Voorpublicatie: Irwin Shaw, 'De jonge leeuwen'

Page 1


Genoten van De Wertheims en Wat nooit is verteld?

1 2 3

Lees dan nu:

4

De jonge leeuwen

5 6 7

van Irwin Shaw

8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33

Persoonlijke verhalen tegen de achtergrond van de grote geschiedenis

34 35 36 37 38

voorpublicatie

39

Verschijnt april 2015

40

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 1

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4

Noah krijgt te maken met antisemitisme in zijn eigen compagnie.

5 6

Aan het personeel van Compagnie C... Tien dollar zijn gestolen uit de plunjezak van soldaat Noah Ackerman, 2de peloton. Het kan me niet schelen of ik het geld terugkrijg en ik zal geen aanklacht indienen. Ik wil me persoonlijk genoegdoening verschaffen, met mijn eigen handen. Zou de soldaat in kwestie of zouden de soldaten in kwestie zo vriendelijk willen zijn zich onmiddellijk met mij in verbinding te stellen? Soldaat Noah Ackerman

7 8 9 10 11 12 13 14 15

Noah had schik in wat hij geschreven had. Toen hij wegging had hij het gevoel dat dit het enige was wat hij had kunnen doen om niet krank­ zinnig te worden. De volgende avond, toen hij naar de eetzaal ging voor het avondeten, bleef hij voor het bord met de bekendmakingen staan. Zijn briefje hing er nog. En daaronder hing een keurig getikt papiertje. Er stonden twee zinnetjes op.

16 17 18 19 20 21 22 23

Wij hebben het weggenomen, jodenjongen. We wachten je op. (Getekend) P. Donnelly B. Cowley J. Wright W. Demuth L. Jackson E. Riker M. Silichner R. Henkel P. Sanders T. Brailsford

24 25 26 27 28 29 30 31

Michael zat zijn geweer schoon te maken, toen Noah bij hem kwam. ‘Kan ik je even spreken?’ vroeg Noah. Michael keek hem even ontstemd aan. Hij was moe en voelde zich als gewoonlijk niet op zijn gemak en onzeker ten opzichte van het ingenieu­ ze mechanisme van het oude Springfieldgeweer. ‘Wat is er?’ vroeg Michael. Ackerman had geen woord met hem gesproken sinds het incident op de afstandsmars. ‘Ik kan het je hier niet zeggen,’ zei Noah, om zich heen kijkend. Het

32 33 34 35 36 37 38 39 40

3

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 3

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

was na het avondeten en er waren een stuk of dertig, veertig man in de barak, die lazen, brieven schreven, aan hun uitrustingsstukken zaten te prutsen en naar de radio luisterden. ‘Is er haast bij?’ vroeg Michael onvriendelijk. ‘Ik ben nogal druk op het ogenblik...’ ‘Alsjeblieft,’ zei Noah. Michael keek van zijn geweer even naar hem op. Ackermans gezicht was verwrongen en beefde, en zijn ogen leken groter en donkerder dan gewoonlijk. ‘Alsjeblieft...’ zei hij nog eens. ‘Ik moet met je praten. Ik zal buiten op je wachten.’ Michael zuchtte. ‘Oké,’ zei hij. Hij zette zijn geweer in elkaar, had grote moeite met de grendel en geneerde zich als gewoonlijk, omdat het zo moeilijk voor hem was. God, dacht hij, terwijl hij voelde hoe zijn vettige handen langs de dik ingevette onderdelen afgleden, ik kan een toneelstuk in elkaar zetten, een discussie houden over de betekenis van Thomas Mann, maar de eerste de beste boerenkinkel kan dit met zijn ogen dicht beter dan ik... Hij hing zijn geweer op en ging naar buiten, en veegde ondertussen het vet van zijn handen. Ackerman stond aan de overkant van de compagniesstraat in het donker, een kleine tengere gedaante, afgetekend tegen het licht van een verre lamp. Ackerman wenkte hem als gold het een samenzwering, en Michael liep langzaam op hem af terwijl hij dacht: de halvegaren moeten mij natuurlijk hebben... ‘Lees dit ’s,’ zei Noah zodra Michael dicht genoeg bij hem was. Hij duwde Michael twee papieren in de hand. Michael keerde zich om, om het licht beter op de papieren te laten vallen. Hij spande zijn ogen in en las het eerste briefje, dat Noah op het bord had geprikt en dat hij nog niet gelezen had en toen het antwoord met de tien handtekeningen. Michael schudde zijn hoofd en las beide briefjes nogmaals nauwkeurig. ‘Wat betekent dat in godsnaam?’ vroeg hij geprikkeld. ‘Ik wil dat je optreedt als mijn secondant,’ zei Noah. Zijn stem klonk dof en laag, maar desondanks had Michael moeite zijn lachen in te houden om dat melodramatische verzoek. ‘Secondant?’ vroeg hij, omdat hij zijn oren niet geloven kon. ‘Ja,’ zei Noah. ‘Ik ga met die lui vechten. En ik vertrouw mezelf niet genoeg om het zelf in orde te maken. Ik zou driftig worden en de boel bederven. Ik wil dat alles absoluut correct gaat.’ Michael sperde zijn ogen open. Je kon je veel van de dingen die er met je konden gebeuren voordat je in het leger kwam bedenken, maar zoiets nooit. ‘Je bent stapel,’ zei hij, ‘dit is maar een geintje.’ 4

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 4

17-02-15 11:52 media groep


‘Best mogelijk,’ zei Noah rustig, ‘maar ik ben niet van die geintjes gediend.’ ‘Waarom heb je mij daarvoor uitgezocht?’ vroeg Michael. Noah haalde diep adem en Michael kon horen hoe hij de lucht opsnoof met een fluitend geluid. Hij zag er stram en erg knap uit op een onbehouwen, archaïsche, tragische manier in de licht- en schaduwvlekken van de lamp aan de overkant van de straat. ‘Jij bent de enige,’ zei Noah, ‘in de compagnie van wie ik dacht dat ik hem vertrouwen kon.’ Plotseling pakte hij de twee briefjes. ‘Oké,’ zei hij, ‘als je me liever niet helpt, verrek dan maar...’ ‘Een ogenblikje,’ zei Michael, die een vaag gevoel had dat hij er iets op verzinnen moest, dat deze flauwe maar meedogenloze grap niet tot de uiterste consequenties zou worden doorgevoerd. ‘Ik heb niet gezegd dat ik je niet wil helpen.’ ‘Oké dan,’ zei Noah nors. ‘Ga dan naar binnen en tref een regeling.’ ‘Wat voor regeling?’ ‘Ze zijn met z’n tienen. Wat wou je van me? Moet ik soms op één avond tegen alle tien tegelijk vechten? Ik moet speling hebben. Zorg dat je erachter komt wie het eerst met me wil vechten, wie dan, enzovoort. Het kan mij niet schelen in welke volgorde.’ Michael nam de velletjes papier zwijgend uit Noahs handen en keek naar alle namen op de lijst. Heel langzaam begon hij te begrijpen wat ze betekenden. ‘Je weet,’ zei hij, ‘dat dit de grootste tien kerels van de compagnie zijn.’ ‘Dat weet ik.’ ‘Geen een weegt er minder dan tachtig kilo.’ ‘Weet ik.’ ‘Hoeveel weeg jij?’ ‘Zestig.’ ‘Ze vermoorden je.’ ‘Ik heb je niet om advies gevraagd,’ zei Noah koel. ‘Ik heb je gevraagd een regeling te treffen. Meer niet. Laat de rest maar aan mij over.’ ‘Ik denk niet dat de kapitein het zal toestaan,’ zei Michael. ‘Die staat het heus wel toe,’ zei Noah. ‘Die klootzak zal het niet verhinderen. Maak je daar geen zorgen over.’ Michael haalde zijn schouders op. ‘Wat moet ik voor je in orde maken?’ vroeg hij. ‘Ik kan het zo inrichten dat er met handschoenen gebokst wordt en ronden van twee minuten en een scheidsrechter en...’ ‘Ik heb niks te maken met ronden van twee minuten of scheidsrechters,’ zei Noah. ‘Wanneer een van tweeën niet meer op kan staan, is het afgelopen.’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

5

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 5

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Michael haalde nogmaals zijn schouders op. ‘En de handschoenen dan?’ ‘Geen handschoenen. Met de blote vuist. Nog iets?’ ‘Nee,’ zei Michael, ‘meer niet.’ ‘Dank je,’ zei Noah, ‘je laat ’t me wel horen als ’t zover is.’ Zonder Michael gedag te zeggen liep hij met stijve passen door de compagniesstraat. Michael keek hem na en zag de schimmige rechte rug in het duister verdwijnen. Toen schudde hij zijn hoofd en liep langzaam naar de deur van de barak om de eerste man op de lijst te zoeken: Peter Donnelly, een meter vijfentachtig, gewicht achtentachtig kilo, die zwaargewichtbokser geweest was in de Golden Gloves in Miami in 1941 en pas in de voorlaatste ronde verloren had.

12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

Donnelly sloeg Noah neer. Noah stond op en maakte een sprong in de lucht, om bij Donnelly’s gezicht te kunnen komen. Donnelly begon uit zijn neus te bloeden en zoog het bloed aan zijn mondhoek op, met een blik van verrassing en woede die de uitdrukking van beroepsbokser, waarmee hij tot nu toe gevochten had, verving. Hij pakte Noah met één hand beet zonder te letten op de hagelbui van vuistslagen in zijn gezicht die Noah hem toediende en trok hem naar zich toe. Hij gaf hem een korte, keiharde directe en de mannen, die er zwijgend omheen stonden, slaakten allen een ‘ah’. Terwijl Noah neerging, haalde Donnelly weer uit en toen bleef Noah aan zijn voeten liggen op het gras. ‘Ik denk,’ zei Michael, naar voren stappend, ‘dat het nu wel genoeg is...’ ‘Donder op jij,’ zei Noah, met moeite de woorden eruit brengend, en hij richtte zich op, met beide handen op de grond steunend. Terwijl zijn rechteroogkas zich met bloed vulde, stond hij waggelend voor Donnelly. Donnelly drong op en gaf hem een directe, zoals iemand een honkbal wegslingert. Toen was er weer dat geluid toen Noah de slag op zijn mond incasseerde, en de toekijkende mannen riepen weer ‘ah’. Noah wankelde achterover en viel tegen hen aan, tegen de harde ringmuur van mannen die zonder een spier op hun gezicht te vertrekken bleven kijken. Toen gleed hij op de grond en bleef stilliggen. Michael ging naar hem toe en knielde bij hem neer. Noahs ogen waren dicht en hij ademde rustig. ‘Oké,’ zei Michael die opkeek naar Donnelly. ‘Hoera voor jou, jij hebt gewonnen.’ Hij legde Noah op zijn rug en Noah opende zijn ogen, maar er was geen bewustzijn in te ontdekken terwijl ze gedachteloos naar de avondhemel staarden. De kring van toeschouwers ging rustig uiteen en de mannen maakten zich uit de voeten. 6

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 6

17-02-15 11:52 media groep


‘Wat zeg je me daarvan?’ hoorde Michael Donnelly zeggen toen hij zijn hand onder Noahs oksel stak en hem op de been hielp. ‘Wat zeg je me daarvan? Dat rotjong heeft me een bloedneus geslagen.’

1 2 3 4

Michael stond bij het raam van de latrine een sigaret te roken en keek naar Noah, die over de zinken wasbak gebogen stond en zijn gezicht met koud water waste. Noah stond in zijn blote bovenlijf en er waren grote opgezwollen plekken op zijn huid. Noah stak zijn hoofd op. Zijn rechteroog was nu helemaal dicht en het bloed stroomde nog steeds uit zijn mond. Hij spuwde, en er kwamen twee tanden uit met een rode klonter. Noah keek niet naar zijn tanden in de wasbak. Hij droogde zijn gezicht af met een peinzende uitdrukking, en er kwamen overal bloed­ plekken op de handdoek. ‘Zo,’ zei Michael, ‘dat is wel voldoende, me dunkt. De rest zou ik maar opgeven...’ ‘Wie is de volgende op de lijst?’ ‘Luister nou naar mij,’ zei Michael, ‘je brengt het er niet levend af.’ ‘De volgende is Wright,’ zei Noah vlak. ‘Zeg tegen hem, dat ik over drie avonden klaar voor hem ben.’ Zonder te wachten tot Michael iets kon zeggen, trok Noah de handdoek om zijn blote schouders en ging de deur van het waslokaal uit. Michael keek hem na, haalde zijn schouders op, gooide zijn sigaret weg en liep de zachte avondlucht in. Hij ging niet naar de barak omdat hij Ackerman diezelfde avond niet meer wou zien.

5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

Wright was de grootste kerel van de compagnie. Noah probeerde niet hem te ontlopen. Hij stond recht overeind in een strenge, orthodoxe bokshouding, en schoot bliksemsnel tussen de langzame, als dorsvlegels rondslaande handen door, en haalde Wrights gezicht open en bracht hem aan het steunen, toen hij een rechtse op zijn maag plaatste. Onbegrijpelijk, dacht Michael, terwijl hij Noah met jaloerse bewondering gadesloeg, hij kan waarachtig boksen, waar zou hij dat geleerd hebben? ‘In z’n buik,’ riep Rickett van zijn plaats in de binnenste cirkel van de ring, ‘op z’n buik, ztuk ongeluk!’ Een ogenblik daarna was alles afgelopen, want Wright haalde zijdelings uit en gaf hem met het volle gewicht van zijn lichaam erachter een verpletterende rechtse. De knoestige vuist, die wel een voorhamer leek, kwam met een smak in Noahs zij terecht. Noah tuimelde dwars door de open ruimte en viel op zijn handen en

27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

7

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 7

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9

knieën neer met zijn gezicht omlaag, terwijl zijn tong slap uit zijn mond hing en hij naar adem snakte. De mannen die het gevecht gadesloegen, bleven zwijgend toekijken. ‘Nou?’ zei Wright strijdvaardig, boven Noah staand. ‘Nou?’ ‘Ga heen,’ zei Michael, ‘je bent een prachtkerel.’ Noah begon weer adem te scheppen en de lucht baande zich in schorre piepgeluiden een weg door zijn keel. Wright raakte Noah minachtend aan met de punt van zijn voet en keerde zich om. ‘Van wie krijg ik een biertje?’ zei hij onder het weggaan.

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

De dokter keek naar de röntgenfoto en zei dat twee ribben gebroken waren. Hij beplakte Noahs borst met hechtpleister, legde er een verband om en zei dat Noah stil moest blijven liggen in het bed van het hospitaal. ‘Hou je er nu mee op?’ zei Michael, terwijl hij aan Noahs bed in de ziekenzaal stond. ‘De dokter zegt dat het drie weken zal duren,’ zei Noah, terwijl de woorden moeizaam over zijn bleke lippen kwamen. ‘Regel tegen die tijd de volgende.’ ‘Je bent krankzinnig,’ zei Michael, ‘dat doe ik niet.’ ‘Hou die verrekte reprimandes maar ergens anders,’ fluisterde Noah. ‘Als jij het niet wilt, kan je ermee ophouden. Dan doe ik het zelf.’ ‘Wat is eigenlijk je bedoeling?’ vroeg Michael. ‘Wat wil je eigenlijk bewijzen?’ Noah zei niets. Hij keek verbeten en met holle ogen naar de man aan de overkant van de ziekenzaal met een gebroken been die twee dagen geleden van een legertruck gevallen was. ‘Wat wil je bewijzen?’ schreeuwde Michael. ‘Niets,’ zei Noah. ‘Ik ben dol op vechten. Verder nog iets?’ ‘Nee,’ zei Michael. ‘Helemaal niets.’ Hij ging naar buiten.

31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

‘Kapitein,’ zei Michael, ‘het gaat over soldaat Ackerman.’ Colclough zat stijf rechtop terwijl het laagje vet onder zijn kin over zijn nauwe boord hing, zodat het net leek of hij langzaam gewurgd werd. ‘Ja,’ zei Colclough. ‘Wat is er met soldaat Ackerman?’ ‘Misschien hebt u iets gehoord van het... eh... geschil dat soldaat ­Acker­man heeft met tien manschappen van de compagnie.’ Colcloughs mond vertrok zich even tot een geamuseerde grijns. ‘Daar heb ik iets van gehoord,’ zei hij. ‘Ik geloof dat soldaat Ackerman op het ogenblik niet ten volle aan8

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 8

17-02-15 11:52 media groep


sprakelijk gesteld kan worden voor zijn handelingen,’ zei Michael. ‘Hij heeft alle kans zeer ernstig letsel op te lopen. Blijvend letsel. En ik dacht, als u het tenminste met me eens bent, dat het een goed idee zou zijn als er iets op verzonnen werd om hem niet verder te laten vechten...’ Colclough stak zijn vinger in zijn neus. Hij peuterde langzaam aan iets wat daar zat, haalde toen zijn vinger eruit en bekeek met aandacht wat er op zijn vinger zat. ‘In een leger, Whitacre,’ zei hij op de strakke, ernstige toon die hij afgeluisterd moest hebben van de predikanten bij alle begrafenissen in Joplin, ‘is een zekere mate van wrijving tussen de manschappen onvermijdelijk. Ik geloof dat de gezondste manier om die wrijving op te heffen eerlijke en openlijke strijd is. Deze mannen, Whitacre, zullen later aan heel wat ergere dingen blootgesteld worden dan vuistslagen, heel wat erger. Kogels en granaten, Whitacre,’ zei hij plechtstatig en hij scheen behagen te scheppen in het idee. ‘Kogels en granaten. Het zou vanuit een militair standpunt verkeerd zijn hen te verbieden hun geschillen nu op deze wijze te slechten, heel onmilitair. Het is ook mijn beleid, Whitacre, de manschappen in mijn compagnie zo veel mogelijk de vrije hand te laten bij het regelen van hun particuliere aangelegenheden en ik zou er niet over piekeren tussenbeide te komen.’ ‘Ja, kapitein,’ zei Michael. ‘Dank u, kapitein.’ Hij salueerde en ging weg. Terwijl hij langzaam door de compagniesstraat liep, kwam hij plotseling tot een besluit. Hij kon hier op deze manier niet blijven. Hij zou solliciteren naar de opleidingsschool voor officieren. Toen hij voor de eerste keer bij het leger gekomen was, had hij het besluit genomen gewoon rekruut te blijven. Eerst had hij gedacht dat hij wat te oud was om te kunnen concurreren met de twintigjarige atleten die het merendeel uitmaakten van de klassen met aspirant-officieren. En zijn hersens waren te vastgeroest om gemakkelijk nieuwe leerstof op te kunnen nemen. En een motief dat dieper ging, was geweest dat hij opgezien had tegen een positie waarin de levens van andere mensen, van zo veel andere mensen, van zijn oordeel en uitspraak zouden afhangen. Hij had nooit enig talent in zich ontdekt om militaire bevelen uit te delen. De oorlog met al zijn duizenden nietige, dodelijke bijzonderheden leek hem, zelfs na al die maanden van training, een onoplosbare, dodelijke puzzel. Het was niet erg om aan die puzzel mee te doen als een on­ opvallen­de eenling en op bevel van iemand anders. Maar om erop te zwoegen op eigen initiatief... om er veertig man op af te sturen, terwijl elke vergissing in veertig graven zou kunnen resulteren... maar nu restte hem geen andere keus. Als het leger van oordeel was dat twee-

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

9

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 9

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7

honderdvijftig mensenlevens aan mannen als Colclough konden worden toevertrouwd, dan moest geen mens zich ook laten weerhouden door overdreven fijngevoeligheid of zelfonderschatting, bescheidenheid of vrees voor verantwoordelijkheid. Morgen, dacht Michael, zal ik het formulier invullen en het op het compagniesbureau inleveren. En in mijn compagnie, dacht hij grimmig, zal er geen Ackerman zijn die met gebroken ribben naar het hospitaal moet...

8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

Vijf weken later was Noah weer terug in het hospitaal. Er waren nog twee tanden uit zijn mond geslagen en zijn neus was verbrijzeld. De tandarts maakte een brug voor hem zodat hij kon eten en de chirurg haalde bij elk bezoek weer een paar splintertjes uit zijn neus. Langzamerhand wist Michael niet meer wat hij tegen Noah moest zeggen. Hij kwam op de ziekenzaal en zat aan het voeteneinde van Noahs bed en beiden vermeden zij het elkaar aan te kijken en waren ze blij wanneer de ziekenoppasser rondging en riep: ‘Alle bezoekers vertrekken.’ Noah had zich nu door de eerste vijf namen heen gebokst en zijn gezicht was scheef en geschonden, en een oor was blijvend misvormd en een platte, gerimpelde bloemkool geworden. Zijn rechterwenkbrauw was gespleten en er liep een wit litteken dwars overheen, waardoor de gespleten wenkbrauw aan die kant van zijn gezicht een woeste, vragende uitdrukking had. De totale aanblik van zijn gezicht, met de starre, woeste ogen erin, was uitermate verontrustend. Na de achtste match kwam Noah weer in het hospitaal terecht. Hij had een slag tegen zijn strot gekregen. De spieren waren daar tijdelijk verlamd en zijn strottenhoofd was beschadigd. Twee dagen lang was de dokter van oordeel dat hij nooit meer zou kunnen spreken. ‘Soldaat,’ had de dokter, over hem heen gebogen, gezegd, met een verwonderde uitdrukking op zijn simpele studentikoze gezicht, ‘ik weet niet wat je van plan bent, maar wat het ook is, ik geloof niet dat het al die ellende waard is. Ik moet je waarschuwen dat het onmogelijk is het hele leger van de Verenigde Staten in je eentje op z’n gezicht te slaan...’ Hij boog zich nog verder voorover en keek bezorgd naar Noah. ‘Kan je iets zeggen?’ Noahs mond werkte een hele tijd zonder dat hij geluid voortbracht. Toen ontsnapte er een schor, krakend, zwak geluidje aan zijn gezwollen lippen. De dokter boog zich nog dieper voorover. ‘Wat zei je daar?’ vroeg hij. ‘Ga liever de boer op met je pillen, dokkie,’ zei Noah, ‘en laat mij met rust.’ 10

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 10

17-02-15 11:52 media groep


De dokter kreeg een kleur. Het was een geschikte jongen, maar hij was er niet aan gewend zo toegesproken te worden nu hij kapitein was. Hij ging weer rechtop staan. ‘Het doet me genoegen,’ zei hij af­gemeten, ‘dat je weer in het bezit van je spraakvermogen bent gekomen.’ Hij maakte rechtsomkeert en liep plechtstatig de ziekenzaal uit. Fein, de andere Jood in de compagnie, kwam hem ook opzoeken. Hij ging bedremmeld naast Noahs bed staan en draaide zijn muts in zijn grote handen. ‘Moet je ’s horen, maat,’ zei hij, ‘ik wou me er niet mee bemoeien, maar ’t is nou welletjes. Je pakt het zaakje helemaal verkeerd an. Je kan d’r niet op los blijven slaan elke keer dat je iemand vuile Jood hoort zeggen...’ ‘Waarom niet?’ vroeg Noah met een pijnlijke grijns op zijn gezicht. ‘Omdat het niet praktisch is,’ zei Fein. ‘Daarom niet. Ten eerste ben je niet groot genoeg. Ten tweede, al was je zo groot als een huis en al had je een rechterhand als Joe Louis, dan zou het je nog niet helpen. Er is een zeker aantal mensen op deze wereld die automatisch vuile Jood zeggen of rotjood, en wat jij of ik of een andere Jood ook doet, het zal ze niet anders maken. En op deze manier maak je bovendien dat de andere lui in de hele tent denken dat alle Joden getikt zijn. Moet je ’s horen, ze zijn zo kwaad nog niet, de meesten. Ze lijken heel wat erger dan ze zijn, als je tenminste op hun grote bek afgaat, maar ze weten doodeenvoudig niet beter. Eerst vonden ze het beroerd voor je, maar na al die verdomde kloppartijen beginnen ze nu te denken dat Joden zoiets zijn als wilde beesten. Ze kijken míj nu ook al met schele ogen aan...’ ‘Goed zo,’ zei Noah hees, ‘heerlijk.’ ‘Luister nou naar me,’ zei Fein geduldig, ‘ik ben ouder dan jij en ik ben een vreedzaam man. Ik zal Duitsers doodschieten als ze dat van me verlangen, maar ik wil in vrede leven met de jongens om me heen in het leger. De beste uitrusting die een Jood eropna kan houden, is een oost­ indisch doof oor. Wanneer er een paar van die rotzakken een grote bek opzetten over de Joden, draai je hun dat oor toe, het oostindisch dove... Als je hun laat leven, laten ze jou misschien ook leven. En moet je ’s luisteren, de oorlog duurt niet eeuwig, en dan kan je kiezen met wie je omgaat. Op ’t ogenblik zegt de regering dat je met die misselijke ­Ku-Kluxers moet leren leven. Oké, wat wou jij d’r tegen doen? Nee jong, als alle Joden waren zoals jij, dan hadden ze ons 2000 jaar geleden al uitgeroeid...’ ‘Goed,’ zei Noah. ‘Och,’ zei Fein schamper, ‘misschien hebben ze gelijk, misschien ben

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

11

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 11

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

je niet goed snik. Ik zal je wat vertellen, ik weeg negentig kilo en d’r is d’r geen een in de compagnie of ik kan hem op z’n falie geven met één hand, maar je hebt me nog nooit zien vechten, hè? Ik heb nog met niemand gevochten sinds ik mijn uniform aangetrokken heb. Ik ben een praktisch mens!’ Noah zuchtte. ‘De patiënt is vermoeid, Fein,’ zei hij. ‘Zijn toestand maakt het hem onmogelijk te luisteren naar het advies van praktische mensen.’ Fein keek hem peinzend aan, het probleem bleef hem hopeloos dwars zitten. ‘Wat ik me afvraag,’ zei hij, ‘is wat wil je eigenlijk, wat wil je in godsnaam?’ Noah trok een pijnlijke grimas. ‘Ik wil dat iedere Jood,’ zei hij, ‘behandeld wordt alsof hij negentig kilo weegt.’ ‘Dat is niet praktisch,’ zei Fein. ‘Och, wat kan het mij ook verdommen, jij wilt vechten, vecht dan maar. Ik zal je wat vertellen, ik ken die kinkels uit Georgia. Ik heb het gevoel dat ik die kinkels uit Georgia, die geen schoenen aan hun poten hadden tot ze ze van de foerier kregen, beter begrijp dan jou.’ Hij zette zijn kwartiermuts op met een gebaar alsof hiermee het laatste woord over dit onderwerp gezegd was. ‘Die kleine prutsers,’ zei hij, ‘vormen een slag mensen op zichzelf. Ik kan daar geen touw aan vastknopen.’ En hij ging naar buiten, terwijl je aan elke lijn van zijn enorme schouders, dikke nek en kogelvormige hoofd zijn absolute afkeuring kon zien van de beurs geslagen jongen op het bed die door de een of andere gril of scherts van noodlot, bevolkingsregister en legeradministratie aan hem verbonden was.

27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

Het was het laatste gevecht, en als hij nu maar bleef liggen was alles afgelopen. Hij loerde bloeddorstig van de grond op naar Brailsford, die boven hem stond in zijn broek en hemd. Brailsford scheen heen en weer te dansen tegen de witte ring van gezichten en de grauwe lucht. Dit was de tweede keer dat Brailsford hem neergeslagen had. Maar hij had Brailsfords ene oog dichtgeslagen en hij had van pijn geschreeuwd toen hij hem in zijn maag raakte. Als hij down bleef, als hij nu alleen maar bleef waar hij was, op één knie, en zijn hoofd schudde om het wat te luchten, nog vijf seconden lang, was alles afgelopen. Dan zou hij ze alle tien achter de rug hebben en ook de gebroken botten, de lange dagen in het hospitaal, het nerveuze overgeven op de dagen waarop de gevechten vastgesteld waren, het doffe weeë gesuis van het bloed in zijn oren als hij weer op moest staan en zich moest verdedigen tegen de aanstor12

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 12

17-02-15 11:52 media groep


mende, trotse, door haat vertrokken gezichten en de timmerende vuisten. Nog vijf seconden en de beproeving zou voorbij zijn. Dan was hij van alles af. Wat hij zich voorgenomen had te bewijzen – en dat was nu vaag en twijfelachtig – zou dan gedemonstreerd zijn. Ze zouden gedwongen zijn te erkennen dat hij hun de baas was geweest. Negen nederlagen en één keer niet opkomen zou niet genoeg geweest zijn. De geest won alleen wanneer hij de lijdensweg tot het eind toe bewandelde. Zelfs deze onwetende, brute mannen zouden nu beseffen, als hij met hen marcheerde, eerst over de wegen in Florida en later langs de wegen die onder vuur lagen, dat hij een demonstratie gegeven had van wilskracht en moed waartoe slechts de besten onder hen in staat geweest zouden zijn... Alles wat hem te doen stond was op één knie te blijven zitten. Hij stond op. Hij zette zich schrap en wachtte Brailsford af. Langzaam begon hij Brailsfords gezicht scherper te onderscheiden. Het was wit en zat nu vol rode vlekken, en het was erg zenuwachtig. Noah liep over het gras en trof het witte gezicht, hard, en Brailsford ging neer. Noah stond suf te kijken naar de achterovergeslagen gestalte aan zijn voeten. Brailsford hijgde zwaar en zijn handen plukten aan het gras. ‘Sta op, laffe klootzak,’ riep een stem uit de toeschouwers. Noah keek op. Het was voor het eerst dat iemand anders dan hijzelf op deze plek uitgescholden was. Brailsford krabbelde overeind. Hij was dik en niet in vorm omdat hij de compagniesschrijver was en altijd kans zag lijn te trekken. Zijn adem stokte in zijn keel. Terwijl Noah naderde, kwam er een uitdrukking van ontzetting op zijn gezicht. Hij zwaaide met zijn handen voor zich heen. ‘Nee, nee...’ zei hij smekend. Noah bleef staan en keek hem wezenloos aan. Hij schudde zijn hoofd en strompelde op hem af. Beide mannen haalden tegelijkertijd uit en Noah ging weer neer. Brailsford was een grote kerel en de slag was boven aan Noahs slaap terechtgekomen. Heel bedachtzaam haalde Noah, met zijn benen in de knoop onder hem, diep adem. Hij keek op naar Brailsford. De grote kerel stond boven hem, met zijn handen stijf vastgeknepen voor zich uit. Hij hijgde zwaar en hij fluisterde: ‘Alsjeblieft, alsjeblieft...’ Terwijl hij met een bonzend hoofd op de grond zat, kon Noah een grijnslach niet onderdrukken, omdat hij wist wat Brailsford bedoelde. Hij deed een beroep op Noah om te blijven zitten. ‘Wel verdomde boerenkaffer, akelig stuk stront,’ zei Noah, elk woord

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

13

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 13

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

duidelijk uitsprekend. ‘Nou sla ik je knock-out.’ Hij stond op en grinnik­ te toen hij de golf van angst in Brailsfords ogen zag terwijl hij toesloeg. Brailsford hing zwaar op hem, hield hem in de klem en haalde uit met groot vertoon van vechtlust. Maar de slagen kwamen zacht aan, onbeheerst, en Noah voelde ze niet. Gekneld in de plakkerige omarming van de dikke kerel rook Noah het zweet dat van zijn huid afdroop en wist hij dat hij Brailsford verslagen had, uitsluitend en alleen door op te staan. Hierna was het slechts een kwestie van tijd. De moed was Brailsford in de schoenen gezonken. Noah dook weg en beukte op Brailsfords middel. De slag kwam aan en Noah kon goed voelen hoe zacht de buik van de schrijver was toen zijn vuist erin belandde. Brailsford liet zijn handen langs zijn zij hangen en stond daar maar, lichtelijk waggelend, terwijl zijn doffe ogen een beroep deden op Noahs medelijden. Noah glunderde. ‘Daar komt-ie, korporaal,’ zei hij, en hij gaf hem een opdoffer in zijn doodsbleke, bloedende gezicht. Brailsford bleef daar maar staan kijken. Hij wou niet vallen en hij wou niet vechten en Noah stond alleen maar op de ballen van zijn voeten en plaatste rechtse en linkse hoeken op zijn gezicht, dat steeds kapotter raakte. ‘Hier dan,’ zei hij, met het gewicht van zijn schouder en zijn hele lichaam achter de meedogenloze, felle slag. Hij werd gaandeweg sterker. ‘En daar. En daar.’ Hij voelde de elektrische levenskracht van zijn armen in zijn vuisten stromen. Al zijn vijanden, alle mannen die zijn geld gestolen hadden, hem onder het marcheren uitgescholden, zijn vrouw weg­ gejaagd hadden, stonden daar uit het veld geslagen, bloedend voor hem. Iedere keer, dat hij Brailsfords starende, gekwelde gezicht raakte, spatte het bloed van zijn knokkels. ‘Val niet om, korporaal,’ zei Noah, ‘val nog niet, val alsjeblieft nog niet,’ en hij sloeg er steeds harder op los, terwijl zijn vuisten een geluid maakten als hamers waar een natte doek om gewikkeld was. En toen hij merkte dat Brailsford eindelijk begon te zwaaien, probeerde hij hem met één hand lang genoeg vast te houden om hem nog tweemaal, driemaal, tienmaal te kunnen slaan, en toen hij die glibberige bloederige smeerboel niet langer tegen kon houden, snikte hij. Brailsford gleed op de grond. Noah keerde zich tot de toeschouwers. Hij liet zijn handen zakken. Niemand durfde hem aan te kijken. ‘Ziezo,’ zei hij luid. ‘Het is afgelopen.’ Maar ze zeiden niets. Als op een afgesproken teken draaiden ze zich om en begonnen weg te lopen. Noah bleef de weglopende gedaanten nakijken, die zich oplosten in het schemerduister tussen de barakmuren. 14

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 14

17-02-15 11:52 media groep


Brailsford lag nog waar hij gevallen was. Niemand was bij hem gebleven om hem te helpen. Michael raakte Noah aan en zei: ‘Laten we nu op het Duitse leger wachten.’ Noah schudde de vriendschappelijke hand af. ‘Ze zijn allemaal weggelopen,’ zei hij. ‘De rotzakken zijn gewoon weggelopen.’ Hij keek op Brailsford neer. De schrijver was bijgekomen, al lag hij nog met zijn gezicht voorover op het gras. Hij huilde. Langzaam en moeizaam bracht hij een hand naar zijn ogen. Noah ging naar hem toe en knielde bij hem neer. ‘Niet aan je ogen komen,’ beval hij, ‘zo wrijf je er zand in.’ Hij begon Brailsford overeind te sjorren en Michael hielp hem. Ze moesten de schrijver de hele weg naar de barak steunen en ze moesten zijn gezicht afwassen en de gekneusde plekken uitwassen, want Brailsford deed niets anders dan voor de spiegel staan met zijn handen langs zijn zij, hulpeloos huilend.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17

[...]

18 19

Noah bevindt zich op een infanterielandingsvaartuig van de marine van de Verenigde Staten voor de kust van Normandië.

20 21 22

Voor Noah verstreken de uren in een lang, koud, grauw waas, en veel later, telkens als hij probeerde zich te herinneren hoe hij zich gevoeld had onder het hulpeloze slingeren van de boot, de dekken glibberig van het bloed en het zeewater, terwijl de granaten links en rechts om hem insloegen, kon hij zich alleen maar afzonderlijke, onbeduidende indrukken te binnen brengen – de mop van Burnecker, luitenant Green, voorovergebogen en met een griezelige uitdrukking van walging op zijn gezicht een helm ophoudend voor een gewonde die moest overgeven, het gezicht van de luitenant-ter-zee, die het commando had over het landingsvaartuig, toen hij over de reling hing om na te gaan hoeveel schade er aangericht was, rood, kwaad, beteuterd, als een honkbalspeler die de dupe is geworden van een kippige scheidsrechter; Donnelly’s gezicht, toen zijn hoofd verbonden was, en de gewone, brute trekken verdwenen waren en dat er nu rustig en vredig uitzag in zijn bewusteloosheid, als een non in de film – herinnerde Noah zich deze dingen en herinnerde hij zich dat hij tien keer per uur nagegaan had of de zakjes met de dynamietladingen nog droog waren en telkens weer gekeken had of de pal van zijn geweer nog op veilig stond, en het dan twee minuten

23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

15

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 15

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

later weer vergeten was en er weer naar keek... De angst kwam in golven op en op die momenten kon hij slechts tegen de reling aan kruipen, hulpeloos, met zijn lippen dicht op elkaar, nergens aan denkend. Dan waren er weer perioden waarin hij er zich helemaal boven verheven kon voelen, alsof het hém niet overkwam, alsof dit hem nooit kon overkomen, en omdat het niet gebeuren kon hem ook niets overkomen kon, en als hem niets overkomen kon er ook geen enkele reden was om bang te zijn. Eenmaal haalde hij zijn portefeuille uit zijn binnenzak en tuurde lang naar de foto van Hope, met een glimlach op haar lippen en een dikke baby op de arm, de baby met zijn mond wagenwijd open, omdat hij gaapte. In de perioden dat hij niet bang was schenen zijn hersenen te functio­ neren zonder bewuste aanwijzingen van hem, alsof dat deel van hem genoeg had van de alledaagse aangelegenheden en herinneringen ophaalde, zoals een schooljongen die zich verveelt in de schoolbanken en op een dag in juni zit te dromen terwijl buiten de zon schijnt en de insecten dommelig over de banken zoemen... Kapitein Colcloughs toespraak op de verzamelplaats bij Southampton een week geleden (was het pas een week?, in de zoetgeurende meibossen, met drie flinke maaltijden per dag en het vat bier in de recreatietent, en de bloesems boven de tanks en de kanonnen en de bios tweemaal per dag, Madame Curie, Greer Garson als een keurige dame gekleed op zoek naar radium, Betty Grables blote benen – God weet wat dat betekende voor het moreel van de infanterie – flikkerend op het witte doek, dat flapte bij elk windzuchtje in de tent – kon dat, pas een week geleden?)... ‘Nu is het d’r op of d’r onder, mannen...’ (Kapitein Colclough gebruikte het woord ‘mannen’ wel twintigmaal in zijn toespraak.) ‘Jullie zijn even goed getraind als de beste soldaten ter wereld. Wanneer jullie dat strand op gaan, zijn jullie beter uitgerust, beter getraind, beter voorbereid dan de gluiperige schoften met wie je daar slaags zal raken. Alle voordelen zullen aan jullie kant zijn. Het gaat er nu maar om wie het meeste fut in zijn donder heeft, jullie of zij. Mannen, jullie gaan daarop af en jullie zullen de moffen naar de andere wereld helpen. Dat is alles waaraan je vanaf dit moment moet denken: hoe je die schoften naar de andere wereld helpt. Sommigen van jullie zullen er ook niet zonder kleerscheuren afkomen, Mannen, sommigen van jullie zullen sneuvelen. Ik ben niet van plan jullie wat op de mouw te spelden of er doekjes om te winden. Misschien sneuvelen er wel heel wat...’ Hij sprak langzaam en met kennelijke voldoening. ‘Daarvoor zijn jullie in het leger, mannen, daarvoor zijn jullie hier, daarvoor worden jullie op het strand gezet. Als jullie nog niet ver16

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 16

17-02-15 11:52 media groep


trouwd zijn met dat idee, zorg dan dat je er nu mee vertrouwd raakt. Ik ben niet van plan het op te sieren met vaderlandslievende woorden. Sommigen van jullie zullen het leven erbij moeten laten, maar jullie zullen een hoop Duitsers van kant maken. Als iemand...’ en hier vond hij Noah en staarde hem aan met een cynische blik, ‘als iemand hier denkt dat hij er met de pet naar kan gooien of zich aan zijn plicht kan onttrekken om zijn huid te redden, moet hij vooral niet vergeten dat ik in de buurt ben en dat ik ervoor zal zorgen dat iedereen zijn bijdrage levert. Deze compagnie moet de beste zijn van de hele divisie. Dat heb ik bij mezelf uitgemaakt, mannen. Wanneer deze veldslag afgelopen is hoop ik tot majoor bevorderd te worden. En jullie moeten me die promotie bezorgen, mannen. Ik heb voor jullie gewerkt en nu zullen jullie voor mij werken. Ik heb zo’n idee dat de dikzakken bij Speciale Diensten en Moreel in Washington niet bepaald ingenomen zullen zijn met deze toespraak. Ze kunnen de pest krijgen. Ze hebben hun kans gehad met jullie en ik heb ze hun gang laten gaan. Ze hebben jullie volgestopt met hun verrekte pamfletten en nobele gevoelens en pingpongballen, en ik heb me gewoon koest gehouden en ze de lol gegund. Ik heb ze jullie laten vertroetelen en speentjes laten geven en jullie bipsen met talkpoeder laten inwrijven en jullie wijs laten maken dat jullie allemaal het eeuwige leven hebben en dat het leger voor jullie zal zorgen als een moeder. Maar nou is ’t afgelopen met ze en hebben jullie alleen maar naar mij te luisteren. En dit is jullie enige en keiharde waarheid van nu af aan: deze compagnie moet meer moffen doodmaken dan welke andere compagnie ook in de divisie en op 4 juli moet ik majoor zijn, al zou dat betekenen dat wij hogere verliezen zullen lijden dan wie ook. De enige raad die ik jullie kan geven is: zoek de kapelaan op, jongens, jullie zijn niet in Europa gekomen om de monumenten te bekijken. Sergeant, laat de compagnie inrukken.’ ‘Compagnie... geeft... ácht! Ingerukt... Márs!’ Kapitein Colclough had zich de hele dag niet vertoond. Misschien was hij benedendeks en prepareerde hij een nieuwe toespraak om hun aankomst in Frankrijk te markeren, misschien was hij wel dood. En luitenant Green, die nog nooit in zijn leven een toespraak had gehouden, goot sulfanilamide in wonden en dekte de doden toe en grinnikte tegen de levenden en hielp hen herinneren de lopen van hun geweren te beschutten tegen het water dat over de reling spatte. Om vier uur dertig ’s middags kreeg de luitenant-ter-zee de motoren eindelijk aan de gang, zoals luitenant Green had beloofd, en vijftien minu­ten later gleed het infanterielandingsvaartuig op het strand. Het

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

17

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 17

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

strand zag er bedrijvig en veilig uit, met honderden mannen die heen en weer renden, kisten munitie droegen, rantsoenen opstapelden, prikkeldraad oprolden, gewonden uit de vuurlinie droegen, zich voor de nacht ingroeven tussen de verkoolde wrakstukken van landingsvaartuigen en bulldozers en versplinterde stukken veldgeschut. Het geluid van de lichte vuurwapens was nu ver weg, aan de andere kant van de hoogte waar men uitzicht had op de zee. Zo nu en dan ontplofte een mijn en zo nu en dan bleef een granaat in het zand steken, maar voor het ogenblik was het strand veilig. Kapitein Colclough verscheen aan dek toen het landingsvaartuig voorzichtig zijn weg zocht in het ondiepe water bij het strand. Hij had een kaliber 45 met paarlemoeren handvat in een buitenmodel holster opzij. Het was een cadeau van zijn vrouw, had hij eens tegen iemand in de compagnie gezegd, en hij droeg de revolver met veel lef, laag op zijn dij, zoals een sheriff op de omslag van een wildwesttijdschrift. Een korporaal van de amfibiegenie wenkte het landingsvaartuig waar het landen moest op het overvolle strand. Hij zag er doodmoe uit, maar op zijn gemak, alsof hij het grootste deel van zijn leven aan de kust van Frankrijk had doorgebracht onder granaat- en mitrailleurvuur. De klep werd neergelaten aan de zijkant van het landingsvaartuig en Colclough stelde zich op om aan het hoofd van zijn compagnie aan land te gaan. Slechts één van de kleppen functioneerde, de andere was weggerukt toen de boot getroffen was. Colclough ging naar het eind van de klep. Het uiteinde lag bijna drie voet onder water op de bodem. Colclough bleef staan, zijn ene voet in de lucht. Toen trok hij zich terug op de klep. ‘Deze kant op, kapitein,’ riep de korporaal van de genie. ‘Er ligt hier een mijn,’ zei Colclough, ‘haal die mannen...’ hij wees naar de rest van het detachement geniesoldaten, die met een bulldozer bezig waren een weg door de duinen aan te leggen, ‘... hierheen en laten ze dit stuk vrijmaken van mijnen.’ ‘Er ligt daar geen mijn,’ zei de korporaal met weerzin. ‘Ik zei dat ik een mijn gezien heb, korporaal,’ schreeuwde Colclough. De luitenant-ter-zee, die het bevel voerde over het landingsvaartuig, baande zich een weg naar de klep. ‘Kapitein,’ zei hij bezorgd, ‘wilt u alsjeblieft uw mensen van boord halen? Ik moet hiervandaan. Ik heb geen zin de nacht op het strand door te brengen en mijn motoren zijn nog niet sterk genoeg om een zieke hoer van een pispot af te slepen. We komen er nooit af als we hier nog tien minuten blijven rondhangen.’ ‘Er ligt een mijn bij het eind van de klep,’ zei Colclough met nadruk. 18

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 18

17-02-15 11:52 media groep


‘Kapitein,’ zei de man van de genie, ‘drie compagnieën zijn hier precies op deze plek geland en geen mens is de lucht in gevlogen.’ ‘Ik geef je een rechtstreeks bevel,’ zei Colclough. ‘Ga erheen en laat die manschappen hier komen en in dit stuk mijnen vegen.’ ‘Goed, kapitein,’ zei de korporaal en hij haalde zijn schouders op. Hij ging naar de bulldozer langs een rij van zestien lijken die keurig in dekens naast elkaar gelegd waren. ‘Als u niet direct van deze boot af gaat,’ zei de luitenant-ter-zee, ‘verliest de marine van de Verenigde Staten een infanterielandingsvaartuig.’ ‘Luitenant,’ zei Colclough uit de hoogte, ‘bemoei u met uw eigen zaken, ik bemoei me met de mijne.’ ‘Als u er over tien minuten nog niet af bent,’ zei de luitenant, weer van de klep aflopend, ‘neem ik u en uw hele verdomde compagnie mee naar zee. Dan zult u bij de mariniers ingelijfd worden voordat u weer vaste grond onder uw voeten voelt.’ ‘Ik zal deze gehele aangelegenheid via de gebruikelijke kanalen rapporteren, luitenant,’ zei Colclough. ‘Kapitein,’ zei luitenant Green met zijn hoge stem, halverwege de klep waar de manschappen mannetje aan mannetje stonden en onzeker naar het vuile groene water keken waarop in de steek gelaten zwemvesten, lege kisten voor mitrailleurmunitie en kartonnen dozen van noodrantsoenen dobberden, ‘kapitein,’ zei luitenant Green, ‘ik wil graag vooropgaan. De korporaal zegt immers dat alles in orde is... dan kunnen de manschappen in mijn voetstappen volgen en...’ ‘Ik ben niet van plan één van mijn manschappen op dit strand te verliezen. Blijf waar je bent.’ Hij hees de revolver die zijn vrouw hem gegeven had met een toneelgebaar op. De holster, zag Noah, had onderaan een beetje franje van onbewerkt leer, zoals de holsters die bij cowboy­pakken horen die jongetjes met Kerstmis krijgen. De korporaal van de genie kwam nu over het strand terug met zijn luitenant. De luitenant was een grote kerel zonder helm. Hij had geen enkel wapen bij zich. Met zijn gebruinde, rode, zwetende gezicht en zijn reusachtige pikzwarte handen die uit de opgestroopte mouwen van zijn werkpak hingen, zag hij er niet uit als een soldaat, maar als een voorman van een ploeg wegwerkers ergens in Amerika. ‘Kom, kapitein,’ zei de luitenant van de genie, ‘kom aan wal.’ ‘Er ligt hier een mijn,’ zei Colclough. ‘Haal uw manschappen en veeg dit stuk.’ ‘Er is geen mijn,’ zei de luitenant. ‘Ik zeg dat ik een mijn gezien heb.’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

19

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 19

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

De manschappen achter de kapitein luisterden met een gevoel van onbehagen. Nu ze zo dicht bij het strand waren was het al te dol dat ze op het landingsvaartuig moesten blijven waarop ze die dag zo veel geleden hadden en dat nog steeds een aanlokkelijk mikpunt vormde terwijl het kraakte en steunde op de schuimende golven die uit de zee aan kwamen rollen. Het strand met zijn duinen en schuttersputjes en stapels materiaal zag er zo veilig, goed ingericht en vertrouwd uit als niets wat drijvend was en onder de marine ressorteerde er ooit kon uitzien. Ze stonden achter Colclough en keken naar zijn rug en haatten hem. De luitenant van de genie wou zijn mond opendoen om iets tegen kapitein Colclough te zeggen. Toen keek hij omlaag en zag de revolver met het paarlemoeren handvat aan de holster van de kapitein. Hij deed zijn mond weer dicht en glimlachte fijntjes. Toen liep hij zonder een woord te zeggen en zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken het water in, met zijn schoenen en zijn beenbeschermers nog aan, en stampte daar op en neer, tot bij de klep en eromheen, zonder te letten op de golven die tegen zijn dijen aansloegen. Hij bestreek elke centimeter strand waarover de mannen zouden kunnen lopen en liep stampend op een neer met een gezicht waarop niets te lezen stond. Toen kwam hij met zware stappen het water uit, zijn brede rug enigszins voorover­ gebogen van uitputting, en liep zonder Colclough met een woord te verwaardigen terug naar de plaats waar zijn mannen de bulldozer over een groot brok gewapend beton stuurden, waar een ijzeren staaf uitstak. Colclough keerde zich plotseling om van zijn standplaats onder aan de klep, maar geen van de mannen lachte. Toen draaide hij zich weer om en stapte op Frankrijks bodem aan land, voorzichtig maar met waardigheid, en zijn compagnie volgde hem een voor een door het koude zeewater en de drijvende wrakstukken van de eerste dag van de grote strijd om het vasteland van Europa. De eerste dag vocht de compagnie niet. Ze groeven zich in en aten als avondeten hun noodrantsoen (kalfsvlees, biscuits, chocola met veel vitaminen, alles met fabriekssmaak eraan, compacter en glibberiger dan natuurlijk voedsel ooit zijn kan) en maakten hun geweren schoon en zagen de nieuwe compagnieën op het strand komen met de ironische superioriteit van veteranen en lachten in hun vuistje om het feit dat ze de zenuwen kregen bij die enkele granaten en om hun overdreven gevoeligheid ten opzichte van mijnen. Colclough was weggegaan op zoek naar de regimentsstaf die ergens verder het binnenland in was, al wist niemand precies waar. De nacht was donker, winderig, nat en koud. De Duitsers stuurden 20

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 20

17-02-15 11:52 media groep


vliegtuigen in het laatste schemerlicht en de kanonnen van de schepen die voor de kust lagen en de luchtafweerkanonnen op het strand schoten de lucht vol vlammende stalen strepen. De granaatscherven vielen met zachte dodelijke ploffen in het zand naast Noah, terwijl hij hulpeloos naar boven keek en zich afvroeg of er nog ooit een tijd zou komen dat zijn leven niet in gevaar zou zijn. Bij het aanbreken van de dag werden ze gewekt, en toen keerde ­Colclough terug bij zijn compagnie. Hij was gedurende de nacht verdwaald geraakt en had op het strand heen en weer gelopen op zoek naar zijn compagnie, tot een zenuwachtige schildwacht van de verbindingstroepen op hem schoot. Toen had hij het te gevaarlijk gevonden verder te lopen en had hij zich ingegraven en was in het zand gaan slapen tot het licht genoeg was en zijn eigen mannen niet op hem zouden schieten. Hij zag er verwilderd en afgemat uit, maar hij schreeuwde bevelen in snelvuurtempo en ging voorop naar de hoogte met zijn compagnie in verspreide gevechtsorde achter hem aan. Noah had inmiddels kougevat en niesde en snoot zijn neus die aldoor droop. Hij had lang wollen ondergoed aan, twee paar sokken, zijn legerpak, een korte jas, en daaroverheen chemisch geprepareerde werkkleren die stijf waren en geen wind doorlieten, maar toch voelde hij zijn gewrichten knarsen en bibberde hij van de kou, terwijl hij door het mulle zand liep langs de zwartgerookte opengebroken Duitse bunkers en de dode grijze uniformen, die nog niet begraven waren, en het gebarsten Duitse kanon dat nog kwaadaardig op het strand gericht was. Vrachtauto’s en jeeps die trailers geladen met munitie trokken, hobbelden en slipten langs de compagnie en een pas aangekomen tank­ peloton ratelde de helling op en zag er gevaarlijk en onoverwinnelijk uit. MP’s traden op als verkeersagenten, de genie bouwde wegen, een bulldozer krabde een startbaan uit voor een vliegveld, jeepambulances met gewonden op brancards bovenop gleden langs de omgewoelde weg tussen de afgebakende mijnenvelden naar de doorgangsposten aan de lijzijde van de hoogte. Op een groot veld dat vol gaten zat door de granaat­inslagen waren registratietroepen met ernstige gezichten bezig Amerikaanse doden te begraven. Er was een sfeer van ordelijke, energieke verwarring in het hele toneel die Noah deed denken aan de tijd dat hij nog een kleine jongen was in Chicago en gekeken had naar het opzetten van de circustenten, het opstellen van de kooien met de wilde dieren en van de woonwagens. Toen hij op de top van de hoogte gekomen was, keerde Noah zich om en keek naar het strand en probeerde het beeld in zijn geheugen te

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

21

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 21

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

prenten. Hope wil natuurlijk weten hoe het eruitzag wanneer ik terugkom, dacht Noah, en haar vader ook. Hoe het kwam wist hij niet, maar dat plannen maken over wat hij Hope zou vertellen op een ver verwijderde, mooie, niet-oorlogsachtige dag maakte het zekerder voor hem dat die dag zou aanbreken en dat hij die dag op een heldere zondag­ middag zou beleven en vieren in een zacht flanellen pak en een blauw overhemd met een glas bier in zijn hand, onder een esdoorn misschien, en zijn familie zou vervelen, dacht hij met een grijns, met zijn lang­ dradige veteranenverhalen over de Grote Oorlog. Het strand, bezaaid met de stalen overstroming van de fabrieken in Amerika, zag eruit als een koopjesafdeling in de een of andere winkel voor reuzen. Vlak voor de kust, net voorbij de oude vrachtboten uit de wilde vaart die ze nu bezig waren tot zinken te brengen om als golf­ brekers te dienen, lagen torpedojagers die over hun hoofden heen schoten op versterkte punten in het binnenland. ‘Dat is de manier om oorlog te voeren,’ zei Burnecker naast Noah. ‘Echte bedden, koffie wordt beneden geserveerd, meneer, je mag schieten als je klaar bent, Gridley. We zouden wel bij de marine gegaan zijn, Ackerman, als we maar zo veel hersens gehad hadden als een garnaal.’ ‘Vooruit, opzchieten!’ Het was Rickett die achter hem riep, dezelfde snauwende onderofficiersstem die door geen zeereis, al vielen er nog zo veel doden, veranderd kon worden. ‘Met hem zou ik het liefste alleen op een onbewoond eiland willen zijn,’ zei Burnecker. Ze keerden zich om en sjokten het binnenland in en lieten de kust achter zich. Ze marcheerden een half uur en toen bleek uit alles dat Colclough de weg weer kwijt was. Hij liet de compagnie halt houden op een kruispunt waar twee MP’s het verkeer regelden uit een diep gat dat ze aan één kant gegraven hadden, terwijl slechts hun helmen en schouders boven de grond uitstaken. Noah zag hoe Colclough boos gesticuleerde en hij hoorde de woede in zijn stem toen de kapitein tegen de MP’s blafte, die hun hoofd schudden en hem niet konden helpen. Toen haalde Colclough zijn kaart weer tevoorschijn en schreeuwde iets tegen luitenant Green, die naar hem toe kwam om hem bij te staan. ‘Boffen wij effen,’ zei Burnecker hoofdschuddend, ‘we hebben een kapitein die nog geen ploeg in een danszaal zou kunnen vinden.’ ‘Ga terug,’ hoorden ze Colclough tegen Green schreeuwen, ‘ga terug waar je hoort. Ik weet heus wel wat ik doe.’ Hij sloeg een laan in tussen hoge, glanzend groene heggen en de 22

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 22

17-02-15 11:52 media groep


compagnie slingerde langzaam achter hem aan. Het was donkerder tussen de heggen en iets rustiger, al bulderde het geschut voortdurend, en de mannen keken onrustig naar de dichte bladeren, die geknipt waren voor een hinderlaag. Niemand zei wat. Ze gingen moeizaam voort aan beide kanten van de weg en luisterden naar elke ritseling, het klikken van een grendel, een in het Duits gefluisterd woord, boven het voortdurende geslof van hun schoenen, die een luid geschuifel maakten op de vette klei van de laan. Toen kwam de laan uit op een open veld en brak de zon een ogenblik door de wolken en voelden ze zich veel beter. Een oude vrouw zat met een grimmig gezicht haar koeien te melken midden in de wei en een jong meisje op blote voeten hielp haar. De oude vrouw zat op een krukje, vlak naast haar verwaarloosde boerenkar, en tussen de bomen stond een groot, ruig paard. De oude vrouw trok langzaam en verbeten aan de uiers van de koe, die gladde schoften had en er fris uitzag. Boven hun hoofd vlogen de granaten heen en weer en zo nu en dan hoorden ze het geratel van mitrailleurs, naar het geluid te oordelen van dichtbij, maar de oude vrouw keek geen ogenblik op. Het meisje bij haar was niet ouder dan zestien jaar en had een groen truitje aan dat in flarden hing. Ze had een rood lint in haar haar en ze had grote belangstelling voor de sol­ daten. ‘Ik denk dat ik hier een poosje blijf,’ zei Burnecker, ‘en help met de karweitjes. Je laat me wel horen hoe de oorlog afloopt, Ackerman.’ ‘Doorlopen, soldaat,’ zei Noah, ‘de volgende oorlog zijn we allemaal bij de bevoorradingsdienst.’ ‘Een schat van een meid,’ zei Burnecker, ‘ze doet me denken aan Iowa. Ackerman, ken jij een beetje Frans?’ ‘A votre santé,’ zei Noah, ‘dat is al wat ik weet. ‘A votre santé,’ schreeuwde Burnecker tegen het meisje, grinnikend en met zijn geweer wuivend, ‘à votre santé, liefje, en van ’t zelfde aan je ouwe moer.’ Het meisje wuifde terug naar hem en lachte. ‘Ze is gek op me,’ zei Burnecker, ‘wat heb ik tegen haar gezegd?’ ‘Op je gezondheid.’ ‘Verrek,’ zei Burnecker, ‘dat is veel te deftig. Ik wil iets intiems tegen haar zeggen. ‘Je t’adore,’ zei Noah, die zich de uitdrukking flauw herinnerde. ‘Wat betekent dat?’ ‘Ik aanbid je.’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

23

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 23

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25

‘Dat is veel intiemer,’ zei Burnecker. Hij was nu dicht bij het einde van het weiland en hij keerde zich om en nam zijn helm af en maakte een diepe buiging met een galante zwaai van zijn grote metalen pot. ‘O liefje,’ riep hij met donderende stem, terwijl de helm licht en kranig leek in zijn grote boerenknuist en zijn jongensachtig, verbrand gezicht ernstig en verliefd stond. ‘O liefje, je t’adore, je t’adore...’ Het meisje lachte en wuifde weer. ‘Je t’adore, mon Américain,’ riep ze. ‘Dit is het mooiste land op Gods aardbodem,’ zei Burnecker. ‘Kom, geile bok,’ zei Rickett en hij gaf hem een por met zijn puntige, knokige duim. ‘Wacht op me,’ loeide Burnecker over het groene weiland, over de ruggen van de koeien, die zo veel leken op de koeien in zijn geboorteland Iowa. ‘Wacht op me, engel, ik weet niet hoe ik het in het Frans zeggen moet, wacht op me, ik kom terug...’ De oude vrouw op het krukje haalde zonder op te kijken haar hand terug en gaf het meisje een harde klap op haar achterste. Het patsende, venijnige geluid drong door tot het eind van de wei. Het meisje keek naar de grond en begon te huilen. Ze liep hard naar de andere kant van de kar om haar gezicht te verbergen. Burnecker zuchtte. Hij zette zijn helm op en ging door de opening in de haag naar het volgende weiland. Drie uur later vond Colclough het regiment en een half uur daarna hadden ze contact met het Duitse leger. Zes uur later had Colclough het voor elkaar gespeeld de compagnie te laten omsingelen.

26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

De boerderij, waarin wat er overgebleven was van de compagnie zich verdedigde, scheen bijna gebouwd te zijn met het doel om verdedigd te worden. Ze had dikke stenen muren, smalle ramen, een leien dak dat geen vuur zou vatten, reusachtige, ijzersterke binten die de vloeren en zolderingen ondersteunden, een pomp in de keuken en een diepe veilige kelder, waar de gewonden in veiligheid gebracht konden worden. De boerderij zag eruit of ze lange tijd stand zou kunnen houden, zelfs tegen artillerie. Tot dusverre hadden de Duitsers nog niets zwaarders gebruikt dan mortieren, en de vijfendertig man die hun toevlucht in het huis gezocht hadden, voelden zich voor het ogenblik tamelijk sterk. Ze schoten uit de ramen met haastige salvo’s op de gestalten die ze zagen tussen de hagen en de bijgebouwen om het hoofdgebouw. In de kelder lagen vier gewonden en één dode bij het licht van een kaars tussen de vaten cider. Het Franse gezin waaraan de boerderij 24

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 24

17-02-15 11:52 media groep


hoorde en dat zich bij het eerste schot in de kelder teruggetrokken had, zat op kisten en staarde zwijgend naar de zwaarbeproefde mannen die van zover gekomen waren om in hun kelder te sterven. Er was een man van vijftig jaar die hinkte ten gevolge van een wond die hij in de vorige oorlog bij de marine had opgelopen, en zijn vrouw, een magere, schrale vrouw van zijn leeftijd, en hun twee dochters van twaalf en van zestien, beiden erg lelijk en beiden sprakeloos van angst, die weggedoken zaten achter de vaten, een twijfelachtige beschutting. Ze waren de verplegers al eerder op de dag kwijtgeraakt en luitenant Green holde gedurig naar beneden als hij even tijd kon vinden om de gewonden zo veel mogelijk te helpen met ehbo-verbanden. De boer stond niet op goede voet met zijn vrouw. ‘Nee,’ zei hij keer op keer verbitterd. ‘Madame wou haar boudoir niet verlaten, oorlog of geen oorlog. O nee. Blijven, zei ze, ik denk er niet aan mijn huis aan de soldaten te laten. Misschien bevalt u dit beter, madame?’ Madame antwoordde niet. Ze bleef stokstijf op haar kist zitten en nam kleine slokjes cider uit een kopje en keek nieuwsgierig naar de gezichten van de gewonden, wie het koude zweet op het voorhoofd stonden in het licht van de kaars. Toen een mitrailleur, die de Duitsers ingesteld hadden op het raam van de huiskamer op de eerste verdieping, begon te ratelen klonk er een geluid van brekend glas en omvallende meubelen boven haar hoofd. Ze dronk wat gauwer van de cider, maar dat was alles. ‘Vrouwen,’ zei de boer tegen de dode Amerikaan aan zijn voeten, ‘luister nooit naar vrouwen. Je kan ze nooit aan hun verstand brengen dat oorlog een ernstige zaak is.’ Op de verdieping gelijkvloers hadden de soldaten alle meubelen tegen de ramen opgestapeld en schoten ze door schietgaten en over kussens heen. Luitenant Green schreeuwde hun zo nu en dan bevelen toe, maar niemand nam er nota van. Wanneer zich iets bewoog tussen de hagen of in het bosje, op een meter of tweehonderd van de boerderij, vuurde iedereen aan die kant van het gebouw erop los en liet zich dan veiligheidshalve weer op de grond zakken. In de eetkamer zat kapitein Colclough aan het hoofdeinde van een zware eiken tafel, zijn gehelmde hoofd steunend op zijn handen, met zijn revolver met het paarlemoeren handvat in de opzichtige holster opzij. Hij zag bleek en scheen te slapen. Niemand sprak tegen hem en hij sprak tegen niemand. Hij sprak slechts eenmaal, toen luitenant Green binnenkwam om te zien of hij nog leefde. ‘Ik heb je nodig om een verklaring op te stellen,’ zei hij, ‘ik heb luitenant Sorenson opdracht gegeven

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

25

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 25

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

onder alle omstandigheden op onze flank contact te houden met compagnie L. Jij was erbij toen ik hem de opdracht gaf, je was er toch bij, niet?’ ‘Ja, kapitein,’ zei luitenant Green met zijn piepstem, ‘ik heb u gehoord.’ ‘We moeten dat op schrift stellen,’ zei Colclough, terwijl hij naar de versleten eiken tafel keek, ‘zo gauw mogelijk.’ ‘Kapitein,’ zei luitenant Green, ‘over een paar uur is het donker en als we hier ooit uit willen komen, moeten we het dán proberen...’ Maar kapitein Colclough verkeerde alweer in zijn droomtoestand aan de eettafel van de boer, en hij zei niets en keek ook niet op toen luitenant Green op het karpet spuugde voor zijn voeten en weer naar de woonkamer ging waar korporaal Fein net een schot door zijn longen gekregen had. Boven, in de slaapkamer van de heer en vrouw des huizes, bestreken Rickett, Burnecker en Noah een laan tussen de schuur en de keet, waar een ploeg en een boerenwagen stonden. Er hing een klein houten cruci­ fix aan de muur en een stijve foto van de boer en zijn vrouw, kaarsrecht van gewichtigheid, op hun trouwdag. Aan een andere muur hing een affiche van de Franse Stoomvaartmaatschappij in een lijstje met de ­Normandie, varend op een kalme, helblauwe zee. Op het bultige bed met vier stijlen lag een witte gehaakte sprei, kleine kanten kleedjes lagen op het bureau en op de schoorsteenmantel stond een porseleinen kat. Wat een oord, dacht Noah, terwijl hij een nieuwe patroonhouder in zijn geweer deed, voor mijn eerste gevecht. Buiten klonk een aanhoudende uitbarsting van schoten. Rickett, die naast een van de twee ramen stond met een Browning automatisch geweer, drukte zich plat tegen het gebloemde behang. Het glas voor de affiche van de Normandie vloog in duizend stukken. De plaat trilde aan de muur met een groot gat in de waterlijn van het majestueuze schip, maar kwam niet naar beneden. Noah keek naar het grote, netjes opgemaakte bed. Hij voelde een bijna onbedwingbare lust eronder te kruipen. Hij deed zelfs een stap ernaartoe van de plaats waar hij op zijn hurken bij het raam zat. Hij sidderde. Toen hij probeerde zijn handen te bewegen beschreven ze grote, zinloze kringen en sloegen een blauw vaasje om op de tafel, die bedekt was met een oude sjaal, midden in de kamer. Als hij maar onder het bed kon kruipen was hij veilig. Dan zou hij niet doodgaan. Hij kon zich verschuilen, in het stof op de splinterige houten vloer. Dit had geen zin. Rechtop te blijven staan en doodgescho26

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 26

17-02-15 11:52 media groep


ten te worden in een kamertje met een gebloemd behang, met het halve Duitse leger overal om hem heen. Het was zijn schuld niet dat hij daar was. Hij had de weg tussen de hagen niet genomen, hij had het contact met compagnie L niet verloren, hij had niet verzuimd halt te houden en zich in te graven waar het had moeten gebeuren, van hem kon niet gevergd worden aan het raam te staan en zijn hoofd aan stukken te laten schieten. ‘Ga naar dat raam!’ schreeuwde Rickett, met wilde gebaren op het raam wijzend. ‘Az de blikzem, de zchoften komen eraan...’ Rickett stelde zich roekeloos bloot aan het raam en loste korte, sproeien­ de salvo’s, uit zijn heup, terwijl zijn armen en schouders schokten van de terugstoot. Nu, dacht Noah listig, wanneer hij niet kijkt. Ik kan onder het bed kruipen en dan weet niemand waar ik ben. Burnecker stond aan het andere raam te schieten en riep: ‘Noah! Noah!’ Noah wierp een laatste blik op het bed. Het was koel en netjes en deed hem denken aan thuis. Het crucifix aan de muur erachter sprong plotseling van de muur, Christus in gruzelementen, en tuimelde op de beddensprei. Noah rende naar het raam en hurkte neer naast Burnecker. Hij loste op goed geluk twee schoten in de laan. Toen keek hij. De grijze gestalten renden met een razende vaart, voorovergebukt en in een dichte drom, naar het huis. O, dacht Noah, terwijl hij aanlegde (het doel in het middelpunt van de cirkel, denk erom, en vlak boven de vizierkorrel, dan kan zelfs een blinde met reumatiek niet missen), o, dacht Noah, terwijl hij schoot op de groep, dat moesten ze nou niet doen, ze moesten niet zo dicht op elkaar komen. Hij schoot nog eens en nog eens. Rickett schoot aan het andere raam en Burnecker naast hem, op zijn dooie gemak, terwijl hij zijn adem inhield en de trekker overhaalde. Noah hoorde een hoge, jammerende gil en vroeg zich af waar die vandaan zou komen. Het duurde een hele tijd voordat hij besefte dat de gil van hemzelf kwam. Toen gilde hij niet meer. Beneden werd er ook zwaar geschoten en de grijze gestalten bleven steeds vallen en opstaan en een eindje voortkruipen en weer vallen. Drie van hen kwamen zo dichtbij dat ze handgranaten konden gooien, maar ze misten het raam en ontploften zonder schade aan te richten tegen de muren. Rickett schoot ze allemaal neer met één vuurstoot van zijn Browning.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

27

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 27

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

De andere grijze gestalten schenen in hun vaart gestuit te zijn. Een ogenblik heerste er stilte en bleven de gestalten onbeweeglijk staan op het erf, zich bezinnend, als het ware in de lucht hangend. Toen keerden ze om en begonnen weg te hollen. Noah keek hen verbaasd na. De gedachte was niet bij hem opgekomen dat ze het huis niet zouden bereiken. ‘Vooruit nou, vooruit!’ schreeuwde Rickett. Hij laadde opnieuw met koortsachtige haast. ‘Zchiet die zchoften neer, zchiet ze neer!’ Noah schudde zich en mikte toen zorgvuldig op een man die op een eigenaardige, onbeholpen, hinkende manier liep, terwijl zijn gasmasker tegen zijn heup kletterde. Zijn geweer had hij weggegooid. Noah kneep zijn rechteroog halfdicht, haalde zachtjes de trekker over, waarbij hij de hitte van het metaal tegen de binnenkant van zijn vinger voelde, net op het ogenblik dat de man de hoek omsloeg bij de schuur. De man viel neer met een glijdende beweging, zijn armen wijd uitgestrekt. ‘Dat iz de manier, Ackerman, goed zo!’ Rickett stond weer aan het raam en schreeuwde uitgelaten: ‘Zo moet je ’t ’m flikken.’ De laan was nu verlaten op de grijze gestalten na, die zich niet meer bewogen. ‘Ze zijn weg,’ zei Noah wezenloos, ‘ze zijn er niet meer.’ Hij voelde een natte druk op zijn wang. Burnecker kuste hem. Burnecker huilde en lachte en kuste hem. ‘Bukken,’ gilde Rickett, ‘ga van dat raam weg.’ Ze bukten met een ruk. Een seconde later hoorden ze het fluiten door het raam. De kogels kwamen met een smak in de muur terecht, onder de Normandie. Verdomd aardig van Rickett, dacht Noah nuchter, heel merkwaardig. De deur ging open en luitenant Green kwam binnen. Zijn ogen waren korrelig en rood en zijn onderkaak scheen neer te hangen van uitputting. Hij ging op het bed zitten, heel langzaam, zuchtte diep en stak zijn handen tussen zijn benen. Hij schommelde voorover en achterover met afgemeten beweginkjes en een ogenblik was Noah bang, dat hij achterover zou vallen op het bed en in slaap vallen. ‘We hebben ze d’r van langz gegeven, luitenant,’ zei Rickett, in zijn schik, ‘we hebben hun een goeie porzie gegeven. Dat waz voor mekaar!’ ‘Ja,’ zei de luitenant met zijn pieperige stem, ‘we hebben het er best afgebracht. Iemand getroffen hier?’ ‘In deze kamer niet, luitenant,’ zei Rickett grinnikend, ‘dit iz een ruige ploeg hier.’ ‘Morrison en Seeley zijn d’r geweest, in de andere kamer,’ zei Green 28

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 28

17-02-15 11:52 media groep


lusteloos, ‘en Fein ligt met een schot in zijn longen beneden.’ Noah herinnerde zich dat Fein in het hospitaal in Florida, toen hij hem opgezocht had, die enorme kerel met zijn stierennek, zo hard als een bikkel, gezegd had: ‘Na de oorlog kan je kiezen met wie je om wilt gaan...’ ‘Niettemin...’ zei Green met plotselinge opgewektheid, alsof hij een toespraak ging houden, ‘niettemin...’ Toen keek hij vaag om zich heen in de kamer. ‘Is dat de Normandie niet?’ vroeg hij. ‘Ja,’ zei Noah, ‘dat is de Normandie.’ Green lachte als een gek. ‘Ik denk dat ik me ga aanmelden voor een cruise,’ zei hij. De mannen lachten niet. ‘Niettemin,’ zei Green, terwijl hij met zijn hand over zijn ogen streek, ‘als het donker wordt, slaan we ons erdoor. Beneden hebben we bijna geen munitie meer, en als ze het nog eens proberen zijn we de sigaar. Een sigaar in een kruitvat,’ zei hij vaag. ‘Jullie zijn op jezelf aangewezen wanneer het donker wordt. In tweetallen en drietallen,’ zong hij met zijn piepstem, ‘de compagnie lost zich op in tweetallen en drietallen.’ ‘Luitenant,’ zei Rickett, van het raam waar hij nog steeds op de loer stond met een heel klein stukje van zijn gezicht buiten het kozijn, ‘luite­ nant,’ zei Rickett, ‘is dat een order van kapitein Colclough?’ ‘Dit is een order van luitenant Green,’ zei de luitenant. Hij giechelde. Toen beheerste hij zich en zag er vastberaden uit. ‘Ik heb het commando overgenomen,’ zei hij formeel. ‘Het commando.’ ‘Iz de kapitein dood?’ vroeg Rickett. ‘Niet precies,’ zei Green. Hij ging plotseling achteroverliggen op de witte sprei en deed zijn ogen dicht. Maar hij ging door met spreken. ‘De kapitein heeft zich teruggetrokken voor dit seizoen. Hij zal tegen de invasie van het volgende jaar weer present zijn.’ Hij giechelde, terwijl hij met gesloten ogen op het bultige veren bed lag. Toen sprong hij plotseling op. ‘Hoorden jullie niets?’ vroeg hij bezorgd. ‘Nee,’ zei Rickett. ‘Tanks,’ zei Green. ‘Als ze met tanks komen voordat het donker is, weet je het: een sigaar in een kruitvat.’ ‘We hebben hier een bazooka met twee granaten,’ zei Rickett. ‘Laat me niet lachen.’ Green keerde zich om en tuurde naar de Norman­die. ‘Een vriend van me is eens op die boot geweest,’ zei hij, ‘een verzekeringsman uit New Orleans, Louisiana. Tussen Cherbourg en Ambrose Light hebben drie verschillende vrouwen hem verleid. Ja natuurlijk,’ zei hij ernstig, ‘natuurlijk moet je de bazooka gebruiken. Daar

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

29

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 29

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

is-ie voor, of niet?’ Hij kroop op handen en knieën naar het raam. Langzaam hief hij zijn hoofd op en gluurde naar buiten. ‘Ik zie veertien dooie moffen,’ zei hij. ‘Wat denk je dat de levenden nu in hun schild voeren?’ Hij schudde zijn hoofd meewarig en kroop toen weer op handen en knieën van het raam weg. Hij moest zich aan Noahs been vasthouden om zich overeind te trekken. ‘De hele compagnie,’ zei hij met een verbaasd gezicht, ‘de hele compagnie is fini. Eén dag. Eén dag vechten. Het lijkt niet mogelijk, hè? Je zou denken dat iemand er iets tegen had kunnen doen, vind je ook niet? Tegen de tijd dat het donker wordt, denk erom, ben je op jezelf aangewezen. Zie dat je bij ons front terugkomt. Veel succes.’

12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

30

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 30

17-02-15 11:52 media groep


Persoonlijke verhalen tegen de achtergrond van de grote geschiedenis

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28

Al meer dan 35.000 exemplaren verkocht! Boek van de Maand bij De Wereld Draait Door

29 30 31

‘Het leest als een trein, vooral omdat je je bijzonder verbonden voelt met deze familie.’ Het Nieuwsblad

32 33 34

‘Tennenbaum schildert een warm, met melancholie doorspekt portret van haar voorouders. ***’ Knack

35 36 37

‘Zou ook hier een groot publiek kunnen bereiken. […] De schrijfster koppelt grote geschiedenis aan familieverhalen, en dat werkt bijzonder goed.’ Trouw

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 31

38 39 40

17-02-15 11:52 media groep


1 2 3

Een meesterlijke familieroman in na-oorlogs Londen

4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27

‘Familie-stadskroniek is een zeer stijlvolle roman van een vooraanstaand schrijver. ****’ de Volkskrant ‘Indringend portret van drie families in na-oorlogs Londen, fraai opgeschreven door een jong, getalenteerd verteller. Subtiel, liefdevol en wrang.’ ZIN ‘Mooie roman met een scala aan overtuigende personages.’ NRC Handelsblad

29

‘De drukte, de armoede, de zwaarte van het verleden – Tobias Hill weet het allemaal op sfeervolle wijze op te roepen.’ nrc next

30

‘Een warm boek.’ Trouw

28

31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

‘Een roman om in weg te duiken, van een van de beste Britse schrijvers van dit moment.’ Vogue ‘Geeft het taalgebruik van zijn personages geweldig goed weer en schrijft met veel inlevingsvermogen over hun kleine dromen en grote angsten.’ ELLE ‘Verrassende familieroman van een van de meest veelbelovende jonge Engelse schrijvers van dit moment.’ LINDA ‘Veertig jaar lief en leed in één pakkend epos.’ Nouveau ‘Mooie krachtige veelgelaagde roman.’ Happymoms.nl

8713791021155.proef1.01.jongeleeuwen_vooruitboekje.indd 32

17-02-15 11:52 media groep


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.