Stad in stad. De architectuur van het Academisch Medisch Centrum Groningen

Page 1





Stad in

Stad De architectuur en bouwgeschiedenis van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)



Inhoudsopgave Voorwoord

5

Inleiding Hoofdstuk 1 Voorgeschiedenis 1822–1897 Evert Jan Thomassen à Thuessink

7 9 21

Hoofdstuk 2 Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis (APSAZ) 1898–1925 Chirurgie

23 57

Hoofdstuk 3 Uitbreiding van het complex 1926–1954 Het ziekenhuis als sociale voorziening

59 74

Hoofdstuk 4 Plannen voor nieuwbouw 1955–1966 Binnenstadsbeleid

77 91

Hoofdstuk 5 Het masterplan 1967–1986 De patiënt centraal

93 104

Hoofdstuk 6 Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad 1987–2004 Healing Environment

107 127

Hoofdstuk 7 Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) 2005– Healthy Ageing

129 149

Literatuur Colofon

153

Tijdlijn

159

157

3



Voorwoord Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) is voortdurend in ontwikkeling. De dynamiek die dit top­ziekenhuis kenmerkt is niet van vandaag of gisteren. Een ononderbroken lijn loopt van 1797, wanneer Thomassen à Thuessink start met het klinisch onderwijs in een armenhuis, via 1851, als wetenschap en ziekenzorg bij elkaar komen in het Algemeen Provinciaal, Stadsen Academisch Ziekenhuis (APSAZ), naar de Healthy Ageing Campus Netherlands van nu. In de negentiende eeuw is het APSAZ een armenhuis met een basaal niveau aan verzorging, en met een stapsgewijze uitbreiding van de wetenschappelijke kennis en van de onderwijsfaciliteiten, die naar de huidige maatstaven uiterst eenvoudig zijn. In de twintigste eeuw transformeert de stormachtige vooruitgang in de medische wetenschap en techniek het APSAZ tot een topziekenhuis dat onderwijs, onderzoek en zorg combineert, het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG). Anno 2012 worden de bakens opnieuw verzet. Het UMCG blijft een topziekenhuis met speerpunten in de patiëntenzorg, het onderwijs en het onderzoek; het accent verschuift naar het ontwikkelen van nieuwe concepten voor preventie en het leveren van een bijdrage aan het in stand houden van een optimale gezondheid tot op hoge leeftijd. De missie is: bouwen aan de toekomst van gezondheid. Met het European Research Institute for the Biology of Ageing (ERIBA) en de Biobank LifeLines nestelt het UMCG zich in de internationale voorhoede van instellingen op het gebied van Healthy Ageing – de eenentwintigste eeuw moet in het teken staan van het bevorderen en behouden van gezondheid. Het voorkomen van ziektes is een voorwaarde om de vraag naar zorg beheersbaar te houden, evenals het publieke karakter van de gezondheidszorg. De gebouwen die het UMCG en zijn voorlopers gebruiken, vertellen het verhaal van de ontwikkeling van armenhuis via topziekenhuis naar gezondheidscampus. Dat verhaal is verweven met dat van de stad Groningen. Deze publicatie – een boekje met daarin een tweede boekje – vertelt hoe het UMCG is uitgegroeid tot een stad-in-de-stad. Het eind van deze

5


Voorwoord

geschiedenis is nog lang niet in zicht. De Healthy Ageing Campus breidt zich gestaag uit, maar tegelijkertijd hecht het complex zich sterker dan voorheen aan het centrum van de stad – het UMCG hoort bij Groningen, zoals Groningen bij het UMCG hoort. Drs. Frans C.A. Jaspers, internist-n.p., Lid Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen, Voorzitter van de Stichting Thomassen à Thuessink, Groningen

6


Inleiding Dit boek gaat over de gebouwen van het Universitair Medisch Centrum van Groningen (UMCG). Het hoort tot de grootste ziekenhuizen van Nederland, maar het is veel meer dan een ziekenhuis. Hier worden de grenzen van de medische kennis verlegd, honderden wetenschappers doen er onderzoek. Van over de hele wereld komen studenten om er hun opleiding tot arts te volgen of een promotieonderzoek uit te voeren. Studenten, medici, hoogleraren, technici, patiënten en hun bezoekers bevolken de gebouwen, die een stad op zich vormen. Het UMCG bevindt zich al ruim een eeuw aan de rand van het historische centrum. Het is het hoofdwerk van een Haagse architect, J.J. van Nieukerken. Abraham Kuyper, minister van Binnenlandse Zaken en minister-president, opent het ziekenhuis op 29 mei 1903. Een bijzondere week voor Nederland, zo memoreert hij. Behalve het Groningse ziekenhuis wordt in 1903 nog een groot en belangrijk gebouw ingewijd: de koopmansbeurs die H.P. Berlage in Amsterdam heeft ontworpen. Kuyper ziet in beide gebouwen, die in de architectuur elkaars tegenpool zijn, het bewijs van herlevend nationaal bewustzijn. Ze laten zien hoe Nederland wordt opgestoten in de vaart der volkeren. Daarna gaat het snel. Als het ziekenhuis op 29 mei 1903 zijn deuren opent, strekken zich aan de andere kant weilanden uit zo ver het oog reikt. Nu nemen woonwijken de plaats in van het grasland, het ziekenhuis ligt intussen midden in de stad. Van de oorspronkelijke bebouwing resten nog slechts enkele fragmenten. Het geleidelijk gegroeide complex is in het laatste kwart van de vorige eeuw vervangen door nieuwbouw uit één hand. In het begin werken er een paar honderd mensen, nu zijn het er meer dan 10.000. In 1900 verheugt men zich over het röntgenapparaat: voor het eerst is het mogelijk te bekijken hoe een levend lichaam er vanbinnen uitziet. Tegenwoordig zit het ziekenhuis vol met medische techniek. Elke vernieuwing brengt nieuwbouw of verbouwingen met zich mee. Het ziekenhuis van nu komt voort uit dat van gisteren; de opeenvolging van gebouwen laat zien wat het ziekenhuis betekent voor de stad, de patiënten, de artsen en de studenten. 7


Inleiding

In zeven hoofdstukken vertelt deze historische gids hoe het huidige UMCG is ontstaan. Het verhaal begint met gasthuizen voor arme zieken, pesthuizen en kamers voor ‘dolle’ patiënten. Veel hoop op genezing bieden ze niet. Artsen zijn er niet aan verbonden en vertonen zich er maar zelden. De medische wetenschap verschanst zich in de academie en beperkt zich tot aderlatingen. In 1797 krijgt Groningen een academisch ziekenhuis, dan pas krijgen studenten geneeskunde praktijkonderricht. Dat is ook de belangrijkste taak van dit instituut, pas als het in 1851 samengaat met het stadsziekenhuis wordt de ziekenzorg van betekenis. Onderwijs, onderzoek en zorg gaan vanaf dat moment samen. Het verhaal van de gebouwen valt samen met dat van onderwijs, onderzoek en zorg – zo is het sinds 1903, en zo zal het blijven. De verhuizing naar het huidige terrein markeert het begin van een stormachtige ontwikkeling, waarvan het einde nog niet in zicht is...

8


Hoofdstuk 1

1822 — 1897 Voorgeschiedenis


‘Gasthuizen, militaire hospitalen en pesthuizen zijn voorzieningen van liefdadigheid’


Voorgeschiedenis

Groningen, in de Middeleeuwen een welvarende Hanzestad, blijft niet achter bij de bouw van gasthuizen. Al voor 1268 wordt het Heilige Geestgasthuis opgericht; het bevindt zich op de plek van het huidige Pelstergasthuis. In 1405 ontstaat het Pepergasthuis. Gilden nemen de zorg voor hun zieke leden voor hun rekening; speciale inrichtingen ontstaan hiervoor niet. Zo blijven de gasthuizen liefdadige instellingen voor de armen, die niet op familie, vrienden of beroepsverenigingen terug kunnen vallen. Ook in Groningen leidt de dreiging van epidemieĂŤn tot de bouw van gasthuizen aan de rand van de stad of daarbuiten. In Helpman, enkele kilometers ten zuiden van de stad, verschijnt in 1422 het St. Jurjens-gasthuis voor leprozen. In 1537 leidt de pest tot de stichting van het Sint Antonigasthuis aan de Rademarkt; in 1644 verhuist het naar een 11

1822 1897

Lichamelijke en geestelijke aandoeningen zijn van alle tijden. Nog maar iets meer dan een eeuw zijn verkoudheden en koortsen in de winter de gewoonste zaak van de wereld – ze horen bij het leven, er is weinig aan te doen. Het bij elkaar brengen van zieken in gebouwen die daarvoor speciaal zijn ingericht, is niet altijd vanzelfsprekend geweest. In de westerse wereld is het pas sinds het concilie van Aix-la-Chapelle in 816 gebruikelijk armlastige zieken gastvrijheid te verlenen in gebouwen die gasthuizen of hospitalen worden genoemd. Wie ziek is kan niet werken, wie niet werkt en geen geld heeft raakt aan de bedelstaf. Gasthuizen vangen deze paupers op. De kerk ziet het verzorgen van hulpbehoevenden als een van haar taken. Naast de gasthuizen zijn er maar twee andere plekken waar zieken bij elkaar worden gebracht: militaire hospitalen, waar de staat gewonde en gehandicapte soldaten verzorgt, en pesthuizen voor besmettelijke zieken, die buiten de steden worden gebouwd zodra een epidemie dreigt. Gasthuizen, militaire hospitalen en pesthuizen zijn voorzieningen van liefdadigheid. Wat wordt gedaan om het leed te verzachten, berust vooral op door de eeuwen heen verzamelde kennis over de werking van planten en kruiden. Volkswijsheden en praktische ervaringen leren wat te gebruiken bij hoofdpijn, verstopping, koortsen, maagklachten...


Voorgeschiedenis

1822 1897

plek bij de Boteringepoort, aan de stadsgrens in de nieuwe stadsuitleg. Bij het Sint Antonigasthuis komen in 1702 enkele kamers voor psychiatrische patiënten, die dan nog met de term ‘dollen’ worden aangeduid. Deze blijven tot 1844 in gebruik en worden dan van staatswege afgekeurd. Een deel van het Prinsenhof krijgt in 1808 de bestemming van militair hospitaal. Alle voorlopers van het ziekenhuis zijn in Groningen aanwezig, maar anders dan in bijvoorbeeld Zwolle, Amsterdam of Lübeck, hoofdstad van de Hanze, komt het vooralsnog niet tot de bouw van een algemeen stadshospitaal. Dat ontstaat pas in 1817 bij de Steentilpoort als antwoord op een tyfusepidemie die veel slachtoffers maakt. In 1820 verhuist het naar de Schuitenmakersstraat en telt dan 25 bedden. Meer epidemieën volgen en in 1835 wordt onderdak gevonden aan de Popkenstraat voor 50 zieken. Ook in de Groningse gast- en pesthuizen spelen artsen een ondergeschikte rol. De wetenschap van de geneeskunde staat ver af van de alledaagse praktijk; doktoren beperken zich tot het toedienen van medicijnen en het verrichten van aderlatingen. Snijden is beneden hun stand. In grote trekken is bekend hoe het lichaam in elkaar zit en hoe het werkt, maar wetenschappelijke kennis ontbreekt. Pas als de nauwkeurige waarneming van het verloop van ziekten ingang vindt, wordt voorzichtig vooruitgang geboekt. Tot ongeveer 1550 is daarvan geen sprake. Dan begint het wetenschappelijk ontleden van lijken – de anatomie, die een wereld aan kennis ontsluit. Veel vooruitgang wordt geboekt door de uitvinding van de microscoop. Kijken hoe een levend lichaam werkt, blijft nog eeuwen toekomstmuziek. Ook in Groningen is het mogelijk medicijnen te studeren. Geneeskunde is een van de vier faculteiten van de Hogeschool, die in 1614 wordt opgericht. De medicijnenstudie bestaat vooral uit theorie, gelegenheid om praktijkervaring op te doen is er niet. Pas aan het eind van de zeventiende eeuw ontstaat het voornemen daarin verandering te brengen. Toch komt het eerste academische ziekenhuis pas in 1797 tot stand. Het is een initiatief van E.J. Thomassen à Thuessink, hoogleraar geneeskunde. Het Nosocomium Academicum, zoals het ziekenhuis heet, maakt gebruik van twee kamers in het Groene Weeshuis. 12


Portret van E.J. Thomassen à Thuessink door Anna Wilhelmina Böhl, 1912 Het portret is in 1914, bij het 300-jarig bestaan van de universiteit, geschonken aan de universiteit door een nazaat van Thomassen à Thuessink. Het is een kopie naar een pastel van Wessel Lubbers, in 1914 in bezit van Mr. E.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren. Collectie: Rijksuniversiteit Groningen




Groene Weeshuis, aquarel A.J. van Prooijen, 1878 Collectie Groninger Museum


Voorgeschiedenis

17

1822 1897

Deze bieden plaats aan vier ‘sujetten’: zieken die zich vrijwillig als les- en demonstratiemateriaal aanbieden. Als ook de docenten in de vakken chirurgie en verloskunde (obstetrie) aanschouwelijk onderwijs willen geven, is het Weeshuis te klein. Vervanging wordt gevonden in een langgerekt pand aan de Munnekeholm, waar in de zeventiende eeuw de Groningse kamer van de West-Indische Compagnie zetelt. Het nieuwe onderkomen doet vanaf 1803 dienst. Als het ziekenhuis deze plaats in 1903 verlaat, maken de gebouwen plaats voor het hoofdpostkantoor. Het Nosocomium wordt regelmatig uitgebreid. Dat gebeurt bijvoorbeeld in 1817, als een operatiekamer, vier patiëntenkamers, een spreekkamer en twee badkamers worden toegevoegd. In 1851 fuseert het Nosocomium Academicum met het algemene stadsziekenhuis. Het krijgt daardoor een extra bestemming: vanaf dat jaar doet het ook als algemeen provinciaal en stedelijk ziekenhuis dienst. De Latijnse naam wordt ingeruild voor die van Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis (APSAZ). Het APSAZ krijgt de beschikking over het gebouw van het museum voor natuurlijke historie en telt na de verbouwing 124 bedden in een complex dat uit vier vleugels bestaat: aan de straat de administratie, aan weerzijden van een binnentuin de afdelingen chirurgie en interne geneeskunde, tegenover de administratievleugel de afdeling verloskunde. In 1862 wordt het pand uitgebreid. Een barak aan de Zuiderkuipen kan 24 extra patiënten onderdak bieden, voor besmettelijke zieken is er een epidemiebarak aan de rand van de stad. Naast deze barak wordt, als de behoefte zich voordoet, ook elders in de stad min of meer provisorische huisvesting voor besmettelijke zieken betrokken. In 1867 krijgt het ziekenhuis een eigen apotheek. Het APSAZ heeft in de eerste jaren nog veel weg van een gasthuis. De meest patiënten zijn paupers, tot 1889 is hun dagelijkse verzorging in handen van oppassers in plaats van verplegers. Aan het eind van de negentiende eeuw beginnen zich veranderingen aan te kondigen. Dat is bijvoorbeeld het geval met de nieuwe röntgentechniek. De straling waarmee deze apparatuur werkt, wordt in 1895 ontdekt door W.R. Röntgen, een in het Duitse Würzburg werkzame natuurkundige. Die is niet eerder waargenomen en daarom noemt hij het X-stralen; al snel worden ze naar de ontdek-


Voorgeschiedenis

1822 1897

ker genoemd. Het medisch nut is al snel duidelijk en al in 1896 laat de vermaarde Groningse chirurg C.F.A. Koch patiĂŤnten doorlichten op het natuurkundelaboratorium van de universiteit. Koch speelt daarmee een voortrekkersrol. In 1897 verschijnt een van de eerste toestellen in het oude APSAZ aan de Munnekeholm. Vermoedelijk is een uitvinding nooit eerder zo snel gemeengoed geworden. Het is het begin van grote veranderingen in het ziekenhuis. Tot 1897 speelt technologie daarin nauwelijks een rol. Daarna vult het zich met de ene na de andere technische vernieuwing. Wil het APSAZ de boot niet missen, dan is nieuwbouw een dringende eis. In 1893 valt het besluit tot nieuwbouw. Het bestaande complex is verouderd, te klein en nauwelijks geschikt te maken voor de grote sprong voorwaarts die, daarvan is iedereen overtuigd, voor de deur staat. De grenzen van de medische wetenschap zijn jarenlang door pathologen verlegd, nu worden zij opgevolgd door wetenschappers die in het laboratorium hun werk doen. Zij volgen in de voetsporen van Louis Pasteur, ontdekker van de bacterie, en hun bevindingen leiden tot nieuwe medicijnen die in de praktijk hun nut bewijzen.

18


Academisch Ziekenhuis aan de Munnekeholm

Binnenplaats van het ziekenhuis aan de Munnekeholm


Collegezaal


Evert Jan Thomassen à Thuessink Evert Jan Thomassen à Thuessink is de grondlegger van het UMCG. Hij wordt op 6 augustus 1762 in Zwolle geboren. Al op zijn twaalfde is hij in staat universitair onderwijs te volgen. In 1782 promoveert hij aan de universiteit van Harderwijk. Hij kiest een filosofisch thema, maar wil zich daartoe niet beperken. In 1783 vertrekt hij naar Leiden en promoveert daar opnieuw, ditmaal als medicus. Na een reis die hem onder andere naar Parijs, Londen en Edinburgh brengt, vestigt hij zich als arts in zijn geboorteplaats. Hij weet naam te maken door de bevindingen van Engelse wetenschappers in Nederland te introduceren. Wat hem het meest bezighoudt, is de nauwgezette observatie van het verloop van ziekteprocessen. Zo probeert hij de achtergronden van epidemieën te achterhalen. In 1794 wordt hij benoemd als hoogleraar in Groningen. Het stoort hem dat de medische faculteit niet over voorzieningen beschikt om zieken te kunnen observeren. Dat brengt hem tot het pleidooi een academische kliniek op te richten. In 1797 leidt dit tot het Nosocomium Academicum, dat in 1803 in een gebouw aan de Munnekeholm wordt ondergebracht. In 1851 fuseert het met het in 1817 opgerichte algemene stads-ziekenhuis. Zo ontstaat het Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis (APSAZ), de naam die tot 1971 in gebruik blijft. Thomassen à Thuessink wordt kort na zijn komst naar Groningen tot rector magnificus benoemd. In 1798 legt hij deze functie neer. In 1819 wordt hij bij Koninklijk Besluit ontheven van verschillende aan zijn ambt verbonden werkzaamheden. In 1831 wordt hem eervol emeritaat verleend. Hij overlijdt op 3 juni 1832.

21



Hoofdstuk 2

1898 — 1925 Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis (APSAZ)


‘De nieuwbouw van het APSAZ maakt furore als een technisch huzarenstukje.’


APSAZ

Architect is de in Den Haag woonachtige J.J. van Nieukerken. Van Nieukerken is een particuliere architect die naam heeft gemaakt met verschillende villa’s (waaronder een kasteel), restauraties, een operatiekamer in het Haagse diaconessenhuis en een oogziekenhuis in dezelfde plaats. Zijn plan voor het nieuwe APSAZ vult de ruimte tussen de stad en de vestinggracht; omdat deze gracht voor de scheepvaart is bestemd, kan hij deze niet overschrijden. Zo ontstaat ‘de nieuwe paleizenreeks der genezende en heelende kunst’, om het jaarverslag van de Rijks- universiteit te citeren: een langgerekt complex waarin de verschillende medische specialismen elk hun eigen paviljoen krijgen. Het paviljoentype is aan het eind van de achttiende eeuw ontstaan om het afvoeren van besmette lucht, toen als de belangrijkste oorzaak van ziekte gezien, te vergemakkelijken. Hier markeert het de onderverdeling van de medische wetenschap in verschillende specialismen. Om het vervoer van patiënten door de openlucht te 25

1898 1925

In 1874 maakt de Vestingwet het mogelijk de gordels van bolwerken waarin veel steden gevangen zitten af te breken. Ze zijn eigendom van de staat. Die laat ook de eerste plannen tekenen om ze voor andere bestemmingen geschikt te maken. Groningen besluit de voorstellen uit Den Haag door L.A. Brouwer om te laten werken. Zo ontstaan aan de zuidkant van de stad het Zuiderpark en de luxe singels tegenover het station met het verbindingskanaal en de zwaaikom, aan de westkant de Westerhaven en in het noordwesten en noorden het Noorderplantsoen. Het laatste deel van de voormalige vesting, de oostelijke begrenzing van de historische stad, bestaat uit twee delen. In het eerste maken de bolwerken plaats voor een circusterrein, een bodenterrein voor de vervoerders van goederen van en naar de stad, en een gasfabriek; later wordt dit gebied als het ‘Cibogaterrein’ bekend. In 1893 valt het besluit het overgebleven, drieënhalve hectare grote terrein te bestemmen voor de nieuwbouw van het Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis (APSAZ). Vier jaar later wordt de nieuwbouw aanbesteed, op 29 mei 1903 verricht minister van Binnenlandse Zaken Abraham Kuyper de opening. De ambities blijken uit het aantal bedden: dat verdrievoudigt bijna en komt uit op 350.


APSAZ

1898 1925

beperken, beschikken de paviljoens over een zo volledig mogelijk aanbod aan voorzieningen. De meeste gebouwen hebben eigen operatiekamers en röntgenapparatuur. Het zijn afzonderlijke, kleine ziekenhuizen, die ook kamers voor inwonende verpleegsters bevatten. Toch beschikt het nieuwe APSAZ ook over centrale voorzieningen. In de eerste bouwfase nemen die zelfs een prominente plaats in. Het administratiegebouw aan de Oostersingel ontsluit het terrein. Achter dit poortgebouw verrijst een fors verzamelgebouw met het ketelhuis, de wasserij en de keuken. Het nieuwe ziekenhuis telt drie klinieken: geneeskunde (ook wel medische of interne afdeling), heelkunde (chirurgie) en verloskunde. De geneeskundige kliniek krijgt een plek ten noorden van het poorthuis. Het psychiatrische paviljoen en de barakken voor besmettelijke ziekten maken er deel van uit en bevinden zich erachter, aan de kant van het kanaal. Het psychiatriepaviljoen vervangt een kleine inrichting voor zeven patiënten, dat in 1897 op initiatief van E.D. Wiersma aan de Grote Leliestraat is ingericht. Daarmee beschikt Groningen voor het eerst sinds meer dan een halve eeuw weer over een eigen instelling op dit gebied. Na de verhuizing blijkt de nieuwbouw echter al meteen te klein. Aan de Oostersingel, bij de eigenlijke kliniek, is het lijkenhuis ondergebracht. Het telt drie kamers, waarvan één geschikt gemaakt is voor de rituelen waarmee joodse stadsbewoners hun doden de laatste eer bewijzen. Zuidelijk van het poortgebouw komt de heelkundige (chirurgische) kliniek. Verloskunde krijgt de beschikking over het hoogste gebouw, dat de zuidelijke punt van het terrein inneemt. De nieuwbouw van het APSAZ maakt furore als een technisch huzarenstukje. Aan de toetreding van verse lucht en daglicht is veel aandacht besteed. Alle gebouwen zijn door middel van tunnels met elkaar verbonden. Stoom, opgewekt in vijf ketels in het centrale verzamelgebouw, wordt door de tunnels door het hele complex geleid. Het bedient onder meer de kookketels, de warmtafels, warmwaterverzorging, medische baden en de toestellen voor het steriliseren van instrumenten.

26


Het complex in aanbouw, 1901 Op de voorgrond het chirurgisch paviljoen










Overzicht van het complex Links de was- en kookkeuken (Oeconomiegebouw). Op de achtergrond afdeling D en de vrouwenkliniek. Rechts de zijkant van het administratiegebouw.

Gezicht op de voorgevel van het administratiegebouw aan de Oostersingel Aan de rechterzijde bevindt zich de woning van de apotheker en de apotheek. Aan de linkerzijde de woning van de directeur.


APSAZ

Ook een geavanceerd systeem om fecaliën af te breken en af te voeren, maakt er gebruik van. Na behandeling blijft schoon water over. Elektriciteit, afkomstig van een eigen centrale, is nodig voor de zes hydraulische liften, het elektrisch strijken, een diaprojector, de röntgenapparatuur en daarnaast voor de verlichting (met zestien booglampen en 1500 gloeilampen van 55 Watt). De meeste paviljoens hebben eenvoudige, platte daken. Noord- en oostgevels zijn van dubbele ramen voorzien. Om moeilijk te verwijderen stofnesten te voorkomen, zijn de hoeken afgerond. Decennia voor het gebruik van spouwmuren gemeengoed wordt, past Van Nieukerken ze toe in de nieuwbouw. Dat maakt het onnodig de muren met op latten bevestigd behang af te werken. De pers prijst het nieuwe onderkomen van het APSAZ om de gezonde instelling van de ontwerper: weliswaar is geprobeerd een mooi gebouw te maken, toch stonden de eisen van doelmatigheid voorop.

Al binnen een jaar na de opening is de uitbreiding van de nieuwbouw in volle gang. De universiteit bouwt in 1904

37

1898 1925

In de architectuur is het nieuwe ziekenhuis een tegenpool van de in dezelfde week geopende Beurs in Amsterdam. Waar de ontwerper daarvan, H.P. Berlage, wil afrekenen met stijlen die op historische voorbeelden teruggaan, verwijst Van Nieukerken bewust naar de architectuur van de zestiende eeuw. Hij meent dat de versiering een rol speelt bij het verbeteren van de menselijke gemoedstoestand. Dat lijkt hem bij zieken nog meer van belang dan bij gezonde mensen. Zijn versiering is op de Hollandse renaissance geïnspireerd, maar terughoudend toegepast. Het belangrijkste middel om afwisseling en zelfs enige vrolijkheid in het interieur te brengen is kleur. Die moet helder, opwekkend, zacht en rustgevend zijn. Dankzij de spouwmuren is het mogelijk alle muren te beschilderen – het harde wit dat zo veel ziekenhuizen kenmerkt, wordt waar mogelijk voorkomen. Tussen de paviljoens zorgt Ph. van Harreveld, opzichter bij de gemeenteplantsoenen, voor een overdaad aan bloemperken: het hele complex moet een lustoord voor de patiënten zijn. Langs het kanaal wordt om de zeven meter een boom geplant; met een heg van struiken schermen die het terrein af.


1898 1925

APSAZ

het pathologisch-anatomisch laboratorium, in 1909 het laboratorium voor anatomie en embryologie, en in 1911 het fysiologisch laboratorium. De technische dienst krijgt in 1912 de beschikking over nieuwe werkplaatsen en in dat jaar valt ook het besluit een nieuw paviljoen voor de psychiatrische afdelingen te maken en het oude geschikt te maken voor de keel-, neus- en oorafdeling. Dit krijgt in 1916 zijn beslag. Ook buiten het eigenlijke ziekenhuisterrein neemt het APSAZ gebouwen in gebruik. In 1920 worden de eerste bestralingen met rÜntgenapparaten gemaakt in een daarvoor omgebouwd pand aan de Oostersingel, dat aan het ziekenhuisterrein grenst. Niet alleen plaatsgebrek leidt tot deze keuze, ook de wens het instituut toegankelijk te maken voor andere Groningse medici – pas sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw trekken die naar de poliklinieken bij ziekenhuizen, daarvoor houden die meestal praktijk aan huis. Bij het anatomisch laboratorium betrekt de afdeling huid- en geslachtsziekten in 1925 een tijdelijk paviljoen. De psychiatrische afdeling is verantwoordelijk voor de grootste groei van het APSAZ sinds deze in 1903 naar de nieuwbouw verhuist: enkele tientallen procenten meer bedden in amper tien jaar. Het eind is niet in zicht en in 1919 komt het bestuur met een plan van uitbreiding dat onder meer een toename van het aantal bedden betekent van ruim 700 bedden tot een totaal van 1250. Het onderwijs vraagt om nieuwe klinieken voor oogheelkunde, huid- en geslachtsziekten, een kinderziekenhuis, uitbreiding van interne geneeskunde en verloskunde, vervangende nieuwbouw voor de heelkundige kliniek, en daarnaast nieuwe centrale voorzieningen waaronder een atelier voor hulpmiddelen in het onderwijs. De ambities kennen geen grenzen, het terrein wel. Pas als in 1924 wordt besloten het verbindingskanaal te dempen en een deel van de grond aan de overkant te verwerven, die door de stadsbouwmeester voor nieuwe woonwijken is bestemd, komt er ruimte voor verdere groei.

38


Gezicht op de achterzijde van het administratiegebouw

De onderdoorgang van het poortgebouw

De bestuurskamer


Zuidzijde van de interne kliniek

Noordzijde van de interne kliniek

Ziekenzaal interne kliniek


APSAZ

Gebouwen Poortgebouw (administratiegebouw) Het administratiegebouw huisvest de bestuurskamer, de apotheek, de dienstwoningen van de geneesheerdirecteur en de apotheker, eet- en recreatievertrekken voor artsen en assistenten, en onder het dak woonruimte voor 70 verpleegsters, die in kleine zaaltjes onderdak krijgen. Een ruime doorgang in het midden van het gebouw geeft toegang tot het ziekenhuis. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat patiĂŤnten en bezoekers ongecontroleerd over het terrein uitzwermen. Ook bij poliklinieken met eigen ingangen is ervoor gezorgd dat de bezoekers het complex niet verder kunnen doordringen dan nodig is. De kapiteeltjes in de doorgang verwijzen naar Tijl Uilenspiegel. Wie al te goedgelovig zijn oor te luisteren legt bij charlatans komt bedrogen uit, is de boodschap, de moraal is dat bij ziekte en ongemak alleen de medische wetenschap uitkomst biedt.

Chirurgische afdeling De heelkundige (chirurgische) kliniek is ingericht voor 120 gewone patiĂŤnten en 20 syfilislijders. Het totaal aantal bedden van het APSAZ komt daarmee op 350. Elke verdieping telt twee zalen, een voor mannen en een voor vrouwen; elke zaal is van een ruime serre voorzien.

41

1898 1925

Interne kliniek Het grootste aantal bedden is te vinden in de paviljoens van de geneeskundige (medische of interne) kliniek. Hier is zaalverpleging toegepast. Het hoofdgebouw telt 100 bedden, de achterafgelegen barakken voor besmettelijke ziekten 40, en ook de twintig plaatsen in het psychiatriepaviljoen worden vooralsnog tot de interne afdeling gerekend. De collegezaal biedt plaats aan 60 studenten en enkele bedden. Een rĂśntgenafdeling (die tot de meest geavanceerde van Nederland wordt gerekend), een operatiekamer, een experimenteerruimte (onder andere voor dierproeven), kamers voor chemisch en bacteriologisch onderzoek, badkamers, een bibliotheek en een leeszaal geven het hoofdpaviljoen het karakter van een compleet klein ziekenhuis.


APSAZ

1898 1925

Tot de inrichting behoren een fotografisch atelier, een kamer voor voorlopig onderzoek, een polizaal, een opereercollegezaal (opnieuw in de vorm van een amfitheater), een chloroformkamer en een ‘museum’ met medisch interessante voorbeelden. C.F.A. Koch, de befaamde chirurg die de scepter over deze kliniek zwaait en al in 1896 het nut van röntgenapparatuur erkent, besluit deze in 1904 niet alleen te gebruiken om er foto’s mee te maken, maar ook om er tumoren van de huid, de kaak en de tong mee te bestralen. Daarmee introduceert hij behalve de radiodiagnostiek ook de radiotherapie. Vrouwenkliniek De vrouwenkliniek op de zuidpunt van het nieuwe terrein is voor twee categorieën gebruikers bestemd: de afdeling gynaecologie voor patiënten die aan vrouwenziekten lijden, en de afdeling obstetrie voor zwangere vrouwen (en kraamvrouwen). De indeling is erop gericht beide categorieën van elkaar te scheiden. De kliniek telt 50 bedden. De behandel- en onderwijsruimtes zijn op de begane grond ondergebracht; daar bevinden zich ook de polikliniek en de operatiekamer die, om zo veel mogelijk daglicht te krijgen, naar buiten is uitgebouwd. De eerste verdieping is voor de gynaecologische patiënten gereserveerd, de tweede huisvest de afdeling obstetrie. Anders dan de overige klinieken kent dit paviljoen geen grote zalen, maar een groot aantal zaaltjes met vier bedden. De opereer-collegezaal heeft de vorm van een amfitheater en biedt plaats aan 62 studenten. Tot de uitrusting behoren, behalve de onontbeerlijke hoogleraarskamer, laboratoria, een bibliotheek, een museum, een operatiekamer met voorbereidingszaal en een polikliniek. Afdeling D (Afdeling Geneesheer-Directeur) Afdeling D is de afdeling Geneesheer-Directeur. Aanvankelijk is afdeling D bestemd voor dermatologische patiënten (huid- en geslachtsziekten). Hoewel een paviljoen voor dermatologie vanaf de opening wel deel uitmaakt van het complex, is er nog geen hoogleraar. R.A. Reddingius (hoogleraar pathologie en pathologisch anatomie) is in de beginperiode degene die dit vakgebied voor zijn rekening neemt.

42


Gezicht op heelkundige kliniek vanuit het noordoosten

De heelkundige kliniek met de binnentuin tussen de twee vleugels


Ziekenzaal heelkundige afdeling

Polikliniek heelkundige afdeling


APSAZ

Onderwijs geeft hij echter (vanaf 1913) in zijn pathologischanatomisch laboratorium en niet op afdeling D. Een hoogleraar voor dermatologie wordt in 1924 benoemd.

Gebouwen fase 2 J. van Lokhorst en J.A.W. Vrijman, Pathologisch-anatomisch laboratorium, 1904

J.A.W. Vrijman, Fysiologisch laboratorium, 1911 Het fysiologisch laboratorium bestaat uit vier vleugels rondom een binnenplaats. Het is opgetrokken in een eenvoudige neorenaissancestijl. Het gebouw huisvest op de eerste verdieping onder andere een amfitheater dat als collegezaal dienstdoet, een ‘spectatorium’ en een demonstratielokaal dat ook als amfitheater is ingericht, maar 45

1898 1925

J.A.W. Vrijman, Laboratorium voor anatomie en embryologie, 1909 Het pathologisch-anatomisch laboratorium en het laboratorium voor anatomie en embryologie, beide naar ontwerp van de toenmalige rijksbouwmeester en kort na elkaar gebouwd, vertonen onderling veel overeenkomsten. Ter voorbereiding van het ontwerp van het eerst gerealiseerde laboratorium maken hoogleraar R.A. Reddingius en architect J.A.W. Vrijman een reis naar onder andere Breslau en Boekarest. De oriëntering van de gebouwen is ingegeven door de lichtinval. De vertrekken voor het microscopisch onderzoek liggen bij voorkeur aan de noordzijde van het gebouw. In beide gebouwen is dat de achterzijde. De gebouwen bevatten een kelder, twee verdiepingen en een zolder en zijn asymmetrisch van opzet. De ingang bevindt zich aan de linkerzijde van een torenvormig gedeelte met daarin het trappenhuis. Het hoekgedeelte aan de westkant, met een topgevel, springt naar voren. Aan de oostzijde staat haaks op de gevel een vleugel met oorspronkelijk een plat dak.


APSAZ

1898 1925

geen zitplaatsen heeft. Hier zijn ook de werkruimtes van de wetenschappers. Een bijzonderheid is de ‘kinematograaf’. Die maakt het mogelijk moeilijke collegeproeven op te nemen, zodat het niet nodig is die steeds te herhalen. Op de begane grond zijn het chemisch practicum en het bacteriologisch laboratorium te vinden. Vooral de fysiologische chirurgie staat in aanzien. Dierproeven maken het mogelijk de inwendige organen in werking te zien, zonder blijvend letsel te veroorzaken. J.A.W. Vrijman, Psychiatrisch-neurologische kliniek Rond 1910 wordt duidelijk dat het paviljoen voor de psychiatrische afdelingen niet langer voor zijn taak berekend is. J.A.W. Vrijman, werkzaam bij het bureau van de rijksbouwmeester, krijgt opdracht voor een nieuw gebouw voor honderd volwassen patiënten en twintig kinderen met psychische en neurologische aandoeningen (de zogenaamde zenuwlijders). Het komt te staan op een nieuwverworven perceel tegenover de vrouwenkliniek, waarmee het terrein van het APSAZ een totale omvang van vier hectare krijgt. Veel ruimte is voor de badtherapie gereserveerd. Onrustige patiënten liggen soms dagen achtereen in het water, dat hen moet kalmeren. Vooruitstrevend is de bijzondere aandacht voor de nieuwe discipline van de psychiatrie. E.D. Wiersma, hoogleraar van de psychiatrisch-neurologische kliniek, wil niet alleen afzonderlijke afdelingen voor rustige en onrustige gasten, hij staat erop dat ook de zenuwlijders hun eigen plek krijgen. Door de gebruikelijke scheiding in mannen- en vrouwenafdelingen levert dat een indeling in zes zones op. De linkervleugel huisvest vrouwen, de rechter mannen. Neurologische patiënten zijn aan de voorkant van de kliniek ondergebracht. Een verbinding in het midden geeft toegang tot twee vleugels aan de achterkant, waar psychiatrische patiënten onderdak vinden. Daar zijn ook de ruimtes voor de ‘woeste’ patiënten. Zoals in die tijd gebruikelijk woont het verplegend personeel op het ziekenhuisterrein – in dit geval op de tweede verdieping van de nieuwbouw. De collegezaal biedt plaats aan honderd studenten. Vrijman grijpt terug op de architectuur van het Hollands classicisme: de trapgevels aan de uiteinden van de twee gespiegelde vleugels verwijzen 46


De vrouwenkliniek

Opereer-collegezaal vrouwenkliniek


Afdeling D

De achterzijde (oost) van de kliniek voor psychiatrie

Collegezaal psychiatrische afdeling


APSAZ

naar de bouwkunst van de Gouden Eeuw. Het gebouw is opgetrokken uit kleurige waalsteen en Groninger steen. Witte natuursteen, profielstenen, hardstenen dorpels en 4000 kilogram siersmeedwerk vervolmaken de kliniek.

Ter isolatie is het interieur met drijfsteen en gipsplaten bekleed, waardoor het ’s zomers betrekkelijk koel zou moet blijven en in de winter niet te koud wordt. Dit blijkt echter niet veel effect te hebben. Al enkele jaren na de opening wordt er geklaagd over de ramen en deuren die kieren, waardoor het gebouw tochtig is. ’s Winters is het gebouw niet op temperatuur te houden, terwijl ’s zomers verschillende vertrekken veel te warm zijn. Vanbuiten is de dermatologiekliniek groen geschilderd. 49

1898 1925

G.C. Bremer, Dermatologische kliniek Bij de oorspronkelijke bouw van het ziekenhuis is in de nabijheid van de chirurgische kliniek een klein paviljoen voor de dermatologie gesticht. De twee zalen, elk voor twaalf bedden, beschikken over een keuken, badkamers en andere nevenvertrekken, maar ruimtes voor behandeling en wetenschappelijk onderzoek ontbreken. Als kliniek voor syfilitische ziekten blijkt het onvoldoende geoutilleerd. Een sterke toename van het aantal geslachtsziekten in 1918 en de eerste jaren daarna baart veel zorg. De roep om een volwaardige kliniek voor huid- en geslachtsziekten neemt toe, maar pas als de wet voorschrijft medicijnstudenten onderwijs in dit vak te geven, valt het besluit tot de bouw ervan. De bouw is een uniek experiment: geldgebrek dwingt de ontwerper, rijksbouwmeester G.C. Bremer, om met een taakstellend budget van slechts 100.000 gulden te werken. Op basis van een voorstel van geneesheer-directeur W.H. Mansholt ontwerpt Bremer een T-vormig gebouw. Voor slechts een derde van de prijs van een ‘zwaar’ gebouw ontstaat een houten barak met, onder andere, zalen voor mannen, vrouwen en kinderen, een hoogleraarskamer, een laboratorium, een röntgenkamer, een bibliotheek, een dagverblijf en een polikliniek.


APSAZ

1898 1925

Een ambtenaar van de Rijksgebouwendienst, die met het toezicht is belast, kiest voor het interieur verschillende, levendige kleuren uit. Op de bovenverdieping is plaats voor twintig inwonende verpleegsters, van wie zestien de beschikking krijgen over een eigen kamer van twee bij drieĂŤnhalve meter.

50


Gezicht op de barak voor besmettelijke ziekten vanuit het zuiden

Zuidzijde van het mortuarium


Oeconomiegebouw (westzijde) Rechts op de achtergrond de schoorsteenpijp van het ketelhuis

De werkplaats voor timmerman en schilder met tuinloods


Zuidzijde van het ketelhuismet op de voorgrond de kolenopslag


Pathologisch-anatomisch laboratorium

Laboratorium voor anatomie en embryologie

Fysiologisch laboratorium


Psychiatrisch-neurologische kliniek

Kliniek voor huid- en geslachtsziekten


College chirurgie van professor C.F.A. Koch, ca. 1925


Chirurgie Dat het wegsnijden van kleinere of grotere delen van het menselijk lichaam genezing kan bieden, is al vele eeuwen bekend. Tot ver in de negentiende eeuw blijft het een paardenmiddel met niet zelden fatale afloop. Behalve een niet altijd optimale kennis van de anatomie heeft dat twee oorzaken: effectieve verdoving is niet mogelijk, en de middelen om infecties tegen te gaan ontbreken. Tot in de achttiende eeuw houden medici zich verre van deze praktijken. Ze laten het over aan niet academisch getrainde barbiers en chirurgijns. Pas in de achttiende eeuw dringt de heelkunde, zoals het vak in Nederland wordt genoemd, door tot de medische faculteiten. De negentiende eeuw ziet grote vooruitgang in de pijnbestrijding en het voorkomen van infecties. In 1842 wordt voor het eerst ether toegepast om de pijn bij het snijden te verminderen. Toch overlijdt bijna de helft van de geopereerde patiënten. Ignaz Semmelweis komt de eer toe de belangrijkste oorzaak daarvan aan te wijzen: infecties door een gebrek aan hygiëne. Hij dwingt zijn collega’s hun handen met bleekwater te reinigen voor ze aan het werk gaan. Dat brengt het sterftecijfer flink omlaag. Joseph Lister verlegt de aandacht naar de wond die bij het snijden ontstaat. Hij gebruikt fenol om infecties tegen te gaan – het begin van de antisepsis. Als carbolspray wordt toegepast om de onmiddellijke omgeving van de wond te ontsmetten, blijkt het infectiegevaar aanzienlijk te verminderen. Ten slotte komt de asepsis tot ontwikkeling. Deze methode richt zich op de ontsmetting van de hele omgeving waar de operatie plaatsvindt. De grootste risico’s zijn nu onder controle, maar de technische uitrusting van de operatiekamers laat nog steeds te wensen over. Rond 1900 wordt elektrisch licht toegepast, maar tot in de jaren dertig zijn operatieafdelingen te herkennen aan de grote ramen, die het onontbeerlijke daglicht toelaten. In de jaren twintig maakt de ‘twin-set’ furore: twee operatiekamers met daartussen de sterilisatieruimte. Om hinderlijke schaduwen te voorkomen, wordt de operatielamp geïntroduceerd. Ondertussen staat ook het vak chirurgie niet stil. Specialisaties als plastische chirurgie en thoraxchirurgie ontstaan aan het eind van de

57


Chirurgie

jaren dertig, een vernieuwing die in Groningen met de naam P.R. Michaël wordt geassocieerd. Vanaf de jaren vijftig wordt de operatieafdeling geleidelijk een van de buitenwereld geïsoleerde ruimte met kunstlicht en airconditioning. Sinds de jaren tachtig bewegen de belangrijkste innovaties zich opnieuw op het gebied van de hygiëne. Dan maakt het inblaasplenum zijn opwachting: een aan het plafond opgehangen paneel dat zuivere lucht naar het operatiegebied stuurt. In de toekomst lijken computergestuurde robots, die soms op afstand bestuurbaar zijn, een grotere rol te gaan spelen, evenals technieken die de schaal van de ingrepen zo gering mogelijk maken. Daglicht, in de vorige decennia uitgebannen, keert in de nieuwste ontwerpen voor operatieafdelingen terug.

58


Hoofdstuk 3

1926 — 1954 Uitbreiding van het complex


‘De volgende jaren worden gekenmerkt door een dominospel van verdringing en vervangende nieuwbouw.’


Uitbreiding van het complex

De verdere expansie kan beginnen. Er is een programma en er is grond – het enige wat ontbreekt is een plan. Daarin wordt in 1927 voorzien door H. Hoekstra, hoofdarchitect bij de Rijksgebouwendienst. Op de plek van de gedempte gracht ontwerpt hij een centrale, vijftig meter brede boulevard, een groene long die de kromming van het terrein volgt. Eromheen komt een zes meter brede ringweg. Het ligt in de bedoeling die van een leidingtunnel te voorzien en de toekomstige paviljoens daaraan te koppelen. Het programma en het plan gaan vergezeld van een prioriteitenschema. Twee zaken zijn bijzonder urgent. In de oude oogkliniek, die zich nog in de stad bevindt,

61

1926 1954

Het nieuwe complex zet de taken van het oude ziekenhuis op grote schaal voort. Het doet dienst als algemeen ziekenhuis, maar krijgt gezelschap van een protestants diaconessenhuis en een katholiek ziekenhuis; het laatste betrekt in 1926 een nieuw gebouw in Helpman. Wellicht verklaart dat waarom de ontwikkeling van het APSAZ volledig door zijn academische functies, en met name het onderwijs, wordt bepaald. Behalve artsen worden er sinds 1906 ook verpleegkundigen opgeleid. De ziekenzorg beperkt zich net als voorheen tot de arme bevolkingsgroepen en wordt bekostigd door kerk- en armbesturen. Het wordt sommige artsen daarnaast toegestaan meer welgestelde, betalende patiĂŤnten te behandelen. Daarvoor wordt op beperkte schaal klasseverpleging mogelijk gemaakt. De behoefte daaraan neemt toe naarmate het ziekenhuis over meer en betere voorzieningen beschikt. Het programma van 1919 vormt de achtergrond van de uitbreiding in de volgende jaren. Niet alleen het APSAZ heeft grootse plannen. De stad Groningen maakt zich op voor een lange periode van ononderbroken groei. De stedenbouwkundige dienst tekent ambitieuze plannen. J.A. Mulock Houwer voorziet de bouw van nieuwe woonwijken in de nog maagdelijke oostelijke en noordoostelijke gebieden. Wordt deze visie werkelijkheid, dan komt het APSAZ knel te zitten tussen deze wijken en de oude stad. Om dit te voorkomen, verwerft het ziekenhuis een groot terrein aan de overkant van het verbindingskanaal. Als dat in 1926 is gedempt, heeft het de beschikking over tien hectare bouwgrond.


1926 1954

Uitbreiding van het complex

ontstaan onhoudbare toestanden. Vooral voor lesgeven is die ongeschikt. Op de zuidelijke punt van het nieuwverworven terrein, tussen de psychiatrische kliniek en het zuideinde van de groene long, reserveert Hoekstra ruimte voor nieuwbouw. Een tweede probleem is de huisvesting van verpleegsters. In 1903 zijn dat er 75, in 1926 al 260, en als de oogkliniek tot stand komt zullen het er minstens 300 zijn. Zestig van de slaapplaatsen voor verpleegsters, waarvan de meeste zich in de bovenverdiepingen van de paviljoens bevinden, zijn aan vervanging toe. Nieuwbouw van tenminste honderd wooneenheden is dus onvermijdelijk. Dat leidt tot het besluit een centraal zusterhuis op te richten. Het moet aan het noordoostelijke uiteinde van de ringboulevard komen. Inspiratie komt uit het buitenland. Ook de plannen voor het Zuiderziekenhuis in Stockholm voorzien een centraal zusterhuis. En net als daar is men in Groningen van mening dat het zusterverblijf zo veel mogelijk ge誰soleerd moet worden van het eigenlijke ziekenhuisbedrijf om de verpleegsters in hun vrije tijd rust en ontspanning te kunnen verzekeren. Tussen 1929 en 1933 realiseert Hoekstra, bijgestaan door G. Westerhout, zowel de oogkliniek als het woongebouw voor verpleegsters. De volgende jaren worden gekenmerkt door een dominospel van verdringing en vervangende nieuwbouw. De capaciteit van de ruimtes voor het bestuur en de administratie, de centrale apotheek, de keuken en het ketelhuis zijn voor het sterk gegroeide ziekenhuis niet langer toereikend. In 1936 wordt achter de barakken voor besmettelijke ziekten een nieuwe centrale keuken opgeleverd. De oude, die in het verzamelgebouw is opgenomen, wordt tot apotheek verbouwd, de apotheek in het poortgebouw krijgt een administratieve functie. De chirurgische kliniek ondergaat een zeer grote uitbreiding. Als Nederland in 1940 door nazi-Duitsland wordt bezet, heeft dat ook consequenties voor het academisch ziekenhuis. Het bestuur komt in handen van sympathisanten van het regime. Joodse medewerkers worden ontslagen; zij delen het lot van de Joodse inwoners van Groningen, van wie de meeste de oorlog niet overleven. De bezetter smoort elke vorm van intellectuele vrijheid. Veel komt van de nazificatie van het APSAZ niet terecht.

62


Gezicht op terrein in de jaren veertig met de nieuwe polikliniek dermatologie




Hal oogheelkundige kliniek, 1932

Oogheelkundige kliniek, 1932


Uitbreiding van het complex

Ondertussen gaat op het terrein van het ziekenhuis het spel van bouwen, verbouwen en bestemmingswijziging door. In 1941 volgt voorlopig de laatste toevoeging: in dat jaar verhuist de kinderkliniek, in 1891 met steun van de grootindustrieel W.A. Scholten gesticht in de Sint Jansstraat, naar het academisch ziekenhuis. De kliniek komt aan de oostzijde van de groene long, niet ver van het paviljoen voor oogheelkunde. Een jaar later verschijnt achter het kinderziekenhuis een nieuw paviljoen voor besmettelijke ziekten. De oude barakken bij de interne kliniek worden afgebroken om in 1943 plaats te maken voor een nieuw ketelhuis en een nieuw onderkomen voor de werkplaatsen van de technische dienst, die tussen de in 1936 gebouwde centrale keuken en het ketelhuis komen.

67

1926 1954

Na de bevrijding in 1945 ziet het academisch ziekenhuis zich geconfronteerd met het vooruitzicht dat de vraag naar artsen en medisch specialisten dramatisch gaat toenemen. Niet alleen de ongekende medische en technische vooruitgang maken dat waarschijnlijk, er zijn ook sociale redenen. Nieuwe sociale voorzieningen, waaronder de verplichte ziektekostenverzekering, brengen dure medische zorg binnen bereik van iedereen. Aan de periode waarin minder welgestelde zieken zich alleen dankzij de hulp van kerk- en armbesturen opname in een ziekenhuis konden veroorloven, komt een eind. Voor het APSAZ kondigt zich een nieuwe periode van stormachtige groei aan. Aanvankelijk volgt die de in de jaren dertig ingeslagen weg. Het dominospel gaat door. De werkplaatsen die de technische dienst in 1943 verlaat, bieden in 1948 na verbouwing plaats aan de eerste nieuwe toevoeging van de naoorlogse jaren: een tandheelkundige kliniek. In de jaren vijftig komt de vernieuwbouw van het ziekenhuis in een stroomversnelling. Het terrein, dat in 1927 groot genoeg leek om tientallen jaren vooruit te kunnen, raakt vol. Hoogste tijd om na te denken over nieuwe toekomstplannen voor het APSAZ...


Uitbreiding van het complex

Gebouwen

1926 1954

H. Hoekstra en G. Westerhout, Zusterhuis, 1932 Het zusterhuis ligt aan de noordoostzijde van het achterste gedeelte van de ringweg, een gedeelte waarbij men ervan uitgaat dat het ook in de toekomst rustig zal blijven. Het vormt als het ware een scheiding tussen de afdelingen voor besmettelijke ziekten en de overige klinieken die nog aan de ringweg zullen verrijzen. In eerste instantie komt het lange middenstuk met aan de noordzijde daarop een kleine zijvleugel tot stand. Dit deel, met ongeveer honderd verpleegsterskamers, wordt in 1932 geopend. Later wordt dit uitgebreid met een grotere zijvleugel aan de zuidzijde waarin de eetzaal en de recreatiezaal en nog eens vijftig verpleegsterkamers worden ondergebracht. Het zusterhuis biedt dan ruimte aan ongeveer vijfhonderd verpleegsters. H. Hoekstra en G. Westerhout, Oogheelkundige kliniek, 1932 Het gebouw omsluit de ringweg aan de zuidelijke kant en is zodanig gesitueerd dat operatiekamers en laboratoria, naar de wensen van de hoogleraar, op het noorden zijn georiënteerd. De ziekenvertrekken zijn dusdanig diep dat de bedden loodrecht op de lichtinval geplaatst kunnen worden. De kliniek biedt ruimte aan tachtig bedden. Het gebouw is kruisvormig, waarvan de vier vleugels (twee lange vleugels aan noord- en westzijde en twee korte aan oost- en zuidzijde) in een hal samenkomen. H. Hoekstra en G. Westerhout, Radiologisch instituut, 1934 Als belangrijke eisen voor het nieuwe instituut gelden dat het zowel – in het belang van patiënten, wetenschap en onderwijs – verbonden moet zijn aan het ziekenhuis, als dat het in los verband met het ziekenhuis kan functioneren, zodat de artsen er vrijelijk gebruik van kunnen maken. Het moet daarom in het ziekenhuiscomplex liggen en tevens aan de openbare weg. Aan de Oostersingel worden in 1917 enkele woningen aangekocht en verbouwd en vanaf 1920 wordt de nieuwe inrichting in gebruik genomen. Al enkele jaren later wordt overleg gevoerd om de bestaande toestand te verbeteren.

68


Zusterhuis, 1932

Radiologisch instituut, 1934

Hal radiologie, 1934




Uitbreiding heelkundige kliniek, 1936

Zuid- en oostzijde van het nieuwe keukengebouw met meisjeseetzaal, 1936


Uitbreiding van het complex

De snelle ontwikkelingen in de radiologie, de sterke toename van het aantal patiĂŤnten, de beperkte ruimte en de ondoelmatige inrichting vragen in 1927 om nieuwbouw. De belendende percelen worden aangekocht, het bestaande instituut wordt afgebroken en op dezelfde plaats verrijst nieuwbouw naar ontwerp van H. Hoekstra. Het resultaat is een L-vormig gebouw, waarvan de lange vleugel evenwijdig aan de Oostersingel ligt. Verbouwing en uitbreiding heelkundige kliniek, 1936 In 1936 komt de nieuwe vleugel van de chirurgische kliniek gereed, met drie nieuwe ziekenafdelingen, twee nieuwe operatiekamers en een nieuwe polikliniek. Vooral onder professor Eerland maakt de kliniek een grote ontwikkeling door. Op de begane grond bevinden zich de afdelingen voor de mannen, op de eerste verdieping die voor vrouwen en op de tweede verdieping de kinderafdeling.

1926 1954

73


Het ziekenhuis als sociale voorziening Tot in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn ziekenhuizen armenhuizen. Het APSAZ was geen uitzondering. Wie het zich kan veroorloven de dokter bij zich aan huis te bestellen, geeft daaraan de voorkeur. De mogelijkheden die het ziekenhuis biedt, zijn niet van dien aard dat er veel van te verwachten is. Zodra een steeds toenemende stroom van dure medische apparatuur het ziekenhuis verovert, te beginnen met het rĂśntgenapparaat, verandert dat. Nu wordt het ziekenhuis een instelling die als weinig andere in staat is geavanceerde medische zorg te bieden. Tot een monopolie van deze zorg komt het niet: artsen beginnen te investeren in apparatuur voor de praktijk aan huis. De nieuwe rol van het ziekenhuis leidt tot veranderingen in de samenstelling van de gebruikers. Voor de armen, die voorheen het grootste deel van de patiĂŤntengroep vormen, wordt ziekenhuisopname te duur. De invoering van het Ziekenfondsbesluit in 1941, dat in 1945 wordt opgenomen in de sociale zekerheid die de verzorgingsstaat biedt, zorgt voor een doorbraak. Nu is in principe iedereen, ongeacht afkomst, opleiding of vermogenspositie, in staat de kosten van het verblijf en de behandeling in een ziekenhuis te betalen. Dit markeert het begin van een stormachtige groei van het aantal ziekenhuizen, en daarmee van de vraag naar geschoold medisch personeel. Vanaf dat moment groeit de gezondheidszorg uit tot een van de belangrijkste sectoren van de economie.

74


Gebouw voor infectieziekten (rechts), 1940 en de kinderkliniek (links), 1941

Polikliniek neurologie, 1953


Kliniek voor keel-, neus- en oorheelkunde, 1942

Mondheelkundige kliniek, 1952

Ketelhuis, 1943


Hoofdstuk 4

1955 — 1966 Plannen voor nieuwbouw


‘Toch wijst de trend in de richting van “een samenvoeging, die de specialisten weer rond een ziekbed brengt en die tot gebouwenconcentratie voert”.’


Plannen voor nieuwbouw

Tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw worden paviljoens toegevoegd en vervangen, waarbij het principe van zelfstandige klinieken overeind blijft. Met uitzondering van de barakken voor besmettelijke ziekten is niets gesloopt. Het oorspronkelijke ziekenhuis en alle latere toevoegingen zijn er nog, een deel van de bestaande gebouwen krijgt een nieuwe functie. De nieuwbouw voor de interne kliniek tussen 1952 en 1959 vult een van de laatste grote open ruimtes. Zet de groei in dit tempo door, dan dreigt een onoverzichtelijke brij van gebouwen, waarvan bij de meeste de ruimte voor uitbreidingen ontbreekt. Dit schrikbeeld vraagt om een plan. Hoekstra krijgt ook nu weer de opdracht het te maken.

79

1955 1966

De eerste vraag is of het zinvol is op de in 1903 ingeslagen weg voort te gaan. Misschien is het beter afscheid te nemen van het paviljoenstelsel? Het heeft voor- en na- delen. Dat elke kliniek als een volwaardig klein ziekenhuis werkt, is in sommige opzichten gunstig. De lijnen zijn kort, er is weinig transport nodig, alles is makkelijk te overzien. Nadelen zijn er ook. Elk paviljoen beschikt over voorzieningen als operatiekamers en radiologische apparatuur. Dat is kostbaar en kan tot overcapaciteit en onderbenutting leiden. Centralisatie is een middel om dit te voorkomen. Bovendien vervallen de voordelen van de afzonderlijke klinieken zodra die niet langer uit te breiden zijn. Het vraagstuk van centralisatie en decentralisatie houdt de gemoederen bezig. Het ziekenhuis kiest vooralsnog voor decentralisatie, het Rijk plaatst daar steeds nadrukkelijker vraagtekens bij. Met het nieuwe structuurplan eindigt de discussie niet. Concentratie kan, zo wordt in 1956 geconstateerd, leiden tot ‘monstercomplexen’ zoals dat in Lille of het Zuiderziekenhuis in Stockholm, en de vraag is of ‘in dergelijke geneesfabrieken niet aan de individuele factor van het menselijk lijden wordt verzaakt en de relatie van de lijdende mens tot zijn onmiddellijke nabestaanden abrupt wordt ontkend door de onmenselijke maat van het organisme, waaraan hij wordt overgeleverd.’ Toch wijst de trend in de richting van ‘een samenvoeging, die de specialisten weer rond een ziekbed brengt en die tot gebouwenconcentratie voert’.


1955 1966

Plannen voor nieuwbouw

Hoekstra blijft in het plan dat hij in 1955 aanbiedt bij het beproefde paviljoenstelsel. Om ook in de toekomst een overzichtelijk complex te hebben is een visie nodig over de ruimte die dan beschikbaar blijft. Hoeveel dat is hangt, voor een deel af van de mogelijkheid bestaande gebouwen een nieuwe bestemming te geven. Ook een heldere verkeersstructuur is onontbeerlijk om een warboel te voorkomen. De ringweg rond de groene long is bedoeld hiervoor te zorgen, maar deze ligt opgesloten in de bebouwing. De ruimte tussen het poortgebouw, dat de hoofdtoegang vorm, en de ring is geblokkeerd. De oude bebouwing aan de stadskant is niet op de ring, maar op de Oostersingel georiĂŤnteerd. Hoekstra stelt voor om het poortgebouw en het oude verzamelgebouw, dat ondertussen andere bestemmingen herbergt, te slopen. Ze moeten plaatsmaken voor een ruime, voor het autoverkeer geschikte doorbraak die de Oostersingel met de centrale ring verbindt. Er blijft dan ruimte over voor twee gebouwen van vier tot zeven verdiepingen, die op termijn een bijdrage kunnen leveren bij verplaatsen van klinieken en het herbestemmen van de gebouwen die deze verlaten. Bij het plan hoort een programma van uiteindelijk negen bouwprojecten. De eerste fase wordt verder uitgewerkt. Deze voorziet nieuwbouw van de wasserij, uitbreiding van het kinderziekenhuis, uitbreiding van de chirurgische kliniek, nieuwbouw van de dermatologische kliniek, nieuwbouw van de vrouwenkliniek op de plaats van het dan gesloopte dermatologische paviljoen, uitbreiding van het zusterhuis, uitbreiding van de kinderpsychiatrische afdeling en nieuwbouw van de psychiatrische kliniek. Alleen de eerste vier onderdelen komen van de grond, de plannen voor de overige stokken. Heel letterlijk is dat bij de vrouwenkliniek het geval: als het skelet van de nieuwbouw klaar is, wordt de bouw gestaakt. Dat leidt in 1959 tot een overbruggingsplan dat voorstelt de voor afbraak voorgedragen gebouwen vooralsnog te laten staan en tijdelijk andere bestemmingen te geven. Al zit er weinig schot in de zaak, toch volgt in 1960 het besluit ook de tweede fase van het plan van 1955 verder uit te werken. Deze voorziet de nieuwbouw van een audiologisch instituut, een mortuarium en een gebouw voor de centrale diensten. Die laatste luidt heel voorzichtig de weg naar centralisatie in.

80







Dermatologische kliniek, 1963/64

Beddenhuis interne kliniek


Plannen voor nieuwbouw

In 1962 presenteert Hoekstra een herziene versie van het structuurplan. Dat is nodig omdat zich enkele duidelijke trends aftekenen. Het bezoek aan de poliklinieken neemt sterk toe, en ze vertonen een tendens tot specialisatie. De onderzoeksruimtes blijken te klein bemeten om de intocht van steeds meer medische technologie plaats te kunnen bieden. De staf groeit sterk, er zijn meer werkkamers nodig. Opmerkelijk is een sterke toename van het aantal ongevallen, die vermoedelijk door het stijgend autobezit in de hand wordt gewerkt. Dat geeft aanleiding voor de vraag of er misschien niet een speciale ongevallenkliniek nodig is. Met geringe ingrepen probeert Hoekstra de nodige wijzingen door te voeren.

87

1955 1966

Terwijl hij zijn plannen tekent, wordt een nieuw probleem steeds nijpender: dat van het parkeren. Het aantal auto’s dat het academisch ziekenhuis dagelijks te verwerken krijgt, neemt tussen 1959 en 1966 toe met 140 procent. Dat vraagt om steeds meer parkeerruimte. De auto verslindt steeds meer plek, de vragen naar parkeer- en bouwruimte botsen. Bij de principiÍle vraag of centralisatie of decentralisatie nodig is, voegt zich een tweede principekwestie: moet het ziekenhuis blijven op de plek die het sinds 1903 bezet, of geniet verhuizing naar de rand van de stad de voorkeur? Daar is aan ruimte geen gebrek en kan de auto ruim baan krijgen, helemaal als het terrein aansluit op het netwerk van snelwegen. De Groningse stedenbouwkundigen zijn in deze periode faliekant tegen uitbreiding op de bestaande plek, het ziekenhuis houdt de zaak in beraad. Blijft het ziekenhuis waar het is? Of vertrekt het naar de buitenwijken? Dat is de vraag waarop de plannenmakers in de volgende jaren een antwoord moeten vinden.


Plannen voor nieuwbouw

Gebouwen

1955 1966

Architectenbureau Hoekstra en Westerhout, Interne kliniek, 1959 In de jaren vijftig is de interne kliniek de enige afdeling van het in 1903 geopende ziekenhuis die nog niet grondig is verbouwd of vernieuwd, terwijl de omstandigheden allesbehalve bevredigend zijn. De patiënten liggen op zalen van 30 bedden, er is onvoldoende ruimte voor onderzoek en de sanitaire voorzieningen laten te wensen over. Tussen 1952 en 1959 wordt een nieuwe interne kliniek gebouwd. Die verrijst tussen het zusterhuis en het kinderziekenhuis aan het midden van de ringboulevard. De klinische afdeling ligt op het zuiden en bestaat uit twee vleugels met kamers voor twee, vier en zes patiënten. Kliniek is strikt gescheiden van de poliklinieken, die in de toekomst uitgebreid kunnen worden. Er tussenin liggen de onderzoek- en behandelafdelingen, zodat die vanaf beide kanten bereikbaar zijn. Architectenbureau Van Linge, Psychiatrische kliniek, 1969 De nieuwe psychiatrische kliniek geldt in 1969 als een modelinrichting. Dat was de voorganger in 1916 ook, maar sindsdien zijn de inzichten over de behandeling van psychisch gestoorde patiënten radicaal veranderd. Bed- en badverpleging worden sinds de jaren dertig vervangen door behandelmethoden die het principe van de actieve therapie in praktijk brengen. De patiënt moet bezig blijven. De jaren vijftig van de twintigste eeuw brengen de volgende doorbraak: nieuwe medicijnen maken het mogelijk onrustige en onhandelbare patiënten op een vergelijkbare manier op te vangen als rustige patiënten. Het klassieke onderscheid tussen rustig en onrustig vervalt. Hart van de nieuwe kliniek is het biochemisch laboratorium.

88


Interne kliniek, 1959

Architectenbureau Van Linge, Psychiatrische kliniek, 1969


Uitbreiding kinderkliniek, 1960

Vrouwenkliniek, 1975


Binnenstadsbeleid De stormachtige opkomst van het particuliere autobezit onderstreept het succes van de verzorgingsstaat. Aan de groei van de welvaart lijkt geen einde te komen. Verwacht wordt dat in de nabije toekomst steeds meer mensen over steeds meer inkomen en vrije tijd zullen beschikken. In het midden van de jaren zestig wordt een toename van de bevolking tot 20 miljoen zielen in het magische jaar 2000 verwacht. Bevolkingsexplosie en de opkomst van de auto zijn de belangrijkste pijlers onder het ruimtelijk beleid. Groningen zal volgens de toekomstvisie van de Tweede Nota voor de Ruimtelijke Ordening uit 1966 volop delen in de groei. Het gemeentebeleid in de jaren zestig is gericht op de groei van Groningen tot een functionele stad waarin voor het verkeer een hoofdfunctie is weggelegd. Het verkeer moet tot in het hart van de stad – de city – kunnen doordringen. In het centrum bevinden zich immers de economisch sterke functies. De verkeerstoename gaat echter ten koste van de leefbaarheid. Is het doorgaand verkeer al in 1967 uit de kern geweerd, een paar jaar later wordt het beroemde en beruchte verkeerscirculatieplan van kracht, dat de binnenstad in vier zones (tangenten) opdeelt en de grenzen ertussen afsluit voor de auto. Het Structuurplan Binnenstad Groningen (1969) borduurt voort op de eerder ingeslagen weg: de binnenstad wordt het centrum van een steeds groter gebied, dat dankzij de auto voor steeds meer mensen sneller en vaker bereikbaar is. Het hoofddoel van het plan is echter van de stad een ontmoetingscentrum te maken. Dat vraagt om meer woningen, winkels en kantoren, maar ook om het versterken van de culturele dimensie van de binnenstad. In 1972 ziet de zogenaamde ‘doelstellingennota’ het licht – geen ontwerp, maar een tekstdocument dat de uitgangspunten van het binnenstadsbeleid fixeert. Herbergzaamheid is daarin een sleutelbegrip. De binnenstad moet een oord van ontplooiing, een entourage voor ontmoeting, informatie en manifestatie, een podium voor de vrijetijdsbesteding en een hoogtepunt van het stedelijk leven zijn. Over het academisch ziekenhuis is het binnenstadsplan volkomen duidelijk: een kolossaal complex als waarvoor op

91


Binnenstadsbeleid

dat moment plannen in voorbereiding zijn, zo dicht op de binnenstad is onaanvaardbaar. De vraag op welke wijze een zo groot complex in het stedelijk weefsel in te passen is, blijkt in de volgende jaren bepalend voor de plek die het ziekenhuis, letterlijk, in de stad en de stedelijke samenleving inneemt. In de jaren tachtig verdwijnen de sociale en culturele idealen van de vermaarde doelstellingennota’s naar de achtergrond. Staan die in het teken van het verdelen van de welvaart en het deelgenoot maken van alle burgers in een nieuwe, democratische cultuur, de crisis maakt het stellen van andere prioriteiten nodig. Als de ene na de andere fabriek moet sluiten, verschuift het accent naar het aanzwengelen van de economie. De stedenbouw moet daaraan een bijdrage leveren. Het behoud van economisch krachtige bedrijven in de binnenstad krijgt de hoogste prioriteit. Ze moeten helpen om van de stad weer een economische motor te maken. Duidelijk is dat het AZG daaraan een bijdrage kan leveren. De stedenbouwkundigen veranderen van koers en dringen niet langer aan op verhuizing naar de stadsrand. Wel gaat de voorkeur vooralsnog uit naar aparte klinieken, zoals de vrouwenkliniek.

92


Hoofdstuk 5

1967 — 1986 Het masterplan


‘Het ziekenhuis moet deel uitmaken van de samenleving. Het moet naadloos overgaan in het stedelijk weefsel.’


Het masterplan

Uitgesproken voorstander van deze opvattingen is het Rotterdamse bureau Kruisheer+Hallink. Dat neemt in 1975 de scepter over van Hoekstra en Westerhout. Team 4 architecten, in 1975 ontstaan uit het samengaan van vier Groningse bureaus, neemt een aandeel in de voorbereiding van een nieuwe visie. Een van de fuserende firma’s is de opvolger van het bureau van E. van Linge, dat sinds de

95

1967 1986

In 1967 maakt het ministerie duidelijk hoe het de verhoudingen tussen de universiteiten en de academische ziekenhuizen ziet. Voorop staan de belangen van het medisch onderwijs en onderzoek, het ziekenhuis doet dienst als werkplaats die dat mogelijk moet maken. In 1971 komt de nieuwe relatie tot uiting in een naamsverandering. Na meer dan een eeuw maakt het Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis (APSAZ) plaats voor het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG). Ondertussen wordt duidelijk dat het paviljoenstelsel niet langer houdbaar is. Een meer efficiënt gebruik van de ruimte, de voorzieningen en het personeel leidt tot centralisatie. Dat veronderstelt concentratie in groot- schalige gebouwen. Hoogbouw is een van de middelen om dat mogelijk te maken. Ook het Structuurplan Binnenstad Groningen van 1969 voorziet in hoogbouw. Ten minste twee torens mogen de Martinitoren naar de kroon steken. Deze denkbeelden worden in de vermaarde Doelstellingennota van 1972 naar de prullenmand verwezen. Kleinschaligheid is troef, herbergzaamheid staat voorop, heel de binnenstad moet een sociaal-cultureel ontmoetingscentrum zijn. Vergelijkbare gedachten maken zich meester van de medische wereld. In de Stichting ‘Het Ziekenhuis Menselijk en Modern’ werken medici en architecten samen. Het gelijknamige losbladige handboek dat de Stichting tussen 1969 en 1975 uitbrengt, stelt voor de organisatie op de kop te zetten. Niet de eisen van de medisch specialisten bepalen hoe het ziekenhuis eruitziet en functioneert, maar de patiënt. Die staat centraal. Het medisch bolwerk moet plaatsmaken voor een vriendelijk dorp. Hoogbouw is uit den boze, ervoor in de plaats komen ‘structuren’ van hooguit vier of vijf lagen. Het ziekenhuis moet deel uitmaken van de samenleving. Het moet naadloos overgaan in het stedelijk weefsel.


Het masterplan

1967 1986

bouw van de nieuwe psychiatrische kliniek een stempel op het ziekenhuis drukt. Het afscheid van Hoekstra valt samen met de keuze voor centralisatie. Daarmee is een van de principiële kwesties uit de voorgaande jaren opgelost. Blijft de vraag of het AZG op het terrein aan de rand van de binnenstad moet blijven, of naar elders moet verhuizen. Het ziekenhuis kiest in 1967 voor de eerste optie, de stedenbouwkundige dienst spreekt zich in 1969 uit voor de laatste. Voordat het ziekenhuis besluit de strijd met de stad aan te binden, wint het advies in bij het Institut für Krankenhausbau in Berlijn. Dat bevestigt de mogelijkheid van nieuw- en verbouw op de bestaande locatie. Tussen 1969 en 1975 presenteert het verschillende alternatieven. Het ligt voor de hand dat alleen concrete plannen de stad kunnen overhalen zich daarbij neer te leggen. Op basis van een Ontwikkelingsplan van 1976 presenteren Kruisheer en Hallink in 1978 een voorlopig structuur- plan. Kern ervan is een Centraal Medisch Complex. Het structuurplan voorziet in sloop van grote delen van het oorspronkelijke ziekenhuis. De oudbouw is alleen te verwijderen nadat de bestemmingen ervan naar de nieuwbouw zijn overgebracht. Die moet eerst tot stand komen. Dat kan alleen door de groene long vol te bouwen. Daarna kunnen de oorspronkelijke paviljoens plaatsmaken voor de volgende fase van de nieuwbouw. Zo kan het complex van Van Nieukerken en zijn opvolgers in een aantal stappen verdwijnen om ruimte te bieden aan een nagenoeg volledig nieuw gebouw. De ontwerpers verwijzen voortdurend naar de standaardprogrammering voor academische ziekenhuizen. J. Wester begint in 1967 met het schrijven van dit naar hem genoemde programma. Tien jaar later beslaat het meer dan tachtig delen. De staat hoopt met deze ‘Westerprogrammering’ de kosten te drukken van de nieuwbouw van de academische ziekenhuizen in Amsterdam, Leiden en Utrecht. Groningen, aanvankelijk ook opgenomen in dit rijtje, dreigt buiten de boot te vallen omdat de gemeente wil vasthouden aan de uitbreiding van het ziekenhuis in de vorm van aparte klinieken, zoals de vrouwenkliniek. Alleen voor nieuwbouw op basis van de Westerprogrammering worden versneld financiële middelen beschikbaar gesteld. Dat is vermoedelijk een

96


Drie mogelijke modellen volgens het Ontwikkelingsplan 1976


De lineaire structuur heeft plaatsgemaakt voor een carrĂŠ, 1988

AZG in aanbouw


Het masterplan

van de motieven voor het AZG en de architecten om dit document toch als uitgangspunt voor de planvorming te nemen. Het AZG beschikt over ongeveer het aantal bedden dat volgens dit programma nodig is voor een volwaardig academisch ziekenhuis, maar de bestaande gebouwen beslaan maar 70 procent van de oppervlakte die Wester daarvoor nodig vindt. Het structuurplan gaat daarom verder dan concentratie en vervanging van gebouwen en voorziet grootschalige uitbreiding. De vraag is of dat kan zonder een voor de stad moeilijk te verteren medische mastodont op te leveren.

99

1967 1986

Het bureau van Kruisheer en Hallink stelt een Centraal Medisch Complex voor, dat in de schets van 1978 uit twee delen bestaat. De noordelijke helft bevat de interne geneeskunde, de zuidelijke de chirurgische kliniek. Het nieuwe ziekenhuis beslaat het terrein dat ligt tussen een rechte lijn haaks op de Oostersingel ter hoogte van de Walstraat en de zuidpunt. De structuur van het nieuwe ziekenhuis is eenvoudig. Het langgerekte Centraal Medisch Complex heeft aan weerszijden een zone met poliklinieken met daarboven de beddenhuizen. Deze zones zijn door open straten van het centrale deel gescheiden. Haaks op de langgerekte as voorziet het bureau een interne as, een kinderas, een chirurgische as en een neurogene as. Aldus ontstaat een heldere lineaire structuur waarvan de zonering vergelijkbaar is met die van de Westerprogrammering. De hoogte is beperkt tot enkele bouwlagen, het assenstelsel resulteert in een stratenpatroon dat zich gemakkelijk in het stedelijk weefsel in lijkt te voegen. Overeenkomstig de denkbeelden van ‘Het Ziekenhuis Menselijk en Modern’ is naar optimale integratie in de stad gestreefd. De poliklinieken zijn niet alleen vanaf de interne straten bereikbaar, maar ook vanaf de buitenkant. Voor de uitwerking van het structuurplan wordt de architectencombinatie AAA-AZG opgericht. Deze bestaat uit Kruisheer+Hallink en Team 4 architecten. Behalve het Centraal Medisch Complex wordt een standaardbeddenhuis met standaardverpleegeenheden ontwikkeld. Het voorstel is om te beginnen met de bouw van die onderdelen die zich laten realiseren zonder de oude paviljoens ervoor te moeten slopen.


1967 1986

Het masterplan

Dit eenvoudige stramien vormt de basis voor de nieuwbouw van het AZG. Bij de verdere uitwerking blijken veranderingen onontkoombaar. Kruisheers ideaal van integratie in de stedelijke structuur verdwijnt in een aantal stappen naar de achtergrond. Het structuurplan van 1980 voorziet een doorsteek tussen de Oostersingel en de Petrus Campersingel. Die komt tegemoet aan het bezwaar van de gemeente dat het ziekenhuisterrein een ondoordringbare barrière vormt. De straten tussen het Centraal Medisch Complex en de poliklinieken komen bij elkaar bij deze doorsteek. Daardoor is deze plek bij uitstek geschikt om er de hoofdingang te maken. Dat maakt de weg vrij om de afzonderlijke ingangen bij de poliklinieken te laten vervallen. Wanneer Jan Hamel aantreedt als directeur is dat een van de beslissingen die hij neemt. Een ziekenhuis met zo veel ingangen is in zijn ogen niet alleen onbeheersbaar, maar ook verwarrend voor patiënten en bezoekers. De lineaire structuur van het schetsvoorstel maakt plaats voor een carré, die in het noorden wordt gesloten door een dwarsstraat (dit wordt later de winkelstraat) die het Centraal Medisch Complex begrenst. Deze carré is alleen via de hoofdingang en een tweede ingang bij het Poortgebouw op de stad aangesloten. Welke vorm de hoofdingang moet krijgen, blijft nog lang onduidelijk. Kruisheer wil geen monumentaal gebaar. Dat is tegen zijn architectuuropvattingen. Bovendien zou het benadrukken dat het assenstelsel met open einden, die aanknopen aan het stedelijk weefsel, is vervangen door een gesloten ring. Rond 1984 valt het besluit de binnenstraten te overkappen, en daarmee wordt de binnenring tot hoofdontsluiting opgewaardeerd. In 1985 bepaalt de staat het aantal bedden op hooguit 1056. Om de kosten te drukken is alleen bovengronds parkeren toegestaan. Deze veranderingen leiden in 1987 tot een nieuw structuurplan. Vrijwel alle oorspronkelijke gebouwen op het ziekenhuisterrein maken plaats voor parkeerruimte; ook de vleugel voor ‘zenuwlijders’ van de oude psychiatrische kliniek, die in de plannen nog lang gehandhaafd blijft, moet plaatsmaken voor het parkeren. De plannen zijn volop in uitvoering wanneer enkele ingrijpende wijzigingen worden doorgevoerd die het AZG het huidige karakter geven.

100


Bouw van het Centraal Medisch Complex


Beddenhuis

Plattegrond verpleegafdeling


Het masterplan

Gebouwen AAA-AZG (Kruisheer+Hallink en Team 4 architecten), Centraal Medisch Complex Het Centraal Medisch Complex (CMC) ligt in het hart van het gebouw. Hierin zijn de meeste voorzieningen voor behandeling (met onder meer 22 operatiekamers), diagnostiek, onderzoek en onderwijs geconcentreerd. Door de samenvoeging van de verschillende voorzieningen kunnen apparatuur en ruimtes voor diagnostiek en behandeling en voor onderwijs heel effectief worden gebruikt. Bovendien wordt samenwerking tussen de verschillende disciplines gestimuleerd. Op het dak van het CMC wordt later een helikopterplatform gebouwd dat in verbinding komt te staan met de Centrale Spoedopvang, die aanvankelijk nog aan de voorkant van het gebouw is gepland, maar door de later toegevoegde ingangshal inpandig komt te liggen.

103

1967 1986

AAA-AZG (Kruisheer+Hallink en Team 4 architecten), beddenhuizen Rondom het Centraal Medisch Complex liggen, grenzend aan de twee binnenstraten, de negen beddenhuizen. Op de begane grond bevindt zich steeds de polikliniek, daarboven op drie of vier lagen de verpleegafdelingen. De dagverblijven grenzen aan de binnenstraten en hebben daar een balkon. De patiĂŤntenkamers liggen aan de buitenzijde en hebben uitzicht over de stad. De beddenhuizen zijn qua vormgeving in grote lijnen identiek. Ze zijn aan de buitenzijde voorzien van witte aluminium platen en aan de zijde van de binnenstraten van panelen in zachte tinten.


De Patiënt centraal Het lijkt een overbodige kreet: de patiënt centraal. Hoe zou het anders moeten? Toch wordt het sinds de jaren zeventig een steeds herhaalde slogan. Kennelijk hebben patiënten vaak het gevoel dat het in het ziekenhuis niet om hen draait, maar om andere zaken. Ze voelen zich niet serieus genomen; weliswaar worden ze behandeld, het lijkt alsof ze daarmee niks te maken hebben. In de jaren zestig weerspiegelt de kritiek tegen deze bejegening de protesten tegen het maatschappelijk bestel: dat zou mensen ‘vervreemden’ van hun wezenlijke natuur. Het ziekenhuis zou precies hetzelfde doen, en in die zin is het ‘medisch bolwerk’ een schaalmodel van een onderdrukkende samenleving. Het alternatief is een bestel dat de persoonlijkheid van de patiënt als uitgangspunt neemt, en hem niet reduceert tot een object met een, al of niet, te repareren ziektebeeld. Bij die andere bejegening hoort ook een ander type gebouw. De werkgroep ‘Ziekenhuis Menselijk en Modern’ onderzoekt in de jaren zeventig waaraan dat dient te voldoen. Kleinschaligheid, herbergzaamheid, integratie in de samenleving zijn hoofdthema’s, structuren in laagbouw vervangen de ‘hightech’ hoogbouw. In de loop van de jaren tachtig verliest de slogan ‘de patiënt centraal’ zijn lichtelijk opstandige trekken. Verschillende alternatieve modellen om de zorg te organiseren worden populair, waaronder dat van het uit Amerika overgewaaide ‘plane tree’, waarbij de mens centraal staat. Door een actieve betrokkenheid en goede informatieverstrekking is de patiënt in staat zelf keuzes te maken. In dezelfde jaren beginnen de opvattingen over een ‘healing environment’ en het ‘evidence based design’ duidelijk te maken dat een door de patiënt positief gewaardeerde omgeving effecten heeft op zijn genezingsproces. Dat hij zijn persoonlijke soevereiniteit terugverovert mag vanuit menselijk en politiek oogpunt van belang zijn, het blijkt daarnaast dus ook effect te hebben op het gebied waarvoor ziekenhuizen in de eerste plaats bestemd zijn: bijdragen aan het beter maken van patiënten. Een deel van de oplossing ligt in het overdragen van een deel van de verantwoordelijkheden van de medische staf naar de patiënt. Dat komt tegemoet aan diens

104


De patiënt centraal

wens als persoon meer serieus te worden genomen. Daarnaast weerspiegelt het twee algemene maatschappelijke tendensen. De eerste is een economische: consumptie wordt gezien als de belangrijkste motor van de economie, wat veronderstelt dat de klant koning is. Ook in de gezondheidszorg zal hij de mogelijkheid willen hebben keuzes te maken. Sinds 2000 vergroot het internet de mogelijkheden om steeds meer diensten zelf te organiseren – reizen boekt men niet meer in een reisbureau, maar thuis vanaf de computer. Op dezelfde manier kan de patiënt een deel van de informatievoorziening op medisch gebied thuis organiseren. Niet alleen dat: het internet kan de interactie tussen patiënt en ziekenhuis wellicht net zo ingrijpend veranderen als in, bijvoorbeeld, de reisbranche het geval is. Daarvan zijn interessante voorbeelden, maar het einde van deze ontwikkeling is nog lang niet in zicht. En zo dragen economische en technologische innovaties ertoe bij dat de oude slogan ‘de patiënt centraal’ een nieuwe invulling krijgt.

105



Hoofdstuk 6

1987 — 2004 Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad


‘Een groot ziekenhuis met veel patiënten en bezoekers en een uitgebreide staf heeft iets weg van de openbare ruimte in een stad’


Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad

Eind jaren tachtig is weinig over van het groene lustoord dat het APSAZ in het begin van de twintigste eeuw is. Hijskranen bezetten de groene long, die in 1927 is ontworpen. De plannen voorzien aan alle kanten van het nieuwe complex grote parkeerplaatsen. Alles moet daarvoor wijken, van de oude klinieken blijft zo goed als niets over. Tegen de overdaad van steen en blik ontstaan bezwaren. Ook de lage belevingswaarde roept vraagtekens op. Door de geringe hoogte wordt het AZG weliswaar geen kolos die zijn omgeving verplettert, bijzonder aangenaam belooft de nieuwbouw ook niet te zijn.

Het ziekenhuis weet in 1991 met de stad overeenstemming te bereiken over het afstoten van het terrein ten zuiden van

109

1987 2004

Aanvankelijk is het de bedoeling het ziekenhuis gefaseerd te bouwen, maar in 1987 krijgt het bestuur toestemming het ziekenhuis in één keer af te bouwen. Daardoor komen financiële middelen ter beschikking om de bouw te versnellen, zodat het gebouw in 1996 kan worden opgeleverd in plaats van aan het begin van de volgende eeuw. Met de gemeente moet overeenstemming bereikt worden ten aanzien van de ontsluiting van het ziekenhuis, de oplossing van het parkeerprobleem en de vormgeving van de hoofdingang. Hoewel de bouw van het ziekenhuis al ver is gevorderd, is het nog onduidelijk hoe de voorkant van het gebouw en de hoofdingang er uiteindelijk zullen gaan uitzien. In 1988 trekt het bestuur van het AZG, onder voorzitterschap van Jan Hamel, hiervoor de Rotterdamse architect Wytze Patijn aan. Nog voordat hij officieel opdracht heeft, bedenken ze samen hoe de hoofdingang vorm moet krijgen. Een enorme luifel die de grote ingangshal overkapt met daaronder de ingang van de parkeergarage, waar je als bezoeker recht op afkomt. Op die manier kom je het ziekenhuis binnen zonder je oriëntatie te verliezen. Patijn ontwerpt een stedenbouwkundig plan voor de zuidpunt van het terrein. Het plan moet dit deel van de binnenstad aantrekkelijker maken en de bereikbaarheid verbeteren. Vanaf de ringweg rondom Groningen komt een directe aanrijroute die aansluit op de nieuwe entree. Tussen de Petrus Campersingel en de Oostersingel komt een nieuwe weg.


1987 2004

Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad

de doorsteek, waar nog enkele delen van de uit 1916 daterende psychiatrische kliniek staan. Aanvankelijk ligt het in de bedoeling hier een nieuwe energiecentrale te bouwen en de rest van het terrein voor parkeren te bestemmen. Als Jan Hamel iedereen ervan kan overtuigen dat er genoeg ruimte is voor de realisatie van het achterste beddenhuis zonder dat het oude ketelhuis hoeft te worden afgebroken en het mogelijk blijkt deze te herbestemmen tot energiecentrale, besluit het ziekenhuisbestuur de zuidpunt aan de gemeente te verkopen. De opbrengsten worden gebruikt voor een parkeergarage voor 700 auto’s onder de hoofdingang en de toegangsweg. De resterende bebouwing op de zuidpunt maakt plaats voor aan het ziekenhuis gerelateerde bestemmingen, waaronder een zorghotel. De Raad van Bestuur resideert boven de centrale ingangshal aan de zuidzijde als op de brug van een schip, en is daarmee ook ruimtelijk in de nieuwbouw geïntegreerd. De architectonische uitwerking van de ingangshal met daaronder de parkeergarage is van de hand van Wytze Patijn. Tevens heeft hij de supervisie over de vormgeving en inrichting van de openbare ruimtes, waaronder de binnenstraten en de patio’s, en over de kunsttoepassing in het ziekenhuis. Hij stelt voor de wachtruimtes van de poliklinieken door verschillende interieurontwerpers te laten ontwerpen. Ook na zijn benoeming tot rijksbouwmeester in 1995 blijft Patijn bij de nieuwbouw betrokken. Hij verbouwt het oude ketelhuis tot energiecentrale. Zijn bureau fuseert in 1998 met KuiperCompagnons en zet het werk onder die naam voort. Bijzonder in het ziekenhuis is de scheiding van het publieke domein en de logistiek. Het transport verloopt via een door Kruisheer voorgesteld ondergronds tunnelsysteem dat zich onder het gehele complex bevindt. De openbare straten en pleinen vullen zich met een overdadig aanbod aan voorzieningen waaronder een restaurant, een supermarkt, een internetcafé, een reisbureau, een boekenwinkel. Patijn vermijdt in zijn ontwerp een ziekenhuisachtig interieur en streeft naar een stedelijke sfeer. Zo wordt het nieuwe AZG een stad-in-de-stad. Op 15 mei 1997 vindt de feestelijke opening plaats. De inwijding van het AZG in 1997 luidt niet het einde van de verdere expansie in.

110


Wytze Patijn, ontwikkelingsstudie hoofdingang en zuidpunt, 1989

Plattegrond eerste verdieping




Patio


Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad

Integendeel, het complex groeit onverminderd door. De constructie maakt verbouwingen betrekkelijk eenvoudig, maar aan het verhuizen van complete afdelingen is niet te ontkomen. Het proces van verdringing en bestemmingswijziging kent geen einde. Uitbreiding is alleen aan de noordkant mogelijk. In 2001 wordt begonnen met de bouw van het voorzieningengebouw. Een loopbrug verbindt het met het ziekenhuis. De Raad van Bestuur verhuist van de ‘scheepsbrug’ boven de hoofdingang naar dit nieuwe complex, dat ziekenhuis en universiteit letterlijk als een brug verbindt. Vandaar de naam van het gebouw ‘De Brug’. Verder zijn er delen van de facilitaire dienst, de apotheek, de afdeling medische microbiologie en een radiologische bestralingsafdeling ondergebracht. Het gebouw klimt stapsgewijs op naar elf verdiepingen. Onder het voorzieningengebouw komt een parkeergarage voor ruim 800 voertuigen.

1987 2004

115


Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad

Gebouwen/bouwdelen

1987 2004

Wytze Patijn, Ontvangsthal, oplevering 1995 Aan de buitenzijde maakt het gebouw een vriendelijk gebaar door de halfronde wand met daarboven de bolle rand van de luifel. De voorzijde van het zwevende dak wordt ondersteund door slanke, ronde kolommen. Aan de drie andere zijden rust het op de bestaande bebouwing. Toch lijkt het dak het bestaande gebouw bijna nergens te raken. Langs het houten plafond dringt daglicht tot diep in het gebouw binnen. In de ontvangsthal bevinden zich behalve de receptie, een restaurant voor bezoekers, winkels en de ingang naar de parkeergarage die opvallend is vormgegeven. Aan weerszijden sluit de hal op de twee hoofdaders van het ziekenhuis aan: de binnenstraten. Een duidelijke bewegwijzering, straatnamen en huisnummers wijzen de bezoeker de weg. Veel aandacht is besteed aan de verlichting. Speciaal ontworpen armaturen hangen als grote schalen in de openbare ruimtes. Wytze Patijn, Parkeergarage De parkeergarage bestaat uit drie lagen en heeft een capaciteit van 700 auto’s. De ingang bevindt zich aan de voorzijde van de centrale hal onder het voorplein. De liften en trap komen direct uit in de hal. Binnenstraten De binnenstraten sluiten aan op de ingangshal en geven toegang tot het Centraal Medisch Complex, de beddenhuizen en de poliklinieken. De binnenstraten zijn overdekt met te openen kunststof lichtkappen. De interieurinvullingen in de binnenstraten zijn naar ontwerp van Wytze Patijn Architecten (oplevering 1996). Net als in een stad met een grote differentiatie aan pleinen, straten en gebouwen is ook in het ziekenhuis het beeld opgeroepen van verschillende straatbeelden en sferen. Er is een klassieke tuin en een tropische tuin, een theater en een beeldentuin. Veel aandacht is besteed aan de inrichting met opvallende verlichting en meubilair. De verlichting is van Rob Jansen Lichtvormgevers. Er is veel kunst toegepast om het verblijf in het ziekenhuis te veraangenamen.

116



Hoofdingang van het ziekenhuis

Ingangshal


Het ziekenhuis als een stad-in-de-stad

Patio’s Tussen de beddenhuizen en het Centraal Medisch Complex liggen aan de binnenstraten verschillende patio’s. Ze hebben een hoogte van vijf verdiepingen en zijn overkapt met kunststof daken, waardoor daglicht tot ver in het gebouw door kan dringen. Door verschillend kleurgebruik en inrichting heeft elke patio zijn eigen sfeer. De patio’s zijn rijkelijk voorzien van kunst. Poliklinieken De poliklinieken bevinden zich op de begane grond van de beddenhuizen (ontwerp Team 4 architecten). Op initiatief van Wytze Patijn, die vanaf 1988 als supervisor optreedt, worden voor de poliklinieken verschillende interieurarchitecten aangetrokken. Hierdoor hebben alle poliklinieken een heel eigen karakter gekregen.

Wytze Patijn (KuiperCompagnons), Mortuarium, 1994–1998 Bij de bouw van mortuaria worden ten behoeve van een steriele omgeving over het algemeen materialen als staal, glas en tegels toegepast. Omdat het gebouw af en toe ook een representatieve functie heeft, is gekozen voor een tweedeling in een publiek toegankelijke ruimte en een besloten werkruimte. Door het gebruik van gekleurde materialen en hout bij het openbare deel is getracht het gebouw een warme uitstraling te geven. Wytze Patijn (KuiperCompagnons), De Brug, opening 2005 Het Bruggebouw vormt letterlijk een brug tussen het ziekenhuiscomplex en de gebouwen van de medische

119

1987 2004

Wytze Patijn, Energiecentrale, oplevering tussenfase 1993, eindfase 1997 Vlak achter de nieuwbouw van het ziekenhuis staat het tot warmtekrachtcentrale verbouwde ketelhuis uit 1942. Het ziekenhuis voorziet hiermee zelf in zijn energiebehoefte. Het oude kolengestookte ketelhuis is voorzien van nieuwe installaties zoals aggregaten, transformatoren, stoomketels, hoogspanningsruimtes, expansievaten en besturingskasten, die per verdieping zijn ondergebracht.


1987 2004

faculteit, die sinds 2005 samen het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) vormen. Het is een voorzieningengebouw met parkeergarage voor 800 auto’s. Om aan te sluiten bij de hoogbouw van de voormalige vrouwenkliniek aan de noordkant, de laagbouw aan de kant van de Oostersingel en aan de schaal van de nieuwbouw van het Academisch Ziekenhuis, ontwerpt het architectenbureau een complex dat niet massaal moet overkomen. Aan de kant van de straat telt het complex slechts één laag, vervolgens twee volumes van vijf en zeven bouwlagen en daarnaast een hoogbouw van twaalf lagen. De verschillende bouwdelen hebben elk een eigen karakter. Door het materiaal- en kleurgebruik wordt samenhang verkregen. Door middel van luchtbruggen wordt het met de bestaande gebouwen van het ziekenhuis en de medische faculteit verbonden. Een fietsroute van de Oostersingel naar de Petrus Campersingel loopt onder het voorzieningengebouw door en wordt gemarkeerd door twee halfronde kopgebouwen.

120


Voorzieningengebouw De Brug, 2005


Interieurs polikinieken


Energiecentrale


Mortuarium


Patio

Winkelstraat



Healing Environment Het fenomeen Healing Environment berust op de gedachte dat de omgeving waarin mensen wonen en werken van invloed is op hun gezondheid. Psychologische effecten, met name het streven stress te verminderen, spelen een prominente rol. Roger Ulrich, een van de grondleggers van het Evidence Based Design (EBD), de wetenschappelijke pendant van het Healing Environment, bestudeert onder andere het effect van het uitzicht vanuit de patiëntenkamer op het genezingsproces. Dat geldt nog altijd als een doorbraak. Onderzoek heeft aangetoond dat patiënten die in een ziekenhuis naar schilderijen met voorstellingen van de natuur kijken minder last van stress hebben. Patiënten die vanuit hun raam uitzicht hebben op bomen in plaats van op een muur, genezen sneller en hebben minder last van complicaties. Ook is bij die groep sprake van minder medicijngebruik. Ongetwijfeld het grootste belang van deze constatering is de directe relatie tussen een ruimtelijk – eigenlijk vooral een visueel – gegeven en de meetbare effecten ervan. Voortbouwend op dit type onderzoek hebben de theoretici van het Healing Environment en het EBD de reikwijdte van deze concepten sterk vergroot. Essentie van het Healing Environment is dat een goed ontworpen gebouw bijdraagt aan de genezing van de patiënt. Wat maakt dat een ziekenhuis als een Healing Environment is aan te merken? Een belangrijk element dat daaraan bijdraagt is de natuur. Alleen al het uitzicht op natuur heeft een positief effect. Door middel van patio’s, al dan niet overdekt en met veel groen, kan het hele ziekenhuis een meer natuurlijke uitstraling krijgen. Het wegnemen van het tot op zekere hoogte verontrustende, machinale en klinische karakter van het gebouw kan ook een belangrijke bijdrage leveren. Volgens Jan Hamel moet de uitstraling van een ziekenhuis een middenweg zijn tussen de vertrouwdheid van een buurthuis en de zekerheid van een bank. Een groot ziekenhuis met veel patiënten en bezoekers en een uitgebreide staf heeft iets weg van de openbare ruimte in een stad, waar zich eveneens een doorsnee van de

127


Healing Environment

hele bevolking ophoudt. Het UMCG voorziet in aangename, veilige en tegen weersinvloeden beschermende stedelijke ruimtes, waaronder straten en pleinen. Tegenhanger van het stedelijke is het huiselijke: de ruimtes waar de patiënt zich alleen of met maar weinig mensen bevindt, kunnen door middel van kleur- en materiaalgebruik een aangenaam karakter hebben. En ook voor de ruimtes die onmogelijk te normaliseren zijn, laat zich een aantal basiskwaliteiten opstellen. Privacy is van grote betekenis, en die begint al bij de ingang, daar waar de patiënt zich voor de eerste keer meldt. Keuzevrijheid is een ander aspect dat een positieve bijdrage levert aan het verblijf van de patiënt. Het gevoel zelf de regie in handen te hebben, is eveneens van belang, en omgekeerd dient te worden voorkomen dat de patiënt het idee krijgt de controle kwijt te raken – dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de bewegwijzering in het gebouw te wensen overlaat.

128


Hoofdstuk 7

2005 —

Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)


‘Deze nieuwbouw zal aan de hoogste eisen moeten voldoen: alleen “state of the art” architectuur is hier op zijn plaats.’


Het UMCG

In 2005 komen de medische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen en het AZG tot een samenwerkingsverband. Ze vormen een nieuwe eenheid, die als Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) verder gaat. Bij de bouw van het voorzieningengebouw wordt duidelijk dat ruimtegebrek opnieuw op de loer ligt. Bovendien doemt het schrikbeeld op van planloze, chaotische uitbreiding. Net als in 1927 en in 1955 vraagt dat om een plan van aanpak en net als in 1927 is dat alleen te realiseren door veranderingen in de stedenbouwkundige structuur aan te brengen.

In 2007 stelt Wytze Patijn (KuiperCompagnons) een concept- Structuur- en visieplan op voor het Bodenterrein UMCG. Om een duurzame stedelijke ontwikkeling te bereiken, is gekozen voor intensief ruimtegebruik. Waar mogelijk wordt dit verkregen door de toepassing van dubbel grondgebruik. Er is sprake van een stedelijke mix en clustering van functies: wonen, dienstverlening, zorg, onderzoek, onderwijs en cultuur in combinatie met ondergronds parkeren. Van groot belang is dat het UMCG als onderdeel van de stad, goed bereikbaar is met aansluitingen op het openbaarvervoernetwerk. Er wordt gestreefd naar de vergroting van het wateroppervlak en een versterking van de groenstructuur. De stad presenteert in 2010 een nieuw bestemmingsplan dat het Bodenterrein aan het UMCG toevoegt en het geheel integreert in de stedelijke context. De Antonius Deusinglaan ligt in de weg. Deze hindernis laat zich alleen nemen door het autoverkeer er te verbannen en alleen voetgangers en fietsers toe te laten. Het overige verkeer krijgt de

131

2005

Voor het Circus-, het Gasfabriek- en het Bodenterrein heeft de gemeente in 1997 het stedenbouwkundig plan CiBoGa opgesteld, dat de basis moet vormen voor een nieuw bestemmingsplan voor dat terrein. De uitwerking van dit plan is deels vastgelegd in het Bestemmingsplan CiGa. Het Bodenterrein, een fors driehoekig areaal ten noorden van het UMCG-terrein, wordt uit dit plan gelaten aangezien de ruimtebehoefte van het UMCG om een andere invulling vraagt.


Het UMCG

2005

beschikking over een nieuwe weg, de Vrydemalaan, die voortaan de noordelijke begrenzing van het UMCG vormt. Ook de overige delen van het vroegere Cibogaterrein maken deel uit van het plangebied. Hier wordt Kruisheers visie van het in het stedelijke weefsel geïntegreerde ziekenhuiscomplex alsnog werkelijkheid. Op het restant, ook wel Cigagebied genoemd, worden voornamelijk woningen gerealiseerd. De invulling is een voorbeeld van integrale gebiedsontwikkeling. Belangrijk is de oplossing van het parkeren. Een kwart eeuw eerder leidt het bovengronds stallen van de auto het einde van de historische bebouwing in. Ook het groen wordt eraan opgeofferd. Nu verdwijnt de auto onder het maaiveld. Onder het Cigaterrein bevindt zich een parkeergarage voor 1100 auto’s, 300 plekken zijn voor het UMCG bestemd. Bij de noordelijke ingang aan de Vrydemalaan is een garage voor eveneens 300 auto’s gedacht. Met de ruim 800 onder het voorzieningengebouw en de ruim 600 onder de centrale hal aan de zuidkant hoeft de auto niet langer nadelige effecten voor het openbare domein te hebben. In juni 2011 presenteert Vera Yanovshtchinsky, opvolgster van Wytze Patijn als supervisor, haar ‘Masterplan openbaar gebied UMCG’. Het komt in de plaats van een schetsplan uit 2009, dat het eerdere voorstel van Patijn uit 2007 vervangt. Het nieuwe plan wil twee problemen oplossen: de inpassing van het hele terrein, zowel het bestaande als het nieuwe deel, in de stedelijke structuur van de stad, en het opruimen van de verrommelde inrichting van het openbare gebied en groenvoorziening tussen de gebouwen. Het voorstel geeft bovendien richting aan de vervangende nieuwbouw aan de oostkant van het complex, en enkele kleinschaliger gebouwen bij de Bloemsingel en langs de Oostersingel. Voor de uitvoering is een periode van twintig jaar voorzien, wat het strategische karakter verklaart: hoofdlijnen worden vastgelegd, de uiteindelijke invulling zal moeten voldoen aan de hoogste eisen van de architectuur en landschapsarchitectuur op het moment waarop de deelontwerpen de ‘tekentafel’ verlaten. Inpassing van het complex, het hoofdthema van Kruisheers plannen rond 1980, is nodig omdat het UMCG

132


Wytze Patijn (KuiperCompagnons), concept- Structuur- en visieplan voor het Bodenterrein UMCG, 2007





Het UMCG

intussen het karakter heeft van een verzameling grote, in zichzelf gekeerde structuren die zich van de omliggende bebouwing afkeren. Om daarin verandering te brengen, stelt Yanovshtchinsky voor de oostelijke binnenstraat te laten overgaan in een stedelijke straat met een ‘droogloop’ die tot de noordelijke grens van het terrein reikt. Haaks daarop komen twee verbindingen, die met bruggen over het water aan de Petrus Campersingel worden geleid. Voor fietsers en voetgangers helpt dit om het complex transparant te maken. Bijzondere aandacht krijgen de randen van het complex, waar veel parkachtig groen, grenzend aan de verbrede singel, wordt toegepast en waar de deels nieuwe gebouwen een geleidelijke overgang met de omgeving moeten vormen.

Kern is de ‘promenade’, zoals de centrale as wordt genoemd: een voetgangersroute met eronder een expeditietunnel. De promenade moet de allure van een stedelijke verbindingsroute krijgen. De plinten van de grote gebouwen aan weerszijden zijn transparant; hier bevinden zich de hoofdingangen. De gevarieerde klinkerbestrating loopt door tot de gevels, rijen bomen zorgen voor een groene uitstraling. Halverwege de route is een plein met een fontein voorzien, die de kruising markeert met de ‘Laan’, een voetgangers- en fietsersroute die het complex doorsnijdt. Ook hier loopt de klinkerbestrating van gevel tot

137

2005

Doordat de inrichting van de ruimtes tussen de gebouwen uit verschillende tijden stamt, een grote diversiteit en een lage belevingswaarde kent, is dit gebied allesbehalve uitnodigend. Yanovshtchinsky kiest voor een uitgesproken stedenbouwkundige benadering, waarin de eisen die ze aan de verschillende buitenruimtes stelt richtinggevend zijn voor de architectuur. De vormgeving van de buitenruimtes wordt daarom tot in detail vastgelegd: de profielen, de bestrating, het straatmeubilair, de verlichting. Van de nieuwbouw wordt niet meer vastgelegd dan de beeldkwaliteit waaraan die moet voldoen. De verschillende buitenruimtes dragen de namen van de klassieke stedenbouwkundige ensembles en weerspiegelen daarmee de renaissance van de stedenbouw als een ontwerpende discipline.


Het UMCG

gevel, ook hier zijn bomenrijen toegepast. Dat geldt ook voor de ‘Straat’, de tweede oost-westverbinding. Deze valt aan de oostkant van de promenade samen met een autoroute naar de kelder en een vrachtautotracé naar het hart van het Centraal Medisch Complex.

2005

Bij de Bloemsingel ontstaat een ‘Plein’ met bomen langs de randen en deels nieuwe flankerende bebouwing; een natuurstenen plateau versterkt de verblijfsfunctie van het plein. De regionale planvorming voorziet in een tramlijn en op deze plek is een van de haltes geprojecteerd. Het plein is een van de plekken waar zich nieuwbouw concentreert; het karakter ervan moet, zo dicht op de binnenstad, stedelijk zijn. De uitbreiding bij de bewaarde oudbouw moet daarmee een eenheid vormen. Bij de zijingang, die in de oude situatie via het Poortgebouw is te bereiken, wordt plaatsgemaakt voor een ‘oprijlaan’ met standplaatsen voor de taxi en een ‘Kiss + Ride’– faciliteit (K+R). Voor de verlichting worden armaturen aan kabels ontworpen. Het ‘Bolwerkpark’ vormt de oostelijke begrenzing van het ziekenhuis, dat oorspronkelijk in de vestingwerken is ontworpen. Hier staan grote, solitaire bomen verspreid over het grasveld, waarover een slingerend pad kronkelt. Het Bolwerkpark sluit aan bij de nieuwe gebouwen langs de Promenade, die aan de buitenzijde van het complex van groene ‘Hoven’ zijn voorzien. Deze nieuwbouw zal aan de hoogste eisen moeten voldoen: alleen ‘state of the art’ architectuur is hier op zijn plaats. De beeldkwaliteit wordt door ‘technische’ materialen als aluminium, staal, glas en beton bepaald. Bij de Oostersingel aan de oostkant ontstaat een ‘Stadspark’, dat achter de deels bewaarde bebouwing doorloopt tot het plein. Hier is ruimte voor sculpturale, betrekkelijk kleine paviljoens met opvallende (dak)vormen. Het park markeert de overgang tussen de grootschalige bebouwing van het UMCG en de bescheidener schaal van de omgeving. Een slingerend pad is met verhoogde elementen van de grasperken afgescheiden. De auto wordt waar mogelijk van het terrein verbannen, het plan geeft alle ruimte aan voetgangers en fietsers. Net als bij de zijingang krijgt ook

138


Impressie ruimte tussen gebouwen in deelgebied Bolwerkpark

Deelgebieden


Vera Yanovshtchinsky, artist impressions voor nieuwbouw protonenfaciliteit, 2012


Het UMCG

het Hanzeplein een K+R. Aan duurzaamheid wordt veel waarde toegekend. Dat blijkt uit het materiaalgebruik, energiezuinigheid en het nastreven van ontwerpkwaliteiten die het publiek tot een zorgvuldige omgang uitnodigen. Het ambitieniveau voor het terrein is de verlichting te laten werken op zonne-energie. Voor twee nieuwe gebouwen op de hoek van de Antonius Deusinglaan en de Oostersingel trekt de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) in 2003 twee architecten van naam aan. UN Studio krijgt de opdracht voor het ontwerp van een research laboratorium en Thomas Rau voor een onderwijsgebouw. Beide gebouwen worden in 2007 opgeleverd. Rudy Uytenhaak tekent voor de bouw van het European Research Institute for the Biology of Ageing (ERIBA), dat in 2012 in bedrijf gaat.

Het ERIBA-gebouw op het Bodenterrein vormt het hart van de Healthy Ageing Campus Netherlands. Hier wordt ook het wetenschappelijk centrum van het LifeLines-onderzoek gevestigd, dat in een biobank resulteert met de gegevens van 165.000 mensen. Faciliteiten voor klinisch onderzoek, een Research & Development-hotel (R&D) waar bedrijven kantoor- en laboratoriumruimte kunnen huren, en laboratoria maken deel uit van de campus. Hier kunnen de effecten worden onderzocht van leefstijlveranderingen met betrekking tot voeding en beweging.

141

2005

Voor de komende jaren staan verschillende bouwprojecten gepland. In de zone aan de stadskant, waarin enkele losse gebouwen zijn geprojecteerd, komt aan de zuidzijde van het poortgebouw een UMCG-voorziening met mogelijk een huisartsenpost. In de zone aan de zijde van de Petrus Campersingel is de nieuwbouw voor een Universitair Psychiatrisch Centrum en een kliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie naar ontwerp van Vera Yanovshtchinsky gepland. Verder is het de bedoeling dat in deze zone een protonenfaciliteit komt. In een bestralingsunit voor protonentherapie kunnen tumoren heel precies worden bestraald en kan het omringende weefsel beter worden ontzien dan bij andere methoden.


Het UMCG

2005

In het bestaande gebouwencomplex is een aantal ingrijpende verbouwingen gepland. De verbouw van het ok-complex moet dit gedeelte weer up-to-date maken. Ook de intensivecareafdeling is aan vernieuwing toe. In het in 1995 opgeleverde nieuwbouwgedeelte van het ziekenhuis liggen de ic’s inpandig, waardoor ze daglicht moeten ontberen. Volgens de nieuwste inzichten hebben patiënten en medewerkers juist daglicht nodig. Vanuit deze opvatting worden de ic’s voor chirurgie en kindergeneeskunde vernieuwd. Omdat de ruimte op het UMCG-terrein beperkt is en om efficiënter te kunnen werken (onder andere door samenwerking met andere ziekenhuizen), worden logistieke en opslagfuncties gebundeld en buiten de stad geplaatst. Ziekenhuizen uit Groningen en omgeving kunnen daardoor gebruikmaken van een gezamenlijke infrastructuur zoals elektriciteitsvoorziening, noodstroom en datalijnen. Op het bedrijventerrein Eemspoort is al sinds 2007 een logistiek centrum voor het UMCG en het Martini Ziekenhuis in gebruik. Er is een nieuw gebouw voor centrale sterilisatie in ontwikkeling van SteriNoord, een rechtspersoon waarin de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) en het UMCG samenwerken. Hiervan zullen behalve het UMCG, de ziekenhuizen in Delfzijl en Winschoten gebruikmaken. Daarnaast is de Eemspoort bestemd voor uiteenlopende opslagfuncties, waaronder een bijzonder onderkomen voor 13 miljoen monsters. Die worden op een temperatuur van min 80 graden bewaard in een zeer grote vriezer die bediend wordt door een robot, de zogenaamde LifeStore. Hierin worden de biomaterialen van de deelnemers aan de biobank van LifeLines voor ten minste dertig jaar opgeslagen. Ook bouwt het UMCG een faciliteit van 150 vriezers van min 20 graden voor de opslag van biomaterialen voor de klinische-cohortstudies. Tot slot is er een datacenter voor ICT in voorbereiding. Deze is onder andere bestemd voor de digitale opslag van gegevens en back-upfaciliteiten voor de patiëntenzorg van het UMCG.

142


Het UMCG

Gebouwen Thomas Rau, Onderwijsgebouw, 2007 Duurzaamheid is het hoofdmotief van de architectuur van Thomas Rau. Zijn filosofie is die van One Planet Architecture. Met zijn ontwerpen wil hij duidelijk maken dat het menselijke handelen effecten op de natuur en de natuurlijke hulpmiddelen heeft. Niet alleen het ontwerp en de feitelijk bouw moeten duurzaam zijn, het gebouw moet ook inwerken op het gedrag van de gebruikers.

KuiperCompagnons, Skillslab, opening 2007 Het skillslab van het Wenckebach Instituut is voor het trainen van chirurgische en niet-chirurgische technieken. In de kelder bevinden zich vriesinstallaties met menselijk materiaal waarmee studenten zich kunnen bekwamen in de kunst van het opereren. Het gebouw sluit in verschijningsvorm aan op de aangrenzende energiecentrale: roodoranje baksteen met een accentpatroon. De hoofdentree van het gebouw is via een besloten droogloop gekoppeld aan de patiostructuur van het ziekenhuis. KuiperCompagnons / AG Architecten (interieur), Polikliniek Oncologie UMCG / Cancer Center, 2006-2010 Tussen het skillslab en De Brug bevindt zich de tussen 2006 en 2010 gerealiseerde multidisciplinaire polikliniek voor oncologie. Deze is te bereiken vanaf de Fonteinstraat, die daarvoor is verlengd en overkapt.

143

2005

UN Studio, Research lab, 2007 In de onderzoeksruimtes van het onderzoekslaboratorium mag absoluut geen daglicht binnendringen. Twee kegelvormige vides centraal in het gebouw brengen daglicht in de verkeersruimtes. De gevels zijn volledig gesloten en voorzien van een golvend patroon van platte aluminium stroken. De golven zijn deels gekanteld en verspringen onderling. Daartussen zijn felle gele en groene vlakken aangebracht. Hierdoor krijgt de gevel de suggestie van beweging en plasticiteit. De entree van het gebouw bevindt zich op de tweede bouwlaag. Via een loopbrug is het Research lab verbonden met het naastgelegen gebouw.


Het UMCG

2005

In het oncologisch centrum zijn alle ambulante poliklinische activiteiten geconcentreerd. Dat levert voor de patiënt veel voordelen op. Die hoeft niet meer naar allerlei verschillende afdelingen in het ziekenhuis. Het gebouw bestaat uit drie lagen, waarvan de begane grond en eerste verdieping voor de patiënt toegankelijk zijn. Op de tweede verdieping bevinden zich hoofdzakelijk kamers van de medewerkers en flexwerkplekken. Een grote centrale vide, met monumentale trap, zorgt voor daglichttoetreding. Rudy Uytenhaak, ERIBA, opening 2012 In het European Research Institute for the Biology of Ageing (ERIBA) doen topwetenschappers uit verschillende disciplines onderzoek naar veroudering. Het onderzoeksgebouw, gelegen aan de Antonius Deusinglaan, sluit aan op de gebouwen van de Medische Faculteit. Het programma bevat laboratoriumruimtes en andere onderzoeksfaciliteiten, uitwerkgebieden en representatieve ruimtes. In het gebouw zijn twee sferen gecreëerd. Aan de ene kant de terrasvormige opbouw met een open karakter waar zich de uitwerkplekken bevinden en aan de andere kant de op het noorden gerichte, lichte en zakelijke laboratoriumfaciliteiten. Door maximaal doorzicht vanuit de laboratoriumzone naar de uitwerkplekken te creëren, wordt ingespeeld op de gewenste ontmoeting en samenwerking tussen de wetenschappers.De gevel bestaat uit speciaal ontwikkelde geprefabriceerde elementen van lichtgewicht ecobaksteen met metselwerk lamellen.

144


Polikliniek oncologie, 2010

Interieur polikliniek oncologie, 2010


UN Studio, Research lab, 2007

Thomas Rau, onderwijsgebouw, 2007

Research lab


KuiperCompagnons, Skillslab, 2007


Rudy Uytenhaak, ERIBA, 2012


Healthy Ageing De term is Engels, maar de wortels liggen in het UMCG en zijn voorlopers. Oud worden in gezondheid, dat is wat met dit intussen gevleugelde begrip wordt bedoeld. Waarom is dit ineens een speerpunt, niet alleen in Groningen maar in heel Nederland en ver daarbuiten? Omdat het aantal mensen dat een steeds langer deel van het leven ongezond is sterk toeneemt. Dat komt doordat mensen langer leven, terwijl het tijdstip waarop ouderdomsverschijnselen zich beginnen te manifesteren niet meeschuift. Rond het veertigste levensjaar dienen die zich aan, en als er niets aan wordt gedaan blijft dat zo. Bijkomend nadeel is dat de periode waarin mensen een beroep op de zorg doen steeds langer wordt. Voeg de effecten van de vergrijzing daarbij – in 2025 is bijna een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder – en het wordt duidelijk dat deze tendens een tijdbom onder de volksgezondheid legt. De groeiende cohorten ongezonde ouderen maken het stelsel onbetaalbaar. Healthy Ageing behelst een programma dat erop is gericht mensen zo lang mogelijk in goede gezondheid te laten leven, en daarmee bij te dragen aan een forse verbetering van de levenskwaliteit, vermindering van het risico dat de zorg onbetaalbaar wordt, en bovendien – een nadrukkelijke wens van de overheid – een zo lang mogelijke actieve deelname aan het maatschappelijk leven te bevorderen. Hoe gaat dat in zijn werk? De sleutel ligt bij het vergaren van wetenschappelijke kennis over de oorzaken van veroudering. De symptomen zijn duidelijk, maar waarom ze zich bij sommige mensen veel eerder voordoen dan bij anderen, daarover is nog te weinig bekend. Wel staat vast dat behalve genetische factoren ook de levensstijl een grote invloed heeft. Een van de karakteristieken van het onderzoek op dit gebied is dat dit zich niet beperkt tot de groep mensen die al het slachtoffer van ouderdomskwalen zijn. Wie wil weten wat de gevolgen van verschillende levensstijlen zijn, zal de levenswandel van grote hoeveelheden mensen in kaart moeten brengen. En juist hier heeft het UMCG een grote voorsprong opgebouwd. Al tientallen jaren wordt in Groningen aan zogenaamde biobanken gewerkt: verzamelingen van data van personen die over langere tijd worden gevolgd.

149


Healthy Ageing

De bevolking in de noordelijke provincies blijkt representatief te zijn voor West-Europa, en doordat noordelingen betrekkelijk honkvast zijn, vormen ze een uitgelezen studieobject. Over de relatie tussen levensstijlen en, bijvoorbeeld longaandoeningen, diabetes en overgewicht is zo al veel bekend geworden. Het meest ambitieuze onderzoek luistert naar de naam ‘LifeLines’: 165.000 mensen worden voor een periode van ten minste dertig jaar gevolgd. De voortrekkersrol van het UMCG wordt bekroond door de oprichting van ERIBA: het European Research Institute for the Biology of Ageing. Dat bestrijkt alle relevante terreinen, van genetisch onderzoek tot de effecten van omgevingsfactoren.

150


Passage tussen het ziekenhuis en De Brug



Literatuur Artz, W. (red.), Kliniek voor Inwendige Geneeskunde Groningen in de jaren 1945–1986, Groningen 1986 Bos, P.G., ‘Het academisch ziekenhuis op het Munnekeholm’, in: J.A. Feith (red.), Groningse Volksalmanak voor het jaar 1902. Jaarboekje voor geschiedenis, taal- en oudheidkunde der provincie Groningen, Groningen 1901, p. 164-179 Crone, J., ‘Een gouden huid voor een gewricht: faculteit voor Medische Wetenschappen te Groningen’, Bouwwereld, 104 (2008) 16, p. 40-47 Dohle, T., ‘AZG presenteert plannen ingang en zuidpunt’, Triakel, 2 (1989) 4, p. 2-5 Dohle, T., ‘Centrale hal wordt kloppend hart nieuwe ziekenhuis, bouw start volgend jaar’, Triakel, 2 (1989) 4, p. 6-8 Dohle, T., ‘Van de rand van de stad naar de binnenstad. AZG terrein na 1903 drastisch veranderd’, Triakel, 2 (1989) 4, p. 10-12 Doting, E., J. Nauta, P.M. Schaap (red.), Vensters open. Heden, verleden en toekomst van de operatiekamer, Groningen 2011 Eysselsteijn, G. van, Het Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis te Groningen, Groningen [1907] ‘Gebouw voor Bewegingswetenschappen Groningen’, ArchitectuurNL, 62 (2007) 3, p. 9 Greve, R., ‘Fundering kan AZG laten zakken en stijgen’, Stedenbouw, 54 (2002) 592, p. 85, 87 Greve, R., ‘Enorm maar niet massaal’, Stedenbouw, 56 (2004) 613, p. 27-29 Greve, R., ‘Twee hoogstandjes naast elkaar’, Stedenbouw, 59 (2007) 648, p. 66-67 ‘Groningen: Academisch Ziekenhuis Groningen. Hoogwaardig Universitair Medisch Centrum in binnenstad’, Stedenbouw, 46 (1994) 510, p. 3-6 Hoorn, S. van, ‘Binnenstad Groningen sterk veranderd door bouw Academisch Ziekenhuis’, Stedenbouw, 48 (1996) 532, p. 20-22 Inventaris van het Directie-archief van het Academisch Ziekenhuis Groningen (1825–) 1903–1989 (1995), Veendam 1996 Kruisheer, J.E., AZG ontwikkelingsplan 1976, Rotterdam 1976 Mansholt, W.H., ‘Ziekenhuizen te Groningen in het verleden, het heden en de toekomst’, Het Ziekenhuis, 17 (1926) 2, p. 11-23 Mansholt, W.H., ‘De dermatologische kliniek te Groningen. Een voorbeeld van lichten ziekenhuisbouw’, Het Ziekenhuis, 17 (1926) 7, p. 66-71

153


Literatuur

Mens, N., ‘Academisch Ziekenhuis Groningen; spiegel van de stad’, de Architect, 28 (1997) 6, p. 14-15 Mens, N., A. Tijhuis, De architectuur van het ziekenhuis. Transformaties in de naoorlogse ziekenhuisbouw in Nederland, Rotterdam 1999 Mens, N., C. Wagenaar, Healing Environment. Anders bouwen voor betere zorg, Bussum 2009 Mens, N., C. Wagenaar, De architectuur voor de gezondheidszorg in Nederland/Health care architecture in the Netherlands, Rotterdam 2010 ‘Nieuw algemeen provinciaal-, stads- en academisch ziekenhuis te Groningen’, Bouwkundig weekblad, 23 (1903), 34, p. 367-373 Noort, J. van den, Blokken op de bres. Geschiedenis van planning en bouw van het nieuwe Academisch Ziekenhuis Groningen (1967–1997), Groningen 1999 Oldenbeek, R. van, ‘Faculteit in beweging’, Pl projekt en interieur, 19 (2008) 4, p. 34-35 Schoute, D., ‘De stad Groningen en de geschiedenis onzer oude ziekenhuizen’, Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 83 (1939) 26, p. 3336-3343 Tammeling, B.P., Honderd vijfenzeventig jaar AZG. Geschiedenis en voorgeschiedenis van het Academisch Ziekenhuis Groningen, Groningen 1978 ‘Het te bouwen academisch ziekenhuis te Groningen’, Bouwkundig Weekblad, 18 (1898) 35, p. 272-273 Teelken, A.W., T.W. van Weerden, Vijfenzeventig jaar Psychiatrisch Neurologische Kliniek in Groningen, 1916–1991, Bedum 1991 Thijn, C.J.P., 1895–1995. 100 jaar Radiodiagnostiek in het Academisch Ziekenhuis Groningen, Groningen 1995 Tuin, J., P.W.J.H. Cort van der Linden, P. Bolt e.a., Gedenkboek van het Algemeen Provinciaal, Stads en Academisch Ziekenhuis te Groningen. Vijftig jaren tussen Ooster- en Petrus Campersingel 1903–1953, Groningen 1953 Vries, B. de (red.), 1121/2 jaar oogheelkundige kliniek Groningen 1879–1991, Groningen 1991 Wagenaar, C., ‘Humanisering van de collectivistische zorgfabriek’, de Architect, 36 (2005) 4, p. 36-41 Wagenaar, C. (red.), The Architecture of Hospitals, Rotterdam 2006

154


Literatuur

Woude, R. van der, W. van der Schuit, Oude tradities, nieuwe ambities. 200 Jaar Academisch Ziekenhuis Groningen, Hilversum 1989 Zielstra, L.J., ‘Het Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis te Groningen. Het radiologisch instituut’, Het Ziekenhuis, 17 (1926) 7, p. 376-380 Zielstra, L.J. ‘Het Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis te Groningen. Afdeeling voor ooglijders en zusterhuis’, Het Ziekenhuiswezen, 5 (1932) 7, p. 325-332

155


Colofon Deze publicatie is een uitgave van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en de Stichting Thomassen à Thuessink Auteur: Noor Mens Tekstredactie: Els Brinkman Coördinatie: Rineke Klijnsma, UMCG Vormgeving: De Jongens Ronner Lithografie en druk: Het Grafisch Huis, Groningen Fotografie Aerophoto Eelde: omslag achter, 98, 134-135 – Harold Koopmans: 117, 118o, 121, 123, 124, 126, 145, 146b, 146ro, 147, 148 – KuiperCompagnons: 114, 122, 125 – Christian Richters: 146lo, 152 – Team 4 architecten: 102 Het historisch beeldmateriaal is afkomstig uit de archieven van het UMCG, m.u.v.: Groninger Archieven: 14-15, 21, 44o, 56, 90b – Groninger Museum: 16 – NAi: 27 (NIEU ph644), 33-34 (NIEU-361), 38lo (NIEU ph628), 66 (TENT n58) – RUG: 13, 29-30, 31-32 Papiersoorten Omslag: Trucard 0 matt Wit 300 grs/m2 – Bioset/fsc mix credit Crèmewit 170 grs/m2 Binnenwerk: Lessebo design smooth White 115 grs/m2 – Bioset Crèmewit 80 grs/m2

© 2012 Noor Mens / Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) ISBN 9789071903472

156






Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.