om niet medeplichtig te zijn aan de chaos en de lelijkheid die over ons heen gaan als een stinkende vloedgolf! Kàn het dan anders? Natuurlijk kan dat! Het volstaat logisch te denken en dan planmatig te handelen. We kunnen zo hard fietsen en voetballen, laten we eindelijk proberen eens te denken. Laten wij België - Vlaanderen en Wallonië - behandelen als een samenhangend organisme dat ziek is maar genoeg levenskracht bezit om het schoonste land ter wereld te worden, de Stad België.” (Braem, 1968, p.63-64) Voor de laatste tijdsperiode, de jaren ’90 tot nu, heb ik het boek “Wonen. Bouwstenen voor een habitologie” van Sylvain De Bleeckere en Danny Windmolder gelezen. De auteurs vatten hun tienjarig onderzoek naar de fenomenologie van het wonen gekoppeld aan een concreet ontwerpend onderzoek naar een 3G-woning of drie generatiewoning, samen in het boek. Ook de documentaire “Plannen voor plaats” “Of hoe de Vlaamse Bouwmeester ruimte wil maken voor mens en natuur” - geregisseerd door Nic Balthazar – was een aanvulling voor het onderzoek aangezien het ingaat op de huidige woonproblematiek en op zoek gaat naar nieuwe ruimtelijke projecten.
69
71 WERELDWIJD “WONEN” Door de opkomst van nieuwe communicatiemiddelen waaronder de smartphone, de digitale postbus, enzovoort. kunnen we stellen dat de wereld zowel een kleinere als grotere wereld is geworden. Globalisering heeft ervoor gezorgd dat de afstand tussen (internationale) kennissen, vrienden, familieleden maar ook gezinsleden verkleind is (fig. 1.36). Vrijwel iedereen is op elk moment van de dag bereikbaar en heeft op elk moment alle informatie bij zich door o.a. zijn smartphone. Toegenomen mobiliteit en telecommunicatie hebben ervoor gezorgd dat de wereld meer bekend terrein is geworden. Juist doordat men het gevoel heeft dat de wereld bekend terrein geworden is, worden plekken minder betekenisvol gevonden. Woonen werkplekken evolueren naar knooppunten van sociaal verkeer waar we met iemand, deze keer niet virtueel, afspreken. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.5) Bart Verschaffel stelt dat de woning geen “adres” meer heeft omdat we door één zoekterm in te tikken in een webbrowser reeds over voldoende informatie beschikken van een persoon. Hierbij verliest de façade en de schone aankleding van het huis zijn representatieve waarde. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.5) (Afspreek)plaatsen zijn niet meer permanent omdat ze niet op voorhand dienen vastgelegd te worden en evolueren bijgevolg naar wisselende en kortstondige verblijven. De betekenis van “thuis” wijzigt aangezien “thuis” niet meer wordt beschouwd als die ene plek waar familieleden op elkaar wachten. Connecties zijn niet langer gehecht aan een huis of een plaats maar maken gebruik van een “gebied”. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.6) Gewijzigde betekenis “Wonen betekent: werken, studeren, lezen, zich ontspannen, eten, slapen, vrienden ontvangen, converseren, enz. Aan al deze vele vormen van levensuitingen en levensbehoeften moet een goede woning beantwoorden. Het is dan ook wel niet zó eenvoudig en gemakkelijk onze woning goed, doelmatig, schoon en gezellig in te richten. Anderzijds echter is het nu wel ook niet zó moeilijk. Doch wij moeten er iets voor over hebben. Wij kunnen het leren. En vooral, niet alleen de huismoeder, die er vanzelfsprekend de voornaamste rol in toegewezen krijgt, doch al de bewoners moeten er zich voor inspannen en er het hunne toe bijdragen.
Vooral zal de woning getuigen van de persoonlijkheid van vader en moeder, maar ook van de persoonlijkheid in wording van de groter wordende kinderen”, aldus architecte d’Hellem-De Vloed in 1967. (De Vos, 2012, p.18) Een halve eeuw geleden zag men de woning als een zoektocht en een uitdaging om de sociale betrouwbaarheid en degelijkheid van de bewoners, elk op hun eigen manier, te tonen. Nu deze niet langer het toonbeeld is van de bewoners, is de woning geëvolueerd naar een zeer intieme en private omgeving. Aangezien de woning enkel bezocht wordt door een aantal bekenden en zijn representatieve waarde heeft verloren, verschuift het gesprek naar het onderwerp: Wat kan men in de woning doen? Bart Verschaffel kaart aan dat we nog steeds nieuwe manieren zoeken om de mythe van het “gelukte wonen” uit te beelden en daarbij het huis beschouwen als het maatgetal en als de voornaamste “integrator” van wat in een leven gebeurt. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.6) Maar is het geen tijd om het oude woonprogramma aan de kant te schuiven en plaats te maken voor nieuwe woonstrategieën?
fig. 1.35 Wereldwijd wonen schematisch voorgesteld
Duidelijke roep om nieuwe woonconcepten VASTE WOONTRADITIES IN VRAAG GESTELD Door de veranderende omstandigheden in de samenleving stroken de huidige noden van de stad niet met onze bestaande wooncultuur. Er is een disharmonie tussen de vaste woontradities en de actuele, maatschappelijke vraag.31 In het verleden is onderzoek gevoerd naar alternatieve woonvormen door literaire teksten, artistieke experimenten, reisreportages, enz. maar deze werden nauwelijks behandeld in architectuurtijdschriften. Enkel de “types” die gereproduceerd kunnen worden zoals de loftarchitectuur krijgen belangstelling. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.6) Hierdoor is er een gebrek aan concrete initiatieven met een vernieuwend woonconcept in Vlaanderen. Dit heeft als gevolg dat het Vlaamse woonaanbod voornamelijk gedomineerd wordt door twee traditionele woonmodellen namelijk het huis en het woonblok. Steeds meer steden maken ruimte vrij voor collectieve woonvormen maar door tal van culturele, ruimtelijke en fiscale barrières zijn deze “nieuwe” samenlevingsvormen voorlopig enkel haalbaar en toegankelijk voor de rijkere middenklasse. Om te komen tot een duurzaam project is het noodzakelijk dat administratie en burgerinitiatief samenwerken op een constructieve wijze. Dit is al te vaak niet het geval. Regelgeving en bureaucratie staan innovatie in de weg. In het geval van duurzaamheid is innovatie, met betrekking op collectieve actie, echter cruciaal. Architectuur is meer dan alleen “bouwen”.
Plannen voor plaats “Wonen in de toekomst” is een uitermate, actueel thema geworden omdat België zo goed als volgebouwd is, bouwgronden een schaars en erg duur goed geworden zijn en er een noodzaak is om het bestaande, verouderde patrimonium duurzaam te renoveren. De documentaire “Plannen voor plaats” “Of hoe de Vlaamse Bouwmeester ruimte wil maken voor mens en natuur” - geregisseerd door Nic Balthazar - gaat in op deze problematiek en gaat eveneens op zoek naar nieuwe ruimtelijke projecten.31 Volgens Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck ligt de toekomst van het wonen in onze steden. Door enerzijds onze stads- en dorpskernen te gaan verdichten met behulp van hoogbouw en huizen en door anderzijds compacter en kleiner te gaan wonen, wordt de open ruimte gespaard. De compacte collectiviteit die gerealiseerd wordt, zorgt ervoor dat we meer als dorpen in de stad gaan leven. Deze compacte “mini stadjes” hebben als voordeel dat er meer voorzieningen aanwezig zijn en er meer open en groene ruimte gevrijwaard wordt. De stad bestaat niet alleen uit gebouwen maar ook uit collectieve ruimte. De collectieve ruimte wordt als sociaal bindmiddel voor de samenleving gebruikt.
31
De Bleeckere, S., &
Windmolders D. (2015). Wonen. Bouwstenen voor een habitologie. Leuven: Uitgeverij Acco, p.81. 32
Team Vlaams Bouwmeester
(2017). Plannen voor plaats. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www. vlaamsbouwmeester.be/nl/ nieuws-publicaties/plannenvoor-plaats.
73 We moeten evolueren naar een minder individualistische samenleving waar collectieve woonprojecten, die meer kwaliteiten te bieden hebben dan private wooneenheden, domineren.32 Deze kwaliteit gestuurde aanpak met aandacht voor sociale diversiteit zorgt ervoor dat de levenskwaliteit in onze steden verhoogt en er een aangename leefomgeving gecreëerd wordt. Ook de ontwikkeling van nieuwe modellen van procesvoering (participatie, publiek-private samenwerking, enz.) bieden de mogelijkheid om te evolueren naar een beter uitgeruste en meer inclusieve samenleving. (Team Vlaams Bouwmeester, 2017) NAAR EEN HAALBAAR VLAAMS WOONMODEL Het ontwerpen en realiseren van collectieve woonvormen vormt vandaag de grootste uitdaging voor de architect. Hij is genoodzaakt om deel te nemen aan deze collectieve modellen om kwalitatieve, betaalbare woningen in de stad mogelijk te maken en eveneens te beantwoorden aan de ecologische eisen van zuinig energieverbruik. “Om te lukken moet het wonen blijkbaar mislukken.” Bart Verschaffel schrijft dat architecten geen woningen meer moeten ontwerpen vanuit een verouderde, ongeschikte logica. (“Bad Dream Houses”, 2005, p.6) Steden bevatten een deel van het antwoord op het woonvraagstuk. Of we echter het historisch gegroeide “wilde wonen” buiten de steden volledig moeten wegvagen om te komen tot een compact stedelijk Vlaanderen laat ik in het midden. Wonen in de toekomst betekent onvermijdelijk verdichten. Kleinschalige woningen moeten een antwoord bieden op de reeds heersende woonnood en het toenemende bevolkingsaantal. Kleinschalige woningen geplaatst in een collectief geheel zorgen voor een ruime keuze aan voorzieningen en activiteiten en laten bewoners deel uitmaken van een letterlijke “samen-leving”. Naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur Door de samenwerking tussen drie thesissen vindt er reeds een hervorming van de Vlaamse wooncultuur plaats. De eerste thesis “RE_ACT” van Annelies De Langh lost het conflict tussen diverse actoren op zodat de restruimte vrijkomt.
De tweede thesis “Collectieve enfilade vs. stedelijke enclave” van Sofie Dascotte gaat deze vrijgekomen restruimte gebruiken om bouwblokken aan elkaar te koppelen zodat collectieve functies geïntegreerd kunnen worden. De derde thesis “The Future is Small” linkt de vrijgekomen leegstaande ruimte aan de huidige vraag naar kleinschalige woningen voor alleenstaanden. Door de combinatie van deze drie thesissen vindt een hervorming plaats op macro-, meso- en microschaalniveau van het stedelijke weefsel. Zo kunnen we naar een flexibele, toekomstgerichte stad evolueren waar collectieve woonvormen voor alleenstaanden aantrekkelijk worden.
fig. 1.36 Uit de documentaire “Plannen voor Plaats” waar een autosnelweg is veranderd in een voetgangerszone. Bron: Team Vlaams Bouwmeester (2017). Plannen voor plaats. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www. vlaamsbouwmeester.be/nl/ nieuws-publicaties/plannenvoor-plaats. 33
Hertveld, T., & Robberechts,
C. (producers), en Balthazar, N. (regisseur). (2017). Plannen voor plaats [documentaire]. België: Team Vlaams Bouwmeester.
Vijf ingrepen als reactie op de Vlaamse wooncultuur
Uit het theoretisch onderzoek naar de Vlaamse wooncultuur heb ik vijf ingrepen geformuleerd als reactie op de Vlaamse wooncultuur. Deze vijf ingrepen vormen de basis voor het ontwerpend onderzoek (fig. 1.37). Microwoning als reactie op het “Existenzminimum” Zoals reeds vermeld, zijn we genoodzaakt in de nabije toekomst kleiner te gaan wonen. In het verleden is er reeds nagedacht over “de woning voor het bestaansminimum” maar daar werd uitsluitend ontworpen vanuit grondplannen met ingetekend, multifunctioneel meubilair zonder dat er werd nagedacht over het uitzicht of de vormgeving van de architectuur. Gegevens zoals vloeroppervlakte, volume, raamoppervlakte, enz. werden als relevant beschouwd. De microwoning zal multifunctioneel en ruimtelijk ontworpen worden zodat de “zuivere vierkante meter ervaring” doorbroken wordt en de bewoner een aangename woonervaring heeft. Multifunctionaliteit als reactie op elke kamer heeft een functie Private woningen worden met duidelijk afgebakende ruimten ontworpen. De traditionele kamerindeling wordt gedachteloos herhaalt in woningen.
Om een ruimtelijke, minimale woning te kunnen ontwerpen, is het van belang niet te ontwerpen vanuit traditionele kamerindelingen maar net ruimten te ontwerpen die optimaal benut worden en voor meerdere doeleinden gebruikt kunnen worden. Zo heeft een kamer niet één functie maar meerdere functies. Daarnaast hebben deze flexibele woonlagen als voordeel dat ze kunnen aangepast worden aan de verlangens van de gebruikers. Gemeenschap als reactie op individualisme Doordat de open ruimte steeds schaarser en schaarser wordt, moeten we afstappen van het Vlaamse woonideaal, namelijk het bouwen van individualistische woningen op het “platteland”. In dit ontwerpvoorstel worden alleenstaanden gestimuleerd om te kiezen voor vloeibare microwoningen in een collectief geheel. Door microwoningen deel uit te maken van een gemeenschap, kunnen activiteiten gezamenlijk georganiseerd worden en kan ruimte bespaard worden. De microwoningen worden in groep geplaatst in de pit van het bouwblok zodat bewoners ongedwongen met elkaar in verbinding komen te staan. De collectieve ruimte wordt met andere woorden gebruikt als sociaal bindmiddel, waar diversiteit gestimuleerd wordt.
75
Collectief netwerk als reactie op comfort Doordat we niet langer meer gehecht zijn aan een huis of een plaats maken we gebruik van een “gebied”. De bewoners van een microwoning kunnen gebruik maken van het collectieve “gebied” of netwerk op mesoschaal. Door het reeds gerealiseerde collectieve netwerk, wordt er niet ingeboet aan comfort. Wel dient er een afweging gemaakt te worden over welke functies privaat of collectief kunnen zijn. Verdichting als reactie op het wilde wonen Wonen in de toekomst betekent onvermijdelijk verdichten. In Vlaanderen is er ruimte genoeg maar deze is grotendeels onderbenut. Zo maakt dit onderzoek gebruik van de leegstaande gebouwen en percelen en de pit van het bouwblok waar nu hoegenaamd geen gedefinieerde activiteit plaatsvindt. Kleinschalige woningen moeten een antwoord bieden op het toenemende bevolkingsaantal en de heersende woonnood.
fig. 1.37 Vijf ingrepen schematisch voorgesteld
77
DEEL II — Het ontwerpexperiment: Naar een hervorming van de Vlaamse wooncutluur CULTUUR VAN HET VLUCHTIGE VLOEIBARE MINIMUMWONINGEN IN EEN COLLECTIEF GEHEEL
Het bouwblok
Het programma
Het ontwerp
Community Land Trust
79
MICRO — The Future is Small
DEEL II — Het ontwerpexperiment
Naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur
Het ontwerpexperiment is noodzakelijk in de maatschappelijke zoektocht naar nieuwe collectieve woonconcepten in Vlaanderen die het individualistische wonen overstijgen en een minder interessant gegeven maken. Uit een gesprek met enkele vrienden op café leid ik af dat het gebrek aan privacy één van de voornaamste redenen is dat ze nog steeds zouden kiezen voor een individuele woning. Collectieve woningen voor hen dienen zeker te beschikken over een eigen buitenruimte. Het doel is althans met dit ontwerpexperiment het tegendeel te bewijzen. Wonen op microschaal in een collectief geheel kan wel aangenaam wonen zijn zonder dat de bewoners moeten inboeten aan privacy.
De ‘How’ is de strategie die erachter schuilt. Door het drieluik wordt de restruimte en het binnengebied vrij gemaakt in het bouwblok en kan deze leegstaande ruimte gebruikt worden zodat minimaal wonen geïntegreerd kan worden. De ‘What’ is een ontwerpexperiment dat op zoek gaat naar de architecturale vormgeving van vloeibare microwoningen in een nieuw, collectief woonmodel. Alvorens ik start aan het ontwerpen van vloeibare microwoningen, onderzoek ik enkele Japanse woonmodellen. Daaruit filter ik drie kwaliteiten die de grondslag zijn voor het ontwerp van vloeibare microwoningen.
Het ontwerpexperiment wordt gestuurd door de gouden cirkel van Simon Sinek. De cirkel bestaat uit drie ringen: ‘Why’ de binnenste cirkel, ‘How’ de middelste cirkel en ‘What’ de buitenste cirkel.33 Het ontwerpend onderzoek zal trachten een antwoord te formuleren op ‘Why’, ‘How’, ‘What’. De ‘Why’ in dit ontwerpexperiment is het hervormen van de Vlaamse wooncultuur aan de hand van vloeibare minimumwoningen in een collectief geheel als reactie op de woonnood en leegstand in stad en de individualistische samenleving.
34
TED (2010). How great
leaders inspire action. Geraadpleegd op 30 april 2018 via https://www.ted.com/ talks/simon_sinek_how_great_ leaders_inspire_action.
81
DEEL II — Naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur
Cultuur van het vluchtige
“Gebouwd op zeldzame, dure en gegeerde grond, is een huis hier eerder een modeproduct, net zoals een wagen of kledij.” (Archipel, 2016) Wij als Vlamingen bouwen woningen voor enkele honderden jaren maar is deze bouwtraditie nog relevant en haalbaar naar de toekomst toe? Hebben hedendaagse steden juist geen nood aan tijdelijke constructies en woningen die na x aantal jaren weer verdwijnen en plaats maken voor nieuwe projecten in de stad? Japan boeit en integreert me al geruime tijd door zijn cultuur van het vluchtige dat net het tegenovergestelde beoogt van onze Vlaamse bouwcultuur. Maar wat maakt de ruimte zo bijzonder in Japan? Wat maakt het zo ‘anders’ dan de Belgische bouwcultuur?
Het merendeel van de woningen wordt gebouwd door kleinschalige lokale ondernemingen of door bouwfirma’s. De frequentie van aardbevingen heeft als gevolg dat de bestaande gebouwen sterk verzwakken en beschadigd worden. Hierdoor ontstaat een cultuur van het vluchtige waarbij gebouwen gekenmerkt worden door een korte levensduur, een levensduur van minder dan 25 jaar. Zes op tien Japanse woningen worden geconstrueerd uit hout, een snelle en zuinige bouwmethode. Ook de invulling van de gebouwen bestaat uit lichte materialen met een korte duurzaamheid.
“Nothing is created in this culture without a reason. Everything has meaning in its appearance.”34 In 2016 telde Japan 127 miljoen inwoners.35 Het merendeel van de bevolking woont in steden waarvan quasi één derde gevestigd is in één van de grootste stedelijke concentratiegebieden, Tokio.36 Door zijn zeer dichtbevolkte stedelijke gebieden zijn Japanse architecten genoodzaakt om inventief om te springen met de schaarse ruimte. Het gebrek aan ruimte en de hoge bouwkost roepen vragen op rond de bewoonbaarheid. Zo’n 60% van de Japanse woningen zou bestaan uit eengezinswoningen waarbij de gemiddelde oppervlakte slechts 100 m² bedraagt voor gezinnen van 1 tot 5 personen. (Archipel, 2016)
35
Kupetz, A. (2011) Sublime.
New design and architecture from Japan. Berlijn: Gestalten, p.3. 36
Google (2016).
Bevolkingsaantal Japan. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www.google.be/ bevolkingsaantaljapan. 37
Archipel (2016). Archipel
van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// archipelvzw.be/nl/archief/ publicaties/343/expojapan-2016, p.6.
83
EEN ERVARING OP ZICH Een referentieproject “Project Aura” in Tokio is een ontwerp zonder keuken en badkamer omdat in de nabije omgeving een ruim aanbod aan noedel keukens en badhuizen beschikbaar zijn (fig. 2.1). In Japan worden badhuizen beschouwd als een sociale, culturele activiteit. Een badhuis of “sentō” biedt de mogelijkheid om op een ontspannende manier in contact te komen met andere mensen en zo vereenzaming tegen te gaan. Daarnaast heeft het ook tal van gezondheidsvoordelen, zo zou het het metabolisme en het immuunsysteem verbeteren. Het vertrekpunt van mijn ontwerpexperiment is duidelijk: Japan als referentiekader. Ik heb, met andere woorden, de Japanse badcultuur “sentō” en Japanse referenties van alleenstaande en kleinschalige, tijdelijke woningen, bestudeerd en als leidraad gebruikt doorheen het ontwerpexperiment. Door middel van deze referenties heb ik een onderscheid kunnen aangeven tussen enerzijds wat noodzakelijk is om kwalitatief, minimaal te kunnen wonen en anderzijds wat de architecturale kwaliteiten zijn om de “zuivere vierkante meter ervaring” te kunnen overstijgen.
Hieruit heb ik drie kwaliteiten gefilterd die de grondslag zijn voor het ontwerp. Flexibiliteit, energie-efficiëntie en de verwevenheid tussen mens en natuur zijn drie architecturale kwaliteiten die Japanse woningen rijk zijn en ik tracht toe te passen in het ontwerp voor een vloeibare microwoning.
fig. 2.1 (links) Project Aura in Toyko van het architectenbureau FOBA Bron: Allison, P., & Kojima, K. (2005). FOBA/ Buildings. New York: Princeton Architectural Press, p.35. fig. 2.2 Project Moriyama House in Tokio van het architectenbureau SANAA is gereduceerd tot de essentie. Er wordt een evenwicht gecreëerd tussen saamhorigheid en individualiteit. Bron: Afasia Archzine (2017). Ryue Nishizawa. Geraadpleegd op 30 april 2018 via http:// afasiaarchzine.com/2017/04/ ryue-nishizawa-16/.
85
DEEL II — Naar een hervorming van de Vlaamse wooncultuur
Vloeibare minimumwoningen in een collectief geheel Het bouwblok
Het ontwerpexperiment start vanuit de indeling van het bouwblok. Het ontwerp wordt toegepast op een hypothetische site zodat er geen grenzen zijn in het ontwerpend onderzoek. De afmetingen van het hypothetische bouwblok zijn bepaald aan de hand van de potentiekaart van het “Bouwblokkenboek: over het bouwboekenweefsel in Antwerpen, theorie en praktijk” samengesteld door Katrijn Apostel, Dirk Janssen en Filip Pittillion. De potentiekaart is in opdracht van het Bouwblokprojecten-team (Bbp-team) opgemaakt door het Henry van de Velde-instituut. De potentiekaart geeft een overzicht van de maat en de schaal van het binnengebied en de mogelijkheid om dit gebied verder te kunnen ontwikkelen, ongeacht welk bouwblok. Het dient als een hulpmiddel om te bepalen of bebouwing in tweede orde kan plaatsvinden (fig. 2.4).37 De potenties van een bouwblok zijn bepaald aan de hand van morfologische eigenschappen. De studie start vanuit een theoretisch bouwblok waarbij de bouwblokschil met bijhorende tuin in totaal 30 meter diep is (fig. 2.3). Enkel wanneer het bouwblok dieper is dan 60 meter is het mogelijk om bebouwing in tweede orde toe te voegen in de pit. Het onderzoek wordt opgedeeld in vier verschillende ontwikkelingspotenties afhankelijk van de grootte van de bouwblokpit. (Apostel, Janssen, & Pittillion, 2008, p.90)
fig 2.3 Het theoretisch bouwblok Bron: Apostel, K., Janssen, D., & Pittillion, F. (2008). Bouwblokkenboek. Over het bouwblokkenweefsel in Antwerpen, theorie en praktijk. Brussel: University Press Antwerp, p.90. 38
Apostel, K., Janssen,
D., & Pittillion, F. (2008). Bouwblokkenboek. Over het bouwblokkenweefsel in Antwerpen, theorie en praktijk. Brussel: University Press Antwerp, p.87.
87 Categorie 1 wordt omschreven als “Niet ontwikkelbaar als zelfstandige ruimte”. Onder deze categorie vallen de bouwblokken die vanwege hun vorm en/ of oppervlakte te klein zijn om te kunnen fungeren als een onafhankelijk binnengebied. Categorie 2 met als titel “Niet bebouwbaar” zijn bouwblokken met een pit die voldoende groot zijn om getransformeerd te worden tot groene, open ruimten. Net als categorie 1 is ook hier bebouwing in tweede orde niet van toepassing. Bij categorie 3 met als titel “Binnengebied beperkt ontwikkelbaar” is daarentegen beperkte, kleinschalige bebouwing wel toegestaan, gaande van ateliers, garageboxen tot losstaande woningen met een beperkte oppervlakte. Daarnaast dient men de specifieke condities van het bouwblok in acht te nemen zodat de ruimtelijke draagkracht niet in gevaar komt. Tot slot wordt categorie 4 omschreven als “Bebouwbaar binnengebied”. De onderzoekers zien deze bouwblokken als de meest gunstige maat en schaal om de pit verder te kunnen ontwikkelen met bebouwing in tweede orde. (Apostel, Janssen, & Pittillion, 2008, p.90) Categorie 4 wordt verder onderverdeeld in twee subcategorieën namelijk 4a) Bebouwbaar, I-, U- of L-vormige inplanting en 4b) Autonome ontwikkeling, bouwblok in bouwblok. (Apostel, Janssen, & Pittillion, 2008, p.91) De gekozen afmetingen voor de hypothetische site vallen binnen categorie 3: “Binnengebied beperkt ontwikkelbaar”. Het bouwblok is 92 meter diep en heeft een pit van 32 meter. Microwoningen kunnen tot een minimum gereduceerd worden zodat de ruimtelijke draagkracht van de bebouwing in eerste orde niet in gedrang komt.
fig. 2.4 (links) De potentiekaart Bron: Apostel, K., Janssen, D., & Pittillion, F. (2008). Bouwblokkenboek. Over het bouwblokkenweefsel in Antwerpen, theorie en praktijk. Brussel: University Press Antwerp, p.94. fig. 2.5 Categorie 1, 2 en 3 schematisch voorgesteld Bron: Apostel, K., Janssen, D., & Pittillion, F. (2008). Bouwblokkenboek. Over het bouwblokkenweefsel in Antwerpen, theorie en praktijk. Brussel: University Press Antwerp, p.92.
89
Binnen één bouwblok bevinden zich volgende collectieve zones: een leefzone met een keuken, een eetruimte en een zithoek, een groene zone met de mogelijkheid tot urban farming, een opbergzone aangevuld met een fietsenstalling. Daarbovenop worden door het collectieve netwerk tussen de verschillende bouwblokken nog diverse zones toegevoegd zoals een zone voor het organiseren van evenementen, een zone om te sporten, een zone waar allerlei ateliers gaande van kunst tot herstellingen kunnen plaatsvinden, een collectief badhuis en/ of een zwembad. Door de samenwerking tussen het meso onderzoek en het micro onderzoek wordt de leefkwaliteit van de buurt en het comfort van de minimale woning verhoogd.
BOUWBLOKKEN
BOUWBLOK
Naar aanleiding van de Japanse microwoningen integreer ik drie basisfuncties: douchen, slapen en ontspanning in de microwoning. Deze basisfuncties worden aangevuld met het collectieve netwerk op mesoschaal waar collectieve functies geïntegreerd worden in het binnengebied, in de leegstaande panden en op de leegstaande percelen.
MICROWONING
Het programma
+
+
fig. 2.6 (links) Het programma toegepast op het bouwblok fig. 2.7 Het programma schematisch voorgesteld op drie niveaus: microwoning, bouwblok en bouwblokken
91
Het ontwerp
Naar aanleiding van het voorgaande theoretisch onderzoek, “De Vlaamse wooncultuur: Op zoek naar steeds groter wordende wooneenheden”, reageert het ontwerpexperiment op de Vlaamse wooncultuur door vijf ingrepen: microwoning als reactie op het “Existenzminimum”, multifunctionaliteit als reactie op elke kamer heeft een functie, gemeenschap als reactie op individualisme, collectief netwerk als reactie op comfort en tot slot verdichting als reactie op het wilde wonen. Elke ingreep wordt gekoppeld aan het ontwerp en uitgebreid toegelicht. Daarnaast is het ontwerp geïnspireerd door Japanse voorbeelden waar woningen met een korte duurzaamheid gebouwd worden en waarden zoals flexibiliteit, energie-efficiëntie en verwevenheid tussen mens en natuur centraal staan. Microwoning als reactie op het “Existenzminimum” Hoewel de “Tiny House Movement” gericht is op het bouwen van kleine, tijdelijke en verplaatsbare woningen, richt de microwoning zich op kleinschalig wonen binnen de stadsgrenzen. De woning is ontworpen voor de groeiende groep alleenstaanden die compact, duurzaam, betaalbaar en in het hart van de stad willen wonen. Het ontwerpexperiment resulteert in twee ontwerpen.
De multifunctionele box heeft een minimale voetafdruk en bevat door zijn ingenieuze indeling drie basisfuncties: douchen, slapen en ontspanning. Doordat de multifunctionele box flexibel is, kan deze in elke vrijstaande ruimte van een woning geplaatst worden. Zo kunnen leegstaande panden, op een snelle, betaalbare en efficiënte manier herbestemd worden. Het tweede ontwerp, de vloeibare microwoning, is een totaal concept en onderscheidt zich daarmee van de multifunctionele box. Dankzij zijn minimale voetafdruk kan de microwoning op diverse locaties geplaatst worden. Zo kan de microwoning vrijstaand, gemeenschappelijk of tussen bestaande gebouwen gebouwd worden in de stad. In dit ontwerp wordt de vloeibare microwoning in groep geplaatst in de pit van het bouwblok. Vanwege de volwaardige hoogten en de diversiteit aan ruimten betuigt de microwoning van een ruimtelijkheid. Zo voorziet onder meer het grote glasoppervlak de woning van natuurlijk daglicht. Ondanks zijn minimale voetafdruk toont de microwoning dat ruimtelijk en karaktervol wonen gecombineerd kan worden.
Het eerste ontwerp bestaat uit een vloeibare multifunctionele box (fig. 2.9). fig. 2.8 Het bouwblok als casestudie
93 Multifunctionaliteit als reactie op elke kamer heeft een functie Het eerste ontwerp, de vloeibare multifunctionele box, kan in elke leegstaande ruimte van een woning geplaatst worden (fig. 2.9). De plug-in box heeft een minimale voetafdruk van circa 6 m². De multifunctionele box combineert drie basisfuncties in één verplaatsbare box. Aan de externe zijden van de box worden een zitbank, een boekenkast, een werktafel en een opbergkast georganiseerd. De trappen, die ook dienst doen als opbergladen, leiden naar het bed dat geplaatst is op de bovenkant van de box. In de binnenkant van de box is een badkamer met douche, toilet en een wastafel voorzien. Door zijn compacte afmetingen blijft de ruimtelijkheid van de kamer rondom de box bewaard. Zo heeft de bewoner de mogelijkheid om de plugin box vrij te positioneren in de leegstaande ruimte en kan op die manier zijn kamerindeling bepalen. Het tweede ontwerp, de vloeibare microwoning heeft een minimale voetafdruk van respectievelijk 12.6 m² en 16 m². Door zijn slimme en flexibele ontwerp heeft de microwoning veel toepassingen. Het grondplan is vrij gehouden zodat de bewoner zelf kan bepalen welke functies hij wil toekennen aan de woonlagen (fig. 2.10). Elke woonlaag is karaktervol ontworpen (fig. 2.11). Zo kan de gelijkvloerse kamer verruimd worden door een poort die rechtstreeks toegang geeft tot het collectieve plein. Elke microwoning is voorzien van een groot glasoppervlak dat een ruim zicht geeft over het terrein. Daarnaast zorgt een koepel in het dak voor de verwevenheid tussen mens en natuur. De woonlagen worden verbonden door een trap die eventueel kan afgesloten worden met schuifpanelen. Mede dankzij de diversiteit aan ruimte, de kamerindeling en de lichtkwaliteit wordt een aangename woonervaring gecreëerd. Gemeenschap als reactie op individualisme Door microwoningen te bouwen in een binnengebied van een bouwblok wordt er een tweestrijdig discours geformuleerd. Enerzijds pleiten we voor verdichting om een antwoord te kunnen formuleren op de heersende woonnood en anderzijds willen we zoveel mogelijk groen en open ruimte behouden in de binnengebieden.
De ontwerpopdracht bestaat uit de zoektocht naar het juiste evenwicht tussen de hoeveelheid bebouwing en het behoud van open ruimte. Daarnaast dient er nagedacht te worden over de relatie tussen de bebouwing in eerste orde en de microwoningen. Hoe positioneren de microwoningen zich in het binnengebied zodat er enerzijds open ruimte bewaard blijft en anderzijds de privacy van de bebouwing in eerste orde behouden blijft? De oplossing bestaat eruit de microwoningen aan de randen van het binnengebied te bouwen. Door de microwoningen te groeperen aan de randen van het terrein blijft de open ruimte gevrijwaard. Tussen de woningen ontstaan er intieme steegjes die een overgang vormen tussen enerzijds de private tuinen van de bebouwing in eerste orde en anderzijds de open ruimte. De steegjes zorgen voor een verrassingseffect en leiden de bewoners naar het open plein waar allerlei collectieve activiteiten georganiseerd worden. Tussen de steegjes en de woningen ontstaan er kleine sfeervolle plekken die omarmd worden door de microwoningen. Doordat elke woning voorzien is van een poort wordt het gebruik van de buitenruimte gestimuleerd en krijgt de tussenzone een betekenis. De woningen gaan door het gebruik van de tussenzone de rand van het terrein bepalen. De microwoningen zijn bijna identiek maar verschillen in bouwhoogte. Door de microwoningen op geringe afstand van elkaar te plaatsen wordt het gemeenschapsgevoel tussen bewoners aangewakkerd. De microwoningen transformeren als het ware in de voorgevel van de tuinmuren.
fig. 2.9 Vloeibare multifunctionele box met drie basisfuncties en een minimale voetafdruk van 6 m²
ZENITHAL LIGHT
A GLIMPSE OUTSIDE AN OVERALL VIEW
EXTEND YOUR ROOM
95
Voetafdruk: 12.6 m²
Voetafdruk: 16 m²
Bewoonbare oppervlakte: 30.9 m²
Bewoonbare oppervlakte: 24.2 m²
Voetafdruk: 12.6 m²
Voetafdruk: 16 m²
Bewoonbare oppervlakte: 30.9 m²
Bewoonbare oppervlakte: 24.2 m²
fig. 2.10 (links) Vloeibare microwoningen in een collectief geheel (1/3) fig. 2.11 Vier mogelijke indelingen van een vloeibare microwoning
NIVO 0
NIVO 1
97
NIVO 2
NIVO 3
fig. 2.12 Mogelijke indeling van een vloeibare microwoning met een bewoonbare opperlakte van 30.9 m²
99 Collectief netwerk als reactie op comfort De twee ontwerpen, de multifunctionele box en de vloeibare microwoning, worden verbonden met het collectieve netwerk op mesoschaal. De multifunctionele box en de vloeibare microwoning zijn ontworpen vanuit het gedachtegoed dat de drie basisfuncties: douchen, slapen, ontspanning, zouden worden aangevuld met een reeks collectieve functies (fig. 2.15). De multifunctionele box wordt geplaatst in een collectieve woning waar bewoners naast hun eigen kamer ook collectieve ruimtes hebben waar gezamenlijk gekookt en gegeten kan worden, feestjes georganiseerd kunnen worden, enzovoort. Ook de bewoners van de vloeibare microwoning maken gebruik van deze collectieve gebouwen verspreid over het bouwblok (fig. 2.17). Daarnaast takken de microwoningen op zodanige wijze aan op het open, collectieve binnenplein dat deze zone dient als een uitbreiding van de leefruimte en fungeert als een ontmoetingsruimte tussen bewoners (fig. 1.13). Verdichting als reactie op het wilde wonen De twee ontwerpen vullen elkaar aan in de zoektocht naar betaalbare woningen voor alleenstaanden en het hergebruik van leegstaande panden en percelen in het stedelijke weefsel. Doordat de multifunctionele box kan geplaatst worden in vrijstaande ruimten kunnen leegstaande panden op een snelle, betaalbare en efficiĂŤnte manier herbestemd worden. De vloeibare microwoning daarentegen is door zijn compacte voetafdruk geschikt om binnengebieden van bouwblokken te verdichten. Ondanks het verdichten van de randen van het terrein, definiĂŤren de microwoningen een kwalitatieve, open ruimte. Het verlies aan oppervlakte binnen de pit van het bouwblok, betekent geen verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Met dit ontwerpvoorstel wordt een duidelijke functie aan het binnengebied toegekend en wordt een antwoord geformuleerd op de woonnood en de leegstand in de stad.
fig. 2.13 (links) Vloeibare microwoningen in een collectief geheel (2/3) fig 2.14 (rechtsboven) De microwoningen gaan door het gebruik van de tussenzone de rand van het terrein bepalen. fig. 2.15 (rechtsonder) De vloeibare microwoningen maken deel uit van een collectief netwerk.
101
fig. 2.16 (links) Inplantingsplan fig. 2.17 Vloeibare microwoningen in een collectief geheel (3/3)
103
Community Land Trust
Via de strategie van Community Land Trust of CLT kunnen vloeibare minimumwoningen voor alleenstaanden in een collectief gebied gerealiseerd worden. CLT’s zijn organisaties die bestuurd worden als een gemeenschappelijk goed door bewoners, buren, overheid, enzovoort. Het doel van deze organisaties is om betaalbare woningen te creëren voor mensen met een laag inkomen. De grond waarop de woningen staan, blijft in bezit van de gemeenschap. Via erfpactcontracten hebben bewoners de mogelijkheid om eigenaar te worden van een woning. Bewoners kopen enkel de woning aan waardoor de eigendom van de grond gescheiden blijft van de eigendom van de woning. Vaak liggen deze koopprijzen onder de marktprijs en wordt het verschil bijgelegd door trust, via subsidies of giften.38 Wanneer de eigenaar beslist om zijn woning te verkopen, krijgt hij het geïnvesteerde geld terug en zal hij slechts een gedeelte van de meerwaarde kunnen ontvangen. Het overige deel van de meerwaarde gaat terug naar de trust. Op die manier blijft het mogelijk om betaalbare woningen aan te bieden voor gezinnen met een laag inkomen. Community Land Trusts is een verregaand engagement dat niet enkel koopwoningen aanbiedt maar ook collectieve gemeenschapsruimtes voorziet op maat van de wijk. (Collectief Goed, 2016)
fig. 2.18 Community Land Trust 39
Collectief Goed (2016).
Community Land Trust. Geraadpleegd op 2 april 2018 via http://collectiefgoed.be/clt/.
105
DEEL III — Slotbeschouwing: De Vlaamse wooncultuur op een keerpunt EEN NIEUW CULTUREEL SCENARIO MICROWONINGEN, EEN TOEKOMSTPERSPECTIEF MESO- EN MICRONIVEAU VERENIGD
107
MICRO — The Future is Small
DEEL III — Slotbeschouwing
De Vlaamse wooncultuur op een keerpunt
Met de betonstop 2040 wil de Vlaamse regering een stopzetting op het aansnijden van open ruimte. In haar Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen pleit de Vlaamse regering voor doordachte verdichting in steden en dorpen. Om de Vlaamse wooncultuur te hervormen, is het van belang stapsgewijs te werk te gaan. De hervorming van de Vlaamse wooncultuur kan gezien worden als een ontwikkelingsproces waarbij de woningen en de ruimte niet integraal, maar in stapjes wordt ontworpen, gebouwd, getransformeerd en beheerd. Als we naar een flexibele, toekomstgerichte stad willen evolueren waar nieuwe woonvormen plaatsvinden, moeten we niet langer het stedelijk weefsel in één keer ontwikkelen maar geleidelijk en in kleine stappen zodat onvoorziene wendingen kunnen bijgesteld worden. (Bergevoet, & van Tuijl, 2013, p.75) De toekomstgerichte stad werkt niet langer meer vanuit eindbeelden, maar ontwikkelt zich vanuit startbeelden. Hierdoor ontstaat een ontwikkelingsstrategie die veel wendbaarder en flexibeler is dan die van eindbeeldplanning. Starten met kleine interventies waarbij de resultaten een tijdelijk en veranderbaar karakter hebben, kan op termijn de stad naar een duurzame leefomgeving hervormen. (Bergevoet, & van Tuijl, 2013, p.39)
In lijn van dit gedachtegoed wordt in het derde deel teruggeblikt op het theoretisch onderzoek en het ontwerpexperiment. Er wordt een algemene conclusie geformuleerd bij het gehele onderzoek en aansluitend wordt gereflecteerd over de nabije toekomst.
109
DEEL III — De Vlaamse wooncultuur op een keerpunt
Een nieuw cultureel scenario
De thesis, “The Future is Small”, omvat een theoretisch onderzoek naar de hervorming van de Vlaamse wooncultuur en een ontwerpend onderzoek naar kwalitatieve, kleinschalige woningen voor alleenstaanden in een collectief geheel. Het theoretisch onderzoek bevat de belangrijkste hoofdpunten uit de geschiedenis die relevant zijn in de zoektocht naar microwoningen. Het onderzoek toont aan dat wonen in Vlaanderen over vier tijdsperioden is geëvolueerd van kleine wooneenheden naar steeds groter wordende wooneenheden. Hoofdzakelijk heeft de toename in welvaart ervoor gezorgd dat we geëvolueerd zijn naar een meer individualistische samenleving. Ook de Wet De Taeye, een subsidiewet, bracht met zich mee dat het kopen of bouwen van een individuele woning een evidentie werd. De ontbrekende stem van de overheid heeft ervoor gezorgd dat het wonen weinig gestructureerd verlopen is en we vandaag kampen met een wildgroei aan verkavelingen. Vervolgens heb ik uit het theoretisch onderzoek naar de Vlaamse wooncultuur vijf ingrepen geformuleerd die reageren op de Vlaamse wooncultuur. Daarnaast dienen deze vijf ingrepen als leidraad voor het ontwerpexperiment. Uit het ontwerpexperiment zijn twee ontwerpen voortgekomen, namelijk de multifunctionele box en de vloeibare microwoning. Beide ontwerpen bieden een antwoord op de woonnood en de leegstand in de stedelijke omgeving.
Door de multifunctionele box kunnen leegstaande panden op een betaalbare en efficiënte manier herbestemd worden en door de vloeibare microwoning wordt de pit van het bouwblok op een slimme manier verdicht. De multifunctionele box en de vloeibare microwoningen in een collectief geheel getuigen van het streven naar gemeenschapsopbouw, een stap in de richting van een meer inclusieve samenleving. Door de samenwerking tussen het drieluik wordt het mogelijk om een nieuw cultureel scenario uit te werken: een scenario waarin minimaal wonen deel uit maakt van een collectief kader. Gebruikers worden zo verleid om mee te werken aan een hervorming van de Vlaamse wooncultuur. Het onderzoek biedt een toekomstgerichte aanpak om de Vlaamse wooncultuur stapsgewijs te hervormen op stedelijk niveau.
fig. 3.1 Het bouwblok als casestudie
111
DEEL III — De Vlaamse wooncultuur op een keerpunt
Microwoningen, een toekomstperspectief
Door het reeds toegelichte meso onderzoek “Collectieve enfilade vs. stedelijke enclave” van Sofie Dascotte verandert de bouwblokkenstructuur naar een collectief netwerk. De bouwblokken “breken open” en gaan zich anders positioneren binnen de stedelijke structuur. De microwoningen, die nu de voorgevels vormen van de tuinmuren, bevinden zich dan niet meer in de pit van het bouwblok maar transformeren naar nieuwe voorgevels van de stadsomgeving. Hierdoor worden nieuwe confrontaties en plekken gecreëerd die de stadsomgeving verrijken. Deze thesis kan als leidraad dienen voor verder, ontwerpend onderzoek. “The Future is Small” is alvast een startpunt in de verdere zoektocht naar collectieve woonvormen voor alleenstaanden in een stedelijke omgeving. De uiteindelijke ambitie is om andere architecten en beleidsmakers te inspireren in verder onderzoek naar betaalbare en kwaliteitsvolle huisvestingsmogelijkheden voor kwetsbare groepen in een collectief geheel.
fig. 3.2 (links) Vloeibare microwoningen in een collectief geheel op mesoschaal fig. 3.3 De microwoningen transformeren naar nieuwe voorgevels van de stadsomgeving
113
DEEL III — De Vlaamse wooncultuur op een keerpunt
Meso- en microniveau verenigd
Door het meso onderzoek “Collectieve enfilade vs. stedelijke enclave” en het micro onderzoek “The Future is Small” te verenigen ontstaat er een nieuwe stadsstructuur. De klassieke bouwblokkenstructuur verdwijnt en “breekt open”. De bouwstenen van het meso onderzoek bepalen de nieuwe structuur van het stedelijk weefsel. De bouwstenen verbinden de nieuwe bouwblokken tot een collectief netwerk. De vloeibare microwoningen omarmen deze bouwstenen en transformeren in de nieuwe voorgevels van de stadsomgeving. De bouwstenen van het meso onderzoek vormen de grote korrel binnen het bouwblok en zorgen voor een evenwicht tussen de bebouwing in eerste orde en de kleine korrel, de vloeibare microwoningen. De twee schaalniveaus creëren diverse plekken en sferen waar stadsbewoners ongedwongen met elkaar in verbinding komen te staan. Het stedelijke weefsel transformeert in een inclusieve samenleving waar collectieve activiteiten en minimaal wonen gecombineerd worden in één verhaal.
fig. 3.4 (links) Meso- en microniveau verenigd in één beeld fig. 3.5 De vloeibare microwoningen omarmen de bouwstenen op mesoschaal
Bibliografie Boeken
•
De Vos, E. (2012). Verschuivingen in de wooncultuur van de jaren zestig en zeventig. Van Mensen en Dingen: tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 10(2), p.5773.
•
Heynen, H. (2006). Hoe te wonen? In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.194-201. Rotterdam: Uitgeverij 010.
•
Loeckx, A. (2006). Wonen uit de fabriek. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.230-247. Rotterdam: Uitgeverij 010.
•
Raymaekers, K. (2017). Volksverheffing in de lucht. Ruimte, 5, p.72-79.
•
Apostel, K., Janssen, D., & Pittillion, F. (2008). Bouwblokkenboek. Over het bouwblokkenweefsel in Antwerpen, theorie en praktijk. Brussel: University Press Antwerp.
•
Bergevoet, T., & van Tuijl, M. (2013). De flexibele stad: Oplossingen voor leegstand en krimp. Rotterdam: nai010 uitgevers.
•
Bourgeois, V., & Gropius, W. (1979). C.I.A.M. 1-2. Nendeln: Kraus.
•
Braem, R. (1968). Het lelijkste land ter wereld. Leuven: Davidsfonds.
•
Dömer, K., Drexler, H. & Schultz-Granberg, J. (2014). Affordable living: housing for everyone. Berlijn: Jovis.
•
•
De Bleeckere, S., & Windmolders D. (2015). Wonen. Bouwstenen voor een habitologie. Leuven: Uitgeverij Acco.
Smit, F. (1981). Van sociale stedebouw tot minimumwoning. Groniek, 75, p.8-21.
•
De Caigny, S. (2010). Bouwen aan een nieuwe thuis. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
Swenarton, M. (1983). Rationality and Rationalism: the theory and practice of site planning. AA Files, 57(4), p.49-59.
•
Verschaffel, B. (2005). Bad Dream Houses: de impasse in de woningarchitectuur. DE WITTE RAAF, 20(116), p.1-6.
•
Theunis, K. (2006) De Wet De Taeye. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.66-77. Rotterdam: Uitgeverij 010.
•
•
De Vos, E. (2012). Hoe zouden we graag wonen? Leuven: Universitaire Pers Leuven.
•
Floré, F. (2010). Lessen in goed wonen. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
•
Jodidio, P. (2014). Small Architecture Now! Köln: Taschen
Onderzoeken
•
Kupetz, A. (2011) Sublime. New design and architecture from Japan. Berlijn: Gestalten.
•
•
Senk, P. (2017). Capsules: Typology of other architecture. Abingdon: Taylor & Francis Ltd.
•
van der Woud, A. (1983). Het Nieuwe Bouwen Internationaal: CIAM Volkshuisvesting, Stedebouw. Delft: Delft University Press.
Agentschap Onroerend Erfgoed (2016). Onderzoeksrapport Agentschap Onroerend Erfgoed. Geraadpleegd op 17 april 2018 via https://www.vlaanderen. be/nl/publicaties/detail/onderzoeknaar-de-erfgoedwaarden-van-hetsocialewoningbouwpatrimonium-invlaanderen-1.
•
Blom, A., Jansen, B., & van der Heiden, M. (2004) De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken. Geraadpleegd op 3 april 2018 via https://cultureelerfgoed.nl/sites/default/ files/publications/typologie-van-de-vroegnaoorlogse-woonwijken.pdf.
•
Federaal Planbureau (2018). Demografische vooruitzichten 2017-2070. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www.plan.be/ admin/uploaded/201802221219560. FOR_POP1770_11621_N.pdf .
Artikels •
Avermaete, T., & Van Herck, K. (2006) Chronologie 1944-1975. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.2-47. Rotterdam: Uitgeverij 010.
•
Avermaete, T., & Van Herck, K. (2006) Wonen in welvaart in de jaren vijftig en zestig. In Avermaete, T., & Van Herck, K. Wonen in Welvaart, p.54-59. Rotterdam: Uitgeverij 010.
•
De Caigny, S. (2008). Bouwen aan een nieuwe thuis. Wooncultuur in Vlaanderen tijdens het interbellum. Brood & Rozen, 13(2), p.48-53.
115 •
Gielen, E. (2012). Kitsch, wooncultuur en architectuur in Vlaanderen (19502010) (master thesis). Geraadpleegd op 3 april 2018 via https://lib.ugent.be/ fulltxt/RUG01/001/887/241/RUG01001887241_2012_0001_AC.pdf.
•
Stad in cijfers (2018). Bevolking. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// stadincijfers.antwerpen.be/databank/.
•
Stad in cijfers (2018). Wonen en ruimte. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// stadincijfers.antwerpen.be/databank/.
•
Steunpunt Wonen (2013). Wonen in Vlaanderen anno 2013. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://steunpuntwonen. be/Documenten_2012-2015/Onderzoek_ Werkpakketten/gwo-volume-1-eind.pdf.
Websites •
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// archipelvzw.be/nl/archief/publicaties/343/ expo-japan-2016.
•
Collectief Goed (2016). Community Land Trust. Geraadpleegd op 2 april 2018 via http://collectiefgoed.be/clt/.
•
Google (2016). Bevolkingsaantal Japan. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// www.google.be.
•
Gunzig, T. (2012). Renaat Braem. Geraadpleegd op 10 mei 2018 via http:// www.kvs.be/sites/default/files/kvs/ kijksleutel_skieven.pdf.
•
Ondernemen in Antwerpen (2016). Belasting op leegstaande woningen en gebouwen. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www.ondernemeninantwerpen. be/belasting-op-leegstaande-woningenen-gebouwen.
•
Steunpunt Wonen (2013). Perstekst: Wonen in Vlaanderen anno 2013. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://hiva.kuleuven.be/nl/ backupoud/docs/persberichten/201502_ perstekst-GWO.pdf.
•
Team Vlaams Bouwmeester (2017). Plannen voor plaats. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://www. vlaamsbouwmeester.be/nl/nieuwspublicaties/plannen-voor-plaats.
•
TED (2010). How great leaders inspire action. Geraadpleegd op 30 april 2018 via https:// www.ted.com/talks/simon_sinek_how_ great_leaders_inspire_action.
Andere •
Hertveld, T., & Robberechts, C. (producers), en Balthazar, N. (regisseur). (2017). Plannen voor plaats [documentaire]. België: Team Vlaams Bouwmeester.
MICRO — The Future is Small
117
NATURAL ILLUMINANCE II 2010 Maasaki Endoh Tokyo, Japan Total floor area: 37.5 m²
Jodidio, P. (2014). Small Architecture Now! Köln: Taschen, p.154-157.
119
LOVE HOUSE 2005
Takeshi Hosaka Yokohama, Japan Total floor area: 38 m² Built area: 19 m² Site Area: 33.2 m²
ArchDialy (2014). Love House / Takeshi Hosaka. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https:// www.archdaily.com/560387/ love-house-takeshi-hosaka.
OKURAYAMA APARTMENTS 2008
Kazuyo Sejima & Associates Kanagawa, Japan Floor area: 50 m² (each unit)
Area (2014). Okurayama apartments. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https://www. area-arch.it/en/okurayamaapartments/.
121
SKY HOUSE 1958
Kiyonori Kikutake Tokyo, Japan Total floor area: 55 m²
ArchEyes (2016). Sky House / Kiyonori Kikutake. Geraadpleegd op 16 april 2018 via http:// archeyes.com/sky-housekiyonori-kikutake/.
TOWER MACHIYA 2010
Atelier Bow-Wow Tokyo, Japan Total floor area: 58.2 m²
Kim, E. (2010). Atelier bow wow: tower machiya. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https:// www.designboom.com/ architecture/atelier-bow-wowtower-machiya/.
123
LUCKY DROPS 2005
Atelier Tekuto Tokyo, Japan Total floor area: 61 m² Built area: 21 m² Site area: 58.7 m²
Edo Toyko (2018). Session 01. Geraadpleegd op 5 juni 2018 via http://www.edo-tokyo.de/ session_01_lucky_drop.html.
HOUSE M 2012 Hiroyuki Shinozaki Architects Tochigi, Japan Total floor area: 63.9 m² Site area: 139 m²
Jodidio, P. (2015). The Japanese House Reinvented. Londen: Thames & Hudson, p.248-251.
125
HOUSE IN KOMAZAWA 2011
Go Hasegawa & associates Tokyo, Japan Total floor area: 64.1 m² Site area: 66 m²
Jodidio, P. (2015). The Japanese House Reinvented. Londen: Thames & Hudson, p.142-147.
TOWER HOUSE 1966
Azuma Takamitsu Tokyo, Japan Total floor area: 65 m² Built area: 10 m² Site area: 20.5 m²
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// archipelvzw.be/nl/archief/ publicaties/343/expojapan-2016.
127
HOUSE SH 2013
C+A Coelacanth and Associates Tokyo, Japan Total floor area: 65.3 m² Site area: 40.9 m²
Jodidio, P. (2015). The Japanese House Reinvented. Londen: Thames & Hudson, p.76-81.
YAMAKAWA SUMMER HOUSE 1977
Yamamoto Riken Saku, Japan Total floor area: 68 m² Built area: 68 m² Site area: 1050 m²
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// archipelvzw.be/nl/archief/ publicaties/343/expojapan-2016.
129
HOUSE OF PLANTS 2011
junya.ishigami + associates Tokyo, Japan Total floor area: 69 m² Site area: 115.2 m²
Jodidio, P. (2015). The Japanese House Reinvented. Londen: Thames & Hudson, p.182-185.
ROWHOUSE IN SUMIYOSHI 1976
Ando Tadao Osaka, Japan Total floor area: 70 m²
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// archipelvzw.be/nl/archief/ publicaties/343/expojapan-2016.
131
63.02° 2007
Jo Nagasaka + Schemata Architecture Office Tokyo, Japan Total floor Area: 71.4 m²
ArchDialy (2009). 63.02° / Jo Nagasaka / Schemata Architects. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https://www.archdaily. com/18155/6302%25c2%25b0jo-nagasaka-schemata.
TSUCHIHASHI HOUSE 2012
Kazuyo Sejima & associates Tokyo, Japan Total floor area: 72 m² Site area: 30 m²
Jodidio, P. (2014). Small Architecture Now! Köln: Taschen, p.456-459.
133
BENT HOUSE 2012
Koji Tsutsui & associates Tokio, Japan Total floor area: 74.3 m² Site area: 86.9 m²
Jodidio, P. (2014). Small Architecture Now! Köln: Taschen, p.516-521.
RIM LIGHT 2012
mA-style Architects Toyokawa, Japan Total floor area: 82 m²
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https:// archipelvzw.be/nl/archief/ publicaties/343/expojapan-2016.
135
ON THE CHERRY BLOSOM 2010 A.L.X. Tokyo, Japan Total floor area: 85.3 m² Built area: 46.3 m² Site area: 71.1 m²
Kim, E. (2010). A.L.X. / junichi sampei: on the cherry blossom. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https://www.designboom. com/architecture/alx-junichisampei-on-the-cherry-blossom/.
HOUSE OF DENSITY 2013
Jun Igarashi Architects Hokkaido, Japan Total floor area: 88.3 m² Site area: 80 m²
Jodidio, P. (2015). The Japanese House Reinvented. Londen: Thames & Hudson, p.172-175.
137
HOUSE IN CHAYAGASAKA 2011
Tetsuo Kondo Nagoya, Japan Total floor area: 90 m²
ArchDialy (2013). House in Chayagasaka / Tetsuo Kondo Architects. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https://www. archdaily.com/402437/housein-chayagasaka-tetsuo-kondoarchitects.
MONOCLINIC 2012
Atelier Tekuto Tokyo, Japan Total floor area: 91 m² Site area: 85.9 m²
Jodidio, P. (2015). The Japanese House Reinvented. Londen: Thames & Hudson, p.60-65.
139
BOUNDARY HOUSE 2012
Atelier Tekuto Kamagaya, Japan Total floor area: 99 m²
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://archipelvzw.be/ nl/archief/publicaties/343/expojapan-2016.
HOUSE I 2010
Sekkei-Sha Akita, Japan Total floor area: 100 m²
deHab (2011). ‘House I’ by Yoshichika Tagaki & Sekkei Sha. Geraadpleegd op 16 april 2018 via http://www.dehab. com/house-i-yoshichika-tagakisekkei-sha.
141
SWAY HOUSE 2008
Atelier Bow-Wow Tokyo, Japan Total floor area: 107 m² Building area: 39.1 m² Site area: 78.1 m²
Chin, A. (2008). ‘Sway house’ by atelier bow wow. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https:// www.designboom.com/design/ sway-house-by-atelier-bowwow/.
PROJECT AURA 1995
FOBA Toyko, Japan Total floor area: 122 m² Site area: 77 m²
Allison, P., & Kojima, K. (2005). FOBA/ Buildings. New York: Princeton Architectural Press.
143
ROOFTECTURE OT2 2012
Shuhei Endo Osaka, Japan Total floor area: 128 m²
ArchDialy (2013). Rooftecture OT2 / Shuhei Endo. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https://www.archdaily. com/322101/rooftecture-ot2shuhei-endo.
FOREST HOUSE 2012
Studio Velocity Tokyo, Japan Total floor area: 137.8 m² Built area: 72 m² Site area: 245.3 m²
ArchEyes (2016). Forest House / Studio Velocity. Geraadpleegd op 16 april 2018 via http:// archeyes.com/forest-housestudio-velocity/.
145
SILVER HOUSE 1984 Toyo Ito Tokyo, Japan Total floor area: 138.8 m² Built area: 120 m² Site area: 403.5 m²
Archipel (2016). Archipel van de woning. Geraadpleegd op 2 april 2018 via https://archipelvzw.be/ nl/archief/publicaties/343/expojapan-2016.
HOUSE N 2008
Sou Fujimoto Architects Oita, Japan Total floor area: 150.6 m² Site area: 236.6 m²
Frearson, A. (2012). House N by Sou Fujimoto Architects. Geraadpleegd op 16 april 2018 via https://www.dezeen. com/2012/01/19/house-n-bysou-fujimoto-architects/.
147
WHITE U 1976
Toyo Ito Tokyo, Japan Total floor area: 151 m² Site area: 367.6 m²
ArchEyes (2016). White U House / Toyo Ito. Geraadpleegd op 16 april 2018 via http://archeyes. com/white-house-u-toyo-ito/.
MORIYAMA HOUSE 2005
Ryue Nishizawa Tokyo, Japan Total floor area: 263,3 m² Floor area: 21.2 m² each person
Dömer, K., Drexler, H., & SchultzGranberg, J. (2014). Affordable living: housing for everyone. Berlijn: Jovis, p.174 176.
149
HOUSE BEFORE HOUSE 2008
Sou Fuijmoto Utsunomiya, Japan
DETAIL (2009). »House before House« in Utsunomiya. Geraadpleegd op 16 april 2018 via http://www.inspiration. detail.de/house-before-housein-utsunomiya-103440. html?slideraccess=1&lang=en.