Meester in baksteen
Begin jaren twintig vestigde Reitsma zich als zelfstandig architect in de stad Groningen. In de jaren tot aan de Tweede Wereldoorlog maakte hij vooral naam als kerkenbouwer. De gereformeerde kerken in Kollum, Appingedam, Bedum en Leeuwarden zijn hiervan voorbeelden, evenals de afgebroken Parklaankerk in Groningen. De gereformeerde kerk in Andijk en de bijbehorende pastorie worden beschouwd als een hoogtepunt in zijn œuvre.
Na de oorlog bemoeide Reitsma zich intensief met de plannen voor de herinrichting en de wederopbouw van de Groninger Grote Markt. Zijn laatste werk was de gereformeerde kerk van Hoogezand uit 1969. In de twee decennia daarvoor verrezen, met name in de provincie Groningen, nog tientallen door Reitsma ontworpen gebouwen. Architectuurhistoricus en auteur Kees van der Ploeg en fotograaf Teo Krijgsman zijn er, ondersteund door informatie van de Stichting Egbert Reitsma, in geslaagd werk en leven van deze architect op schitterende wijze op schrift en in beeld vast te leggen. Als documentatie van zijn weinig bekende, maar belangrijke rol in de Nederlandse architectuurgeschiedenis is dit boek van grote waarde.
Naast kerken ontwierp Reitsma ook villa’s, landhuizen, woningblokken, winkels met bovenwoningen en bedrijfspanden, onder meer in Haren, Glimmen en Winsum, maar vooral in de stad Groningen. Bij de utiliteits gebouwen mag het veelgeroemde ontwerp van het Noorder Sanatorium van de psychiatrische inrichting Dennenoord in Zuidlaren niet ongenoemd blijven.
Egbert Reitsma architect 1892 - 1976
De in het Groninger Ulrum geboren Egbert Reitsma (1892-1976) was in zijn jonge jaren onder meer medewerker van de beroemde Rotterdamse architect Willem Kromhout. Daar werd zijn grote talent herkend. Bij Kromhout maakte hij kennis met een opvatting van architectuur, waarin niet alleen aan de functionaliteit van het ontwerpen aandacht werd besteed, maar ook het cultuur scheppende aspect van de architectuur een belangrijke rol speelde.
Kees van der Ploeg Teo Krijgsman
Egbert Reitsma architect 1892-1976
Kees van der Ploeg Teo Krijgsman
Egbert Reitsma Meester in baksteen
architect 1892 - 1976
1
Egbert Reitsma architect 1892 - 1976
tekst: Kees van der Ploeg fotografie: Teo Krijgsman
Uitgeverij Noordboek
Inhoud 4 Inleiding 6 Egbert Reitsma - een biografisch essay 20 De kerkgebouwen 42 Reitsma en de herbouw van de Grote Markt 50 Burgelijke architectuur 72 Overzicht van werken 74 Kerken 110 Woonhuizen 132 156 159 160
Utiliteitsgebouwen Bibliografie Verantwoording illustraties Colofon
Andijk, gereformeerde kerk, detail gewelf, na restauratie 2011
Inleiding Het is nog niet zo heel lang geleden dat de geschiedenis van de Nederlandse architectuur vooral werd beschreven als een parade van helden die de poorten naar het paradijs van het moderne hebben opengestoten. Dat heldendom ligt in de soms alleen maar vermeende vernieuwingen die ze introduceerden, maar zeker wanneer ze ook nog hun publiciteit goed op orde hadden, waren ze verzekerd van een plaats in de geschiedenis. Deze benadering heeft een vertekening van de historische werkelijkheid opgeleverd, want die is nu eenmaal veel ingewikkelder, maar daardoor ook veel boeiender dan gesuggereerd wordt door dit uitsluitend op tekenen van vernieuwing gerichte sjabloon. Hierdoor werd maar zelden de vraag gesteld of de tegelijk praktische en representatieve gebouwen van architecten als Eduard Cuypers en Jan Springer en van architectenfamilies als Van Gendt en Van Nieukerken, die in het begin van de twintigste eeuw vele prestigieuze opdrachten uitvoerden, in programmatisch en conceptueel opzicht eigenlijk niet veel meer op de eisen van de tijd waren afgestemd en daarmee in menig opzicht moderner waren dan sommige andere gebouwen die juist wel de handboeken hebben gehaald.1 De veelvormigheid van de Nederlandse architectuur, die zo lang uit het zicht is gebleven, is inmiddels veel meer in de belangstelling gekomen. De openingstentoonstelling van het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam in 1993 was een belangrijk moment in deze ontwikkeling.2 Nog meer heeft de aan het NAI gelieerde Stichting BONAS aan deze verandering bijgedragen door in een indrukwekkende reeks publicaties systematisch aandacht te besteden aan architecten die in de schaduw zijn gebleven, maar soms belangrijke, zij het regionaal beperkte œuvres op hun naam hebben staan. Een typisch voorbeeld van zo’n ‘regionale’ architect is Fritz Peutz, die, geboortig uit het Groningse Uithuizen, in Limburg zijn belangrijkste werkveld vond en daar een heel eigen interpretatie aan het modernisme gaf, om zich, wanneer de ontwerpopgave daarom vroeg, vervolgens even overtuigend tot de klassieke traditie te wenden.3 Met het oog op een noodzakelijk geworden actualisering van de monumentenbescherming werd zo’n kwart eeuw geleden van overheidswege de noodzaak gevoeld tot een beter inzicht in de architectuurproductie van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Daartoe is eind jaren tachtig eerst het Monumenten Inventarisatie Project en vervolgens in de jaren negentig het Monumenten Selectie Project opgezet. Ook de activiteiten 4
van het Cuypers Genootschap, dat zich juist op deze meer recente periode – vanaf ongeveer 1850 – richt, hebben velen de ogen geopend voor de grote architectonische rijkdom van deze tijd. Tot die rijkdom behoort zeker ook het werk van Egbert Reitsma (1892-1976), vooral dat uit de jaren twintig en dertig. Tijdens zijn leven een veelgevraagd en gewaardeerd kerkenbouwer, raakte zijn werk al in zijn nadagen enigszins in de vergetelheid, ook omdat hij, behalve als beginnend architect, niet veel om publiciteit lijkt te hebben gegeven.4 Afgezien van zijn rol in de wederopbouw van de Grote Markt in Groningen heeft hij zelf nooit iets gepubliceerd – hij wilde vooral bouwen. Daarbij komt dat zijn belangrijkste ontwerpen kerken betreffen, een categorie gebouwen die door de secularisatie in het architectonisch discours geheel op de achtergrond is geraakt. Wie echter de moeite neemt architectuurtijdschriften door te bladeren, komt tot de ontdekking dat tot een eindweegs in de jaren zestig veel architecten er een eer in stelden kerkgebouwen te ontwerpen. Dit was ook daarom een aantrekkelijke typologie, omdat buiten het domein van het strikt functionele, dat bij de meeste andere opdrachten het leidend beginsel was, hier een representatieve en symbolische betekenis aan een gebouw kon worden gegeven, waardoor de architect zich een betrekkelijk grote vrijheid kon veroorloven. Ook het feit dat Reitsma niet op het terrein van de volkshuisvesting werkzaam is geweest, heeft zijn bekendheid waarschijnlijk niet bevorderd: in de Nederlandse architectuur is dit sinds de Woningwet van 1902 nu eenmaal de continue grote opgave geweest, die ook in internationaal opzicht de reputatie van de Nederlandse architectuur voor een groot deel heeft bepaald.5 Tijdens de grote tentoonstelling Stad wat doe je ermee?, die ter gelegenheid van het Monumentenjaar 1975 door het Groninger Museum over de hele bovenverdieping van de foyer van de Oosterpoort was ingericht, is voor het eerst uitgebreid aandacht besteed aan de architectuurontwikkeling in het Groningen van de twintigste eeuw, waarbij ook aan het werk van architecten als Bouma en Reitsma aandacht is geschonken. De inmiddels befaamde aquarellen van de villa’s aan de Groningse Nassaulaan zijn daar voor het eerst tentoongesteld. Het is een van de weinige ontwerpschetsen van Reitsma die de oorlog hebben overleefd, omdat deze niet in zijn eigen archief waren terechtgekomen, maar in het toenmalige Gemeentearchief.
Jaap Falize komt echter de eer toe in zijn doctoraalscriptie uit 1982 voor het eerst het vooroorlogse werk diepgaand te hebben geanalyseerd en in het bredere verband van de architectuurontwikkeling te hebben geplaatst. In 2012 schreef Gert-Jan Henckel voor de opleiding Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft een scriptie over Reitsma’s kerken waarin ook aan het naoorlogse werk aandacht wordt geschonken. Hoewel Reitsma’s carrière zich na de oorlog nog verder heeft ontwikkeld, zal daaraan in dit boek minder aandacht worden besteed dan aan zijn vooroorlogse werk, omdat dit laatste in artistiek en architectuurhistorisch opzicht nu eenmaal belangrijker is dan de ontwerpen uit de jaren vijftig en zestig. Van dat vooroorlogse werk vormen de kerkgebouwen dan weer het belangrijkste onderdeel. Het was ook precies dit werk waardoor de fotograaf Teo Krijgsman inmiddels al weer een groot aantal jaren geleden getroffen werd. Op zoek naar gegevens over de architect kwam hij in contact met de familie, die inmiddels zelf via de daartoe opgerichte Stichting Egbert Reitsma begonnen was documenten bijeen te brengen. In de loop van enkele jaren heeft Krijgsman vervolgens in een prachtige reeks opnamen Reitsma’s belangrijkste gebouwen gedocumenteerd, met enerzijds liefdevolle aandacht voor de vele details, anderzijds een scherp oog voor de plaats van de bouwwerken in hun omgeving – vandaar dat ook herhaaldelijk mensen op zijn foto’s zijn te zien. Feitelijke aanleiding voor deze boekuitgave was het feit dat Uitgeverij Noordboek het werk van Egbert Reitsma graag wilde vastleggen en toevoegen aan haar reeks uitgaven over Noord-Nederlandse architecten. Daartoe zocht zij contact met de Stichting Egbert Reitsma. De tekst, waarin ook andere, vooral historische foto’s zijn opgenomen, dient als een uitgebreide toelichting hierbij. Doordat het vooroorlogse archief van Reitsma bij de bevrijding van Groningen door brand verloren is gegaan, laat juist dit – architectuurhistorisch gezien belangrijkste – deel van zijn omvangrijke werk zich niet meer in alle nauwkeurigheid reconstrueren. Ook daarom is het een gelukkige omstandigheid dat Teo Krijgsmans reportage door zijn eigen fotografische kwaliteiten in belangrijke mate voor zichzelf spreekt, al ontbreken hierin vanzelfsprekend de gebouwen die in de afgelopen decennia zijn verdwenen. De grootste verliezen zijn wel de kerk van Weesp, die in 1968 is afgebrand,
en de in 1989 gesloopte Parklaankerk in Groningen. Terwijl de nog bestaande vooroorlogse kerken inmiddels alle de status van rijksmonument hebben gekregen, worden op het ogenblik nogal wat naoorlogse ontwerpen in hun voortbestaan bedreigd, bijvoorbeeld de kerken in Eelde-Paterswolde en Scheemda. Andere, zoals de kerk in Hoogezand, zijn voor een nieuwe, niet-kerkelijke functie ingrijpend aangepast.
1
Van der Woud (1997); Van der Woud (2008).
2
Colenbrander (1993).
3
Vooral dankzij de architect Wiel Arets, bewonderaar van diens werk, is Peutz al in een betrekkelijk vroeg stadium herontdekt: Arets, Van den Bergh en Graatsma (1981).
4
De belangrijkste publicaties zijn: Wattjes (1928) en Wattjes (1931).
5
Zie bijv. Fanelli (1978a); vgl. ook Eerhart (1980), 40.
In 2004 is de Stichting Egbert Reitsma opgericht om meer bekendheid te geven aan het werk van deze bijzondere architect. Nu, tien jaar later, ligt er een boek dat in woord en beeld aan zijn werk volledig recht doet. Daarvoor is de Stichting auteur, fotograaf, vormgeefster en uitgever zeer erkentelijk. Een andere doelstelling was en is het verder documenteren van het werk, vooral het vooroorlogse, waarover door de vernietiging van Reitsma’s archief in 1945 veel details ontbreken. De Stichting houdt zich daarom aanbevolen voor aanvullingen in de vorm van bouwtekeningen, foto’s of welke andere documenten ook. Stichting Egbert Reitsma Rijksstraatweg 20 9756 AE Glimmen info@stichtingegbertreitsma.nl
5
Egbert Reitsma – een biografisch essay Afkomst Egbert Reitsma werd in 1892 geboren in een gereformeerd aannemersgezin in Ulrum. Die herkomst zou een stempel drukken op zijn carrière als architect: zijn blijvende reputatie dankt hij immers allereerst aan de vele gereformeerde kerken die hij in de jaren twintig en dertig heeft gebouwd. In de Nederlandse kerkgeschiedenis is Ulrum een belangrijke plaats, omdat hier in 1834 de Afscheiding begon, waardoor de kerkelijke kaart van Nederland ingrijpend zou veranderen.1 Onder leiding van ds. Hendrik de Cock maakten rechtzinnige gelovigen zich los van de Nederlands Hervormde kerk, omdat zij zich niet langer konden verenigen met de daar heersende ontwikkelingen. Hun bezwaren hadden niet alleen betrekking op de theologische uitgangspunten, maar ook op de bestuursstructuur van de Hervormde kerk. Sinds het eind van de achttiende eeuw waren in het traditioneel calvinistische gedachtegoed van wat toen nog de Nederduitsch Gereformeerde Kerk heette, meer en meer moderne, rationalistisch geïnspireerde denkbeelden binnengedrongen.
George Martens, portret van Egbert Reitsma, 1929, olieverf op doek, 85 x 60 cm (Groninger Museum, bruikleen Stichting De Ploeg)
6
Ook hadden de rechtzinnigen grote bezwaren tegen het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde kerk in het Koningrijk der Nederlanden, dat koning Willem I in 1816 had afgekondigd ter vervanging van de aloude Dordtse Kerkorde, omdat hiermee naar hun inzicht gebroken werd met de presbyteriaal-synodale organisatie die deze kerk naar goed calvinistische opvatting steeds had gekenmerkt: de plaatselijke gemeente, geleid door predikant en kerkenraad, als het hart van de kerkelijke organisatie. Dit nieuwe door de wereldlijke overheid vastgestelde reglement had juist een sterk centralistische neiging waardoor de plaatselijke autonomie werd aangetast. Hierin speelde ook een sociaal aspect mee, de tegenstelling tussen enerzijds een ontwikkelde, min of meer patricische bovenlaag die het in de Hervormde kerk voor het zeggen had en open stond voor nieuwe theologische denkbeelden, en anderzijds gelovigen van meestal eenvoudige komaf, die onverkort wilden vasthouden aan de calvinistische zekerheden zoals die op de synode van Dordrecht in 1618-1619 waren geformuleerd.2
Egberts vader Lammert was een succesvolle aannemer-architect van boerderijen, kerken en woonhuizen. Als zelfstandig ondernemer was hij een man met aanzien in de kring van de gereformeerden. Hij was niet enkel de uitvoerende bouwer, maar, zoals dat toen veel vaker het geval was, hij trad dikwijls ook als architect op. Het was toen heel gebruikelijk dat aannemers zich via tekenopleidingen de technische vaardigheden verwierven die voor het ontwerpen nodig waren.3 Al generaties lang vormde het bouwvak de broodwinning van de Reitsma’s. In een dakpan van de borg Verhildersum in het nabijgelegen Leens, waar de familie oorspronkelijk was gevestigd, is bij een restauratie in de jaren zestig een inscriptie ‘Egb. Reitsma 1680’ aangetroffen; die dakpan moet omstreeks 1680 zijn gemaakt. De familie hield consequent vast aan de gewoonte om de oudste zoon telkens naar de grootvader te noemen, wat uiteindelijk een lange reeks ‘Egberts’ en ‘Lammerts’ heeft opgeleverd.
Opleiding Ook de Egbert die hier centraal staat, was door zijn aanleg voor het bouwvak voorbestemd – zijn tekentalent werd al vroeg door zijn vader onderkend. Bij de zoon zien we echter een professionalisering van het ontwerpvak, waardoor hij de traditionele combinatie van aannemer en ontwerper opgaf en zich al snel geheel op het ontwerpen ging richten. Terwijl hij zijn eerste praktijkervaringen in het bedrijf van zijn vader opdeed, kreeg hij gedurende korte tijd onderricht van de Groninger architect L. Drewes. Deze behoorde tot dezelfde religieuze biotoop: met zijn compagnon A.W. Kuiler had hij 1898 de gereformeerde kerk in Sauwerd gebouwd, een torenloos kerkje in eclectische trant. Hun bekendste ontwerpen zijn de laat-eclectische Noorderkerk (1920) aan de Groningse Akkerstraat en de geheel in de trant van de Amsterdamse School gebouwde Oosterkerk (1929) aan de Rosensteinlaan aldaar. Egbert Reitsma’s talent en ambitie reikten echter verder dan die van een aannemer die ook ontwerpen leverde. Om zich in het architectuurvak verder te bekwamen was hij na 1910 enige jaren medewerker op het bureau van de Hilversumse architect Jacob London (1872-1953), die net als Reitsma een aannemerszoon was, maar zich daarnaast ook als kunstschilder manifesteerde en daarbij een sterk aan de Haagse School verwante stijl hanteerde. Het lijkt niet onmogelijk dat Reitsma’s eigen schildertrant, die met het wat donkere koloriet en de brede schildertoets aan de Haagse School doet denken, mede door zijn kennismaking met het werk van deze werkgever uit zijn leerjaren
is gevormd. London had enige tijd bij de Rijksgebouwendienst gewerkt, maar had zich voor hij zich in Hilversum vestigde, door zijn vele reizen binnen en buiten Europa een bredere culturele horizon verworven dan de meeste van zijn tijdgenoten. Niettemin bleef hij als architect en als schilder nogal traditioneel. Hij legde zich toe op de particuliere woningbouw. Zijn comfortabele herenhuizen en villa’s in een historiserende trant kwamen tegemoet aan de smaak van de nieuwe financiële elite die zich vanuit Amsterdam in het duingebied rond Haarlem en in het Gooi vestigde.4 Veel belangrijker voor Reitsma waren de jaren 1917-1920, toen hij in dienst was van de Rotterdamse architect Willem Kromhout (1864-1940). Daar werd zijn grote talent herkend: al snel bracht hij het tot chef de bureau. Hoewel Kromhout hem graag voor zijn bureau had willen behouden door hem een compagnonschap aan te bieden, is Egbert waarschijnlijk mede op aandringen van zijn vader in 1920 naar Ulrum teruggekeerd, waar hij korte tijd in het aannemersbedrijf meewerkte. Na zijn huwelijk vestigde hij zich echter nog in datzelfde jaar als zelfstandig ontwerper in de stad Groningen – de samenwerking met zijn vader zou nog tot 1925 duren. Bij Kromhout maakte Reitsma kennis met een opvatting van architectuur, waarin niet alleen aan de functionaliteit van het ontwerpen aandacht werd besteed, maar waarin ook het cultuurscheppende aspect van de architectuur een belangrijke rol speelde. Kromhout was in het begin van de twintigste eeuw een van de meeste vooraanstaande architecten in Nederland.5 Niet alleen kreeg hij prestigieuze opdrachten, zoals het American Hotel in Amsterdam (1902), maar als schrijver van soms nogal polemische stukken – hij was ook redacteur van het tijdschrift Architectura – keerde hij zich tegen het historiserend bouwen en maakte hij zich sterk voor de professionalisering van het architectenberoep. Hij was actief in het Amsterdamse Genootschap Architectura et Amicitia, rond de eeuwwisseling een brandpunt van architectonisch avant-gardisme, en zat vaak in jury’s ter beoordeling van prijsvraagontwerpen. Verder was hij een van de grondleggers van de Bond van Nederlandse Architecten en in 1908 initiatiefnemer van het Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht (VHBO), dat, hoewel het geen academische status had, de Delftse opleiding tot bouwkundig ingenieur, die door hem en zijn medestanders als te theoretisch-technisch werd gezien, concurrentie aandeed. Ook hoorde hij tot de oprichters van de Rotterdamse architectengroep Opbouw, die zich in de jaren twintig zou ontwikkelen tot een fervent 7
De kerkgebouwen In het veelzijdige Ĺ“uvre van Egbert Reitsma vormen de kerkgebouwen ongetwijfeld het belangrijkste onderdeel. Zijn vooroorlogse ontwerpen behoren tot het beste wat toen op kerkbouwgebied werd gepresteerd. Nadat hij van het bureau van Kromhout in Rotterdam naar Ulrum was teruggekeerd, was zijn eerste kerkelijke opdracht, in 1920, de bouw van de gereformeerde kerk van Munnekezijl in het noordoosten van Friesland. Dit bouwwerk is echter nogal conventioneel uitgevallen. Zijn vader had in het ontwerp dan ook het grootste aandeel; de verwantschap met diens kerk uit 1901 in Ulrum is opvallend. Beide gebouwen zijn nog geheel in de trant van Tjeerd Kuipers, die rond de eeuwwisseling de belangrijkste kerkenbouwer in gereformeerde kring was.1
Kollum In zijn eerste zelfstandige ontwerp, de gereformeerde kerk van Kollum (1924-1925), toont Egbert Reitsma zich meteen een oorspronkelijk ontwerper. Waarschijnlijk kwam het door de eerdere kerkbouwactiviteiten van zijn vader in deze streek op de grens van Groningen en Friesland dat de opdracht bij Egbert terechtkwam. Het traditionele kerktype met hoge daken en een torenspits heeft de architect hier omgewerkt tot een heel oorspronkelijk bouwwerk. De toren en de voorgevel rusten op een gemetselde plint. Doordat de massieve romp naar boven toe taps toeloopt en de spits inspringt, ontstaat een perspectivische vertekening, waardoor de toren hoger lijkt dan deze in werkelijkheid is. Iets soortgelijks gebeurt met de voorgevel, als een breed scherm aan weerszijden voor de eigenlijke kerkruimte uitstekend en voorzien van zijvleugels die naar boven schuin toelopen. De geveltoppen van de zijarmen zijn onderaan als een soort van kubische schouderstukken uitgemetseld. Hieruit resulteert een monumentaal silhouet, dat als tegenhanger van de middeleeuwse Sint-Maartenskerk het dorpsbeeld van Kollum mede bepaalt. De expressieve werking van het gebouw wordt nog belangrijk versterkt door het gebruik van mondsteen, een baksteen die, doordat hij te dicht bij het vuur heeft gelegen is versinterd en meestal ook min of meer vervormd. Gewoonlijk werd deze afgekeurd voor de bouw, maar Reitsma had er een voorkeur voor, juist om de opvallende kleurschakeringen van rood naar paars-bruin en om 20
Kollum, gereformeerde kerk (Oosterkerk), 1925
de onregelmatige vorm. Door het terugspringende voegwerk wordt vooral bij strijklicht de nadruk gelegd op de textuur van de wand. De muren zijn op een aantal plaatsen verder verlevendigd door de toepassing van afwijkende metselpatronen. De plattegrond van de kerk is gebaseerd op een Grieks kruis, wat wil zeggen dat de vier armen even diep zijn. De beide zijarmen, gezien vanaf de hoofdas toren-kanselwand, zijn driezijdig uitgebouwd en voorzien van twee rijen rondboogvensters. Het gevolg van deze apsis-achtige toevoegingen is dat de ruimte een sterk centraliserende werking heeft, waardoor de waaiervormige opstelling van de banken zich voegt naar de ruimte en tegelijk de kansel tot het middelpunt maakt. Dat effect wordt verder versterkt door de galerij die in een ononderbroken curve de verschillende armen visueel verbindt. Het grote
Kollum, gereformeerde kerk, ontwerptekening, 1924
Kollum, gereformeerde kerk, werk aan de bekisting voor het gewapend beton van de galerij, 1924
vierkante middenvak wordt begrensd door parabolische bogen, die via zware gepleisterde kapiteelblokken rusten op vier ronde kolommen – zowel deze bogen als de kolommen hebben een betonnen kern. Tegenover de uitwendige soberheid staan de grote inwendige rijkdom aan kleuren en vormen van het gewelfbeschot en de glas-in-lood-vensters. Deze kleurenpracht was zo groot dat sommige bezoekers zich in een ‘bioscoop’ waanden. Het verhaal gaat dat de koster het de eerste jaren zo druk had met het rondleiden van bezoekers, die hem daarvoor gewoonlijk een fooi gaven, dat hij dat in zijn belastingafdracht kon merken. De associatie van een bioscoop is overigens ook bekend van de al even kleurige kerk in Andijk, zodat het hier mogelijk vooral een later ontstane ‘topos’ omtrent Reitsma’s werk betreft. Voor de uitvoering van het decoratieve schilderwerk schakelde hij zijn vriend George Martens in. Op grond van overeenkomsten met organische vormen in tapijtontwerpen die Martens in deze tijd maakte, is verondersteld dat deze ook de plafonddecoratie heeft ontworpen.2 Inderdaad wijken de patronen nogal af van de veel strakkere decoratie met blokken en rechte lijnen, die we in de andere kerken van Reitsma aantreffen, zodat het denkbaar is dat hij Martens hier binnen de door hem aangegeven kaders in hoge mate de vrije hand heeft gelaten, maar het is ook mogelijk dat Reitsma zich voor zijn decoratieve ontwerp hier op het werk van Martens heeft georiënteerd. Deze variant is het meest waarschijnlijk, omdat Martens zijn werk niet heeft kunnen afmaken: op aandringen van de kerkenraad, die zich stoorde aan zijn
weinig ingetogen gedrag, is hem uiteindelijk de toegang tot de bouwplaats ontzegd. Er is echter ook nog een andere inspiratiebron denkbaar voor het kleurige interieur in Kollum, het eerste in zijn soort in het werk van Reitsma. Daarvoor moeten we terug naar zijn jaren op het bureau van Kromhout. Op enig moment raakte zijn patroon betrokken bij de bouw van het opulente Theater Tuschinski in Amsterdam, dat oorspronkelijk was ontworpen door de architect Heyman de Jong. Na een conflict met zijn opdrachtgever over het uiterlijk aan de Regulierbreestraat, en mogelijk al daarvoor, werd Kromhout door Abraham Tuschinski ingeschakeld.3 Deze zal de architect nog hebben gekend uit Rotterdam, waar hij zijn bioscoopimperium was begonnen. Vast staat in elk geval dat Kromhout de decoratie van de grote zaal heeft ontworpen.4 Dit zal waarschijnlijk in 1920, een jaar voor de opening, zijn geweest. Dit was ook het jaar dat Reitsma naar het noorden terugkeerde. Hij zou dan op het allerlaatst van zijn Rotterdamse tijd kennis moeten hebben gekregen van Kromhouts ontwerpen. Opvallend is wel dat in het na Kollum volgende kerkgebouw, de Parklaankerk in Groningen, de organische vormen op het gewelfbeschot, zoals die in Kollum zijn toegepast, werden afgewisseld met veel geometrischer motieven in de houtreliëfs, al moet daarbij wel worden bedacht dat vloeiende vormen in houtreliëfs veel lastiger zijn te construeren dan rechthoekige. 21
Een jaar eerder, in 1919, ging in Rotterdam het vernieuwde Thalia Theater open, ook een initiatief van Tuschinski – bij het bombardement van 10 mei 1940 is het verwoest.5 De grote zaal hiervan was een voor Nederland vroeg voorbeeld van art déco. Deze zaal moet Reitsma welhaast zeker hebben gekend. Aldus zou de associatie met bioscopen van sommigen die zijn kerken in Kollum en Andijk zagen, ook een feitelijke grond hebben, ook al konden deze bezoekers dat zelf niet weten. Oorspronkelijk had de platformkansel in Kollum door zijn brede opbouw met verschillende vlakken een sterk sculpturale werking, waarop het ook door Reitsma ontworpen orgelfront daarboven aansloot. Van die opzet is echter nauwelijks iets over, aangezien rond 1970 het liturgisch centrum ingrijpend is gemoderniseerd, overigens in overleg met Reitsma en diens zoon, en een nieuw orgel is geplaatst. Gelukkig is wel de grote lamp gebleven, die Reitsma had ontworpen. Bestaande uit een combinatie van glas-in-lood-vlakken, kubische vormen, gloei- en staaflampen, is dit asymmetrische object een eigenzinnige lichtsculptuur, die in niets herinnert aan een traditionele kroonluchter. Zoals in die jaren ook bij andere architecten gebruikelijk was, hield Reitsma zich tot in de details van de inrichting met zijn ontwerpen bezig, zodat elk onderdeel zorgvuldig kon worden afgestemd op het grote geheel. Zo’n detail is het door hemzelf uitgevoerde hakwerk van diergestalten in de bakstenen borstweringen in de trappenhuizen naar de galerij.
Door het opvallende ontwerp voor de kerk van Kollum trok Reitsma de aandacht van andere gereformeerde kerkenraden die over nieuwbouw nadachten – en dat waren er nogal wat in deze jaren toen de afstammelingen van de Afscheiding van 1834 een factor van betekenis in de Nederlandse samenleving waren geworden. Dit zelfbewustzijn manifesteerde zich meer en meer in hun kerkgebouwen.
Groningen, Parklaankerk Reitsma’s volgende opdracht kwam uit de stad Groningen, waar hij zich in 1921 had gevestigd. Het ging hier om de verbouwing van een kerk uit 1889 aan de rand van het Zuiderpark.6 Deze was mede gebouwd ten gevolge van de Doleantie, waarbij in 1886 onder leiding van Abraham Kuyper grote aantallen orthodox gezinde leden met smart (‘dolerend’) uit de in hun ogen dwalende, want te vrijzinnige Hervormde kerk waren getreden. In 1892 verenigde deze groep zich met het merendeel van de Afgescheidenen van 1834 in een nieuw kerkgenootschap: de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het gebouw aan de Parklaan was inmiddels veel te klein geworden. De door Reitsma ontworpen verbouwing resulteerde in 1926 in een vrijwel geheel nieuwe kerk. Nadat het gebouw wegens teruglopend kerkbezoek in 1981 was gesloten, is het uiteindelijk in 1989 gesloopt. Alleen de aan de Parklaan gelegen pastorie van de negentiende-eeuwse kerk staat er nog. Bij zijn grootscheepse verbouwing handhaafde Reitsma alleen de fundering, die overigens wel werd vergroot, en een klein deel van het opgaande werk. Dit verklaart de voor zijn doen ongebruikelijke rechthoekige plattegrond, maar binnen deze omtrek van een traditionele zaalkerk wist hij een verrassende ruimte te creëren, die in niets meer leek op het voorgaande kerkgebouw. Door de ligging op een binnenterrein viel het gebouw alleen op door het hoog oprijzende dak, dat mogelijk ook een meer symbolische betekenis had als verwijzing naar de tabernakeltent uit het Oude Testament.
Kollum, gereformeerde kerk. De baksteensculpturen in de trappenhuizen zijn door Reitsma zelf gehakt.
22
Aan de Parklaan werd naast de pastorie alleen een onopvallend nieuw portaal gebouwd tegen de bestaande kerkgevel, die grotendeels achter de huizenrij schuilging. Op straatniveau was de kerk alleen aan de zeer smalle, geknikte Hornstraat goed zichtbaar. Reitsma koos hier voor een geleding met verspringende muurvlakken in verschillende metselpatronen en met kleinschalige verticale elementen. De kosterswoning was in de vlucht van de straatwand opgenomen. Uitgevoerd in mondsteen in verschillende
Groningen, Parklaankerk. Voor het uit 1840 stammende orgel ontwierp Reitsma een bij het interieur passende kast.
Groningen, Parklaankerk, 1926, afgebroken 1989, gevel aan de Hornstraat
metselverbanden en met diepe voegen, zoals in Kollum, bood deze gevel, ondanks de krapte van het terrein, een heel expressieve aanblik, die tot op zekere hoogte een compensatie vormde voor de slechte zichtbaarheid van het gebouw als geheel. In het gebouw bevonden zich aan drie zijden in beton uitgevoerde galerijen, die op de beide vrij liggende hoeken werden ondersteund door zware ronde zuilen van felrode baksteen rond een betonnen kern, net als in Kollum bekroond door een rechthoekig gepleisterd blok bij wijze van kapiteel. Verder waren de wanden boven een lambrisering van schoon metselwerk gepleisterd en lichtblauw gesausd. Van de wand met kansel en orgel had de architect veel werk gemaakt. De platformkansel was geheel uit rechthoekige volumes en vlakken opgemetseld, en blauw gesausd. In samenhang hiermee waren ook de avondmaalstafel en het doopvont ontworpen. Ofschoon de ruimte streng rechthoekig van opzet was, waren de banken volgens een radiaal schema om de preekstoel gerangschikt.
Boven een betonnen luifel stond het orgel. Oorspronkelijk was dit in 1840 door Petrus van Oeckelen gebouwd voor de Broerkerk in Groningen. Enige jaren na de bouw van de oorspronkelijke Parklaankerk in 1889 werd dit instrument hierheen overgebracht, toen het in verband met de nieuwbouw van de Sint-Martinuskerk (P.J.H. Cuypers, 1893-1895) moest verdwijnen. Reitsma gaf het orgel echter een geheel nieuw en spectaculair aanzien door voor de orgelbouwer A.S.J. Dekker uit Goes, die in 1929 de opstelling in de nieuwe kerk verzorgde, een rechthoekig front van grote pijpen met twee kleinere, eveneens rechthoekige zijfronten te ontwerpen. Als opvallende omlijsting liet hij bovenlangs en ter weerszijden, als ware het een ruime klankkast, donkerbruin geschilderd rondhout strak aaneengerijd naar voren steken. In 2004 heeft het, zonder Reitsma’s front, maar met een gereconstrueerd negentiende-eeuws uiterlijk een nieuwe bestemming gevonden in de Rehobothkerk in Tholen. Ook de korbelen die de houten kap droegen, waren van rondhout. In het midden van het gewelf was een rijke decoratie aangebracht: het hout was beschilderd met organische motieven, min of meer in de trant van de gewelfdecoratie in Kollum. Deze vloeiende vormen stonden in contrast tot de hierop aansluitende, meer constructivistisch opgevatte ruitvormige houtreliëfs, die de gewelfribben markeerden. Daartussen waren bovenlichten van glasin-lood aangebracht, afgewisseld met door matglazen vlakken afgedekte openingen voor lampen. Bij de sloop van de kerk in 1989 zijn deze belangwekkende reliëfs spoorloos verdwenen; waarschijnlijk zijn ze verloren gegaan, 23
Overzicht van werken In de onderstaande lijst zijn alle ontwerpen opgenomen die Egbert Reitsma sinds zijn terugkeer in 1920 uit Rotterdam heeft gemaakt. Een uitzondering is gemaakt voor de vele door hem ontworpen verbouwingen: hier is niet naar volledigheid gestreefd. 1920 • Gereformeerde kerk, Munnekezijl (ontwerp nog grotendeels van zijn vader Lammert Reitsma) 1921 • Woonhuis met atelier, Noorderstationsstraat 46, Groningen 1922 • Verbouwing atelier George Martens, Kattendiep, Groningen (afgebroken) 1923 • Woonhuis Rijksstraatweg 319, Haren 1925 • Gereformeerde kerk (Oosterkerk), Kollum (beschildering gewelf door George Martens) • Landhuis ’t Fortje, Rijksstraatweg 342, Haren 1926 • Bedrijfspanden en woningen, Eendrachtskade 3-5, Groningen • Gereformeerde kerk (Parklaankerk), Groningen (afgebroken in 1989) • Automobielbedrijf, Pelsterstraat, Groningen (afgebroken begin jaren ’90) 1927 • Gereformeerde kerk, Renkum • Gereformeerde kerk, Appingedam • Gereformeerde kerk (Julianakerk), Bilthoven (voor 1940 geheel herbouwd) 1928 • Ontwerp winkelpand Martens, Brugstraat 5, Groningen (niet uitgevoerd) • Villa, Stationsweg 18, Winsum • Gereformeerde kerk, Weesp (afgebrand in 1968, behoudens pastorie) 1930 • Twee dubbele villa’s, Nassaulaan 4/4bis en 6/6bis, Groningen (eerste ontwerpen in aquarel getoond op Jubileumtentoonstelling ‘De Ploeg’, 1928) • Gereformeerde kerk en pastorie, Andijk • Dokterswoning, Middenweg, Andijk • Woningblok, Hereweg 86, Groningen • Woningblok, Peizerweg 58-66, Groningen 72
1931 • Gereformeerde kerk, IJmuiden-Oost (in 1945 afgebroken ten behoeve van de Duitse verdediging van de monding van het Noordzeekanaal) 1932 • Gereformeerde kerk (Pelikaankerk), Leeuwarden • Hotel Grimme / Concertzaal, Marktplein 6, Emmen (afgebroken 1994; glas-in-lood-raam bewaard gebleven) • Psychiatrische inrichting Dennenoord, Zuidlaren: slagerij, garage, verbouwing kantinegebouw en paviljoens Zonneheuvel en Kerkzicht, ontwerp wasserij 1934 • Psychiatrische inrichting Dennenoord, Zuidlaren: verbouwing Stichtingskerk • Winkels met bovenwoningen, Noorderhaven / hoek Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat, Groningen 1935 • Woonhuis, Westerse Drift 107, Haren • Psychiatrische inrichting Dennenoord, Zuidlaren: Noorder Sanatorium en woning geneesheer-directeur 1937 • Gereformeerde kerk (Noorderkerk, nu Goede Herderkerk), Bedum • Villa, Stationsweg 14, Haren 1938 • Woonhuis, Schultingastraat 10, Bedum 1939 • Uitvoerend architect bij bouw Infanteriekazerne, Zuidlaren (grotendeels afgebroken ca. 1995) 1940 • Landhuis ‘Vogelzang’, Hoge Hereweg 94, Glimmen 1947 • Plannen wederopbouw Grote Markt, Groningen (in samenwerking met J.H. Emck) • Boerderij ‘Polecei’, Meedhuizen 1948 • Landhuis ‘De Vinkenborg’, Rijksstraatweg 347, Haren 1949 • Villa Rijksweg / hoek Bosstraat, Delfzijl • Landhuis Juffrouw Marthastraat 24a, Warffum
Vanaf 1950 samenwerking met zoon L.H. (Lammert) Reitsma 1950 • Villa, Prins Bernhardlaan 1, Haren • Gereformeerde kerk, Dinteloord • Gereformeerde kerk, Glimmen • Boerderij, Wagenborgen • Landhuis, Rijksstraatweg 92, Glimmen • Villa ‘Goeree’, Moerdijk 1951 • Landkolonie ‘Groot Batelaar’, Lunteren (in samenwerking met Eiso Reitsma, Deventer) in opdracht van Leger des Heils • Landhuis Dolseweg, Den Dolder 1953 • Gereformeerde kerk en pastorie, Onnen • Winkel met twee bovenwoningen, Rijksstraatweg 181-183, Haren 1954 • Twee villa’s Kroonkampweg 66 en 68, Haren 1955 • Gereformeerde kerk, Geldermalsen • Fortis lakfabriek, Den Dolder • Bejaardentehuis, Prinsenlaan 71, Emmen (gesloopt en vervangen door een nieuwe ouderenvoorziening naar ontwerp van Lammert Reitsma) 1956 • Gereformeerde kerk (Goede Herderkerk), Groningen • Christelijke gereformeerde kerk (Samuelkerk), Apeldoorn • Zalencentrum ‘Gorechthuis’, Hortuslaan 1, Haren 1958 • Gereformeerde kerk (Stadsparkkerk), Groningen • Gereformeerde kerk, Grootegast • Kantoorgebouw Gestetner, Grote Markt/hoek Kreupelstraat, Groningen • Pompgebouw, bijgebouwen en dienstwoning, Provinciale Groninger Waterleiding Maatschappij, Nietap 1959 • Gereformeerde kerk, Sebaldeburen • Gereformeerde kerk, Scheemda
1960 • Gereformeerde kerk, Eelde-Paterswolde • Dubbele villa, Westerse Drift 64-66, Haren • Ontwerp showroom met kantoren firma Fongers, en appartementenflat, Hereweg (tussen Anna Paulownastraat een Waterloolaan), Groningen (niet uitgevoerd). 1961 • Gereformeerde kerk, Borger • Renovatie Gereformeerde kerk, Haren • Dubbel woonhuis, Molenweg 10-11, Haren 1962 • Verzorgingsflat (Nebo-flat), Paterswoldseweg 288, Groningen • Gereformeerde kerk (Salvatorkerk), Archipelweg/hoek Robert Kochstraat, Leeuwarden 1963 • Meubel-en kinderwagenfabriek Riemersma, Surhuisterveen • Verbouwing boerderij-landhuis Schelfhorst 12 (Maardijk), Paterswolde • Gereformeerde kerk, Doezum 1965 • Gereformeerde kerk, Loppersum 1966 • Bejaardentehuis ‘De A-borg’, Paulus Potterstraat 19, Musselkanaal • Pompgebouw Provinciale Groninger Waterleiding Maatschapij, De Dijk 1, De Groeve / Zuidlaren (met latere uitbreiding) 1967 • Bejaardentehuis, Bernhardstraat, Haaften (na sloop nieuw gebouwd door Lammert Reitsma) 1968 • Verzorgingstehuis ‘Zonnehof’, Haren (afgebroken) • Villa, Cort van der Lindenlaan 1, Groningen 1969 • Gereformeerde kerk, Hoogezand
73
74
Kerken
Gereformeerde kerk (Oosterkerk), Kollum, 1925 Links: beschildering gewelf door George Martens Rechts boven: aanzicht vanaf de Oostenburgstraat Rechts onder: verlichtingselement van glas-in-lood
75
Gereformeerde kerk, Kollum Links: vensterpartij begane grond kerkruimte Rechts: trappenhuis naar galerij
76
77
110
Woonhuizen
Landhuis ’t Fortje, Haren, 1925 Voorgevel
111
Villa, Stationsweg 18, Winsum, 1928 Links boven: voorgevel en linker zijgevel Links onder: detail deur Rechts: uitbouw balkon voorzijde
112
113
132
Utiliteitsgebouwen
Noorder Sanatorium, Psychiatrische inrichting Dennenoord, Zuidlaren, 1935 133
Noorder Sanatorium, Zuidlaren Links: zijvleugel vanaf bordes hoofdingang Rechts: achterzijde centraal trappenhuis Afb. pp. 136-137: centraal trappenhuis met glas-in-lood-venster naar ontwerp van Jan Wijkmans Afb. p. 138: centraal trappenhuis met bovenlicht Afb. p. 139: doorkijk centraal trappenhuis met vrijdragende trap
134
135
Dankbetuiging
Deze uitgave is mede mogelijk dankzij financiĂŤle bijdragen van het Stimuleringsfonds voor Architectuur en de gemeente Groningen.
Leonieke Polman was zo vriendelijk om inzage te geven in de resultaten van haar onderzoek naar de oorspronkelijke kleuren van kerk en pastorie in Andijk. Eigenaar-bewoners en gebruikers openden bereidwillig hun deuren voor Teo Krijgsman, zodat ook een groot aantal interieur-opnamen kon worden gemaakt. De Stichting Egbert Reitsma in Glimmen heeft niet alleen op genereuze wijze allerlei gegevens over Reitsma en zijn bouwwerken aangeleverd, maar ook veel meer illustratiemateriaal beschikbaar gesteld dan redelijkerwijze kon worden opgenomen.
Colofon Š2014 tekst: Kees van der Ploeg / fotografie: Teo Krijgsman / Uitgeverij Noordboek ISBN 978 90 33 00 845 0 NUR 648 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag, in welke vorm of op welke wijze dan ook, worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. tekst: Kees van der Ploeg redactie: Andries de Haan, Friese Pers Boekerij/Uitgeverij Noordboek. fotografie: Teo Krijgsman basisontwerp, opmaak en dtp: Neon ontwerpers, Sabine Mannel drukwerk: Drukkerij Wilco, Amersfoort www.noordboek.nl
160
1
Meester in baksteen
Begin jaren twintig vestigde Reitsma zich als zelfstandig architect in de stad Groningen. In de jaren tot aan de Tweede Wereldoorlog maakte hij vooral naam als kerkenbouwer. De gereformeerde kerken in Kollum, Appingedam, Bedum en Leeuwarden zijn hiervan voorbeelden, evenals de afgebroken Parklaankerk in Groningen. De gereformeerde kerk in Andijk en de bijbehorende pastorie worden beschouwd als een hoogtepunt in zijn œuvre.
Na de oorlog bemoeide Reitsma zich intensief met de plannen voor de herinrichting en de wederopbouw van de Groninger Grote Markt. Zijn laatste werk was de gereformeerde kerk van Hoogezand uit 1969. In de twee decennia daarvoor verrezen, met name in de provincie Groningen, nog tientallen door Reitsma ontworpen gebouwen. Architectuurhistoricus en auteur Kees van der Ploeg en fotograaf Teo Krijgsman zijn er, ondersteund door informatie van de Stichting Egbert Reitsma, in geslaagd werk en leven van deze architect op schitterende wijze op schrift en in beeld vast te leggen. Als documentatie van zijn weinig bekende, maar belangrijke rol in de Nederlandse architectuurgeschiedenis is dit boek van grote waarde.
Naast kerken ontwierp Reitsma ook villa’s, landhuizen, woningblokken, winkels met bovenwoningen en bedrijfspanden, onder meer in Haren, Glimmen en Winsum, maar vooral in de stad Groningen. Bij de utiliteits gebouwen mag het veelgeroemde ontwerp van het Noorder Sanatorium van de psychiatrische inrichting Dennenoord in Zuidlaren niet ongenoemd blijven.
Egbert Reitsma architect 1892 - 1976
De in het Groninger Ulrum geboren Egbert Reitsma (1892-1976) was in zijn jonge jaren onder meer medewerker van de beroemde Rotterdamse architect Willem Kromhout. Daar werd zijn grote talent herkend. Bij Kromhout maakte hij kennis met een opvatting van architectuur, waarin niet alleen aan de functionaliteit van het ontwerpen aandacht werd besteed, maar ook het cultuur scheppende aspect van de architectuur een belangrijke rol speelde.
Kees van der Ploeg Teo Krijgsman
Egbert Reitsma architect 1892-1976
Kees van der Ploeg Teo Krijgsman
Egbert Reitsma Meester in baksteen
architect 1892 - 1976