Met Andere Woorden november 2019

Page 1

Vakblad Bijbel en vertalen 38e jaargang nr. 2 | november 2019

Huidvraat: vertaalvondst of jeukwoord?

Knippen, plakken en schrijven in de Liesveltbijbel

MATTHIJS DE JONG E.A.

RENSKE HOFF

Genesis 9 als ‘klimaatverbond’ HANS SCHRAVESANDE KLAAS SPRONK


Vakblad Bijbel en vertalen 38e jaargang nr. 2 | november 2019 UITGAVE Nederlands Bijbelgenootschap in samenwerking met het Vlaams Bijbelgenootschap REDACTIE drs. A.M. Bol-Drieenhuizen dr. J. van Dorp drs. C. Hoogerwerf dr. M.J. de Jong (hoofdredacteur) dr. A.-M. Schol-Wetter drs. P.H. Siebe (eindredacteur) prof. dr. L.J. de Vries TIJDSCHRIFT-EDITOR drs. C.N. van der Kruk-de Boer KOPIJREDACTIE mw. Y. Zwart REDACTIESECRETARIAAT mw. Y. Zwart 023 - 514 61 51 yzwart@bijbelgenootschap.nl Postbus 620, 2003 RP Haarlem ONTWERP EN OPMAAK Frivista | create, communicate, activate | Utrecht DRUK Torendruk | Nijkerk ISSN 0168-18969

Foto voorkant: Miracles of Christ: Healing of the Ten Lepers (detail), Byzantine mosaic (12th century) art selection and commentary by Heidi J. Hornik and Mikeal C. Parsons. September 6, 2016 © Alfredo Dagli Orti / Art Resocurce, NY


In dit nummer:

04

Hoofdredactioneel

06

Huidvraat: vertaalvondst of jeukwoord? MATTHIJS DE JONG, SASKIA VAN DER LINGEN, JAAP VAN DORP

28

Een ecologische crisis bij Hosea? TREES VAN MONTFOORT

30

Knippen, plakken en schrijven in de Liesveltbijbel In het spoor van vroegmoderne bijbellezers RENSKE HOFF

42

Een vrij citaat in Matteüs 2:6? Betlehem bij Micha en Matteüs SIJBRAND ALBLAS

50

Genesis 9 als ‘klimaatverbond’ HANS SCHRAVESANDE

Genesis 9 als bemoediging KLAAS SPRONK

52

De Bijbel in perspectief lezen Op weg naar een Wereldbeeldbijbel GIJSBERT VAN DEN BRINK, KOERT VAN BEKKUM, ANNE-MAREIKE SCHOL-WETTER, ARIE ZWIEP


Inhoud

30 RENSKE HOFF

Knippen, plakken en schrijven in de Liesveltbijbel In het spoor van vroegmoderne bijbellezers

04 MATTHIJS DE JONG

De x-factor van de vertaling

HOOFDREDACTIONEEL

Nog niet eerder werd onderzoek gedaan naar de lezers van de Liesveltbijbel, de eerste Nederlandse vertaling van de complete Bijbel. Welke ‘gebruikssporen’ treffen we aan in de gedrukte exemplaren van deze bijbel? Het blijkt dat sommige lezers zelfs de vertaling ‘verbeterden’ met knip- en plakwerk. Wat zegt dit over de bijbellezers van toen?

ACHTERGROND

RESEARCH

Weinig woorden uit de Nieuwe Bijbelvertaling hebben zoveel losgemaakt als het neologisme ‘huidvraat’. Nu we de Nieuwe Bijbelvertaling reviseren hebben we alle reacties gewogen en onderzocht of er alternatieven zijn. Waar hebben we het precies over? En welke weergave past het beste bij deze vertaling? Huidvraat: vertaalvondst of jeukwoord? MATTHIJS DE JONG SASKIA VAN DER LINGEN JAAP VAN DORP

06 2

SPIEGELSCHRIFT

Column Een ecologische crisis bij Hosea? TREES VAN MONTFOORT

28


50 HANS SCHRAVESANDE

Genesis 9 als klimaatverbond KLAAS SPRONK

Genesis 9 als bemoediging God sloot een verbond met alle levende wezens, waarbij hij beloofde dat de aarde nooit meer door een zondvloed getroffen zou worden. Welke betekenis heeft dat voor ons in het licht van de huidige klimaatcrisis? Twee visies.

WOORD EN WEERWOORD

ACTUEEL EXEGESE

Het citaat uit Micha 5 in Matteüs 2:6 lijkt een vrije herformulering door Matteüs. Matteüs lijkt het citaat op zijn kop te zetten. Bij Micha heette Betlehem ‘de kleinste’, maar bij Matteüs ‘zeker niet de kleinste’. Is dit een vrije omgang met bronnen, of is er iets anders aan de hand? Een vrij citaat in Matteüs 2:6? Betlehem bij Micha en Matteüs

Het blijft lastig om de Bijbel in het juiste perspectief te lezen. Tekst en culturele context laten zich niet zomaar van elkaar scheiden. Daarom is er een bijbeluitgave op komst met toelichting bij bijbelteksten waarbij het wereldbeeld een rol speelt. De Bijbel in perspectief lezen Op weg naar een Wereldbeeldbijbel GIJSBERT VAN DEN BRINK KOERT VAN BEKKUM

SIJBRAND ALBLAS

ANNE-MAREIKE SCHOL-WETTER

42

ARIE ZWIEP

52 3


HOOFDREDACTIONEEL

De x-factor van de vertaling In het gesprek over bijbelvertalen worden vaak twee factoren tegenover elkaar gezet: letterlijkheid aan de ene kant, begrijpelijkheid aan de andere. En de gedachte is dan dat iedere vertaling ergens te plaatsen is op de rechte lijn tussen deze twee polen. Dat dit een te simpele voorstelling van zaken is laat ik maar even rusten. Waar het mij nu om gaat is dat deze tegenstelling een factor buiten beschouwing laat die we niet mogen missen. Wat levert het op als de vertaling een tekst is die loopt, waarvan de stijl verzorgd is, de woorden welgekozen, als het ritme in orde is, de zinnen een samenhangend en vloeiend geheel vormen, en alles geformuleerd is met respect voor het oor van de lezer? Dát is volgens mij de cruciale factor die maakt dat lezers de tekst worden ingezogen. Het opent de weg naar de ziel van de tekst. Die factor is in één woord trouw zijn aan je eigen taal, in dienst van de brontekst. Trouw zijn aan de eigen taal is één van de kernwaarden van de NBV, de vertaling die dit najaar haar derde lustrum beleeft. En in ons werk aan de revisie blijft dat van kracht. Niet alleen omdat het de afgesproken weg is, maar vooral omdat het in onze ogen de juiste weg is. In dit nummer van Met Andere Woorden belichten we opnieuw een onderdeel uit het revisiewerk. De kwestie ‘huidvraat’ bleek een van de moeilijkste vraagstukken tot nu toe. Uiteraard publiceren we erover op het moment dat we eruit denken te zijn, en achteraf lijkt het allemaal helder. Maar ik kan u zeggen dat het een spannende zoektocht is geweest. Een zoektocht die, behalve een nieuwe vertaaloplossing, ook een bijzondere ervaring opleverde: door als exegeten en neerlandici de handen ineen te slaan en beider expertise maximaal aan te boren, kun je komen op een punt dat je zonder elkaar nooit had kunnen bereiken.

4


Trouw zijn aan de brontekst en trouw zijn aan je eigen taal: naar mijn overtuiging kan het eerste niet zonder het tweede. Trouw aan je eigen taal is een vorm van dienstbetoon aan de brontekst. Wat mij betreft mag deze x-factor van het vertalen wel wat vaker in de schijnwerpers staan. Dit nummer biedt uiteraard meer dan het ene genoemde artikel. Renske Hoff vertelt u over haar onderzoek naar lezerssporen in Liesveltbijbels en Sijbrand Alblas legt zijn ideeën voor met betrekking tot het citaat over Betlehem in Matteüs 2. Er is een artikel over de ‘wereldbeeldbijbel’, een bijzondere studiebijbel die op dit moment in de maak is, en een column van theologe Trees van Montfoort. En – last but not least – Hans Schravesande en Klaas Spronk discussiëren over de actuele betekenis van Genesis 9, met op de website daarover nog een derde bijdrage van Gert Kwakkel. Na 23 (!) jaar hebben we afscheid moeten nemen van Sandra Haverman, onze toegewijde beeldredacteur. Zij wist als geen ander passende illustraties te vinden, veelal uit het rijke beeldarchief van het NBG. We zijn dankbaar voor haar inbreng als gewaardeerde collega en redactielid. Matthijs de Jong Hoofdredacteur

5


6


RESEARCH

Huidvraat: vertaalvondst of jeukwoord? Matthijs de Jong Saskia van der Lingen Jaap van Dorp

Dit artikel beschrijft de zoektocht naar een alternatief voor ‘huidvraat’ in de Nieuwe Bijbelvertaling in het kader van de revisie. De term ‘huidvraat’ heeft tot veel discussie geleid. Waarom is dit woord gekozen en wat zijn de voor- en nadelen ervan? Om deze vertaalkeuze te evalueren, bespreken we om welke verschijnselen het gaat. Dan blijkt al snel dat de meeste alternatieven voor ‘huidvraat’ geen verbetering zijn. ‘Melaats(heid)’ (Statenvertaling, NBG-vertaling 1951, Herziene Statenvertaling) blijkt inhoudelijk geen correcte vertaling; hetzelfde geldt voor het alternatief ‘lepra’. De keuze voor ‘een huidziekte’ (Willibrordvertaling, Groot Nieuws Bijbel, Bijbel in Gewone Taal) komt dichter in de buurt, maar is te algemeen. De keuze voor ‘de Egyptische ziekte’ (Naardense Bijbel) is een theologische kunstgreep. Huidvraat is in veel opzichten een effectieve vertaling, maar brengt een nadeel met zich mee dat de voordelen lijkt te overvleugelen. Vandaar de zoektocht naar een vertaaloplossing die uitgaat van de huidige wetenschappelijke consensus dat de bijbelwoorden tsara’at en lepra duiden op ‘een huidziekte die onreinheid veroorzaakt’. Melaatsen door Jezus genezen. Houtsnede van Ludolf van Saksen, 15e eeuw. Uit Dat boeck vanden leven ons lief heeren Ihesu Christi, Antwerpen 1488. (Foto: Catharijneconvent)

7


einig woorden uit de Nieuwe Bijbelvertaling hebben zoveel losgemaakt als het neologisme ‘huidvraat’. Nu we de Nieuwe Bijbelvertaling reviseren hebben we alle reacties gewogen en onderzocht of er alternatieven zijn. Waar hebben we het precies over? En welke weergave past het beste bij deze vertaling?1

W

‘Huidvraat’ begon als neologisme in de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV, 2004). Door alle discussie die volgde – en doordat het voorkomt in enkele veelgelezen bijbelteksten – is het een bekend woord geworden. Het werd dan ook opgenomen in de Van Dale: ‘Huidvraat – huidaandoening die als onrein wordt beschouwd, m.n. melaatsheid.’2 Huidvraat komt 49 keer voor in de NBV, in een beperkt aantal passages. Allereerst komt het een aantal keer voor in Leviticus 13-14, een lange uiteenzetting over huidvraat en andere vormen van ‘vraat’, waarover we het hieronder uitgebreid zullen hebben. In de wetten van de Tora wordt er daarnaast nog een enkele keer naar verwezen (Leviticus 22:4, Numeri 5:2, Deuteronomium 24:8). In Numeri 12:10 wordt verteld hoe Mirjam, Mozes’ zus, door huidvraat werd getroffen. In de historische boeken komt het woord voor in drie passages: het verhaal van de Syriër Naäman die van huidvraat genezen wordt (2 Koningen 5); een terloopse verwijzing naar mannen die leden aan huidvraat en die zich daarom buiten de poort bevonden (2 Koningen 7:3); en tot slot koning Azarja/Uzzia die met huidvraat getroffen wordt (2 Koningen 15:5/2 Kronieken 26:20-21). In het Nieuwe Testament treffen we het woord ‘huidvraat’ aan in de synoptische evangeliën. Er is één verhaal over genezing van huidvraat dat bij alle synoptici voorkomt (Matteüs 8:2-3, Marcus 1:40, 42, Lucas 5:12-13); Lucas biedt daarnaast nog een tweede genezingsverhaal (Lucas 17:12) en een verwijzing naar Naäman (Lucas 4:27). Matteüs en Lucas noemen ‘genezen van huidvraat’ als één van de messiaanse werken (Matteüs 11:5; zie ook 10:8; Lucas 7:22). En tot slot noemen Matteüs 26:6-7 en Marcus 14:3 een zekere Simon als ‘degene die aan huidvraat had geleden’. De vijftigste keer dat huidvraat in de NBV wordt genoemd is in de woordenlijst achterin: ‘huidvraat: Verzamelnaam voor huidaandoeningen die als onrein beschouwd werden.’ Merk op dat, anders dan in de definitie van Van Dale, de NBV géén verband legt met melaatsheid. Probleemstelling De term ‘huidvraat’ heeft, naast bijval, vanaf het begin ook negatieve reacties opgeroepen, en een aanzienlijke groep lezers blijft er moeite mee houden. Wat is het probleem? Dat het afwijkt van wat men

8


gewend was (NBG-vertaling1951: ‘melaats’), dat het een zelfbedacht woord is, en vooral dat ‘vraat’ een nare klank heeft: het klinkt agressief en gruwelijk. Het eerste bezwaar legt taalkundig geen gewicht in de schaal. Het tweede is ingehaald door de realiteit. Blijft over het derde: hebben de lezers – en het zijn er heel wat! – die hier spontaan jeuk van krijgen een punt? Gezien alle discussie en emotie is ‘huidvraat’ typisch een kwestie waarover we ons in de NBV-revisie met grote aandacht hebben gebogen. Dit artikel geeft een indruk van onze gedachtevorming. Het eerste deel bespreekt de vraag: waar hebben we het precies over? Het tweede deel biedt een overzicht van vertaalkeuzes en een evaluatie van de keuze voor ‘huidvraat’. En het derde deel zet uiteen hoe een alternatieve vertaling, passend bij de NBV, eruit kan zien.

I. De betekenis van tsara‘at en lepra Relatie tot melaatsheid en lepra De traditionele weergave van het Hebreeuwse tsara‘at en het Griekse lepra is ‘melaats’. Zo staat het onder meer in de Statenvertaling, de NBG-vertaling 1951 (NBG 1951) en de Herziene Statenvertaling (HSV). De term ‘melaats’, afgeleid van het Franse malade,3 is een ander woord voor lepra, tegenwoordig ook vaak de ziekte van Hansen genoemd. Lepra/ziekte van Hansen4 Lepra is een besmettelijke infectieziekte die wordt veroorzaakt door de leprabacterie en wordt overgebracht door hoesten of niezen. De leprabacterie tast de zenuwen aan, met als gevolg dat er verlammingen ontstaan en handen en voeten gevoelloos raken. Hierdoor kan iemand niet meer voelen of hij of zij zich verbrandt of wondjes oploopt. Grote wonden, infecties, blindheid en ernstige verminkingen zoals klauwhanden of stompvoeten zijn het gevolg. De bacterie die deze infectie veroorzaakt, de Mycobacterium leprae of leprabacterie, werd in 1873 ontdekt door de Noorse arts Armauer Hansen. Daarom wordt lepra ook wel de ziekte van Hansen genoemd. De eerste vraag die we moeten beantwoorden, is: kunnen de bijbelse begrippen tsara‘at en lepra gelijkgesteld worden aan lepra in de huidige betekenis: melaatsheid, de ziekte van Hansen?

9


Literatuuronderzoek Sinds de tweede helft van de vorige eeuw is er veel over deze kwestie geschreven. Een belangrijk artikel van de hand van K.P.C.A. Gramberg verscheen in 1960 in The Bible Translator. Hij pleitte ervoor om tsara‘at in het Oude Testament en lepra in het Nieuwe Testament niet met ‘lepra’ of ‘melaatsheid’ te vertalen, want het gaat hier om huidziekten. Gramberg schrijft: For more than twenty years I have been possessed by the thought that the Bible is largely responsible in many parts of the world for the stichma attached to leprotics, and for their sad expulsion from society. (…) This is due to a tragic error, in that the Bible does not mention the disease commonly known today as leprosy.5 De stelling dat ‘lepra’ of ‘melaatsheid’ een onjuiste vertaling is, is keer op keer bevestigd door onderzoekers.6 In 1986 heeft de Duitse leprastichting een studie uitgegeven waarin wetenschappelijke specialisten uit tal van disciplines de ziekte van Hansen en de vermeende voorlopers ervan in de antieke wereld in kaart hebben gebracht.7 In de bijdrage over de bijbelse teksten maakt Otto Betz duidelijk dat het bij tsara‘at en lepra in de Bijbel niet om de ziekte van Hansen gaat, maar om huidziekten.8 Deze conclusie wordt in recente studies bevestigd.9 Herkomst van lepra (ziekte van Hansen) Volgens een wijdverbreide theorie zou lepra met de legers van Alexander de Grote vanuit het oosten (India) naar het westen zijn gebracht. In de vierde of derde eeuw voor Christus bereikte de ziekte het Midden-Oosten en Egypte, een paar eeuwen later Griekenland en daarna Italië. In het licht van recente, specialistische studies moet deze theorie echter genuanceerd worden. Schriftelijke bronnen uit het tweede en eerste millennium voor Christus uit zowel Mesopotamië als Egypte lijken erop te wijzen dat deze beschavingen toen al met de ziekte lepra bekend waren.10 Er kan daarom geen harde tegenstelling worden gemaakt tussen Israëls situatie in de tijd van het Oude Testament (‘geen lepra’) en die van het Nieuwe Testament (‘wél lepra’). Gezien de waarschijnlijke bekendheid met lepra in het oude Mesopotamië en Egypte, valt het niet volledig uit te sluiten dat lepra ook al in het oude Israël voorkwam. Maar het punt is: er zijn geen teksten die er direct en ondubbelzinnig

10


mee in verband kunnen worden gebracht, noch voor de tijd van het Oude Testament, noch voor die van het Nieuwe Testament. Begripsverschuiving De gelijkstelling van het bijbelse tsara‘at en lepra met de ons bekende ziekte lepra, de ziekte van Hansen, is het gevolg van een begripsverschuiving in de late oudheid en de middeleeuwen.11 De Griekse term lepra werd aanvankelijk (veelal in de Hippocratische teksten) gebruikt als een aanduiding van een scala aan huidziekten, waaronder psoriasis en schimmelinfecties. In de hele oudheid lijkt lepra een vaste, generieke term voor huidaandoeningen te zijn. Dit blijft zo tot in de late oudheid. Daarnaast kende het Grieks de termen elefas en elefantiasis. Deze termen komen vanaf de Hellenistische tijd voor als aanduiding van de ziekte die wij lepra noemen: de ziekte van Hansen.12 Als Hiëronymus in de vierde eeuw na Christus in zijn Latijnse vertaling de term lepra inzet voor de bijbelse ziekten, is er geen aanleiding om te denken dat hij daarmee iets anders bedoelt dan de tot dan toe gebruikelijke betekenis van het woord: huidziekte. Ook andere auteurs in het Latijn gebruiken de term lepra in de oorspronkelijke betekenis als algemene aanduiding van huidziekten. Vanaf circa de vijfde eeuw na Christus zien we, af en toe, auteurs die lepra in de betekenis van elefas gaan gebruiken: het begin van een begripsverschuiving. Pas diep in de middeleeuwen, in de negende en tiende eeuw en daarna, is de verschuiving compleet. In Latijnse teksten uit die tijd wordt de term lepra gebruikt als aanduiding voor verschijnselen die wijzen op de ziekte van Hansen.13 In diezelfde periode kwam lepra veelvuldig voor in Europa. De naam en het ziektebeeld werden een bekend en gevreesd verschijnsel. Met het inburgeren van de term ‘lepra’ (in de nieuwe betekenis) werd de ziekte van Hansen met terugwerkende kracht teruggelezen in de Bijbel. Zo werd de identificatie van de bijbelse termen tsara‘at en lepra met de ziekte lepra (= de ziekte van Hansen) een traditie die wereldwijd in bijbelvertalingen terugkeert tot op de dag van vandaag. Wat is tsara‘at? De beste aanknopingspunten om te begrijpen wat tsara‘at betekent, vinden we in Leviticus 13. De verschijnselen die daar met tsara‘at in verband gebracht worden, kunnen niet verklaard worden uit één specifiek ziektebeeld, maar duiden op verschijnselen die het gevolg kunnen zijn van diverse huidziekten, zoals psoriasis, schimmelinfecties en vormen van eczeem.14 De argumenten waarom tsara‘at niet als lepra

11


in onze betekenis kan worden beschouwd zijn de volgende: 1. De verschijnselen in Leviticus 13-14 hebben geen connectie met lepra. De genoemde symptomen passen niet bij lepra en andersom ontbreken de voor lepra kenmerkende symptomen in Leviticus 13-14. 2. Het gaat niet om één medische aandoening, maar om een scala aan huidziekten. 3. Tsara‘at wordt voorgesteld als geneesbaar; er wordt rekening gehouden met het beter worden van de zieke en het weer opgenomen worden in de gemeenschap. 4. In geval van onzekerheid moet de priester een week wachten om te zien hoe de ziekte zich heeft ontwikkeld. Dit past niet bij het ziektebeeld van lepra; lepra ontwikkelt zich niet in dat tempo. 5. De analogie met voorwerpen van stof en huizen doet niet aan lepra denken, maar aan huidziekten. Wie Leviticus 13-14 leest, kan constateren dat daar niet een medische maar een cultische diagnose centraal staat. Het doel is om de zuiverheid van de gemeenschap te beschermen door uitbanning van wat die zuiverheid bedreigt. Dit loopt via een priesterlijke uitspraak, waarbij de zorg niet medisch is (wat bedreigt de patiënt?) maar cultisch (wat bedreigt de gemeenschap?). Leviticus 13 noemt verschijnselen die het gevolg kunnen zijn van uiteenlopende soorten huidaandoeningen. Deze verschijnselen konden, bij bepaalde ontwikkeling, de cultische zuiverheid van de gemeenschap bedreigen. Er wordt beschreven hoe de priester te werk moet gaan bij het beoordelen van de cultische dreiging. Het oordeel van de priester is niet: ‘deze persoon is (al dan niet) ziek’. Maar: ‘dit geldt (al dan niet) als ziekte die onreinheid veroorzaakt’. De verwijdering uit de gemeenschap is niet omwille van hygiëne of medische voorzorg, maar ter bescherming van de cultische zuiverheid van de gemeenschap.15 Dit alles staat in het bredere kader van de wetten in Leviticus die de heiligheid en cultische zuiverheid van de gemeenschap van Israël willen waarborgen. Lepra in de evangeliën In het Nieuwe Testament komen we lepra tegen in de synoptische evangeliën. Er zijn sterke aanwijzingen dat lepra op precies hetzelfde duidt als tsara‘at.16 Het gaat hier niet om lepra in onze betekenis, maar om huidziekten. Ten eerste is het onwaarschijnlijk dat de evangelisten het Griekse woord lepra in een andere betekenis zouden gebruiken dan hun tijdgenoten. Het zou wonderlijk zijn als zij het woord lepra gebruikten in

12


een betekenis die deze term pas eeuwen later kreeg. Als ze over lepra in onze zin hadden willen schrijven, hadden ze daarvoor de eigentijdse aanduiding elefas/elefantiasis kunnen gebruiken. In de tweede plaats volgen de evangelisten in hun taalgebruik in veel opzichten de Septuaginta. En de Septuaginta gebruikt lepra als weergave van tsara‘at. Het zou erg onwaarschijnlijk zijn dat de evangelisten de term lepra, die ze kenden uit de Septuaginta, in een andere betekenis zouden hebben ingezet zonder daar ook maar iets over duidelijk te maken. Ten derde zien we dat de gevallen van lepra/lepros in het Nieuwe Testament volledig bij de traditie van het Oude Testament aansluiten: • In alle gevallen wordt de genezing beschreven met het woord katharizô, ‘rein maken’ (Matteüs 8:2-3, 10:8, 11:5; Marcus 1:40-42, Lucas 4:27, 5:12-13, 7:22, 17:14, 17). Uiteraard betreft het genezing van ziekte, maar die genezing wordt consequent beschreven in termen van ‘reiniging’.17 We zitten hier in de sfeer van onreinheid waarvan de zieke wordt bevrijd. • De rol van de priester en de wet van Mozes – verwijzingen naar Leviticus 13-14 – worden er expliciet bij genoemd (Matteüs 8, Marcus 1, Lucas 5, Lucas 17). • In Lucas 4:27 wordt Naäman opgevoerd als lijder aan deze ziekte.

In Leviticus staat niet een medische, maar een cultische diagnose centraal. In de vierde plaats: het cultische aspect dat in het Oude Testament op de voorgrond staat, blijft ook in het Nieuwe Testament spelen. Naast de genoemde reinigingsterminologie (katharizô) is het opvallend dat het ‘rein maken van mensen die aan lepra (Gr.) lijden’ in één adem wordt genoemd met het ‘opwekken van doden’ (Matteüs 10:8, 11:5, Lucas 7:22). De associatie tussen een cultisch onreine en een dode komt ook in het Oude Testament voor: de manier waarop de onrein verklaarden met gescheurde kleren moesten rondlopen (Leviticus 13:45-46) wordt uitgelegd als een teken van rouw als over een dode. Ook Mirjam wordt vergeleken met een dode (Numeri 12:12).18 Het bijzondere aan het optreden van Jezus is dat hij dit doorbreekt: hij wekt het dochtertje van Jaïrus op door haar aan te raken (vgl. ook Lucas

13


7:14); en hij geneest mensen die vanwege een huidziekte onrein zijn door ze aan te raken (bijv. Matteüs 8:3). Het gegeven van cultische onreinheid, dat dus zowel voor het Oude als het Nieuwe Testament een rol speelt, geeft aan dit ‘aanraken’ een bijzondere lading. Dit eerste deel mondt uit in drie conclusies: 1. Een weergave van de bijbelse begrippen tsara‘at en lepra met ‘melaatsheid’ of ‘lepra’ is inhoudelijk niet juist; de vertaling moet in de sfeer van huidziekte liggen. De definitie van ‘huidvraat’ in de woordenlijst van de NBV is correct, de definitie van ‘huidvraat’ in Van Dale is onjuist. 2. De inzet van lepra in de evangeliën sluit sterk aan op de manier waarop tsara‘at in het Oude Testament wordt beschreven. Er is geen grond om lepra (Nieuwe Testament) anders te vertalen dan tsara‘at (Oude Testament). 3. In vrijwel alle gevallen van tsara‘at (Oude Testament) en lepra (Nieuwe Testament) staat het aspect van reinheid/onreinheid op de voorgrond. Deze begrippen in de Bijbel hebben meer een cultische dan een medische lading. Daar moet de vertaalkeuze rekening mee houden.

II. Andere vertalingen en evaluatie van ‘huidvraat’ Enkele Engelse vertalingen Ondanks de wetenschappelijke inzichten blijven wereldwijd veel vertalingen vasthouden aan de traditionele weergave met ‘melaatsheid’, ‘lepra’. Sommige vertalingen worstelen er zichtbaar mee. Zo kiest de New English Bible (NEB) in het Nieuwe Testament voor de traditionele weergave met ‘leprosy’ en ‘leper’, maar zegt daarbij in een noot: ‘leprosy and leper refer to some disfiguring skin disease which entailed ceremonial defilement. It is different from what is now called leprosy.’19 De noot is correct, maar de vertaalkeuze des te aanvechtbaarder. Even verwarrend is de aanpak van de New Revised Standard Version, die vasthoudt aan ‘leprosy’ in de vertaling, maar daarbij verklarende noten biedt dat dit een term is voor ‘verschillende ziekten’ (noten in Nieuwe Testament) en voor ‘verschillende huidziekten’ (noten in Oude Testament). En in de New International Version (2011) wordt het in Leviticus 13-14 vertaald met ‘defiling skin disease’ – wat inhoudelijk uitstekend is – maar elders, bijvoorbeeld in het verhaal van Naäman en in de evangeliën, met ‘leprosy’, ook hier met noten dat het gaat om ‘huidziekten’.

14


Enkele Nederlandse vertalingen Een vergelijkbare worsteling zien we in Nederlandse vertalingen. De Groot Nieuws Bijbel (GNB, 1996) kiest in het Oude Testament over de hele linie voor ‘huidziekte’, maar in het Nieuwe Testament consequent voor ‘melaats’. De Willibrordvertaling (WV, in alle versies: 1978, 1995, 2012) biedt een merkwaardige afwisseling. In Leviticus 13-14 kiest men voor ‘huidziekte’. Daarbij staat in een noot (bij 13:2) vermeld: ‘Ten onrechte vindt men hier in veel vertalingen het woord “melaatsheid”.’ Een correcte opmerking. Maar elders in de WV treffen we in slechts vijf andere oudtestamentische teksten ‘huidziekte’ aan; in de rest van de oudtestamentische teksten en alle nieuwtestamentische teksten wordt de term met ‘melaats’ weergegeven, zonder dat we er een noot bij aantreffen. Zo kan het dat koning Azarja in 2 Koningen 15:5 met ‘melaatsheid’ gestraft wordt, terwijl de koning in de paralleltekst in Kronieken (2 Kronieken 26, de koning heet hier Uzzia) met een ‘huidziekte’ wordt getroffen. De Naardense Bijbel (NB) spreekt in de editie van 2004 (buiten Leviticus 13-14) een enkele keer van iemand die ‘huidziek’ is, maar meestal van ‘melaats(heid)’ (bijv. 2 Koningen 5 en de evangelieteksten). In de editie van 2014 zijn de gevallen van ‘melaats(heid)’ alle vervangen door ‘huidvraat’. In Leviticus 13-14 gebruikt de NB in beide edities echter de aanduiding ‘Egyptische ziekte’.20 De Bijbel in Gewone Taal (BGT, 2014) heeft de term over de hele linie met ‘huidziekte’ vertaald. Dat lijkt ten opzichte van de GNB en de WV een flinke stap vooruit – inhoudelijk juister en consistenter. Een huidziekte? Toch is ook dit nog niet als de ideale vertaling aan te merken. De weergave ‘huidziekte’ laat het belangrijkste aspect, het cultische, onbelicht. Daarmee blijven ook de ellende en emotie die een ‘onreine ziekte’ in die tijd moet hebben veroorzaakt, op afstand. Bovendien is het onduidelijk waarom iemand van een huidziekte zou moeten worden ‘gereinigd’. De weergave ‘een huidziekte’ is ook erg generiek. In de lange uiteenzetting van Leviticus 13 komen we allerlei verschijnselen tegen die zonder twijfel het gevolg zijn van uiteenlopende huidaandoeningen; maar het is pas tsara‘at als de priester het als zodanig verklaart. En dat is geen medisch oordeel (‘dit is een huidziekte’) maar een cultisch (‘dit is een huidziekte die onrein maakt’). De verschillende onderzoekers die zich in de afgelopen decennia over deze vertaalkwestie gebogen hebben, komen, voor zover we hebben kunnen nagaan, tot dezelfde conclusie: de meest adequate weergave

15


van tsara‘at/lepra is ‘a defiling skin disease’. In het Nederlands: ‘een onrein makende huidziekte’ of ‘een huidziekte die onrein maakt’. Huidvraat? Als je inziet waar we vandaan komen – NBG 1951 ‘melaatsheid’; WV en GNB afwisseling ‘huidziekte’ en ‘melaatsheid’ – dan valt in de eerste plaats te constateren dat de NBV daar gunstig bij afsteekt. De NBV biedt een consistente lijn, overal ‘huidvraat’. En de toelichting van dit begrip in de woordenlijst achterin, is inhoudelijk uitstekend: ‘Verzamelnaam voor huidaandoeningen die als onrein beschouwd werden.’ In de tweede plaats willen we stellen dat de inzet van een neologisme voor deze bijbelse begrippen de nodige voordelen met zich meebrengt. De bovengenoemde nadelen van ‘huidziekte’ kleven in een veel geringere mate aan ‘huidvraat’: het klinkt minder generiek en kan dienstdoen als een specificerende term. De lezer zal nu wellicht iets makkelijker kunnen denken: kennelijk is huidvraat iets dat onreinheid met zich meebracht en moest men er dus van gereinigd worden. Kortom: het gebruik van de term ‘huidvraat’ helpt om in te zien dat het gaat om een specifiek sociaal-cultureel probleem. Tegenover de voordelen staat echter een groot nadeel. Het woord ‘huidvraat’ roept, door het element vraat, bij veel lezers gevoelens van weerzin op. Men vindt het een naar woord. Nu zou je kunnen zeggen dat dit gevoel van afschuw juist passend is: tsara‘at en lepra fungeren in de Bijbel bepaald niet als neutrale termen, ook tóén ging het met afkeer gepaard. Toch is dat te makkelijk. De uitsluiting en afkeer van toen hadden een cultische motivatie, terwijl ‘huidvraat’ bij velen nu beelden van afschuwelijke fysieke toetakeling oproept. En dat is zeker niet de kern van het bijbelse begrip. De inzet van een neologisme was een slim idee, maar de keuze voor ‘vraat’ pakt slecht uit. Vraat De achterliggende reden voor de keuze voor ‘vraat’ was de samenhang in Leviticus 13-14. Deze hoofdstukken spreken, zoals bekend, van tsara‘at bij mensen, maar ook op stoffen en aan muren. In alle gevallen betreft het iets dat aan de oppervlakte verschijnt, dat een aantastende werking heeft, en dat cultische onreinheid kan veroorzaken. De BGT en de GNB zijn niet uit op een concordante weergave van tsara‘at bij mensen enerzijds en objecten anderzijds. Dat de tekst analogie veronderstelt tussen al deze gevallen blijkt sowieso al uit de hele compositie. Dat hoeft niet met een concordante woordkeus onderstreept te worden. De WV en de HSV streven hier wel naar concordantie op woordniveau, maar komen met bedenkelijke oplossingen als ‘de zieke

16


17


plekken aan kleren of huis’ (WV, Leviticus 14:55) en ‘melaatsheid aan de kleding en aan het huis’ (HSV, Leviticus 14:55).21 De NBV is de enige vertaling die dit tekstkenmerk op een in het Nederlands geslaagde manier laat doorklinken: ‘huidvraat en vraat aan stoffen en huizen’. Maar dit beperkte voordeel gaat samen met een groter nadeel: buiten de context van Leviticus 13-14 is er weinig dat de ‘vraat’ in huidvraat ondersteunt. Voor een lezer van de evangelieteksten – de teksten met huidvraat die het meest gelezen worden – zijn die muren en stoffen met schimmel ver weg. Daar komen nog twee kritische overwegingen bij. In de eerste plaats is ook binnen Leviticus 13 bij lang niet alle daar genoemde symptomen een associatie met ‘vraat’ op z’n plaats. En in de tweede plaats, en belangrijker, in ‘huidvraat’ klinkt het meest bepalende aspect – ‘cultische onreinheid veroorzakend’ – niet door. Die stap moet de lezer zelf zetten. In Leviticus 13-14 is dat geen enkel probleem. Maar de vraag is of het ook bij de andere teksten lukt.

Het aspect ‘onreinheid’ moet altijd benoemd worden. III. Een nieuw vertaalvoorstel Huidziekte die onreinheid veroorzaakt De bezwaren tegen ‘huidvraat’ zijn voldoende zwaarwegend om een poging te wagen tot het formuleren van een alternatief. We hebben ons startpunt genomen in de huidige wetenschappelijke inzichten – zie boven – die ‘een onrein makende huidziekte’ als meest adequate weergave van het bijbelse tsara‘at/lepra benoemen. Door de term ‘huidziekte’ te gebruiken, maken we duidelijk over wat voor type aandoeningen het gaat. En door het aspect van onreinheid te benadrukken, maken we duidelijk dat het sociaal-culturele kader waarin deze ziekten staan anders is dan het onze. Aanvankelijk hoopten we ook gebruik te kunnen maken van de woordgroep ‘onreine huidziekte’. Formeel gesproken is dit goed Nederlands: het is een stijlfiguur die bekend staat als hypallage of woordwissel (voorbeelden zijn ‘de luie stoel’ en ‘de warme bakker’). Het bijvoeglijk naamwoord heeft metonymisch betrekking op een ander woord dan waar het bij staat: onrein slaat op de zieke, niet op

18


de ziekte.22 Een klein onderzoekje wees echter uit dat veel lezers de combinatie ‘onreine (huid)ziekte’ als bezwaarlijk ervaren. Men maakt de metonymische stap niet mee, vermoedelijk omdat het cultische aspect van tsara‘at/lepra bij de huidige lezer niet leeft. Het leek ons daarom beter om deze formulering alleen bij uitzondering in te zetten (bijvoorbeeld in de formulering ‘lijden aan een onreine huidziekte’, zie Leviticus 13:45, hieronder). De definitie van tsara‘at/lepra als ‘een huidziekte die onrein maakt’ leent zich niet voor een strikt concordante toepassing. In het ene geval is de volledige omschrijving nodig, in een ander geval volstaat een korte, verwijzende variant. Ons uitgangspunt is dat in de weergave van tsara‘at/lepra het aspect van ‘onreinheid veroorzaken’ altijd benoemd moet worden tenzij dat aspect in de directe context al afdoende benoemd is, waardoor een verkorte variant volstaat. Deze strategie past goed binnen het methodische kader van de NBV en biedt de hedendaagse lezer beter zicht op het cultureel eigene van de bijbelse situatie. Naast ‘een huidziekte die onreinheid veroorzaakt’ gebruiken we de aanduiding ‘schimmel die onreinheid veroorzaakt’, als het gaat om de aantasting van stoffen, gebruiksvoorwerpen en huizen. Uitwerking Het nieuwe vertaalvoorstel, uitgewerkt in een selectie van teksten, ziet er als volgt uit. Leviticus 13 Voorschriften omtrent huidziekte en schimmel 1 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: 2 ‘Als iemand een zwelling, uitslag of een lichte plek op zijn huid heeft die kan wijzen op een huidziekte die onrein maakt, moet hij naar de priester worden gebracht, naar Aäron of een van diens nakomelingen, 3 die de aandoening moet bekijken. Als de priester vaststelt dat het haar op de aangetaste plek wit geworden is en de plek diep in de huid ligt, moet hij de persoon in kwestie vanwege die ziekte onrein verklaren.23 4 Als de huid een lichte, witte plek vertoont die niet diep in de huid ligt en het haar niet wit geworden is, moet de priester de betreffende persoon zeven dagen afzonderen. 5 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder is aangetast, moet hij hem opnieuw zeven dagen afzonderen. 6 Zeven dagen later onderzoekt de priester hem nogmaals, en als de plek dof geworden is en zich niet heeft uitgebreid, moet hij hem rein verklaren. Het is dan gewone uitslag. De persoon in kwestie moet zijn kleren wassen en is dan weer rein. 7 Maar als hij

19


na onderzoek door de priester rein verklaard is en de plek zich later toch uitbreidt, moet hij zich opnieuw aan de priester laten zien. 8 Als de priester vaststelt dat de plek zich inderdaad heeft uitgebreid, moet hij hem vanwege zijn huidziekte onrein verklaren. 9 Wanneer er dus sprake zou kunnen zijn van een huidziekte die iemand onrein maakt, moet de betreffende persoon naar de priester worden gebracht. 10 Als de priester een witte zwelling op de huid ziet, met wit haar erop, en er een rauwe plek is ontstaan, 11 is het een chronische huidziekte en moet de priester hem onrein verklaren. Hij hoeft hem niet af te zonderen, want hij is onmiskenbaar onrein. 12-13 Wanneer het ernaar uitziet dat de aandoening zich over het hele lichaam heeft uitgebreid, moet de priester de betreffende persoon nader onderzoeken. Als hij vaststelt dat de ziekte het lichaam inderdaad van hoofd tot voeten heeft aangetast, moet hij hem rein verklaren. Aangezien hij helemaal wit is geworden, is hij rein. 14 Maar zodra er rauwe plekken bij hem te zien zijn, is hij onrein. 15 Als de priester een rauwe plek ziet, moet hij hem onrein verklaren, want een rauwe plek is een teken van een huidziekte die onrein maakt. 16 Maar als de rauwe plek weer wit wordt, moet hij naar de priester teruggaan. 17 Als de priester vaststelt dat de huid wit geworden is, moet hij hem rein verklaren; hij is dan rein. 18 Als er een zweer op iemands huid verschijnt die weer geneest, 19 maar er op de plaats van de zweer een witte of bleekrode zwelling of vlek ontstaat, moet die persoon zich door de priester laten onderzoeken. 20 Als de priester vaststelt dat de plek diep in de huid ligt en het haar erop wit geworden is, moet hij de betreffende persoon onrein verklaren vanwege de huidziekte die op de plek van de zweer is ontstaan. 21 Maar als de priester bij het bekijken van de plek vaststelt dat het haar niet wit is, de plek niet diep in de huid ligt en dof is, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 22 Als de vlek zich in die tijd heeft uitgebreid, moet de priester hem vanwege die ziekte onrein verklaren. 23 Maar als de lichte plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder heeft aangetast, is het een litteken van de zweer en moet de priester hem rein verklaren. 24 Als iemand een brandwond heeft opgelopen en de gewonde plek wordt bleekrood of wit, 25 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat het haar op de plek wit geworden is en dat de plek diep in de huid ligt, moet hij die persoon onrein verklaren vanwege de huidziekte die op de plaats van de brandwond is ontstaan. 26 Als de priester vaststelt dat het haar op de lichte plek niet wit is, de plek niet diep in de huid ligt en dof is, moet hij de persoon in kwestie zeven dagen afzonderen. 27 Op de zevende dag onderzoekt de priester

20


hem opnieuw. Als de plek zich in die tijd heeft uitgebreid, moet de priester hem vanwege die ziekte onrein verklaren. 28 Maar als de lichte plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder heeft aangetast en dof gebleven is, is het gewoon een zwelling als gevolg van de brandwond en moet de priester hem rein verklaren. De plek is dan het litteken van de brandwond. 29 Als iemand een aandoening onder zijn of haar hoofdhaar heeft, of een aandoening onder zijn baard, 30 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de aandoening diep in de huid ligt en het haar op de aangetaste plek geel en dun is, dan is het schimmel en moet hij de betreffende persoon vanwege die ziekte onrein verklaren. 31 Als de priester echter vaststelt dat de plek op hoofd of kin niet diep in de huid ligt maar er toch geen donker haar op groeit, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 32 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als blijkt dat de schimmel zich in die tijd niet heeft uitgebreid, het haar op de aangetaste plek niet geel geworden is en de plek niet diep in de huid ligt, 33 moet de persoon in kwestie al het haar rond de aangetaste plek afscheren. De priester zondert hem daarna opnieuw zeven dagen af. 34 Op de zevende dag bekijkt de priester de plek opnieuw, en als de schimmel zich niet heeft uitgebreid en niet diep in de huid ligt, moet hij de betreffende persoon rein verklaren. Die moet zijn kleren wassen en is dan weer rein. 35 Maar als de schimmel zich uitbreidt nadat hij rein is verklaard, 36 moet de priester hem opnieuw onderzoeken. Als blijkt dat de schimmel zich inderdaad heeft uitgebreid, hoeft hij niet te zoeken naar geel haar; de persoon in kwestie is dan onrein. 37 Wanneer de priester later vaststelt dat de schimmel zich niet verder heeft uitgebreid en dat er donker haar op de plek groeit, is de kwaal werkelijk genezen. De betreffende persoon is dan rein en de priester moet hem rein verklaren. 38 Als een man of een vrouw lichte, witte vlekken op de huid heeft, 39 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de lichte witte plekken op de huid dof zijn, is het onschuldige uitslag die de huid heeft aangetast en is die man of vrouw rein. 40 Als bij een man het haar op de kruin uitvalt, is dat gewoon kaalheid en is hij rein. 41 Ook als zijn haar aan zijn voorhoofd uitvalt, is dat gewoon kaalheid en is hij rein. 42 Maar als er een bleekrode plek op zijn kale kruin of voorhoofd verschijnt, zou het hoofd op die plaats aangetast kunnen zijn door een huidziekte die onrein maakt 43 en moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de bleekrode aandoening op het kale hoofd er net zo uitziet als een onrein makende ziekte op onbehaarde huid, 44 is er inderdaad sprake van huidziekte die onrein maakt en moet de priester de man vanwege die aandoening aan zijn hoofd onrein verklaren.

21


Wie lijdt aan een onreine huidziekte moet zijn kleren scheuren, zijn haar los laten hangen, baard en snor bedekken en “Onrein, onrein!” roepen. 46 Zo iemand blijft onrein zolang de aandoening duurt. Als onreine moet hij apart wonen en buiten het kamp verblijven. 47 Als er schimmel verschijnt op wollen of linnen stof, 48 of op kettingof inslaggaren van linnen of wol, of op leer of op iets dat van leer gemaakt is, 49 en die plekken op de stof, het leer of het garen of het leren voorwerp zijn groen- of roodachtig, zou het desbetreffende voorwerp aangetast kunnen zijn door een schimmel die onreinheid veroorzaakt en moet het aan de priester worden getoond. 50 De priester moet ernaar kijken en het aangetaste voorwerp zeven dagen apart houden. 51 Op de zevende dag onderzoekt hij het voorwerp opnieuw. Als hij vaststelt dat de plek op de stof, het garen of het leren voorwerp zich in die tijd heeft uitgebreid, is het een schadelijke schimmel. Het voorwerp is dan onrein. 52 In dat geval moet hij de stof, het linnen of wollen garen of het aangetaste leren voorwerp verbranden. Aangezien het een schadelijke schimmel betreft, moet het voorwerp in het vuur worden verbrand. 53 Maar als de priester ziet dat de plek op de stof, het garen of het leren voorwerp zich niet heeft uitgebreid, 54 moet hij het aangetaste voorwerp laten wassen en het opnieuw zeven dagen apart houden. 55 Daarna moet hij het voorwerp opnieuw onderzoeken. Als blijkt dat de aangetaste plek zich weliswaar niet heeft uitgebreid, maar evenmin van kleur veranderd is, is het voorwerp toch onrein. Het moet worden verbrand, want het materiaal is volledig bedorven. 56 Maar als de priester ziet dat de plek na het wassen dof geworden is, moet hij de plek uit de stof, het leer of het garen scheuren. 57 Als er daarna toch weer plekken te zien zijn op de stof, het garen of het leren voorwerp, gaat het om een voortwoekerend verschijnsel en moet het aangetaste voorwerp worden verbrand. 58 Als de stof, het garen of het leren voorwerp na het wassen geen aangetaste plek meer vertoont, moet het nogmaals worden gewassen en dan is het rein.’ 59 Dit zijn de voorschriften die bepalen wanneer door schimmel aangetaste wollen of linnen stoffen, ketting- of inslaggarens en voorwerpen van leer rein of onrein moeten worden verklaard. 45

Leviticus 14 54 Tot zover de voorschriften in verband met de verschillende soorten huidziekten, huidschimmel, 55 schimmel op stoffen en in huizen, 56 en zwellingen, uitslag en vlekken op de huid. 57 Aan de hand daarvan kan men nauwkeurig bepalen wat er gedaan moet worden wanneer iets of iemand onrein is of rein. Tot zover de voorschriften omtrent huidziekte en schimmel.

22


Leviticus 22:4 Wanneer een van de nakomelingen van Aäron aan een huid- of geslachtsziekte lijdt mag hij niet van de heilige offergaven eten tot hij weer rein is.24 Deuteronomium 24:8 In geval van een huidziekte die onrein maakt dient u de aanwijzingen die u van de Levitische priesters krijgt nauwgezet op te volgen; houd u precies aan wat ik hun heb voorgeschreven. 2 Koningen 5 1 Naäman, de bevelhebber van het Aramese leger, stond bij zijn koning in hoog aanzien en werd zeer door hem gewaardeerd, want de HEER had hem voor Aram een grote overwinning laten behalen. Maar deze grote krijgsman leed aan een huidziekte die onrein maakt.25 (…) 6 In de brief die hij aan de koning van Israël overhandigde, stond het volgende: ‘Met deze brief stuur ik mijn dienaar Naäman naar u toe, om door u van zijn ziekte te worden genezen.’ 7 Zodra de koning van Israël de brief gelezen had, scheurde hij zijn kleren en riep uit: ‘Ben ik soms een god, dat ik kan beschikken over leven of dood? Hij stuurt mij deze man om hem van zijn ziekte te genezen. Let op mijn woorden: hij is uit op een conflict met mij!’ 8 Toen de godsman Elisa hoorde dat de koning van Israël zijn kleren had gescheurd, liet hij hem vragen: ‘Waarom hebt u uw kleren gescheurd? Laat die man bij mij komen, dan zal hij merken dat er in Israël een echte profeet woont.’ 9 Naäman reed met zijn strijdwagen naar het huis van Elisa. 10 Elisa stuurde iemand naar buiten om hem te zeggen: ‘Baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw huid weer gezond worden en zult u weer rein zijn.’ 11 Kwaad ging Naäman weg. ‘Ik had gedacht dat hij zelf naar buiten zou komen,’ zei hij. ‘En dat hij de naam van de HEER, zijn God, zou aanroepen en met zijn hand over de aangetaste plek zou strijken, en zo de ziekte zou wegnemen. 12 Zijn de rivieren van Damascus, de Abana en de Parpar, soms niet beter dan alle wateren in Israël? Had ik me daarin niet kunnen baden om rein te worden?’ (…) 26 Toen zei Elisa: ‘(…) 27 Moge de ziekte van Naäman voor eeuwig op jou en je nakomelingen overgaan!’ Gechazi verliet zijn meester, zijn huid schilferig en wit als sneeuw.

23


Matteüs 8:2-3 2 Er kwam iemand naar Hem toe die door een huidziekte onrein was. Hij wierp zich voor Hem neer en zei: ‘Heer, als U wilt, kunt U mij rein maken.’ 3 Jezus strekte zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ En meteen was hij van zijn ziekte gereinigd. Matteüs 11:5 4 Jezus antwoordde: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: 5 blinden zien en verlamden lopen, mensen die door een huidziekte onrein zijn worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.’ Lucas 4:27 En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen in Israël met een huidziekte die hen onrein maakte. Toch werd niemand van hen gereinigd, maar wel de Syriër Naäman. Lucas 17:11-19 11 Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. 12 Toen Hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen Hem tien mensen tegemoet die door een huidziekte onrein waren; ze bleven op een afstand staan. 13 Ze verhieven hun stem en riepen: ‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’ 14 Toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Terwijl ze gingen werden ze gereinigd. 15 Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem. 16 Hij viel neer aan Jezus’ voeten om Hem te danken. Het was een Samaritaan. 17 Toen zei Jezus: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? 18 Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ 19 Hij zei tegen de Samaritaan: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’ Conclusie Huidvraat: vertaalvondst of jeukwoord? Kijk je alleen naar Leviticus 13-14, de tekst waarvoor ‘huidvraat’ gemunt werd, dan is het zonder meer een vondst. De NBV maakt hier op een natuurlijke manier een tekstkenmerk zichtbaar (huidvraat – vraat) dat in andere vertalingen niet of op een geforceerde manier weergegeven wordt. Het probleem is echter dat deze, voor Leviticus 13-14 gemunte term, op zichzelf gezien onvoldoende evidentie heeft om ook in de andere contexten voor iedereen overtuigend te zijn. De ‘vraat’ die in Leviticus juist zo mooi werkt, komt in de andere gevallen als een boemerang terug. Een simpel alternatief is er niet. Met ‘melaatsheid’ of ‘lepra’ vlieg je, zo

24


weten we nu, inhoudelijk uit de bocht. Huidvraat inruilen voor ‘een huidziekte’ is een stap achteruit: de teksten worden er onbestemder van. De best mogelijke oplossing lijkt daarom de weergave ‘huidziekte die onrein maakt’ afgewisseld met een verwijzend ‘ziekte’. Die oplossing hebben we uitgewerkt. De NBV-vertalers werkten aan een corpus in aanbouw, de revisie gaat te werk vanuit het complete corpus. Dat werpt soms net een ander licht op de zaak. Bovendien kennen we nu de reacties van lezers. Ons gevoel is dat er voor de NBV op dit punt nog iets te winnen valt. Dr. M.J. de Jong is hoofd vertalen bij het Nederlands Bijbelgenootschap, drs. S. van der Lingen is vertaalwetenschapper en werkt mee aan het revisieproject, dr. J. van Dorp is werkzaam als oudtestamenticus bij het Nederlands Bijbelgenootschap.

NOTEN Dit artikel is een bewerking van eerdere, interne, notities over deze kwestie in het kader van de revisie van het boek Leviticus van de NBV. 2 Van Dale, 15e herziene editie (2015). 3 Het woord komt al voor in het Middelnederlands (dertiende-veertiende eeuw). Het werd als eufemisme gebruikt om de naam van de gevreesde ziekte, lepra, niet te hoeven gebruiken. ‘Melaats’ betekent ‘ziek door lepra’. Informatie ontleend aan www.etymologie.nl (geconsulteerd 24-07-2019). 4 Informatie ontleend aan www.leprastichting.nl (geconsulteerd 24-07-2019). 5 K.P.C.A. Gramberg, ‘“Leprosy” and the Bible’ in: The Bible Translator 11 (1960), 10-23, met reacties van J.L. Swellengrebel, ‘“Leprosy” and the Bible. The Translation of “Tsara‘ath” and “Lepra”’ in: The Bible Translator 11 (1960), 69-79; Eugene A. Nida, ‘The Translation of “Leprosy”’ in: The Bible Translator 11 (1960), 80-81; D.H. Wallington, ‘“Leprosy” and the Bible – Conclusion’ in: The Bible Translator 12 (1961), 75-79. 6 J.G. Andersen, ‘Leprosy in Translations of the Bible’ in: The Bible Translator 31/2 (1980), 207-212; E.V. Hulse, ‘The Nature of Biblical “Leprosy” and the Use of Alternative Medical Terms in Modern Translations of the Bible’ in: Palestine Exploration Quarterly 107 (1975), 87-105; John Todd, ‘Leprosy, Biblical and Mediaeval’ in: The Modern Churchman 34 (1944), 129137; John Wilkinson, ‘Leprosy and Leviticus. The Problem of Description 1

25


and Identification’ in: Scottish Journal of Theology 30 (1977), 153-159; John Wilkinson, ‘Leprosy and Leviticus. A Problem of Semantics and Translation’ in: Scottish Journal of Theology 31 (1978), 153-166. 7 Jörn Henning Wolf (Hrsg.), Aussatz, Lepra, Hansen-Krankheit. Ein Menschheitsproblem im Wandel, Teil II: Aufsätze (Verlegt vom Deutschen Aussätzigen-Hilfswerk e.V.; Würzburg 1986). Onze dank gaat uit naar prof. Marten Stol, die ons wees op deze studie. 8 Otto Betz, ‘Der Aussatz in der Bibel’ in: Wolf (Hrsg.), 45-62. 9 Zie bijvoorbeeld Samson O. Olanisebe, ‘Laws of Tzara’at in Leviticus 1314 and Medical Leprosy Compared’ in: Jewish Bible Quarterly 42/2 (2014), 121-127; zie ook recente commentaren op Leviticus, zoals Thomas Hieke, Levitikus 1-15, Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament, Freiburg im Breisgau 2014, 473-475. Het inzicht dat ‘melaatsheid/lepra’ een verkeerde term is, is ook in de Nederlandse bijbelliteratuur allang bekend, zie bijvoorbeeld B. Maarsingh, Leviticus, Prediking van het Oude Testament, Nijkerk, 1974, 106. 10 O ver Mesopotamië zie met name Franz Köcher, ‘Saḫaršubbû – zur Frage nach der Lepra im Alten Zweistromland’ in: Wolf (Hrsg.), 27-34, en over Egypte zie Wolfhart Westendorf, ‘Die Lepra im pharaonischen Ägypten’ in: Wolf (Hrsg.), 35-37. Onderzoekers benadrukken dat je altijd een slag om de arm moet houden als je een bepaalde, ons bekende ziekte in een eerdere fase van de geschiedenis probeert te identificeren. Er is pas zekerheid als de ziekte kan worden vastgesteld aan de hand van bot- en skeletonderzoek. Op die manier is vastgesteld dat er in laatmiddeleeuws Europa uitbraken van lepra waren (wat we uit schriftelijke bronnen al wisten). Uit de antieke wereld (Mesopotamië, Egypte, Syrië, Israël, Griekenland) hebben we dergelijke harde bewijzen niet en moeten we het doen met de interpretatie van de beschikbare schriftelijke bronnen. 11 Zie onder meer Andersen, 208-209; Hulse, 88-89. 12 Zie hierover, met de nodige nuanceringen, Fridolf Kudlien, ‘Lepra in der Antike’ in: Wolf (Hrsg.), 39-43. 13 Hier speelt een rol dat veel klassieke teksten via het Arabisch in Europa zijn doorgedrongen en dat met deze dubbele vertaalslag – van Grieks naar Arabisch en van Arabisch naar Latijn – de nieuwe invulling van de term lepra (namelijk als elefas) gemeengoed werd. Zie hiervoor Todd, 132-134, Andersen, 209. 14 Betz, 45-50, Hulse, 92-100, Todd, 130-131, Wilkinson, ‘Identification’, 155-169. 15 Voor een korte toelichting op wat cultische zuiverheid/reinheid inhoudt volgens Leviticus, zie de informatie over ‘rein en onrein’ op de website debijbel.nl: https://www.debijbel.nl/kennis-achtergronden/godsdienst-vanisrael/1690/rein-en-onrein (geconsulteerd 23-09-2019). Dat er achter de

26


cultische wetgeving van Israël ten diepste ‘rationele’ overwegingen zouden schuilgaan – zoals uitbannen van besmettingsgevaar – is vaak gesuggereerd, maar lastig bewijsbaar. 16 Zie hiervoor met name Andersen, 210-212, Hulse, 94-95, Betz, 57-59. 17 Alleen in één geval wordt náást de term katharizô ook nog de term iaomai, genezen, gebruikt (Lucas 17:15). 18 Wellicht is ook de uitroep van de koning op het verzoek van Naäman hiermee in verband te brengen (‘beschikken over leven of dood’, 2 Koningen 5:7). 19 In het OT kiest de NEB voor ‘malignant disease of the skin’. ‘Huidziekte’ is inhoudelijk gezien een goede keuze, maar op de term ‘malignant’ is scherpe kritiek gekomen, want dit doet – net als het Nederlandse ‘kwaadaardig’ – meteen aan kanker denken. Bovendien is het, zoals we zagen, onjuist om in het OT anders te vertalen dan in het NT. 20 De Egyptische ziekte is geen bestaande ziekte, maar een theologische kunstgreep. Het woord tsara‘at wordt daarbij in verband gebracht met het werkwoord tsarar, verdrukken, benauwen. Ook de Hebreeuwse naam voor Egypte, Mitsrajim, wordt graag van dat werkwoord afgeleid: ‘land van benauwenis’, ‘angstland’. En tsara‘at is dan ‘de angstziekte’, die ontstaat uit gebrek aan vertrouwen in de goede afloop. Zo legt Dirk Monshouwer het althans uit (bijv. in Het hart van de Torah [Kampen 1997], h. 9). 21 Als de uitleg in noot 21 klopt, dan is spreken van ‘de Egyptische ziekte in geweven stof/en in een huis’ (NB, Leviticus 14:55) nogal wonderlijk. 22 https://onzetaal.nl/taaladvies/hypallage/ (geconsulteerd 24-07-2019). 23 De formule ‘het is tsara‘at en hij (de priester) zal hem onrein verklaren’, die we, met enige variatie, aantreffen in vers 3, vers 20, vers 22, vers 25 en vers 27 wordt in ons voorstel omgezet in: ‘dan moet hij (de priester) de betreffende persoon onrein verklaren vanwege die ziekte’. 24 Omdat het aspect van ‘onreinheid’ in de context al genoemd wordt, kan hier met ‘een huidziekte’ worden volstaan. 25 Men zou kunnen denken dat voor de Syriër Naäman het reinheidscriterium niet gold, maar de tekst toont het tegendeel: de reiniging van Naäman wordt expliciet aan de orde gesteld.

27


SPIEGELSCHRIFT

Een ecologische crisis bij Hosea?

‘Daarom is het land in rouw gedompeld en bezwijken al zijn inwoners, mét de dieren van het veld en alles wat vliegt; zelfs de vissen in de zee sterven uit.’ Deze woorden uit Hosea 4:3 lijken rechtstreeks betrekking te hebben op de ecologische crisis van onze tijd. Is Hosea in zijn tijd dan ook getuige geweest van het verdwijnen van diersoorten? Dat zou kunnen. Overbejaging kwam in de prehistorie al voor. Denk aan het uitsterven van de mammoet. Ook vissterfte door droogte of watervervuiling was bekend. Toch is de vraag naar de situatie van toen niet de (ecologische) sleutel tot deze tekst. Eenvoudigweg omdat mensen nog niet in staat waren de aarde zo sterk te beïnvloeden als tegenwoordig. Relevant voor nu is het besef van de onderlinge verbondenheid van mensen en dieren en van beide met de aarde en de planten.

28


Dieren hebben een veel grotere plaats in het bijbelse wereldbeeld dan in het moderne westerse. Wij zijn gewend planten en dieren samen te nemen als levende natuur – flora en fauna – en mensen daarbuiten te plaatsen. De Bijbel heeft een andere indeling. Kol-basar – alle lichamelijke wezens – zo worden mensen en dieren daar samen genoemd. Planten horen bij de aarde. Ze hoeven niet mee in de ark, want de aarde zal zelf weer planten voortbrengen, net als in Genesis 1. Kol-basar is lastig te vertalen. ‘Al wat leeft’ wekt de suggestie dat planten ingegrepen zijn, maar is een betere weergave dan ‘iedereen’ of ‘alle mensen’ (vergelijk Genesis 6:12-13 in de Nieuwe Bijbelvertaling), dat dieren onzichtbaar maakt. In Genesis 6 wordt kol-basar verantwoordelijk gehouden voor het verval van de aarde, en in Genesis 9:5 eist God ‘genoegdoening van mens en dier’. In Hosea 4 voert God ‘een geding tegen de inwoners van dit land, want ze kennen geen eerlijkheid meer en geen liefde, en met God zijn ze niet meer vertrouwd’. Mogelijk zijn bij die ‘inwoners’ (die als daders worden aangeklaagd) ook de dieren inbegrepen. Een andere leeswijze is om Hosea 4:3 te begrijpen in lijn met Genesis 3:17, waar de grond vervloekt wordt als gevolg van wat de mens gedaan heeft. De dieren die Hosea noemt zijn dan geen (mede)dader maar slachtoffer: het zijn dieren die volgens Genesis 1 onder het gezag van mensen vallen, dus waar mensen invloed op hebben. In het huidige Antropoceen hebben mensen grote invloed op het hele ecosysteem aarde. Een ecologische interpretatie van Hosea 4 kan dan zijn: Het gaat slecht met het land en de dieren als gevolg van menselijk handelen. Maar als mensen hun gedrag verbeteren, zal de aarde weer opbloeien.

Drs. Trees van Montfoort is theoloog en schreef het boek Groene theologie (2019), zie www. VanMontfoortCommunicatie.nl.

29


30


ACHTERGROND

Knippen, plakken en schrijven in de Liesveltbijbel In het spoor van vroegmoderne bijbellezers Renske Hoff

Er is behoorlijk wat onderzoek gedaan naar de zestiende-eeuwse bijbels van de Antwerpse drukker Jacob van Liesvelt. Dat onderzoek is echter vrijwel uitsluitend gericht op de kenmerken van de druk en de uitgave, waarbij het type bijbelvertaling of de bronnen van het commentaar in de marges centraal stonden. Momenteel loopt er een studie die zich op een ander aspect van de boekgeschiedenis richt: de lezers en het gebruik van deze bijbels. Door overgeleverde exemplaren van Liesveltbijbels uit de periode 1522-1546 te bestuderen op gebruiks- en lezerssporen wordt geprobeerd inzicht te krijgen in de wijze waarop deze bijbels in de zestiende-eeuwse Nederlanden functioneerden. Dit artikel behandelt de diversiteit aan lezerssporen die in 118 exemplaren gevonden zijn en trekt enkele voorlopige conclusies met betrekking tot de bijbelleescultuur in de vroegmoderne tijd. Titelpagina Liesveltbijbel, 6e druk, Antwerpen, 1542. Foto: NBG.

31


og niet eerder werd onderzoek gedaan naar de lezers van de Liesveltbijbel, de eerste Nederlandse vertaling van de complete Bijbel. Welke ‘gebruikssporen’ treffen we aan in de gedrukte exemplaren van deze bijbel? Het blijkt dat sommige lezers zelfs de vertaling ‘verbeterden’ met knip- en plakwerk. Wat zegt dit over de bijbellezers van toen?

N

‘Een tekst die ongelezen blijft, is op zijn hoogst een materieel gegeven, een blad papier met letters, maar nog zonder betekenis,’ constateert Harald Hendrix in het literatuurwetenschappelijk handboek Het leven van teksten.1 Dit inzicht, dat in literatuurstudies gemeengoed geworden is sinds Roland Barthes’ essay ‘La mort de l’auteur’ (1968), is ook steeds belangrijker in het boekhistorisch onderzoek. Als de betekenis en werking van een tekst of boek zo afhankelijk is van de lezers, zal in het onderzoek naar de historische tekstcultuur ook het aspect van het gebruik en de lezers betrokken moeten worden. Het onderzoeksproject ‘In de handen van lezers: vroegmoderne Nederlandse bijbels vanuit een gebruiksperspectief ’ (2017-2021) past dit inzicht toe op de studie van zestiende-eeuwse, volkstalige bijbels. Binnen dit project worden theologische en cultuurhistorische benaderingen gecombineerd, om inzicht te krijgen in de praktijk van het lezen en het gebruik van vroegmoderne bijbels, en in de confessionele, persoonlijke en historische achtergronden van lezers.2 Eerder onderzoek Er is relatief veel onderzoek gedaan naar vroegmoderne Nederlandstalige bijbeldrukken, en in het bijzonder naar de bijbels van de Antwerpse drukker Jacob van Liesvelt. Eerder onderzoek was echter vrijwel uitsluitend gericht op de kenmerken van de diverse edities die Liesvelt uitgaf, en betrof kwesties als de gebruikte vertaling, de bronnen van het commentaar of censuur. In het huidige onderzoek hebben de centrale vragen betrekking op lezers en gebruik.3 Aan de hand van een analyse van gebruiks- en lezerssporen in de boeken wordt gereconstrueerd hoe lezers door hun bijbel heen ‘navigeerden’ – bijvoorbeeld in welke volgorde ze de diverse bijbelboeken lazen, hoe ze reageerden op de confessionele kleuring van de bijbelvertaling waarmee ze in aanraking kwamen, en hoe ze omgingen met het paratekstuele materiaal dat steeds vaker in de edities aangeboden werd, zoals prologen, leesroosters, kaarten en commentaar in de marge. Dit artikel bespreekt welke verschillende typen lezerssporen zoal in 118 Nederlandstalige bijbelexemplaren van Jacob van Liesvelt gevonden

32


zijn. Daarnaast wordt besproken welke voorlopige conclusies er op basis van dergelijke sporen te trekken zijn met betrekking tot het gebruik van vroegmoderne, Nederlandstalige bijbels. Ter illustratie zullen enkele opvallende lezerssporen in bijbelexemplaren uit diverse Nederlandse bibliotheken uitgelicht worden. Onderzoekscorpus Het corpus van het onderzoeksproject beslaat alle bekende, overgeleverde exemplaren van de twintig bijbeledities die tussen 1522 en 1546 door Jacob van Liesvelt gedrukt zijn. In 1522 verschijnt Liesvelts eerste druk van de evangeliën, vier jaar voordat hij een eerste integrale Nederlandstalige bijbel op de markt brengt, waarin zowel het Oude als het Nieuwe Testament en de apocriefen zijn opgenomen. In 1546, een jaar na de terdoodveroordeling en onthoofding van Liesvelt, wordt de eerste editie van de Leuvense Index gepresenteerd. Na het verschijnen van deze index van verboden boeken, waarin diverse edities van Liesvelt staan opgenomen, wordt de controle van de kerkelijke autoriteiten op Nederlandstalige bijbeldrukken concreter en intensiever. In totaal betreft het onderzoek (tot nu toe) 118 overgeleverde exemplaren van bijbels (complete bijbels alsook los uitgegeven Nieuwe Testamenten of brieven en evangeliën) die in deze tijdsperiode door Liesvelt zijn gedrukt.4 Dit corpus is in eerste instantie gebaseerd op de exemplaren die zijn opgenomen in de door August den Hollander en anderen opgestelde database BibliaSacra.5 Deze lijst is echter aangevuld met een significant aantal exemplaren dat tot dusver onbekend was, bijvoorbeeld omdat ze in het bezit zijn van bibliotheken met een moeilijk toegankelijke catalogus, of omdat ze in privébezit zijn. De zoektocht naar exemplaren blijft gaande, en met enige regelmaat verschijnen er relevante exemplaren op boekenveilingen, die dan – indien mogelijk – aan het onderzoekscorpus worden toegevoegd. Een veelheid aan sporen In de onderzochte exemplaren zijn diverse typen lezers- en gebruikssporen terug te vinden, die op verschillende wijzen inzicht kunnen bieden in het lezersschap en de leespraktijk van deze vroegmoderne bijbels. Voorlopige analyses laten zien dat een ruime meerderheid, pakweg 75 procent, van de onderzochte vroegmoderne bijbels een vorm van vroegmoderne lezers- of gebruikssporen bevat.6 Deze sporen lopen sterk uiteen in frequentie, type en inhoud: van een roestige afdruk van een sleutel (zie afbeelding 1, pag. 34) tot en met uitgebreide genealogieën (zie afbeelding 2, pag. 34). Grofweg kunnen deze sporen

33


Afbeelding 1: Sleutelafdruk in het liturgisch leesschema © Koninklijke Bibliotheek, nr. 1708 A 11 (Foto: Renske Hoff )

Afbeelding 2: Genealogische aantekeningen naast het colofon. © Museum Catharijn-econvent Utrecht (Inv.nr. ABM p.i. 120 - 73 F 9)

34


Afbeelding 3: Naam van Trijn Claesdochter in de bovenmarge van Wijsheid 8. © Huis Bergh, ’s-Heerenberg, Inv.nr. 32 (Foto: Renske Hoff ) Afbeelding 4: Opgeplakte aanpassing naar ‘des Priesterschaps’ in 1 Timoteüs 4:14. © Theologische Faculteit Universiteit Tilburg. Inv.nr. TF PRE 10 (Foto: Ad van Pinxteren)

Afbeelding 5: Maniculus bij Wijsheid 11:16-17. © Universiteitsbibliotheek Utrecht. Inv.nr. 106 F 3. (Foto: Renske Hoff )

35


in twee typen worden onderverdeeld: sporen die betrekking hebben op de identiteit van de eigenaar of lezer, en sporen die betrekking hebben op de praktijk van het lezen of het gebruik van het boek zelf. Sporen die informatie bieden over de identiteit van de lezer of bezitter van de bijbel zijn onder andere ex librissen, bibliotheekstempels, namen, handtekeningen, eigendomsfrasen (zoals ‘Desen Boeck hoort toe Peeter Valck’, UB Gent Acc. 33490) en genealogieën of familiegeschiedenissen. Deze eigendomssporen zijn soms eigentijds, maar bestrijken ook de eeuwen na de uitgave van deze bijbels. In sommige gevallen is aan de hand van eigendomssporen de identiteit van de bezitter of lezer vast te stellen, en kunnen gegevens over hem of haar in archiefmateriaal teruggevonden worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het exemplaar van Liesvelts bijbel uit 1534 dat momenteel in bezit is van Huis Bergh te ’s-Heerenberg. Uit aantekeningen op verschillende plaatsen in het exemplaar blijkt dat het boek rond het jaar 1600 in het bezit was van de Amsterdamse Trijn Claesdochter, die getrouwd was met Jan Cornelis (zie afbeelding 3, pag. 35). In de Amsterdamse Doop-, Trouw- en Begraafboeken is haar huwelijk terug te vinden: Trijn Claesdochter, dochter van Claes Pietersz. en Lijsbert Jansd., trouwde op 4 juli 1592 op zeventienjarige leeftijd in Amsterdam met haar vierentwintigjarige bruidegom Jan Corneliszoon, die op dat moment op de Nieuwezijds Achterburgwal woonde.7 Dergelijke eigendomskenmerken maken het mogelijk een beeld te krijgen van de sociaal-economische, geografische en temporaire spreiding van het lezerspubliek van Liesvelts bijbels. Een eigendomsspoor als dat van Trijn Claesdochter spreekt eveneens het vooroordeel tegen dat het vroegmoderne bijbellezen en bijbelbezit uitsluitend voorbehouden zou zijn aan mannelijke lezers. Het spectrum aan sporen dat inzicht biedt in leespraktijken is wellicht nog gevarieerder. Veelvoorkomend zijn markeringen, zoals onderstrepingen, maniculi (wijzende handjes) en accolades, inkleuringen of rubricaties (verfraaiing met rode inkt), ingevoegd of juist verwijderd materiaal, correcties van de geprinte tekst, leeswijzertjes, en een grote variëteit aan aantekeningen in de marges of op de schutbladen, zoals liturgische aantekeningen, leesaanwijzingen of kruisverwijzingen. Deze lezerssporen laten niet enkel zien welke bijbelpassages in het bijzonder respons opriepen, maar ook hoe lezers reageerden op diverse kenmerken van de editie, zoals confessionele kenmerken van de bijbelvertaling, het paratekstueel materiaal of de houtsneden. Een reactie op de gebruikte vertaling van Liesvelts bijbels – die grotendeels gebaseerd is op Luthers bijbelvertalingen, zover als die reeds uitgegeven waren,8 – is te vinden in een exemplaar van de Bijbel uit

36


1535 uit de Theologische Faculteit van Tilburg. In dit exemplaar zijn op diverse plaatsen briefjes met een nieuwe, minder hervormingsgezinde vertaling over de gedrukte tekst heen geplakt (zie afbeelding 4, pag. 35). Zo is in 1 Timoteüs 4:14 ‘der ouderen’ veranderd in ‘des priesterschaps’, en is verschillende keren ‘de gemeynte’ aangepast naar ‘de kercke’. Bijzonder is dat deze aanpassingen zodanig secuur zijn verricht, dat ze in eerste instantie vrijwel niet opvallen. Niet alleen heeft de gebruiker de tekst voor zijn aanpassingen geknipt uit een bijbel met een vrijwel gelijke letter, ook zijn deze briefjes van precies het juiste formaat om de tekst te bedekken, maar niet de regel boven of onder de tekst te raken. Daarnaast is de nieuwe tekst exact in lijn met de rest van de tekst opgeplakt. Deze zorgvuldigheid lijkt het belang van de vertaling voor de gebruiker te suggereren. Door de vertaling van de Liesveltbijbel aan te passen sluit het exemplaar beter aan bij de wensen van diens lezer. In andere gevallen wordt door middel van uitgebreide markeringen een leesspoor achtergelaten. Dit spoor kan bij zorgvuldige analyse niet alleen inzicht bieden in de mogelijke interesses van de lezer die de markeringen achterliet, maar zal ook volgende lezers beïnvloed hebben in hun benadering van het boek. Een voorbeeld zijn de bijna honderd maniculi (wijzende handjes) die, waarschijnlijk door verschillende lezers, in de marges van een exemplaar van Liesvelts eerste bijbel uit 1542 (hij drukte dat jaar twee edities) uit Utrecht (Universiteitsbibliotheek Utrecht, 106 F 3) zijn achtergelaten. Hoewel deze hoeveelheid markeringen niet per definitie uitzonderlijk is, is de precisie waarmee de meeste maniculi in dit exemplaar getekend zijn dat wel. De handjes zijn vaak gedetailleerd en relatief groot (zie afbeelding 5, pag. 35). Wanneer een volgende lezer met het exemplaar in aanraking kwam, zal hij of zij moeilijk de maniculi hebben kunnen negeren. Deze wijzende handjes springen in het oog en trekken de aandacht naar de desbetreffende passage. In zekere zin kan gezegd worden dat gebruikers elementen hebben toegevoegd aan het gedrukte paratekstuele materiaal, dat naast marginaal commentaar ook gedrukte maniculi bevat. Samen beïnvloeden deze elementen welke passages het eerste opvallen, en zo sturen ze de wijze waarop de lezer door het boek en over de pagina’s heen beweegt. Niet alleen door het aanpassen van de tekst of het plaatsen van markeringen en aantekeningen kan de leeswijze van het boek beïnvloed worden. Ook blijkt dat in diverse exemplaren extern materiaal in het bijbelexemplaar is ingebonden of tussen de pagina’s is gestoken. Hoewel het meestal lastig dan wel niet onmogelijk is om precies vast te stellen wanneer en door wie deze toevoegingen zijn geïnitieerd, kan het materiaal wel inzicht bieden in de wijze waarop het boek

37


Afbeelding 6: Ingebonden kaart ‘Perigrinatie Iesu Christi’ © Tresoar Leeuwarden, Inv.nr. PBF 80 Gdg. (Foto: Renske Hoff )

functioneerde. Een voorbeeld is een exemplaar uit 1542 in bibliotheek Tresoar te Leeuwarden. In dit exemplaar zijn achterin twee kaarten ingevoegd die – in tegenstelling tot de kaart van de uittocht uit Egypte, ingevoegd bij Exodus – niet oorspronkelijk in de editie thuishoorden. De eerste kaart vertoont de ‘Peregrinatie Iesu Christi’ en geeft het gebied in en rondom het land Kanaän weer waarin Jezus Christus volgens het Nieuwe Testament rondgetrokken is (zie afbeelding 6). De tweede kaart, de ‘Peregrinatie der Apostelen. Ende tleuven Pauli’ geeft de rondreizen van de apostelen, in het bijzonder van Paulus, in het oostelijk Middellandse Zeegebied weer. Beide kaarten zijn vervaardigd door kaartenmaker Joannes van Deutecum in 1591, en zijn in diverse latere bijbeledities opgenomen, waaronder in een heruitgave van de Biestkensbijbel (oorspronkelijk gedrukt door Nicolaas Biestkens in 1560), uitgegeven onder het pseudoniem ‘Krijn Vermeulen’ in 1598.9 Deze kaarten illustreren niet enkel

38


bijbelse verhalen, maar visualiseren ook levendig de beleving van de reizen van Jezus of de apostelen door een gedetailleerde weergave van steden, bergketens en routes. De opname van de Deutecumkaarten in de Liesveltbijbel getuigt van een lezer die belang hechtte aan de historische en geografische verdieping van de bijbeltekst die deze kaarten konden bieden.10 Ook volgende lezers worden door deze aanpassingen aangespoord om de tekst op onderzoekende wijze te beschouwen, en de reizen en plaatsen levendig te visualiseren. Voorlopige conclusies en vervolg van het onderzoek De hoeveelheid en de inhoud van lezerssporen tussen exemplaren loopt weliswaar zeer uiteen, maar de analyse van de sporen in Liesveltbijbels getuigt van een actieve leespraktijk. De Liesveltbijbel was hierin geen statisch, uniform object maar een dynamisch, aan verandering onderhevig boek. De voorbeelden die in dit artikel worden aangehaald, onderstrepen dit. Lezers namen een actieve rol in in het gebruik en bezit van bijbels, en ze namen de vrijheid deze naar eigen believen aan te passen. Ze veranderden de vertaling, markeerden een spoor of ‘route’ door de tekst en voegden tekstuele of visuele elementen toe. De actieve lezer was als het ware in een voortdurende dialoog met het materiaal dat het boek aanbood. In de resterende twee jaar van het onderzoeksproject ‘In de handen van lezers: vroegmoderne bijbels vanuit een gebruikersperspectief ’ zullen de resultaten van de analyses van de vele bijbelexemplaren onder elkaar gezet worden. Door alle eigendoms- en leessporen in te voeren in een database, zullen uiteindelijk conclusies getrokken worden over het corpus als geheel. Er zal verder ingegaan worden op het precieze karakter van deze actieve, bijbelse leescultuur en op de samenstelling van het lezerspubliek van vroegmoderne bijbels. In het spoor van lezers wordt zo de wisselwerking tussen deze boeken en hun gebruikers beetje bij beetje meer zichtbaar. R.A. Hoff MA is promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze werkt met prof. dr. Sabrina Corbellini, prof. dr. Wim François en Bert Tops MA aan het onderzoeksproject ‘In de handen van lezers: vroegmoderne Nederlandse bijbels vanuit een gebruikersperspectief ’.

39


NOTEN Harald Hendrix, ‘De lezer in de tekst’ in: Kiene Brillenbrug Wurth & Ann Rigney (red.), Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap, Amsterdam 2006, 199-228; 201. 2 Het onderzoeksproject ‘In de handen van lezers: vroegmoderne Nederlandse bijbels vanuit een gebruikersperspectief ’ is een samenwerkingsproject tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de Katholieke Universiteit Leuven, opgezet en begeleid door prof. dr. Sabrina Corbellini (RUG) en prof. dr. Wim François (KU Leuven). Het project wordt gefinancierd door de NWO en FWO en omvat de onderzoeksprojecten van twee promovendi. Renske Hoff (MA) focust op de bijbeledities van Jacob van Liesvelt en Hendrick Peetersen van Middelburch, Bert Tops (MA) onderzoekt de bijbeledities van WillemVorsterman. 3 Belangrijk werk met betrekking tot de bijbeledities van Jacob van Liesvelt is onder andere verricht door C.C. de Bruin (De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637, herdruk bewerkt door F.G.M. Broeyer, Haarlem/Brussel 1993), August den Hollander (o.a. De Nederlandse Bijbelvertalingen 1522-1545, Nieuwkoop 1997) en Wim François (o.a. Bijbelvertalingen in de lage landen [1477-1553]. Een kerkhistorische en theologische benadering, Leuven 2004). 4 Ook de druk die onder de naam van Hansken van Liesvelt tijdens Jacob van Liesvelts gevangenschap in 1538 gepubliceerd is, is in het corpus meegenomen. Hoewel de naam en het drukkersmerk van Jacob van Liesvelt in deze editie ontbreken, is de druk uitgegeven in zijn werkplaats en komt deze sterk overeen met eerdere drukken. Zie De Bruin, 96 en François, 262. 5 http://bibliasacra.nl (bezocht op 27 augustus 2019). 6 Dit percentage is gebaseerd op een voorlopige analyse van 77 exemplaren van bijbels van Van Liesvelt. Exemplaren waarin enkel bibliotheekstempels of recente aantekeningen van bibliothecarissen te vinden zijn, zijn in deze berekening als zonder sporen beschouwd. 7 Zie 5001: Archief van de Burgerlijke Stand: doop-, trouw- en begraafboeken van Amsterdam (retroacta van de Burgerlijke Stand) 406, 201. 8 Zie François, 259. 9 Zie Paul Valkema Blouw, ‘Mennonitica en bibliografisch onderzoek’ in: Theologie in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Bijdragen over de collecties en verwante verzamelingen alsmede Doopsgezinde Adversaria verschenen bij het afscheid van dr. Simon L. Verheus als conservator van de kerkelijke collecties, Amsterdam 1985, 138-148. Zie ook C. Delano-Smith & E. Morley Ingram, Maps in Bibles 1500-1600, Genève 1991, nr. 5.5 en 6.5. 10 Deze interesse past in de ontwikkeling van het vakgebied van de geographia sacra, een systematische studie van bijbelse en kerkelijke geografie, gedurende 1

40


de zestiende en de zeventiende eeuw. In toenemende mate verschenen gedetailleerde kaarten van onder andere het Heilig Land of Jeruzalem voor een breed ‘cartografisch geletterd’ publiek. Zie Zur Shalev, ‘Early Modern Geographia Sacra in the Context of Early Modern Scholarship’ in: Kevin Killeen e.a. (eds.), The Oxford Handbook of the Bible in Early Modern England, c. 1530-1700, Oxford 2015, 196-208. Zie ook Delano-Smith & E. Morley Ingram, xxiv.

41


EXEGESE

Een vrij citaat in Matteüs 2:6? Betlehem bij Micha en Matteüs Sijbrand Alblas

Matteüs 2:6 bevat een citaat uit Micha 5. Op het eerste gezicht lijkt Matteüs een eigen wending aan dat citaat te geven. Mogelijk liet hij zich hierbij door andere schriftplaatsen inspireren. In dit artikel wordt nagegaan welke plaatsen dit geweest zouden kunnen zijn. Die rondgang werpt nieuw licht op Matteüs 2: Matteüs zinspeelt hier op het bijbelse archetype van de eigenmachtige koning versus de aan God gehoorzame leidsman. ©Folkert Rinkema

42


et citaat uit Micha 5 in Matteüs 2:6 lijkt een vrije herformulering door Matteüs. Matteüs lijkt het citaat op zijn kop te zetten. Bij Micha heette Betlehem ‘de kleinste’, maar bij Matteüs ‘zeker niet de kleinste’. Is dit een vrije omgang met bronnen, of is er iets anders aan de hand? Mijn hypothese is dat Matteüs zich bij deze omkering heeft laten inspireren door andere schriftteksten. Wat hij hier biedt is volgens mij een gecombineerd en gelaagd citaat.

H

De tekst Als de magiërs uit het Oosten in Jeruzalem vragen: ‘Waar is de pasgeboren koning van de Joden?’ gaat koning Herodes bij de hogepriesters en schriftgeleerden te rade. ‘In Betlehem in Judea’ antwoorden ze hem. Dan voegt Matteüs er een woord van de profeet (Micha), die dit heeft voorzegd, aan toe: Micha 5:1, 3 (eigen werkvertaling):1 a En jij, Betlehem Efrata, b (te) klein om tot Juda’s geslachten te behoren; c uit jou zal voor mij (iemand) uitgaan om heerser in Israël te zijn, d zijn uitgangen (= oorsprong) zijn van lang geleden, van de dagen van eeuwigheid. En hij zal opstaan en (hen) weiden in de kracht van de HEER, (…). De Septuaginta (LXX), de Griekse vertaling van het Oude Testament, geeft deze verzen zo weer: a En jij Betlehem, huis van Efrata, b j e bent de kleinste (oligistos) onder de duizenden/geslachten van Juda; c uit jou zal voor mij iemand voortkomen om vorst in Israël te zijn, d en zijn uitgangen (= oorsprong) zijn vanaf het begin, van de dagen van eeuwigheid. En hij zal (op)staan en zien en hij zal zijn kudde weiden in de kracht van de Heer, (…). Deze vertaling komt goed overeen met het Hebreeuws (het Hebreeuwse woord voor geslacht betekent ook duizend). Matteüs geeft deze tekst als volgt weer: a En jij Betlehem, land Juda, b j e bent zeker niet (oudamôs) de minste (elachistos) onder de

43


leiders van Juda, c want uit jou zal een leidsman voortkomen d die mijn volk Israël zal weiden. De cursief gedrukte woorden zijn in het Grieks gelijk aan Micha 5:1, 3 in de LXX. Verder zien we een aantal kleinere en grotere verschillen. Het opvallendste is dat de positie van Betlehem in het tegendeel lijkt te worden omgezet: ‘de kleinste’ wordt ‘zeker niet de minste’. Past Matteüs de woorden uit Micha naar eigen inzicht aan of is er iets anders aan de hand? Een citaat uit meerdere bronnen We kijken eerst naar de laatste regel van het citaat, ‘die mijn volk Israël zal weiden’. Deze tekst vinden we niet in Micha 5, maar in 2 Samuel 5:2 (LXX) (identiek aan 1 Kronieken 11:2, LXX). In de marge van de tekstuitgave van Nestle-Aland staat die tekst genoemd als bron bij Matteüs 2:6d en ook de commentatoren wijzen hierop.2 In 2 Samuel 5 herinneren de stammen van Israël David eraan dat God tot hem heeft gezegd: ‘Jij zult mijn volk Israël weiden, (…).’ Het persoonlijk voornaamwoord ‘jij’ is door Matteüs veranderd in het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’; verder is het Grieks op beide plaatsen gelijkluidend. Hier wordt al duidelijk dat er in het Michacitaat van Matteüs 2:6 méér meeklinkt. Zeker niet de minste onder de leiders van Juda Veel uitleggers beschouwen de opvallendste verandering – de toevoeging van het woord oudamôs, waardoor Betlehem in plaats van de minste nu ‘zeker niet’ de minste is – als Matteüs’ eigen inbreng. Zo meent Maarten Menken dat dit getuigt van een vrije omgang met de tekst, die in die tijd niet ongebruikelijk was.3 Ook W.D. Davies en Dale C. Allison stellen in hun commentaar dat Matteüs hier niet alleen citeert, maar ook interpreteert. Zijn gedachte moet, volgens hen, zijn geweest, dat Betlehem belangrijk is geworden juist doordat de messias er geboren wordt.4 Met andere woorden: Betlehem is sinds de komst van de messias zeker niet de kleinste. Is dit echter Matteüs’ vrije omgang met de tekst van Micha, of kan het zijn dat hij zich hier door andere bijbelteksten liet inspireren? Zeker niet, oudamôs Het woord oudamôs komen we niet tegen in de Griekse vertaling van de boeken van ons Oude Testament, wel in de boeken 2, 3 en 4 Makkabeeën. De eerste keer is in 2 Makkabeeën in verband met koning Antiochus IV

44


Epifanes, de hoogmoedige en meedogenloze Syrische heerser over het land Judea (175-164 v.Chr.). Die stuurt zijn vertrouweling Nikanor eropuit ‘om het Joodse volk geheel uit te roeien’ (8:9, NBV). Hij wordt echter verslagen door de Joodse verzetsstrijder Judas de Makkabeeër. Antiochus hoort dit op het moment dat hij zelf door de inwoners van het Perzische Persepolis op de vlucht is gejaagd. ‘Buiten zichzelf van woede’ wil hij de hem aangedane smaad op de Joden verhalen en in zijn overmoed kondigt hij aan Jeruzalem te zullen veranderen ‘in één Joods massagraf ’ (9:4, NBV). Maar God slaat hem met een vreselijke ziekte. ‘Toch (oudamôs) liet hij zijn hoogmoed niet varen, integendeel, hij volhardde in zijn arrogantie’ (9:7, NBV). In zijn grote haast Jeruzalem te bereiken, spoort hij zijn wagenmenner aan tot nog hogere snelheid, maar wordt zo uit zijn strijdwagen geslingerd. Eindelijk legt hij zijn hoogmoed af. Maar zijn pijnen worden zeker niet (oudamôs) minder (9:18). Hier wordt oudamôs tweemaal gebruikt in verband met de hoogmoed en val van Antiochus. Dat kan natuurlijk toeval zijn. Toch is het misschien niet toevallig dat juist het beeld van Antiochus IV wordt opgeroepen in Matteüs 2.

Liet Matteüs zich door andere bijbelteksten inspireren? Antiochus en Herodes Er is in het onderzoek gewezen op overeenkomsten in de manier waarop Antiochus IV en Herodes geportretteerd worden.5 Ook als je de beschrijving van Antiochus in 2 Makkabeeën vergelijkt met die van Herodes in Matteüs 2 vallen enkele overeenkomsten op. 1. Judas de Makkabeeër en de zijnen smeken God ‘te denken aan de onschuldige kinderen die op gruwelijke wijze waren vermoord’ (2 Makkabeeën 8:4, NBV, door koning Antiochus: zie 5:13, 6:10). Ook lezen we hoe Antiochus de zeven zonen van een Joodse moeder laat martelen en doden. Als alleen de jongste nog leeft, zegt zij tegen de koning: ‘U hebt uw hand opgeheven tegen de kinderen (pais) van de hemel’ (7:34, NBV). Herodes laat alle jongetjes (pais) van twee jaar en daaronder in het gebied van Betlehem ombrengen (Matteüs 2:16). In Matteüs 2 horen we hoe een andere moeder, Rachel, weent om haar kinderen.

45


2. In 2 Makkabeeën 7:20 wordt de moeder die moest aanzien hoe Antiochus haar zeven zonen ‘ombracht’ (apollumi), geprezen. In Matteüs 2:13 zegt de engel tegen Jozef dat Herodes het kind wil ‘ombrengen’ (apollumi). 3. Antiochus meent dat deze moeder hem minacht en probeert de laatste zoon voor zich te winnen. Als dit averechts werkt, is hij buiten zichzelf van woede (2 Makkabeeën 7:24, 39). Herodes voelt zich bespot door de wijzen en is zeer vertoornd (Matteüs 2:16)6. 4. 2 Makkabeeën 10:9 noemt ‘het einde’ (teleutê) van Antiochus. Matteüs 2:15 spreekt van ‘het einde’ (teleutê) van Herodes. De minste (elachistos) onder de leiders van Juda Ook de term elachistos kan een toespeling zijn op het verhaal van Antiochus IV. In de LXX van Micha 5:1 staat niet elachistos, maar oligistos. Dit is overigens de enige keer dat in de LXX het Hebreeuwse tsa-ier (klein, gering) met oligistos wordt weergegeven; een weergave met elachistos komt daarentegen vaker voor. In Matteüs’ citaat vinden we dus de meer gebruikelijke weergave van tsa-ier.7 Wellicht stond elachistos dus al in de bron die Matteüs gebruikte. Het is echter ook mogelijk dat hij zelf deze term inbracht, wellicht als toespeling op 2 Makkabeeën 8:35. Daar lezen we dat Nikanor, Antiochus’ vertrouweling die als taak had het Joodse volk uit te roeien, verslagen wordt uitgerekend door hen die hij ‘als de minsten (elachistos) beschouwde’. Natuurlijk zijn woorden als oudamôs en elachistos te algemeen en staan ze ook te ver uit elkaar in 2 Makkabeeën om als zekere allusies te kunnen gelden. Maar dat Matteüs bij zijn typering van Herodes dacht aan Antiochus is niet onwaarschijnlijk. Hij speelt met de bijbelse tegenstelling tussen de eigenmachtige koning die ingaat tegen wat God wil en de ware leidsman van Gods volk, uit Juda. De leidsman uit Juda Matteüs spreekt van ‘land Juda’ in plaats van ‘huis van Efrata’ (Micha 5:1). Wellicht ontleende hij dit aan 1 Samuel 17:12. Zijn doel was daarbij om de aanhaling uit Micha in te voegen in de context van zijn betoog (zie Matteüs 2:1, 2:5), waar we horen van Betlehem in ‘Judea’.8 In 1 Samuel 17:12 lezen we: ‘En David was een zoon van deze Efratitische man uit Betlehem Juda, wiens naam was Isaï.’ In deze tekst vinden we zowel Efrata (als in Micha 5:1) als Betlehem Juda (als in Matteüs 2:6). Waarom is het belangrijk voor Matteüs dat de naam Juda klinkt? Deze naam wijst terug naar Juda, de zoon van Jakob. Zijn vader gaf hem op zijn sterfbed deze zegen (Genesis 49:10, LXX):

46


De kindermoord te Bethlehem. Ludovico Mazzolino, 1510-1530 (Foto: Rijksstudio)

47


Een heerser uit Juda zal niet ontbreken, noch een leidsman (hêgoumenos) uit zijn nageslacht, totdat komt wat voor hem is weggelegd; en hijzelf is de verwachting van de volken. Matteüs 2:6 heeft: ‘want uit jou komt een leidsman (hêgoumenos) voort’. Het ligt voor de hand dat Matteüs bij deze leidsman dacht aan de beloofde hêgoumenos uit Juda. Maar eveneens aan 2 Samuel 5:2 (LXX), waar God tot David zegt: ‘Jij zult mijn volk Israël weiden en jij zult een leidsman (hêgoumenos) over Israël zijn.’9 Deze hêgoumenos die afstamt van Juda en David is zeker niet de minste onder de leiders (hêgemôn) van Juda.10 De leiders van Juda Matteüs 2:6 heeft niet: onder de duizenden van Juda, maar onder de leiders van Juda. Veelal gaat men ervan uit dat Matteüs het Hebreeuwse èlèf (stam, duizend), dat in zijn dagen nog ongevocaliseerd was, gelezen heeft als eloef (chef, stamhoofd) en vervolgens in het Grieks heeft weergegeven als hêgemôn.11 Dit lijkt een voor de hand liggende verklaring. Maar het sluit niet uit dat Matteüs zich daarbij heeft laten inspireren door Psalm 68:28 (67:28, LXX), de enige tekst buiten Matteüs 2:6 waar wordt gesproken over de leiders (hêgemôn) van Juda.12 Niet Saul, maar David In 2 Samuel 5:2, geciteerd door Matteüs, wordt Davids roeping bevestigd. Dat gaat, in de directe context van 2 Samuel 5:2, echter samen op met een bevestiging van Sauls verwerping. In Matteüs 2:6 is de nakomeling van David de ware koning. Op de achtergrond speelt de tegenstelling tussen de eigenmachtige koning en de ware koning. Je kunt hierin een steek naar de slechte koning Herodes horen.13 Conclusies Matteüs 2:6 leidt het citaat in met de woorden ‘zoals geschreven staat bij de profeet’. Wat volgt is een citaat met gedeelten uit Micha 5:1 en 5:3, waarin een frase uit 2 Samuel 5:2 is verwerkt. In dit artikel is de vraag opgeworpen of de opvallende afwijkingen in Matteüs’ formulering wellicht ook verklaard kunnen worden als toespelingen op verdere bijbelteksten. Waar 2 Samuel 5:2 het beeld oproept van de door God aangewezen leidsman (David) tegenover de eigenmachtige koning (Saul), zagen we dat verschillende mogelijke toespelingen dat beeld versterken. Herodes valt in de categorie van Saul en Antiochus,

48


de eigenmachtig optredende koning. Daartegenover staat de ware leidsman, uit Juda, door God aangewezen om zijn volk te weiden. Dr. Sijbrand Alblas is emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland.

NOTEN Tenzij anders aangegeven maak ik in dit artikel bij het citeren van bijbelteksten gebruik van eigen werkvertalingen. 2 Nestle-Aland, Novum Testamentum Graece, 28. revidierte Auflage, Münster (Westfalen) 2012 en bijvoorbeeld J. Gnilka, Das Mattheüsevangelium, I. Teil, Freiburg, Basel, Wien 1986, 39. 3 M.J.J. Menken, Matthew’s Bible, The Old Testament Text of the Evangelist, Leuven, Paris, Dudley (MA) 2004, 257. Ook in de synagoge werd het Hebreeuws vrij weergegeven in het Aramees. 4 W.D. Davies & D.C. Allison, The Gospel according to Saint Matthew, Volume I, Edinburgh 1988, 242. 5 J.W. van Henten, Matthew 2:16 and Josephus’ Portrayals of Herod, in: R. Buitenwerf, H.W. Hollander, J. Tromp (eds.), Jesus, Paul, and Early Christianity, Leiden, Boston 2008, 114-119. 6 Van Henten, 106, 117. 7 Menken, 257. 8 Menken, 256. 9 Verschillende uitleggers wijzen erop dat hêgoumenos uit Matteüs 2 afkomstig is uit 2 Samuël 5:2. 10 Micha 5:1 (LXX) heeft: ‘uit jou zal voor mij iemand voortkomen om vorst (archôn) in Israël te zijn’. Matteüs heeft archôn uit Micha 5:1 dus vervangen door hêgoumenos. 11 Zie bijvoorbeeld Menken, 258. 12 Davies en Allison wijzen ook op de mogelijkheid dat hêgemôn teruggaat op Psalm 68. Davies & Allison, 243. 13 P.J. Lalleman, De verborgen eenheid van de Bijbel, Amsterdam 2018, 180. 1

49


WEER

Genesis 9 als ‘klimaatverbond’ God sloot een verbond met alle levende wezens waarbij hij beloofde dat de aarde nooit meer door een zondvloed getroffen zou worden. Welke betekenis heeft dat voor ons in het licht van de klimaatcrisis? Twee visies. In een recent interview in Filosofie Magazine merkt de filosoof Bruno Latour op: ‘We leven voor het eerst in een tijd waarin het verhaal van Noach de uitdrukking is van de echte nood die op dit moment heerst’. Dat deze niet-religieuze denker verwijst naar Noach, laat zien hoe actueel de Bijbel kan zijn. God sluit blijkens Genesis 9 een verbond met de mensen en met alle levende wezens. Hij belooft dat hij nooit meer een zondvloed over de aarde zal brengen. God belooft het niet te doen. Maar wat doet de mens? Ik gaf ooit colleges ‘eco-theologie’ aan het grootste priesterseminarie van de Armeens-Apostolische Kerk. In grote delen van dat land is de berg Ararat indrukwekkend zichtbaar. Vele Armeniërs denken dat er nog resten van de ark te vinden zijn. Maar toen ik de studenten vroeg of Gods belofte ook inhield dat nooit door menselijk toedoen de zeespiegel zo zou kunnen stijgen dat er weer een zondvloed zou ontstaan, viel er een diepe stilte. Bij dit verbond zijn er twee partners. Gods belofte is onvoorwaardelijk; de mens mag daarop in vrijheid reageren, met alle mogelijke risico’s van dien, zelfs die van een nieuwe zondvloed. De Tora staat daarom vol wijze voorschriften waarmee de mens zijn kant van dit verbond kan waarmaken. Bijvoorbeeld om geen vlees te eten waar bloed in zit, omdat er een grens gesteld is aan het nemen van leven van mens en dier (Genesis 9:4; vergelijk Handelingen 15:20). God sluit een verbond met alle levende wezens, met mens en dier, met het geheel van de schepping. Zo hebben ook dieren vanuit dit verbond rechten en maakt behoud van biodiversiteit er deel van uit. God zegt: ‘Wanneer ik wolken samendrijf boven de aarde…’ (vers 14). Maar wat voor wolken drijft de mens momenteel samen boven de aarde? Het Noachitische verhaal is ongekend actueel. Het confronteert ons met de crisis van het klimaat én de biodiversiteit. Maar zo hebben we dit verhaal tot nu toe nauwelijks gelezen. Gods belofte blijft staan, als inspiratiebron voor een andere, hoopvolle omgang met natuur en milieu. In die belofte deelt de hele schepping. In het laatste bijbelboek mondt dit uit in een lofzang op God van ‘elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee’ (Openbaring 5:13).

Dr. Hans Schravesande is schrijvend en organisatorisch actief op het terrein van eco-theologie en Judaïca.

50


WOORD

Genesis 9 als bemoediging De verteller van het verhaal van de regenboog zou blij verrast geweest zijn als hij zou horen dat hij duizenden jaren later nog mensen zou inspireren, in een situatie die hij zich onmogelijk had kunnen voorstellen. Voor hem is het maken – of vernietigen – van de aarde een zaak van God. De mens kan daar alleen maar in vrees en beven naar kijken. De bedoeling van zijn verhaal was vooral om de mens gerust te stellen: je hoeft niet bang te zijn dat de wereld vergaat. Nu de wereld wel degelijk dreigt te vergaan, zou die boodschap juist het ongewenste effect kunnen hebben dat een gelovige lezer zich geen zorgen maakt. God zal zich toch wel aan zijn belofte houden? Of we in Genesis 9 een antwoord kunnen vinden op de vragen waarvoor de huidige klimaatcrisis ons stelt, betwijfel ik. Tegenover de grenzen die via Noach aan de mensen gesteld zijn, staat de herhaalde opdracht aan de mensen om zich te vermenigvuldigen en de aarde te vervullen (Genesis 9:1, 7). Dat hebben we al te goed gedaan. De overbevolking is een van de oorzaken van de huidige problemen. Tegenover het respect voor het leven – alles waar bloed in zit – staat dat de mens boven alle levende wezens gesteld wordt: hun ‘tot vrees en schrik’ (Genesis 9:2). Dat is wat anders dan het onder christelijke natuurbeschermers geliefde begrip ‘rentmeesterschap’. Wie een verband tussen de huidige klimaatcrisis en de Bijbel wil leggen, kan beter inzetten bij Genesis 3: de mens die als God wil zijn. Is wat we nu meemaken niet de consequentie van het feit dat de mens inderdaad als God is geworden? We moeten nu vaststellen dat we als mens niet goed om blijken te kunnen gaan met die macht. Net als Adam en Eva lijken wij nu onze leefwereld, ons paradijs, te verspelen. Voor mij is het verhaal van Genesis 9 in de eerste plaats iets om me aan vast te klampen en de hoop niet te verliezen. God staat hier voor de kracht van liefde en trouw die zich niet laat overspoelen. Noach staat hier voor de mens die van grenzen weet en opnieuw na moet gaan denken over waar die grenzen voor hem liggen.

Prof. dr. Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit te Amsterdam.

51


52


ACTUEEL

De Bijbel in perspectief lezen Op weg naar een Wereldbeeldbijbel Gijsbert van den Brink Koert van Bekkum Anne-Mareike Schol-Wetter Arie Zwiep

De Bijbel is niet alleen het meest verkochte boek, het is ook het boek dat misschien wel de meeste vragen bij zijn lezers oproept. Veel van die vragen hebben te maken met de kloof tussen ons wereldbeeld, dat gevormd is door de wetenschappelijke en wijsgerige inzichten van de afgelopen eeuwen, en het oud-oosterse/antieke wereldbeeld dat ten grondslag ligt aan de bijbelse teksten. De Wereldbeeldbijbel (werktitel) in wording is bedoeld om die kloof bespreekbaar te maken en te duiden. In deze bijdrage leggen de redacteurs hun beweegredenen en insteek uit, en nodigen u uit om met hen mee te denken. Wereldkaart, ca. 1600. Foto: NBG.

53


et blijft lastig om de Bijbel in het juiste perspectief te lezen. Tekst en culturele context laten zich niet zomaar van elkaar scheiden. Daarom is er een speciale bijbeluitgave op komst met toelichting bij bijbelteksten waarbij het toenmalige wereldbeeld een rol speelt.

H

Wanneer de oude Egyptenaren een tafel tekenden, gebeurde dat doorgaans met twee verticale en een horizontale lijn, waardoor deze in het platte vlak bleef en geen diepte kreeg. De horizontale lijn stelt het tafelblad voor, de verticale lijnen de tafelpoten. Het ziet er voor ons gevoel allemaal bijzonder houterig uit, maar destijds vond men het normaal. Alleen de systematische toepassing van het perspectief – eerst door de Grieken, en daarna in de renaissancetijd opnieuw door Florentijnse kunstenaars als Filippo Brunelesschi (1377-1446) – maakte het mogelijk om ruimte en diepte aan te brengen in afbeeldingen. De keuze in het vervolg zo te tekenen maakte een enorm verschil! Allerlei voorwerpen staan sindsdien veel levensechter in hun onderlinge verhoudingen en in hun relatieve afstand ten opzichte van de kijker. Kunstenaars bepalen zelfs met meetkundige precisie hoeveel kleiner een persoon of voorwerp ingetekend moet worden wanneer het zich op een specifieke afstand bevindt van de voorgrond van het schilderij. Vanaf de systematische toepassing van het perspectief lijken tafels dus ineens helemaal echt en komen schilderijen, tekeningen en andere afbeeldingen tot leven. Bij het lezen van de Bijbel kan men te werk gaan zoals de Egyptenaren bij het vervaardigen van hun afbeeldingen. Men beschouwt dan alle bijbelteksten om zo te zeggen als even groot, los van de omgeving waarin ze staan en los van de afstand die ze hebben tot ons leven vandaag. Het zijn gewoon stuk voor stuk feiten die ons aangereikt worden, brokjes informatie van gelijke orde die zich een-op-een naar vandaag laten overzetten. Intuïtief snapt iedereen natuurlijk wel dat het zo niet helemaal werkt. Dat in Jezus God zelf bij de mensen heeft gewoond ( Johannes 1:14) is in de Bijbel een belangrijker gegeven dan dat Timna, Alja en Jetet stamhoofd in Edom werden nadat hun voorganger Hadad was overleden (1 Kronieken 1:51). Eeuwenlange omgang met en vertolking van de Bijbel heeft ons bijgebracht wat erin op de voorgrond staat en wat op de achtergrond – wat tot de culturele context van de ontstaanstijd behoort en wat tot de eigenlijke strekking van de diverse bijbelboeken. We leerden, kortom, de Bijbel in perspectief lezen. En theologen en bijbelwetenschappers hielpen ons met hun kennis van de grondtalen en de ontstaanswereld om dat op een verantwoorde manier te doen. Alleen zó kan de Bijbel gehoord en ervaren worden als een levensechte boodschap.

54


Toch blijft het lastig om de Bijbel in het juiste perspectief te lezen. Tekst en context, betekenis en taalkleed, vorm en inhoud laten zich immers niet van elkaar scheiden. En soms weet je ook niet precies waar en hoe de tijd en cultuur van ontstaan doorschemeren op de achtergrond van concrete bijbelteksten. Zeker in een tijd waarin mensen geneigd zijn om steeds meer doe-het-zelvers te worden op geloofsgebied en zich minder snel aan een geloofsgemeenschap verbinden, raakt de kennis die op dit gebied is opgebouwd (en generaties lang doorgegeven in de kerkelijke bijbeluitleg) bovendien gemakkelijk teloor. Dat is jammer, omdat dit het moeilijker maakt de Bijbel adequaat op het eigen leven en onze eigen wereld te betrekken. Wie bijvoorbeeld het geweld dat in de Bijbel voorkomt niet meer in het perspectief kan zien van de toenmalige cultuur, kan zomaar de conclusie trekken dat de Bijbel op de keper beschouwd een barbaars boek is. En ook als men die conclusie zelf niet trekt, heeft men vaak toch nauwelijks verweer wanneer oude en nieuwe atheïsten dat wel publiekelijk doen.1 Of men valt van de weeromstuit terug op een al te letterlijke lezing van de Bijbel, waarin het leidende perspectief van heil en bevrijding uit een wereld van uitzichtloosheid en schuld buiten beeld raakt. Men vergeet dan dat de bijbelboeken niet uit de hemel zijn komen vallen, maar ooit zijn bijeengebracht omdat men op tal van manieren (in de vorm van verwachting, getuigenis, herinnering, verkondiging et cetera) het goede nieuws erin hoorde dat met Israël en Jezus Christus in de wereld was gekomen. Een Wereldbeeldbijbel Om al dit soort redenen is het Nederlands Bijbelgenootschap begonnen met de voorbereiding van een zogeheten Wereldbeeldbijbel (werktitel). De bedoeling daarvan is toelichtingen te bieden bij de bijbeltekst op plaatsen waar het toenmalige wereldbeeld op de achtergrond een bepaalde rol speelt. Vaak wijkt dat wereldbeeld af van hoe vandaag, onder invloed van de ontwikkeling van de wetenschappen, tegen allerlei zaken wordt aangekeken. Daar waar ze relevant zijn, zullen die ontwikkelingen dan ook geschetst worden. De achterliggende gedachte daarbij is niet dat de wetenschap meer gezag zou hebben dan de Bijbel; wel dat ze ons kan helpen om de Bijbel in het juiste perspectief te lezen, namelijk dóórvragend tot op haar eigenlijke strekking. De strekking van Genesis 2:7 – om maar een voorbeeld te noemen – is bijvoorbeeld niet dat de mens ooit door God met zijn handen geboetseerd is (vrijwel niemand stelt zich dat trouwens letterlijk zo voor). De strekking is veeleer dat wij weliswaar kwetsbare mensen zijn die gemakkelijk ‘tot stof weerkeren’, maar dat God niettemin bijzondere zorg aan ons heeft besteed. God heeft ons met heel veel liefde gemaakt tot wat we zijn

55


– dát is wat de voorstelling van de boetseerder uitdrukt. Die strekking blijft staan, ook als wetenschappers er vandaag van uitgaan dat de mens ooit voortgekomen is uit eerdere hominiden. Juist wanneer we de Bijbel niet lezen als een soort alternatieve bron van wetenschappelijke kennis, kan de eigenlijke betekenis ervan – datgene wat we missen wanneer we uitsluitend wetenschap als onze gids zouden nemen – des te helderder uitkomen. De wetenschap kan en zal ons immers niet vertellen dat wij er dankzij Gods bijzondere zorg gekomen zijn en dat we dus niet toevallig op aarde rondzwerven.

Genesis 2:7 betekent niet dat de mens door God geboetseerd is. Enerzijds wordt zo voorkomen dat we al te gemakkelijk de resultaten van gangbaar wetenschappelijk onderzoek met een beroep op de bijbeltekst tegenspreken. Dat is belangrijk, niet omdat de wetenschap bij voorbaat gelijk zou hebben of het einde van alle tegenspraak zou zijn, maar omdat de Bijbel daar niet voor bedoeld is. Wetenschappelijke theorieën zijn weliswaar altijd voorlopig en staan per definitie open voor toetsing, weerlegging of verbetering. De geschiedenis laat ook zien dat ze elkaar in een haast eindeloze stoet afwisselen. Maar dat gebeurt wel op basis van (hopelijk steeds betere) wetenschappelijke argumenten. Er is in principe dus geen aanleiding ze met een eenvoudig beroep op de Bijbel van tafel te vegen. Anderzijds kan een Wereldbeeldbijbel ook helpen om claims te onderkennen die wel uit naam van de wetenschap gedaan worden maar in feite levensbeschouwelijk (en vaak antireligieus) van aard zijn. Besef van de eigenlijke inhoud en strekking van de Bijbel kan immers wapenen tegen ‘allerlei wind van leer’ die daarmee in strijd is. Dan moet ons zicht op die eigenlijke inhoud en strekking echter niet vermengd raken met het andere wereldbeeld dat bijbelschrijvers soms hanteren. Als dat gebeurt vechten we immers voor we het weten tegen windmolens (zoals bijvoorbeeld de ‘flat-earthers’ doen, die – al of niet met een beroep op de Bijbel – zich sterk maken voor het geloof in een platte aarde). Nu is dit streven minder eenvoudig dan het lijkt. Zowel binnen als buiten de kerken worden immers vaak felle discussies gevoerd juist over wat precies deel uitmaakt van de eigenlijke strekking van de Bijbel. Als Paulus in zijn briefje aan Filemon het feitelijke gegeven

56


van de slavernij als uitgangspunt neemt, behoort dat dan tot de onopgeefbare strekking van zijn boodschap en is slavernij daarmee een ‘bijbelse’ instelling? Of behoort de slavernij eenvoudig tot het toenmalige (economische) wereldbeeld, waar Paulus zich uiterlijk weliswaar bij aansluit maar dat hij innerlijk intussen radicaal uitholt als hij benadrukt dat slaven en eigenaren in Christus gelijkwaardige broeders en zusters zijn? Christelijke slavenhouders hielden het lange tijd op het eerste, terwijl wij vandaag unaniem overtuigd zijn van het laatste. Maar kun je dan ook zeggen dat Paulus zich evenzeer uiterlijk aansloot bij het destijds gangbare antihomosentiment, terwijl ook dat uiteindelijk geen standhoudt tegenover de radicaal gelijkschakelende werking van het evangelie dat hij bracht? Als in Christus slaaf noch vrije, man noch vrouw is (Galaten 3:28), moet je dan ook niet zeggen dat in Christus hetero noch homo is? Het zal duidelijk zijn dat dit soort discussies in een Wereldbeeldbijbel niet zomaar even in de ene of de andere richting beslecht kunnen worden. De afweging van de een staat hier nu eenmaal tegenover die van de ander en de vele principiële en praktische vragen die zich hier voordoen, zullen de wereldkerk nog wel even verdeeld houden. Dat geldt ook voor andere bekende vraagstukken, zoals hoe in de Bijbel aangekeken wordt tegen genderverhoudingen en hoe bepaalde wonderverhalen gelezen moeten worden. De Wereldbeeldbijbel zal zich steeds primair richten op informeren, niet op normeren. Het is immers van belang dat de bijbellezer, hoe hij of zij ook over allerlei hot issues in de bijbeluitleg denkt, weloverwogen en goed geïnformeerd tot een eigen oordeel kan komen, dan wel dat leert bijstellen of aanscherpen. Het helpt het gesprek en de meningsvorming verder wanneer we in elk geval enigszins weten waarover we het hebben. Opzet De schrijvers van deze bijdrage hebben de taak op zich genomen de voorgenomen Wereldbeeldbijbel te redigeren. Naar volledigheid wordt niet gestreefd. In de Wereldbeeldbijbel kan het hooguit gaan om een selectie van een aantal saillante punten, die de lezer in staat stellen om zelfstandig verder te denken over hoe eventuele niet besproken spanningen tussen het bijbelse en het huidige wereldbeeld bejegend kunnen worden. Het is de bedoeling dat de Wereldbeeldbijbel in 2021 zal verschijnen op basis van de dan beschikbare herziene Nieuwe Bijbelvertaling, en wel met drie soorten aantekeningen: thema’s, topics en toelichtingen. Bij de toelichtingen gaat het om beperkte notities (maximaal 200-250 woorden) bij afzonderlijke bijbelteksten. Wanneer Jezus in de gelijkenis van het mosterdzaad dit zaad ‘het kleinste van alle zaden’ noemt (Marcus 4:31), is het bijvoorbeeld relevant om te weten dat dit strikt

57


genomen niet het geval is (orchideeënzaad is kleiner), maar dat mosterdzaad naar de toenmalige opvatting inderdaad het kleinste zaad ter wereld was. Blijkbaar wordt de gelijkenis verteld binnen dit denkkader – wat voor de strekking ervan uiteraard niets uitmaakt. Topics zijn iets uitvoeriger aantekeningen (circa 700 woorden) die bij de interpretatie van diverse bijbelteksten van belang zijn. Topics die ons voor ogen staan, zijn bijvoorbeeld ‘het paradijs’, ‘de ban’, ‘toeval in de Bijbel’, ‘genealogie (geslachtsregisters)’, maar ook iets als ‘transhumanisme’. Thema-artikelen zijn nog weer uitgebreider (circa 1500 woorden), maar daar zullen er dan ook wat minder van opgenomen worden. Te denken valt aan thema’s als ‘archeologie’, ‘kosmologie’, ‘wonderen’, ‘dood en hiernamaals’, ‘lichaam en ziel/geest’, ‘engelen en demonen’, ‘gender/seksualiteit’, ‘het ontstaan van moraal’, ‘de beleving en rechtvaardiging van geweld’, ‘bijbelse geschiedschrijving’, enzovoorts. De verschillende rubrieken zullen op gemakkelijk herkenbare manieren met behulp van kleurtjes, kaders et cetera van de eigenlijke bijbeltekst onderscheiden worden.

Staat ‘transhumanisme’ op gespannen voet met de Bijbel? De topics en thema’s zullen steeds beginnen met een korte schets van het ‘probleem’: welk aspect van de Bijbel of het bijbels wereldbeeld raakt aan welk aspect van de moderne wetenschap of van ons huidige wereldbeeld? Soms zal die vraag ook omgedraaid worden, namelijk als het uitgangspunt juist genomen wordt in een hedendaagse theorie of ontwikkeling (‘transhumanisme’ is hiervan een voorbeeld, evenals een lemma als ‘stamcelonderzoek’): waar staat deze wellicht op gespannen voet met grondlijnen van het bijbels getuigenis? Vervolgens wordt het probleem kort uitgewerkt, met aandacht voor mogelijke oplossingsrichtingen die in heden en verleden beproefd zijn. In een afrondende beschouwing wordt ten slotte het kaf van het koren gescheiden, waarbij de uiteindelijke conclusie soms aan de lezer overgelaten zal worden. Zowel de topics als de thema-artikelen willen vooral stimuleren om de relevante bijbelpassages te gaan (her)lezen – ze zijn dus niet bedoeld om daarvan af te leiden maar juist om ernaartoe te leiden. Daar zal dus ook steeds naar verwezen worden, terwijl aan het eind van elke bijdrage een lijstje met relevante bijbelpassages geplaatst wordt. Telkens zal geprobeerd worden om weer te geven hoe een en ander op de eerste lezers van de bijbelteksten moet, of kan, zijn overgeko-

58


men. Op hen waren de teksten immers in eerste instantie gericht, en wanneer we ons enigszins in hen kunnen verplaatsen helpt dat meteen om de bijbeltekst te vertalen naar onze eigen tijd. De bedoeling is dat een en ander gebeurt op een zo toegankelijk mogelijke wijze, dus zonder gebruikmaking van onnodig jargon. Het zou mooi zijn als alle lezers met belangstelling voor ‘Bijbel en wetenschap’, ook als zij nog jong zijn en bijvoorbeeld in de bovenbouw van het HAVO zitten of een MBO-opleiding volgen, de uitgave met vrucht kunnen gebruiken. Overigens is met opzet gekozen voor de werktitel Wereldbeeldbijbel en niet iets als ‘Wetenschapsbijbel’. Ook los van de hedendaagse wetenschap kan er immers spanning bestaan tussen het bijbelse wereldbeeld en wereldbeelden die in onze tijd dominant zijn. We noemden als voorbeeld hiervan al de gewijzigde beleving van en omgang met geweld. En soms kan een voor ons gevoel verouderde of vreemde wereldbeeld-gerelateerde voorstelling in de Bijbel ons nog wel eens meer te zeggen hebben dan we op het eerste gezicht dachten. Prof. Dr. Gijsbert van den Brink bekleedt de University Research Chair voor Theology & Science aan de faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit te Amsterdam; dr. Koert van Bekkum is universitair docent Oude Testament aan de Theologische Universiteit te Kampen; dr. Anne-Mareike Schol-Wetter werkt als hoofd Bijbelgebruik bij het NBG en dr. Arie Zwiep is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Meedenken met de Wereldbeeldbijbel Mochten er onder de lezers van Met Andere Woorden bepaalde gedachten leven over de opzet van een dergelijke Wereldbeeldbijbel, over valkuilen die beslist vermeden moeten worden of topics, thema’s en toelichtingen die niet gemist mogen worden – laat het ons vooral weten. Dat kan door een e-mail te sturen naar wbb@bijbelgenootschap.nl. Het zou mooi zijn als uw opmerkingen gaan helpen om de Bijbel meer in perspectief te leren lezen, zodat deze nog levensechter voor ons wordt.

NOTEN 1

Zie bijv. Dimitri Verhulst, Bloedboek, Amsterdam 2015.

59


NIEUWE NBG-UITGAVEN

Nieuwe Jongerenbijbel in Gewone Taal hristelijke jongeren vinden de Bijbel belangrijk, maar moeilijk, en geven aan dat ze minder bijbellezen dan ze zouden willen. Daarom is er een nieuwe Jongerenbijbel, die aansluit bij de belevingswereld van jongeren: de Bijbel in Gewone Taal Jongerenbijbel.

C

Deze BGT Jongerenbijbel wil jongeren helpen om te begrijpen wat er staat en wat ze eraan hebben in hun dagelijks leven. Jongeren hebben meegedacht met het concept, de inhoud en het design. Het resultaat is een bijbel met creatieve opdrachten voor doeners en denkers. • Uitgegeven in samenwerking met de Evangelische Omroep en Youth for Christ

• Verkrijgbaar voor € 49,95 in de boekhandel en via shop. bijbelgenootschap.nl

Verdiep je in ... het kerstverhaal oewel het kerstverhaal het bekendste bijbelverhaal is, roept het ook altijd veel vragen op bij bijbellezers. Met Verdiep je in… het kerstverhaal duik je onder leiding van Peter-Ben Smit in het kerstverhaal uit Matteüs, Lucas en Johannes. Gegarandeerd eindig je met nieuwe inzichten.

H

Peter-Ben Smit, hoogleraar Contextuele Bijbelinterpretatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, neemt je in dertien studies mee op een ontdekkingstocht. Hij daagt je uit om naar de teksten te luisteren zoals de eerste hoorders dat deden. Een waardevolle voorbereiding op het kerstfeest. • Geschikt voor bijbelstudiegroepen én persoonlijke studie • In deze serie verschenen ook: Verdiep je in… Jesaja en

60

Verdiep je in… het Onzevader • Verkrijgbaar voor € 8,95 in de boekhandel en via shop. bijbelgenootschap.nl


Vakblad Bijbel en vertalen 38e jaargang nr. 2 | november 2019 UITGAVE Nederlands Bijbelgenootschap in samenwerking met het Vlaams Bijbelgenootschap REDACTIE drs. A.M. Bol-Drieenhuizen dr. J. van Dorp drs. C. Hoogerwerf dr. M.J. de Jong (hoofdredacteur) dr. A.-M. Schol-Wetter drs. P.H. Siebe (eindredacteur) prof. dr. L.J. de Vries TIJDSCHRIFT-EDITOR drs. C.N. van der Kruk-de Boer KOPIJREDACTIE mw. Y. Zwart REDACTIESECRETARIAAT mw. Y. Zwart 023 - 514 61 51 yzwart@bijbelgenootschap.nl Postbus 620, 2003 RP Haarlem ONTWERP EN OPMAAK Frivista | create, communicate, activate | Utrecht DRUK Torendruk | Nijkerk ISSN 0168-18969

Foto voorkant: Miracles of Christ: Healing of the Ten Lepers (detail), Byzantine mosaic (12th century) art selection and commentary by Heidi J. Hornik and Mikeal C. Parsons. September 6, 2016 © Alfredo Dagli Orti / Art Resocurce, NY


‘Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen Hem tien mensen tegemoet die door een huidziekte onrein waren; ze bleven op een afstand staan.’ Lucas 17:11-12 (Revisievoorstel Nieuwe Bijbelvertaling)


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.