2 minute read
‘Ik kan nog steeds alleen slapen als er een lampje aan blijft’ Faiza
Naar Tel Azeer, het dorp waar ik vandaan kom, durf ik niet meer terug, ook niet als het wordt opgebouwd. Wat ons is overkomen, is te pijnlijk om terug te gaan. Er liggen nog steeds bommen en lichamen van mensen die vermoord zijn. Het is belangrijk dat de internationale gemeenschap weet wat ons is overkomen, dat het als genocide wordt erkend en wij bescherming krijgen. Dat ze ons, Jezidi’s, als mensen gaan zien en niet als vijanden of vreemdelingen. Want wij horen ook bij deze aarde.”
Maqboola (43) “Toen IS ons dorp binnenviel, hebben ze mijn vader en broer voor mijn ogen vermoord. Mij namen ze mee. Ik werd in Raqqa aan een IS-commandant gegeven, een meedogenloze man. Hij zei: ‘Jullie zijn ongelovig en alles wat ik doe is rechtvaardig’. Hij mishandelde mij en gebruikte mij als huisslaaf. Toen zijn vrouw vond dat ik niet goed had schoongemaakt, gooide ze mij van de tweede verdieping naar beneden. Ik brak mijn arm, maar kreeg geen medische zorg. Pas toen ik was bevrijd, ben ik geopereerd. Ik heb al die tijd met pijn rondgelopen. Toen ik terugkeerde, kwam ik erachter dat ik heel veel familieleden was kwijtgeraakt. Eén broer had weten te vluchten, maar is daarna door alle ellende gestorven aan een hartaanval. Ik vroeg steeds naar hem, maar niemand durfde me te vertellen dat hij overleden was. Mijn moeder en één zus zijn in Duitsland opgevangen. In een opvangkamp werd ik herenigd met een andere zus. Ik woon nu in de tent naast haar.
In het begin had ik geen kracht om iets te doen. Ik wilde niet praten, niet bewegen. Ik had nauwelijks de kracht om adem te halen. Maar als je zelf niet opstaat om verder te gaan, kan niemand dat voor jou doen.
Ik wilde gerechtigheid voor mijn vader en broer. Ik ben gaan navragen bij organisaties en heb DNA afgestaan zodat ze hun lichamen kunnen identificeren mochten ze die vinden. Ik wil ze zo graag begraven.
Ik hoorde dat in het al-Hol kamp, een gevangeniskamp voor IS-mensen, nog veel Jezidi’s stiekem gevangen worden gehouden in IS-huishoudens. Ik ben naar dat kamp gegaan in de hoop dat ik mijn tantes en nichtjes zou kunnen vinden. Ik kleedde me precies als een IS-vrouw, sprak Arabisch en legde contact met IS-vrouwen om te kijken of in hun huishouden Jezidi vrouwen zaten. Soms was dat zo: ik herkende hen aan hun manier van praten, maar ze waren bang, ze durfden niets te zeggen. Soms kon ik hun telefoonnummer bemachtigen en gaf dat door aan de kampdirectie, die dan nader onderzoek deed. Zo heb ik twaalf vrouwen bevrijd, maar mijn nichtjes en tantes vond ik niet.
Langzamerhand ben ik weer gaan leven. Ik heb een cursus kleding maken gevolgd en daar houd ik me nu mee bezig. Maar als ik te lang geconcentreerd werk, krijg ik hoofdpijn en pijn aan mijn ogen.
Dit jaar ben ik getrouwd. Ik ben zelf verbaasd dat ik die stap heb gezet. Ik kwam hem tegen en hij zag dat ik iemand nodig had. Hij wilde mij ondersteunen en bleef maar aandringen. Ik was altijd alleen en als alleenstaande vrouw heb je het moeilijk in een machocultuur. Mensen praten over je. Mijn man heeft niet gevangen gezeten, maar hij begrijpt wat ik heb meegemaakt.
De herinneringen zijn heel moeilijk, maar ik moet sterk zijn. Ik moet doorgaan en mijn verhaal vertellen, zodat wat met ons is gebeurd niet wordt vergeten. Ik vind het belangrijk om de rechten van vrouwen aan de orde te stellen. Mijn kracht en energie haal ik uit het Jezidi-dom, uit mijn cultuur en mijn geloof.” O