13 minute read

Een Wonder van Klank - het vervolg: Deel 1, 1997-1998

door GERARD MAASSEN

Het Nederlands Kamerkoor heeft de laatste twintig jaar een roerige periode doorgemaakt, met diepe dieptepunten, maar gelukkig met meer succesvolle momenten. Volgens Tido Visser, de huidige directeur van het Nederlands Kamerkoor, werd het zo langzamerhand tijd om de geschiedschrijving van het koor, die tot 1997 zijn beslag had gekregen in het boek Een wonder van klank, geschreven door Gerard Maassen en Geert van den Dungen, een vervolg te geven.

Advertisement

Het boek was destijds een uitwerking van artikelen en interviews die waren verschenen in Cantus Nobilitas, het orgaan van de voormalige vriendenvereniging van het koor. Tido en ondergetekende (die hierna soms in de ik-vorm overgaat) hebben nu het plan opgevat om opmerkelijke gebeurtenissen in de geschiedenis van het koor vanaf 1997 eveneens in eerste instantie op te tekenen in de vorm van een serie artikelen die wordt gepubliceerd in het magazine van het Nederlands Kamerkoor.

De serie zal ook weer de krachtige titel Een wonder van klank dragen. Voor de lezers die het Nederlands Kamerkoor nog niet zo lang volgen, is een korte toelichting bij deze titel wellicht op zijn plaats. Daarvoor gaan we terug naar de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw, toen Felix de Nobel en zijn Nederlands Kamerkoor een zestal tournees maakten door Canada en de Verenigde Staten. De eerste tournees waren in die jaren nog zo bijzonder, dat ze veel aandacht kregen in de Nederlandse dagbladpers. Aan de andere kant van de oceaan werd The Netherlands Chamber Choir aangeprezen als A Miracle of Sound, voor het eerst in 1970. Hieronder is zo’n flyer met foto van het koor voor een concert in Halifax (1972) afgedrukt.

1972 - Nederlands Kamerkoor Halifax

In dit eerste deel vatten we de draad op waar het boek eindigt: het begin van het seizoen 1997/98. Hoe stond het koor er toen voor, artistiek en organisatorisch? Aan het eind van het seizoen zou het chef-dirigentschap van Uwe Gronostay op eigen verzoek worden beëindigd. Daarmee werd een periode van 10 jaar bloei en successen voor het koor afgesloten, waarop Gronostay met zijn specialisatie (de Duitse koormuziek uit de laatste honderd jaar) een duidelijk stempel had gedrukt. Die specialisatie en successen vonden hun neerslag in een reeks cd’s. Aan de andere kant werd de gerichtheid op een bepaald tijdperk in toenemende mate als beklemmend ervaren door de koorleden.

Uwe Gronostay en zijn équipe in 1995. Op de trap v.l.n.r.: Bas Ramselaar, Myra Kroese, Jetse Bremer, Yvonne Benschop, Lenie van den Heuvel, Barbara Borden, Michiel ten Houte de Lange, Tannie Willemstijn, Kees-Jan de Koning, Lodewijk Meeuwsen, Heleen Resoort, Peter Dijkstra, Robert Coupe, Adinda de Nijs, Jelle Draijer, Marcel Beekman en Henk Vels. Op de voorgrond v.l.n.r.: Uwe Gronostay, Kathrin Pfeiffer, Hans Pootjes, Ananda Goud, Bruce Sellers, Helena Wiklund, Caroline de Jongh en David Barick. De alt Nine van Strien ontbreekt op de foto.

Bij aanvang van het seizoen 1997/98 is het koor ten opzichte van 1995 nauwelijks van samenstelling veranderd. Alleen tenor Henk Vels en alt Yvonne Benschop hebben het koor verlaten en de overstap naar het Groot Omroepkoor gewaagd. De Deen Ivar Munk was Uwe Gronostay per 1 juli opgevolgd als artistiek leider. Naar een chef-dirigent werd nog gezocht.

De ‘gezichten’ van de organisatie achter het koor – de personen die het meest naar buiten traden – waren zakelijk leider Leontien Tiddens, productieleider Kristien Jansen en bibliothecaris Onno Alink. De staf hield kantoor op de bovenste etages van het pand Paulus Potterstraat 16 in Amsterdam. Het koor had een Vereniging van Vrienden met als naam Cantus Nobilitas, die refereerde aan Felix de Nobel en die in 1987 was opgericht. De vriendenvereniging telde ultimo 1997 379 leden en had de flamboyante oud-kamerkoorsopraan Erica Grefe als voorzitter.

1997/98

Het seizoen werd geopend met een korte tournee onder leiding van Tõnu Kaljuste, die in het voorjaar van 1996 bij het Nederlands Kamerkoor een indrukwekkend debuut had gehad met het programma Heilige en heidense muziek uit het noorden. In de dagbladen waren de recensenten zonder uitzondering enthousiast geweest over het programma en de muzikaliteit waarmee het onder zijn leiding was uitgevoerd. Franz Straatman schreef in Trouw: “Het was de Estse dirigent Tõnu Kaljuste die met zijn keuze een schatkamer van verbluffende koorcultuur opende”. Bij het laatste programmaonderdeel Raua needmine (de Vloek van ijzer) van Veljo Tormis, een aanklacht tegen het element ijzer waarvan in de loop der tijden zoveel dodelijke en verderfelijke objecten zijn vervaardigd, kon het publiek zijn ogen en oren niet meer geloven. Trommelend op een Siberische trom en zwervend als een magiër over het toneel vuurde Kaljuste het koor aan, waardoor “het eens zo beschaafde kamerkoor veranderde in een grommende en krijsende bende” (Twentse Courant). Door dit succes wilde men Kaljuste graag voor enkele concerten in het seizoen 1997/98 terugvragen. Het programma in september 1997 was samengesteld uit natuurschilderingen onder de titel Flora & fauna a cappella. Het telde ook weer werken van Noord-Europeanen als Sallinen en Tormis, naast composities van Janequin, Britten, Novák, Richard Strauss en Heppener. De recensies waren weer juichend en ook dit keer liet Kaljuste de kans om het publiek te verrassen met een spectaculair effect niet voorbijgaan. Aan het slot van Jan Kováks Rana Rupta liet hij een ballon met een knal uiteenspatten. Weliswaar op last van de componist.

60 jaar Nederlands Kamerkoor!

Michiel ten Houte de Lange, Gerard Maassen, Hans van den Hombergh, Geert van den Dungen (met sigaret!) en presentator Roland de Beer in de VPRO-studio

Foto: Ineke van der Heide

Een hoogtepunt in het seizoen 1997/98 was de feestelijke viering van het 60-jarig bestaan van het koor. Een beetje ijdelheid is me hopelijk wel vergund als ik daar misschien wat te veel over vertel. Op 17 oktober werd ter gelegenheid van het jubileum in de Beurs van Berlage een concert gegeven onder de titel Nederlands Kamerkoor 60 jaar! onder leiding van Uwe Gronostay. Maar voordat het concert kon beginnen moest eerst een ongewoon non-muzikaal voorprogramma worden afgewerkt. Leontien Tiddens nam het woord en heette alle genodigden welkom, in het bijzonder de oud-koorleden. Alle nog in leven zijnde oud-zangers waren uitgenodigd en hadden een zitplaats op het podium gekregen. De zaal eerde hen met een langdurig applaus. Zeker terecht voor die zangers die het koor in de moeilijke beginjaren in leven hebben weten te houden. Daarna werd bekend gemaakt dat het Hare Majesteit had behaagd om Uwe Gronostay tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau te benoemen. Uwe was oprecht verrast. Hij was niet met een of ander voorwendsel naar de plechtigheid gelokt, hij zat al in de zaal. Als derde onderdeel van het voorprogramma volgde de aanbieding van de eerste exemplaren van het jubileumboek Een wonder van klank door de auteurs aan Roos Boelsma, het oudste nog levende oud-koorlid, en aan Marcel Beekman, het jongste huidige koorlid.

Na deze formaliteiten kon worden begonnen met het muzikale deel van de avond. Zoals past bij een jubileum was gekozen voor een chronologische selectie van geliefde werken die al vaker op het programma hadden gestaan: het motet Singet dem Herrn ein neues Lied van Bach, de Messe van Martin, Reincarnations van Barber, Due composizione corali van Pizzetti en Del iubilo del core van Heppener. In de toegift betoverde Barbara Borden het publiek met haar solo in Stanford’s The Blue Bird. Het concert werd door een lang applaus afgesloten. Toen was het tijd voor een compleet andere mindset. Na de ijle a-cappellakoorzang klonk nu uit de foyer van de Beurs het actuele geluid van de Party-funkband Hot Issue. Wat de naam suggereerde werd volledig waargemaakt, op een hoog geluidsniveau. De oud-koorleden vertrokken naar huis, ieder met een exemplaar van het jubileumboek onder de arm. Het gros van de huidige koorleden echter verwisselde de concertkleding door casual en het podium door de dansvloer en bleef daar uitgelaten jubileren tot in de nachtelijke uurtjes.

Het jubileum werd nog onderstreept door de cd met een Portret van het Nederlands Kamerkoor, door Philips uitgebracht in de serie Dutch Masters. Om daarop te kunnen horen hoe het kerstmotet O magnum mysterium in 1953 klonk onder leiding van Felix de Nobel, is heel bijzonder. Het was een van de eerste uitvoeringen nadat het door Poulenc was gecomponeerd en aan De Nobel en zijn koor was opgedragen. Ook de radio besteedde aandacht aan het jubileum. Michiel ten Houte de Lange, Hans van den Hombergh, chef-dirigent in het begin van de jaren 70, en de twee auteurs van Een wonder van klank waren in de VPRO-studio uitgenodigd om in het kader van het programma De Grote Klok en onder leiding van presentator Roland de Beer de geschiedenis van het koor te bespreken (zie foto). Ook de Wereldomroep maakte een uitzending van twee uur naar aanleiding van het jubileum.

Buitenlandse tournees

Een week na het jubileum kwam de als oude-muziekspecialist bekendstaande Philippe Herreweghe met een verrassend programma. De koppeling aan een specifiek tijdperk begon hem klaarblijkelijk te knellen want in het Concertgebouw dirigeerde hij een uitgebreid Nederlands Kamerkoor en een klein ensemble uit het Concertgebouworkest in een vroege, minder bekende versie van het Requiem van Fauré en de Psalmensymfonie van Stravinsky.

Een paar dagen later begonnen het koor en Gronostay aan een tournee in de Verenigde Staten en Canada. Tussen 29 oktober en 19 november gaven ze 11 concerten en deden daarbij onder andere Los Angeles, Long Beach, Toronto, Holland (Michigan), Kansas City, New York City en Atlanta aan. De tournee was succesvol, alle recensies waren lovend. We drukken hierbij een fragment af van een recensie in de Kansas City Star, niet zozeer vanwege de lovende woorden over de uitvoering in Kansas City – “waar wij een uitstekend concert in een goede zaal voor een enthousiast kennerspubliek hebben gegeven” (de woorden van Robert Coupe) – maar vanwege een opmerkelijke passage. Daarin vergelijkt de recensent de solide financiële ondersteuning die het koor (toen nog) van de Nederlandse overheid ontving, met de steun die in Amerika aan de kunsten wordt gespendeerd in de vorm van toiletpotten van 700 dollar.

Het jaar 1997 werd afgesloten door Paul Van Nevel met een uitgelezen programma van 14 kerstmotetten uit de 14de tot en met de 18de eeuw onder de titel Ab oriente venerunt Magi. Dit bijzondere programma was op acht plaatsen te beluisteren en trok ook de aandacht van Radio 4. Van het concert in Utrecht werd een opname gemaakt die op 24 december werd uitgezonden.

Het Nederlands Kamerkoor liet zich in 1998 voor het eerst horen op 10 en 11 januari in Het Concertgebouw. Het was uitgenodigd om samen met het Concertgebouworkest en de befaamde Spaanse sopraan Teresa Berganza op te treden in een Spaans programma onder leiding van de Spaanse dirigent Luis García Navarrode. Uitgevoerd werden onder meer delen uit Carmen van Bizet, werken van De Falla en gedeelten uit zarzuela’s.

De eerste tournee van het koor in het jaar 1998 was weer voor rekening van Kaljuste, die met een programma onder de titel Russische meerstemmigheid ook in acht plaatsen kon worden geboekt. Dit keer had de dirigent afgezien van spectaculaire visuele of knaleffecten. Het programma bestond voor de pauze uit twee stukken van Vasili Titov, het geliefde Concert voor koor nr. 32 van Bortnianski en het Concert voor koor van Rachmaninov, maar Kaljuste trok na de pauze vooral de aandacht met een overtuigend pleidooi voor de onbekende maar interessante componist Sergei Tanejev, door een mooie uitvoering van negen van diens 12 Koren op teksten van Polonsky. Alle twaalf delen verschenen in 2001 op een Globe-cd.

Tõnu Kaljuste, in 1998 de nieuwe chef-dirigent

Tõnu Kaljuste was een veelgevraagde, charismatische dirigent. Hij deed het goed bij publiek en pers, en ook voor platenmaatschappijen was hij aantrekkelijk. Geen wonder dat bij de zakelijke leiding van het Nederlands Kamerkoor de idee postvatte dat hij wellicht de gedroomde opvolger was van Gronostay en dat er snel stappen moesten worden gezet om hem als chef-dirigent aan het koor te binden. Maar dan voor drie seizoenen, zeker niet meer zo lang als bij Gronostay. In januari 1998 werd onder de koorleden een enquête gehouden en bij een overweldigende meerderheid bleek daar enthousiasme voor te bestaan. Leontien Tiddens en Ivar Munk togen naar Tallinn om met Kaljuste te onderhandelen en in maart 1998 met hem werd overeenstemming bereikt over een aanstelling voor drie seizoenen met ingang van 1998/99.

Gelukkig kan over uitvoeringen van het Nederlands Kamerkoor meestal in prijzende woorden verslag worden gedaan. Maar er gaat wel eens wat mis en in een enkel geval heel veel. Een voorbeeld is de tournee La France aux Pays-Bas (11-15 februari 1998) met contemporaine op de Franse cultuur geënte muziek. De Fransman Guy Reibel, componist en artistiek leider van de Groupe Vocale de France, zou de concerten leiden. Bij de repetities bleken de koorleden moeite te hebben met zijn wijze van dirigeren en Huub Kerstens werd in allerijl opgeroepen om te komen assisteren. Vóór het begin van de tournee bleken drie zangers ziek te zijn. Die konden nog worden vervangen maar aan alle podia moest worden meegedeeld dat een stuk van Ton de Leeuw helaas kwam te vervallen. Toen bij het voorlaatste concert in Middelburg nog een sopraan uitviel moest ook de Swan Song van Ohana worden geschrapt. Uiteindelijk werden zeven koorleden ziek en moest het laatste concert in Arnhem helemaal worden geannuleerd. De recensies van de opeenvolgende concerten waren overigens in grote lijnen positief, en getuigend van enig mededogen met het koor.

Het Nederlands Kamerkoor was door het Orkest van de 18de Eeuw uitgenodigd om op 9 maart te beginnen aan een tournee door Japan. Op zes plaatsen werd een Mozart-programma ten gehore gebracht onder leiding van Frans Bruggen, met als hoofdmoot het Requiem. Brüggen bleek in Japan op handen te worden gedragen, getuige het luide applaus dat speciaal hem ten deel viel en de lange rij fans die na het concert in Tokyo stonden te wachten op een handtekening van de maestro. Voor de musici was de reis natuurlijk vooral interessant door de kennismaking met een exotische cultuur. Productieleider Kristien Jansen sprak achteraf van “een zeer vredige en fantastisch georganiseerde tournee”.

Einde van een tijdperk

Op 4 en 5 april verleende het Nederlands Kamerkoor medewerking aan twee uitvoeringen van Bachs Johannes-Passion door het Concertgebouworkest onder leiding van Ton Koopman. De recensies laten de rappe tempi van Koopman niet onvermeld, maar roemen ook de fenomenale zang van het koor. De aria Es ist vollbracht, gezongen door Andreas Scholl was het onbetwiste hoogtepunt. Die concerten markeren het eind van een tijdperk waarin het management van het Concertgebouworkest barokspecialisten uitnodigde om de Passionen van Bach uit te voeren. Het orkest, wel spelend met moderne instrumenten, hoopte zo te profiteren van hun inzichten, want uitvoeringen met Mengelbergse proporties hadden afgedaan. Het volgende jaar zou chef-dirigent Riccardo Chailly op de bok staan bij de Matthäus-Passion en daar werd met belangstelling naar uitgezien. Het commentaar van Ton Koopman: “Ik zal zelf niet zo gauw de Nabucco van Verdi doen, maar dat hij het risico wil nemen met de Mattheus van Bach, vind ik heel leuk. Als hij er maar geen Mengelberg-stijl van maakt, dat is me te veel Wagner.”

In navolging van de Dag van Alfred Schnittke en de Dag van Frank Martin die respectievelijk in 1994 en 1997 in Muziekcentrum Vredenburg waren georganiseerd, begon men eind 1996 al te denken aan een Dag van Bohuslav Martinu. De deelnemende partijen waren het Nederlands Blazers Ensemble, het Nederlands Kamerkoor, Nieuw Sinfonietta Amsterdam en de AVRO. Christopher Hogwood zou dirigeren. De ambitie en ideeën waren aanvankelijk onbegrensd, reikend tot een festival waarbij alle zalen van het Vredenburg zouden worden benut. De resulterende begroting was echter schrikwekkend en deed bij sommige deelnemers de vraag rijzen of zo’n dag wel haalbaar was. De AVRO dreigde zich wegens de hoge kosten terug te trekken en het management van Vredenburg maakte duidelijk dat de ruimteclaim niet kon worden gehonoreerd. De Dag is er op 3 mei 1998 uiteindelijk wel gekomen, in afgeslankte vorm, na twee jaar geharrewar. De recensies waren gemengd. Er was lof voor het kinderconcert waarmee de dag werd geopend en waarmee de kinderen door het leven van Martinu werden geleid. Er was ook waardering voor de koorwerken die door het Nederlands Kamerkoor werden gezongen, waaronder de tamelijk bekende Soldatenmis, maar dat sommige instrumentale composities in de ogen van de recensenten matig van kwaliteit waren bleef niet onvermeld.

Het Nederlands Kamerkoor sloot het seizoen 97/98 af met medewerking aan twee concerten op 9 en 12 mei van Het Gelders Orkest. Onder leiding van Roberto Benzi werd een Ravel-programma ten gehore bracht (Ma mère l’Oye en l’Enfant et les sortilèges), waarbij ook het Nationaal Kinderkoor een rol kreeg toebedeeld en de solopartijen voor rekening van leden van het Nederlands Kamerkoor waren. Van de cd die van de concerten werd geproduceerd kregen alle leden van de vriendenvereniging Cantus Nobilitas een exemplaar als kerstcadeau toegestuurd.

Gerard Maassen schrijft voor het magazine van het Nederlands Kamerkoor een vervolg op zijn eerdere publicatie, Een wonder van klank. We pakken de draad op waar Een wonder eindigde: bij het jaar 1997 en verder. In de komende edities van dit magazine zullen we steeds een nieuwe stap in de geschiedenis van het Nederlands Kamerkoor maken. Leest u mee?

This article is from: