Vogelcursus 2014 les 4 : watervogels groepen : - futen - aalscholvers - zwanen - ganzen - eenden : grondeleenden, duikeenden - waterhoen/meerkoet/waterral - steltlopers : snippen, ruiters en plevieren - ijsvogel
dialectnamen : - dodaars : hagelzakje - wilde eend : blokeend - waterhoen : waterkraai, waterkieken - meerkoet : waterkraai, waterklok, witbek - tureluur : roodbeentje, roodpoot, tuter (naar roep), lieveke (naar paarzang), tikker (naar alarmroep). - watersnip : snep - houtsnip : bossnep
Fuut - Podiceps cristatus - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 48 cm. - onze grootste futensoort - kleur : geslachten gelijk. - winterkleed : rug grijszwart gevlekt, bovenzijde kop, nek en flanken lichtgrijs, onderkant kop, keel en hals wit. slanke roderoze bek, dunne zwarte en rode oogstreep - zomerkleed : zoals hierboven maar met een roestbruine kraag en tweedelige donkere koppluimen. - j. : kop, hals en bovenzijde gestreept. - vliegbeeld/vlucht : vliegt zelden en blijft laag. In vlucht valt lange, laaggehouden nek en kop op. Ver uitstekende poten. Wit-zwart tekening op vleugels. - geluiden : vooral in baltsperiode : “arrr, arrr” en “gekk-gokk”. jongen maken piepende bedelgeluidjes. - biotoop en verspreiding : meren en grote vijvers met zekere diepte en minimaal 2 ha. groot. Liefst zoetwater. Veel oevervegetatie is niet noodzakelijk. In winterperiode ook concentraties voor kust en op brakwaterplassen. - nesten : drijvend nest, gemaakt van rottende waterplanten, liggend tussen oevervegetatie. Eieren worden ondergedekt als het nest verlaten wordt. - broedperiode : april tot juli. - voedsel : in hoofdzaak vis, maar ook kikkers en waterinsecten en spinnen. Duikt daarvoor regelmatig : duur 20 tot 45 sec. - andere vermeldenswaardige zaken : m. en w. voeren samen opvallende balts uit in het voorjaar : o.a. poetsen van veren, opgerichte hals, kopschudden, vleugels uitspreiden en hals platleggen op water,
Dodaars - Podiceps ruficollis - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 27 cm. - onze kleinste futensoort, met korte hals en stomp achterlijf. - kleur bij m. en w. gelijk - winterkleed : onopvallend grijs. donkerder rug, nek en bovenzijde kop. Halszijden en flanken licht grijsbruin. Witte keel. Ook witte vlek aan staartbasis. - zomerkleed : iets donkerder. Zijkanten hals en keel mooi kastanjebruin. Witte vlek rond basis snavel. - j. : donker, gestreept op de rug. - vliegbeeld/vlucht : vliegt weinig. Eveneens gebochelde rug (zie fuut). Snelle vleugelslagen. Geen wit op vleugels. - geluiden : in broedperiode en trillend “rinkelen”, “bi-bi-bi-bi”. In omgeving van nest, alarmkreet “tik-tik”. - biotoop en verspreiding : op kleinere zoetwaterplassen en op sloten en rivieren. Heeft graag meer watervegetatie, maar niet absoluut noodzakelijk. Minder diepe plassen dan bij fuut (tot 2 m.). - nesten : drijvend nest van rottende planten, dichtbij oever. Eieren worden ook met snavel toegedekt, wanneer vogel nest verlaat. - broedperiode : april-augustus - voedsel : kleine visjes, waterslakken en -insecten. duikt 15-25 sec. - andere vermeldenswaardige zaken : - kent eveneens balts, met o.a. aanbieden van nestmateriaal. - duikt snel en zwemt dan onder water weg.
Andere futensoort Geoorde fuut - Podiceps cristatus Ll. : 31 cm Opvallend : hoge kop, fel rood oog met daarachter goudgele veren die erg contrasteren met zwarte kop, hals en rug. Roodbruine flanken. Tot halfweg vorige eeuw schaarse broedvogel in de Kempen ( Putse Moer, Postel, Weelde) ook Ossendrecht. Nu in voorjaar af en toe waarnemingen bv. het Blak (Beerse), Brakeleer (Arendonk), Balderij (Tielen).
Aalscholver - Phalacrocorax carbo hier ondersoort sinensis - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : ca. 90 cm. - kleur : geslachten gelijk, donkere, haakvormige snavel. - ad. winterperiode : bijna volledig donkere vogel (zwart met iriserend groene glans), gele snavel en keelvlek. - ad. broedperiode : idem, met opvallende witte dijvlek. Veren op kop en nek verlengd en deels wit. - j. : variabel. Bruin met lichte keel en witte onderdelen met plaatselijk op borst donkere vlekken. Bij elke ruibeurt wordt vederkleed donkerder. Duurt drietal jaar vooraleer de exemplaren geslachtsrijp zijn. - vliegbeeld/vlucht : vliegt frequent, ook over langere afstanden en in groep (dan in V-vorm). Uitgestrekte nek, lange vleugels en wigvormige staart. Wisselt af en toe vleugelslagen af met zweven. - geluiden : bij nest keelklanken ‘kroh’ - biotoop en verspreiding : op grotere plassen zowel in kuststreek als in binnenland. Ook op rivieren. Gebied waar ze voedsel verzamelen ligt soms op enkele tientallen kilometers van broedplaats. - nesten : grote takkennesten gevoerd met riet of stro. Dikwijls in kolonievorm, soms gemengd met blauwe reiger of roek. Boomnesten in omgeving van waterplassen. Nestplaatsen en rustbomen nabij vijvers herkenbaar door witte meststrepen. In West-Vlaanderen destijds ook in bomen rond grote boerderijen (Alveringem, Wulveringem). - broedperiode : maart-augustus (ook vanaf februari). - voedsel : grotere vissen (vlot 0,5 kg./dag). Duikt daarvoor veelvuldig. Zit na het duiken dikwijls met gespreide vleugels te drogen. Vis wordt in krop bewaard. bij het zwemmen : diepliggend met kop schuin omhoog gericht. - andere vermeldenswaardige zaken : In zestiger jaren beperkt tot enkele plassen in West-Vlaanderen. Mocht verdelgd worden wegens eten van vissen. Heeft na bescherming zijn areaal geleidelijk terug uitgebreid over geheel Vlaanderen. Broedt al geruime tijd ook terug in het binnenland (vanaf 1993 aan kleiputten Rijkevorsel/Brecht).
Knobbelzwaan - Cygnus olor - uitzicht/kenmerken : onze bekendste zwaan (ook halftam). Geslachten gelijk, op knobbel na. - lengte - ll : 152 cm. - kleur - ad. : volledig sneeuwwit. Poten zwart. Snavel oranjerood met zwarte snavelpunt. Bij mannetje ook zwarte knobbel. Zoals de ganzen en eenden : zwemvliezen tussen de tenen. - j. : lichtbruin-wit, grauwe snavel. - vliegbeeld/vlucht : Volledig wit. Majestueuze vlucht met gestrekte hals en fluitende vleugelslagen. In tegenstelling tot andere watervogels, geen uitstekende poten. Bij opvliegen van op het water : eerst aanloop met zware slagen. Op land plomp waggelend. In water echter zeer elegant. - geluiden : meestal stil, soms luid trompetterachtig. Erg agressief, sist onheilspellend wanneer men te dicht in nabijheid komt. - biotoop en verspreiding : stilstaand en langzaam stromend voedselrijk zoet water. Bekend van publiek domeinen (bv. Minnewater, Brugge). Maar meer en meer ook verwilderd. - nesten : grondnest in onmiddellijke nabijheid van water. - broedperiode : eind april tot begin juni. Wijfje broedt meestal alleen. Mannetje waakt dan nabij nest. - voedsel : vooral plantaardig (moeras- en waterplanten), verder ook dierlijk (visjes, kikkers, waterslakken en insecten) - andere vermeldenswaardige zaken : agressieve vogels, zeker in omgeving van nest of jongen, een vleugelslag van een zwaan kan arm breken.
Andere zwanen Wilde zwaan - Cygnus cygnus Ll. : 152 cm. Zo groot als knobbelzwaan. Punt van bek is zwart, grootste deel is evenwel geel (niet oranjerood) en eindigt in punt. In winterperiode af en toe waarnemingen in bv. Brechtse hei, vennen van Tielenkamp, Turnhouts Vennengebied.
Kleine zwaan - Cygnus colombianus bewickii Ll. : 122 cm. Merkelijk kleiner dan knobbel- en wilde zwaan. Meer zwart dan heldergeel op bek. In winterperiode af en toe waarnemingen in bv. Turnhouts Vennengebied, kleiputten Ravels.
Ganzen : algemeen - geslachten gelijk. - de eerste vier besproken soorten zijn nieuwkomers : bij houders van watervogels ontsnapte exemplaren die zich de laatste decennia in het wild zijn gaan voortplanten. - alle soorten zijn watergebonden : vijvers, moerassen, maar grazen soms wel op verdere afstand van water. - grondbroeders : nest vrij groot tussen riet of andere waterplanten. Opgehoogd met plantaardig materiaal. Nestkom afgewerkt met veertjes. - alerte vogels : de waakhonden van de Romeinen. Kunnen in omgeving van nest of jongen agressief worden. - geluid : meestal gesnater en gehonk. - voedsel : vooral plantaardig (grazers), sommige soorten eten ook waterinsecten, slakjes e.a. ongewervelden, kleine visjes. - aan de kust (Damme, Uitkerkse polders) komen nog andere Europese ganzensoorten overwinteren.
Nijlgans - Alopochen aegyptiacus - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 70 cm. - kleur - ad. : roze bek en poten. Overwegend lichtbruin met donkerder vlek rond ogen, op buik en dito halsring. Rug en vleugels wat donkerder bruin. Er is ook een grijze variant. In vlucht vallen witte voorvleugels met groene spiegel achteraan op. - broedperiode : geen vast broedperiode. Meestal grondbroeder maar nestelt ook in boomholten en zelfs in nestbakken voor torenvalken. de
- andere vermeldenswaardige zaken : oorspronkelijk afkomstig uit Afrika. In 17 eeuw al verwilderd in GrootBrittanniĂŤ. Hier is ze de laatste decennia aan een opmars bezig. Komt nu met ruim 1.000 paar in heel Vlaanderen voor (minder courant in West-Vlaanderen). Hier op vele vijvers en zelfs kleinere weideplassen. Zeer agressief en onverdraagzaam t.o. andere watervogels.
Canadese gans - Branta canadensis - uitzicht/kenmerken : verschillende ondersoorten, die onderling ook nog kruisen. - lengte - ll : 92-102 cm. afhankelijk van ondersoort. Alleszins nu onze grootste ganzensoort. - kleur - ad. zwarte poten, bek, kop en nek, alleen onderbroken door een witte keel-/oorvlek. Buik licht beige met iets donkerder banden. Onderstaartveren wit. Rug en vleugels donkerder bruin met lichtere strepen. - andere vermeldenswaardige zaken : oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika. In Vlaanderen nu zowat 2.000 broedparen. Vormt in najaar en winter op vele vijvers concentraties.
Brandgans - Brenta leucopsis - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 58-69 cm. - kleur - ad. : Bovenkop, hals en nek : zwart. Contrasterend wit voorhoofd, wangen en kin, met zwarte oogband. Rug en vleugels blauwgrijs met zwarte strepen. Buik lichtgrijs, eveneens met iets donkerder overlangse strepen. Onderstaart wit. Korte zwarte snavel en poten. - broedperiode : april-juni - andere vermeldenswaardige zaken : vroeger alleen aanwezig tijdens strenge winters. Sinds zowat 20 jaar broedgevallenl in ons land. Nu schaarse broedvogel : ruim 200 paar, verspreid over geheel Vlaanderen.
Grauwe gans - Anser anser - uitzicht/kenmerken : stamvader van de tamme ganzen - lengte - ll : 76-89 cm. - kleur - ad. : kop, hals buik : lichtbruin. Buik met enkele zwarte strepen. Rug en vleugels wat donkerder bruin met witte overlangse strepen. Onderstaart wit. Oranje snavel (oostelijke vorm : roze snavel), roze poten. - in de vlucht valt de lichte voorvleugel op. - broedperiode : einde maart tot juni. - andere vermeldenswaardige zaken : de grauwe gans was oorspronkelijk broedvogel in ons land. Helft vorige eeuw herintroductie in het Zwin (echter wel oostelijke ondersoort). Nadien ook geprobeerd aan Peerdsven, Turnhout. Niet gelukt. De Vlaamse broedpopulatie mag op zowat 1.500 paren geschat worden.
Andere ganzen Rietgans - Anser fabalis (fabalis) - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 71-89 cm. - kleur - ad. zoals grauwe gans maar donkerder kop, hals en voorvleugel (vooral zichtbaar in vlucht). TaĂŻgavorm heeft meer oranje in bek dan toendravorm. - andere vermeldenswaardige zaken : vroeger was de taĂŻgavorm van de rietgans de enige ganzensoort die hier in de Kempen regelmatig waargenomen werd in de winterperiode, met vaste pleisterplaats in de Zandvenheide. Nu nog elke winter vele waarnemingen van rietganzen in Turnhoutse vennenstreek, in mindere mate ook in Vlasroot.
Kolgans - Anser albifrons - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 66-76 cm. - kleur - ad. : wat opvalt, zijn enerzijds de witte ring rond snavelbasis en anderzijds de duidelijke zwarte banden op de buik. Gele poten, roze snavel. - andere vermeldenswaardige zaken : regelmatige winterwaarnemingen, zowel in Vennenstreek, omgeving Liereman, Blak, Visbeekvallei, Postel, ‌
Eenden : algemeen - eenden worden opgedeeld volgens manier waarop ze voedsel zoeken : grondeleenden (alleen kop gaat onder water) en duikeenden (duiken naar bodem). - alle soorten zijn watergebonden : vijvers, veenplassen, moerassen, soms volstaat kleine weideplas. Bergeend oorspronkelijk kustgebonden (duinen en schorren) maar heeft zich de laatste decennia ook uitgebreid naar binnenland. - grondbroeders. Soms tamelijk ver van water. Nest verborgen tussen vegetatie. Nestkom afgewerkt met veertjes. Wijfjes van bijna al onze eenden hebben een schutkleur (nuttig als grondbroeder) : lichtbruin met meer donkerbruine vlekken. Slechts één uitzondering : de bergeend. - wijfje dat tijdig nest kan verlaten, loopt in omgeving rond en tracht verstoorder weg te lokken door te doen of ze vleugellam is. Zelfde gedrag bij steltlopers. Indien ze echter plots moet opvliegen van nest, gebeurt het dat ze eieren bevuilt met uitwerpselen. Afkuisen ? - voedsel : vooral plantaardig (moeras- en waterplanten, jonge grassen, zaden, … ) maar ook waterinsecten, slakjes e.a. ongewervelden en kleine visjes.
Wilde eend - Anas platyrhynchos - uitzicht/kenmerken : onze algemeenste eendensoort en stamvader van de gekweekte eenden. - lengte - ll : 58 cm. - kleur - m. geelgroene kop, hals en nek, door witte ring gescheiden van roestbruine borst. lichtgrijze rug en flanken. Zwarte staart met 2 opvallende gekrulde veertjes. Geelgroene snavel. - in vlucht valt de metaalblauw-groene spiegel met witte afboording in achtervleugel, op. - eclipskleed lijkt sterk op dat van w. maar met geelgroen i.p.v. zwarte, roodafgeboorde snavel. - j. als w. maar met roodachtige snavel - broedperiode : eind februari tot in augustus. In zachte winters soms al in januari. - andere vermeldenswaardige zaken : kruist in natuurgebieden wel met verwilderde “boereneenden” : resultaten heten “soepeenden”.
Krakeend - Anas strepera - uitzicht/kenmerken : weinig opvallend verenkleed - lengte - ll : 51 cm. - kleur - m. op zwarte staart na, bijna volledig grijs met smallere en bredere donkere banden en vlekken. Zwarte snavel (bij w. met oranje boord). - in vlucht vallen kastanjebruine voorvleugel en achteraan witte en zwarte spiegel op. - eclipskleed zoals w. (inclusief oranjerode boord van snavel), maar duidelijker vleugelspiegel - j. als w. - broedperiode : april-juli zeldzame broedvogel in onze streek. Voornaamste broedgebieden in Scheldevallei en in vijvergebied van Midden-Limburg. - andere vermeldenswaardige zaken : was vorige eeuw nog een zeldzame verschijning, maar is laatste decennia flink toegenomen.
Slobeend - Anas clypeata - uitzicht/kenmerken : zowel m. als w. met vergrote en vooraan verbrede snavel (lepeleend), valt ook op in vlucht. Bij wijfje is snavel bruin afgeboord. - lengte - ll : 51 cm. - kleur - m. witte borst die fel contrasteert met groene kop en roestbruine buik en flank. Op rug zwarte strook afgeboord met wit. - in vlucht vallen ook lichtblauwe vleugelvlekken op, achteraan met groene spiegel, - eclipskleed lijkt op w., maar bek is dan breder roodbruin afgeboord - j. - broedperiode : april tot juli niet zo talrijke broedvogel in onze streek
Wintertaling - Anas crecca - uitzicht/kenmerken : onze kleinste eend - lengte - ll : 35 cm. - kleur - m. kop met brede groene streep die van ook boogvormig naar nek loopt. Door smalle gele lijn gescheiden van kastanjebruine kop, nek en hals. Loodgrijze snavel. Borst wit met grijze vlekjes. Flanken en rug grijs met donkerder dunne dwarsbandjes. Onderstaart lichtgeel met zwarte band afgescheiden van buik. - in vlucht : groene spiegel, op achtervleugel, met witte banden afgescheiden van rest van vleugel. Ook bij w. - j. als w., maar met rood afgelijnde snavel. - broedperiode : april tot juli broedt vooral in provincies Antwerpen en Limburg - andere vermeldenswaardige zaken : “kriek, kriek�-roep verraadt hen dikwijls eerder dan dat ze opvallen.
Zomertaling - Anas querquedula - uitzicht/kenmerken : op ĂŠĂŠn na kleinste eendensoort - lengte - ll : 38 cm. - kleur - m. bruine borst en kop met duidelijk witte streep die boogvormig loopt van boven het oog tot in de nek. Verlengde schouderveren, blauwgrijs met wit-tekening. Zwartgrijze snavel. - in vlucht vallen grijze voorvleugels en groene spiegel op achtervleugels op. - eclipskleed zoals wijfje, maar met blauwgrijze vleugels en groene spiegel. - j. als wijfje. - broedperiode : april tot juli veel schaarser dan wintertaling maar wel meer verspreid over Vlaamse provincies.
Bergeend - Tadorna tadorna - uitzicht/kenmerken : grote kleurrijke eend - lengte - ll : 61 cm. - kleur : - m. overwegend wit. Donkergroene kop en bovenste deel van hals. Ook op rug en buik donkergroene lengtestrepen. Roestbruine borstring en onderzijde staart. Felrode snavel met knobbel. Rozerode poten. - w. zoals m. maar iets kleiner en zonder knobbel op de snavel. - j. witte lichaamsdelen zijn al aanwezig, maar andere kleurenpartijen zijn vervangen door lichtbruine schakering. Vuilgele snavel en poten - vliegbeeld/vlucht : kleurencontrast valt op, ook op vleugels : voorzijde wit, achterzijde en punten donkergroen. - biotoop en verspreiding : oorspronkelijk kustvogel (duinen en schorren). Sinds enkele decennia ook uitbreiding naar binnenland. - nesten : broeden in holen, vooral nestpijpen van konijnen. Daarom geen schutkleur voor wijfjes noodzakelijk. - broedperiode : april tot juli
Andere grondeleenden
Pijlstaart - Anas acuta Ll. : m. 66 cm., w. 56 cm. Slanke eenden met lange nek. In vlucht valt vooral bij mannetje lange staart op (soortnaam) - m. : kop, wangen en nek chocoladekleurig. Witte hals en borst en buik, naar zwarte staart toe met geelwitte vlek. Rug, flanken en buitenzijde vleugels lichtgrijs. In ons land wintergast. In onze streek o.a. in Turnhouts Vennengebied en Vlasroot (Weelde). Minder in Brakeleer.
Smient - Anas penelope Ll. : 46 cm. Beide geslachten met korte grijze bek - m. : zijkanten en achterzijde kop kastanjebruin. Borst lichter rood. Kruin geelbruin. Korte grijze bek met zwarte punt. Rug donkergrijs, flanken lichtergrijs, buik wit. Staart zwart. In ons land wintergast. In onze streek o.a. in Turnhouts Vennengebied, het Blak en Vlasroot (Weelde).
Tafeleend - Aythya ferina - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 46 cm. - kleur - m. kastanjebruine kop en hals. Loodgrijze bek met zwarte punt. Borst en staart zwart, grijze rug en iets lichter grijze flanken. - in vlucht geen witte vleugelstreep. - is in eclipskleed, veel minder opvallend, zoals wijfje maar grijzer op rug. - broedperiode : half mei tot juli. - andere vermeldenswaardige zaken : watertrappelen bij opvliegen. Is pas broedvogel in Vlaanderen vanaf begin ’50-er jaren (noordwesten van prov. Antwerpen). Nu vele honderden paren, vooral in prov. Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant.
Kuifeend - Aythya fuligula - uitzicht/kenmerken : enige eendensoort met afhangende kuif. - lengte - ll : 43 cm. - kleur - m. kop (met kuifje), borst, nek, rug en staart blauwzwart. Flanken wit. Oog geel. Loodgrijze snavel, ook bij wijfje maar die heeft dikwijls rond de snavelbasis een smalle witte ring. - in vlucht hebben zowel mannetje als wijfje een witte streep langs achterrand vleugel - broedperiode : mei-juli - andere vermeldenswaardige zaken : half vorige eeuw nog zeer schaarse broedvogel (1 of enkele koppeltjes). Nu zowat 2.000 paren verspreid over de Vlaamse provincies.
Andere duikende eenden Brilduiker - Bucephala clangula Ll. : 46 cm. beide geslachten met hoge kop. - m. : donkergroene kop en hals met witte vlek (bril) tussen oog en grijze bek. Rug en buitenzijde vleugels donker bruinzwart. Rest van het lichaam fel wit. - w. : chocoladebruine kop. Witte halsring, buik en vlek op middenvleugel. Rest van het lichaam grijsbruin. - j. : grotendeels zoals w. In ons land wintergast, ook in het binnenland. Deze winter o.a. in zandputten van Mol, in Balderij, Treskes vijver, het Blak, zandwinningsputten van E34 in Lille, Grotenhoutbos en de Melle.
Grote zaagbek - Mergus merganser Ll. : m. 65 cm., wijfje wat kleiner. Slanke vogels met fijne donkerrode snavels. - m. Borst, buik en flanken wit tot zalmkleurig. Zwarte rug en grijze staart. Kop donkergroen. - w. Kop donkerbruin. Witte kin. Hals en buik licht zalmrose. Rug en flanken lichtgrijs. In ons land wintergast, ook in het binnenland. Deze winter o.a. in vijver van Turnhouts stadspark, in Turnhouts Vennengebied, in zandputten van Mol en Ronde Put in Postel, in de zandwinningsputten van E34 in Arendonk en Retie, in vijvers van Prinsenpark (Gertry en Kattestaart), Ook op verschillende plaatsen op Kempisch kanaal. Deze beide soorten broeden in ScandinaviĂŤ in boomholten.
Meerkoet - Fulica atra - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 38 cm. - kleur - ad. : zwart kop, verder grijszwart op witte bek en bles en groene poten na. Lange gelobde tenen. - j. : donkerbruin met lichtere keel en buik. Geen witte bles. Kleine jongen : oranjebruine kop en hals. - vliegbeeld/vlucht : vliegt trappelend op. Tijdens vlucht, witte vleugelstreep en uitstekende poten. - geluiden : luid “honk, honk”. Mannetje “pieks”, wijfje “kjoew”. - biotoop en verspreiding : grote zoetwaterplassen en vijvers met enige diepte en rietveld of alleszins begroeide oevers. - nesten : in ondiep water, vrij groot nest van plantenresten op solide ondergrond, in riet- of moerasvegetatie. Soms ook weinig gecamoufleerd. - broedperiode : maart-juli - voedsel : waterplanten en -grassen (bv. fonteinkruid, rietgras), bessen e.a. zaden. Visjes, waterinsecten, -slakjes en ander weekdieren. Duikt, maar voor korte periodes.
Waterhoen - Gallinula chloropus - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 33 cm. - kleur - ad. : kop, hals, nek en bovenstaart zwart. Rug bruinzwart. Buik blauwgrijs door witte flankstreep van rug gescheiden. Witte onderstaart. Rode bles en bek (groengele punt). Poten geelgroen met rode vlek boven knie. Lange tenen. - j. : bruin met witte onderstaart. Rug en buik gescheiden door witte flankstreep. Bek en bles geelgroen. - vliegbeeld/vlucht : moeilijke vlucht (opstijgen met watertrappelen) met ronde vleugels. Poten steken ver achteruit. - geluiden : scherp “kruuk” of tikkend geluid. - biotoop en verspreiding : vijvers, sloten, … met begroeide oevers. - nesten : gemaakt van en gebouwd in moerasvegetatie. Meestal op de bodem, soms in boompje of struikgewas. - broedperiode : april-augustus - voedsel : wormen, slakken, insecten e.a. ongewervelden. Ook grassen, bessen en zaden. - andere vermeldenswaardige zaken : zwemt vaak met knikkende kop
Waterral - Rallus aquaticus - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 27 cm. - kleur - m./w. : nek, rug en staart donkerbruin met zwarte vlekken. Keel, wangen en borst licht blauwgrijs. Flanken donkergrijs met witte verticale strepen. Onderstaartveren wit. Lange, licht gebogen, rode snavel met zwarte punt. - j. : witte verticale strepen ook op keel en borst. Snavel bruin. - vliegbeeld/vlucht : vliegt weinig, ronde vleugels en afhangende poten. - geluiden : verschillende schreeuwende en knorrende geluiden, zelfs gil (speenvarken). - biotoop en verspreiding : dichtbegroeide moerassen, moerasbossen en rietvelden. - nesten : ondiep nest van water- en moerasplanten. Kap van zelfde materiaal. - broedperiode : half april tot augustus - voedsel : slakken, wormen, insecten e.a. ongewervelden, visjes, jonge amfibieÍn. Ook zaden e.a. plantendelen. - andere vermeldenswaardige zaken : schuwe moerasvogel, wordt vaker gehoord dan gezien. Tikkebroeken, Winkelsbroek/Balderij/Rielenbroek, Liereman, ‌
Houtsnip - Scolopax rusticola - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 34 cm. geslachten gelijk. - kleur - ad. : bovenzijde roestbruin met zwarte vlekken, op kop dwarsgestreept en zwarte oogstreep. Op buik en borst vuilwit met grijsbruine tekening. Zware vogels, korte poten, zeer lange, rechte snavel. - vliegbeeld/vlucht : stille, vleermuisachtige vlucht, tussen bomen. Lange afgeronde vleugels. In broedseizoen ook baltsvlucht. - geluiden : brommend geluid tijdens baltsvlucht, ook sissende klanken . - biotoop en verspreiding : eerder vochtig bosgebied, ook kleinere percelen. Ook in boomheidegebied. Voedsel zoeken gebeurt eerder op moerassig terrein. - nesten : op de grond, soms zonder nestmateriaal, dikwijls nabij boom. - broedperiode : einde maart - begin augustus - voedsel : wormen, larven, insecten e.a. ongewervelden. Ook bessen. - andere vermeldenswaardige zaken : wanneer gevaar dreigt worden jongen door wijfje tussen haar poten weggevlogen.
Watersnip - Gallinago gallinago - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 27 cm. - kleur : geslachten gelijk - ad. : rug donkerbruin met lichte vlekken. Nek en borst lichter bruin met vuilbruine lengtestrepen. Kop met afwisselende zwarte en witte overlangse strepen ook zwarte oogstreep. Kin en buik vuilwit. Slanke vogels, met zeer lange, rechte snavel. - vliegbeeld/vlucht : zigzagvlucht met scherpe roep als hij opgejaagd wordt uit vegetatie. Soms in grotere groepen. Bij duikende baltsvlucht “blatend/mekkerend� geluid, geproduceerd door 2 vibrerende veren aan begin van staart (stuit). - geluiden : luid, tikkend geluid tsjikku-tsjikku.. vanaf weipaal of andere zangpost.. - biotoop en verspreiding : veengebieden en natte weilanden liefst met slijkplekken. - nesten : open kuiltje met enkele halmen bedekt nabij plas of moeras. - broedperiode : maart-augustus. Baltsvlucht wijst op broedmogelijkheid. - voedsel : wormen, slakken, insecten e.a. ongewervelden, boort daarvoor snavel helemaal in slijk.
Andere snipsoort Bokje - Lymnocryptes minimus Ll. 19 cm. Kleine uitgave van de watersnip, maar kortere poten en veel kortere snavel. Typisch is dat het bokje na het (meestal zwijgend) opvliegen al vlug terug in vegetatie valt. Broedvogel uit ScandinaviĂŤ. Buiten broedperiode ook in onze streek te zien, maar niet zo frequent, o.a. in Turnhouts Vennengebied, Brakeleer, Schrieken (Beerse).
Kleine plevier - Charadrius dubius - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 15 cm. - kleur - zomerkleed : kop, rug en vleugel bruin. voorhoofd, rugstreep en borstband zwart. Zwarte bek. Poten oranjegeel. - winterkleed : zoals zomerkleed, maar zonder zwarte tekening op kop en borst. - vliegbeeld/vlucht : gĂŠĂŠn witte vleugelstreep in vlucht (in tegenstelling tot strand- en bontbekplevier). - geluiden : kenmerkend pie-uu. - biotoop en verspreiding : zanderige oevers bij nieuwe ontginningen (klei- of zandwinningen of aanleg natuurgebieden). - nesten : kaal nest, holletje in zand. - broedperiode : half april-juli - voedsel : wormen, slakjes, spinnen, insecten e.d.. Ook kleine zaden. - andere vermeldenswaardige zaken : het voorbije jaar broedgeval bv. bij natuurbouw (heraanleg) van Kesseven, Ravels.
Andere pleviersoort Goudplevier - Pluvialis apricaria Ll. 28 cm. = bijna zo groot als kievit. Bovenzijde kop, nek, rug en staart geelbruin met zwartbruine vlekken. Buiten broedperiode is buik en kin wit, borst en wangen zijn lichtbruin met donkerder vlekjes. In broedperiode worden bij mannetje wangen, borst en buik zwart. Grijze poten Broedvogel uit ScandinaviĂŤ. Buiten broedperiode ook in onze streek regelmatig te zien, o.a. in Turnhouts Vennengebied, Brakeleer, Vlasroot (Weelde)
Tureluur - Tringa totanus - uitzicht/kenmerken : - lengte - ll : 15 cm. - kleur - zomerkleed : omzeggens volledig vuilgrijs met donkerder vlekken in lengtestrepen. Rode snavel met zwarte punt. Poten oranjerood. - winterkleed : minder felle contrasttekening. - vliegbeeld/vlucht : in vlucht brede witte achtervleugel. Ook opvallende witte stuit. Rode poten komen maar net onder staart uit. - geluiden : kenmerkend tluu-luu-luu op gelijke toonhoogte.. - biotoop en verspreiding : aan kust op schorren. In binnenland op moerassige weiden met wat hogere begroeiing. - nesten : nest meestal gecamoufleerd door overhangende grasstengels. - broedperiode : half april-juli - voedsel : insecten, larven, wormen, slakjes, spinnen, e.d.. - andere vermeldenswaardige zaken : broedvogel in kuststreek, Krekengebied, Scheldemonding, en sporadisch in de Kempen, bv. het voorbije jaar in Brakeleer.
Andere ruitersoorten Oeverloper - Tringa hypoleucus Ll. 20 cm. Kleine ruiter Grijsbruine kop, rug, vleugels en staart. Lichte oogstreep. Borst lichtbruin met zwarte druppels. Buik en onderstaart wit. Ruitersoort met korte poten. In vlucht : opvallende witte streep op vleugels (smaller dan bij tureluur). Donkere staart met wit-zwart gearceerde buitenpennen. Geluid : “hie-die-die” tijdens vlucht. Wipt met kop en staart (zie ook witgatje). Broedt in groot deel van Europa. Regelmatig te zien tijdens voor- en najaarstrek aan oevers van vijvers, ook op droogvallende plekken langs waterlopen.
Zwarte ruiter - Tringa erythropus Ll. 30 cm. Grote ruiter. Donkergrijs met lichtere borst, buik bijna wit. Druppelvormige tekening op kop, rug, vleugels en staart (contrasteert feller in broedkleed, wanneer de vogel bijna zwart is). Lange, zwart-rode snavel. Rode poten. In vlucht : Witte druppels op vleugels en rug. Wigvormige witte stuitvlek. Staart fijn zwart-wit gebandeerd. Lange, rode uitstekende poten. Geluid : tweetonig “tjowiet”. Alarmroep “tsjik-tsjik”. Broedt in het hoge noorden. Te zien tijdens voor- en najaarstrek aan oevers van vijvers en waterlopen.
Groenpootruiter - Tringa nebularia Ll. 30,5 cm. Grote ruiter Grijsbruine rug en vleugels met donkerder vlekken. Kop, nek en hals lichter. Witte oogstreep. Bek grijsbruin, lichtjes opwaarts gebogen. Groene poten. In vlucht : minder opvallende tekening op rug en vleugels dan zwarte ruiter. Grotere wigvormige stuitvlek, maar minder gearceerde staart. Groene poten steken minder ver uit. Geluid : bij opvliegen “tjuu-tjuu-tjuu”. Broedt zuidelijker dan zwarte ruiter. Te zien tijdens voor- en najaarstrek aan oevers van vijvers.
Bosruiter - Tringa glareola Ll. 20 cm. Weinig opvallend verenkleed. Donkerbruine rug en vleugels met lichtere vlekken. Borst en flanken lichter bruin met donkerder strepen. Donkere oogstreep onder lichtere wenkbrauwstreep. Gele poten. In vlucht : iets lichter gekleurde versie van witgatje. Gele poten die verder onder staart uitsteken. Geluid bij opvliegen : “tjiew-iew-iew” Broedvogel in noordelijke deel van Europa. Bij ons te zien tijdens voor- en najaarstrek aan oevers van vijvers.
Witgatje - Tringa ochropus Ll. 23 cm. Iets groter en donkerder dan bosruiter. Donkere poten. In vlucht : enigszins snipachtig. Zwarte vleugelpunten. Witte stuitvlek loopt niet door naar rug. Drie- à vier zwarte eindbanden op staart. Tenen steken maar amper voorbij staart.
Geluid : bij opvliegen luid “tluwiet-wiet-wiet” Broedvogel uit Oost- en Noord-Europa. Bij ons regelmatig te zien tijdens voor- en najaarstrek aan oevers van vijvers. Wipt met achterlijf en kop, zoals oeverloper.
Kemphaan - Phylomachus pugnax Ll. m. 29, w. 23 cm. Buiten broedseizoen m. en w. : bruine rug met donkerder vlekken. Hals, borst en buik, lichterbruin. Groengele, roodbruine of oranje poten. Ook snavelkleur kan variëren. Voor broedseizoen krijgen mannetjes brede kraag die erg kan variëren in kleur : wit, grijs, zwart, donker-, licht- of roestbruin. Meestal grijs, zwart of bruin gestippeld. De verlengde kopveren hebben een andere kleur dan de kraag. Huid rond snavel en ogen wordt dan kaal, gele kleur. De kraag en kopveren worden uitgespreid tijdens de schijngevechten die mannetjes houden om wijfjes te intimideren. In vlucht : fazantachtige tekening op rug en vleugels. Slagpennen zwartgrijs. Witte zijvlekken aan staart. Geluid : nogal zwijgzaam. In vlucht “toe-ie” roep. In voorjaar diep “uk”. Broedvogel in Nederland en noordelijker. Tot 1947 broedvogel in onze vennenstreek. Nadien nog maar sporadisch broedgevallen in Vlaanderen. Op voor- en najaarstrek hier te zien, o.a. in Turnhouts Vennengebied en rond Liereman.
IJsvogel - Alcedo atthis - uitzicht/kenmerken : geslachten gelijk. Tropische kleuren. - lengte - ll : 16,5 cm, gedrongen met erg korte staart. - kleur - ad. : kop, nek, rug en vleugels : erg opvallend blauwgroen, met metaalachtige glans, zwarte teugel en bruine oorvlek, buik en flanken. Zijnek en keel wit. Kleine rode poten en lange zwarte snavel (bij wijfje rode ondersnavel). - vliegbeeld/vlucht : snelle rechte vlucht met opvallende kleuren. - geluiden : schril “tjieee�. - biotoop en verspreiding : langs beken of vijvers in omgeving ervan. - nesten : uitgegraven in grond in oevers van vijvers, beken of kanalen, of in ieder geval in steile, zandige afgravingen in nabijheid van water. Nestpijp tot 1m. diep. Soms ook in wortelstel van zware, omgewaaide bomen. - broedperiode : april-augustus. - voedsel : kleine visjes (veel stekelbaarsjes). Ook (larven van) waterinsecten, kleine kreeftjes en kikkers. Klopt prooi soms dood (op tak), vooraleer in te slikken - met kop eerst. Vist meestal vanaf vaste zitplaats. Soms ook al biddend. - andere vermeldenswaardige zaken : erg gevoelig voor langere vriesperiodes in winter (wanneer beken dicht vriezen). Dat kan populatie dan sterk decimeren (bv. voorjaar 1963).
Evolutie aantal nesten/broedparen voorbije 40 jaar soort fuut dodaars geoorde fuut aalscholver blauwe reiger grote zilverreiger roerdomp knobbelzwaan nijlgans canadagans grauwe gans brandgans tafeleend kuifeend pijlstaart krakeend slobeend bergeend wintertaling zomertaling waterral watersnip houtsnip kleine plevier tureluur kokmeeuw zwartkopmeeuw ijsvogel
W-Vl. ‘70
O-Vl. ‘70
Antw. ‘70
Limb. ‘70
1 15
8 25
20 40 2
30 45
Br./Vl.Br. ‘70 20/15/-
3 198
42
42
3
15/-
9
9
1
19
30 3 1 2 50 60 15 65 7 3 30 80 2.000 1 10
tot. 1970 nesten 80/140/2 3 300/-
30
1
20 15 35 20 10 2 55 40
50
30 20 3
30 3
63 25 5
60 40 200 35 45 25 20 70 60 30.000 1 40
20
5/-
180 25 35 25 5 10 10
20/10 2 30 4
70
50/-
155/115 395 180/120 69 60 169 190 32.000 2 220/-
tot. 2002 koppels 1.300 900 125 710 2.185 1 11 315 950 1.600 1.150 135 700 2.150 3 1.100 900 1.200 550 180 750 40 300 350 430 19.000 800 750
- gegevens van kolommen b-g komen uit : Lippens Leon & Henri Wille : Atlas van de vogels in België en West-Europa. Tielt/Utrecht, Lannoo, 1972. De aantallen hebben hier betrekking op het aantal geschatte nesten. N.B. Brabant was toen nog niet gesplitst, dus tabel bevat ook gegevens voor Waals-Brabant. - gegevens van kolom h komen uit : Vermeersch G. e.a. : Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002. Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Instituut voor Natuurbehoud, 2004. De aantallen hebben hier betrekking op het aantal geschatte koppels (die daarom niet allemaal broedden). N.B. Gegevens voor Waals-Brabant zijn hier niet meer inbegrepen.