Vakblad Bijbel en vertalen 38e jaargang nr. 1 | mei 2019
Moeten kinderen boeten voor de schuld van de ouders? De revisie van Exodus 20:5
Fundament en hoeksteen Bijbelse beelden van huizenbouw
Een nieuwe wereldorde Een exegetische schets bij het pinksterverhaal
JAAP VAN DORP
MEINDERT DIJKSTRA
PETER-BEN SMIT
Vakblad Bijbel en vertalen 38e jaargang nr. 1 | mei 2019 UITGAVE Nederlands Bijbelgenootschap in samenwerking met het Vlaams Bijbelgenootschap REDACTIE drs. A.M. Bol-Drieenhuizen dr. J. van Dorp dr. M.J. de Jong (hoofdredacteur) dr. A.-M. Schol-Wetter drs. P.H. Siebe (eindredacteur) prof. dr. L.J. de Vries TIJDSCHRIFT-EDITOR drs. C.N. van der Kruk-de Boer KOPIJREDACTIE Mw. Y. Zwart REDACTIESECRETARIAAT Mw. Y. Zwart 023 - 514 61 51 yzwart@bijbelgenootschap.nl Postbus 620, 2003 RP Haarlem BEELDREDACTIE Mw. A.E. Haverman ONTWERP EN OPMAAK Frivista | create, communicate, activate | Utrecht DRUK Torendruk | Nijkerk ISSN 0168-18969
Foto voorkant: De bevrijding van Israël uit Egypte, van de Canadese kunstenaar Michael O’Brien. Links is Mozes afgebeeld als leider van het volk, op de achtergrond het zwaar getroffen Egypte. De afbeelding sluit aan bij het artikel over Exodus 20:5. God vraagt volledige trouw en loyaliteit aan het volk dat hij uit Egypte heeft bevrijd. Foto © www.studiobrien.com
In dit nummer:
04
Hoofdredactioneel
06
Moeten kinderen boeten voor de schuld van de ouders? De revisie van Exodus 20:5 en de betekenis van paqad JAAP VAN DORP
24
Bezoek of bezoeking in Exodus 20:5? PIET VAN MIDDEN
25
Hoe moeten we in vredesnaam Exodus 20:5 vertalen? BOB BECKING
26
Fundament en hoeksteen Bijbelse beelden van huizenbouw MEINDERT DIJKSTRA
36
Het lichaam en zijn schaduw in Kolossenzen 2:17 COR HOOGERWERF
44
Een heilig boek? MARISKA VAN BEUSICHEM
46
Een nieuwe wereldorde Een exegetische schets bij het pinksterverhaal in Handelingen PETER-BEN SMIT
Inhoud
24 PIET VAN MIDDEN
Bezoek of bezoeking in Exodus 20:5?
04
BOB BECKING
Hoe moeten we in vredesnaam Exodus 20:5 vertalen?
MATTHIJS DE JONG
Het begint met bevrijding
Op verzoek van de redactie geven twee specialisten hun reactie op het vertaalprobleem uit het researchartikel van Jaap van Dorp.
HOOFDREDACTIONEEL
WOORD EN WEERWOORD
RESEARCH
Een van de meest besproken teksten in de Nieuwe Bijbelvertaling is Exodus 20:5: ‘Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten.’ Kan het wel kloppen dat God de schuld van de ouders verrekent met de kinderen? Is dit werkelijk wat de brontekst zegt? Moeten kinderen boeten voor de schuld van de ouders? De revisie van Exodus 20:5 en de betekenis van paqad JAAP VAN DORP
06
2
46 36
PETER-BEN SMIT
Een nieuwe wereldorde Een exegetische schets bij het pinksterverhaal in Handelingen
COR HOOGERWERF
Het lichaam en zijn schaduw in Kolossenzen 2:17
Volgens Handelingen 1:8 zullen Jezus’ leerlingen de heilige Geest ontvangen om van hem te getuigen ‘in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde’. Welk perspectief op de wereld ligt in deze woorden verscholen? En wat leert dit ons over de komst van de heilige Geest?
Kolossenzen 2:17 eindigt met een raadselachtig zinsdeel: ‘maar het lichaam [is] van Christus’. Wat betekenen deze woorden? En hoe kunnen we ze het beste vertalen?
VERTAALKWESTIE EXEGESE
SPIEGELSCHRIFT
ACHTERGROND
De bouwkunst heeft onze taal verrijkt met aan de bouw ontleende metaforen als ‘fundament’ en ‘hoeksteen’. Het zijn bekende termen. Maar wat zit er precies achter?
Column Een heilig boek? MARISKA VAN BEUSICHEM
44
Fundament en hoeksteen Bijbelse beelden van huizenbouw MEINDERT DIJKSTRA
26 3
HOOFDREDACTIONEEL
Het begint met bevrijding ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.’ Met die uitspraak opent God de tien woorden voor zijn volk. Het leven dat God zijn volk voorhoudt is het antwoord op de bevrijding. Israëls bevrijding uit Egypte – uitgebeeld door kunstenaar Michael O’Brien op de cover – is in het Oude Testament hét wapenfeit van God. De teksten beschrijven het niet als alleen maar iets van lang geleden, maar juist als iets dat het heden bepaalt. Dit is wat God tegen Israël doet zeggen ‘Je bent van mij’. Dit werpt ook licht op het tweede gebod, dat het maken en vereren van godenbeelden verbiedt. God licht dat toe door iets over zichzelf te vertellen. Hij stelt zich voor als een God die volledige loyaliteit eist. Trouw wordt beloond, ontrouw bestraft. Voor wie bekend is met vazalverdragen uit de bijbelse tijd, klinkt dit vertrouwd. Het onderzoek van de afgelopen decennia heeft laten zien dat met name de Assyrische vazalverdragen model hebben gestaan voor verbonds- en wetsteksten in het Oude Testament. Loyaliteit aan de heer, de grote koning, staat daarbij centraal: trouw wordt beloond, ontrouw bestraft. Bijzonder aan de bijbelse invulling is de ongelijke maat: Gods reactie op ontrouw werkt door tot in het vierde geslacht, zijn reactie op trouw tot in het duizendste. Gods reactie op ontrouw in Exodus 20:5b – harde woorden naar onze maatstaven – mag je niet losmaken van zijn reactie op trouw in het vers dat volgt. Essentieel is dat waar de aanpak van ontrouw is begrensd (tot het vierde geslacht), de beloning van trouw dat juist niet is (voor altijd). Toch blijft de vraag: Hoe confronteert God het nageslacht met de ontrouw van hun ouders? Is dat simpelweg een kwestie van vergelden, laten boeten? Of is er ondanks de dreiging van straf ruimte om de geschonden relatie te herstellen? Jaap van Dorp heeft deze kwestie uitgediept vanwege de revisie van de NBV. De woordkeus ‘laten boeten’ in de NBV riep vele, soms
4
heftige, reacties op. Het druist volledig in tegen ons rechtvaardigheidsgevoel. Nu is dat op zichzelf natuurlijk geen reden om de vertaling aan te passen. Maar het was voor ons wel aanleiding om dit tot op de bodem uit te zoeken. De vraag is: wat is hier de precieze betekenis van paqad en welke ruimte is er – exegetisch en taalkundig – om het anders weer te geven dan de NBV doet? Het researchartikel van Jaap van Dorp biedt het antwoord; in de rubriek Woord en Weerwoord gaan Piet van Midden en Bob Becking daarop in. Verder biedt dit nummer een afwisselend palet. Naast een column van Mariska van Beusichem treft u een verhelderend stuk van Meindert Dijkstra aan over enkele veelgebruikte bijbelse bouwtermen (‘hoeksteen’, ‘fundament’), een vertaalbijdrage door Cor Hoogerwerf vanuit het revisiewerk over een duistere passage in Kolossenzen, en een inspirerende exegese bij Pinksteren door Peter-Ben Smit. Rest mij te melden dat kerkhistoricus Anne Jaap van den Berg de redactie van MAW heeft verlaten. Na vele jaren bij het NBG als bibliothecaris was het moment van afscheid gekomen. Lange tijd was hij hoofdredacteur van MAW en hij schreef vele bijdragen voor het tijdschrift. Onze dank aan hem is groot. Matthijs de Jong Hoofdredacteur
5
RESEARCH
Moeten kinderen boeten voor de schuld van de ouders? De revisie van Exodus 20:5 en de betekenis van paqad Jaap van Dorp
De keuze voor ‘laten boeten’ in Exodus 20:5 in de Nieuwe Bijbelvertaling heeft veel stof doen opwaaien. De revisie geeft de kans om de reacties te evalueren en te bekijken welke ruimte er is voor een alternatief. Jaap van Dorp beschrijft die zoektocht in dit researchartikel. De keuze van de Nieuwe Bijbelvertaling sluit aan bij de meest gangbare lexicale opvatting: ‘vergelden’, ‘verhalen op’, ‘bezoeken aan’, ‘laten boeten’. Toch bieden recentere studies ruimte voor een alternatief. De overtredingen van de ontrouwe ouders vormen een obstakel, daar moet iets mee gebeuren. De HEER legt ze als het ware neer bij de nakomelingen. Hij spreekt ze erop aan, er dreigt straf. Maar binnen de verbondsrelatie is ruimte voor de bede om vergeving: men kan breken met de ontrouw van de voorouders. Daarom is ‘laten boeten’ een te massieve weergave. Het alternatief ‘ter verantwoording roepen’ maakt eveneens duidelijk dat de ‘schuld/overtreding’ bij het nageslacht wordt neergelegd, maar houdt er tegelijk rekening mee dat er binnen het verbond een herstelmechanisme is. Mozes met de Tien Geboden, geschilderd in 1659 door Rembrandt van Rijn. © Google Art Project.
7
en van de meest besproken teksten in de Nieuwe Bijbelvertaling is Exodus 20:5, waar we lezen: ‘Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten.’ Kan het wel kloppen dat God de schuld van de ouders verrekent met de kinderen? Is dit werkelijk wat de brontekst zegt?
E
Exodus 20:5-6 is de passage met de afsluitende verzen van het tweede gebod: Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht. Er zijn sinds 2004 veel kritische reacties op deze vertaling bij het NBG binnengekomen.1 De centrale vraag is daarbij steeds of de keuze van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) voor ‘laten boeten’ als weergave van het werkwoord paqad, terecht is.2 Wat is de juiste vertaling van dit woord, dat in de NBG-vertaling 1951 (NBG 1951) en de Naardense Bijbel met ‘bezoeken’ is weergegeven, in de Willibrordvertaling 2012 met ‘wreken’ en in de Herziene Statenvertaling (HSV) met ‘vergelden’? Daarnaast spelen ook andere vragen een rol. Wat betekent in de gegeven context het woord ‘awon van de ouders: is dat hun ‘schuld’ (NBV), hun ‘misdaad’ (Statenvertaling, SV), hun ‘onrecht’ (Naardense Bijbel 2014)? Hoe moeten we ons de rol van de nakomelingen (de kinderen, het derde en het vierde geslacht) precies voorstellen? Wat betekent leson’aj, in de NBV vertaald met ‘wanneer ze mij haten’, in de vertaling van Dasberg 1970 met ‘voor zover die Mij haten’, in de Groot Nieuws Bijbel 1996 met ‘Wie zich tegen mij verzet’? En op wie heeft de inhoud van de zin eigenlijk betrekking: alleen op het derde en het vierde geslacht, op alle kinderen, op de ouders, of op iedereen? De vertaling van Exodus 20:5 wordt op dit moment geëvalueerd in het kader van de herziening van de NBV. Dit artikel doorloopt verschillende stappen. Allereerst wil ik inzicht bieden in de kritiek zoals die gegeven is (paragrafen 1 en 2). Vervolgens wil ik inzichtelijk maken waarop de keuze van de NBV voor ‘laten boeten’ gebaseerd is (paragrafen 3 en 4). Daarna onderzoek ik de taalkundige en exegetische speelruimte voor alternatieven (paragrafen 5, 6, 7 en 8). En tot slot laat ik zien hoe een alternatieve vertaling van Exodus 20:5-6 eruit zou kunnen zien.
8
Ik beoog in dit artikel geen kant-en-klare revisieoplossing te bieden. Daarvoor zijn de problemen te complex. Wél beoog ik uit te zoeken in hoeverre de kritiek op de NBV hout snijdt en welke ruimte er is om tot een andere vertaling te komen. 1. Kritiek op paqad, ‘laten boeten’. Op de keuze voor ‘laten boeten’ als weergave van paqad is in vele brieven kritiek geleverd.3 Ik doe een greep uit de reacties en inventariseer de voorgestelde alternatieven. Er zijn in al die reacties vijf invalshoeken te onderscheiden: 1) Vaak nemen critici de formulering van de eerdere vertalingen, SV en NBG 1951, als maatstaf, die paqad in Exodus 20:5 weergegeven met ‘bezoeken aan’. Daarmee vergeleken zou de NBV met ‘laten boeten’ dit vers te veel invullen en verkeerd weergeven. De vertaling zou het misverstand uitlokken dat kinderen volgens de Bijbel moeten boeten voor de fouten van hun ouders. Dat misverstand kan worden voorkomen door paqad weer te geven met ‘opzoeken bij’, ‘inspecteren’, ‘controleren’, ‘visiteren’, ‘natrekken’. Paqad houdt dan in dat wordt onderzocht of de kinderen hetzelfde doen als de ouders. Het is echter een misverstand dat de traditionele weergave ‘bezoeken aan’ deze keuze zou ondersteunen. ‘Bezoeken aan’ heeft de betekenis ‘iemand bejegenen met bewijzen van ongenade’, ‘iemand met rampen treffen’, ’iemand voor zijn zonde straffen’.4 Inhoudelijk is er geen verschil tussen de SV met ‘bezoeken aan’ en de HSV met ‘vergelden’. Een beroep op de traditionele vertaalkeuze ‘bezoeken aan’ snijdt dus geen hout in deze kwestie. De NBV zegt hetzelfde, maar dan in gangbaar Nederlands. 2) Lexicale invalshoek. Critici die het Hebreeuws machtig zijn kiezen veelal een andere invalshoek. Ze wijzen op het brede betekenisveld van paqad in het Hebreeuws. Daartoe behoren ook de nuances van ‘bezoeken’, ‘controleren’, ‘natrekken’, ‘inspecteren’. Daarmee komen ze, langs een andere weg, uit bij hetzelfde punt als hierboven genoemd. Zou de vertaling niet beter kunnen luiden: ‘Het kwaad van de ouders trek ik na bij de kinderen…’? Wordt dat kwaad ontdekt, dan volgt er straf, zo niet, dan blijft de straf uit. In de paragrafen 2 en 3 zullen we bekijken in hoeverre deze visie overtuigend is. 3) Een bijbels theologische invalshoek. Verschillende schrijvers wijzen erop dat ‘vergelden’ of ‘laten boeten’ in Exodus 20:5 in tegenspraak is met andere bijbelse teksten. Teksten als Deuteronomium 7:10, Deuteronomium 24:16 en Ezechiël 18:1-32 geven juist aan dat ieder moet boeten voor zijn eigen fouten, niet voor de fouten van anderen, van eerdere generaties. Waarom zou je voor paqad zo’n uitgesproken
9
negatief geladen term als ‘laten boeten’ kiezen, en zo een tegenspraak met andere passages creëren, als je het ook anders kunt weergeven? Op grond van het woordveld van paqad (en dan zijn we weer bij invalshoek 2) kun je ook kiezen voor ‘de vinger aan de pols houden’, ‘waarschuwen’ of ‘aanzeggen’. Gods ‘bezoeken’ in Exodus 20:5 houdt geen strafmaatregel in, maar een ernstige waarschuwing. Deze visie evalueren we in samenhang met die genoemd onder 2, in de paragrafen die volgen. 4) Een vierde invalshoek is kritiek op de innerlijke tegenstrijdigheid die de NBV in Exodus 20:5 zelf biedt.5 Nu staat er namelijk dat de kinderen zullen boeten voor de schuld van de ouders leson’aj,
Weten we zeker dat paqad hier met ‘laten boeten’ weergegeven moet worden? wanneer zij de zonden van hun ouders overnemen. En als zij (de kinderen) de HEER liefhebben, bewijst Hij hun liefde tot in het duizendste geslacht.6 Dat zou echter betekenen dat de houding van de nakomelingen zelf beslissend is: als zij boeten, is dat voor hun eigen zonden (‘wanneer ze mij haten’). Maar dat wringt met wat Exodus 20:5b in de NBV beweert, en het wringt ook met teksten die gelijkluidend zijn met Exodus 20:5b (Exodus 34:7 en Numeri 14:18) maar waarin leson’aj ontbreekt. Hier moet alvast worden opgemerkt dat de weergave van leson’aj in de NBV met ‘wanneer ze mij haten’ inderdaad een zwakke plek blijkt te zijn. In de NBV is leson’aj opgevat als een beperkende bepaling bij de nakomelingen.7 Dat houdt in dat er alleen maatregelen tegen hen getroffen worden als ze metterdaad de verkeerde weg van hun ouders inslaan. De deelwoordbepaling leson’aj (met de prepositie le) kan echter grammaticaal goed verklaard worden als een omschrijving van een status constructus. Dan gaat het om de kinderen van de schuldige ouders ‘die mij haten’, dat wil zeggen: die ontrouw zijn aan God door zijn geboden af te wijzen.8 Blijft over de betekenis die aan paqad moet worden toegekend. Exodus 20:5 wil volgens veel critici zeggen dat God nagaat of en hoe de zonde van de ouders (het dienen van andere goden) ook aanwezig is in het leven van hun nakomelingen.9 De betekenis van paqad is hier dan: ‘in ogenschouw nemen’, ‘beoordelen’, ‘ter verantwoording roepen’.
10
5) In veel reacties klinkt ook een pastorale invalshoek mee. Kan het eigenlijk wel kloppen dat God de schuld van de ouders verrekent met de kinderen? Kun je met zo’n tekst nog wel aankomen? Natuurlijk is niemand erop uit om de tekst om te buigen opdat die beter zou aansluiten bij onze hedendaagse beleving. Maar dit aspect maakt de kwestie des te prangender. Staat dit er nou werkelijk? De evaluatie bij punt 4 legt nog meer druk op deze vraag. De NBV heeft met ‘wanneer ze mij haten’ een scherpe clausule ingebouwd. De straf voor de zonde van de ouders is conditioneel: het hangt af van het gedrag van de volgende generaties zelf. Hoewel niet naar de letter is dit exact naar de geest van alle genoemde kritiek. Maar als nu juist dit bijzinnetje, ‘wanneer ze mij haten’, gewijzigd en op de ouders betrokken zou moeten worden, komt de vraag in alle scherpte naar voren: weten we zeker dat paqad hier met ‘laten boeten’ weergegeven moet worden? 2. De lexica en paqad De alternatieven voor paqad die hierboven zijn genoemd, staan alle in de moderne lexica van het bijbels Hebreeuws.10 Het aantal betekenissen dat aan de verschillende stamformaties van paqad wordt toegekend, is groot: ‘zorgvuldig aandacht schenken aan’, ‘opmerken’, ‘noteren’, ‘zorgen voor’, ‘omzien naar’, ‘zich bekommeren om’, ‘straffen’, ‘bijeenroepen voor inspectie’, ‘samenbrengen’, ‘registreren’, ‘inschrijven’, ‘toevertrouwen’, ‘aanstellen’, ‘ter verantwoording roepen’, ‘wreken’, ‘missen’, ‘ontbreken’, ‘opdragen’, ‘tellen’, ‘bepalen’, ‘teisteren’, ‘overhandigen’, ‘plaatsen’, ‘toerekenen’, ‘verwijten’, ‘(ver)oordelen’, ‘onderzoeken’. Het is niet eenvoudig in deze diversiteit van betekeniselementen één grondbetekenis of ‘de eigenlijke betekenis’ van paqad te ontdekken. Wat dat betreft is er praktisch geen ander Hebreeuws werkwoord dat zo weerbarstig is en zoveel meningsverschillen oproept als paqad.11 In de lexica is in de talrijke betekenissen van paqad een zekere orde gecreëerd door het werkwoord per conjugatie te behandelen. Wat daarbij opvalt, is dat het aantal verschillende betekenissen van paqad in de qal-vorm (154 keer) het grootst is. In het Handwörterbuch van Gesenius (18de editie) zijn die ondergebracht in acht rubrieken: 1) een bezoek brengen aan (bijv. 1 Samuel 17:18); 2) onderzoeken (bijv. Psalm 17:3); 3) monsteren (bijv. Numeri 3:39); 4) missen (1 Samuel 20:6); 5) zich om iemand bekommeren (bijv. Exodus 3:16); 6) bestraffen (bijv. Amos 3:2); 7) iemand uitzoeken (bijv. Jeremia 49:19); 8) opdragen van toezicht en zorg (bijv. Genesis 40:4). Bepalend voor deze indeling in acht rubrieken is de informatie uit de context waarin paqad functioneert. In elke rubriek zijn ook weer verfijningen aan te brengen.12
11
3. De lexica en Exodus 20:5 De moderne woordenboeken weerspiegelen de resultaten van het lexicografisch onderzoek. Wat ze bieden is geen opsomming van mogelijke betekenissen waaruit men vrijelijk zou kunnen kiezen, maar een gespecificeerde indeling van de betekenissen, met expliciete vermelding van de betreffende bijbelverzen. Voor paqad in Exodus 20:5 wordt daarin steevast de betekenis ‘vergelden, straffen’ opgegeven. In de woordenboeken wordt erop gewezen dat het in Exodus 20:5 gaat om een specifiek gebruik van het werkwoord. Het woord paqad in de qal-vorm gaat samen met het direct object ‘awon en een indirect object, ingeleid door de prepositie ‘al. Deze grammaticaal-syntactische elementen rond paqad zijn ook elders te vinden: 1) In Exodus 34:7, Numeri 14:18 en Deuteronomium 5:9, met dezelfde formulering als in Exodus 20:5: ‘Voor de schuld (‘awon) van de ouders laat ik de kinderen (‘al banim) boeten (paqad), en ook het derde geslacht (‘al sjillesjim) en het vierde (‘al ribbe‘im)…’ 2) In Leviticus 18:24-25 in een oproep om het land Kanaän niet te verontreinigen: ‘De volken die ik voor jullie verdrijf hebben zich met al deze dingen verontreinigd, waardoor het land onrein werd. Vanwege de wandaden (‘awon) die er gepleegd zijn, heb ik het land (ha’arèts … ‘alèjha) geteisterd (paqad), zodat het zijn inwoners is gaan uitbraken.’ 3) In 2 Samuel 3:8 in het verweer van Abner tegenover Isboset: ‘Ik ben nog steeds trouw aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broeders en aan zijn vrienden, en ik heb u niet in Davids handen laten vallen, en thans verwijt gij (paqad) mij (‘alaj) een misstap (‘awon) met een vrouw?’ (NBG 1951) 4) In Jesaja 13:11 in een aankondiging van de komst van de dag van de Heer: ‘Dan laat ik de wereld (‘al tevel) boeten (paqad) voor haar slechtheid (ra‘ah), de goddelozen (‘al resja‘im) voor hun verdorvenheid (‘awon). Ik breek de trots van hoogmoedigen, hooghartige tirannen verneder ik.’ 5) In Jesaja 26:21 in een profetie tegen de bewoners van de aarde: ‘Zie hoe de HEER zijn woning verlaat en de mensen op aarde (‘alaw) voor hun wandaden (‘awon) laat boeten (paqad).’ 6) In Jeremia 25:12 in een profetie over de koning van Babel: ‘Maar als die zeventig jaar voorbij zijn, zal ik de koning van Babylonië (‘al mèlèch bavèl) en zijn volk (‘al haggoj hahoe) voor hun misdaden (‘awon) laten boeten (paqad) – spreekt de HEER. Ik maak het land van de Chaldeeën voor altijd tot een woestenij.’ 7) In Jeremia 36:31 in een profetie over koning Jojakim: ‘Ik zal hem, zijn kinderen en zijn hovelingen (‘alaw we‘al zar‘o we‘al ‘avadaw)
12
voor hun wandaden (‘awon) laten boeten (paqad). Ik zal over hen, de bevolking van Jeruzalem en die van Juda al het onheil brengen dat ik hun heb aangekondigd.’ In een aantal teksten is het direct object ‘awon vervangen door een synoniem zoals chattat, ‘zonde’ (Exodus 32:34), ra‘ah, ‘slechtheid’ ( Jesaja 13:11), roa‘ ma‘alleechèm, ‘kwalijke praktijken’ ( Jeremia 23:2), damiem, ‘bloedschuld’ (Hosea 1:4), dèrèch, ‘wangedrag’ (Hosea 4:9) en pèsja‘, ‘misdaad’ (Amos 3:14). Een alternatief voor ‘awon maakt voor de semantische functie van paqad en ‘al in de lexica echter weinig verschil.13 Bijbelvertalingen maken gebruik van deze gespecificeerde lexicale aanwijzingen in de woordenboeken. Het is dan ook niet vreemd dat in praktisch alle bijbelvertalingen in binnen- en buitenland in Exodus 20:5 een equivalent van ‘vergelden’ te vinden is. Je kunt dus niet zomaar stellen dat de NBV met de keuze voor ‘laten boeten’ fout zit. Wie een alternatief bepleit dat buiten de sfeer van ‘vergelden’ ligt, neemt het niet alleen op tegen de NBV, maar ook tegen de gevestigde vertaaltraditie (‘bezoeken aan’) en de gespecificeerde lexica. Toch is hiermee de discussie niet beëindigd. Woordenboeken weerspiegelen een stand van zaken die voortdurend in beweging is. We zullen in de volgende paragrafen zien dat recent taalkundig onderzoek toont dat er ook hier een zekere speelruimte is. De eerste stap is om te kijken hoe we het ‘patroon’ van paqad dat zich in Exodus 20:5 voordoet in formele termen kunnen beschrijven (paragrafen 4, 5 en 6). Daarna kijken we welke ruimte er is bij een inhoudelijke invulling ervan (paragraaf 7). 4. Betekenis en valentiepatronen Volgens de Hebreeuwse lexica is de betekenis van paqad in de qalvorm plus het direct object ‘awon en een indirect object ingeleid door de prepositie ‘al, dus ‘vergelden, straffen’. Ook in gevallen waarin het direct object ‘awon of een synoniem daarvan in het Hebreeuws impliciet blijft, heeft paqad in de qal-vorm + ‘al die betekenis.14 Dat is met name het geval als God subject is in de zin. De teksten die daarvoor in aanmerking komen zijn: Jesaja 10:22, Jesaja 27:3, Jeremia 5:9, 29, Jeremia 9:25-26, Jeremia 11:22, Jeremia 23:34, Jeremia 29:32, Jeremia 30:20, Jeremia 44:13, Jeremia 46:25, Jeremia 51:47, 52, Amos 3:14, Sefanja 1:8, 9, 12, Sefanja 3:7, Zacharia 10:3. Gezien het brede betekenisveld van paqad in de qal-vorm is het opvallend dat de combinatie van het werkwoord met de prepositie ‘al, met of zonder direct object dat een of andere gekwalificeerde wandaad inhoudt, steevast in de sfeer van ‘vergelden’, ‘straffen’ blijkt te liggen.
13
Hoe kan dat? Een antwoord op die vraag biedt het zogenoemde valentieonderzoek, het taalkundig onderzoek naar de verbindingen van een werkwoord met andere elementen in een tekst.15 Het vermogen van een werkwoord om zulke verbindingen aan te gaan heet ‘valentie’. Valentieonderzoek brengt in kaart in welke patronen een werkwoord voorkomt. Een overzicht daarvan biedt een basis om de betekenis van een werkwoord in een zin vast te stellen. Het werkwoord paqad leent zich goed voor valentieonderzoek, omdat het in verschillende samenstellingen voorkomt, met duidelijke betekenisverschillen. Het gebruik van paqad in Exodus bijvoorbeeld laat een betekenisverschil zien dat gebonden is aan bepaalde valentiepatronen. In Exodus 3:16, 4:31 en 13:19 treedt paqad in de qal-vorm op in verbinding met ’et in de betekenis van ‘omzien naar’, ‘zich het lot aantrekken van’ (de Israëlieten in Egypte).16 Terwijl hetzelfde werkwoord die betekenis onmogelijk kan hebben in Exodus 20:5, 32:34 en 34:7, waar het in combinatie met ‘awon/chattat en ‘al voorkomt. Soortgelijke betekenisverschillen treden steeds op als er meer dan één valentiepatroon aanwijsbaar is.17 5. Het valentiepatroon in Exodus 20:5 Het valentiepatroon van paqad in Exodus 20:5 omvat syntactisch en semantisch de relaties met het object ‘awon en een indirect object, voorzien van de prepositie ‘al. Dit valentiepatroon komt relatief veel voor (zie hierboven). De inhoud van het object is steeds een bepaald ongewenst gedrag dat een paqad-actie op gang brengt, gericht op degene die zich aan het vergrijp schuldig heeft gemaakt. De paqad-actie is erop gericht een nieuwe situatie te creëren die voldoet aan de norm die volgens het subject van paqad de juiste is. Het resultaat is dat de afwijking van de norm teniet is gedaan. Bij het valentiepatroon paqad in de qal-vorm + ‘awon + ‘al zet het subject op basis van een norm een vergrijp recht met degene die zich daaraan schuldig heeft gemaakt.18 Als betekenis van paqad is ‘iets verkeerds rechtzetten volgens een bepaalde norm’ in het betreffende valentiepatroon een bruikbaar concept. We kunnen nog een stap verder gaan in de formele definitie van paqad in de qal-vorm + ‘awon + ‘al, met behulp van een recente studie van Stuart Creason.19 De betekenis van paqad komt volgens Creason beter in beeld als duidelijk is wat er in een tekst met het direct object van paqad gebeurt. Paqad duidt aan dat het object die plaats krijgt in de algehele orde der dingen die het volgens het subject (autoriteit) geacht wordt te hebben.20 Voor Exodus 20:5 betekent dit concreet dat de ‘awon, het dienen van andere goden dan de God van het verbond, door de paqad-actie
14
15
geproblematiseerd wordt bij de nakomelingen van de mensen die zich daaraan schuldig hebben gemaakt. Wanneer de ouders ontrouw zijn, confronteert God hun nakomelingen daarmee. Het gaat niet om inspecteren of visiteren. De norm is verstoord door de ‘awon en de met ‘al aangeduide partij (de nakomelingen tot het vierde geslacht) ondervindt daarvan de gevolgen.21 De vraag is alleen of dit paqadmoment noodzakelijkerwijs als ‘straffen’ of ‘vergelden’ moet worden ingevuld of dat er ruimte is om het opener te formuleren: ‘aansprakelijk stellen voor’, ‘aanspreken op’, ‘de gevolgen doen ondervinden van’, ‘ter verantwoording roepen voor’. 6. Betekenisverschuiving in de exegese In de wat oudere commentaren wordt paqad in Exodus 20:5 steeds in het betekenisveld ‘vergelden, straffen’ geplaatst.22 De uitleg is duidelijk: ontrouw aan het verbond wordt gestraft en het nageslacht blijft daarbij niet verschoond. Door de verkeerde of de goede daden van de voorouders wordt het lot van de nakomelingen beslist. JHWH straft mensen die van hem afvallen tot in het vierde geslacht en beloont de trouw tot in het duizendste geslacht. De straf treft de vader die afgoden (of beelden van JHWH) dient, zijn kinderen, zijn kleinkinderen (= derde) en zijn achterkleinkinderen (= vierde). Dat zijn vier geslachten die in dezelfde tijd leven en waarschijnlijk ook onder één dak, die één familiegemeenschap vormen waarin één persoon aansprakelijk is voor allen.23 Met de beslissing voor of tegen het exclusief dienen van JHWH neemt een pater familias dus een verantwoordelijkheid met verstrekkende gevolgen voor latere generaties. Opvallend genoeg bieden de meer recente commentaren een minder eenduidig beeld.24 Weliswaar wordt nog steeds onderkend dat Gods paqad in Exodus 20:5 ‘straf ’ of ‘vergelding’ kan inhouden, maar tegelijk, zo meent men, omvat het méér. Het begint met confrontatie, met rekenschap vragen, met ter verantwoording roepen, met het bijhouden van een foutenregister, en een eventuele bestraffing vormt het sluitstuk.25 Het is in de bijbelse literatuur niet ongebruikelijk dat schuld transgenerationeel wordt voorgesteld: latere generaties worden geconfronteerd met de schuld van eerdere generaties.26 Maar het is te kort door de bocht om dit uitsluitend te definiëren in termen van vergelding en bestraffing. 7. Herstel als perspectief Waarom zou je de dynamiek van paqad in Exodus 20:5 zien als een breder geheel van confrontatie en repercussie, in weerwil van de lexicale en (oudere) exegetische eenduidigheid van vergelden? Daar zijn twee redenen voor te noemen.
16
In de eerste plaats zien we dat er in de gevallen van paqad + ‘awon + ‘al een onderscheid te maken valt. In de meeste gevallen is het indirect object ook degene die zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan de ‘awon (in de opsomming onder paragraaf 3 betreft dit alle teksten van punt 2 tot en met 7). Alleen in de gevallen van Exodus 20:5, Exodus 34:7, Numeri 14:18 en Deuteronomium 5:9 ligt het anders, daar wordt een verschil gemaakt tussen de overtreders en degenen die de consequenties ervan ondervinden. En het is een terechte vraag of in dát verband ‘vergelden’ wel de complete lading dekt. In de tweede plaats staan Exodus 20:5, Exodus 34:7, Numeri 14:18 en Deuteronomium 5:9 in het kader van het verbond van God met Israël.27 Binnen de verbondsvoorstelling kent de Bijbel als een van de herstelmechanismes ook de (collectieve) schuldbelijdenis, die niet alleen betrekking heeft op de eigen overtredingen, maar óók op de wandaden van de eerdere generaties, de ‘awon ’avot (zie Nehemia 9:2).
God confronteert kinderen met de ontrouw van ouders. Er zijn verschillende voorbeelden van een jongere generatie die vanuit een ellendige situatie veroorzaakt door eigen zonden én die van hun voorouders, een nieuw begin maakt door een schuldbelijdenis uit te spreken ten aanzien van wat zijzelf en hun voorouders hebben misdaan: Leviticus 26:39-40, Nehemia 9:2 en Jeremia 14:20. Het geschonden verbond wordt vanwege de actie van de jongere generatie hersteld. Het verbond is niet voorgoed verbroken: wat met de (voor)ouders zelf niet lukt, kan met de kinderen, de derde en de vierde generatie, wel lukken. Met paqad wordt een situatie ‘gecreëerd’ waarin God een definitieve breuk wil afwenden en vier generaties de tijd neemt om tot herstel van het verbond te komen.28 De afrekening vindt dus nog niet plaats. Voor dat uitstel kan ook Exodus 32:31-34 illustratief zijn. Hoewel de Israëlieten zwaar hebben gezondigd door bij de berg Sinai een god van goud te maken, worden ze niet onmiddellijk voor hun zonden gestraft. Mozes krijgt de opdracht: ‘Breng het volk nu naar de plaats die ik je heb genoemd; mijn engel zal voor je uit gaan’ (Exodus 32:34a). De Israëlieten worden naar het beloofde land geleid, hun geschiedenis met God gaat verder zonder dat de gebeurtenissen bij de Sinai worden vergeten: ‘Maar op de dag van de verantwoording (paqad) zal ik hen (‘alehèm) voor hun zonde (chattatam) ter verantwoording roepen (paqad)’ (Exodus 32:34b).
17
Op basis van deze twee overwegingen, de inzichten in de recente commentaren, en het moderne valentieonderzoek, kunnen we concluderen dat paqad in de qal-vorm + ‘awon + ‘al in Exodus 20:5 betekent dat God de ‘awon van de ouders neerlegt bij hun nageslacht. Hij confronteert ze ermee en rekent ze erop af. Nieuw is het inzicht dat ‘straffen’, ‘vergelden’ voor Exodus 20:5 en verwante gevallen een té inperkende betekenis heeft. Daarbij is duidelijk geworden dat paqad in dit gebruik zo’n specifieke betekenis heeft, dat het bijzonder moeilijk is om die precies goed weer te geven in een vertaling. Als omschrijving zou je kunnen hanteren: ‘(Ik ben een God die) de kinderen aanspreekt op de zonde van hun ouders (namelijk ontrouw jegens mij), en sancties in het vooruitzicht stelt.’ In dit licht is zowel een keuze voor ‘straffen’ (of: ‘vergelden’, ‘laten boeten’, ‘verhalen op’, ‘bezoeken aan’) als een keuze voor ‘aanspreken op’ (of: ‘ter verantwoording roepen’, ‘rekenschap vragen’) legitiem.29 Maar elke vertaling is op een bepaalde manier ook eenzijdig. Een keuze voor ‘vergelden’/‘straffen’ kan de indruk wekken dat God automatisch overgaat op wat in feite de uiterste consequentie is, terwijl de keuze voor ‘aanspreken’/‘ter verantwoording roepen’ opgevat kan worden alsof het allemaal wel zal meevallen. 8. Een suggestie voor Exodus 20:5-6 Hoe zou de tekst van Exodus 20:5b-6 eruit kunnen zien, zonder ‘laten boeten’ en met wijziging van het element ‘wanneer ze mij haten’? Ik doe een poging: Als ouders Mij haten, roep Ik voor hun zonde hun kinderen ter verantwoording, en ook het derde geslacht en het vierde; maar wie Mij liefhebben en doen wat Ik gebied, bewijs Ik mijn liefde tot in het duizendste geslacht. Het tekstelement leson’aj is in deze weergave betrokken op de ouders, en daarom in de vertaling naar voren gehaald en geplaatst bij de woordgroep waar het volgens de meerderheid van de exegeten bij hoort. Door de positie vooraan in de zin kan de lezer het werkwoord ‘haten’ ook makkelijker in verband brengen met de ‘awon waarvan hier sprake is: het dienen van andere goden. ‘Haten’ is namelijk in oudoosterse verdragsteksten een vast motief dat wijst op het verzaken van loyaliteit.30 In Exodus 20:5 staat ‘haten’ voor de ontrouw van de Israëlieten jegens hun God. In de vertaling staat het parallel aan ‘wie mij liefhebben’ (le’ohavaj) in vers 6. Het werkwoord ‘liefhebben’ betekent in de gegeven context: tonen van loyaliteit en trouw aan God. Misschien verdient het overweging om in de revisie de werkwoorden
18
die nu met ‘haten’ en ‘liefhebben’ zijn vertaald, weer te geven met ‘ontrouw zijn’ en ‘trouw zijn’. Wat het werkwoord paqad betreft: in de vertaling moet duidelijk zijn dat de kinderen aangesproken worden op de bedoelde zaak, namelijk de ontrouw aan God waaraan hun ouders zich schuldig hebben gemaakt. Als ouders ontrouw zijn aan God, is dat een zaak die ook de kinderen aangaat en waaraan voor hen ook sancties zijn verbonden. Voordat die intreden, kunnen de kinderen omkeren van hun kwade weg. Maar als dat niet gebeurt, is hun vonnis geveld. ‘Ter verantwoording roepen’ maakt enerzijds als moreel appèl de ernst van de zaak ondubbelzinnig duidelijk, en anderzijds verwijst het naar een te verwachten reactie van de nakomelingen, gericht op herstel van het door ‘awon bedreigde verbond. Op die manier legt ‘ter verantwoording roepen’ een ander accent dan traditionele vertalingen van paqad als ‘laten boeten’, ‘wreken’, ‘bezoeken’, ‘straffen’, ‘vergelden’. Dat zijn allemaal acties van bovenaf. De formulering met ‘ter verantwoording roepen’ impliceert dat de Israëlieten als partners in het verbond hier ook een rol hebben. Conclusie Op de keuze van de NBV voor ‘laten boeten’ is veel kritiek gekomen. Het geheel overziend is de vertaling met ‘laten boeten’ verdedigbaar, maar op een bepaalde manier ook eenzijdig en daardoor vatbaar voor misverstand. In de NBV wordt de hardheid van het ‘laten boeten’ in evenwicht gehouden door het restrictieve ‘wanneer ze mij haten’, betrokken op de kinderen. God laat de kinderen boeten voor de schuld van de ouders, maar alleen als ook zijzelf God de rug toekeren. Als de weergave ‘wanneer ze mij haten’ echter dient te worden herzien en het haten op de ouders moet worden betrokken, legt dat nog meer druk op de keuze voor de weergave van paqad. De oplossing ligt misschien in de formulering ‘ter verantwoording roepen’. Dat sluit het element van straf niet uit, maar geeft aan dat, naast vergelding, ook herstel van de verbondsrelatie tot de mogelijkheden behoort. Hoe Exodus 20:5-6 uiteindelijk zal luiden in de gereviseerde tekst ligt nog niet vast. Met dit artikel hoop ik eraan te hebben bijgedragen dat de uiteindelijke keuze goed afgewogen zal zijn. Dr. J. van Dorp werkt bij het NBG als oudtestamenticus en is betrokken bij de revisie van de NBV.
19
NOTEN De reacties zijn verzameld in het vertaalarchief van het NBG in Haarlem. Enkele ervan vormden de aanleiding tot mijn eerdere artikel hierover, ‘Discussie over de vertaling van Exodus 20:5 in de NBV’, in: Met Andere Woorden 25/3 (2006), 49-56. Het huidige artikel laat zien hoe de discussie na 2006 verder is gegaan. 2 Deze vraag betreft naast Exodus 20:5 ook Exodus 34:7, Numeri 14:18 en Deuteronomium 5:9, waar vergelijkbare uitspraken staan. 3 Daarnaast ook in verschillende artikelen: Frans Rozemond, ‘Leve de liturgische creativiteit’ in: Kerkinformatie 139 (juli/augustus 2006), 12, in de bijdrage van Wolter Rose voor het Oudtestamentisch Werkgezelschap, en in ‘Efemeriden-642, EX 20:5-6’ van Piet van Midden (25 juni 2018), zie daarvoor: https://videocollege.uvt.nl/Mediasite/ Play/5afa12a50b2d45b8b08aad41d6b507971d. 4 Zie daarvoor het Woordenboek der Nederlandse Taal (tweede deel, tweede stuk), ’s-Gravenhage/Leiden 1903, 2490. 5 Wolter Rose, ‘How Will God Deal with Children of Parents Who Have Committed Idolatry?’ in: J. van Vliet (ed.), Living Waters from Ancient Springs. Essays in Honor of Cornelis Van Dam, Eugene 2011, 11-24. 6 Zie hiervoor J. van Dorp, ‘De decaloog in de Nieuwe Bijbelvertaling’ in: Klaas Spronk e.a. (red.), De Bijbel vertaald. De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften, Zoetermeer/Kapellen 2007, 180-194, in het bijzonder 190-192. 7 Zo onder anderen C. Houtman, Exodus III, Commentaar op het Oude Testament, Kampen 1996, 44. In de kanttekeningen bij Exodus 20:5 in de SV wordt leson’aj ook in beperkende zin opgevat. G. Landman vraagt zich af of bij voorlezing van de Tien Woorden deze restrictie wel wordt opgepakt door de hoorder van de tekst (G. Landman, ‘Het derde en vierde geslacht. De samenhang van exegese, liturgie en pastoraat’ in: Marcel Barnard e.a. (red.), Letter en feest. In gesprek met Niek Schuman over bijbel en liturgie, Zoetermeer 2004, 99-108, in het bijzonder 106). 8 Zie W.H.C. Propp, Exodus 19-40, The Anchor Bible, New York 2006, 173. Volgens N.M. Sarna, Exodus, The JPS Commentary, 111, kan leson’aj betrekking hebben op de ouders, op de nakomelingen of op beiden. In een lezing voor het Oudtestamentisch Werkgezelschap in Nederland en België (28 augustus 2010) en tijdens een workshop van het NBG (25 november 2010) over Exodus 20:5 heeft Rose een verdere onderbouwing gegeven van de opvatting van Propp. Die is vervolgens overgenomen voor de vertaling van Exodus 20:5 in de Bijbel in Gewone Taal. 9 Zie Rose, a.w., 22, die poqeed ‘al banim vertaalt met: ‘I will be monitoring the children.’ 1
20
Voor deze inventarisatie heb ik gebruikgemaakt van The Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament (Koehler/Baumgartner, 2001), Hebräisches und aramäisches Handwörterbuch über das Alte Testament (Gesenius 18, 2013 ), Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament ( Jenni/Westermann 1976), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (Botterweck/Ringgren/ Fabry, 1988); New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis 3 (Vangemeren, 2012) en The Dictionary of Classical Hebrew VI (Clines, 2007). 11 E.A. Speiser, ‘Census and Ritual Expiation in Mari and Israel’ in: Bulletin of the American Schools of Oriental Research 149 (1958), 17-25, in het bijzonder 21. ‘Although the term pqd is used rather frequently in Hebrew, there is no consensus in translating the term, and much ink has been expended in the discussion and debate over meaning.’ Zie J.R. Spencer, ‘PQD, the Levites, and Numbers 1-4’ in: Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 110 (1998), 535-546, in het bijzonder 539 (met literatuuropgave). 12 In de DCH VI (zie noot 10) zijn de betekenissen van paqad zelfs in dertien rubrieken geordend. 13 Ook in gevallen waarin het direct object ‘awon of een synoniem daarvan in het Hebreeuws impliciet is gebleven, heeft paqad in de qal-vorm + ‘al de betekenis van ‘straffen’, ‘afrekenen’. Zie bijvoorbeeld Jesaja 24:21. 14 Zie van de woordenboeken bijvoorbeeld DCH VI, 740b. Tot dezelfde conclusie komt Ilse Visser, Valentieonderzoek naar het Bijbels Hebreeuwse werkwoord pqd, masterthesis Vrije Universiteit Amsterdam 2007, 32-35. 15 Zie Janet Dyk e.a., ‘Het belang van valentiepatronen voor het vertalen van Bijbels Hebreeuwse werkwoorden’, in: Met Andere Woorden 32/2 (2013), 2335, en Visser: a.w., 28. 16 Zie NIDOTTE 3 (zie noot 10), 661 §9, waar een verschil wordt gemaakt tussen paqad ‘al en paqad ’èt. C. Houtman, Exodus I, Commentaar op het Oude Testament, Kampen 1986, 350-351, neemt als basisbetekenis van paqad ‘aandachtig, onderzoekend naar iemand/iets kijken’. Hij ziet in Exodus 3:16 en 4:31 een ontwikkeling van ‘vol aandacht zijn voor’ naar ‘omzien naar’ en in Exodus 13:19 naar ‘zich bekommeren om’ (paqad ’èt). Het onderzoekende zien kan leiden tot ‘ter verantwoording roepen’ en ‘straffen’ (paqad ‘al), maar ook ‘monsteren’ en ‘tellen’ inhouden (paqad). 17 Het boek Sefanja levert ook een mooi voorbeeld van verschillende valentiepatronen van paqad in Sefanja 1:8, 9, 12 en 3:7 enerzijds en Sefanja 2:7 anderzijds. 18 Zo Visser, a.w., 28-29. 19 Zie Stuart Creason, ‘PQD revisited’ in: Cynthia L. Miller (ed.), Studies in Semitic and Afroasiatic Linguistics Presented to Gene B. Gragg, Studies in Ancient Oriental Civilization 60, Chicago 2008, 27-42. 20 Creason, a.w., 30: ‘… the meaning of the verb paqad (…) can be defined as 10
21
21
22
23
24
25
26
27
28 29
30
22
“to assign a person or a thing to what the subject believes is its proper or appropriate status or position in an organizational order”.’ Vergelijk het vertaalvoorstel in het artikel van Rose, a.w., 22: ‘Where there is misbehavior of parents, I will be monitoring the children, and the thirdand fourth-generation descendants, of those who reject me.’ De reactie op gevallen van afgodendienst in de Pentateuch die Rose in zijn artikel bespreekt (Leviticus 20:1-5, Deuteronomium 13:2-6, 7-12, en 13-19, Deuteronomium 17:2-5) bestaat niet uit monitoring, maar uit harde tegenmaatregelen. Zie bijvoorbeeld G. Beer, Exodus, Handbuch zum Alten Testament, Tübingen 1939, 100-101; F.C. Fensham, Exodus, De prediking van het Oude Testament, Nijkerk 1977, 132-134; M. Noth, Das zweite Buch Mose: Exodus, Das Alte Testament Deutsch, 130-131; B.S. Childs, The Book of Exodus, The Old Testament Library, Louisville 1974, 405-406. Zie J. Mol, ‘Het huis van de vader – collectieve en individuele verantwoordelijkheid. Discussie over de vertaling van Exodus 20:5’ in: Met Andere Woorden 25/4 (2006), 51-55, in het bijzonder 53. Propp, a.w., 171-173; Houtman, Exodus I, 350-351; Ch. Dohmen, Exodus 19-40, Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament, Freiburg im Breisgau 2004,107; E. Otto, Deuteronomium 4,44-11,32, Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament, Freiburg im Breisgau 2012, 727-732; J.I. Durham, Exodus, Word Biblical Commentary, Waco 1987, 276, 287. Houtman, Exodus I, 351, noemt in dit verband behalve Exodus 20:5 ook Exodus 32:34, Exodus 34:7, Leviticus 18:25, Numeri 14:18, Deuteronomium 5:9, Jesaja 24:21, 26:14, 21. N.A. Schuman, Gelijk om gelijk. Verslag en balans van een discussie over goddelijke vergelding in het Oude Testament, Zaandam 1993, 233, sluit met ‘rekenschap vragen’ daarbij aan. Propp, a.w., 173, wijst in dit verband op Leviticus 20:5, Leviticus 26:3940, Jozua 7:24-25, 1 Samuel 2:30-36, 2 Samuel 3:29, 2 Samuel 12:10, 1 Koningen 14:10, 2 Koningen 5:27, Jesaja 14:21, Jesaja 65:6-7, Jeremia 14:20, 15:4, 16:11-13, Amos 7:17, Psalm 109:14, Klaagliederen 5:7, Daniël 9:16, Nehemia 9:2 en Nehemia 16-35. Naar het model van een oud-oosters vazalverdrag, zie M. Köckert, Die Zehn Gebote, München 20132, 44-55. Zo Otto, a.w.,727, 730. De NBV maakt al van deze speelruimte gebruik door in Hosea 1:4 te vertalen: ‘want binnenkort zal ik het koningshuis van Jehu ter verantwoording roepen (paqad) voor de moorden bij Jizreël en een einde maken aan het koningschap in Israël’. In de brontekst staat het in dit artikel besproken patroon van paqad in de qal-vorm + direct object + ‘al. Zie Otto, a.w., 729.
23
WEER
Bezoek of bezoeking in Exodus 20:5? Op verzoek van de redactie geven twee specialisten hun reactie op het vertaalprobleem uit het researchartikel van Jaap van Dorp. Toen ik de NBV-vertaling van Exodus 20:5 voor het eerst las, leek het me vooral een tekstje uit een dogmatiek, die een eigenschap van God beschrijft: ‘Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten. ’ Ik dacht: ‘Dat kan er niet staan’. In een van mijn efemeriden, de Hebreeuwse vlogs die ik dagelijks voor de Tilburgse Universiteit maak, stelde ik voor om poqeed, het tegenwoordig deelwoord van de wortel paqad, niet met ‘boeten’ maar met ‘controleren’ te vertalen. En het als restrictieve bepaling opgevatte leson’aj – door de NBV vertaald met: ‘wanneer ze mij haten’ – gewoon te vertalen met: ‘van degenen die mij haten.’ Waarom zou je het beperken? De tekst biedt daarvoor mijns inziens geen houvast. Om me wat breder te oriënteren, keek ik in de Septuaginta, waar de oudste vertalers van de Hebreeuwse Bijbel poqeed hebben vertaald met apodidous, tegenwoordig deelwoord van apodidômi, dat in eerste instantie gewoon ‘afgeven’ maar ook to make return for betekenen kan. Tientallen malen komt paqad in de qal-vorm voor en tientallen malen wordt die met verschillende Griekse woorden weergegeven. Kortom: er zit bepaald ruimte in het semantische veld van paqad. Bij al die mogelijkheden hoort ook ‘boeten’. De NBV-vertaling zit wat dat betreft dicht tegen de klassieke vertaling ‘ik die bezoeking doe…’ aan. ‘Bezoeking doen’ is immers niet neutraal ‘op bezoek komen’. Maar de Hebreeuwse tekst is minder dichtgetimmerd dan uit die eerdere vertalingen blijkt. Mijn pleidooi was en is om die ruimte ook in de vertaling te laten blijken. Ik koos destijds voor ‘controleren’. Het gaat immers om drie, vier generaties die samen in een bet ’av wonen. De kinderen nemen daarin gemakkelijk de gewoontes van de ouders over, maar dat wordt wel nagetrokken. Van Dorp suggereert dat ‘ter verantwoording roepen’ een uitweg kan bieden. Ik kan daarin meegaan. Het gaat een stap verder dan controleren, maar laat ook veel open. Ook een beetje genade met die klein- en achterkleinkinderen. Dat lijkt me een mooie gedachte.
Dr. Piet van Midden is docent Bijbels Hebreeuws aan de Universiteit van Tilburg.
24
WOORD
Hoe moeten we in vredesnaam Exodus 20:5 vertalen? De Hebreeuwse tekst van de motivering van het gebod geen andere goden te vereren stelt elke vertaler voor ten minste drie problemen. Allereerst is er het probleem van de jaloezie van God. Ik zeg daar nu alleen over dat in de weergave van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) ‘(want ik, de HEER, uw God), duld geen andere goden naast mij’ te weinig emotie doorklinkt. Het tweede probleem hangt samen met het werkwoord paqad, in de NBV vertaald met ‘laten boeten’. Paqad heeft vele betekenissen, die alle neerkomen op ‘het lot bepalen’. Dat kan ten goede zijn, zoals in Ruth 1, maar ook ten kwade. In Exodus 20 functioneert het werkwoord als waarschuwing aan de aangesproken generatie. Door hun verering van andere goden zullen zij het lot van hun nageslacht bepalen. Het derde probleem is van syntactische aard. De NBV vertaalt leson’aj met ‘wanneer ze mij haten’. Daarmee wordt, zoals Jaap van Dorp al schrijft, het zinsdeel opgevat als een beperkende bepaling bij de nakomelingen. Daar zijn twee problemen mee. Ten eerste legt de vertaling een zware wissel op het nageslacht. Zij immers moeten dan door hun gedrag de opgelegde vervloeking zien af te wenden. En in de tweede plaats heeft het Hebreeuwse voorzetsel le nooit deze beperkende functie. Naar mijn idee is le hier redengevend. Het zinsdeel geeft aan waarom God jaloers is en de toekomst van het nageslacht wil bepalen: ‘omdat zij mij haten’. ‘Zij’ slaat dan niet terug op de kinderen, maar op het voorgeslacht. Het werkwoord sanee’, ‘haten’, wijst op menselijke handelingen die een bestaande verbintenis op het spel zetten. Ik kom tot een voorlopig vertaalvoorstel: ‘Want ik, de HEER, uw God, ben een jaloerse god. Ik bepaal vanwege de schuld van het voorgeslacht het lot van de kinderen tot in het derde en vierde geslacht, omdat het mij gehaat heeft.’ Deze vertaling, zoals trouwens elke andere, plaatst de lezer voor een probleem. Het beeld van een dreigende God schuurt met zijn vergevende liefde. Deze tekst kan niet zonder uitleg of catechese op de gemeente worden losgelaten.
Prof. dr. Bob E.J.H. Becking is emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Universiteit Utrecht.
25
ACHTERGROND
Fundament en hoeksteen
Bijbelse beelden van huizenbouw Meindert Dijkstra
Kennis van de materiële cultuur van de wereld van de Bijbel is onontbeerlijk om bijbelse metaforen te begrijpen die ontleend zijn aan dagelijkse dingen, zoals de bouw van een huis. Afbeelding 1: woonhuis. © Ph.J. King & L.E. Stager, Life in Biblical Israel (Library of ancient Israel), Louisville/London 2001, III.15, 29.
26
D
achter?
e bouwkunst heeft door de eeuwen heen onze taal verrijkt met aan de bouw ontleende metaforen als ‘fundament’ en ‘hoeksteen’. Het zijn bekende termen. Maar wat zit er precies
‘Er is een tijd om af te breken en een tijd om te bouwen,’ zegt Prediker in zijn wijsgerige overwegingen, waarmee hij de wisselvalligheid van het menselijk bestaan heeft beschreven (Prediker 3:3). En zo is het. Het gemiddelde huis in Palestina had na de hete zomer, waarin er scheuren in de muren kwamen, groot onderhoud nodig om de zware regens in het najaar en in de winter te kunnen doorstaan. Vaak werd na de eerste regenval, die de beraping (muurbedekking met kalk of leem) en de kleilaag op de daken weer zacht maakte, het dak opnieuw aangerold met een grote, zware rolsteen en de muren met een kleine roller. Beide voorwerpen zijn bij opgravingen teruggevonden (zie afbeelding 1). Zo’n kleine roller werkt eigenlijk op dezelfde manier als onze schuimplastic verfroller. In de Ugaritische legende van Aqhat, de zoon van de Kanaänitische koning Daniël, hoopt deze koning een zoon te krijgen die zijn dak op een regenachtige dag aanrolt.1 Het vertalen van materiële termen De bouw van huizen, tempels en paleizen in Palestina en het Oude Nabije Oosten heeft onze taal verrijkt met metaforen van bouwkundige zaken, zoals ‘fundament’, ‘muur’ en ‘hoeksteen’. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig, maar hoe goed zijn wij in het begrijpen van de functie van een fundament of hoeksteen in de wereld van de Bijbel? Doorgaans kunnen we ons wel een voorstelling maken van een fundament of hoeksteen, maar de vraag is of we dan het beeld voor ogen hebben dat hoort bij de materiële cultuur van de Bijbel. Bij nader inzien blijken bouwkundige termen en begrippen nog altijd problemen op te leveren in de vertaling. Dat zijn er meer dan alleen de fatnè, eertijds de ‘kribbe’ – Statenvertaling, NBG-vertaling 1951 (NBG 1951) – en nu de ‘voederbak’ – Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) 2004 – of de kataluma, voorheen de ‘herberg’, maar nu het ‘nachtverblijf ’ (Lucas 2:7). Hoe goed we ook ons best doen om zo accuraat mogelijk te vertalen, we worstelen nog steeds met onbekende of slecht begrepen architectonische termen zoals die gebruikt worden in de verschillende beschrijvingen van de tempelbouw. Maar zelfs de bouw van eenvoudige woonhuizen stelt ons soms nog voor raadsels die zich niet simpel door archeologische kennis laten oplossen. Hoewel archeologisch onderzoek van bouwresten ons al veel inzicht heeft verschaft in de oud-oosterse
27
bouwtechnieken, lukt het toch niet altijd om wat we archeologisch waarnemen op één lijn te brengen met wat we in de Bijbel lezen. Het vertalen en begrijpen van zulke bouwkundige termen en metaforen is voor bijbelvertalers een delicaat probleem, zeker als die vertalers zich bewust zijn van het feit dat ze een tekst vertalen die in een andere taal en cultuur dan de hunne tot stand is gekomen. In deze bijdrage neem ik een aantal teksten onder de loep die gaan over het bouwen en repareren van huizen. Ik concentreer me op bekende teksten, zoals Psalm 118:22-23 (NBV):
De steen die de bouwers afkeurden is een hoeksteen geworden. 23 Dit is het werk van de HEER, een wonder in onze ogen. 22
Of de bekende gelijkenis uit de Bergrede (Matteüs 7:24-27, NBV):
Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots (epi tên petran). 25 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots (tethemeliôto epi tên petran). 26 En wie deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand (epi tên ammon). 27 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in en er bleef alleen een ruïne over. 24
Het standaard woonhuis in de bijbelse tijd Wie enige kennis heeft van Palestijnse archeologie, met name van bewoningsresten van huizen en andere gebouwen, zoals magazijnen, weet dat bouwpatronen van een gemiddeld huis, zoals het alomtegenwoordige vierkamerhuis uit de IJzertijd, herkenbaar zijn aan de fundering van de muren. ‘Vierkamerhuis’ (four-room house) is eigenlijk een wat misleidende term, want feitelijk is er sprake van een langwerpig huis met twee of drie ruimtes of evenwijdige ‘schepen’ ervoor, die dwars op het eigenlijke huis staan (zie afbeelding 2). Eén van die twee of drie ruimtes is een hof, afgesloten met een buitendeur die de toegang vormt tot de andere ruimtes van het huis.
28
Afbeelding 2: vierkamerwoning. © C.H.J. de Geus, De Israëlitische stad (Palaestina antiqua 3), Kampen 1984, 67, fig.19.
Die ruimtes kunnen op zich ook weer een open (een soort waranda) of een gesloten vertrek zijn. Eén ervan functioneerde meestal ook als keuken en bakkerij met een broodoven (tannûr; taboen). Er zijn nogal wat varianten in de opzet. Soms kon zo’n huis ook geheel of gedeeltelijk een tweede verdieping hebben, dat wil zeggen: een ‘aliya bezitten. De ‘voorname vrouw’ van Sunem had een vertrek op het dak van haar huis laten bouwen voor de profeet Elisa (2 Koningen 4:10). De aanwezigheid van zo’n vertrek hing dus vermoedelijk af van de rijkdom en omvang van de familie die erin woonde. Dit grondpatroon en het fundament van zo’n drie- of vierkamerhuis is vaak het duidelijkste archeologische spoor dat een huis in de tijd heeft achtergelaten (zie afbeelding 3 op pagina 30). Minder bekend is dat zo’n ‘muur’ van onbehouwen steen, soms tot vier lagen dik, niet het restant is van een stenen muur, maar het fundament is waarop de eigenlijke (tichel)muur van het huis was opgetrokken, al of niet versterkt met een geraamte van hout. Meestal worden van het houten frame alleen de brand- of verweringssporen teruggevonden. Onzeker is ook of het alleen om een enkele verstevigingsbalk ging tussen de steen en de tichelmuur, of dat er soms sprake was van een vakwerkconstructie. Had zo’n gewoon huis ook vensters? Gewoonlijk is er van de opbouw van ijzertijdhuizen te weinig bewaard gebleven om daar een zeker antwoord op te geven. Vermoedelijk hadden ook gewone huizen vensters, want er bestaat een woord voor, en er is vaak sprake van kijken uit vensters en zelfs
29
Afbeelding 3: fundering. Š C.H.J. de Geus, De IsraÍlitische stad (Palaestina antiqua 3), Kampen 1984, 69, fig 20.
ontsnappen via vensters ( Jozua 2:15, 1 Samuel 19:12). Maar men krijgt de indruk dat zulke vensters hoog in de muur of in de ruimtes op de verdieping zaten.2 Uiteraard kwamen er ook huizen voor met volledig stenen muren van behouwen en onbehouwen steen of een combinatie daarvan, maar dit betreft meestal grotere, rijkere huizen uit latere tijd (onder andere Amos 5:11). Een schokbestendig en stormbestendig huis Een boerenhuis van een gezin op het platteland of een huis in een dorp of stad had meestal een fundament van rotsblokken en muren van klei- of tichelstenen, al dan niet versterkt met een houten of stenen raamwerk. Vaak waren ook de ingang en doorgangen in het huis voorzien van stenen deurposten, dorpels en lateien (bovendorpels). De muren en de daken werden bedekt met pleister of gewoon met modder, maar het fundament doorgaans niet. De functie van het fundament van losse, meest onbehouwen blokken kalksteen, keien en dergelijke, met daarop een tichelmuur in een soort vakwerk was tweeĂŤrlei. De constructie was ten eerste redelijk schokbestendig, wat essentieel was in een omgeving als Palestina, die tektonisch onrustig is. Lichte aardschokken konden redelijk goed door deze constructie opgevangen worden. Een tweede, nog belangrijker functie was dat het fundament van los geordende steenblokken voor een goede
30
afwatering zorgde in en om het huis. Dat was beslist een vereiste in de regentijd met zijn heftige regenstormen in het najaar en overstromingen van de wadi’s, om ondermijning van het huis te voorkomen. Bij de bouw van een nieuw dorp of een nieuwe boerderij op maagdelijke rotsgrond moest eerst een volledig fundament worden aangelegd: een sleuf tot op de rotsbodem, die werd gevuld met brokken steen en keien. In de praktijk werden nieuwe huizen echter vaker gebouwd op oudere bewoningslagen van een tell of ruïneheuvel en kon men voor de fundamenten gebruikmaken van wat er al lag. Een verstandig mens, zegt Jezus van Nazaret (zoon van Jozef, een tekton – een aannemer of eigenaar van een bouwbedrijf – meer dan alleen een timmerman!), bouwt zijn huis op steen, of beter gezegd: op een stenen fundament.
Je moet een huis nooit meteen op harde rots of zandige ondergrond bouwen. De gangbare vertaling van epi tên petran in Matteüs 7:24 van bouwen of funderen ‘op een/de rots’ kan een verkeerd beeld oproepen. In elk geval is het de vraag wat vertalingen bedoelen die spreken over een huis gebouwd ‘op een rots’ (NBV, Groot Nieuws Bijbel) of ‘op de rots’ (NBG 1951, Herziene Statenvertaling). Normaliter werden huizen nooit direct op een harde of zachte ondergrond gebouwd, maar altijd op een fundament. In de gelijkenis gaat het, gezien de regen, overstromingen en stormwinden, om bouw die schokbestendig is en een goede afwatering toelaat: op een stenen fundament dus. De Griekse evangelist Lucas heeft – anders dan de Joodse Matteüs – zijn Griekssprekende lezers wat meer details verschaft bij het beeld van Jezus over tweeërlei fundament. In de paralleltekst (Lucas 6:4749) spreekt Lucas expliciet eerst over het ‘diep graven’ van een funderingssleuf en dan het ‘leggen van een fundament’ (themelios) op de rotsbodem. Daar staat tegenover een huis dat wordt gebouwd ‘zonder fundament’ (chôris themeliou). De frase epi tên petran, ‘op de rotsbodem’, duidt in Lucas echter op de harde ondergrond waarop je een fundament van losse stenen legt om een stevig huis te kunnen bouwen. Wie verstandig is, graaft een sleuf tot op de harde ondergrond (epi tên petran), legt daarop een fundament (themelios), en bouwt daarop zijn
31
huis. En wie niet verstandig is, graaft geen sleuf, legt geen fundament, maar bouwt onmiddellijk boven op de zanderige of lemen bovengrond. Of Matteüs met epi tên petran precies hetzelfde wil zeggen als Lucas (‘op de rotsbodem’) valt niet met zekerheid te zeggen. Maar we mogen ervan uitgaan dat beiden voldoende kennis hebben van de Levantijnse bouwtechniek dat ze weten dat je een huis nooit meteen op de harde rotsbodem of een zandige, lemen ondergrond moet bouwen, want op beide zullen de regens het huis onmiddellijk ondermijnen. Matteüs spreekt in het algemeen van het funderen van een huis op steen of op de rotsbodem, Lucas noemt uitdrukkelijk het fundament als zelfstandig bouwelement gelegd op de rotsbodem. Het kan zijn dat Matteüs bedoelt wat Lucas expliciet zegt: dat er op die rotsgrond altijd eerst een fundament gelegd dient te worden. Dan kan zich echter voor de moderne lezer bij Matteüs een probleem voordoen voor het lezen van het wat dubbelzinnige epi tên petran, omdat hij geen ervaring heeft met de bouwwijze en architectuur van het oud-Israëlitische of Palestijnse huis.
Hoekstenen worden steeds genoemd in verband met een fundament. Hoeksteen en fundament De zogenaamde ‘hoeksteen’ is vandaag ook een veelgebruikte, bijna clichématige metafoor in het Nederlands. Het CDA presenteerde zich enige tijd geleden als de partij met ‘het gezin als de hoeksteen van de samenleving’, en ik las in een column van Ephimenco in Trouw dat openheid en transparantie de hoekstenen van goed openbaar bestuur zijn.3 Maar wat is een hoeksteen eigenlijk? In de moderne architectuur is de hoeksteen of een stapeling van hoekstenen een versiering van een vaak monumentaal gebouw. In het verleden waren het vaker randen van een muur van een huis of kerk, die verder uit vakwerk, baksteen of brokken natuursteen was opgebouwd. Zo’n opbouw van dwars op elkaar gelegde of gemetselde hoekstenen bracht in zekere zin verband en steun aan in de muur. De bron van de metafoor is waarschijnlijk de boven geciteerde tekst uit Psalm 118:22, die Jezus in de synoptische evangeliën na de gelijkenis van de pachters van de wijngaard citeert en op zichzelf betrekt (Marcus 12:10, Matteüs 21:42-44, Lucas 20:17-18). De messiaanse uitleg van deze psalm speelt ook elders in het Nieuwe Testament een rol (Handelingen 4:11, Efeziërs 2:20-22, 1 Petrus 2:6-7).
32
Uiteraard zijn er in de loop van de tijd nogal wat verschillende betekenissen en functies toegekend aan de ‘hoeksteen’. Er is gedacht aan het leggen van een soort eerste steen, die hoogte en richting van de huisbouw bepaalde. Voorts ook aan een topsteen (capstone) op de bovenste hoeken van de huismuur, die tegelijk een soort dakrand vormde. Vooral de sluitsteen van een gewelf of, nog vaker, de mooi bewerkte sluitsteen (keystone) van de stenen boog van een poortdoorgang is vaak als betekenis voorgesteld. De eerste twee suggesties zijn niet zo waarschijnlijk, en hoe aantrekkelijk het derde voorstel van de sluitsteen ook lijkt, het is twijfelachtig, omdat in het Oude Testament de hoeksteen nooit in verband met poortbouw of een poortdoorgang wordt genoemd. De hoeksteen wordt steeds genoemd in verband met de aanleg van het fundament van gebouwen. Dat is ook het geval in de profetie van Jesaja 28:16-17:
Maar dit zegt God, de HEER: ik leg in Sion een fundament met een uitgelezen grondsteen, een kostbare hoeksteen.4 Wie zijn vertrouwen daarop grondvest hoeft geen andere toevlucht te zoeken. 17 Ik zal het recht als meetlint hanteren en gerechtigheid als schietlood. De hagel vernietigt de schuilhoek van je bedrog, het water spoelt jullie schuilplaats weg. 16
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de inspiratie voor de gelijkenis die Jezus in de Bergrede gebruikte, deels ook ontleend is aan dit metaforisch taalgebruik van Jesaja. Zeker als we de vertaling ‘archeologisch’ wat bijstellen:
Maar dit zegt God, de HEER: ik leg in Sion een fundament van steen van beproefde steen, met een kostbare hoeksteen, een fundament dat men vertrouwt zonder te moeten vluchten.5 17 Ik gebruik daarvoor6 recht als een meetlint en gerechtigheid als een schietlood. De hagelstorm vernietigt je bedrieglijke schuilplaats, de wateren spoelen je schuilplaats weg. 16
Uiteraard grijpt de laatste uitspraak op ironische wijze terug op de absurde woorden van de leiders van Jeruzalem: ‘Wij houden ons schuil in bedrog en verbergen ons in leugens’ ( Jesaja 28:15), maar dit verheelt niet dat ze op dat moment in een bedrieglijk gefundeerd Sion wonen.
33
Een huis op losse grond dus eigenlijk, lijkt de profeet te suggereren in het vervolg. Metaforen als ‘fundament’, ‘hoeksteen’ en dergelijke zijn doorgaans onderdeel van een groter complex van metaforen, waarbij je voor de betekenis ervan ook het verstaan van het geheel moet meewegen. Daardoor worden de dubbelzinnigheden van de tekst ook beter begrepen. Het bedrog van de leiders staat in verband met het bedrieglijke, wankele fundament van hun bestaan, een Sion op los zand gebouwd. Bedrieglijk los zand in tegenstelling tot een fundament van steen, al of niet gelegd op een ondergrond van rotsgrond. Dat is in feite ook wat Jezus bedoelt te zeggen in de Bergrede. Wellicht zou dat beter begrepen worden als we zouden vertalen: Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man die zijn huis bouwde op de rotsgrond. Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op de rotsgrond. Bouwkundig kan volgens Jesaja 28:16 een hoeksteen dus ook deel van zo’n fundament zijn. Dat lijkt ook bedoeld te zijn in de beschrijving van de schepping in Job 38:6: ‘Wie heeft haar sokkels verankerd, wie heeft haar hoeksteen gelegd?’7 Zo’n fundament kan bestaan uit zorgvuldig uitgezochte stenen die eveneens met zorg in een geschikt patroon zijn gelegd. Wie ooit muren zorgvuldig heeft opgegraven, merkt dat de bouwers vaak serieus hun best gedaan hebben om ze passend te leggen. Passend: aangepast aan hun ‘natuurlijke’ vormen en het oppervlak vullend, maar ook functioneel: stevig, maar tegelijkertijd flexibel om schokken op te vangen en vooral ook om waterdoorlatend te zijn. Fundamenten worden zorgvuldig gelegd, maar juist niet dichtgemetseld. In dat legproces van een fundament of een muur kan ineens een grote steen, waar je als bouwer even niets mee kon beginnen – een steen waaraan je je kunt stoten of waarover je struikelt ( Jesaja 8:14, Psalm 91:12) – zich als een fraaie hoeksteen ontpoppen, die het hele bouwwerk ten goede komt en de nodige stevigheid en afwerking geeft.8 Een vondst die je zelfs als een godswonder kunt beschouwen. Dr. M. Dijkstra is emeritus predikant in de PKN en gepensioneerd universitair docent Oude Testament en Godsdiensten en culturen van het Oude Nabije Oosten aan de Universiteit Utrecht.
34
NOTEN 1
2
3 4
5
6
7
8
Voor een aardige impressie van dit permanente onderhoud, zie Margreet L. Steiner & Bart Wagenmakers, We graven hier niet de Bijbel op! De Nederlandse opgraving Tell Deir Alla (1960-1967), Leiden 2018, 141-143. Het beroep op de bekende voorstelling, meest uitgevoerd in ivoorsnijkunst, van de vrouw die uit het venster kijkt, is van betrekkelijke waarde in de discussie over het gemiddelde woonhuis. In deze voorstelling betreft het vensters of erkers van speciale vrouwen- en haremvertrekken in paleizen. Vensters dienden ook voor airconditioning en afvoer van rook en waren derhalve niet automatisch op kijkhoogte aangebracht. Trouw, 17-5-2018. Het type steen bochan is nogal omstreden. Vaak wordt het in verband gebracht met een Egyptische steensoort bḫn dat waarschijnlijk een type basaltsteen, een soort gneis of een andere harde steensoort is. Waarschijnlijk is het in het Semitisch (Hebreeuws, Aramees BCHN ‘beproeven’, ‘examineren’, ‘testen’) geen aanduiding van een speciale steensoort, een proefsteen of edelsteen, maar kan het wel steen beschrijven die zijn waarde in huizenbouw bewezen heeft, anders gezegd: beproefd is gebleken. Het voert echter te ver om hier in de exegese te veel symboliek aan te hechten, zie voor de literaire en materiële problemen van het woordgebruik hier W.A.M. Beuken, Jesaja 28-39, Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament, Freiburg/ Basel/Wien 2010, 45, 77-78. In NBG 1951 de beroemde zin: ‘Hij die gelooft, haast niet…’ Een zeldzaam werkwoord dat gewoonlijk betekent dat men iets haastig of met spoed doet, hier vermoedelijk vluchten of haastig vertrekken vanwege een naderende ramp. Er staat bij het werkwoord weliswaar geen objectief suffix of prepositionele frase die direct refereert aan het voorgaande, maar er bestaat weinig twijfel in de exegese van deze passage dat gebruik van meetlint en schietlood ook betrekking heeft op het leggen van het nieuwe fundament van Sion! NBV ‘sokkels’ is een verbetering ten opzichte van NBG 1951 ‘pijlers’. Vermoedelijk kan het woord ‘eden ook een woord zijn voor een stenen terras, podium of onderbouw, omsloten door een steunmuur die in de bodem is verzonken (vergelijk de zilveren voetstukken of sokkels in Exodus 26:19). W ij vonden daarvan een mooi voorbeeld in de hoek van IJzertijd-I-muur W 16-W13 horend bij vloeren H-I in Tall Zar‘a ( J. Dijkstra e.a., Tall Zar‘a in Jordan. Report on the sondage at Tall Zar‘a 2001-2002 [Gadara Region Project: Tall Zira‘a] [BAR International Series 1980], Oxford 2009), 21-22, fig 2.11-12).
35
VERTAALKWESTIE
Het lichaam en zijn schaduw in Kolossenzen 2:17 Cor Hoogerwerf
Kolossenzen 2:17 bleek een gecompliceerde kwestie in de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling. Pas als we inzien dat de auteur hier een Griekse zegswijze op creatieve wijze gebruikt, vallen alle puzzelstukjes op hun plaats. En dan blijkt de Nieuwe Bijbelvertaling een goede weergave te bieden, die nog op een klein punt te verbeteren valt. ŠFolkert Rinkema
36
K
olossenzen 2:17 eindigt met een raadselachtig zinsdeel: ‘maar het lichaam [is] van Christus’. Wat is de betekenis van deze woorden? En hoe kunnen ze het beste vertaald worden?
De vertaling van Kolossenzen 2:16-17 luidt in de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV):
Laat niemand u iets voorschrijven op het gebied van eten en drinken of het vieren van feestdagen, nieuwemaan en sabbat. 17 Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is Christus. 16
Zoals zo vaak in deze brief is de overkoepelende gedachte wel duidelijk, maar is het niet eenvoudig om aan alle elementen van deze passage een heldere duiding te geven. De brief aan de Kolossenzen is een moeilijke tekst. In Kolossenzen 2:11-15, het gedeelte dat direct aan onze verzen voorafgaat, is bijvoorbeeld sprake van een metaforische besnijdenis, het uittrekken van kleding, een begrafenis, de kruisiging van een schuldbewijs en een triomftocht. De brief zet zich af tegen bepaalde tegenstanders. Dat is ook te zien in Kolossenzen 2:16-17. De tegenstanders hangen een bepaald gedachtegoed aan dat te maken heeft met de stoicheia (elementen of machten) van de wereld (Kolossenzen 2:8). In hun denken speelt de kosmos een belangrijke rol en daarnaast propageren ze de verering van engelen en het belang van bepaalde rituelen, voedselvoorschriften en een ascetische levensstijl. Het blijft gissen over wat voor mensen dit nu precies gaat. Sommige uitleggers menen dat de visie van de tegenstanders doet denken aan bepaalde pythagoreïsche ideeën.1 In het pythagoreïsche denken is de kosmos ontstaan uit de vier elementen vuur, water, aarde en lucht, die alles bepalen. Deze elementen moeten in evenwicht zijn, anders ontstaat sterfelijkheid. Dat is het geval op aarde, door de onzuivere lucht eromheen. Alleen zuivere zielen worden naar de hoogste regionen van de kosmos gevoerd, terwijl andere zielen in de lucht blijven hangen en demonen of heroën worden, die je maar beter te vriend kunt houden. Deugdzame mensen moeten daarom bepaalde riten in acht nemen en zich afzijdig houden van bronnen van onreinheid, zoals bepaalde soorten voedsel. Het zou goed kunnen dat de brief aan de Kolossenzen ingaat tegen christenen die dit soort denkbeelden hadden. Maar ook andere invloeden vallen niet uit te sluiten. Sommige uitleggers wijzen op verwante ideeën in Joodse apocalyptische teksten. Voor het maken van een verantwoorde vertaling hoeft deze vraag niet
37
definitief beantwoord te worden. Het is duidelijk dat volgens de auteur van Kolossenzen de redding niet meer bewerkstelligd hoeft te worden door allerlei rituelen en voorschriften. De beslissing is in Christus al gevallen, de gemeente is al ‘boven’. Dus het gaat niet om een ascetisch leven dat de toekomstige redding veilig moet stellen, maar om een ‘hemels’ leven in overeenstemming met de genade die al ontvangen is. ‘Lichaam’ in de brief aan de Kolossenzen Kolossenzen 2:17 eindigt in het Grieks met de woorden: to de sôma tou Christou, letterlijk vertaald: ‘maar het lichaam van Christus’. Het woord sôma (‘lichaam’) wordt in deze brief op verschillende manieren gebruikt. 1) Het lichaam waarvan Christus het hoofd is, de kerk (Kolossenzen 1:18, 24; 3:15).2 2) Het sterfelijke lichaam van Jezus Christus die door zijn dood verzoening heeft gebracht (Kolossenzen 1:22). 3) De tweede betekenis kan ook bedoeld zijn in Kolossenzen 2:12, waar staat dat de gelovige besneden is met besnijdenis van Christus door het afleggen van het sterfelijke lichaam. Maar aannemelijker is dat het hier gaat om het ‘vleselijke bestaan’, de oude mens. 4) In Kolossenzen 2:9 is sprake van de gehele volheid van de Godheid die lichamelijk in Christus woont. Wat betekent dat? Er staat niet ‘gewoond heeft’, dus het gaat in elk geval niet enkel om Christus’ aardse lichaam. Ook niet om het opstandingslichaam of om de kerk. Waarschijnlijker is dat de auteur denkt aan Christus als het beeld van de onzichtbare God (Kolossenzen 1:15): de goddelijke volheid wordt in Christus geconcretiseerd; hij is er de belichaming van. Met andere woorden, met de opstanding en de verhoging van Christus is een werkelijkheid tot stand gekomen die de machten van deze wereld doet verbleken.3
Er moet iets worden aangevuld. Maar wat precies? Voordat de lezer bij het ‘lichaam’ in Kolossenzen 2:17 arriveert, is dit woord dus al in vier betekenissen gebruikt. Moderne vertalingen vertalen sôma in 2:17 meestal met ‘werkelijkheid’ (NBG-vertaling 1951, Groot Nieuws Bijbel 1996, NBV, Willibrordvertaling 2012), behalve de vertalingen die minder oog hebben voor doeltaal ([Herziene] Statenvertaling, Naardense Bijbel). De populariteit van de vertaling
38
‘de werkelijkheid’ heeft te maken met een opvatting die bijvoorbeeld L.Th. Witkamp in zijn commentaar verwoordt: ‘Het Grieks kon de term “lichaam” gewoon gebruiken in de zin van “werkelijkheid”.’4 Het woordenboek van Bauer en de Alands geeft hieraan steun.5 Het is echter de vraag of dit klopt. De syntaxis van Kolossenzen 2:16-17 Voordat we deze discussie aangaan, kijken we naar de syntaxis van de zin. De frase to de sôma tou Christou, ‘maar het lichaam van Christus’, is een elliptisch zinnetje. Er moet iets worden aangevuld. Maar wat precies, en hoe verhoudt deze frase zich tot de rest van de zin? Ik noem eerst een drietal voorstellen die naar mijn idee niet juist zijn. Het eerste komt van Troy Martin, die heeft voorgesteld de ellips van Kolossenzen 2:17b niet alleen met ‘is’ uit Kolossenzen 2:17a aan te vullen, maar met de hele voorgaande zin (Kolossenzen 2:16-17a).6 Dan zou Kolossenzen 2:17b als volgt weergegeven kunnen worden: ‘Laat niemand u beoordelen op het gebied van […], maar laat iedereen het lichaam van C hristus op de [in Kolossenzen 2:16] genoemde gebieden onderscheiden.’ Er zijn vele problemen met deze hypothese. Martin moet bijvoorbeeld veronderstellen dat het werkwoord krinein (‘oordelen’) als je het in 2:17b aanvult, iets anders betekent dan in Kolossenzen 2:16. Verder zou je bij de betekenis ‘(het lichaam) onderscheiden’ het werkwoord diakrinein verwachten (zoals in 1 Korintiërs 11:29). Ook past het niet in de stijl van de brief dat er zo veel aangevuld moet worden. En dan laat ik nog buiten beschouwing dat het erg onwaarschijnlijk is dat ‘uw eten en uw drinken’ over de maaltijd van de Heer zou gaan, zoals Martin wil. Een ander voorstel is gedaan door Geurt Henk van Kooten. Hij geeft Kolossenzen 2:17 parafraserend als volgt weer: Al deze dingen […] zijn een reflectie die bestaat uit de dingen die op aarde gebeuren en zullen gebeuren omdat zij gedetermineerd worden – gedetermineerd door de loop van de sterren en planeten, terwijl men toch zou moeten weten dat het gehele kosmische lichaam, inclusief alle sterren en planeten, van Christus is.7 Dit is een vergaande invulling van de tekst op basis van een bepaalde hypothese over de historische situatie van de brief. Het grootste probleem is de interpretatie van ta mellonta (‘de toekomst’) als ‘gedetermineerde dingen’, waarvoor de woordenboeken geen steun bieden.8 Eduard Schweizer, tot slot, zoekt een oplossing via tekstkritiek. Hij
39
meent dat de varianten tou Christou en Christou voortgekomen zijn uit de oorspronkelijke lezing Christos. Dan zou er staan: ‘[…] is schaduw van wat komt, maar het lichaam (dat wil zeggen: de zaak zelf ) Christus.’9 Maar het is niet verstandig nieuwe varianten te verzinnen als de bestaande tekst in voldoende mate te begrijpen is. De gebruikelijkste oplossing is mijns inziens ook de juiste: het koppelwerkwoord ‘zijn’ aanvullen uit Kolossenzen 2:17a en ‘van Christus’ opvatten als een possessieve genitief in de functie van het naamwoordelijke deel: ‘maar het lichaam is van Christus’. Deze manier van lezen is bij de NBV en andere vertalingen die ‘het lichaam/de werkelijkheid is Christus’ hebben, gecombineerd met de uitleg van tou Christou als een explicatieve genitief. Maar dit sluit elkaar uit. Een explicatieve genitief vraagt namelijk om een andere constructie van de zin: ‘maar het lichaam, namelijk Christus, [is er al]’. Het is eenvoudiger alleen ‘is’ in de functie van koppelwerkwoord aan te vullen. De schaduw en het lichaam De auteur van de brief gebruikt een hellenistische zegswijze over de schaduw en het lichaam. We komen die ook tegen bij andere auteurs. Philo van Alexandrië bijvoorbeeld pleit in zijn verhandeling over de Babylonische spraakverwarring onder meer voor een figuurlijke uitleg en vergelijkt dan de woorden van de tekst met ‘schaduwen van lichamen/objecten’, terwijl het in werkelijkheid gaat om de betekenis die in de tekst ligt.10 Philo gebruikt hier het beeld van letterlijke lichamen of objecten, in welke vorm dan ook, die schaduwen werpen. Dat betekent echter niet dat het woord ‘lichaam’ hier ‘de zaak zelf ’ of ‘de werkelijkheid’ betekent. Een tweede parallel komt uit De Joodse oorlog van Flavius Josephus. In een redevoering plaatst Antipater de titel van koning tegenover de feitelijke uitoefening van macht. Deze verhouden zich tot elkaar als een lichaam en zijn schaduw.11 In deze vergelijking staat het lichaam voor de werkelijke macht en de schaduw voor de titel die daar slechts naar verwijst. Een derde parallel is te vinden bij Lucianus in de dialoog Hermotimus. Een van de personages vergelijkt het zich bezighouden met zinloze dingen met jagen op de schaduw of een achtergelaten slangenhuid in plaats van op het lichaam of de slang zelf.12 Ook hier is een letterlijk lichaam of object gebruikt als beeld voor waar het werkelijk om gaat. In al deze gevallen is ‘de zaak zelf ’, ‘de werkelijkheid’, het punt van vergelijking; sôma staat hier voor de werkelijkheid, wat niet wil zeggen dat sôma dat ook betekent. De bewering dat het Griekse woord sôma ‘werkelijkheid’ kan betekenen is dus iets te kort door de bocht. In de gevallen waar sôma die be-
40
tekenis zou hebben, gaat het bij nader inzien om een concreet lichaam of object dat als deel van een vergelijking staat voor de werkelijkheid, de zaak zelf. Op basis van de genoemde parallellen valt Kolossenzen 2:16-17 als volgt te parafraseren. De rituelen zijn ‘de schaduw’: dat waarom het niet gaat, de verkeerde zaken om je mee bezig te houden. Als je je met ‘de schaduw’ bezighoudt, dan heb je niet ‘het lichaam’ op het oog: dat waarom het gaat, de zaak zelf. En dat ‘lichaam’, dat staat voor een bepaalde werkelijkheid, is van Christus. Met andere woorden: die werkelijkheid wordt bepaald door Christus, is ‘in Christus’ (Kolossenzen 1:16).
De auteur wil twee punten tegelijk naar voren brengen. Er is echter nog één complicatie. De auteur gebruikt niet simpelweg een contrast tussen ‘de schaduw’ (= het onechte) en ‘het lichaam’ (= de werkelijkheid), maar spreekt van ‘de schaduw van de toekomende dingen’. Is de schaduw dan wel de schaduw van het lichaam? Het hangt af van wat er met ‘de toekomende dingen’ wordt bedoeld. Soms legt men ‘de toekomst’ in Kolossenzen 2:17 uit als de heilsopenbaring in Christus, die vanuit oudtestamentisch perspectief bekeken wordt: ‘een voorafschaduwing van wat nog komen moest’. Maar om drie redenen is dit niet aannemelijk. Ten eerste is het vreemd dat de auteur dan iets positiefs zou zeggen over de rituelen van de tegenstanders, terwijl hij die juist wil afserveren. Ten tweede speelt het Oude Testament (vrijwel) geen rol in deze brief. Ten derde betreft het werkwoord mellô in het Nieuwe Testament meestal het eschaton. In Hebreeën 10:1 is er sprake van een schaduw van de – ook voor christenen nog! – toekomstige heilsgoederen. Als we ta mellonta zo opvatten, dan betekent het dat de tegenstanders zich bezighouden met rituelen die gericht zijn op een ongedefinieerde toekomst, terwijl het heil in Christus al present is. De tegenstanders zetten hun kaarten op een levenswijze die hun verheerlijking na hun dood zou moeten garanderen. De auteur noemt deze zekerheid ‘schijn’ en ziet alleen het horen bij Christus als ware werkelijkheid.13 Nu wordt het duidelijk waarom de auteur zich hier zo gecompliceerd uitdrukt: hij wil eigenlijk twee punten tegelijk naar voren brengen. Enerzijds stelt hij dat het heil niet iets is dat ergens in de toekomst
41
nog wel een keer zal komen, maar dat het al gekomen is in Christus (‘wat komt’ versus ‘het lichaam van [de gekomen] Christus’). Tegelijk stelt hij dat de werkelijkheid van heil te vinden is in de eenheid met Christus en dat daarmee vergeleken de rituelen van de tegenstanders een schijnwerkelijkheid betreffen (‘een schaduw’ versus ‘het lichaam van Christus’). Door gebruik te maken van de hellenistische zegswijze over de schaduw versus het lichaam opent de auteur bovendien de mogelijkheid om het spreekwoordelijke ‘lichaam’, dat Christus toebehoort (de werkelijkheid ‘in Christus’), in tweede instantie te verbinden aan ‘het lichaam van Christus’, de kerk: ‘Het heil is de door Christus gerealiseerde werkelijkheid (sôma) die binnen de gemeente als het lichaam (sôma) van Christus al een ervaarbare werkelijkheid is.’14 Vertaling Hoe staat het nu met de vertaling die de NBV biedt: ‘Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is C hristus’? We hebben gezien dat het iets te kort door de bocht gaat om te zeggen dat sôma hier ‘werkelijkheid’ betekent. Toch is het aan te raden om het op die manier te vertalen. De zegswijze over de schaduw en het lichaam is bij ons immers onbekend. Wanneer er dan met ‘lichaam’ wordt vertaald, komt de betekenis niet over en verliest de tekst zijn zeggingskracht. Bovendien wordt de zegswijze hier ingezet in een gecompliceerde zin. Dan is het beter niet het beeld te vertalen, maar dat waarvoor het staat: de werkelijkheid. Aan de andere kant is het minder goed om het ‘lichaam’ (de werkelijkheid) en Christus volledig met elkaar te identificeren. Het onderscheid tussen Christus en de werkelijkheid is in deze brief weliswaar niet haarscherp te trekken omdat alles ‘in Christus’ is, maar toch is het beter om onderscheid te blijven maken tussen het lichaam en het hoofd. Dus niet: de werkelijkheid is Christus, maar: de werkelijkheid is van Christus. Deze weergave strookt bovendien met het feit dat tou Christou hier het beste als een possessieve genitief kan worden opgevat. Dit alles pleit ervoor om Kolossenzen 2:16-17 in de revisie van de NBV als volgt te vertalen:
Laat niemand u iets voorschrijven op het gebied van eten en drinken of het vieren van feestdagen, nieuwemaanen sabbat. 17 Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is v an Christus. 16
Cor Hoogerwerf MA werkt bij het NBG als nieuwtestamenticus aan de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling.
42
NOTEN Vermeld door Alexander Polyhistor, Philosophôn diadochai, in Diogenes Laertius, Vitae philosophorum 8.24-33. Vergelijk Eduard Schweizer, Der Brief an die Kolosser, EKKNT [2], Zürich 1976, 100-104, en Michael Wolter, Der Brief an die Kolosser, Der Brief an Philemon, ÖTK 12, Gütersloh 1993, 37-43. 2 Volgens veel uitleggers is ‘de kerk’ in Kolossenzen 1:18 een toevoeging van de auteur aan een bestaande hymne. Zonder deze toevoeging staat er dat Christus het hoofd is van het lichaam van de kosmos. 3 Wolter, 126. 4 L.Th. Witkamp, Kolossenzen. Een praktische bijbelverklaring, Tekst en Toelichting, Kampen 1994, 81. 5 Walter Bauer, Kurt Aland & Barbara Aland (Hrsg.), Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur, Berlijn/New York 1988 (zesde herziene druk), 1595: ‘der Sache selbst’. 6 Troy Martin, ‘But Let Everyone Discern the Body of Christ (Colossians 2:17)’ in: Journal of Biblical Literature 114 (1995), 249-255. 7 Geurt Henk van Kooten, Paulus en de kosmos. Het vroege christendom te midden van de andere Grieks-Romeinse filosofieën, Zoetermeer 2002, 173. 8 Uit George H. van Kooten, Cosmic Christology in Paul and the Pauline School, WUNT 2.171, Tübingen 2003, 15, blijkt een incorrecte lezing van het betreffende lemma in het Greek-English Lexicon van Liddell , Scott en Jones. 9 Schweizer, 121. Overigens staat Schweizer niet heel negatief tegenover de gangbare tekst, alleen noteert hij dat de schrijver zich dan ‘freilich sehr knapp ausgedrückt’ heeft. 10 Philo, De confusione linguarum 190. Vergelijkbare gevallen zijn De migratione Abrahami 12, Quis rerum diuinarum heres sit 72, De decalogo 82. 11 F lavius Josephus, Bellum Iudaicum 2.28. De schaduw geeft niet het illusoire aan, zoals Jerry L. Sumney, Colossians. A Commentary, NTL, Louisville 2008, 152, beweert, maar de uiterlijkheid of de formaliteit die de zaak zelf vergezelt. 12 Lucianus, Hermotimus 79. 13 Wolter, 144. Ten opzichte van de toekomst die de tegenstanders verwachten, zijn de rituelen wél een ‘(voor)afschaduwing’ van de hemelse werkelijkheid in een lagere werkelijkheid. Vergelijk voor dit gebruik van ‘schaduw’ Philo, Legum allegoriae 3.95-103. 14 Wolter, 145. Vergelijk James D.G. Dunn, The Epistle to the Colossians and to Philemon. A Commentary on the Greek Text, NIGTC, Grand Rapids, Michigan, 1996, 177. 1
43
SPIEGELSCHRIFT
Een heilig boek?
Is de Bijbel een heilig boek? Ik geloof van wel. Niet dat ik denk dat de mens bij het ontstaan van de Bijbel slechts een schrijvende hand is geweest, door de hemel aangestuurd. Voor mij is de Bijbel de weerslag van wat mensen als heilig hebben ervaren in hun leven. Wat is heiligheid eigenlijk? Je kunt er niet de vinger op leggen. Als zij zich aandient herken je haar, maar als je haar wilt pakken onttrekt zij zich aan je greep. Eigenlijk is zij net als de liefde. Als ik jou vraag waarom je houdt van die ene man of die ene vrouw, zeg je waarschijnlijk iets als: ‘Omdat hij of zij zorgzaam is en mooi en slim.’ Daarop reageer ik met: ‘Ik ken een heleboel mensen die zorgzaam, mooi en slim zijn. Waarom houd je dan speciaal van die ene?’ Dan sta je met een mond vol tanden. Je stamelt nog wat, loopt naar je cd-speler en zegt: ‘Luister naar dit lied, dat drukt precies uit wat ik bedoel.’ Of je zegt: ‘Ik zal je een verhaal vertellen, misschien snap je het dan.’ Of je pakt voorzichtig een geparfumeerde brief uit een doosje en begint voor te lezen. Zo is het volgens mij ook met de Bijbel: dit bijzondere boek omspeelt
44
de heiligheid van het leven in verhalen, in gedichten, in gebeden, in brieven van hart tot hart. Het houdt ons regels voor die bedoeld zijn ons te openen voor de heiligheid van ons alledaagse leven. Als dat lukt, ontwaren we even Gods gelaat. Iedereen heeft op de een of andere manier ervaring met het heilige. Deze ervaring is volgens mij een belangrijke sleutel om bijbelteksten mee te openen. In Zwolle zit ik als stadspastor maandelijks in het Wijnhuis achter de kerk voor een bijeenkomst ‘Wijn & Wijsheid’. Iedereen die wil, kan aanschuiven. Geloven is niet nodig. We praten over levensvragen. Het zijn inspirerende bijeenkomsten. Ik bereid niets voor, maar luister of stel een vraag. Meestal schiet mij ergens op de avond een bijbelverhaal te binnen. We lezen dat op onze smartphone. Als we dit doen vanuit onze ervaring met het heilige, geven de woorden soms zomaar hun geheimen prijs. Dan voelen wij een heilig ontzag. ‘Wil jij mij helpen de Bijbel te lezen?’ vroeg een deelnemer pas aan mij. Ik keek rond. ‘Zijn er meer mensen die dit willen?’ Spontaan dienden zich tien mensen aan. Binnenkort gaan we van start. Zomaar een groepje mensen rondom een heilig boek.
Drs. Mariska van Beusichem is predikant te Nagele en stadspastor in Zwolle.
45
46
EXEGESE
Een nieuwe wereldorde Een exegetische schets bij het pinksterverhaal in Handelingen Peter-Ben Smit
In Handelingen 1:8 voorzegt Jezus hoe de heilige Geest zijn leerlingen de kracht zal geven om het goede nieuws bekend te maken ‘in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde’. Peter-Ben Smit laat zien welke ‘mentale wereldkaart’ er schuilt achter deze gebiedsaanduidingen. Het boek Handelingen beschrijft de vestiging van een alternatieve wereldorde, het rijk van de Geest. Het pinksterverhaal van Handelingen 2 is daarvan niet alleen het startpunt, maar ook een symbolische vooruitblik op het eindpunt. Uitstorting van de Heilige Geest, naar Peter Paul Rubens, ca. 1616 © Rijksstudio.
47
olgens Jezus’ belofte in Handelingen 1:8 zullen zijn leerlingen de heilige Geest ontvangen om van hem te getuigen ‘in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde’. Welk perspectief op de wereld ligt in deze woorden verscholen? En wat leert dit ons over de komst van de heilige Geest?
V
Handelingen 1:8 roept de vraag op: ‘Waar ligt het einde van de wereld?’ De leerlingen krijgen immers van Jezus te horen: ‘Maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ Voor iemand die de geografie van het Romeinse rijk kent, is dit op zijn minst verrassend: grote delen van het rijk komen in deze opsomming niet voor, terwijl de drie genoemde elementen, Jeruzalem, Judea en Samaria, weliswaar logisch zijn vanuit het perspectief van het verhaal – als je tenminste het Lucas-evangelie voor ogen hebt –, maar niet per se vanuit het wereldbeeld van een ‘gewone’ Griek of Romein. In drie stappen ga ik nader in op wat dit perspectief op de wereld zegt over het boek Handelingen en speciaal over de komst van de heilige Geest. Eerst bekijk ik wat er met ‘het einde van de wereld’ wordt bedoeld, vervolgens ga ik in op de rol van Jeruzalem, en ten slotte gebruik ik deze twee elementen om de gebeurtenis waarmee ze verband houden, de gave van de Geest, nader te duiden. We zullen zien dat er tegenover het Romeinse imperium een ánder imperium wordt gezet, het rijk van de Geest. En het pinksterfeest heeft daar direct mee te maken. Waar ligt het einde van de wereld? De vraag naar het einde van de wereld houdt de vraag in naar wat in iemands wereldbeeld centrum is en wat periferie. Veel kaarten, ook vandaag nog, plaatsen het eigen land in het centrum van de wereld, of anders het land of continent dat om een of andere reden (politiek, economisch of religieus) als het centrum van de wereld gezien wordt. De rest is van minder groot belang. In de antieke wereld was dat niet anders. Vanuit Romeins perspectief was Rome het vanzelfsprekende centrum van de wereld, vanuit Joods perspectief was dat Jeruzalem. In de exegese van Handelingen 1:8 is dan ook vaak voorgesteld dat hier in miniatuur de hele verhaallijn van het boek wordt weergegeven. Zoals het evangelie zich van Jeruzalem naar Rome beweegt, zo gaat het op die manier naar het einde van de wereld. Daar zit een kern van waarheid in. Toch is er een probleem met deze uitleg. Het einde van de wereld zou dan een heel precieze plaats zijn, Rome. Wie echter kijkt naar het gebruik van uitdrukkingen als ‘het einde van de aarde’ in de
48
Hebreeuwse Bijbel/de Septuagint, zal zien dat dergelijke uitdrukkingen bijna nooit voor een specifieke plek gebruikt worden. Vrijwel altijd gaat het om een onduidelijk gebied ‘heel ver weg’, of, anders, ‘de hele wereld, zélfs de uiteinden ervan’. Een goed en representatief voorbeeld hiervan is Jesaja 49:6: ‘Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’ Deze tekst uit Jesaja is waarschijnlijk een directe inspiratie geweest voor de uitdrukking in Handelingen 1:8 (ook omdat de tekst in wat langere vorm geciteerd wordt in Handelingen 13:37).
Dit wereldbeeld zet de toenmalige situatie op z’n kop. Dit is relevant voor het verstaan van Handelingen 1:8, en daarmee het verloop van het hele boek, dat vanwege alle reizen inderdaad een soort ‘geografisch programma’ afwerkt. Het betekent namelijk dat het erom gaat dat het getuigenis van de leerlingen werkelijk tot in de laatste uithoek van de aarde terecht zal komen. Die uithoeken zijn de uiterste grens, Judea, Samaria en – vooral – Jeruzalem zijn de kerngebieden, en wat er tussenin ligt noemt Handelingen niet expliciet. Dat is opvallend, want je zou ook kunnen verwachten dat er had gestaan ‘zelfs naar Rome’. Maar wát er staat heeft een functie. Het geeft heel helder aan wat voor deze auteur het belangrijkste is (het centrum: Jeruzalem en omgeving), en wat er daarnaast dan ook nog is (de periferie: de rest van de aarde tot en met de verste uithoeken). Dat is een wereldbeeld dat de toenmalige situatie op z’n kop zet. Als je ervan uitgaat dat Jeruzalem na 70 na Christus in puin lag en dat het boek Handelingen van nóg een paar decennia later is, is het bepaald niet logisch om Jeruzalem nu tot centrum van de wereld te verklaren. Zo komen we van de ene vraag – ‘Wat is het einde van de wereld?’ – terecht bij een volgende vraag: ‘Wat betekent het dat Jeruzalem op deze manier getypeerd wordt?’ We mogen aannemen dat het hier niet gaat om de claim dat Jeruzalem in politieke zin de rol van het centrum van de wereld overneemt van Rome. Maar wat betekent het dan wel? En wat is het verband met de Geest, die in Handelingen 1:8 wordt genoemd? Wat is Jeruzalem? De vraag ‘Wat is Jeruzalem?’ is het logische vervolg op de vraag ‘Wat is het einde van de aarde?’ We mogen aannemen dat de lezers van
49
Handelingen wisten dat Jeruzalem in puin lag en zeker geen wereldstad was. Wat zegt het dan dat déze stad wordt neergezet als het centrum vanwaaruit de leerlingen in de Geest het getuigenis in de wereld zullen dragen? Wordt Jeruzalem door een speling van het lot dan toch een stad als Rome? Het antwoord op deze vraag geeft het boek Handelingen als geheel. Wie het uit heeft, zal weten dat Jeruzalem het uitgangspunt is van het goede nieuws en van het transformerende werk van de Geest. Maar het komt al aan de orde in Handelingen 2, als vooruitblik en als een symbolische uitbeelding. Het gaat dan om de uitstorting van de Geest: ‘En allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven’ (Handelingen 2:4). Wat hier gebeurt, heeft alles te maken met de opbouw van een ‘wereldrijk’, maar dan wel op een bijzondere manier.
Jeruzalem is het startpunt én centrum van een nieuwe wereldorde. Dat ‘Pinksteren’ met ‘imperium’ te maken heeft, is exegeten opgevallen omdat de lijst met volkeren die er voorkomt (Handelingen 2:9-11) erg lijkt op opsommingen in Romeinse bronnen die de alomvattendheid van het Romeinse rijk willen tonen. Het interessante is nu dat iedereen deze ‘Galileeërs’ in de eigen taal hoort spreken en toch hetzelfde te horen krijgt: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen?’ (Handelingen 2:7-8). De overdrijving van de herkomst in Handelingen 2:5 (‘uit ieder volk op aarde’) past hier goed bij: in een notendop krijg je hier te zien wat Handelingen 1:8 al aankondigde, namelijk een getuigenis, in de Geest, tot aan het einde van de wereld, en wel zo dat iedereen het kan verstaan in de eigen taal. Dat is een nieuwe vorm van ‘imperium’, één die van Jeruzalem uitgaat en die een andere logica volgt dan die van het Romeinse Rijk. Het draait nu niet om militaire, politieke, en economische onderwerping maar om een vernieuwd leven dat alle culturele grenzen overstijgt. Petrus vat dat aan het einde van zijn ‘pinksterpreek’ samen: ‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God,
50
tot zich zal roepen’ (Handelingen 2:38-39). De Geest van de eindtijd (vergelijk de verwijzingen naar de profetie van Joël), waarin een nieuwe vorm van gemeenschap tussen mensen mogelijk wordt, vormt deze gemeenschap via de weg van de bekering en onder het aanroepen van Jezus Christus. Die heeft Petrus net uitvoerig beschreven in zijn preek en benadrukt dat deze verstotene door God tot nieuw leven gewekt is – de sfeer is ook hier die van de eindtijd, waarin een nieuwe schepping plaatsvindt, beginnend met de opwekking van de gekruisigde messias en in de Geest voortgezet in het nieuwe leven van wie zijn naam aanroept. Jeruzalem is daarbij de plek waar dit allemaal gebeurt en daarmee het startpunt én het centrum van een nieuwe wereldorde. De ‘geestelijke’ wereldheerschappij van de verhevene? Bij dit alles speelt nog een ander aspect uit Handelingen 1 een rol, dat de associatie met ‘wereldorde’ versterkt. Nadat hij zijn woorden over het einde van de aarde gesproken heeft, vaart Jezus namelijk ten hemel: ‘Toen hij dit gezegd had, werd hij voor hun ogen omhoog geheven en opgenomen in een wolk, zodat ze hem niet meer zagen’ (Handelingen 1:9). Dat is natuurlijk een gebeurtenis die herinnert aan andere centrale personen uit de geschiedenis van het Godsvolk, Henoch en Elia, bijvoorbeeld, maar de notie van apotheosis resoneert ook breder. Met name de apotheosis van keizers is van belang: men kende toen de gedachte dat een succesvolle keizer, die op aarde in harmonie met de goden geregeerd had, dit werk nu in de hemel, quasi als viceregent naast Jupiter, kon voortzetten, wellicht zelfs op een nog grotere schaal en zo dat de gouden eeuw weer zou terugkeren. Het verhaal over de hemelse opname van Jezus in Handelingen 1 suggereert dat hier iets analoogs aan de hand kan zijn. In de beeldtaal van de eerste eeuw: Jezus, trouw aan God en Gods representant op aarde, zet zijn werk nu voort aan Gods rechterhand en wel op zo’n manier dat Gods Rijk nog verder doorbreekt. Het springende punt daarbij is de manier waarop dat gebeurt, en vooral ook de manieren waarop het níét gebeurt. Wél door bekering en het vormen van een wereldwijde gemeenschap uit allerlei volkeren (die hun eigen taal blijven spreken – hun eigen cultuur blijven behouden). Níét door militair ingrijpen van de ene of andere soort, in het verlengde van de veroveringsoorlogen van Rome (een beetje keizer had simpelweg een militair succes nodig). Conclusies De vragen naar het einde van de aarde en naar de betekenis van Jeruzalem leiden dus tot een vergelijking met culturele en politieke vormen in en van het Romeinse rijk. We zien hoe Handelingen de taal
51
van zijn tijd spreekt én hoe het juist binnen die taal eigen accenten weet te leggen. De Geest leidt inderdaad een nieuwe, eschatologische wereldorde in, maar één die gebaseerd is op het lot van Jezus, verstoten en tot nieuw leven gewekt, als een teken van een nieuw aanbrekende schepping. Zo staat Pinksteren symbool voor een kwalitatief nieuwe wereldorde en Handelingen 2 beeldt die orde al uit. Het is een rijk zo omvattend als dat van Rome, maar tegelijk van een volledig andere orde. Prof. dr. P.-B. Smit is verbonden aan de Vrije Universiteit als hoogleraar Contextuele Bijbelinterpretatie en aan de Universiteit Utrecht als hoogleraar Oude katholieke kerkstructuren vanwege het Oud-Katholiek Seminarie. Voor dit artikel is gebruikgemaakt van: Peter-Ben Smit, ‘Negotiating a New Worldview in Acts 1:8? A Note on the Expression heôs eschatou tês gês’ in: New Testament Studies 63 (2017), 1-22, en de daar genoemde literatuur.
52
NBV-REVISIE
Handgebaren in Handelingen
H
et boek Handelingen in de NBV is inmiddels gereviseerd. We lichten er hier een klein voorbeeldje uit dat inzage biedt in het revisieproces.
Tijdens een van de masterclasses vorig jaar wees een predikant het revisieteam op een aardig verschijnsel in het boek Handelingen: in zes passages wordt gerefereerd aan een handgebaar in relatie tot een toespraak, in Handelingen 12:17, 13:16, 19:33, 21:40, 24:10 en 26:1. Die handgebaren worden op uiteenlopende manieren omschreven in Handelingen en corresponderen met verschillende retorische bedoelingen. De manier waarop de NBV het ‘opheffen van de hand’ in Handelingen 13:16 heeft opgevat – ‘[Paulus] gebaarde om stilte’ – is minder geslaagd vanuit onze kennis van de antieke retorica, zo meende deze predikant. De specialisten ondersteunen dit. Volgens C.S. Keener, Acts, vol. 2 (Grand Rapids, 2014), volgt Lucas in Handelingen 13 de standaard Griekse retorische praktijk waarbij de spreker staat. Keener noemt het vermelden van staan bij het spreken karakteristiek voor Lucas’ stijl van schrijven. In de klassieke retorica worden verschillende handgebaren bij het spreken onderscheiden. In zijn onderzoek toont W.D. Shiell, Reading Acts: The Lector and the Early Christian Audience (Boston: Brill, 2004), 145-148, aan dat Paulus met het gaan staan en het wenken met de hand wordt neergezet als een Griekse retor die een beweging maakt om het gehoor erop te attenderen dat hij begint (wijs- en middelvinger gestrekt, duim omhoog, ringvinger en pink gebogen), wat een andere beweging was dan het wenken om stilte. Hieruit komt als wijziging voort voor Handelingen 13:16: ‘Paulus stond op en gebaarde dat hij wilde spreken. Hij zei: “(…)”.’ Het verschil is minimaal misschien, maar toch is het aardig dat zulke recente inzichten nu in de vertaling verwerkt kunnen worden. Op de vijf andere plaatsen bleek het retorische gebaar al goed getroffen te worden in de NBV.
53
NBV-REVISIE
De revisie van het Onzevader Een update
In het voorjaarsnummer van 2018 las u over de revisie van het Onzevader. Een van de voorstellen betrof de verandering van ‘red ons uit de greep van het kwaad’ in: ‘red ons van het Kwaad’. We stelden voor: ‘het Kwaad’ met hoofdletter. Deze hoofdletter is in het Nederlands een manier om een abstract begrip als persoon voor te stellen (bijvoorbeeld ‘de Wijsheid’ in Matteüs 11:19). We hebben dit voorgelegd aan een breed publiek. De poll hierover is vaak ingevuld en er kwamen tientallen reacties binnen. Enerzijds bleek dat velen dit een goede vertaaloplossing vonden, anderzijds bleek het ook opvallend veel kritische reacties op te roepen (‘een onnodig specifieke inkleuring van de tekst’). Bovendien bleek de hoofdletter – geheel onbedoeld – bij een flink aantal lezers het gevoel op te roepen dat het kwaad op een voetstuk werd gezet. Na evaluatie van alle reacties en gezichtspunten is de kwestie opnieuw voorgelegd aan de begeleidingscommissie. Die besloot de bede wél te reviseren, maar zónder hoofdletter. De compacte formulering ‘red ons van het kwaad’ versterkt de cadans en opzegbaarheid van het gebed. En de openheid van de uiteindelijke formulering weerspiegelt dat tou ponêrou grammaticaal hetzij als onzijdige, hetzij als mannelijke vorm kan worden opgevat. Voor meer informatie over de revisie: www.debijbel.nl/NBVrevisie
54
NIEUWE NBG-UITGAVEN
Verdiep je in Jesaja, 21 bijbelstudies roostend én dreigend – Jesaja is een boek van uitersten. Dit boek drukte een stempel op het Oude en het Nieuwe Testament en spreekt nog steeds tot de verbeelding. Voor wie dit boek wil doorgronden, is er Verdiep je in Jesaja.
T
Het is het eerste NBG-studieleesplan en geeft daarom meer informatie dan andere leesroosters. Lezers leren in 21 dagen het boek kennen. Met studie- en toepassingsvragen kun je de tekst nog dieper bestuderen en een brug te slaan naar je eigen leven. • Uitleg over achtergronden, tekstkenmerken en verwante bijbelteksten • Auteur: Marijn Zwart
• Verkrijgbaar voor € 8,95 in de boekhandel en via shop.bijbelgenootschap.nl
Tip voor een belijdenisgeschenk:
Bijbel in een jaar n heel wat plaatsen lezen mensen samen – al dan niet begeleid door een theoloog – de Bijbel helemaal door. Voor wie dit ook wel zou willen, maar nog twijfelt over hoe hij of zij het aan moet pakken en vol kan houden, is er nu Bijbel in een jaar.
I
Dit boek deelt de Bijbel op in 365 gedeelten. Elke dag lees je een psalm of spreuk en een passage uit het Oude en Nieuwe Testament, in de Nieuwe Bijbelvertaling. • Lees in één jaar heel de Bijbel door •S luit aan op het project Bible in One Year van Alpha Nederland
• Verkrijgbaar voor € 25,00 in de boekhandel en via shop.bijbelgenootschap.nl
55
NIEUWE NBG-UITGAVEN
Handboek voor bijbelkringen met senioren et aantal senioren in ons land neemt steeds meer toe. In deze levensfase hebben zij een andere rol in de samenleving en krijgen meer dan voorheen te maken met verlies en kwetsbaarheid. Het is niet altijd eenvoudig om daarover met anderen in gesprek te gaan.
H
Met dit handboek ontdekt u hoe u op een toegankelijke manier met senioren kunt spreken over het leven en ouder worden in deze tijd. Ook helpt het predikanten, pastoraal werkers, geestelijk verzorgers en vrijwilligers om bijvoorbeeld een bijbelkring of kerkdienst voor te bereiden over het thema ‘ouder worden’. Leo Fijen, programmamaker bij KRO-NCRV en directeur van uitgeverij Adveniat: ‘Juist ouderen hebben met hun levensvragen steeds meer behoefte aan oriëntatie. Dit werkboek geeft daarvoor inspirerende en troostende handvatten.’ • Uitgebracht in samenwerking met uitgeverij Adveniat
• Verkrijgbaar voor € 24,95 in de boekhandel en via shop.bijbelgenootschap.nl
De Bijbel in Nederland Hebt u het NBG/PKN-symposium ‘Het Hoge Woord in de lage Landen’ van 9 maart gemist? Lees dan de markante impressie van Anne-Mareike Schol-Wetter op:debijbel.nl/nieuws/het-pastniet-je-hoofd Het boek ‘De Bijbel in Nederland’, dat centraal stond op het symposium, is nog te verkrijgen in de boekhandel en via shop.bijbelgenootschap.nl. Let wel: op is op.
56
MET ANDERE WOORDEN Met Andere Woorden houdt u up-to-date op het gebied van bijbelvertalen. Het bevat inspirerende artikelen op het snijvlak van vertalen en exegese en is bedoeld voor predikanten en andere professionele bijbelgebruikers. Met Andere Woorden is toegankelijk geschreven, ook voor wie geen Grieks en Hebreeuws beheerst, en informeert over de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling. Het blad verschijnt tweemaal per jaar en wordt gratis toegezonden. Een vrijwillige bijdrage voor Met Andere Woorden kan overgemaakt worden op IBAN NL74 SNSB 0266 3808 08 van het NBG onder vermelding van ‘gift Met Andere Woorden’. ARCHIEF EN WEBSITE Eerdere nummers van Met Andere Woorden zijn digitaal te vinden op de website van het blad: www.bijbelgenootschap.nl/maw. ADRESWIJZIGINGEN Adreswijzigingen kunt u doorgeven door een e-mail te sturen naar het redactiesecretariaat: yzwart@bijbelgenootschap.nl. VOORBEHOUD De mening die uit de artikelen spreekt, hoeft niet overeen te komen met de mening van de redactie. KOPIJADRES EN AUTEURSINSTRUCTIES Artikelen voor Met Andere Woorden kunnen gestuurd worden aan het redactiesecretariaat, mevr. Y. Zwart, e-mail: yzwart@bijbelgenootschap.nl, Postbus 620, 2003 RP Haarlem. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen te weigeren of (na overleg met de auteur) te wijzigen of in te korten. Voor auteursinstructies zie www.bijbelgenootschap.nl/maw. NBG EN VBG Het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) en het Vlaams Bijbelgenootschap (VBG) brengen de Bijbel dichtbij, dankzij de steun van leden en donateurs. Dat doen we voor mensen van nu en voor volgende generaties, in Nederland, België en wereldwijd, met traditionele en moderne vormen. Het NBG en het VBG zijn er voor iedereen die de Bijbel relevant vindt. STEUN U kunt ons werk steunen door lid te worden of een gift te geven op IBAN NL74 SNSB 0266 3808 08 van het Nederlands Bijbelgenootschap onder vermelding van ‘gift NBG’. Meer informatie over onze activiteiten en over hoe u ons kunt steunen vindt u op: www.bijbelgenootschap.nl.
‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.’ Exodus 20:2 (Nieuwe Bijbelvertaling)