4/2010
Om te beginnen
2 Gerechtigheid Jolande van der Klis
INTERVIEWS Violiste Sophie Gent presenteert haar Queen’s Consort 6 ‘De Barokmuziek is de wereld waarin ik thuis ben’ Agnes van der Horst
Nicole van Bruggen: oog voor artistiek én zakelijk succes 16 ‘Vanaf nu wordt het een soort survival of the fittest’ Paul Janssen
Le Chant de Balles vangt Bachs muziek in beweging 22 Hoe jongleer je een fuga? Albert Edelman
Il suonar parlante speelt Bachs Kunst der Fuge 32 Een archaïsch-avantgardistische visie
ARTIKELEN De titels van Couperins klaviermuziek verklaard 10 The Mirror of Human Life Jane Clark
Symposium Gesture on the French stage 1675-1800 28 Barokgestiek is springlevend Jolande van der Klis
50 Terugblik Festival Oude Muziek 2010 Foto’s: Marco Borggreve
KLEINE INTERVIEWS Xenia Meijer: 21 Tonos humanos en airs de cour in kerstsfeer Marcel Bijlo
Saskia Coolen: 27 ‘Diminuties waren uitgeschreven Trio Luscinia volgt de Schumanns in Nederland improvisaties’ 38 Focus op duetten Marcel Bijlo Marcel Bijlo
Paul Janssen
Risto Joost: 37 Nieuwe dirigent Nederlands Kamerkoor Marcel Bijlo
RUBRIEKEN
INHOUD
4 Seizoen Oude Muziek 10/11 44 Boekbesprekingen 46 Berichten 47 Ingezonden 56 Cd-besprekingen 68 Discografie / Cursussen 68 Mini-advertenties 70 Vriendenaanbiedingen 72 Colofon
1
OM TE BEGINNEN
GERECHTIGHEID JOLANDE VAN DER KLIS
Op 20 oktober jl. was het dan eindelijk zover: in de Oude Kerk van Amsterdam, de locatie waar Jan Pietersz. Sweelinck 44 jaar lang werkte, overhandigde Harry van der Kamp het complete vocale werk van deze Orpheus van Amsterdam aan koningin Beatrix. In een amusante speech vatte Van der Kamp nog eens de geschiedenis samen van de Sweelinck-verering door de eeuwen heen (zie ook de Berichten). Die muntte niet uit in generositeit: pas in 2002 werd voor het eerst het complete klavierwerk van Sweelinck opgenomen, nu ten langen leste gevolgd door het complete vocale werk op zeventien cd’s, gebundeld in zes fraaie boekwerken, uitgevoerd door Van der Kamps eigen Gesualdo Consort Amsterdam. Van het volledige vocale werk werd 70% nooit eerder opgenomen, en van dat percentage is circa 40% ßberhaupt nooit uitgevoerd, zo rekende Van der Kamp voor. Dat ten slotte het Spaanse label Glossa bereid bleek de vocale opera omnia uit te brengen, terwijl Sweelinck het grootste deel van zijn leven onder Spaanse bezetting leefde, vond de artistiek leider van het Gesualdo Consort een daad van gerechtigheid. Maar misschien was de gerechtigheid voor Harry van der Kamp zelf, die kwam in de vorm van een benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw, nog wel het grootst. Hij werd terecht onderscheiden voor zijn immense inspanningen om dit jarenlang onzekere project tot een goed einde te brengen. De complete klavierwerken van Sweelinck werden in 2003 gelauwerd met een Edison; ik kan me nauwelijks voorstellen dat Het Sweelinck Monument, zes cd-boeken met perfecte opnamen en fraai vormgegeven en gedegen achtergrondinformatie, niet eenzelfde eer te beurt zal vallen.
2
OM TE BEGINNEN
Bij dit nummer van het Tijdschrift Oude Muziek kunnen de Vrienden Oude Muziek, in aanvulling op eerdere aanbiedingen van deel I en II van Het Sweelinck Monument, de resterende vier delen als exclusieve Vriendenaanbieding bestellen (zie p. 71). Maar uiteraard hebben we in dit nummer van het Tijdschrift Oude Muziek nog veel meer voor u in petto. Zo bieden een fotoreportage, een vertaling van de onthullende zomerschoollezing over de mysterieuze titels van Couperins klavierwerken en een verslag van het symposium over barokgestiek een kleurrijke terugblik op het afgelopen Festival Oude Muziek. Daarnaast spreken bevlogen musici als Sophie Gent, Michaela Riener, Nicole van Bruggen, Saskia Coolen en Xenia Meijer zich uit over de muziek die zij in de komende drie maanden met hun collega’ s in het Seizoen Oude Muziek zullen vertolken. Genoeg leesvoer dus om het koude seizoen goed door te komen. Met de Sweelinck-cd’s, maar ook met alle concerten in het Seizoen Oude Muziek wensen wij u uitzonderlijk veel luisterplezier!
3
seizoen oudemuziek nov 10 - feb 11
Reicha’s openbaring: Reicha, Danzi, Onslow e.a. Osmosis Kate Clark: fluit / Ofer Frenkel: hobo / Nicole van Bruggen: klarinet / Helen MacDougall: hoorn / Benny Aghassi: fagot di 30 nov, 20.00 / Utrecht, Vredenburg Leeuwenbergh wo 1 dec, 20.15 / Muiden, Muiderslot do 2 dec, 20.15 / Westzaan, Zuidervermaning vr 3 dec, 20.15 / Deventer, Penninckshuis za 4 dec, 20.15 / Vries, Dorpskerk
Airs de cour en tonos humanos: Lambert, D’Affilard e.a. Xenia Meijer, sopraan Michael Leopold, luit/vihuela vr 10 dec, 20.00 / Zeist, Evangelische Broederkerk za 11 dec, 20.00 / ’s-Heerenberg, Huis Bergh zo 12 dec, 16.00 / Bloemendaal, Dorpskerk wo 15 dec, 20.15 / Poederoijen, Slot Loevestein do 16 dec, 20.15 / Woerden, Lutherse Kerk vr 17 dec, 20.15 / Amsterdam, Waalse Kerk za 18 dec, 20.15 / Leeuwarden, Waalse Kerk zo 19 dec, 14.30 / Amerongen, Kasteel Amerongen
BachDag za 15 jan, 10.00-17.00 / Utrecht, Lutherse Kerk en Geertekerk € 35; € 45 incl. lunch zo 16 jan, 10.00- 17.00 / Amsterdam, Muziekgebouw aan ’t IJ € 35; € 45 incl. lunch
4
Bach met ballen: Luitmuziek anders Le Chant de Balles
Royal Consorts: Lawes en Jenkins The Queen’s Consort / Sophie Gent
Eric Bellocq: tokkelinstrumenten Vincent de Lavenère: jongleur
Sophie Gent, Matthew Truscott: viool / Nick Milne, Romina Lischka: viola da gamba / Richard Sweeney, Sofie Van den Eynde: theorbe
za 15 jan, 15.30 / Utrecht, Geertekerk zo 16 jan, 15.30 / Amsterdam, Muziekgebouw aan ’t IJ di 18 jan, 20.00 / ’s-Heerenberg, Huis Bergh wo 19 jan, 20.30 / Zwolle, Theater Odeon do 20 jan, 20.15 / Kasteel Ammersoyen za 22 jan, 20.15 / Maastricht, Ursulinenkapel zo 23 jan, 15.30 / Brugge (B), Concertgebouw
J.S. Bach: Kunst der Fuge Il suonar parlante / Vittorio Ghielmi Vittorio Ghielmi: discantgamba en bas / Rodney Prada: tenorgamba / Fahmi Alqhai: basgamba / Cristino Contadin: contrabasgamba / Lorenzo Ghielmi: Silbermann-fortepiano za 22 jan, 20.00 / Brussel (B), BOZAR zo 23 jan, 14.00 / Brugge (B), Concertgebouw di 25 jan, 20.00 / Enschede, Grote Kerk wo 26 jan, 20.15 / Amerongen, Kasteel Amerongen do 27 jan, 20.15 / Utrecht, Geertekerk vr 28 jan, 20.15 / Venlo, Domani za 29 jan, 20.15 / Amsterdam, Waalse Kerk
De Schumanns en het Nederlandse hof: Liederen en duetten Trio Luscinia Stefanie True: sopraan / Michaela Riener: mezzosopraan / Constance Lee: fortepiano (Érard 1849) wo 2 feb, 20.15 / Delft, Oud-Katholieke Kerk do 3 feb, 20.15 / Westzaan, Zuidervermaning vr 4 feb, 21.00 / Antwerpen (B), AMUZ za 5 feb, 14.00 / Amsterdam, Noorderkerk zo 6 feb, 14.30 / Limbricht, St. Salviuskerkje
wo 9 feb, 20.00 / Hasselt (B), Stadhuis do 10 feb, 20.15 / Muiden, Muiderslot vr 11 feb, 20.15 / Deventer, Penninckshuis za 12 feb, 20.15 / Vries, Dorpskerk zo 13 feb, 16.00 / Utrecht, Lutherse Kerk
Diminuties & ostinati: Bassano, Ortiz e.a. Saskia Coolen, blokfluiten Rainer Zipperling, viola da gamba Patrick Ayrton, klavecimbel di 15 feb, 20.00 / Zeist, Evangelische Broederkerk wo 16 feb, 20.15 / Ammerzoden, Kasteel Ammersoyen do 17 feb, 20.15 / Woerden, Lutherse Kerk vr 18 feb, 20.15 / Venlo, Domani za 19 feb, 16.00 / Bloemendaal, Dorpskerk
Locaties en prijzen €18; Vriendenpas € 16; CJP/studentenkaart €10 m.u.v. A’dam Muziekgebouw aan ‘t IJ: € 23; € 21; € 18,50 A’dam Noorderkerk: € 15; € 13; € 13 BachDag A’dam of Utrecht: € 35; € 45 incl. lunch Limbricht: € 15; € 13; € 8 Maastricht: € 18; € 16; € 8 Utrecht VB Leeuwenbergh: € 27; € 24; € 21,50 Zwolle: € 20; € 18; € 12,50 Kaartverkoop voor Vlaanderen alleen bij: Brugge: www.concertgebouw.be / 0032 7022 3302 Brussel: www.bozar.be / 0032 2507 8200 Hasselt: www.ccha.be / 0032 1122 9933 Bestel online via www.oudemuziek.nl, telefonisch via 030 23 29 010 (ma-vrij 10-16 uur) of schriftelijk met de bon voor in dit tijdschrift. Voor uitgebreide informatie zie de brochure of de website: www.oudemuziek.nl 5
6
TEKST BEELD
AGNES VAN DER HORST MARCO BORGGREVE
‘DE BAROKMUZIEK IS DE WERELD WAARIN IK THUIS BEN’ VIOLISTE SOPHIE GENT PRESENTEERT HAAR QUEEN’S CONSORT
Violiste Sophie Gent presenteert haar Queen’s Consort
‘DE BAROKMUZIEK IS DE WERELD WAARIN IK THUIS BEN’
oudemuziek 10/11
SOPHIE GENT.INTERVIEW
De muziek van William Lawes heeft iets vreemds en grilligs. Je moet als musicus flink puzzelen met noten, tempi en partijen voordat het allemaal goed in elkaar past. Typisch iets voor barokvioliste Sophie Gent. Ze houdt van uitdagingen en is al sinds haar studententijd geïntrigeerd door Lawes. Er was alleen z elden of nooit eens een gelegenheid om hem te spe len. Dus richtte ze The Queen’s Consort op. In februari stelt ze haar nieuwe ensemble voor met een concertserie in het Seizoen Oude Mu ziek. Mét muziek van Lawes natuurlijk. Sophie Gent is een van de beste barokviolisten van de jongste generatie. Ze speelt in Capriccio Stravagante van Skip Sempé, in het Ricercar Consort van Philippe Pierlot, in het ensemble Il Gardellino, in het strijkkwartet Mito Dell’Arco en in The Retrospect Trio. Daarnaast is ze af en toe op bezoek bij ensembles als Il Complesso Barocco, het Collegium Vocale Orchestra, het Ensemble Masques, en dan vergeet ik er vast nog een paar. Nu begint ze ook nog aan een nieuwe groep, The Queen’s Consort. Kan ze het nog een beetje uit elkaar houden, al die orkesten en ensembles waar ze in speelt? Sophie Gent, lang, slank, loshangend donkerbruin haar, glimlacht. Natuurlijk wel, ze is niet anders gewend, dat hoort allemaal bij het leven van een free-lance musicus, antwoordt ze. ‘Ik vind het heerlijk om in allerlei kleine ensembles te spelen. Je hebt persoonlijk contact met elkaar, leert veel van andere musici over hun visie op de muziek en hun manier van spelen. Dat inspireert enorm. Maar in een groot orkest spelen is ook niet te versmaden. Het een is alsof je een gesprek voert met een paar mensen en het ander een conversatie tijdens een groot diner, het is allebei leuk. Ik heb een lichte voorkeur voor het eerste, maar ik houd van contrasten. Ik geniet ervan om veel verschillende dingen te doen. Als ik alleen maar kamermuziek zou spelen zou ik waarschijnlijk opeens ontzettende zin krijgen in een groot orkestproject met een Beethoven-symfonie of
zo. Het voordeel van een free-lance musicus is dat je kunt variëren in de projecten die je doet. Je moet wel heel vaak omschakelen, maar dat houdt je fris en dat is ook precies waarom ik het graag doe.’ BALLETDANSERES Wat dat betreft kon Sophie Gent in het afgelopen Festival Oude Muziek haar hart ophalen. Ze speelde er drie concerten in drie verschillende ensembles. Ik spreek haar in het restaurant van haar hotel, na het openingsconcert waar ze de aanvoerster was van Les 24 violons du Roy, het gereconstrueerde orkest van Lodewijk XIV, en vlak vóór het middagconcert waar ze de eerste violiste is bij het kleine ensemble van Capriccio Stravagante. De dag daarna treedt ze op met het Ricercar Consort. En tussen die concerten door zijn er voortdurend repetities en is er ook nog ergens een cd-opname gepland. Ze oogt een beetje moe, maar na een in perfect Nederlands bestelde koffie verkeerd knapt ze snel op. Het openingsconcert vond ze ‘een feest’ en de klank van het Versailles-orkest ‘wonderbaarlijk’. ‘Het was net het geluid van een consort, maar dan een heel groot vioolconsort.’ Het was haar eerste concert in Vredenburg Leidsche Rijn en ze is – toch wel prettig om te horen – erg enthousiast over de zaal. ‘Hij is gigantisch, maar als je als musicus op het toneel zit is er intimiteit. Hoe groot het orkest ook was, ik had toch het gevoel dat ik met iedereen verbonden was.’ Meestal let je niet zo op de concertmeester van een groot ensemble, maar tijdens dat openingsconcert heb ik (en ik was niet de enige) gefascineerd naar Sophie Gent zitten kijken. Al spelend beweegt ze zich sierlijk en ingetogen als een balletdanseres. Het lijkt alsof de muziek uit haar lichaam via haar viool naar buiten komt. Ze gaat volkomen op in de muziek, maar leidt intussen duidelijk en met autoriteit, vaak door middel van een lichte buiging van haar bovenlichaam en hoofd, het orkest. Ze had al eerder gehoord dat ze een bijzondere manier van spelen heeft, zegt ze, en weet even niet hoe ze op de opmerking moet reageren. ‘Ik ben me er niet van bewust en ik heb mezelf ook nooit zien spelen.’ En 7
INTERVIEW. SOPHIE GENT
met een grijns: ‘Ik weet eigenlijk ook niet zo zeker of ik dat wel zou willen.’ Tijdens het concert met Capriccio Stravagante in de Geertekerk was Sophie Gent de eerste violiste van een klein ensemble. Ze ontlokte een prachtige, licht gruizige en toch zilverige toon aan haar Januarius Gagliano uit 1732, die ze vorig jaar tijdens het Festival in bruikleen kreeg van the Jumpstart Jr. Foundation. Naast haar perfecte spel, haar timing en expressie was het ook nu weer die bijzondere intensiteit waarmee ze in de muziek opging die er mede voor zorgde dat het publiek in de ban raakte. Na afloop van een fantastisch gespeelde razendsnelle virtuoze solo begon het plotseling te onweren. Toeval natuurlijk, maar toch…. NOOIT EINDIGENDE INSPIRATIE Dat Sophie Gent ooit viool is gaan spelen was in ieder geval wel puur toeval, vertelt ze. ‘Op school in Perth in Australië, waar ik ben geboren, was een docent een vioolklasje begonnen. Bijna iedereen in de klas deed mee, dus ik ook. En ik vond het leuk, gewoon, zoals ik ballet ook leuk vond. Maar het ging wel erg goed, dus ik besloot ermee door te gaan. Toch twijfelde ik nog. Een carrière als vioolsoliste in Australië trok me niet; dat paste niet bij me. Maar, weer toevallig, ik kreeg tijdens mijn vioolstudie een leraar die geïnteresseerd was in barokmuziek. Het uitvoeren van die muziek vroeg om een heel andere manier van spelen, maar ook om een heel andere manier van muziek benaderen, waarbij ik me erg thuis voelde. Toen kwam het idee in me op dat dit voor mij misschien wel een manier zou kunnen zijn om musicus te worden.’ ‘Om erachter te komen of dat echt zo was ging ik naar Den Haag om barokviool te studeren. En ik ben heel blij dat ik dat gedaan heb, want eigenlijk is het daar allemaal begonnen. Ik ontdekte dat ik ervan hield om te zoeken naar de juiste instrumenten, om te proberen er achter te komen wat de bedoelingen van de componist zijn, om me voor te stellen hoe de muziek destijds geklonken moet hebben, en te bedenken hoe ik daar in mijn spel betekenis aan kon 8
geven. Bovendien ontmoette ik er musici die daar ook mee bezig waren. Het was reuze interessant en spannend om eigen ideeën over al die vraagstukken te kunnen delen en uit te proberen met anderen. Het zijn vragen en onderwerpen waar je als musicus altijd mee bezig kan blijven, waar je steeds weer nieuwe wegen in vindt. Barokmuziek is voor mij een nooit eindigende inspiratie.’ Ze onderbreekt haar enthousiaste relaas voor een relativerende noot. ‘Maar ik houd ook van klassiek en van moderne muziek. Ik speel wel eens c oncerten waarin bijvoorbeeld muziek van Bach wordt afgewis seld met nieuwe composities, geïnspireerd op Bach of als commentaar op Bach. Zoiets vind ik erg inter essant. Maar op dit moment is de barokmuziek echt de wereld waarin ik thuis ben.’ GEFASCINEERD DOOR LAWES In Den Haag kwam ze ook voor het eerst in aanraking met consortmuziek van de vroegzeventiendeeeuwse Engelsman William Lawes en ze was meteen verkocht. ‘Ik speelde met een paar medestudenten iets uit zijn collectie Harpe Consorts, we lazen de partituur, keken elkaar af en toe verbaasd aan en vroegen ons af of er misschien fouten in zaten. Die grillige melodielijnen, vreemde uitbarstingen en bijna obsessieve herhalingen, zulke exotische muziek, klopte dat wel?’ Vanaf dat moment wilde ze die muziek gaan uitvoeren, en dan vooral de stukken uit Lawes’ bundel Royall Consort. Het is een behoorlijk uitgebreide collectie van fantasieën en dansen voor een nogal ongebruikelijke combinatie van instrumenten: twee violen en twee gamba’s met continuo. ‘Ik geloof dat dit de enige composities zijn die voor deze combinatie zijn geschreven’, zegt Sophie, ‘daarom worden ze waarschijnlijk zelden gespeeld. Speciaal voor het uitvoeren van die muziek heb ik met een paar goede vrienden The Queen’s Consort opgericht.’ Haar fascinatie doet denken aan wat Laurence Dreyfus van het gambaconsort Phantasm (vorig jaar nog in het Festival) eens schreef naar aanleiding van een opname van het kwartet met consorts in six
SOPHIE GENT.INTERVIEW
parts van William Lawes. Hij verklaarde zichzelf en zijn medemusici tot ‘overtuigde verslaafden, die niet kunnen leven zonder Lawes’ buitenissige imitaties, bizarre thema’s en uitbundige veronachtzaming van het fatsoenlijk contrapunt.’ Net als haar collega’s van Phantasm wil Sophie Gent zich met The Queen’s Consort helemaal wijden aan de Engelse consortmuziek. ‘Voor mij is die consort music iets geweldigs’, legt ze uit. ‘Hoeveel verschillende manieren er niet zijn waarop je die muziek kunt interpreteren, en hoe veel verschillende manieren van uitvoeren! Meestal is er een heel gelijkwaardige verdeling van verantwoordelijkheden en rollen binnen het ensemble. Niet een van de partijen is de belangrijkste. De leiding gaat tijdens een compositie bij wijze van spreken rond, je geeft hem aan elkaar door en terwijl je dat doet kijk je of het werkt of niet. Het is een vloeiend en voortdurend geven en nemen tussen de spelers. Dat maakt het uitvoeren van die muziek tot een steeds terugkerend avontuur.’ Die gelijkwaardigheid van instrumenten in een kamermuziekensemble was in die tijd niet zo gebruikelijk, maar omdat het hier een familie van instrumenten betreft (violen en gamba’s), eigenlijk dus een voorloper van het strijkkwartet, heeft Lawes die gelijkwaardigheid ‘ingecomponeerd’, denkt Sophie Gent. ‘De vormen zijn ook wat vrijer: de wijze waarop een musicus navigeert door een Fantazy of een Pavan neigt naar iets wat we nu uitgeschreven improvisatie zouden noemen. Dat maakt dat je voortdurend goed contact moet houden met je medespelers in het ensemble.’
ontzettend lastig, onmogelijk bijna. Dat geldt ook voor een musicus. Een cd opnemen is herhalen en nog eens herhalen en als je steeds opnieuw dezelfde frase moet spelen ga je op den duur toch anders denken over die frase en wordt het steeds moeilijker de spontaniteit van die eerste keer vast te houden. Voor mij is muziek maken: spelen voor een publiek, dat voelt het meest natuurlijk.’ In februari 2011 maakt Sophie Gent met haar nieuwe, eigen ensemble The Queen’s Consort haar debuut in het Seizoen Oude Muziek. Vorig seizoen speelde ze met ensemble Masques ook in de serie en ze bewaart er goede herinneringen aan. ‘De concerten zijn vaak in mooie kerken en het publiek is altijd erg nieuwsgierig, juist naar wat minder bekend repertoire. Spannend, zo’n debuut. Maar ik kijk er erg naar uit.’ıı
Op de vraag of ze met The Queen’s Consort ook van plan is cd’s te gaan opnemen antwoordt ze met een aarzelend ‘ja’. Opnemen is niet haar grootste hobby, ze bekent het maar eerlijk. ‘Bij een concert geef je de muziek aan het publiek, je speelt voor mensen. Dat is heel wat anders dan proberen perfect te zijn voor een microfoon in een lege studio met een clubje technici. Het is te vergelijken met een acteur die iedere keer op het toneel dezelfde zin moet zeggen, met hetzelfde gevoel en dezelfde intentie. Dat is
Sophie Gent, Matthew Truscott: viool Nick Milne, Romina Lischka: viola da gamba Richard Sweeney, Sofie Van den Eynde: theorbe
oudemuziek 10/11 ROYAL CONSORTS: LAWES EN JENKINS The Queen’s Consort / Sophie Gent
wo 9 feb, 20.00 / Hasselt, Stadhuis do 10 feb, 20.15 / Muiden, Muiderslot vr 11 feb, 20.15 / Deventer, Penninckshuis za 12 feb, 20.15 / Vries, Dorpskerk zo 13 feb, 16.00 / Utrecht, Lutherse Kerk
9
TEKST BEELD
JANE CLARK / VERTALING EN BEWERKING JOLANDE VAN DER KLIS EUGÈNE OF ACHILLE DEVERIA, MAN IN LODEWIJK XIV-KOSTUUM, MOGELIJK DE PRINCE DE CONTI
THE MIRROR OF HUMAN LIFE DE TITELS VAN COUPERINS KLAVIERMUZIEK VERKLAARD
De titels van Couperins klaviermuziek verklaard
10
THE MIRROR OF HUMAN LIFE
THE MIRROR OF HUMAN LIFE
Tijdens het afgelopen Festival Oude Muziek Utrecht stond François Couperin als composer in residence centraal. Een van de meest intri gerende aspecten van zijn klaviermuziek zijn de mysterieuze titels die hij zijn ordres mee gaf. Jane Clark schreef er samen met Derrek Connon een boek over, getiteld The Mirror of Human life. Reflections on François Couperin’s ‘Pièces de Clavecin’, waarin buitengewoon zinnige suggesties worden gedaan voor de samenhang tussen stijl en titel. Als onderdeel van de Festival-zomerschool gaf Clark een met veel voorbeelden gelardeerde onderhoudende lezing over het onderwerp, waarvan hier een bekorte weergave. De tijdgenoten van François Couperin waren zich er terdege van bewust dat hij in zijn klaviermuziek een compleet nieuwe stijl hanteerde. Maar te oordelen naar het korzelige voorwoord in Couperins derde Livre de pièces de clavecin hield men zich met het waarom nauwelijks bezig. Toch had de componist al in het voorwoord van zijn eerste boek onomwonden verklaard: ‘Ik heb altijd een onderwerp in mijn gedachten, de titels refereren aan die ideeën.’ Veel van de stukken zijn ‘op de een of andere manier portretten, die althans onder míjn vingers als tamelijk goed getroffen worden beschouwd.’ Dat hij steevast weigerde de precieze betekenis van de namen van zijn pièces nader toe te lichten heeft er wellicht mede aan bijgedragen dat men er zo weinig acht op sloeg. Aangezien veel van die titels verre van complimenteus zijn, was dat misschien ook maar beter. Maar een beter begrip van de samenhang tussen titels en stijl kan veel verhelderen over de manier waarop Couperins klaviermuziek moet worden uitgevoerd. MENSEN MET SMAAK Couperin prijst het werk van zijn voorgangers omdat hun muziek mensen met smaak nog steeds aanspreekt. ‘Ook mijn werken’, zegt hij vervolgens, ‘hebben vanwege hun nieuwe en gevarieerde
karakter altijd bijval gekregen van de mensen die er verstand van hebben.’ Maar waarom beklaagt hij zich dan in zijn derde boek? ‘Ik ben altijd verbaasd als ik, na alle moeite die ik heb gedaan om de juiste versieringen in mijn stukken aan te geven, mensen hoor die die stukken hebben ingestudeerd zonder mijn aanwijzingen te volgen. Zulke nalatigheid is niet goed te praten, net zomin als het naar eigen goeddunken toevoegen van versieringen. Ik stel daarom nog eens met klem dat mijn werken precies zo moeten worden uitgevoerd als ik heb aangegeven, en dat ze nooit veel indruk zullen maken op mensen met werkelijk onderscheidingsvermogen als niet alles wat ik heb gemarkeerd exact wordt opgevolgd.’ Alleen nauwgezette aandacht voor ál Couperins aanwijzingen kan dus zijn intenties volledig overbrengen. Maar die intenties moeten wel eerst begrepen worden, willen zijn aanwijzingen ergens toe leiden. THEATER François Couperin was, net als de Marquise de Lambert, in wier beroemde salon hij optrad, duidelijk gefascineerd door de psychologie. De meeste van zijn portretten zullen dus raak geweest zijn en uitdrukking geven aan zijn eigen reflecties op personen of situaties - waarom anders zou hij beweren dat ze, althans wanneer híj ze uitvoerde, ‘tamelijk goed getroffen’ waren? Maar terwijl geen enkele andere componist portretten of karikaturen creëerde, deden dichters en toneelschrijvers dat aan de lopende band. We moeten Couperins klavecimbelmuziek dus niet vergelijken met zijn kamer- of kerkmuziek, die immers werd geschreven voor het door strenge conventies bepaalde hof en de koninklijke kapel. De meeste van zijn klaviermuziek was bestemd voor een heel ander publiek: de geïnformeerde elite die bijeenkwam in salons zoals die van Madame de Lambert. Dichters deklameerden daar hun nieuwste portretten, en Couperin deed op het klavecimbel hetzelfde. De onderwerpen van veel van Couperins portretten moeten we dan ook zoeken in de mondaine wereld van het theater. Neem de allemande La Verneüil, die 11
THE MIRROR OF HUMAN LIFE
naar mijn mening is vernoemd naar Achile Varlet, seigneur de Verneüil, een beroemde tragediespeler. (Let wel: het vrouwelijke lidwoord la slaat op la pièce, dus niet op het onderwerp. Verneüils vrouw, een soubrette, was het onderwerp van het erop volgende stuk, La Verneüilléte.) Couperin noteerde, en dat is heel ongebruikelijk, appoggiatura’s middenin de akkoorden in La Verneüil. Sommigen zien daar aanleiding in om aan die gearpeggieerde akkoorden gewoon een noot toe te voegen, maar als je dat doet is het resultaat weinig spectaculair. Als je daarentegen Couperins instructies volgt, ontstaat onder je handen de grote acteur die Racine of Corneille deklameert. HUWELIJKSLIEFDE La Verneüil is het eerste deel van de achttiende ordre, waarin ook veel andere stukken naar het theater verwijzen. De zestiende ordre begint met een zelfde soort stuk, een allemande getiteld Les graces incomparables ou la Conti, dat vaak wordt beschouwd als een portret van de prinses-douarrière de Conti, een leerlinge van Couperin. Maar waarschijnlijk is hier de Prince de Conti het onderwerp, over wie de Franse hoveling Saint-Simon in zijn omvangrijke Mémoires schreef: ‘Alles wat hij deed was even gracieus.’ Om er vervolgens aan toe te voegen dat hij lachte als een balkende ezel. Deze stralende allemande wordt bij het herhalingsteken dan ook onderbroken door een merkwaardig figuurtje, dat Couperin in een ander stuk gebruikte om een ezel te imiteren… Het tweede stuk in de zestiende ordre is getiteld L’himenamour, ofwel huwelijksliefde. Nu was Conti verliefd op de vrouw van zijn zwager, dus de huwe lijksliefde was niet iets wat hij uit eigen ervaring kende. Hij was evenwel een groot liefhebber van het theater, dat hij als mecenas steunde. In het toneelstuk Les Mal-assortis van Dufresny spreken regieaanwijzingen van ‘een kamer voor slecht bij elkaar passende stellen’. Hymen, de god van het huwelijk, bevindt zich ‘tussen mannen en hun echtgenotes die elkaar de rug toekeren. Hij zit onder een dode boom waarin ongeluk brengende vogels zijn neergestreken: koekoeken, uilen, vleermuizen enz.’ In L’himenamour 12
laat Couperin koekoeken klinken in de bas, uilen en vleermuizen in de hogere partijen, terwijl huwelijksklokken heel kort luiden in maat vijf. Het stuk is kortom, zoals vaak bij Couperin, een fraai stukje satire. Ook in deze ordre lijkt sprake van een vooropgezet plan. Het tweede deel van L’himenamour zou bijvoorbeeld een vrolijke musette met een bourdonbas moeten zijn, zoals alle andere musettes van Couperin. Maar de musette, een kleine doedelzak, had ook een erotische connotatie. Daarom heeft Couperin in dit stuk de bourdonbas versnipperd en laat hij kale octaven horen met rusten ertussendoor, zodoende de ironie van de eerste helft continuerend. FORQUERAY Geen enkele allemande is bij Couperin hetzelfde: ze hebben allemaal een eigen karakter, dat wordt ingegeven door het onderwerp. Neem La superbe ou La Forqueray, een raak portret van de grote gambist Antoine Forqueray, waarmee de zeventiende ordre begint. Couperin heeft vaak moeten werken met deze notoir lastige, dikdoenerige en ijdele man en het daarmee naar mijn inschatting moeilijk gehad. (Omgekeerd lijkt ook Forqueray trouwens Couperin een lastpak te hebben gevonden, te oordelen naar zijn stuk La Couperin, dat hoekig en onaantrekkelijk klinkt.) Met de eerste helft van Couperins La Forqueray is niets mis, maar de tweede helft ontspoort in wat sommigen aanduiden als ‘wezenloze sequensen’ die zonder meer afbreuk doen aan Forqueray’s gewichtigdoenerij. In Les agrémens, waarin Couperin de draak steekt met vrouwelijke versierselen, noteert hij trouwens nog veel meer slaapverwekkende sequensen. Wanneer hij grappig wil zijn overdrijft hij altijd een beetje… PHILIPPE D’ORLÉANS Maar Couperin is niet alleen maar grappig, zo blijkt uit Les rozeaux, de rietstengels. Denk niet dat dit een fijn natuurstukje is over wuivend riet: Wilfrid Mellers, de klassieke biograaf van Couperin, kwam aan het eind van zijn leven tot de slotsom dat al Couper-
THE MIRROR OF HUMAN LIFE
ins werken ‘over niets meer of minder gaan dan over mensen.’ Om de zeventiende-eeuwse wiskundige en filosoof Blaise Pascal te citeren: ‘De mens is maar een rietstengel, het meest zwakke in de natuur.’ Ook de lexicograaf Antoine Furetière gebruikt het woord in die betekenis in zijn Dictionnaire universel (1690): ‘Een weke geest die buigt als een rietstengel.’ Couperins Les rozeaux is zonder twijfel een van de meest diep gevoelde en sympathieke karakteriseringen van de menselijke zwakte ooit geschreven, juist vanwege zijn directe eenvoud. De dertiende ordre, waarvan Les roseaux het tweede deel vormt, is exclusief gewijd aan de menselijke zwakte. En niet zomaar in het algemeen: in deze ordre wordt een portret geschilderd van de regent Philippe d’Orléans. De ordre begint met Les lis naissans, ofwel ‘de geboorte van de lelies’, de fleur de lis die het embleem was van Frankrijk, maar ook het symbool van puurheid. Na Les rozeaux volgt verleiding in de vorm van L’engageante - een opwindend geel lint dat jonge vrouwen onder hun borsten bonden. Vervolgens komt Les folies françoises, een serie van piepkleine variaties, losjes gebaseerd op de fameuze Folies d’Espagne. Iedere variatie verbeeldt een personage op een gemaskerd bal – de regent hield drie keer per week zo’n bal, die wegens schandalen werden verboden. Alle personages stevenen af op hun onvermijdelijke ondergang in het laatste deel: L’âme-en-peine, de getourmenteerde ziel. De regent figureert trouwens niet alleen in deze dertiende ordre, maar ook in verschillende andere, zoals in de aan hem gewijde allemande La régente, ou la Minerve aan het begin van de vijftiende ordre. Dit melancholieke stuk belicht een andere kant van Philippe d’Orléans, die behalve een losbol ook een cultureel hoogontwikkeld man was, een goed musicus die wat toen oude muziek was bestudeerde, daarnaast opera’s componeerde en ook nog eens verdienstelijk schilderde. Hij stond in hoog aanzien bij zowel musici als beeldend kunstenaars, en was zoals veel van zijn tijdgenoten zeer geïnteresseerd in wetenschap, vandaar de verwijzing naar Minerva,
godin van de wijsheid en de kunsten. Dat deze complexe man in de loop van de geschiedenis een zeer slechte reputatie heeft gekregen. is te wijten aan Lodewijk XIV. Hij gunde Philippe geen enkele officiële post omdat hij in hem een rivaal zag van zijn eigen minder briljante zoons, en dwong hem tot een huwelijk met een van zijn bastaarddochters. De zeer kritische Saint-Simon portretteert d’Orléans net als Couperin in droef-empatische termen: ‘Toen zijn ambities werden gefrustreerd, begon hij zijn losbandige leven. Het schuim van Parijs kreeg vat op hem. Gedreven door wrok over zijn gedwongen huwelijk zocht hij elders troost. Teleurstelling dat hem een regiment en allerlei andere beloofde posten werden ontzegd, bracht hem ten slotte tot een liederlijk bestaan dat hij tot het uiterste dreef om zijn ongenoegen over zijn vrouw en de koning te demonstreren.’ PRINCE DE CONTI De al eerder genoemde briljante Prince de Conti deelde een vergelijkbaar lot, en Saint-Simon staat dan ook even sympathiek tegenover dit slachtoffer: ‘Hij was een constante vreugde in de salons en aan het hof, de lieveling van leger en volk, de held van jonge officieren en de hoop van mannen van de wetenschap. Hij had een buitengewoon goed stel hersens, was een verlicht denker, nauwgezet en goed geïnformeerd.’ En, voegt Saint-Simon er veelzeggend aan toe: ‘Hij hield zijn hoofd koel temidden van alle nutteloze onzin van het hof.’ Het lijkt erop dat al die onzin ook Couperin stoorde. Hij maakt Madame de Maintenon belachelijk in La prude en La favorite – waarbij aangetekend moet worden dat toen nog niemand wist dat ze niet de maîtresse maar de echtgenote van de koning was. Natuurlijk konden alleen diegenen die goed ingevoerd waren zien wat Couperin deed, het wordt ook pas duidelijk als je alle 27 ordres als totaliteit beschouwt. Kruiperige hovelingen worden geridiculiseerd in La flateuse, en in Les vieux seigneurs en L’amphibie, het eerste en het laatste stuk in de 24ste ordre. Net als de Engelse dichter Alexander Pope, 13
THE MIRROR OF HUMAN LIFE
die een hoveling die hij niet kon uitstaan als ‘het amfibie’ omschreef, had ook Couperin duidelijk een afkeer van onoprechtheid. De Franse moralist Jean de La Bruyère gebruikte eveneens de term amfibie om de ambitieuze hoveling te beschrijven in zijn Caractères ou les Moeurs de ce ciècle (1688), waarvan Couperin een exemplaar bezat. Conti’s uiteindelijke val werd ingeluid door een onderschepte brief die hij van het front naar huis had geschreven. Toen de koning zichzelf daarin omschreven zag als ‘de monarch van het theater’ zag hij zijn kans schoon en verbande Conti naar Chantilly. EVARISTO GHERARDI Couperin deelde de liefde voor het theater met Conti, in het bijzonder voor de Italiaanse komedianten van de koning rond Evaristo Gherardi. Hij verwijst vaak naar zijn acteurs en actrices, en ook naar specifieke scènes in toneelstukken, bijvoorbeeld in zijn beroemde portret van Gherardi zelf, L’arlequine. Deze chaconne in de 23ste ordre moet volgens Couperin ‘grotesquement’ gespeeld worden, maar het feit dat een harlequin een aristocratische chaconne danst, was op zichzelf natuurlijk al grotesk. L’arlequine verwijst naar een scène uit Regnards toneelstuk Le Divorce, waarin Gherardi als harlekijn zijn Italiaanse zangleraar tot wanhoop drijft: ‘Zing alsjeblieft niet zo vals’, smeekt hij. Harlequin, overtuigd van zijn kwaliteiten, kaatst terug: ‘Oh, zing zelf niet zo vals, ik weet wat ik doe. Denk je nu echt dat ik niet weet dat ik daar een dissonant moet
Jane Clark en Derek Connon: The Mirror of Human Life: Reflections on François Couperin’s ‘Pièces de Clavecin’ 2002, King’s Music voor Janiculum ISBN 1-871775-10-8 Een herdruk verschijnt in december bij Keyword Press 14
benadrukken, en dat het octaaf in botsing komt met de samenklank, waaruit een bis-klein ontstaat?’ – baarlijke nonsens dus. Tegen het einde van het stuk noteert Couperin voor zijn doen zeer bizarre dissonanten, die alleen maar kunnen verwijzen naar deze scène. Couperins laatste twee ordres verwijzen stelselmatig naar Gherardi en zijn troupe. In het derde stuk van de 26ste ordre bijvoorbeeld is La Sophie niet, zoals je zou verwachten, een aardig meisje, maar een wervelende derwisj wiens portret wordt getekend op basis van het door Gherardi’s troupe uitgevoerde toneelstuk Mezzetin en Grand Sofi. Het roerige stuk contrasteert prima met de twee wat lieflijker stukken ernaast, precies zoals Couperin het graag heeft. COUPERINS LAATSTE ORDRE In zijn laatste ordre vat Couperin in vier stukken de essentie samen van zijn complete, in 27 ordres gebundelde pièces de clavecin. Hij begint met een droeve allemande, L’exquise. Furetière legt uit hoe dit woord werd gebruikt: ‘Dit hele boek staat vol met exquise gedachten, exquise ervaringen, exquise sentimenten.’ Hierop volgt Les pavots, de papavers, waarvan de zaden als slaapmiddel werden gebruikt. Couperin was zich er maar al te zeer van bewust dat dit zijn laatste ordre zou zijn. Daarna komt Les chinois. In het gelijknamige toneelstuk van Regnard en Dufresny slaagt de Franse Isabelle erin, nadat allerlei moeilijkheden zijn overwonnen, om te trouwen met haar Italiaanse geliefde Octave. Dat is uiteraard een thema dat Couperin, aanhanger van les goûts réunis, kon bekoren. Het stuk begint met Apollo en de Muzen op de berg Parnassus; op de top staat Pegasus, uitgebeeld door een gevleugelde ezel. We horen hetzelfde motiefje als eerder in La Conti. Zijn gebalk onderbreekt de conversatie en wanneer Apollo aan Thalia, muze van de komedie, vraagt waarom ze Pegasus niet hebben gevoederd, zegt ze: ‘De arme drommels hebben zelf nauwelijks genoeg te eten. Van het kauwen op lauwerkransen word je niet dik.’ Het moet haast wel of dit is een verwijzing naar het feit
THE MIRROR OF HUMAN LIFE
dat Couperin vond dat hij niet genoeg geld, erkenning of beide kreeg – met andere woorden dat zijn exquise composities niet voldoende werden gewaardeerd. Meer helderheid hierover verschaft de zoon van de componist Claude Daquin, een leerling van Couperins rivaal Marchand. Hij zegt: ‘Deze twee mannen waren beiden even geliefd bij het publiek, maar vochten onderling om de eerste plek. Marchand was technisch perfect, speelde levendig en onderhoudend en bezat een unieke componeerstijl. Couperin was minder briljant, minder evenwichtig en minder getalenteerd, maar was kunstzinniger en had volgens sommige kenners ook meer diepgang. Soms, zeggen ze, steeg hij boven zijn rivaal uit, maar Marchand pareerde twee nederlagen met twintig overwinningen. Hij was een genie, terwijl Couperin er heel hard voor moest werken.’ Het allerlaatste stuk, Saillie, heeft meerdere betekenissen. De titel kan zowel grap of sprong betekenen als verwijt, en het heeft er veel van weg dat Couperin hier zijn publiek hun onbegrip voor zijn muziek voor de voeten gooit. Furetière voegt eraan toe: ‘Het stuk zit vol met briljante en verrassende grappen die spontaan lijken op te borrelen uit dit welsprekende en poëtische betoog.’ Ook hier contrasteren de twee helften van het stuk sterk met elkaar. De eerste helft is serieus contrapuntisch en poëtisch, de tweede helft is buitengewoon aards. Het verwijst waarschijnlijk naar het ballet van de acrobaten in Les chinois, dat als regieaanwijzingen heeft: ‘Er klink een air op de viool, waarop vier tuimelaars een ballet vol acrobatische kunsten uitvoeren.’ Deze kunsten waren waarschijnlijk verre van welvoeglijk. Dit deel van het stuk komt beter tot zijn recht op de viool dan op het klavecimbel: het zit vol met sprongen en gestuiter.
In een van de mooiste speeches in Les chinois vermaant Apollo iemand die het komisch theater niet begrijpt met de woorden: ‘De komedie vormt de geest, verheft het hart en verzacht de sentimenten; het is de spiegel van het menselijk leven en toont het kwade in al zijn gruwelijkheid en het goede is al zijn luister… De meest schitterende gedachten van de wereld hebben twee kanten. Het theater is de school voor politesse, het trefpunt van hoogstaande geesten.’ Het kan haast niet anders of deze ‘hoogstaande geesten’ zijn dezelfden als de ‘mensen met werkelijk onderscheidend vermogen’ waarop Couperin zinspeelt in het voorwoord van zijn derde boek – de exclusieve doelgroep waarvoor hij zijn pièces de clavecin schreef.ıı
15
16
TEKST BEELD
PAUL JANSSEN MARCO BORGGREVE (P.16) LAURA LOMBARDI (P.18)
‘VANAF NU WORDT HET EEN SOORT SURVIVAL OF THE FITTEST’ NICOLE VAN BRUGGEN: OOG VOOR ARTISTIEK ÉN Z AKELIJK SUCCES
Nicole van Bruggen: oog voor artistiek én z akelijk succes
‘VANAF NU WORDT HET EEN SOORT SURVIVAL OF THE FITTEST’
oudemuziek 10/11
NICOLE VAN BRUGGEN .INTERVIEW
Vanaf 30 november treedt het blaaskwintet Osmosis een vijftal keren op in het Seizoen Oude Muziek, een ongekend debuut voor een ensem ble dat pas vorig jaar is opgericht. K larinettiste en manager Nicole van Bruggen legt uit waarom het wel meevalt met de eventuele risico’s. Een gesprek met een energieke musicus die het zake lijke en het artistieke in zich verenigd heeft. ‘Heel mooi’, noemt klarinettiste Nicole van Bruggen het feit dat het vorig jaar opgerichte blaaskwintet Osmosis de eerste echte concerttour kan maken onder de vlag van de Organisatie Oude Muziek. ‘Het geeft vertrouwen als zo’n organisatie meteen achter je staat en gelooft in de potentie van het ensemble.’ Nu komt dat vertrouwen niet zomaar uit de lucht vallen. Initiatiefneemster Kate Clark, hoboïst Ofer Frenkel, hoorniste Helen MacDougall en fagottist Benny Aghassi draaien al heel wat jaren mee in de top van het oude-muziekcircuit. Noem de grootste, bekendste en beste ensembles en orkesten en deze blazers hebben op een of andere manier garant gestaan voor de kenmerkende blazersklank van het gezelschap. Een van die orkesten, het Orkest van de Achttiende Eeuw, was mede de aanleiding dat de klarinettiste vijftien jaar geleden als Nicole Harris naar Nederland kwam om bij Eric Hoeprich historische klarinet en oude muziek te studeren. ‘Ik kom uit Sydney en had daar de historische klarinet ontdekt’, zegt ze in vloeiend Nederlands. ‘Ik hoorde het Orkest van de Achttiende eeuw en vervolgens kwam Eric Hoeprich terug met het ensemble Nachtmusique. Zij gaven ook een workshop en ik was verkocht. Dat gaf meteen een probleem, want bijna iedereen was zo’n vijftien jaar geleden nog allergisch voor oude muziek in Australië. Op de conservatoria speelde het geen enkele rol.’ DRUMS De ontdekking van de oude muziek was desalniettemin een openbaring voor Van Bruggen. ‘Ik had moderne klarinet gestudeerd en speelde daarom ook
veel moderne muziek. Dat ging niet van harte, want ik voelde mij altijd al meer aangetrokken tot de klassieke en romantische muziek. En het is lastig om die grenzen te trekken als je op een modern instrument speelt.’ Een instrument dat ze nota bene min of meer bij toeval in handen had gekregen. ‘Ondanks de weerzin tegen oude muziek was en is de muziekopleiding in Australië uitstekend. Muziek maakt een belangrijk deel uit van het basisonderwijs en op de basisschool waar ik naar toe ging speelde zo’n beetje iedereen in het schoolorkest. Toen ik zeven jaar oud was mocht ik ook een instrument kiezen. Ik had geen idee en koos daarom voor de drums. Dat leek mij wel wat. Toen ik thuis vertelde dat ik ging drummen in het orkest sprong mijn moeder op. “Dat gebeurt echt niet”, waren haar woorden en de volgende dag ging ze mee naar school. Het enige instrument dat nog in de kast lag was een klarinet. Die kreeg ik.’ Hoewel het geen bewuste keuze was, bleek al snel dat het talent van de jonge Nicole het orkest van de basisschool oversteeg. Ze ging spelen in landelijke jeugdorkesten en wist op tienjarige leeftijd al dat daar haar toekomst lag. ‘Ik weet niet hoe bewust de keus toen was, maar ik vertelde iedereen die het horen wilde dat ik professioneel klarinettiste zou worden en in Europa ging studeren.’ De keus voor dat werelddeel was simpel. ‘Alle muziek die ik mooi vond kwam uit Europa. Ook alle goede klarinettisten die ik kende waren Europeanen. Daar moest ik dus zijn. Ik heb ter voorbereiding op de middelbare school Frans en Duits en later nog Italiaans geleerd. Dat ik uiteindelijk in Nederland terecht zou komen en met een Nederlandse musicus zou trouwen had ik niet voorzien. Qua taal kon ik hier dus helemaal opnieuw beginnen.’ ERIC HOEPRICH Na de ontmoeting met Eric Hoeprich was ze vastbesloten. Ze liet zelfs een historische klarinet uit Oostenrijk naar Australië komen om vast te beginnen. Op eigen houtje ontdekte ze de bronnen die in Australië beschikbaar waren. Het bracht haar niet bij 17
INTERVIEW. NICOLE VAN BRUGGEN
de kern van de muziek, maar wel ver genoeg om na de voltooiing van de moderne klarinetstudie aan het Conservatorium van Sydney in Den Haag aangenomen te worden. ‘Ik kwam hier vol idealen, studeerde veel en verdiende mijn geld met lesgeven. Het uiteindelijke doel was de oude muziek naar Australië terug te brengen. Naarmate mijn studie vorderde, vroeg ik mij steeds meer af of ik daar wel genoeg vechtlust voor had. Het is geen makkelijk bastion. Ook al is de muziekeducatie in Australië erg goed, dat heeft niet geleid tot veel cultureel besef. Het gekke is dat de mensen die verder gaan in de muziek het land meestal verlaten, en dat de anderen zo allergisch voor muziek zijn geworden dat ze nooit meer naar een klassiek concert gaan. Als alle goede musici die nu in Europa rondlopen terug zouden gaan naar Australië, dan kun je een fantastisch barokorkest formeren.’
De Australiërs gaan niet terug, en ook Nicole van Bruggen bleef waar ze was. ‘Ik had in Nederland inmiddels mijn man gevonden en een behoorlijk werkterrein opgebouwd. Dat laat je niet zomaar achter om ergens anders een ongewis bestaan te gaan leiden.’ ZAKELIJK INSTINCT In Nederland groeide Nicole van Bruggen niet alleen uit tot een uitmuntend klarinettiste, ook op zakelijk vlak werd ze steeds meer een steun en toeverlaat voor collega-musici en ensembles. ‘Ik ben nogal ondernemend en heb graag een vinger in de pap. Dat ben ik zo gewend van thuis. Mijn moeder is altijd zelfstandig ondernemer geweest en werkte van huis uit. Aanpakken en je zaken goed regelen is normaal voor mij.’
Osmosis
18
NICOLE VAN BRUGGEN .INTERVIEW
Alleen niet voor de meeste musici. ‘Het is treurig hoe weinig musici in staat zijn om hun eigen belangen te behartigen en een goed honorarium te bedingen voor hun prestaties. Mijn moeder is getrouwd met een kunstenaar. Ze hebben samen een galerie. Daar leerde ik dat je niet bang hoeft te zijn om voor kunst een bedrag te vragen dat het waard is en daar verder niet moeilijk over te doen.’ Haar zakelijk instinct bracht uiteindelijk de oplossing voor een knellend probleem. ’Ik ben erg gehecht aan mijn huis en mijn gezin. Ik wilde eigenlijk niet van huis weg. Dat is lastig als je gekozen hebt voor een bestaan als musicus. Toen de kinderen kwamen heb ik de knoop doorgehakt en ben ik gestopt met mijn orkestwerk. Ik speel alleen nog in Nederland en doe af en toe een project met Concerto Copenhagen. Omdat mijn hart ligt bij de kamermuziek vond ik dat een goede keuze.’ Alleen is het kamermuziekcircuit in Nederland voor de meesten geen vetpot. Ook niet voor Van Bruggen. ‘Ik heb mij even afgevraagd wat ik met mijn extra tijd moest doen en hoe ik aan meer geld kon komen, maar de oplossing kwam vanzelf. Ik ben goed thuis in het oude-muziekcircuit en had al veel collega’s geholpen met subsidieaanvragen, boekingen en dat soort dingen. Eigenlijk groeide de onderneming vanzelf.’ Inmiddels heeft Van Bruggen met Resonance Music Management een eigen managementsbureau naast haar uitvoeringspraktijk. ‘Het is ideaal. Ik werk overdag als een “normaal mens” en tussentijds doe ik concertprojecten. Als ik speel hou ik mij niet met zaken bezig. Ik leerde vrij snel dat die dingen niet te combineren zijn. Je hebt voor elk een andere hersenhelft nodig en ik kan niet vlak voordat ik het podium opga nog even een zakelijk gesprek voeren.’ TRIO VAN HENGEL EN OSMOSIS Natuurlijk speelt ze thuis wel elke dag. ‘Je kunt niet op het hoogste niveau blijven spelen zonder jezelf in conditie te houden. Het gekke is ook dat ik het nodig heb. Als ik even geen concerten heb, mis ik het niet, maar als ik weer op het podium sta voel ik mij zo blij. Ook als ik een dag hard gewerkt heb krijg ik weer nieuwe energie van een uurtje klarinet spelen.’ Tussen de ensembles die Van Bruggen in haar stal heeft, zitten er inmiddels twee waar ze zelf deel van uitmaakt. ‘Dat is heel goed te combineren’, zegt
ze. ‘Het gaat zelfs beter dan vroeger. Het Trio Van Hengel waar ik in speel bestaat al tien jaar. Voor dit trio heb ik altijd het management gedaan. Vroeger belde ik met zalen als Nicole “de klarinettiste van”, nu zoek ik voor hetzelfde ensemble contact als de manager van Resonance en wordt ik direct veel serieuzer genomen.’ Vandaar dat ze ook voor het nieuwe blaaskwintet Osmosis het management op zich genomen heeft. ‘Ik heb Osmosis niet zelf opgericht, maar het ensemble komt wel voort uit een gezamenlijk enthousiasme. We zijn elkaar in verschillende samenstellingen regelmatig tegengekomen en alle vijf wilden we graag het blaasrepertoire spelen op de grens van de klassieke en romantische tijd. Dat is de periode waarin de blaasinstrumenten een grote evolutie doormaakten en waarin er enorm geëxperimenteerd werd met de nieuwe mogelijkheden van de instrumenten. Het is in feite de avant-garde van de vroege negentiende eeuw en zo ervaren wij het ook. Benaderd vanuit de klassieke achttiende-eeuwse muziek is een werk van Onslow volkomen nieuwe muziek met gewaagde dissonanten en rijke harmonieën.’ ONSLOW Het werk van George Onslow (1784-1853) figureert ook op de debuut-cd van het ensemble, een cd die opgenomen werd voordat het eerste concert een feit was. ‘We zijn allemaal rond de veertig’, zegt Van Bruggen over deze schijnbaar ongebruikelijke stap. ‘We wilden het kwintet daarom in één keer goed neerzetten. We kunnen instappen op een heel hoog niveau en we hebben vertrouwen in wat we doen. Vandaar dat we besloten hebben geld te investeren en meteen een cd te maken.’ Dat een kwintet van Onslow ook op het programma staat tijdens de concerten die Osmosis begin december onder de titel Reicha’s openbaring brengt, is geheel aan Van Bruggen te danken. ‘Ik hou mij voor Osmosis niet met de artistieke zaken bezig. Maar toen ik zag dat Onslow in eerste instantie niet op het programma stond, heb ik mij hardop afgevraagd waarom niet. We hebben een cd met werk van Onslow er op. Hij is geen bekende componist, dus mensen zijn pas bereid de cd te kopen als ze iets van hem gehoord hebben en het mooi vinden. Voor mij is het simpel zakelijk instinct om dat ook tijdens een concert ten gehore te brengen. Gek genoeg had 19
INTERVIEW. NICOLE VAN BRUGGEN
geen van de andere musici daar aan gedacht. Ze waren puur artistiek bezig een heel mooi programma te maken. Nu is het nog steeds een prachtig programma, maar wel met Onslow!’ Gelukkig paste ook Onslow prima in het rond Anton Reicha opgebouwde programma. Hij studeerde immers enige tijd compositie bij deze blaasinstrumentenspecialist. Van hem kreeg Onslow het inzicht in de wereld van de snel veranderende blaasinstrumenten mee. ‘Reicha was aan het begin van de negentiende eeuw de componist die de wereld van de blaasmuziek als geen ander kon verhelderen. Alle componisten op het programma studeerden korte of langere tijd bij deze man die de blaaskleuren voor ze ontsloot. Reicha zelf schreef ook vele blaaskwintetten. Ze zijn niet allemaal even briljant, maar in zijn beste werken, zoals het Kwintet op.88 nr.2, laat hij op een heel hoog niveau de mogelijkheden van het blaaskwintet horen.’ EFFICIENCY Het heeft in elk geval een mooi debuutprogramma opgeleverd, waar Van Bruggen ook zakelijk helemaal achter staat. ‘Het is belangrijk om het als ensemble in deze tijd zowel artistiek als zakelijk goed voor elkaar te hebben. Het is tegenwoordig met alle nieuwe media veel makkelijker dan tien jaar geleden om een nieuw ensemble te promoten en een relatie met een publiek op te bouwen. Vaak heeft zo’n ensemble dat zich via Facebook of iets dergelijks snel aan de man brengt niet alles goed voor elkaar. Ik verwacht dat wanneer de plannen van het nieuwe kabinet doorgaan juist deze ensembles verdwijnen. Het wordt een soort “survival of the fittest”.’ Ze is huiverig voor de nabije toekomst, maar noemt het ook ‘een spannende tijd’. ‘Je kunt niet meer vanzelfsprekend rekenen op overheidssteun. Dat betekent dat we de omslag naar particuliere initiatieven en sponsors moeten gaan maken. Daar is het publiek in Nederland nog helemaal niet aan gewend. Meestal vind men 22 euro voor een kaartje al veel te veel. Men heeft geen idee wat voor kosten een en-
semble en een reeks concerten met zich meebrengt. Daarom is er in Nederland geen cultuur voor particuliere steun. Dat moet opgebouwd worden. Op zich is dat niet zo erg, want het kan op lange termijn erg heilzaam zijn voor de efficiency en het niveau van het muziekleven, maar er is wel een overgangsperiode voor nodig. Als de overheid nu onverhoopt de stekker uit het huidige stelsel trekt, gaat het ongelooflijk mis en verdwijnen we met z’n allen in een enorm zwart gat. En dan moeten we maar weer zien hoe we daar uit kunnen komen.’ıı
oudemuziek 10/11 REICHA’S OPENBARING – REICHA, DANZI, ONSLOW, CRUSELL Osmosis Kate Clark: fluit Ofer Frenkel: hobo Nicole van Bruggen: klarinet Helen MacDougall: hoorn Benny Aghassi: fagot di 30 nov, 20.00 / Utrecht, VB Leeuwenbergh wo 1 dec, 20.15 / Muiden, Muiderslot do 2 dec, 20.15 / Westzaan, Zuidervermaning vr 3 dec, 20.15 / Deventer, Penninckshuis za 4 dec, 20.15 / Vries, Dorpskerk
20
seizoen oudemuziek
KLEIN INTERVIEW
Xenia Meijer:
TONOS HUMANOS EN AIRS DE COUR IN KERSTSFEER Mezzosopraan Xenia Meijer en luitist/vihuelaspeler Michael Leopold komen met een speciaal programma voor hun reeks Seizoensconcerten in december. Xenia Meijer: ‘De airs de cour en tonos humanos die ik heb geselecteerd leveren bij elkaar een licht programma op dat past in de sfeer van Kerstmis. Vooral in het Spaanse repertoire heb je nogal wat keus in teksten die met Kerstmis te maken hebben, in het Franse wat minder.’ Is er, afgezien van de taal, een verschil in benadering tussen Franse en Spaanse vocale muziek? Xenia Meijer: ‘Ik heb twintig jaar bij Al Ayre Español gezongen, dus met Spaanse muziek had ik al een ruime ervaring. Met Franse veel minder. In de airs de cour heb je veel te maken met de typisch Franse versieringen. Die materie is heel moeilijk maar je moet er wel iets mee als zanger, het hoort bij die muziek. In de tonos humanos heb je ook versieringen, maar die zijn veel minder vastgelegd en komen vaak voort uit volksmuziekinvloeden.’ Xenia Meijer werkte mee aan een veelgeprezen uitvoering van L’incoronazione di Poppea door ensemble La Venexiana, waar ze ook de luitist Michael Leopold ont moette. ‘De artistiek leider van dat ensemble, Claudio Cavina, kende ik al uit mijn tijd bij Al Ayre Español, en hij vroeg mij voor de rol van Octavia in Poppea. Het was muzikaal topniveau maar wel een kleinschalige productie. Maar dat vond ik juist geweldig: dat iedereen kostuums en rekwisieten gewoon zelf in zijn koffertje meeneemt! Zoiets gebeurt je natuurlijk nooit als je in een grote opera staat. Die producties doe ik trouwens niet veel meer, want ik heb nu een drukke baan aan het conservatorium van Tilburg.’ Maar de Spaanse muziek blijft een belangrijke plaats innemen. Xenia Meijer: ‘Ik werk mee aan de flamenco-opera van gitarist Erik Vaarzon Morel over El Greco. Daarin staan Maarten Engeltjes en ik als klassieke zangers naast flamencozangers en dansers, geweldig! Ik ga samen met Erik ook nog een Spaans liederenprogramma doen. Hoewel ik natuurlijk veel muziek graag zing, blijft het Spaanse repertoire toch altijd heel bijzonder voor mij.’ Marcel Bijlo
Zie voor de concertdata van Xenia Meijer en Michael Leopold p. 4-5
21
TEKST
ALBERT EDELMAN
HOE JONGLEER JE EEN FUGA? LE CHANT DE BALLES VANGT BACHS MUZIEK IN BEWEGING
oudemuziek 10/11
Le Chant de Balles vangt Bachs muziek in beweging
HOE JONGLEER JE EEN FUGA?
22
ERIC BELLOCQ & VINCENT DE LAVENÈRE .INTERVIEW
Voor bezoekers van het verdwenen Amster damse festival Aqua Musica is het wat on waarschijnlijke duo Le Chant de Balles allang geen geheim meer. Luitist Eric Bellocq en jongleur Vincent de Lavenère speelden daar, in het Muziekgebouw aan ’t IJ, al enkele keren hun eerste programma met ‘jonglerie mu sicale’: Chant de balles, vandaar hun naam. De laatste jaren werkten ze aan een nieuwe show, Bach met ballen, die in het Seizoen Oude Muziek 10/11 te zien zal zijn in ’t hele land, én tijdens de twee BachDagen in Utrecht en Amsterdam. ‘Er is bijna geen goede reden te bedenken voor een jongleur om zo nauw samen te werken met een muzikant’, zegt jongleur Vincent de Lavenère meteen aan het begin van ons gesprek. Want nauw is de samenwerking met luitist Eric Bellocq zeker: in hun eerste programma Chant de balles maakten de jongleerballen muziek en werd de muzikant onderdeel van een ware choreografie. ‘Ik ken jongleurs die werken met live muziek, maar altijd als begeleiding. Zo’n achtergrondband interesseert me niet, ik wil kruisbestuiving, ik wil muziek maken met mijn bewegingen. Want die muziek is de poort waardoor ik het publiek kan laten reizen.’ Zo begon in 1997 in Innsbruck een verrassende relatie, die in 2000 een eerste voorstelling opleverde. Zelfs na tien jaar samen toeren proef je nog steeds de bewondering die de mannen voor elkaar hebben. Bellocq, onder meer de vaste luitist van Ensemble Clément Janequin: ‘We vullen elkaar artistiek echt aan. Veel jongleurs laten hun ballen stuiteren, of ze werken heel klein en virtuoos, maar Vincent speelt juist met hoogte waardoor het lijkt of de bal heel langzaam gaat. Hij speelt met het vluchtige moment dat de bal niet beweegt. Klassieke muziek zoekt ook traagheid en stilte, daarom vormen we zo’n sterk team.’ Die rust komt voor De Lavenère trouwens niet vanzelf. ‘Ik ben nogal speedy dus moet ik me echt inhouden. Eric kalmeert me. Ons duo roept natuur-
lijk de vraag op: hoe ga je jongleren bij een bepaald stuk? Dat is tussen ons een wisselwerking: soms voel ik het direct als ik een stuk hoor, een andere keer heb ik een beweging in m’n hoofd die Eric aan een bepaald stuk doet denken. Als muziek en beweging zijn gekozen, duik ik dieper de muziek in en ontstaat in 95% van de gevallen bijna noot voor noot een bewegingspatroon.’ Bellocq is geraakt door de verticaliteit van het jongleren en door de schijnbare tegenstelling tussen gewicht en gewichtloosheid. ‘In het Frans klinken de woorden ook nog eens hetzelfde: “la pesanteur” tegenover “l’apesanteur”. De taak van de jongleur is om te vangen, maar de uitdaging ligt in het zoeken naar iets wat kan blijven zweven. Dat zijn heel mysterieuze en stille fenomenen, een diepe inspiratie voor mij die zeer nauw met muziek verbonden is. Het moment van hangen, bijna boven maar nog niet aan het vallen, dat is hét moment.’ Voor De Lavenère mag het allemaal juist wel wat minder contemplatief. ‘Ik moet altijd een beetje lachen bij concerten. Ik heb de musici natuurlijk nodig om van de muziek te genieten, maar mijn constante gefriemel botst met hun onbeweeglijke manier van performen. Eric daarentegen heeft iets heel energieks, wild haar, felle ogen. Daardoor werken we zo goed samen.’ DROOMMACHINE Voor een voorstelling van Le Chant de Balles heb je maar weinig nodig: de eerste show speelde zich af in een cirkel van licht, met als enige decor een houten treintje dat tegelijk attribuut en symbool was. Alles op het toneel – behalve de rechte snaren van Bellocqs luit – heeft een ronde vorm. De Lavenère: ‘Ook in Bach met ballen lopen we geregeld rond om de losse onderdelen van de show te verbinden, dat zorgt voor een korte pauze waarin soms alleen het geluid van mijn jongleerballen klinkt. Voor mij is jongleren pure muziek, zelfs als de ballen fluisterzacht zoeven.’ Voor Eric Bellocq werken de bewegingen van zijn collega als een vergrootglas. ‘Door het visuele gaan 23
INTERVIEW. ERIC BELLOCQ & VINCENT DE LAVENÈRE
mensen veel beter luisteren. Na ruim tweehonderd keer Chant de balles spelen, horen we telkens weer hoe mensen met een verhaal in ’t hoofd naar huis gaan, ook al vertellen we feitelijk niks. Zo sterk werkt onze “droommachine” blijkbaar.’ ‘Kunst krijgt dat voor elkaar’, vult De Lavenère aan, ‘je doet je ogen dicht en je droomt. Bij jongleren is het vooral “ogen open”, maar bij solo-optredens vraag ik het wel eens: doe je ogen maar dicht en voel wat er gebeurt, luister naar de vliegende ballen en laat je verbeelding het werk doen. Luisteren naar een jongleur is soms bijna net zo interessant als kijken. In mijn voorstellingen werk ik namelijk met “stille ballen” en met ballen met extra geluidjes. Vijf ballen met kraaltjes erin zijn niet erg boeiend, maar als één of twee van de vijf geluid maken wordt het anders: dan hoor je de ballen in m’n hand, je hoort ze vliegen en soms hoor je ook nog de kraaltjes of iets anders, als verrassing: dat is spannend!’ CIRCUS Na een gedegen opleiding aan het gerenommeerde Centre National des Arts du Cirque in Parijs begon Vincent de Lavenère in het circus. Acht jaar later kreeg hij echter het gevoel dat hij iets theatralers kon doen. ‘Ik kom uit een familie van wijnbouwers, we maken al generaties lang armagnac, dus het circus zit niet echt in mijn bloed. Een traditionele jongleeract duurt maar een paar minuten, terwijl ik liever met partners of in m’n eentje een complete voorstelling maak, die taal ligt me beter. Ik richt me op bijzondere voorstellingen zoals met Chant de Balles, of bijvoorbeeld de zomershow Girouette pour le jardin die ik in tuinen speel. Ik wil er echt mijn handtekening onder kunnen zetten, zelf kunnen nadenken over inhoud en uitwerking. Aan het begin van de samenwerking met Eric zat ik ook met de vraag: wat moeten we allemaal wel niet bedenken om het een uur lang interessant te houden. Al snel bleek dat we de ideeën eerder in toom moesten houden. Ik ben muzikaal leergierig, want al heb ik er niet officieel voor gestudeerd, ik heb altijd muziek gemaakt, vanuit een herderstraditie. Eric 24
speelt dus een fuga? Goed, vertel mij maar hoe een fuga werkt, dan gaan bij mij de radertjes draaien. Ik vind het fascinerend dat musici jaren van hun studie wijden aan fuga’s. Dat zou ik best willen, twee uur per week spelen met contrapunt.’ LAUTENWERK De fuga is een van de hoogtepunten in de voorstelling Bach met ballen, maar Bach is niet de enige componist die klinkt. ‘Het repertoire is tweeledig,’ aldus Bellocq. ‘Het was meteen duidelijk dat een voorstelling met de luitmuziek van Bach van begin tot eind niet zou werken. Dat wordt teveel een concert, zonder duidelijke rol voor de jongleur. Als ik Bach speel, kan ik niet teveel bewegen, daar is de muziek toch te ingewikkeld voor. Ik krijg m’n vingers haast niet in ’t gareel.’ ‘Van Bachs luitmuziek zijn maar weinig bronnen, en geen van alle bieden ze hetzelfde materiaal. Sommige wetenschappers denken daarom dat Bach deze stukken voor Lautenwerk bedacht, een toetsinstrument dat een luitklank imiteert. Hoe het ook zij, iedereen is het er wel over eens dat je nauwelijks alle noten kunt spelen, misschien nog wel voor een opname maar niet op het podium. Om toch alle noten met een zeker gemak te spelen heb ik voor onze voorstelling mijn luit anders gestemd dan gebruikelijk, in tertsen zoals een notenbalk, hoewel Bach nooit gemakkelijk wordt.’ ‘Als ik tijdens het spelen weleens vast dreig te raken, heeft Vincents jongleren een haast magische invloed op mij. De lange lijnen van de ballen helpen echt, als ik naar boven kijk wordt alles trager en gemakkelijker. Vincent dwingt me en nodigt me uit het meest expressieve uit m’n instrument te halen.’ VOORVADEREN Naast Bach klinkt er een tweede universum. Die wereld is door de heren beladen met verhalen, met een soort oergevoel van de voorvaderen, van alles wat achter ons én achter Bach ligt. In dat traditionele luik bespelen ze ook de citole, een middeleeuws tokkelinstrument dat De Lavenère zelf bouwt.
ERIC BELLOCQ & VINCENT DE LAVENÈRE .INTERVIEW
‘Bach bracht zijn familie in contact met het verleden door de cither, die sterk verwant is aan mijn citole. Het was een echt troubadour-instrument, wat mij dan weer aanspreekt vanuit mijn wortels in de Pyreneën. Dat universum wisselen we steeds af met Bach, en de verhouding tussen muziek en ’t jongleren wisselt mee. In Bach met ballen probeer ik structuren zichtbaar te maken, met mijn eigen muzikale analyse van de koude grond. De hamvraag bij Bach is: hoe jongleer je een fuga? Daar word ik nou warm van, en de oplossing is simpel maar beslist niet gemakkelijk: telkens als het fugathema terugkeert zie je hetzelfde herkenbare motief terugkomen. Als het thema in een van de middenstemmen verstopt zit,
zorg ik er met mijn motief voor dat je het toch hoort. Het scherpt mijn geest, ik moet hyper-geconcentreerd werken op het ritme.’ Eric Bellocq speelt in het Bach-luik één complete suite en verder losse delen. ‘Het zijn deels dansdelen in de klassieke zin (hoewel ze bij Bach niet erg dansbaar meer zijn) maar ook preludes en fuga’s, die we combineren. In het voorvader-luik spelen we traditionele muziek, middeleeuwse muziek, en zelfs een flamenco van Albéniz om de boel wat op te schudden. Bach woonde in Leipzig immers in een druk huishouden, hij dronk sloten bier, had altijd mensen om zich heen; die levendigheid mag gehoord worden.’
Chant de Balles
25
INTERVIEW. ERIC BELLOCQ & VINCENT DE LAVENÈRE
Bellocq geeft onmiddelijk toe dat Bach met b allen misschien meer vraagt van het publiek dan hun eerste voorstelling. ‘Chant de balles was vóór alles toegankelijk, het is simpelweg een feest van herkenbare melodieën, ostinate bassen en vrolijke improvisatie die perfect combineert met jongleren. Een van de motivaties voor Bach met ballen was om dieper te kijken in het universum van Bach, voor veel mensen de alfa en omega van de muziek. Wie niet zo gewend is om concerten te bezoeken moet misschien even wennen, Bachs noten zijn niet bepaald easy listening. Het is voor ons zaak om de volle rijkdom van zijn muziek te laten horen en zien zonder concessies aan de kwaliteit te doen. Op het visuele vlak hebben we gezocht naar dezelfde rijkdom, juist om de muziek toegankelijk te houden. Hoe dat in de praktijk uitpakt, moeten we nog gaan zien: de Nederlandse voorstellingen zitten nog in de startfase van dit project, het wordt interessant.’ JONGLEREN IN DE KERK Bach met ballen staat tijdens de Nederlandse tournee een paar keer in kerken, volgens Bellocq een ideale ruimte. ‘Door te jongleren in de kerk kunnen we Bach wat menselijker maken. Persoonlijk vind ik het leuk om het sacrale van Bachs muziek te doorbreken met dansende ballen, zeker in een kerkelijke ruimte.’ Voor De Lavenère verandert een kerk het perspectief van zijn werk: ‘In een theater gooi ik mijn ballen de hoogte in richting het duister, zodat de top van een boog het hoogste punt is dat je in de ruimte nog kunt onderscheiden. Maar in een kerk heb je boven de curve altijd nog het gebouw zelf, het kan altijd nóg hoger. Zo worden we twee kleine mannetjes op het podium, en de kerk wordt een majestueus decor.’ ‘Verder maakt het mij niet zoveel uit van wie de muziek is. Ik herken Erics gevoel voor die sacrale Bach niet, zijn noten zijn voor mij niet heiliger dan die van een Mozart of een Haydn. Maar ik ben wel verrast door het gemak waarmee zijn prachtige muziek zich leent voor wat ik doe, door zijn structuur en zijn 26
regelmaat. Toch zou je mij net zoveel plezier doen met een voorstelling waar Eric alle muziek zelf heeft bedacht. We kunnen lezen en schrijven met elkaar, dat zie je als we samen op het toneel staan. Al is dat misschien vloeken in de kerk.’ıı
oudemuziek 10/11 BACH MET BALLEN: LUITMUZIEK ANDERS Le Chant de Balles Eric Bellocq: tokkelinstrumenten Vincent de Lavenère: jongleur di 18 jan, 20.00 / ’s-Heerenberg, Huis Bergh wo 19 jan, 20.30 / Zwolle, Theater Odeon do 20 jan, 20.15 / Ammerzoden, Kasteel Ammersoyen za 22 jan, 20.15 / Maastricht, Ursulinenkapel zo 23 jan, 15.30 / Brugge, Concertgebouw Concerten als onderdeel van de BachDag: za 15 jan, 15.30 / Utrecht, Geertekerk zo 16 jan, 15.30 / A’dam, Muziekgebouw aan ’t IJ
seizoen oudemuziek
KLEIN INTERVIEW
Saskia Coolen:
‘DIMINUTIES WAREN UITGESCHREVEN IMPROVISATIES’
foto: Michael Kooren
Blokfluitiste Saskia Coolen, bekend van onder meer Camerata Trajectina en Brisk, zal zich samen met cellist/gambist Rainer Zipperling en klavecinist Patrick Ayrton in een aantal Seizoensconcerten wijden aan een repertoire dat tegenwoordig sterk in de belangstelling staat: de diminutiekunst van de zestiende eeuw zoals die vooral in Italië werd beoefend. Ze vertelt: ‘Het improviseren op een bekende melodie is eigenlijk altijd al gedaan, maar in de zestiende eeuw ontstond er een echte traditie in. De componisten die deze diminuties opschreven waren zelf zeer virtuoze instrumentalisten, Ganassi op blokfluit en Ortiz op gamba bijvoorbeeld, en hun boeken waren ook bedoeld als methodes voor hun instrumenten. Naast composities, uitgeschreven improvisaties dus eigenlijk, is er ook een gedeelte waarin ze gewoon gaan uitleggen hoe je moet spelen. Die lessen leveren een grote hoeveelheid informatie op voor historisch geïnformeerde musici van nu, het was nog niet eerder gebeurd dat instrumentalisten hun werkwijze zo nauwkeurig noteerden.’ Hoe ga je als musicus van nu om met dit soort gedetailleerde informatie? Doe je altijd alles precies zoals het er staat, of is dat juist niet de bedoeling? Saskia Coolen: ‘Je kunt het ook heel praktisch benaderen. De diminutieboeken geven niet alleen kant-enklare, in noten uitgeschreven improvisaties, maar ook hele series tabellen met welke mogelijkheden je hebt om over een melodie te improviseren. Dan geven ze echt voor ieder interval verschillende opties. Dat heb ik voor dit project allemaal uitgeprobeerd: eerst alleen doen wat Ganassi voorstelt, dan wat Ortiz ervan maakt en vervolgens zelf improvisaties toevoegen. Dan neem je enig risico natuurlijk, maar dat was wél de praktijk. Want leren zelf diminuties te maken was ook een doel van de componisten. Je hebt het dus strikt genomen niet echt over componisten maar over muzikanten die hun ideeën doorgeven.’ Heb je daar ook iets aan als je zelf les geeft? Saskia Coolen: ‘Ik geef cursussen aan het conservatorium in Den Haag waarbij ik inderdaad zeg: ga nu maar eens een ricercare improviseren over een bepaalde melodie of een bepaald schema. Dat is voor veel mensen moeilijk, omdat ze het liefst geschreven noten voor zich hebben. Ik schrijf mijn eigen improvisaties meestal ook wel op, maar het is ook leuk om sommige dingen op het podium gewoon te laten gebeuren. Dan betrek je het publiek echt bij het muziek maken.’ Marcel Bijlo Zie voor de concertdata van Saskia Coolen c.s. p. 4-5
27
28
TEKST BEELD
JOLANDE VAN DER KLIS MARCO BORGGREVE
BAROKGESTIEK IS SPRINGLEVEND SYMPOSIUM GESTURE ON THE FRENCH STAGE 1675-1800
Symposium Gesture on the French stage 1675-1800
BAROKGESTIEK IS SPRINGLEVEND
BAROKGESTIEK IS SPRINGLEVEND
Tijdens het eerste weekend van het afgelopen Festival Oude Muziek Utrecht stond in het STIMU-symposium de barokgestiek centraal. Een internationaal gezelschap aan academici, dansers, acteurs en musici was bijeengekomen om de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek rond dit thema in kaart te brengen. Grote stimulator van het symposium was traver sospeler en dirigent Jed Wentz, die in december promoveert op The Relationship between Gesture, Affect and Rhythmic Freedom in the Perfomance of French Tragic Opera from Lully to Rameau. Een lezingenbundel van dit symposium is in voor bereiding. Dit artikel loopt daarop vooruit met een verslag van de aard en betekenis van deze bijzondere, interdisciplinaire bijeenkomst. Symposia over uitvoeringspraktijk organiseert de STIMU, de Stichting voor Muziekhistorische Uitvoeringspraktijk, opgericht in 1972, al vanaf midden jaren ’80. Na een aantal Festivaledities met losse lezingen en studiedagen, zoals de roemruchte Tempo Dag in 1983, werden vanaf 1986 symposia georganiseerd rond een bepaald instrument, in samenhang met een van de thema’s in het Festival Oude Muziek. Achtereenvolgens kwamen onder meer de luit, de barokviool, de gamba en de blokfluit aan bod. Pas in de latere jaren werden ook andere onderwerpen op de symposia behandeld. Sweelinck kwam in 1999 aan de orde, en de laatste jaren was er aandacht voor het Seicento (2006) en de Siglos de Oro (2008). Afgelopen augustus was de focus voor het eerst gericht op een multidisciplinair onderwerp: barokgestiek in het Franse baroktheater, meer in het bijzonder de invloed van de theatrale bewegingspatronen in de Franse tragedie op de muzikale uitvoering in de tragédie lyrique en de opéra-comique. Jed Wentz deed de afgelopen jaren intensief onderzoek naar raakvlakken tussen de gestiek in theater, dans en opera in de Franse Barok, en publiceerde daarover al enkele malen in het Tijdschrift Oude Muziek. In
december promoveert hij in Leiden op dit onderwerp. Om het belang van de in het symposium gepresenteerde onderzoeksresultaten voor de actuele muziekpraktijk te benadrukken, waren enkele onderdelen van het symposium expliciet onderdeel gemaakt van de Festivalprogrammering, om zo de drempel voor het Festivalpubliek richting symposium te slechten. Sharon Weller, regisseuse en docente zang en gestiek aan de Schola Cantorum Basiliensis beet, visueel geassisteerd door Jed Wentz, de spits af. Zij presenteerde een indrukwekkend overzicht van de bronnen sinds de oudheid die betekenis geven aan gebaren en houdingen, of regels voor gebaren stellen ter ondersteuning van een redevoering. Er bleek een verrassende samenhang tussen handboeken voor goede manieren (w.o. Dalla Casa’s Il Galateo), gebarentaal voor doven en welsprekendheid. De rechterhand is steeds bepalend, de linker slechts ondersteunend, en voortdurend oogcontact doorslaggevend, waarmee een optreden en profil is uitgesloten maar asymmetrie juist weer van het grootste belang is. Ook op afbeeldingen en schilderijen zijn de regels voor bewegingen zichtbaar. Zelfs Jezus blijkt zich aan de grondregels te hebben gehouden, wanneer hij in een afbeelding uit 1501 bij de herrijzenis met zijn rechterbeen eerst uit de tombe stapt. Weller toonde overtuigend aan dat ook de liederen van Schubert en Schumann nog met inachtneming van deze basis regels werden uitgevoerd. RADAMISTO De Vlaamse regisseuse en choreografe Sigrid T’Hooft lichtte aan de hand van videobeelden van haar spraakmakende operaproductie van Händels Radamisto, in première gegaan in Karlsruhe in februari 2009, toe tot welke uitkomsten haar werk aan deze productie heeft geleid. Zoals de opmerkelijke keuze om in de balletten de dansers als het ware de handeling al te laten voorspelen, waarna de zanger het beeld ‘uitlegt’. Ieder affect, iedere kleur, iedere betekenis werd door de zanger middels handbewegingen gevisualiseerd. 29
BAROKGESTIEK IS SPRINGLEVEND
De vraag, gesteld aan het panel na de eerste dag, of die beeldtaal wel door een modern publiek kan worden begrepen, liet zich eigenlijk door de demonstraties van één dag al positief beantwoorden: met een kleine ‘woordenschat’ aan gebaren kon bijvoorbeeld al een dubbele bodem worden waargenomen van een gebaar dat de letterlijke betekenis van de gezongen regel als het ware van een terzijde voorzag. Minder makkelijk leek de kwestie op te lossen van het vinden en vervolgens inspireren van zangers die zich aan barokgestiek willen wijden. Behalve het overdragen van kennis door wetenschappers aan uitvoerders, werd ook het belang van uitwisseling tussen dansers en zangers onderling hoog geschat. Binnen deze kleine groep specialisten werd in elk geval niet meer getwijfeld aan het grote belang van barokdans en barokgestiek in Franse opera. Maar in de buitenwereld moet, zo luidde de opinie, nog veel bevochten worden, omdat dit soort producties wegens de kostbaarheid niet makkelijk voet aan de grond krijgen. GEZICHTSEXPRESSIE Op de tweede symposiumdag demonstreerde regisseur Javier López Piñón met hulp van een jonge acteur aan de hand van een fragment uit Racines toneelstuk B érénice hoezeer tekst en gebaar verstrengeld kunnen zijn. Hij presenteerde de tekst in twee verschillende Nederlandse vertalingen, waarbij opviel dat de meest ‘muzikale’ versie ook de beste
GEËNSCENEERDE PRODUCTIES Op het symposium werden beelden getoond van geënsceneerde producties waaraan de lezinggevers zelf hadden meegewerkt, en die bijzonder instructief waren. Datzelfde geldt voor de demonstraties die ter plekke door de deelnemers werden gegeven. Het ligt in de bedoeling om bij het verschijnen van de Proceedings van dit symposium, waarvoor momenteel de voorbereidingen worden getroffen, ook te bezien of het bijvoegen van een dvd tot de mogelijkheden behoort.
30
opties bood om die met gestiek te ondersteunen. In één moeite door bleek ook dat een acteur het qua gezichtsexpressie veel makkelijker heeft dan een zanger. Jed Wentz gaf zelf een gedetailleerde en verhelderende demonstratie van de werking van barokgestiek in een fragment uit Lully’s opera Armide. Daarna vertolkte zangeres Anne Paquin hetzelfde fragment met alle aanwijzingen. Vijf regels tekst werden zorgvuldig uiteengerafeld om zo de visuele impact van de boodschap van de gezongen regels te optimaliseren. Wentz’ ‘choreografie’ van gebaren was gebaseerd op de aanwijzingen die Rameau geeft voor het uitbeelden van affecten in Observations sur notre instinct pour la musique. Voor de zorgvuldige vastlegging van een en ander gebruikte hij het notatiesysteem van Gilbert Austins Chironomia. Het resultaat was verbluffend overtuigend. In haar lezing Pastiche on the French Stage legde Sabine Chaouche, specialiste op het gebied van Frans baroktheater, veel wetenswaardigs over barokgestiek bloot aan de hand van kritiek die in de achttiende eeuw werd geleverd op ‘verouderde’ theaterconventies. Zo werden de regels gaandeweg losser: grote of woeste gebaren, voorheen not done, kunnen nu zomaar door bijvoorbeeld een koketterende actrice worden gebruikt, terwijl het zogenaamde ‘symbolische’ acteren – op het hart wijzen bijvoorbeeld bij het uitbeelden van hartzeer – niet langer wordt getolereerd. De pastiche was weliswaar bedoeld om het ‘serieuze’ toneel belachelijk te maken, maar dat doet voor het onderzoek niet ter zake, vond Chaouche, omdat het desondanks verduidelijkt welke gebruiken voorheen in zwang waren in het toneel. De veranderingen vonden plaats in de korte periode van de de jaren 1720-1740: in die tijd schrijft Diderot bijvoorbeeld over de ouderwetse brede armgebaren, en lezen we over acteurs die het publiek de rug toekeren of hun pruik aanraken – het heffen van de armen boven het hoofd kon in de periode daarvoor absoluut niet. Het loslaten van de tradities heeft overigens niet alleen maar ‘versoberende’ gevolgen: met name sterfscènes leken zich te lenen voor larmoyante overdrijving… Bijzonder verhelderend waren de lezingen van de musicologen Graham Sadler en Rebecca Harris, die
BAROKGESTIEK IS SPRINGLEVEND
beiden aan de hand van partituren van respectievelijk Rameau en diens voorgangers de vertaalslag maakten van muziek naar gestiek. Laura Naudeix, docente Franse literatuur en podiumkunsten van de Barok, liet haar licht schijnen over de verschillen tussen het uitvoeren van een cantate en een operascène, John Powell lichtte de samenwerking toe tussen Molières troupe en het theatergezelschap van de Marais voor de uitvoering van Corneilles Circe, en Rebekkah Ahrendt besprak de mogelijke consequenties van het gebruik van gestiek aan de hand van een chanson à danser met daarin gesproken woord. PANTOMIME Het pantomineballet was het onderwerp van de lezing van Guillaume Jablonka, die met danseres Irene Ginger een demonstratie gaf en de merkwaardige ontstaansgeschiedenis van het pantomine toelichtte: wegens het privilege van maar enkele theaters voor het gebruik van gesproken woord op het toneel, waren andere toneelhuizen gedwongen zwijgend te acteren terwijl het publiek participeerde door de dialogen voor te dragen. Hoewel pantomine dus eerder acteren is dan dansen, gingen toch veel dansers aan pantomime doen omdat hier altijd sprake was van een komisch genre, waarin gestiek geen belangrijke rol speelde. Ook op de laatse symposiumdag waren er nog twee demonstraties. Sharon Weller, spreekster van de eerste dag, kon hier in de praktijk laten zien hoeveel nuances de gestiek tot zijn beschikking had: zij toonde met hulp van sopraan Tanja Obalski gebaren voor heden, verleden en toekomst, de subtiele verschillen tussen gebaren vanuit de pols, vanuit de elleboog en vanuit de schouder, de betekenis van de handpalmen naar boven of naar beneden gericht en ook van de grootte van de gebaren zelf. Sarah Edgar vertelde over de goede diensten die een achttiende-eeuws etiquetteboek haar had bewezen met betrekking tot haar onderwerp, namelijk Comic gesture. In haar demonstratie van komische dansen werden al deze gedragsregels, strikt gebaseerd op een manuscript met gedetailleerde choreografie en gestiekaanwijzingen, door haar personage Harlequin met verve geridiculiseerd.
Het slotwoord werd gevoerd door Jennifer Thorp, danshistorica en grande dame van de barokke hof- en theaterdans in Frankrijk en Engeland. Zij roemde vooral de betekenis van het brede veld aan specia listen dat in Utrecht was samengekomen, zodat zinnige bijdragen aan de samenhang tussen theorie en praktijk konden worden geleverd. ‘In retorische bronnen gaat het om het bovenlichaam, maar bij de dansers draait alles om de voeten. Dat totaalplaatje moeten we over het voetlicht brengen.’ Zij stipte een lastig element aan dat bij meerdere lezinggevers terugkeerde: wat bedoelen de bronnen nu eigenlijk met goût, en wat met naturel. Vragen uit het publiek spitsten zich toe op nog te onderzoeken kwesties als: hoe werden acteurs, zangers en dansers opgeleid, welke invloed hadden de artiestenfamilies en hoe zwaar drukte het stempel van de regisseurs, die vaak ook de schrijvers van de stukken en de leiders van de troupes waren; is er sprake van nationale stijlen, of gebeurde overal in Europa min of meer hetzelfde; een zelfde vraag kon worden gesteld ten aanzien van verschillende periodes. De conclusie was dat bronnen niet zomaar inwisselbaar zijn, maar dat voortgaand onderzoek de verschillen zeker nauwkeuriger in beeld zal brengen. Het symposium werd bijzonder goed bezocht. De onderdelen die voor het grote publiek bedoeld waren puilden zelfs uit. De slotsom van dit symposium kan dan ook zonder overdrijving luiden: barokgestiek is springlevend.ıı
WEBSITES: Calendrier Electronique des Spectacles sous l’Ancien Régime et sous la Révolution: www.cesar.org.uk ACRAS (Association pour un Centre de Recherche sur les Arts du Spectacle aux XVIIe et XVIIIe siècles): www.acras17-18.org PROMOTIE JED WENTZ: Jed Wentz promoveert op 9 december om 11.15 uur in het Auditorium van het Academiegebouw in Leiden
31
TEKST
MARCEL BIJLO
EEN ARCHAÏSCH-AVANTGARDISTISCHE VISIE IL SUONAR PARLANTE SPEELT BACHS KUNST DER FUGE
oudemuziek 10/11
Il suonar parlante speelt Bachs Kunst der Fuge
EEN ARCHAÏSCHAVANTGARDISTISCHE VISIE
Lorenzo Ghielmi
32
LORENZO EN VITTORIO GHIELMI .INTERVIEW
Rond Die Kunst der Fuge zijn in de loop der eeuwen allerlei mythes gecreëerd. Het werk zou niet af zijn, Bach zou het niet geschreven hebben met het oog op een daadwerkelijke uit voering en het was niet duidelijk voor welk in strument Bach het bedoelde. Veel van die raad sels zijn inmiddels ontrafeld of als romantische mystificaties terzijde geschoven. Dat het laatste woord er nog niet over is gezegd, b ewijst het ensemble Il suonar parlante, de groep rond de broers Lorenzo en Vittorio Ghielmi. Zij presen teren in het Seizoen Oude Muziek een versie voor gambakwartet en fortepiano. Zijn leven lang is Johann Sebastian Bach gefascineerd geweest door contrapunt en door de mogelijkheden die een polyfone schrijfwijze te bieden heeft. Hij verdiepte zich grondig in de in zijn tijd nauwelijks nog bekende muziek van de vroege zeventiende eeuw – de inventarislijst van zijn enorme bibliotheek getuigt daarvan – en wist als geen ander de verworvenheden van de polyfonie te vertalen naar muziek die onmiskenbaar hoogbarok is. Door zijn tijdgenoten, en vooral ook door zijn eigen componerende zoons, werd hij om die reden ouderwets genoemd. Zeker toen hij in de laatste tien jaar van zijn leven grote cyclische werken schreef als de Goldberg-variaties, het Musicalisches Opfer en Das wohltemperirte Clavier. Al deze stukken zijn, ieder op een geheel eigen manier, vérgaande verkenningen van de mogelijkheden van het contrapunt. Het verst ging Bach echter in Die Kunst der Fuge, waaraan hij tussen 1740 en 1750 werkte. FUGATRADITIE De fuga is een vorm die Bach gedurende zijn hele compositorische carrière en in alle genres waarin hij componeerde veelvuldig heeft toegepast. Hij kon daarbij terugvallen op een lange traditie. Sinds begin zeventiende eeuw kende Duitsland een omvangrijke klavierschool, die opgebouwd werd door componisten als Scheidt en Scheidemann, beiden leerlingen
van Sweelinck, en werd voortgezet door Weckmann en Buxtehude. Alom bekend is natuurlijk Bachs voettocht naar Lübeck om de oude meester Buxtehude, een groot fugaschrijver, te horen spelen en te ontmoeten. Hij moet veel van hem hebben geleerd, gezien alleen al het feit dat hij bij thuiskomst in Weimar een totaal andere speelstijl bezigde, die hem door zijn broodheer niet in dank werd afgenomen. Net als bij Buxtehude vinden we ook bij Bach de fuga als zelfstandig genrestuk, meestal in combinatie met een prelude of preludium. Maar daarnaast duiken fuga’s op in alle andere compositievormen waarmee Bach zich bezighield, van cantates tot en met de sonates voor soloviool. Met het componeren van Die Kunst der Fuge ging hij echter nog vele stappen verder. De aanleiding voor het schrijven ervan kennen we niet, maar mogelijk was het in 1739 verschenen boek Der vollkommene Kapellmeister van de muziektheoreticus Johann Mattheson voor Bach een inspiratiebron. Mattheson presenteert hierin een serie verschillend uitgewerkte fuga’s op een gegeven thema. Basis van Bachs Kunst der Fuge is een thema van slechts acht noten, dat door het hele werk duidelijk hoorbaar blijft. Bach keerde het motief binnenstebuiten en spiegelde het (de stijgende intervallen worden dalend en andersom), en combineerde het ook nog eens met uit het thema voortkomende subthema’s. Het laatste deel, een fuga met vier thema’s inclusief Bachs muzikale handtekening B.A.C.H., zou het laatste werk zijn waaraan Bach werkte en dat onvoltooid bleef. Zijn zoon Carl Philipp Emanuel getuigt hiervan in het voorwoord bij de gedrukte uitgave van 1751. Waar het handschrift van Bach afbreekt schrijft zijn zoon: ‘Über dieser Fuge ist der Verfasser gestorben.’ ODE Wat Carl Philipps motieven precies waren om Die Kunst der Fuge toch te publiceren is niet helemaal duidelijk. Misschien heeft hij een ode aan zijn vader willen brengen en heeft daarom het werk, hoewel onvoltooid, toch maar in druk laten verschijnen. Dat moet welhaast de reden geweest zijn, zeker als we 33
INTERVIEW. LORENZO EN VITTORIO GHIELMI
weten wat hij zich tegenover de Engelse muziekchroniqueur Charles Burney in 1772 heeft laten ontvallen. Burney schrijft, vrij vertaald: ‘Toen kwam het gesprek op de “geleerde muziek” van zijn vader. Hij sprak oneerbiedig over canons en sprak zijn minachting uit voor wie zich op die manier met muziek bezighoudt: het is droog, geleerd gedoe dat iedereen die kan tellen kan componeren, en wie zijn tijd met zoiets onnozels verspilt geeft blijk van een gebrek aan genialiteit.’ Deze uitlatingen moeten natuurlijk met een korrel zout worden genomen, maar horende de muziek die Carl Philipp zelf componeerde kan men zich er iets bij voorstellen. Zijn generatie had weinig op met notentellers als de oude Bach. Maar de daaropvolgende generatie componisten, met Mozart voorop, raakte juist weer gefascineerd door het contrapunt van Bach. Rondom Die Kunst der Fuge begon het grote mystificeren: wat wilde Bach er eigenlijk mee? Ook ontstond verwarring omtrent het instrument waarvoor Bach, als hij al een uitvoering van Die Kunst der Fuge beoogde, zijn compositie schreef. Hij noteerde de fuga’s en canons in partituur, iedere stem op een eigen balk. Dat was in de zeventiende eeuw algemeen gebruik bij klaviermuziek, maar in Bachs tijd allang niet meer. Volgens sommigen was het dus uitgesloten dat Bach zijn Kunst der Fuge bedoeld had voor één klavierinstrument. En daarmee ontstond de gewoonte om Bachs, vermeende, zwanenzang met de meest uiteenlopende instrumentaria te lijf te gaan. Een blik in de cd-catalogi leert ons dat er op dit moment zo’n zestig cd-opnamen beschikbaar zijn, die een grote verscheidenheid aan bezettingen laten horen: klavecinisten, pianisten, organisten, barokensembles, barokorkesten, strijkkwartetten, kamerorkesten, symfonieorkesten, saxofoonkwartetten, gambaconsorts, blokfluitkwartetten en allerlei ensembles met een gemengde bezetting. In cd-boekjes staan dan vaak allerlei pseudomusicologische rechtvaardigingen van de gekozen bezetting, van het soort ‘Bach schreef zijn Kunst der Fuge eigenlijk voor saxofoonkwartet’, en met Bachs noten neemt men 34
het niet altijd even nauw. Een strijkkwartet, twee violen, altviool en cello moet bijvoorbeeld in sommige delen ingrijpen om de vier stemmen goed over de instrumenten te verdelen. Het Emerson String Quartet omzeilde dit probleem door een ‘tenorviool’, een instrument halverwege tussen altviool en cello, in te zetten. WISKUNDE Het gambakwartet heeft wat dat betreft veel betere papieren: daarop is Bachs notatie goed te spelen zonder ingrepen. Maar net zomin als een saxofoonkwartet had Bach bij het componeren een gambakwartet in gedachten, want deze consortvorm was in zijn tijd al lang niet meer in gebruik. Historisch gezien hebben de klavecinisten het gelijk aan hun kant, want hoewel Bach het niet expliciet vermeldt is het klavecimbel toch echt wel het meest voordehandliggende instrument om Die Kunst der Fuge op te spelen. Maar dit werk is natuurlijk veel meer dan een serie klavecimbelstukken pur sang en dat alleen al rechtvaardigt ook andere instrumentaties. De haast wiskundige wijze waarop Bach zijn materiaal uitwerkt, geeft Die Kunst der Fuge een hoog abstractieniveau en dat spreekt velen, niet in de laatste plaats componisten van onze tijd, zeer aan. Ook voor musici, zowel op oude als moderne instrumenten, is er natuurlijk veel eer aan te behalen, want ook los van alle technische bagage is het een geniaal stuk muziek. Een van de merkwaardigste instrumentaties presenteerde Jordi Savall tijdens het slotconcert van het Festival Oude Muziek 1985. Hij gebruikte een gambakwartet plus een blazersgroep van cornetto, barokhobo, trombone en barokfagot. Hoewel sommige Bach-puristen hierover de wenkbrauwen wel zullen hebben gefronst, kwamen Bachs lijnen zelden zo helder en duidelijk uit als juist in deze uitvoering. IJKPUNT Binnenkort zal op de Nederlandse podia wederom een bijzondere visie op de Kunst der Fuge te horen zijn, gepresenteerd door het Italiaanse ensemble Il
LORENZO EN VITTORIO GHIELMI .INTERVIEW
suonar parlante, het ensemble van gambist V ittorio en klavierspeler Lorenzo Ghielmi. Zij spelen het werk zoals Bach het nóóit gehoord kan hebben: met gambakwartet en Silbermann-fortepiano. Wat is het idee achter deze merkwaardige instrumentkeuze? Vittorio Ghielmi vertelt hierover: ‘Een gambakwartet zoals wij dat gebruiken was in Bachs tijd allang niet meer in gebruik. Die bezetting gaat terug tot de Renaissance, het hoogtepunt van de polyfonie waardoor Bach zich liet inspireren. Aan de andere kant is er de Silbermann-fortepiano, een instrument dat Bach in de periode dat hij aan Die Kunst der Fuge werkte heeft bespeeld aan het hof van Frederik de Grote. Het was in die tijd een bijna avant-gardistisch instrument en wij combineren dat dus met de archaïsche vorm van het gambaconsort. We wisselen gamba’s en fortepiano af, net als op de cd-opname die we inmiddels hebben gemaakt. Deze versie is onze strikt persoonlijk visie op de Kunst der Fuge als ijkpunt in de muziekgeschiedenis: het moment waarop de polyfonie van de Renaissance en de moderniteit van de fortepiano samen kunnen komen. Dat het historisch gezien nooit kan kloppen weten wij natuurlijk ook wel: Bach ging uit van het klavecimbel. Maar het zou toch echt jammer zijn als we om die reden alleen nog maar uitvoeringen op klavecimbel te horen krijgen. Bovendien zou een integrale uitvoering van Die Kunst der Fuge op klavecimbel voor het concertpodium weinig aantrekkelijk zijn: zelfs de meest doorgewinterde liefhebber zal in de loop van de avond enige luistermoeheid gaan ontwikkelen. Wij komen uiteraard uit de hoek van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk, we zullen nooit een moderne vleugel en een modern strijkkwartet gebruiken, maar we zijn daarbinnen zeker niet dogmatisch.’ SILBERMANN-PIANO Het kan dus: een historisch geïnformeerde uitvoering die onmogelijk historisch kan zijn, maar die wel een historische visie op de muziek weerspiegelt. Over wat Bachs mening was met betrekking tot de
Silbermann-piano lopen de ideeën trouwens nogal uiteen, maar binnen de historische uitvoeringspraktijk is het gebruik van een fortepiano in Bachs laatste werken nog geen gemeengoed. Lorenzo Ghielmi, fortepianist van Il suonar parlante, doet al jaren onderzoek naar de Kunst der Fuge, en dan in het bijzonder naar het onvoltooide laatste deel, Contrapunctus XIV. Daarover hebben al vele musicologen zich gebogen, waardoor het inzicht groeide dat Bach dit zeer complexe deel, een quadrupelfuga – vier thema’s door elkaar dus – wel voltooid móest hebben. Zo niet als compositie, dan toch in concept. Lorenzo Ghielmi vertelt hierover: ‘Het idee dat Bach dit werk wel degelijk afgemaakt heeft en dat die laatste bladzijde gewoon zoek was toen het manuscript naar de drukker moest, is inderdaad niet nieuw. Het volgt uit het feit dat als je een fuga met vier thema’s wilt componeren je eigenlijk altijd begint met het gedeelte waarin die vier thema’s bij elkaar moeten komen, gewoon om te weten of dat lukt. Bachs handschrift breekt precies af op het moment dat de vier thema’s zouden moeten worden gecombineerd, alsof er gewoon een bladzijde kwijt is. Maar die bladzijde had Bach waarschijnlijk al geschreven vóórdat hij aan de rest van de fuga begon.’ VOLTOOIING ‘Contrapunctus XIV is al door heel wat componisten voltooid, maar men wilde er altijd een eigen draai aan geven. Ik zie mezelf helemaal niet als componist, eerder als een restaurateur. Op die manier, alsof ik een schilderij restaureerde, ben ik ook te werk gegaan. Mijn eigen fantasie heb ik volledig buitenspel proberen te zetten, ik ging uit van al het materiaal dat Bach zelf aandraagt in het gedeelte dat wel is overgeleverd. Daarnaast heb ik vergelijkingen gemaakt met allerlei andere stukken om helder te krijgen hoe hij bepaalde problemen met betrekking tot toonsoorten oploste. Waar het handschrift stopt heeft Bach net zijn eigen naam als thema uitgewerkt, en dan zit je een heel eind af van d-klein, de hoofdtoonsoort van het stuk. Maar zo’n probleem is 35
INTERVIEW. LORENZO EN VITTORIO GHIELMI
goed op te lossen als je maar de juiste vergelijkingen trekt. Ik zal sommige mensen waarschijnlijk tegen de haren in strijken door Bach op zo’n mathematische manier te benaderen, het druist tenslotte in tegen het romantische beeld van het genie Bach dat velen hebben, maar het is juist die genialiteit van Bach die maakt dat het muzikaal precies klopt, hoeveel musicologie en techniek er ook aan te pas moeten komen om dit te reconstrueren. Ik heb nog steeds niet de illusie dat Bach het precies zo gedaan heeft, maar dit moet er toch heel dicht bij komen.’ıı
oudemuziek 10/11 J.S. BACH: KUNST DER FUGE Il suonar parlante / Vittorio Ghielmi Vittorio Ghielmi: discant- en basgamba Rodney Prada: tenorgamba Fahmi Alqhai: basgamba Cristino Contadin: contrabasgamba Lorenzo Ghielmi: Silbermann-fortepiano za 22 jan, 20.00 / Brussel (B), BOZAR zo 23 jan, 14.00 / Brugge (B), Concertgebouw di 25 jan, 20.00 / Enschede, Grote Kerk wo 26 jan, 20.15 / Kasteel Amerongen do 27 jan, 20.15 / Utrecht, Geertekerk vr 28 jan, 20.15 / Venlo, Domani za 29 jan, 20.15 / Amsterdam, Waalse Kerk
Nederlands Kamerkoor Het verloren land van Henegouwen
Deze nacht kerstconcert
Uit de bibliotheek van Brahms
olv Paul Van Nevel 15e-eeuwse koorwerken uit het glooiende moederland van de polyfonie
Holland Baroque Society olv Risto Joost Händel Messiah deel 1 Bach Kerstmagnificat
olv Risto Joost Brahms en zijn lievelingswerken uit de renaissance
26 november tm 4 december 2010
21 tm 23 december 2010
36
12 tm 19 februari 2011
www.nederlandskamerkoor.nl
KLEIN INTERVIEW
Risto Joost:
NIEUWE DIRIGENT NEDERLANDS KAMERKOOR
foto: Kaupo Kikkas
In september volgend jaar wordt de dertigjarige, uit Estland afkomstige Risto Joost de nieuwe chefdirigent van het Nederlands Kamerkoor. Zijn biografie ziet er al zeer indrukwekkend uit. Hij studeerde koor- en orkestdirectie en zang, had op zijn negentiende in zijn geboorteland al een eigen kamerkoor en een oude-muziekensemble en maakte ook carrière als countertenor. Hoe kwam hij in contact met het Nederlands Kamerkoor? Risto Joost vertelt: ‘Dat gebeurde vorig jaar tijdens het Tenso Festival voor eigentijdse koormuziek. Er sloeg onmiddellijk een vonk over tussen mij en het koor en ik hoefde dan ook niet lang na te denken toen ik werd gevraagd de nieuwe artistiek leider te worden.’ Welke weg wil hij met het koor gaan? ‘Ik ben geen specialist in een bepaald repertoire. Dit seizoen doe ik al drie heel verschillende programma’s: in oktober één met Palestrina en Pärt, in december, samen met Holland Baroque Society, het eerste deel van de Messiah van Händel en het Magnificat van Bach, en volgend jaar een programma rondom Brahms. Die veelzijdigheid vind ik belangrijk, hoewel het ook goed is om regelmatig specialisten in een bepaald repertoiregebied uit te nodigen, zoals het koor dat nu ook doet.’ Waar komt eigenlijk die geweldige koortraditie in de Baltische landen vandaan? Risto Joost is stellig: ‘Koorzingen zit bij ons in de cultuur, maakt deel uit van de opvoeding. Op mijn vierde zong ik al in een kinderkoor en dat is in Estland heel gewoon. Dat er de laatste jaren zo’n hausse is, komt doordat we in de Baltische landen na de Sovjettijd onze culturele identiteit weer heel sterk zijn gaan benadrukken. Rusland heeft ook een grote koortraditie, maar dat is toch iets heel anders. Wij staan dichterbij de Scandinavische manier van koorzingen en bij ons wordt ook veel nieuwe koormuziek gecomponeerd.’ En hoe staat het met de oude muziek in Estland? Risto Joost: ‘Er gebeurt aardig wat, er zijn een paar festivals en ensembles, maar er is nog wel een weg te gaan. Ik heb veel met Paul Hillier gewerkt en als countertenor kom je natuurlijk vooral met oude muziek in aanraking. Die muziek zal in mijn programmering bij het Nederlands Kamerkoor een belangrijke plaats innemen, maar ook de combinatie van oude en nieuwe muziek spreekt me sterk aan, zoals nu in het Palestrina-Pärt-programma.’ Marcel Bijlo
www.nederlandskamerkoor.nl / zie ook de advertentie
37
38
TEKST BEELD
PAUL JANSSEN ALEKSANDRA RENSKA
FOCUS OP DUETTEN TRIO LUSCINIA VOLGT DE SCHUMANNS IN NEDERLAND
Trio Luscinia volgt de Schumanns in Nederland
FOCUS OP DUETTEN
Michaela Riener
oudemuziek 10/11
MICHAELA RIENER .INTERVIEW
De Oostenrijkse mezzosopraan Michaela Rie ner lijkt haar weg gevonden te hebben in Ne derland. Vorig jaar voltooide ze haar studie aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en in februari staat ze met haar Trio Luscinia in het Seizoen Oude Muziek. Riener brengt met collega-vocaliste Stefanie True en fortepianiste Constanze Lee een programma rond de duetten van Robert Schumann. Een kennismaking met een gedreven nieuwkomer aan het front.
vinden. Ik zit niet in een zwart gat zoals sommige afgestudeerde musici wel meemaken, maar ik vraag me geregeld af waar ik de meeste energie in moet stoppen. Wat is mijn weg? Ik werk het liefst met mijn eigen ensembles, maar lukt het daarmee om in een onderhoud te voorzien? Moet ik daarnaast ook ander werk aannemen, of moet ik vertrouwen op mijn eigen voorkeuren? Het zijn de overwegingen van een kleine zelfstandige. Er staat niets vast en ik heb alle vrijheid, dat is het mooie en tegelijkertijd het vervelende eraan.’
Inburgeren. Het is aan Michaela Riener welbesteed. In 2003 kwam ze naar Nederland om haar master’s degree Oude Muziek aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag te volgen. Inmiddels spreekt ze vloeiend Nederlands en is ze voorlopig niet meer uit ons land weg te slaan. ‘Ik heb hier mijn contacten en mijn eigen ensembles’, zegt ze. ‘Dat is niet iets wat ik zomaar wil opgeven. Bovendien is er een belangrijke privéreden om hier te blijven. Ik heb een Nederlandse partner, ook een musicus.’ Toch zou ze graag in Wenen wonen, de hoofdstad van haar vaderland, maar de stap is vooralsnog te groot. ‘Ik zou zeker een jaar of vier nodig hebben om daar op te bouwen wat ik in Nederland allemaal doe. En dan nog weet ik niet of het allemaal gaat lukken. Wenen is wat het culturele leven betreft toch een stuk traditioneler. Wat zich in Nederland afspeelt op het gebied van de oude en de nieuwe muziek is veel omvangrijker en rijker dan in Oostenrijk. Ik treed er wel eens op, maar vooralsnog vraag ik mij echt af of ik er zoveel kansen en mogelijkheden zou krijgen als in Nederland.’ Het zijn de overwegingen van een muziekstudent die inmiddels op eigen benen staat. ‘Het is de definitieve stap naar de concertpraktijk. Tijdens mijn studie had ik al veel werk, maar dan gaat er een enorme stimulans uit van de docenten. Uit projecten op het conservatorium komen contacten voort en die leiden weer tot optredens. Nu heb ik geen les meer en moet ik voor mijn eigen concertpraktijk zorgen. Het dagelijks leven verandert daardoor. Het is vrijer, maar het is soms ook moeilijk om je eigen weg te
ERIC ERICSON Keuzes. Daar begon het zeven jaar geleden ook mee toen ze naar Den Haag kwam. Tot die tijd had ze alle mogelijkheden zoveel mogelijk open gelaten. Als klein meisje raakte ze verslingerd aan de muziek dankzij de harmonievereniging in het Oostenrijkse dorpje waar ze opgroeide. Ze speelde een beetje blokfluit en ook de piano had zijn intrede al gedaan toen een wervingsactie van de harmonievereniging haar bij de dwarsfluit bracht. ‘Een van mijn zussen speelde klarinet en gitaar en zong heel veel. Zij was wel een voorbeeld.’ Michael Riener belandde uiteindelijk op het conser vatorium van Linz met hoofdvak piano. Pas toen ze in Wenen aan de Universität für Musik und darstellende Kunst ‘Musik- und Instrumentalmusik erziehung’ ofwel schoolmuziek ging studeren, kwam haar sopraanstem meer in beeld. ‘Bij schoolmuziek is zangles verplicht en ik ontdekte dat ik wel een goede stem had. Ook de docent zag mogelijkheden. Vandaar dat ik naast piano zang ben gaan studeren.’ Aan het einde van haar studie kon ze deelnemen aan een uitwisselingsprogramma. ‘Ik wilde eigenlijk naar Götenborg of Stockholm. Koordirectie trok mij toen heel erg aan en in Zweden zat Eric Ericson. Den Haag had ik pas als derde keuze opgegeven en daar werd ik aangenomen voor zowel zang als piano. Het bleek uiteindelijk de beste keuze, maar toen was ik daar nog niet zo zeker van.’ In Den Haag werd Riener geconfronteerd met het feit dat ze op verschillende paarden tegelijk wedde. Twee hoofdvakken op het niveau van uitvoerend 39
INTERVIEW. MICHAELA RIENER
musicus bleek een zware opgave. ‘Ik merkte al snel dat het iets te hoog gegrepen was. Om mijn pianospel op het gewenste niveau te houden moest ik zo’n zes à zeven uur per dag studeren. Op die manier bleef er weinig tijd over om te zingen en dat vond ik zonde. Ik had tijdens het eerste jaar in Den Haag een masterclass zang en oude muziek gevolgd en dat vond ik ontzettend leuk. Samen met mijn docenten heb ik toen definitief voor zang gekozen.’ De oude muziek gaf de doorslag. ‘Ik was ook in Oostenrijk al bezig geweest met de oude ensemblezang en de muziek uit de Renaissance en Barok vond ik geweldig. Daarnaast sprak de stijlkwestie in zijn algemeenheid mij enorm aan. Hoe ga je om met versieringen? Hoe verhoudt de muziek zich tot de tekst? Dat zijn vragen die mij interesseren. Mijn thesis in Wenen handelde ook al over de verhouding tussen tekst en muziek. Bovendien had ik in Den Haag in onder anderen Jill Feldmann en Michael Chance zeer inspirerende docenten.’
voeringspraktijk. Zo werkte ze mee aan een uitvoering van Andriessens La Passione in Praag en zong ze voor een dansvoorstelling van Emio Greco en Pieter C. Scholten speciaal daarvoor geschreven werk van Michael Gordon. ‘Juist de afwisseling vind ik zo boeiend. De oude en de nieuwe muziek hebben zeer verschillende uitdagingen en dat houdt het zo leuk. In de moderne muziek gaat het vocaal gezien vaak over het opzoeken van de extremen. Bovendien speelt ook het theatrale geregeld een rol. In de oude muziek gaat het vooral om de nuanceverschillen in stijl en versiering. Het zijn uitdagingen van verschillend gewicht. De luxe van de nieuwe muziek is weer dat je de componist meestal bij de hand hebt. Bij de oude muziek is dat niet het geval, daar komt alles van traktaten en ervaringen. Dat geeft weer een bepaalde vrijheid. Daarbij vind ik het geweldig om het verschil in uitvoeringstraditie per land en stijlperiode te laten horen. Ik hoop tenminste niet dat mensen vinden dat ik Monteverdi net zo zing als Händel.’
EXTREMEN Hoewel de oude muziek de voornaamste reden was om voor zang te kiezen, bleef ook de hedendaagse muziek een belangrijk deel vormen van Rieners uit-
ENSEMBLES De liefde voor zowel de oude als de nieuwe muziek weerspiegelt zich ook in de ensembles waar Riener deel van uitmaakt. Met het in Oostenrijk zetelende
Trio Luscinia
40
MICHAELA RIENER .INTERVIEW
Calamus Consort houdt ze zich bezig met de achttiende-eeuwse muziek waarin de chalumeau en de klarinet een belangrijke rol spelen. Het gezelschap voert muziek uit die aan het Oostenrijkse hof van belang was en die verder zelden uitgevoerd wordt. Met Elektra, een ensemble van vier vrouwen met percussie, viool, blokfluit en zang, richt Riener zich vooral op de nieuwste muziek; de meeste werken worden speciaal voor het gezelschap geschreven. Het Anstatt Dass Trio is ‘vooral erg leuk om te doen’. Met saxofonist Erik-Jan de With en percussionist en partner Joey Marijs voert Riener muziek uit die zijn wortels heeft in de jazz, het cabaret en het variété en die in het Duitsland van de jaren ’30 als entartet werd beschouwd. Bertold Brecht, Kurt Weill, Hanns Eisler, maar ook de jazz en de ragtime van de andere kant van de oceaan vormen het hart van het repertoire. ‘Sommige puristen vinden het misschien vreemd, maar Kurt Weill zei al dat er alleen maar goede en slechte muziek bestaat ongeacht het genre. Daar heeft hij groot gelijk in en ik zie daarom ook geen reden om mij tot één genre te beperken.’ NACHTEGAAL Trio Luscinia, opgericht in 2008 en bestaande uit fortepianiste Constanze Lee, sopraan en studiegenote Stefanie True en Michaela Riener, houdt zich vooral bezig met het rijke gebied tussen de oude en de nieuwe muziek: het vroegromantische lied- en pianorepertoire.’ Het trio is een voorbeeld van iets wat dankzij het conservatorium is ontstaan’, vertelt Riener. ‘Stefanie en ik hadden allebei al afzonderlijk van elkaar met Constanze gewerkt. Op een gegeven moment zijn we met z’n drieën bij elkaar gezet door fortepianist Bart van Oort om een voorprogramma voor een concert van de Van Swieten Society te verzorgen. We leerden elkaar goed kennen en ontdekten al snel dat het enorm klikte. We hoefden nauwelijks te discussiëren over interpretatie en dergelijke. Daarnaast kregen we te horen dat onze stemmen goed mengden. Vanuit die basis zijn we verder gegaan.’ In 2009 trad het trio, dat zich inmiddels had vernoemd naar de nachtegaal, naar buiten met een Mendelssohn-programma en dat pakte goed uit. ‘Een belangrijk deel van ons repertoire bestaat uit duetten. Vooral Mendelssohn en Schumann schreven in de negentiende eeuw prachtige duetten die niet zo vaak uitgevoerd worden.’ Omdat het trio niet zomaar wat duetten naast elkaar wilde zetten, kreeg het eerste programma rond Men-
delssohn Den Haag als rode draad. ‘Constanze was al bezig met een boekje over Mendelssohn in Den Haag en de bedoeling was om na te gaan wanneer hij de stad bezocht had, zodat de werken die hij er had uitgevoerd als rode draad konden fungeren.’ Datzelfde procédé volgde het trio voor hun programma rond Schumann in februari. Er kon worden geput uit twee bezoeken van de familie Schumann aan Nederland: in de nazomer van 1852 deden Robert en Clara Schumann Scheveningen aan voor een badkuur en eind 1853 waren de Schumannen in ons land voor een serie concerten in Utrecht, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam. ‘Het is een rode draad, meer niet. Want in de periode dat Robert en Clara Schumann in Nederland waren, zijn er nauwelijks liederen uitgevoerd, laat staan duetten. En die vormen toch de hoofdmoot van ons programma. Wel was het zo dat Clara bij de concerten een grote rol speelde, dus haar werk, dat niet zoveel uitgevoerd wordt, past mooi in het geheel.’ JOHANNA MAGDALENA GRÄVER Maar er zal niet alleen werk van de Schumanns worden uitgevoerd. Michaele Riener: ‘Onze fortepianiste ontdekte dat de Nederlandse Johanna Magdalena Gräver in die periode niet alleen de hofpianiste was van koningin Sophie, maar ook samen met Clara Schumann musiceerde en zelf uitstekende pianomuziek schreef. Clara is na Schumanns dood nog een aantal keren in Nederland geweest en heeft zelfs samen met Gräver concerten in Londen gegeven. Constanze kwam er achter dat er muziek van Gräver in het Koninklijk Archief lag: Lieder ohne Worte in de stijl van Mendelssohn. Erg mooi en het past prachtig bij de liederen van de Schumannen.’ Hoewel Riener met Trio Luscinia al programma’s aan het ontwikkelen is met Engelse liederen en repertoire van Haydn en Mozart, vindt ze Mendelssohn en Schumann nog steeds een uitstekende start. ‘Zij schreven de bekendste duetten en toch worden ze niet zo vaak geprogrammeerd. Bovendien is het een enorme uitdaging om deze werken met een fortepiano uit te voeren. We hoeven het bij Mendelssohn en Schumann niet zozeer over de juiste versieringen en dergelijke te hebben, maar het zingen met een fortepiano geeft een totaal andere dimensie. Als je je oren openzet en duikt in de veelheid aan klankkleuren die de fortepiano kenmerken, dan ga je ook met je stem op zoek om die kleuren te vinden die mengen met het instrument. En dan 41
INTERVIEW. MICHAELA RIENER
klinkt het uiteindelijk heel anders dan wanneer je naast een moderne concertvleugel staat te zingen. Ook nu is het weer een voordeel dat we van dezelfde opleiding komen. We vinden elkaar vrijwel direct in de juiste klankbalans en zijn het snel eens over de interpretatie.’ Het is een van de vreugden van het muzikantenleven: ontwikkelen, nieuwe wegen vinden om zowel oude als nieuwe muziek uit te voeren en te interpreteren. ‘Ik wil heel graag verder komen met de zaken waar ik nu mee bezig ben. Veel muziek uitvoeren, onbekende muziek vinden, ontdekken waar mijn grootste passie ligt, en vooral steeds beter gaan musiceren. Dat is immers waar we voor opgeleid zijn en voor gekozen hebben. Het politieke klimaat in Nederland ziet er voor de culturele sector op dit moment erg triest uit, maar we mogen niet opgeven. Kunst is zo belangrijk in een samenleving. De enige manier om dat duidelijk te maken is mensen zo goed mogelijk te laten horen wat ik doe en ze op het emotionele vlak raken. Dat is wat ik kan en dat is wat ik blijf doen.’ıı
oudemuziek 10/11 DE SCHUMANNS EN HET NEDERLANDSE HOF – LIEDEREN EN DUETTEN Trio Luscinia Stefanie True: sopraan Michaela Riener: mezzosopraan Constance Lee: fortepiano (Érard 1849) wo 2 feb, 20.15 / Delft, Oud-Katholieke Kerk do 3 feb, 20.15 / Westzaan, Zuidervermaning vr 4 feb, 21.00 / Antwerpen (B), AMUZ za 5 feb, 14.00 / Amsterdam, Noorderkerk zo 6 feb, 14.30 / Limbricht, St. Salviuskerkje
42
Corsi di Musica Antica a Magnano 11-19 August 2011 BERNARD BRAUCHLI – Clavichord & Fortepiano LUCA SCANDALI – Organ & Continuo GEORGES KISS – Harpsichord ANASTASE DÉMÉTRIADÈS – Recorder BLAISE VATRÉ – Viola da gamba ALBERTO GALAZZO – Musicology & Organology EVA KISS – Voice MARCEL KARLEN – Hurdy-Gurdy GIULIO MONACO – Choir & Choir Conducting
CHAMBER MUSIC Corsi di Musica Antica a Magnano
Via Roma 43, I-13887 MAGNANO (BI) Italy Tel. +39 346 881 83 86 or +39 015 2 33 06 Tel. +41 21 728 59 76 / FAX +41 21 728 70 56 Email : info@MusicaAnticaMagnano.com http : //www. MusicaAnticaMagnano.com
Jordi SaVall diriGeert le concert deS nationS Verken de wereld van de Franse barok met werken van rameau – Rameau Orkestsuites uit Les Indes Galantes, Dardanus en Zoroastre wo 15 december 2010 Grote Zaal 20.15 uur
luister alvast op www.dedoelen.nl naar een voorproefje!
Kaarten bestellen? 010 2171717 of www.dedoelen.nl
43
BOEKBESPREKINGEN NATASCHA VELDHORST, ZINGEND DOOR HET LEVEN HET NEDERLANDSE LIEDBOEK IN DE GOUDEN EEUW
Amsterdam 2009, ISBN 978-90-8964146-5 paperback 178 pp., € 29,50
BOEKBESPREKINGEN
Universitair docente Algemene Cultuurwetenschappen Natascha Veldhorst heeft voor het eerst alle beschikbare informatie over het liedboek in de Gouden Eeuw verzameld en gepubliceerd in één kaft. Een populair-wetenschappelijke studie waarin alle facetten van het genre in veertien korte hoofdstukken aan bod komen. Veldhorst behandelt vragen als ‘wat was de functie van een lied?’, ‘hoe raakten liederen over Nederland verspreid?’, of ‘hoe zanglustig waren onze voorouders?’ en natuurlijk ‘wie zong wat?’ Haar antwoorden zijn doorspekt met feiten en kleurrijke voorbeelden en worden ondersteund door titelgravures, schilderijen en tekeningen. Zo krijgen we een indruk van de populariteit van het genre, dat vooral in de zeventiende-eeuwse Nederlanden een indrukwekkende bloeiperiode doormaakte. Want nergens anders in Europa zijn zoveel liedboeken gemaakt en verkocht als in ons land. Neem bijvoorbeeld alleen al de impact van het herdersspel Granida (1615) van Pieter Cornelisz. Hooft. De liedteksten duiken stuk voor stuk op in talloze nieuwe bundels en de door Hooft geïntroduceerde melodieën werden eveneens steeds weer hergebruikt. Bovendien herschreven religieuze dichters de populaire liederen graag tot hopelijk net zo populaire geestelijke versies. Zo werd de licht-erotische tekst van Dorilea’s lied ‘Het vinnich stralen van de son, ontschuil ik in ’t bosschage’ door Jodocus van Lodenstein in zijn stichtelijke bundel Uytspanningen (1676) omgewerkt tot ‘Jesus getrouwe liefde voor de wereldt verkoren’. Granida zelf en haar geliefde herder Daifilo werden onderwerp van nieuwe liederen, waaronder in ‘Granida schoon’ uit het Groot lied-boeck (1622) van Gerbrand Adriaensz. Bredero. De thematische hoofdstukken worden afgewisseld met twaalf intermezzi over uitgelichte liedboeken. Deze korte portretjes laten goed zien hoe divers het genre was: uiteenlopende formaten, uitvoeringen, verschillende thematiek, verscheidenheid aan lezers en ongetwijfeld ook uiteenlopende prijzen. Veldhorst heeft met Zingend door het leven een zeer toegankelijk en informatief boek geschreven dat absoluut een plaats verdient in het curriculum van iedere student Muziekwetenschap én Nederlands. Voor de reeds ingelezen geïnteresseerde biedt het boek, naast de al verschenen literatuur, echter niet veel nieuws. Opmerkelijk is ook dat Veldhorst het niet kan laten om af en toe een onverwacht zijpad in te slaan door ineens alinea’s te wijden aan rock ’n’ roll, Al Gore of een beeldhouwwerk van Bernini. Alinea’s die wat mij betreft beter hadden kunnen vallen onder het kopje ‘kill your darlings’. Desondanks is het een goede inleiding op het Nederlandse liedboek in de Gouden Eeuw, waarmee u zonder twijfel uw kennis over het omvangrijke onderwerp weer bijspijkert. Voor de Camerata Trajectina-fans is het wellicht teleurstellend dat bij deze uitgave geen cd met luistervoorbeelden is gevoegd, maar de talrijke illustraties maken dat gemis ruimschoots goed. Tamar Brüggemann 44
BOEKBESPREKINGEN
KEES VAN HOUTEN, “TÖNET, IHR PAUKEN! ERSCHALLET, TROMPETEN. HET OPENINGSKOOR VAN HET WEIHNACHTS-ORATORIUM VAN JOHANN SEBASTIAN BACH
Boxtel 2010, ISBN 978-90-80414-7-4 60 pp., € 23,50 te koop via www.keesvanhouten.nl Kees van Houten is een bijzondere Bach-onderzoeker. Als organist te Boxtel heeft hij decennia stug zijn eigen relatie met Bach uitgediept, en dat heeft geresulteerd in diverse boeken die aan de muziekwetenschappelijke wereld veelal schouderophalend voorbij zijn gegaan. Misschien komt dat ook omdat hij zijn publicaties begon met Bach en het getal (1985), een verhandeling die hij maakte samen met Marinus Kasbergen over de grote rol van de kaballistiek in het werk van Bach. Daar wilde men over de hele linie niet aan, en zo manoeuvreerde Van Houten zichzelf als serieuze Bach-auteur naar de zijlijn. Toch heeft hij daarna wel degelijk interessante nieuwe denkbeelden over Bach en zijn werk geopperd, die op z’n minst de moeite van het kennisnemen waard zijn. Zo betoogde hij in latere boeken dat aan de compositie van de Matthäus Passion de kruisvorm ten grondslag ligt, en dat Bach met de Hohe Messe in zekere zin een katholiek werk componeerde. Geen ideeën die rechtstreeks gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk, maar toch suggesties die wijzen op een grote voeling van Van Houten met Bachs werk, en uit zo’n vruchtbare voedingsbodem zijn wel vaker mooie dingen voortgekomen. In oktober verscheen een nieuw boekje van de hand van Van Houten, dat handelt over de allerleerste zin van het Weihnachtsoratorium. Er is geen werk van Bach waarin meer muziek uit eerdere composities is hergebruikt dan het Weihnachtsoratorium. Twee drammi per musica,
BWV 213 en 214, beide feestcantates voor het keurvorstelijk hof in Dresden, leverden alle koren en aria’s voor zijn nieuwe kerstoratorium, terwijl alleen de recitatieven en koralen nieuw werden gecomponeerd. Toonsoorten en instrumentatie werden aangepast, en uiteraard de tekst, die een nieuw doel diende. Tot zover geen nieuws: Bach hergebruikte veel vaker bestaand werk van goede kwaliteit, vooral als het door de aard van het stuk waarschijnlijk maar bij één enkele uitvoering zou blijven. Van Houten boog zich over de kwestie waarom het oorspronkelijke manu script van het Weihnachtsoratorium bij de eerste regel van het openingskoor een doorhaling laat zien: Bach noteerde eerst de tekst van de eraan ten grondslag liggende cantate (‘Tönet, ihr Pauken! Erschallet, Trompeten!’), om die vervolgens te vervangen door het bekende ‘Jauchzet, frohlocket, auf preiset die Tage!’ Auteurs als Alfred Dürr (1960) en Meinrad Walter (2006) zagen hierin niet meer dan een vergissing, die erop wees hoe gedachtenloos de grote Bach dit soort kopieerwerk verrichtte. Van Houten wijst echter op het feit dat op die eerste ‘foutieve’ regel drie nieuwe tekstregels volgen, waarop Bach bij de herhaling alleen wat betreft die ene regel wederom in de fout gaat. Bach schreef die regel juist heel bewust neer, zo betoogt hij, en koos daarmee aanvankelijk dus ook voor het handhaven van deze oorspronkelijke tekst. Nog veel meer argumenten voert Van Houten aan om te bewijzen dat Bach wist wat hij deed, maar wat mij betreft is zijn eerste ‘bewijs’ overtuigend genoeg: je maakt niet twee keer dezelfde fout. Wat niet wegneemt dat er ook wel wat tegenin te brengen valt, met name als het gaat om het verstoorde rijmschema, zoals Van Houten ook in zijn boek vermeldt.
Een reden voor het vervangen van de tekst zou volgens Van Houten kunnen zijn dat Bachs opdrachtgevers de inzet van pauken en trompetten een te wereldlijke noot bij de geboorte van het Christuskind vonden. Bach zou liever zijn oude tekst hebben gehandhaafd, al was het alleen maar omdat die zo mooi past bij de muziek die klinkt: inderdaad pauken en trompetten, en even later, als er sprake is van ‘herr lichen Chören’, juist koorzang. Wat eigenlijk nog een verbetering is van de cantateversie, die hier van geen koorzang rept. Een leuke ontdekking dus, een die het verdient als plausibele verklaring in de annalen te worden bijgeschreven, en wellicht voor sommigen aanleiding zal zijn om inderdaad die tekstregel voor taan te vervangen. Maar Van Houten is zo bevlogen, dat hij zestig pagina’s over dit toch bescheiden onderwerp heeft volgeschreven om zijn eigenlijke punt te maken: het kan niet anders of Bach heeft dit zo bedoeld en gewild. Door die onderhuidse vooringenomenheid neemt de overtuigingskracht van zijn betoog niet bepaald toe. Volgens de wetenschappelijke mores zou het pleidooi voor het in ere herstellen van de door Bach weggestreepte tekst, hoe sympathiek ook, los moeten staan van het onderzoek zelf. Hoe dan ook: twee dirigenten hebben inmiddels de proef op de som genomen, waaronder Jan Willem de Vriend, die met zijn Combattimento Consort vorig jaar een opname maakte van het Weihnachtsoratorium met de nieuwe beginregel. De cd zit bij het boek, maar wie het effect van de nieuwe beginregel live wil horen, wordt binnenkort ook bediend: het Combatimentto Consort voert op 17, 21 en 22 december opnieuw het ‘vernieuwde’ Weihnachtsoratorium uit. Jolande van der Klis 45
BERICHTEN
Vast en populair onderdeel van het Festival Oude Muziek Utrecht zijn de tientallen gratis fringeconcerten. Af en toe valt een ensemble zó op, dat het in aanmerking komt voor een plaats in Festival en Seizoen. Maar dit jaar wilden we weten wat ú vond van de concerten door jonge oudemuziekers. Het publiek liet massaal weten wie de beste prestatie leverde en de winnaar is… Ensemble Vivo Fiato! De internationale groep bestaat uit Silvia Frigato, sopraan; Lorenzo Lio en Emma Huysser, blokfluiten; Flora Papadopoulos, barokharp en Leonardo Bortolotto, viola da gamba. Specialiste en luisteraar Marijke Ferguson roemde het Italiaanse programma van Vivo Fiato om zijn ‘reservoir aan gedachten’ en zijn ‘zeggingskracht’. Genoeg reden om Vivo Fiato volgend jaar opnieuw te gaan zien!
prototype gemaakt. In Moxos (Bolivia) is inmiddels een aantal kopieën vervaardigd door drie Boliviaanse vioolbouwers. Op de Oude Muziek Markt tijdens het afgelopen Festival Oude Muziek trok de Boliviaanse barokviool veel bekijks. Op zaterdag 13 november organiseert SOMLA in het Utrechts Conservatorium een studiemiddag over het reconstructieproject van een Boliviaanse barokviool, waarbij het instrument in woord, beeld en klank zal herleven. Aan het woord komen Vera Gianotten, Jan Nuchelmans en twee instrumentenbouwers die bij het project waren betrokken, Sebastián Nuñez (Utrecht) en Ricardo Massún (Buenos Aires). De studiemiddag wordt besloten met een concert waaraan o.a. medewerken Adrián R odríguez Van der Spoel, Mónica Waisman en R icardo Massún. Voor meer informatie: www.somla.nl
FESTIVAL 2011: ROME
TWEE MANNEN EN EEN ORKEST
In 2011 leidt de 30ste Festivaleditie van 26 augustus t/m 4 september naar Rome. De Eeuwige Stad is dan het middelpunt van een programmering die reikt van de vroegste geschreven muziek tot de late Barok, met ruime aandacht voor composer in residence Palestrina.
Op zondag 28 november wordt op televisie de documentaire Twee mannen en een orkest uitgezonden. Onderwerp is de bijzondere relatie tussen Frans Brüggen en Sieuwert Verster, respectievelijk dirigent en directeur van het Orkest van de Achttiende eeuw. Al bijna dertig jaar toert het orkest, waarin musici uit 23 verschillende landen meespelen, projectsgewijs over de wereld. Het geheim achter het succes wordt algemeen toegeschreven aan het winning team Brüggen-Verster, dat eendrachtig zorgde voor het unieke imago van het Orkest van de Achttiende Eeuw. Wegens artistieke verdiensten krijgt het orkest op 29 november uit handen van Prinses Máxima de Prins Bernhard Cul-
UTRECHT FRINGE-PUBLIEKSPRIJS 2010
BERICHTEN
STUDIEMIDDAG RECONSTRUCTIEPROJECT BOLIVIAANSE BAROKVIOOL
Begin 2009 startte de Stichting Oude Muziek Latijns Amerika (SOMLA) een reconstructieproject van een Boliviaanse barokviool. Op basis van gegevens van een aantal originele instrumenten is door de Argentijnse musicus/bouwer Ricardo Massún een 46
BERICHTEN
tuurfonds Prijs 2010 uitgereikt. De film, gemaakt door Paul Cohen en Martijn van Haalen tijdens de 101ste tournee van het orkest in Polen en Duitsland, wordt voorafgegaan door een kort portret van tenor Henk Neven. Hij ontvangt in maart 2011 de Nederlandse Muziekprijs. Uitzending: zo 28 nov, 13.00 uur, Nederland 2; herhaling: ma 29 nov, 23.55 uur, Nederland 2. PRESENTATIE ARCHIEF KEES OTTEN
Onlangs verkreeg het Nederlands Muziek Instituut NMI, gevestigd in de koninklijke Bibliotheek in Den Haag, het archief van de in 2008 overleden blokfluitist Kees Otten. Otten is voor de oude muziek in Nederland heel belangrijk geweest, maar aanvankelijk lag zijn hart meer bij de jazz dan de klassieke muziek en studeerde hij klarinet. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde hij zich als een van de voortrekkers van de blokfluit als ‘serieus’ instrument, onder meer in het renaissance-ensemble Muziekkring Obrecht en wat later in het Leonhardt Consort. Mede door zijn toedoen kreeg de blokfluit de status van hoofdvakinstrument aan de conservatoria. Otten gaf zelf lange jaren les aan verschillende opleidingen, en bereisde daarnaast de wereld met zijn succesvolle ensemble Syntagma Musicum. INSCHRIJVING MUSICA ANTIQUA 2011
Van 6 t/m 14 augustus 2011 vindt in Brugge het concours Musica Antiqua plaats. Dit jaar staat de inschrijving open voor jonge, professionele bespelers van de traverso, de barokviool, de barokcello en de viola da gamba. Zij worden gejureerd door Jan De Winne, Vittorio Ghielmi, Johan Huys, Anton Steck en Rainer Zipperling. De sluitingsdatum voor de inschrijving is 15 april a.s. Voor meer informatie en inschrijving: www.mafestival.be; email: competitions@MAfestival.be; tel 0032 (0)50 33 22 83.
HARRY VAN DER KAMP GERIDDERD
Op 20 oktober jl. is bas en artistiek leider van het Gesualdo Consort Amsterdam Harry van der Kamp benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij kreeg de onderscheiding n.a.v. het verschijnen van het complete vocale werk van Sweelinck op cd. In een amusante speech ten overstaan van koningin Beatrix, die het eerste exemplaar van de box met zes delen in ontvangst nam, gaf Van der Kamp een overzicht van de Sweelinck-verering door de eeuwen heen. Die begon in 1852, toen voor het eerst het idee werd geopperd een standbeeld van de Orpheus van Amsterdam op te richten. De inzamelingsactie die rond 1900 werd gehouden, leverde van de beoogde fl. 20.000 echter niet meer op dan fl. 700. Pas 150 jaar later, in 1943, kwam dat standbeeld er dan toch – maar toen onder het dubieuze gesternte van burgemeester Voûte en de eigen-volk-eerst-filosofie van de Duitse bezetter. Dat was er de reden van dat het Sweelinck-standbeeld na de oorlog weer van het Valeriusplein werd verwijderd, en na lang dubben ten slotte in 1960 op de gemeentewerf nota bene werd begraven. Waar het vanwege de aldaar geplande nieuwbouw tien jaar later alweer werd opgegraven, aan de hand van een notitie van een werknemer, die het graf op een provisorische kaart had gemarkeerd met de woorden ‘hier ligt Sweelinck’. Vervolgens werd het beeld wegens zijn besmette verleden alsnog vergruisd. Wat wel lukte aan Sweelinck-memorabilia zijn de gebrandschilderde ramen in het Rijksmuseum, een gebeeldhouwde kop in het Concertgebouw en een naamplaat in hetzelfde gebouw in de eregalerij van de grote zaal. In de Oude Kerk, de laatste rustplaats van Sweelinck, plaatste de Nederlandse Organistenvereniging in 1931 een gedenkplaat aan een zuil naast het graf, en is ook een buste te bezichtigen. Die
geste volgde tien jaar na de herdenking van Sweelincks driehonderdste sterfdag, die niet meer dan, volgens Van der Kamp, ‘een enkel kransje’ opleverde. Wat de muzikale nalatenschap betreft: de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis heeft maar liefst tweemaal het complete werk van Sweelinck uitgegeven: in de periode 1894-1902 verschenen de opera omnia voor het eerst in tien delen, en tussen 1968 en 1988 kwam het onder redactie van onder meer Gustav Leonhardt tot een nieuwe uitgave. Die inspanningen leidden echter niet tot het logische gevolg: een klinkende uitgave van het complete werk. Pas in 2002 bracht het Centrum Nederlandse Muziek de complete klavierwerken uit op cd. Voor het releasen van het complete vocale werk echter schrok iedere platenmaatschappij terug. Een en ander is des te curieuzer omdat Sweelincks vocale muziek, anders dan het klavierwerk, al tijdens zijn leven integraal werd uitgegeven in vier psalmboeken, twee boeken met wereldlijk werk en een bundel Cantiones Sacrae. Van der Kamp rekende voor dat van het volledige vocale werk 70% nooit eerder werd opgenomen, en dat van dat percentage circa 40% überhaupt nooit is uitgevoerd. Dat ten slotte een Spaans label, Glossa, toch tot daden is overgegaan, terwijl Sweelinck het grootste deel van zijn leven onder Spaanse bezetting leefde, vond Harry van der Kamp dan ook een daad van gerechtigheid.
47
BERICHTEN
INGEZONDEN HET VERSCHIL TUSSEN HOREN EN ZIEN
Het belangwekkende artikel van Marcel Bijlo over Sebastien d’Herin begint met de volgende opmerking: ‘Rameaus grote opera’s, zoals Hippolyte et Aricie, Zoroastre en Castor et Pollux, zijn de laatste jaren met enige regelmaat op het Nederlandse operapodium te zien.’ Te zien? Hij bedoelt natuurlijk te horen. Kleine vergissing en niet de moeite waard om bij stil te staan… ware het niet dat het typerend is voor de wijze waarop ook in kringen van oudemuziekspecialisten wordt omgegaan met barokopera. Immers, wat men te zien kreeg waren steeds interpretaties van het verhaal waarin de oorspronkelijke eenheid in tekst, muziek, dans, gestiek, kostumering en enscenering, het kenmerk van barokopera, niet werd gerespecteerd en soms zelfs grof geweld werd aangedaan. Gustav Leonhardt uitte jaren geleden al zijn ergernis over deze gang van zaken in een interview voor HP/De Tijd met Oswin Schneeweisz (mei 2001): ‘Kosten noch moeite worden gespaard om de fraaiste historische instrumenten in de bak van het Muziektheater te krijgen. En dan komt er zo’n aap van een regisseur [bedoeld werd Pierre Audi; red.] en die maakt van een Monteverdi-opera een hedendaags psycho-drama. In Monteverdi’s tijden waren muziek, toneel en decors een eenheid. Dat mag je niet zomaar uit elkaar scheuren. Dat is weerzinwekkend, dat is vulgair.’ Wat voor Monteverdi gold, geldt ook voor Rameau (of Lully, Purcell, Händel…) en wat voor het Amsterdamse Muziektheater gold, geldt ook voor producties op andere plaatsen. Wie barokopera wil zien zoals ze was bedoeld, die kan een enkele keer in het buitenland terecht. In Nederland lukt 48
het tot dusver vrijwel niet en dat is teleurstellend, gezien de internationale reputatie die Nederland op het gebied van de oude muziek heeft. Misschien was men afgeschrikt door de financiële en technische problemen en door de negatieve reacties van sommige recensenten op de gereconstrueerde Zauberflöte in het Holland Festival 1982, want wat we sindsdien op dit gebied hebben gezien waren slechts enkele geïmporteerde producties, waar bovendien qua toneelbeeld veel op aan te merken was. Barokopera is een verhaal, niet alleen verteld in muziek, maar met inzet van alle denkbare middelen: multimedia avant la lettre. Componisten uit de Barok bewondert men nu nog om de wijze waarop zij muzikale ondersteuning gaven aan de tekst. Dat er ook wederzijdse beïnvloeding was tussen muziek enerzijds en beweging en toneelbeeld anderzijds, ontgaat ons tegenwoordig meestal, als gevolg van de manier waarop in onze tijd met barokopera’s wordt omgesprongen. De emoties bijvoorbeeld, die de componist schildert in muziek die bedoeld is om op te dansen, worden pas echt duidelijk als die dans ook inderdaad op het toneel wordt uitgevoerd. Een verandering van toonsoort kan zijn betekenis ontlenen aan het feit dat op dat moment op het toneel een scènewisseling plaatsvindt. Een filmische opeenvolging van scènes was een kenmerkende eigenschap van veel barokopera’s. Gebeurt er op dat moment niets op het toneel, of wordt het changement uitgevoerd achter gesloten doek, dan blijft die betekenis voor de toeschouwer verborgen. De taal is veranderd sinds de zeventiende en achttiende eeuw. Woorden zijn van betekenis veranderd en er zijn diverse klankverschuivingen geweest. Wat toen rijmde, rijmt nu soms niet meer en de geniale manier waarop sommige componisten het ritme van
de taal en dat van de muziek wisten te vervlechten kan door ons niet meer worden herkend als de woorden niet meer worden gezongen zoals ze oorspronkelijk klonken. De gebaren en bewegingen van de figuren op het toneel waren eveneens van invloed op de muziek. Dat werd tijdens het afgelopen festival in Utrecht nog eens aangetoond in het symposium over gestiek, met name in de bijdrage van Jed Wentz: Affect, Rubato and Gesture at the Opera. Van al die mensen die zich op zo’n bewonderenswaardige manier inzetten voor de oude muziek, hebben maar weinigen oog voor zaken die op het eerste gezicht buiten de muziek liggen, maar die waar het opera betreft wel degelijk van grote invloed zijn op de beleving van het geheel, en dus ook van de muziek. Het eerder genoemde driedaagse symposium tijdens het afgelopen festival in Utrecht toonde aan dat ook hier veel belangstelling is voor geïntegreerde barokopera-opvoeringen. Buitenlandse specialisten op het gebied van barokdans, -muziek, -gestiek en -regie voerden een levendige en vruchtbare discussie over deze zaken, voor een talrijk en geïnteresseerd Nederlands publiek. De enkelingen die zich hier daadwerkelijk inzetten om een echte barokopera te produceren, stuiten op een muur van problemen. Dat heeft o.a. te maken met de wijze waarop in Nederland subsidieaanvragen worden beoordeeld, met de afmetingen, de vorm en de uitrusting van het merendeel van onze theaters, met de vrees in de theaterwereld om iets te programmeren dat onvoldoende bezoekers zal trekken, met de angst om niet ‘vernieuwend’ te zijn. Wie buiten het theater een voorstelling wil maken, heeft nog grotere problemen en valt al snel terug op het soort aangeklede concertante voorstelling waarvoor we het eufemisme ‘semi-scenisch’ gebruiken.
BERICHTEN
De ontwikkeling van de oude muziek in de afgelopen halve eeuw toont ons hoe succesvol zo’n beweging kan zijn als ze zich een eigen publiek weet te veroveren dat, al luisterend, na verloop van tijd ook vertrouwd raakt met het idioom en dus steeds meer zaken herkent en waardeert. Ton Koopman voorspelde in 1982 al dat een dergelijke ontwikkeling ook wat betreft de enscenering zou plaatsvinden, maar dat het zo lang zou duren zal hij niet hebben verwacht. Wat betreft opera zijn de problemen dan ook complexer, o.a. door een veelvoud aan betrokken deskundigen en hun geringe bereidheid om over
de grenzen van het eigen vakgebied heen te kijken. Ook voor het publiek is het een leerproces dat z’n tijd vraagt. Van toelichtingen in programmaboekjes kan men nu eenmaal geen wonderen verwachten. Historisch geïnformeerde buitenlandse producties hier naartoe halen zou helpen om de bodem vruchtbaar te maken; denk aan de recente Cadmus & Hermione van Le Poème Harmonique (20082010) en Radamisto van de Deutsche Händel-solisten en Corpo Barocco Gent (2009-2010). Een geïntegreerde operaopleiding waarin alle aspecten een plaats krijgen, zou op de lange termijn kunnen bijdragen aan een
oplossing. En op de wat minder lange termijn misschien een ondersteunend instituut. Dan zou men geleidelijk een collectie kostuums en decors kunnen opbouwen, naar voorbeeld van de zeventiende- en achttiende-eeuwse theatergezelschappen die het zich ook niet konden veroorloven om iedere keer opnieuw het wiel uit te vinden. Geen voorstel dat juichend zal worden ontvangen in een tijd van bezuinigingen, maar we hebben in het verleden wel vaker gezien hoe juist in moeilijke tijden de grondslag werd gelegd voor zaken die daarna in betere tijden tot bloei kwamen. Juul en Frans Muller, Amsterdam
INSTRUMENT IN RESIDENCE
Het hemelse Hemsch-klavecimbel sierlijk, statig en stijlvol staat het daar op hoge poten doodstil te wachten tot het klinkend tot leven wordt gewekt: fijnzinnig fluistert het lichtzinnig vlindert het uitzinnig juicht en jubelt het parelend praat het pracht & praal Een magistraal muzikaal verhaal virtuoos verteld door de vingervlugge handen van een ingetogen jongeman
Efjé Altman impressies bij het concert van Aurélien Delage, Couperin & d’Agincourt, in de Lutherse Kerk op 30 augustus 2010
foto: Marco Borggreve
49
TERUGBLIK FESTIVAL OUDE MUZIEK 2010 Ook de Pandhof als nieuw Festivalcentrum bleek letterlijk en figuurlijk een gouden greep. Speciaal voor het Festival werden op het Domplein een gouden fontein en dito poort gebouwd voor de middeleeuwse Pandhof, waar het publiek behalve voor de kaartverkoop en een drankje ook voor concerten, Festivaljournaals (AVRO/ NTR) en kaas- en wijnproeverijen terecht kon. De avondconcerten in de Domkerk en de Jacobikerk waren al vroeg uitverkocht en werden met groot enthousiasme ontvangen. De Franse ensembles Le Parnasse français, Les Arts Florissants en Les Passions & Les Éléments bleken zeer tot de verbeelding te spreken met hun programmering van geestelijke composities. Veel jonge Franse ensembles maakten dit Festival ook hun opwachting, niet zelden met tot nu toe ongehoord Frans barokrepertoire.
Diverse concerten waren live te volgen in de Pandhof. Daarnaast zorgde de AVRO voor uitzendingen op Radio 4, waarvan twee via de EBU live te horen waren in grote delen van Europa; later dit jaar volgen wereldwijd meer uitzendingen. Uitgesproken intiem waren de vijf lateavondconcerten in de Pieterskerk met een serie rondom leçons de ténèbres. Vijf hedendaagse componisten gaven daarbij in opdracht van het Festival met een kort contrapunt hun visie op het begrip ‘lijdenstijdcompositie’. De Concertzender maakte opnamen van deze concerten voor latere uitzending. De aanwezigheid van een instrument in residence - een historisch Hemschklavecimbel uit 1751 – gaf het Festival een uniek en exclusief tintje: er waren een workshop, een zomerschoollezing en een serie van vijf concerten gewijd aan dit bijzondere klavier, waarbij verschillende musici het instrument bespeelden.
Festivalcentrum Pandhof
foto’s: Marco Borggreve
‘De soundtrack van Versailles’, zo omschreef directeur Xavier Vandamme bij de opening van het 29ste Festival Oude Muziek Utrecht de quintessens van het Festivalthema Louis Quatorze. Tien dagen met volle kerken en zalen wezen uit dat de grote concentratie van Frans barokrepertoire in dit monothematische Festival een goede keus was. Het Festival trok bij deze eerste editie van Vandamme, waarin ruim 120 concerten, lezingen en rondleidingen, circa 42.000 bezoekers. Dat betekent een stijging van 10% ten opzichte van 2009. Tijdens het openingsconcert zette artist in residence Skip Sempé met zijn ensemble Capriccio Stravagante meteen de toon met de presentatie van het oorspronklijke, met steun van het Centre de Musique Baroque de Versailles gereconstrueerde orkest van Lully, de 24 Violons du Roi. Met dit CMBV was voor meer producties in het Festival nauw samengewerkt.
50
TERUGBLIK FESTIVAL 2010
51
Festivalcentrum Pandhof
Les Nouveaux Caractères o.l.v. Sébastien d’Herin, vrijdag 3 september, Vredenburg Leidsche Rijn, repetitiefoto
TERUGBLIK FESTIVAL 2010
52
Hervé Niquet dirigeert Le Concert Spirituel, maandag 30 augustus, Vredenburg Leidsche Rijn, repetitiefoto
Workshop Hemsch-klavecimbel, Frédérick Haas met Marie van Rhijn, maandag 30 augustus, Lutherse Kerk
TERUGBLIK FESTIVAL 2010
53
Bertrand Cuiller & Louise Moaty, Concert optique, zaterdag 4 september, Ottone
TERUGBLIK FESTIVAL 2010
54
Wieland Kuijken, woensdag 1 september, Vredenburg Leeuwenbergh, repetitiefoto
TERUGBLIK FESTIVAL 2010
55
CD-BESPREKINGEN
J.P. SWEELINCK: TWEEDE BOEK DER PSALMEN DAVIDS
Gesualdo Consort o.l.v. Harry van der Kamp Glossa GES 922403-nl J.P SWEELINCK: DERDE BOEK DER PSALMEN DAVIDS
Gesualdo Consort o.l.v. Harry van der Kamp Glossa GES 922404-nl J.P. SWEELINCK: VIERDE BOEK DER PSALMEN DAVIDS
Gesualdo Consort o.l.v. Harry van der Kamp Glossa GES 922405-nl
CD-BESPREKINGEN
Het is volbracht! Het complete vocale werk van Jan Pieterszoon Sweelinck staat op zeventien cd’s, verzameld in zes gebonden boeken. Op 20 oktober ontving koningin Beatrix het eerste exemplaar van de complete set, bij welke gelegenheid initiator en ensembleleider Harry van der Kamp werd geridderd. Het Gesualdo Consort heeft hiermee een ongekende prestatie geleverd, zowel artistiek als logistiek, want het project is niet zonder hindernissen tot stand gekomen. Maar door dit project zal de belangstelling voor Sweelinck in de aanloop naar het Sweelinck-jaar 2012 ongetwijfeld een grote stoot opwaarts krijgen. Het zesde en laatste deel, met de Cantiones Sacrae, is op het moment dat ik dit schrijf nog net niet beschikbaar, maar alle 150 psalmen, net als in de oorspronkelijke uitgaven verdeeld over vier boeken, zijn inmiddels verschenen. Naast Van der Kamp, zijn ensemble en de voor dit project opgerichte stichting zijn de NTR en het Spaanse label Glossa de pijlers onder dit Sweelinck Monument. Van de 254 vocale werken van Sweelinck maken de 150 psalmen natuurlijk het grootste deel uit. Verder zijn er madrigalen, chansons en de genoemde Cantiones Sacrae. Van der Kamp leerde Sweelincks vocale werk kennen in zijn tijd bij Cappella Amsterdam, in 1970 opgericht door Jan Boeke, aan wie Van der Kamp zijn Sweelinck-project dan ook opdraagt. In de jaren ’80 probeerde hij bij het Nederlands Kamerkoor ook al een project rond Sweelinck op te starten, maar dat ging voortijdig ten onder. Hij had toen al zijn Gesualdo Consort, aanvankelijk bestaande uit leden van het Nederlands Kamerkoor, en besloot dat hij ooit zelf een complete Sweelinck zou gaan opnemen. Hij koos voor een enkelvoudige bezetting, óók in de psalmen. Want dat dit koormuziek zou zijn voor gebruik in de kerk is een groot 56
CD-BESPREKINGEN
misverstand. Sweelinck schreef zijn psalmzettingen voor uitvoering in huiselijke kring, en dan wel speciaal voor de acht zangers van een muziekgezelschap in Amsterdam waarnaar hij in het voorwoord van zijn tweede psalmboek verwijst. Die zangers waren zakenlui die puur voor hun genoegen muziek maakten maar die, horende Sweelincks zettingen, tot behoorlijk wat in staat moeten zijn geweest. Sweelinck is zeer subtiel in zijn woordschilderingen en zijn psalmen kun je dan ook gerust als madrigalen beschouwen. Deze kwaliteit wordt door het Gesualdo Consort sterk benadrukt: dit zijn beslist geen vrome kerkliedjes! Daarom is het zo mooi dat voorafgaand aan iedere psalm van Sweelinck eerst de originele melodie uit het Geneefs Psalter wordt gezongen. Die originele melodieën worden ook nu nog in vele Nederlandse kerken gezongen, maar de manier waarop Sweelinck ze vervolgens verwerkt in zijn polyfone weefsels verraadt een componist die in het contrapunt de hoogste perfectie had bereikt. Klavierspelers weten dat al veel langer, maar Sweelincks vocale werk was tot nu toe nauwelijks bekend. Alle opnamen werden gemaakt in de Nederlands Hervormde Kerk in Renswoude, een ruimte die akoestisch door kan gaan voor een Amsterdams herenhuis waar deze muziek ooit heeft geklonken. De presentatie van Het Sweelinck Monument is genereus, de gebonden boeken van elk ongeveer 150 pagina’s bevatten vele essays en artikelen over Sweelinck en zijn tijd (ook in het Nederlands!), en zijn zelfs voorzien van een echt leeslintje. Prettig ook dat de winkelprijs met circa € 50 alleszins vriendelijk is (en als Vriendenaanbieding in dit nummer nog goedkoper!). Van ieder deel zijn 3000 genummerde exemplaren gemaakt, maar hopelijk komt er een nieuwe oplage zodra die op zijn.
Enige voortvarendheid bij aanschaf is wellicht geboden. Marcel Bijlo
DE LEIDSE KOORBOEKEN I
Egidius Kwartet en Egidius College Etcetera KTC 1410 Naast Het Sweelinck Monument loopt er nóg een belangwekkend en omvangrijk project op het gebied van de vocale muziek uit de Nederlanden. Het Egidius Kwartet is begonnen aan een reeks gewijd aan de Leidse Koorboeken. Ieder jaar zal een concertserie en een dubbel-cd plus gebonden boekwerkje worden gewijd aan een van de in totaal zes koorboeken. In het welslagen van dit project heeft men alle vertrouwen (mag dat ook eens een keer?!), want Etcetera biedt nu al een verzamelcassette aan waarin de zes boekjes kunnen worden opgeborgen, en dat terwijl het laatste daarvan pas in 2015 moet verschijnen. De Leidse Koorboeken, zes boeken met een gewicht van vijftien kilo elk, vormen de weerslag van de kerkmuziekpraktijk die van ongeveer 1440 tot 1560 in de Pieterskerk in Leiden werd uitgeoefend. Het zingen van de zeven liturgische getijden, nachtofficie, prime, terts, sext, noon, vespers en completen, werd oorspronkelijk alleen in kloosterkerken gepraktiseerd maar raakte vanaf de vijftiende eeuw in diverse Nederlandse steden ook in gewone parochiekerken in zwang. Daartoe werden speciale colleges op-
gericht van priesters en koorzangers. Tijdens die diensten werd niet alleen het gebruikelijke gregoriaans gezongen maar ook, en vooral in Leiden, meerstemmige muziek van componisten die toen aan de grote Europese hoven werkten. Die composities werden door de zangmeesters van de getijdencolleges besteld en verzameld in koorboeken. Het overgrote deel van die koorboeken is bij de Beeldenstorm van 1566 verloren gegaan maar juist in Leiden was men zo verstandig ze achter slot en grendel te bewaren. Daardoor werden er op 25 augustus 1566 in de Leidse Pieterskerk wel flink wat beelden kapot geslagen, maar bleven de koorboeken gespaard. De missen en motetten die in de Leidse koorboeken verzameld werden, zijn van de hand van grootheden als Nicolas Gombert en Thomas Crecquillon, en van minder bekende componisten als Joachimus de Monte en Benedictus Appenzeller. Al deze componisten zijn vertegenwoordigd op de eerste dubbel-cd, gewijd aan het eerste koorboek. Ook horen we een anonieme mis, want lang niet bij alle werken in de koorboeken staan componistennamen. Het kan heel goed zijn dat de zangmeesters van de colleges ook zelf componeerden en hun muziek plaatsten tussen die van hun illustere collega’s. Maar de Leidse zangmeesters maakten er kennelijk wel een prestigekwestie van om werken van grote componisten te verzamelen. Crecquillon en Gombert waren in heel Europa beroemd en componeerden niet alleen voor de hofkapellen waaraan ze verbonden waren, maar ook op bestelling. Het voor deze gelegenheid tot een college uitgebreide Egidius Kwartet heeft met de Leidse Koorboeken echt een goudmijn aangeboord. Op alle punten is dit eerste deel voorbeeldig, of het nu om de uitvoering gaat of om de presentatie in het boekje. Er 57
CD-BESPREKINGEN
zijn op het gebied van de muziek uit de Renaissance maar heel weinig uitgaven die op een zo diepgravende manier een bepaalde bron ontsluiten. Behalve een groot project rond het Eton Choirbook door The Sixteen ben ik eigenlijk nog nooit een dergelijke collectie tegengekomen. Vanaf mei 2011 geeft het Egidius Kwartet en College concerten met werken uit het tweede koorboek en verschijnt ook de tweede dubbel-cd. Iets om nu al naar uit te kijken! Marcel Bijlo
J.-B. LULLY: ATYS
Solisten, La Simphonie du Marais o.l.v. Hugo Reyne Musiques à la Chabotterie 605008 ‘Tevergeefs heb ik de faam levend gehouden van helden uit ’t verleden,’ zingt de Tijd aan het begin van Atys, ‘want nu is er een held wiens briljante reputatie iedereen in de schaduw stelt.’ De Tijd spreekt natuurlijk over Lodewijk XIV, want Atys werd ook wel de ‘koninklijke opera’ genoemd, maar misschien heeft hij het ook een beetje over de componist zelf. Met zijn vierde tragédie en musique creëerde Lully zijn definitieve vorm voor Franse opera, gespiegeld aan de klassieke idealen die auteurs wijd en zijd nieuw leven inbliezen. Maar de helden van ’t verleden kunnen net zo goed slaan op William Christie, en Hugo Reyne zelf, die als fluitist in 1987 bijdroeg aan het succes van de eerste moderne uitvoe58
ring en opname van het meesterwerk, door Les Arts Florissants. Van de première in 1676 tot 1749, ruim zestig jaar na de dood van Lully, is Atys talloze malen opgevoerd in Frankrijk en de Nederlanden, namelijk in Den Haag en Amsterdam. Lodewijk koos zelf als onderwerp dit volbloeddrama: het loopt onherroepelijk verkeerd, al in de eerste akte. Atys is een verhaal van hopeloze liefdes, bijna verbroken verlovingen en woedende godinnen, dat uitmondt in de dood van Atys en zijn lief Sangaride, en het ongeluk van alle betrokkenen. Lully op zijn beurt schrijft spectaculaire muziek, evenzeer meester in de beheersing van het kleine als in het organiseren van grootse entrées. Melodieën en structuren uit Atys vonden hun weg naar het publiek in bewerkingen (D’Anglebert, voor klavecimbel), komische parodieën, en genres (de opkomst van Cybele werd rond 1700 de basis voor de Engelse dans ‘Cibell’). En nu is er een tweede opname, helemaal fris en helder, naast die van ‘held uit ’t verleden’ Christie. Reyne maakt zo zijn keuzes: uitgaan van de bron (en dus geen continuo in de tutti-delen), geen overdreven versieringen, géén ‘oud-Frans’ – hij is in dat laatste opzicht van zijn geloof gevallen en niet langer van zins om het publiek ‘lastig te vallen’ met een ‘gemaniëreerd en vooral onbegrijpelijk’ Frans, een bezwaar waar ik overigens helemaal niet van overtuigd ben. De jonge solisten, aangevoerd door Romain Champion, lijken het dus relatief makkelijk te hebben, maar niets is minder waar. Lully’s recitatief vraagt dat je tegelijk spreekt en zingt, en waar Christie het spreken benadrukte, laat Reyne zijn zangers echt zingen, tot mijn grote plezier. Koor en orkest van La Simphonie du Marais ten slotte zijn in topvorm en een werkelijke eenheid. Een rijke en nobele Atys is geboren. Albert Edelman
CD-KORT CHANSONS (DUFAY, CICONIA)
Ensemble Fortuna o.l.v. Jacqueline Dubach Aliud ACD BH 047-2 Ensemble Fortuna maakte eerder een cd met muziek uit de Ars Nova in Nederlandse bronnen en hun tweede is gewijd aan de chansons van Dufay en Ciconia. Daarmee zijn we natuurlijk op wat bekender terrein. Met hoge stemmen, lichte instrumentaties en pittige tempi benadrukt Fortuna de invloed die Ciconia en Dufay hebben ondergaan van de Italiaanse trecentostijl. Dit aspect van Dufay en Ciconia wordt door andere ensembles nogal eens verwaarloosd, veel uitvoeringen van hun chansons zijn te zwaar op de hand. Er is een mooie selectie gemaakt uit het liedoeuvre van beide componisten en de gekozen combinaties van stemmen en instrumenten zorgen voor voldoende afwisseling. Een prachtige cd dus. MB PUER NATUS EST (TALLIS, BYRD)
Stile Antico Harmonia Mundi 807517 O. LASSUS: PROPHETIAE SIBYLLARUM, WEIHNACHTSMOTETTE
Weser-Renaissance o.l.v. Manfred Cordes CPO 777 358-2 De vijfde cd van het nog jonge Engelse vocale ensemble Stile Antico is gewijd aan Engels kerstrepertoire uit de zestiende eeuw. Pièce de résistance is de grote mis die Thomas Tallis componeerde over het gregoriaanse gezang ‘Puer natus est nobis’. Daarnaast is er muziek van zijn nog veel beroemdere leerling William Byrd. Stile Antico is in dit repertoire ideaal. De klank is onmiskenbaar Engels, maar absoluut niet te esthetisch, eigenlijk net hemels genoeg. Veel aardser klinkt Weser-
CD-BESPREKINGEN
Renaissance op hun cd met kerstmotetten en de Prophetiae Sibyllarum van Lassus. De motetten worden instrumentaal ingekleurd zoals Lassus dat zelf ook graag deed, dat staat tenminste in het cd-boekje, en het resultaat is feestelijk. In de Prophetiae mis ik wat exactheid en concentratie, deze grillige muziek kan veel spannender! MB
je nodig hebt. Ster van het ensemble is, net als op hun vorige cd, percussioniste Nora Thiele. Zo’n vindingrijk gebruik van slagwerk in oude muziek hoor je zelden! MB F. GUERRERO: MISSA CONGRATULAMINI MIHI
The Cardinall’s Musick o.l.v. Andrew Carwood Hyperion CDA 67836 SANTIAGO CAPPELLA (GUERRERO, LOBO, VICTORIA E.A.)
The Monteverdi Choir o.l.v. sir John Eliot Gardiner Soli Deo Gloria SDG 710
FELIZ NAVIDAD!
Cappella de la Torre o.l.v. Katharina Bäuml Coviello Classics COV 20811 NOVA, NOVA!
The Playfords Coviello Classics COV 21012 Fum fum fum, Riu riu chiu en al die andere kerstklassiekers: we willen ze ieder jaar weer horen en als het even kan in verschillende uitvoeringen. Deze twee cd’s zorgen voor een optimaal kerstgevoel, maar dan natuurlijk wel historisch geïnformeerd. Beide cd’s bevatten een grote hoeveelheid vooral Spaanse kerstmuziekjes. De Cappella de la Torre heeft daarvoor naast de schalmeien waarop dit ensemble excelleert ook gegrepen naar blokfluiten, tokkelinstrumenten en slagwerk, en dat staat garant voor afwisselende bezettingen en pittige uitvoeringen. Maar écht sprankelen doet het op de cd van The Playfords. Dit ensemble verstaat de kunst van muzikale humor maken zonder dat het flauw wordt, en dat is met al die bekende kerstnummers precies wat
The Cardinall’s Musick biedt een mis van Guerrero die gebaseerd is op een motet van Crecquillon. The Monteverdi Choir koos voor een programma met diverse hoogtepunten uit het Spaanse en Portugese repertoire, waaronder de weinig gehoorde maar schitterende lamentatiezetting van Alonso Lobo. Het is goed dat Gardiner zich naast al zijn projecten met koor en orkest af en toe met zijn koor concentreert op de muziek waarmee het voor hem ooit allemaal begonnen is. Dat levert ook hier weer een prachtige, zij het wat wollig klinkende cd op. Andrew Carwood is met zijn ensemble van tien zangers veel meer inhoudelijk in het repertoire geïnteresseerd en komt met muziek die nog niet eerder werd opgenomen. Aan zijn ensembleklank is helemaal niets wolligs. Stevig zingen is het parool, maar dat kan deze muziek best hebben. Twee totaal verschillende visies dus. MB TORRES DEL ALMA (DEL ENZINA, CABEZÓN, GUERRERO E.A.)
Bassano Quartet Aliud ACD BH 052-2 FLUTE HEAVEN OF THE GODS
Royal Wind Music o.l.v. Paul Leenhouts Lindoro MPC 0119
Dat Nederland tot de wereldtop behoort op blokfluitgebied wordt maar weer eens duidelijk met deze twee cd’s. The Bassano Quartet brengt, op instrumenten die allemaal gebouwd zijn door ensemblelid Adriana Breukink, een gemengd Spaans programma. Bekende stukken uit de cancionero’s maar ook bewerkingen van klaviermuziek en instrumentale versies van motetten. Een mooi programma, gespeeld op werkelijk schitterende instrumenten. Die horen we ook op de nieuwe cd van Royal Wind Music, maar hier zijn het er veel meer. De cd bevat muziek uit Nederlandse blokfluitverzamelingen uit de zeventiende eeuw, waarin veel melodieën te vinden zijn die ook door Jacob van Eyck gebruikt zijn. Al die verschillende versies worden vrolijk door elkaar gespeeld – het kan altijd dus waarom zou je niet – en de klank van dit groot bezette ensemble is echt overweldigend. MB
’ROUND M: MONTEVERDI MEETS JAZZ
Roberta Mameli, La Venexiana o.l.v. Claudio Cavina Glossa GCD P30917 ‘The past must be invented, / The future must be revised’, aldus John Cage, en met referentie aan Monteverdi, Rasi en tijdgenoten waagt Claudio Cavina zich aan een confrontatie van Monteverdi en jazz. Directe aanleiding is de instructie bij het tijdloze Lamento della Ninfa om vooral niet in de maat 59
CD-BESPREKINGEN
te zingen, een goede jazz-gewoonte. Die stap genomen, is het uitnodigen van ‘officiële’ jazzmusici een logisch experiment, want hoe vrij is de gemiddelde barokmusicus nu werkelijk – kijk maar naar menig ensemble dat hier en daar een blue note uit het klavecimbel trekt en de jazzy invloeden als een koddige grap beschouwt. Zo niet Roberta Mameli en La Venexiana: zij doen gewoon waar ze steengoed in zijn, terwijl een combo van vier de vrije hand krijgt, met in de hoofdrol Emanuele Cisi op sax. Monteverdi blijft grotendeels onaangeroerd, zoals de 21ste-eeuwse Claudio (Cavina) in zijn inleidende ‘interview’ met de oude Claudio (M) verdedigt (‘Maestro, heeft u Billie Holliday weleens horen zingen?’, ‘Nee...’). Monteverdi zal zich zeker geen raad hebben geweten met de extra noten, maar als ze zó klinken, ben ik overtuigd. AE
LETTERE AMOROSE: VITALI, D’INDIA, MONTEVERDI E.A.
Magdalena Kozená, Private Musicke o.l.v. Pierre Pitzl Deutsche Grammophon 4778764 Als deze cd zou beginnen met track 3, Monteverdi’s classic ‘Sì dolce è’l tormento’, helemaal alleen ingezet door Kozená, zou je je oren niet geloven. Zo’n grote stem, zo zwaar in aanzet, wat gaat zij doen met deze ragfijne muziek? Maar wacht, is dat misschien gewenning aan al die sopranige 60
sopranen die jaarlijks Merula (‘Hor ch’è tempo’) en Strozzi (‘L’Eraclito’) afgrazen? Want na die eerste vier vervreemdende maten moet je je overgeven aan een mezzo die barok kan kwijnen en dansen in alle toonaarden, smeken en lachen in elke tessituur. De verschillende snaarinstrumenten van Private Musicke, enkele jaren geleden te horen in het Seizoen Oude Muziek, zijn volwassen geworden en de term ‘begeleiding’ ruimschoots ontstegen. Goed, de instrumentale uitwerking had misschien niet overal zo dik gehoeven, zoals nu de mode lijkt te zijn, maar als ik bedenk wie alleen al om haar naam deze Kozenácd gaan kopen word ik blij: nieuwe fans voor misschien wel het mooiste vocale repertoire dat er is. AE FORGOTTEN CASTRATO ARIAS
Philippe Jaroussky, Concerto Köln o.l.v. Emmanuelle Haïm Virgin Classics 5099964192727 Italiaanse naam, Italiaanse muziek, klaar. Maar al te vaak vergeten we dat nationaliteit een van de meest willekeurige labels is die je maar op iemand kunt plakken, zeker als het op muziek aankomt. (Nog zo’n label is ‘lang-vergeten’, met zijn kern van waarheid en zijn glazuur van marketingtruc.) Misschien nog wel meer dan in Italië was Italiaanse opera populair in het Habsburgse rijk, liefst op libretti van opera seria-meester Metastasio. Caldara had zijn werkplaats dus voor het kiezen: op zoek naar een prestigieuze positie in de nabijheid van de keizer vertrok hij naar Barcelona, en later tevergeefs naar Wenen. Een tweede sollicitatie in de keizersstad had meer succes: de post van kapelmeester was voor hem, samen met de verplichting om minstens één opera per jaar te schrijven. Jaroussky koos uit dat repertoire zelf het programma voor deze cd, zich zeer bewust van wat werkt
voor zijn stem. De hoekige begeleiding door Concerto Köln daargelaten ben ik erg gelukkig met dit inkijkje in muzikaal kosmopolitisme. AE A. CALDARA: IL PIÙ BEL NOME
Solisten, El Concierto Español o.l.v. Emilio Moreno Glossa GCD 920310 Provinciestad Barcelona stond vanaf 1705 in het middelpunt van de belangstelling. Nadat veel Spanjaarden zich hadden verzet tegen Philippe d’Anjou als koning, greep het Habsburgse huis zijn kans met aartshertog Karel III van Oostenrijk. Maar Barcelona leek in niets op Wenen, en vooral het gemis aan een flitsend muziekleven moet de twintigjarige monarch hebben bedroefd. Vooraanstaande artiesten werden naar Spanje gehaald, inclusief Caldara. Zijn allegorische serenade Il più bel nome werd het begin van zijn carrière bij de Habsburgers, en tegelijk een geweldige impuls voor cultureel Barcelona en een operatraditie die nog altijd bloeit. Il più bel nome is een en al zon en vrolijkheid, met heldere aria’s, majeurtoonsoorten en een voorkeur voor allegro’s. Achter de naam El Concierto Español schuilen zangers als Robin Blaze, María Espada en Raquel Andueza, met grote kennis van zaken begeleid door een fors orkest onder leiding van violist Emilio Moreno. Een nieuw bewijs dat iedereen in de muziek één taal sprak: Italiaans. AE
CD-BESPREKINGEN
DE GRAAF VAN BUUREN
Twee Violen en een Bas Pan Records PAN 220 Twee Violen en een Bas is een van de weinige ensembles die het vaderlandse instrumentale, eenstemmige barok repertoire tegemoet treden met een uitgesproken ‘folk’-mentaliteit: een improviserende grondhouding en een allesbepalende swing, die zorgt voor aanstekelijk en zorgeloos muziekvermaak en niet zelden doet denken aan Ierse volksmuziek. De instrumentale muziek op deze cd komt voornamelijk uit De Nieuwe Hollandsche Schouwburg (1751-1771), een bundel waarover ensemblelid Jos Koning eerder publiceerde (zie ook de bespreking in TOM 1.2010). Naast de dansmelodieën staan er ook een paar liederen op deze cd, waarvoor countertenor Sytze Buwalda op zijn bekende, licht hysterische wijze tekent. In het cd-boekje worden de melodieën in het perspectief van verschillende Oranjes en hun perikelen geplaatst, wat de titel verklaart. Een verfrissende cd van door de wol geverfde muzikanten, die laat horen dat het eenstemmige repertoire uit de zeventiende en achttiende eeuw levensvatbaarder is dan je zou denken. JvdK J. ROSENMÜLLER: LO ZUANE TEDESCO
I Fedeli Pan Classics PC 10222 De ‘Duitse Giovanni’ Rosenmüller fungeerde als een stilistische snelweg tussen Noord-Duitsland en Venetië. Hoewel hij nog tijdens zijn verblijf in Leipzig de Italiaanse stijl volledig meester werd, zocht hij zijn heil vanaf 1655 in de Dogestad, waar hij zijn beste werk schreef. Maar hij verbrak de band met het thuisland niet, getuige de duurzame populariteit van zijn muziek, ook die van na de verhuizing. I Fedeli – in 2009 winnaar van de IYAP-
competitie in Antwerpen, maar toen in instrumentale bezetting – zocht een mooie verzameling motetten uit Rosenmüllers Venetiaanse output bij elkaar, aangevuld met twee briljant uitgevoerde sonates. Dat vocale muziek de groep ook ligt, staat met deze cd als een paal boven water: cornetti, trombones, strijkers en vijf solozangers, zo op het oog allemaal begin dertig, voeren een muzikaal gesprek op niveau. Dank aan Pan Classics dat deze jonge musici Rosenmüller een geweldige kans mochten geven. AE
verstandig om zich wat ruimhartiger te laten begeleiden dan door een enkele luit, en Manahan Thomas’ stem mist gewicht om een hele cd te boeien. Jammer, want ik denk dat een liveuitvoering van dit programma ongelooflijk spannend kan zijn. AE
BLOW / PURCELL: ODES & SONGS
Carlos Mena, Damien Guillon, Ricercar Consort o.l.v. Philippe Pierlot Mirare MIR 109
RAVISH’D WITH SACRED EXTASIES: DEVOTIONAL SONGS
Elin Manahan Thomas, David Miller Coro COR 16081 Nu en dan biedt het eigen cd-label van The Sixteen een podium aan enkele uitzonderlijke leden in een solistische hoedanigheid. Enkele jaren geleden zong Sarah Connolly een perfect toegesneden selectie Händel-aria’s, nu treedt de lichte sopraan Elin Manahan Thomas op de voorgrond met liederen van Dowland, Campion, Humfrey en Purcell, op luit begeleid door David Miller. De lol van hun geestelijke repertoire is dat de noten maar weinig weg hebben van vrome liedjes, en Manahan Thomas slaagt erin die sensualiteit te mengen met een kien gevoel voor drama en tekst. Het resultaat blijft echter wat dunnetjes: Carolyn Sampson was op een soortgelijke cd zo
Vreemd laag begint de Ode on the Death of Mr. Henry Purcell, en merkwaardige, stijgende tremolo’s bemoeilijken het van de grond komen van dit intens treurige lamento voor twee countertenoren van John Blow. Deze tegelijk vriend en leermeester van het tien jaar jongere genie, dat zo veel te vroeg overleed, wijdt na het pijnlijke begin 22 verdere muzikale minuten uit over de betekenis van dit grote verlies, onder woorden gebracht door D ryden. Dit eerste werk op deze cd wordt gecontrasteerd door liederen en instrumentaal werk van Purcell zelf. En, hoe aangrijpend Blows Ode ook is, wanneer Purcells unieke muzikale harteklop de musici bevangt komt de cd pas echt op dreef. Zelfs als de musici ervoor hebben gekozen om telkens een gedeelte van langer werk van Purcell, als een soort ‘the best of’ achter elkaar te presenteren als een nieuwe lange ode aan het leven. Wat je er ook van mag vinden: het werkt wel degelijk. JvdK 61
CD-BESPREKINGEN
IL FAGOTTO VIRTUOSO: SONATE ITALIANE DEL SECOLO XVII
Sergio Azzolini, Ensemble L’Aura Soave Cremona MVC 009-027
D. BUXTEHUDE: OPERA OMNIA XII, CHAMBER MUSIC 1
Leden van het Amsterdam Baroque Orchestra o.l.v. Ton Koopman Challenge CC 72251 J. HAYDN: SYMFONIEËN NRS. 97 EN 98
The Amsterdam Baroque Orchestra o.l.v. Ton Koopman Challenge CC 72360 Deel 12 van de complete Buxtehude bevat een genre dat we nog niet eerder in deze serie zijn tegengekomen. Dit zijn niet de bekende sonates voor viool, gamba en continuo die Buxtehude zelf liet publiceren, maar allerlei losse sonates voor diverse combinaties die alleen in manuscript zijn overgeleverd. Het solistenensemble uit het Amsterdam Baroque Orchestra laat de ook in dit genre hoogst originele composities van Buxtehude heerlijk stromen, zonder al te heftige accenten maar wel met oog voor detail. Datzelfde kan gezegd worden van de manier waarop Ton Koopman Haydn aanpakt. Recent verschenen alle twaalf Londense symfonieën door Marc Minkowski en zijn Musiciens du Louvre, maar die laat een totaal andere Haydn horen. Minkowski’s Haydn is een theaterbeest, die van Koopman is meer tongue-in-cheek, meer Engels. Minder bruisend en spectaculair dus, maar minstens zo interessant. MB
62
Sergio Azzolini gaf vorig jaar in het Festival Oude Muziek met Holland Baroque Society een aanstekelijke lezing van onder meer fagotconcerten van Vivaldi en Bond. Hoewel Vivaldi maar liefst 39 concerten voor de fagot schreef, zijn solostukken bij andere barokcomponisten met een kaarsje te zoeken. Bond was zo’n zeldzaamheid, en op deze cd laat Azzolini horen wat zijn naspeuringen naar repertoire voor zijn instrument nog meer hebben opgeleverd. Stukken van Tartini, Besozzi, Chiabrano en andere laatbarokke Italianen, al dan niet expliciet bedoeld voor de fagot, klinken hier in een aantal gevallen voor het eerst op cd. Sergio Azzolini heeft een bijzonder geluid: hij is wat je noemt een lyrische fagottist, eentje die zijn tonen kneedt tot een soepel, elastisch deegje dat zich voegt naar iedere gewenste vorm. Ook in de snelle delen behoudt hij zijn veerkrachtige en omfloerste geluid, zonder enig nasaal getoeter. Het curieuze begeleidingsensemble, met behalve klavecimbel een tweede fagot en een aartsluit, past daar wonderwel bij. JvdK CORELLI’S LEGACY
Musica Antiqua Roma o.l.v. Riccardo Minasi, viool Passacaille 962 Riccardo Minasi werd in 2004 gespot als dé geheimtip van het Festival Oude Muziek. Hij schitterde toen in de halsbrekende muziek van Bibers Rosenkrantzsonates, en heeft sindsdien gepoogd de reputatie van virtuoze waaghals nog verder op te rekken. Nu kan ik op dat gebied meer hebben dan de meeste van mijn collega’s, en waar die vorig jaar bij de vertolking van
Händel-sonates afhaakten, kon ik er toch nog wel veel genoegen aan beleven. Maar er zijn natuurlijk grenzen. Met name één gouden regel dient in de muziek toch gerespecteerd te worden: dat je de luisteraar niet moet vermoeien door alsmaar uit hetzelfde vaatje te tappen. Dat Minasi technisch alles aankan, wil nog niet zeggen dat we daarom nonstop met ruige virtuoze hoogstandjes om de oren moeten worden geslagen. Waar is het contrast, de diepgang, de mooie noot, het gevoelige, ademstokkende moment? Op deze op zich verdienstelijke cd met diverse ten onrechte onbekende tijdgenoten van Corelli wordt met zeer veel akelig knerpende noten steeds dieper in je ziel gekerfd. Getver! JvdK
G.PH. TELEMANN: MUSIQUE DE TABLE
Freiburger Barockochester o.l.v. Petra Müllejans Harmonia Mundi HMC 902042.45 Frans Brüggen was in 1965 de eerste die alle Tafelmusik van Telemann opnam, op zes lp’s, een productie waarvoor hij een Edison ontving. Daarna verschenen verschillende complete versies, waaronder die van Wenzinger en Harnoncourt, en nu presenteren de Freiburgers een complete versie volgens de huidige maatstaven van het barokspel. Telemanns drie delen Tafelmusik bestaan elk uit een ouver-
CD-BESPREKINGEN
ture en suite, een kwartet, een concert, een triosonate, een solsonate en een conclusion. Weliswaar is de muziek bedoeld als achtergrond bij copieuze diners, maar de topmusici uit Freiburg dwingen continu aandacht af en laten horen hoe inventief en spannend Telemanns muziek, nog altijd door sommigen weggezet als Barok per strekkende meter, kan zijn als je het zó speelt. Ik zou echt niet weten hoe dit nog beter zou kunnen. MB
ROSSO: ITALIAN BAROQUE ARIAS
Patricia Petibon, Venice Baroque Orchestra o.l.v. Andrea Marcon Deutsche Grammophon 002384778763 Bloedspatten op de binnenkant van het doosje, duivels klepperende castagnettes... en dan het volbloedgeluid van Patricia Petibon met haar adembenemende hoogte. Sartorio’s inhaker ‘Quando voglio’ (Giulio Cesare) zou zeker niet mijn eerste keus zijn geweest voor een recital-cd die het moet hebben van het grote werk zoals een lange klaagzang van Stradella, Vivaldiaans vuurwerk en enkele van Händels grootste hits uit Alcina, Rinaldo en Ariodante, maar vooruit. Petibon zingt zo gemakkelijk en expressief dat het doorgaans nogal bronstige ensemble van Andrea Marcon zich bescheiden kan opstellen – en daardoor meteen mooier en zinniger speelt dan ik het ooit hoorde. Zelfs de meest sombere muziek stemt vrolijk, wat betekent
dat de opgewekte aria’s, de meeste overigens zonder de curieuze percussieve bijdrages van Joël Grare, je in gelukkige extase achterlaten. De paar sprongetjes over de grens van goede smaak zijn dan snel vergeven. AE G.B. PERGOLESI: STABAT MATER
Elin Manahan Thomas, sopraan, Robin Blaze, countertenor, Florilegium Channel Classics CCS SA 29810 Weinig stukken storten al meteen in de eerste klinkende noten zoveel tranen over je uit als Pergolesi’s Stabat Mater. En het gaat maar door, een dik half uur, twaalf delen lang emotie van de meest pure barokke soort. Countertenor Robin Blaze is buitengewoon goed op dreef op deze opname, maar bij de jonge sopraan Elin Manahan Thomas heb ik enige twijfels. Haar geluid kan adembenemend zijn, maar heldere en krachtige tonen worden bij haar soms opeens afgewisseld met wat nerveus vibrato of een ietwat onvast geluid, en dat is jammer. Blaze tekent als solist alleen voor Pergolesi’s Salve Regina, en daar kan hij ongestoord schitteren. De cd is aangevuld met weinig gehoord instrumentaal repertoire van Pergolesi: een fluitconcert en een Sinfonia voor cello en continuo, conventionele stukken die doen beseffen dat Pergolesi weliswaar het métier volledig beheerste, maar toch echt in de eerste plaats een componist van vocale muziek was. JvdK G. BONONCINI: BARBARA NINFA INGRATA
Cyril Auvity, L’Yriade Ramée RAM 1006 Na een recital-album gewijd aan Orfeus presenteert de Franse tenor Cyril Auvity ons Giovanni Bononcini, zo’n voorbeeld van een mega-ster die in onze tijd nog wel gekend is, maar
toch resoluut naar de schaduw van bijvoorbeeld Scarlatti is verbannen. De componist werkte in bijna heel Europa, van Wenen, Lissabon en Londen tot zijn thuisland Italië en overal waar hij kwam ging het hem voor de wind – de Italiaanse stijl ‘deed’ het overal. In het Festival stond ooit Il trionfo di Camilla, maar meer nog dan voor zijn opera’s oogstte Bononcini lof voor zijn honderden cantates, waarvan L’Yriade er hier vier combineert met twee sonates. De wat klaaglijke toon van Auvity paart soms net niet lekker met het vuur dat hoorbaar besloten ligt in de noten, maar op andere momenten, juist de lieflijke, is het honderd procent genieten. Door te spelen met de intensiteit van zijn klank, geen gegeven onder zangers, krijgen sommige chromatisch avontuurlijke recitatieven een magisch aura, poëtisch begeleid door een flexibel continuo. AE
THE GENTLEMAN’S FLUTE
Stefan Temmingh, blokfluit, & Ensemble Oehms OC 772 Goed nieuws voor amateurmusici: het rijke repertoire aan Händel-bewerkingen voor diverse instrumenten komt als nasleep van het Händel-jaar aan de lopende band op cd uit. Daaruit vallen veel nieuwe ideeën te putten, met name voor blokfluitisten met hun toch beperkte repertoire. Rinaldo, Curiously fitted & Contriv’d for a single Flute heet zo’n bundel dan bijvoor63
CD-BESPREKINGEN
beeld. Geweldige speelmuziek, die naar believen qua begeleiding verder kan worden ingekleurd, zoals op deze cd gebeurt met een zesstemmige continuogroep bestaande uit psalterium, klavecimbel, theorbe, harp, fagot en gamba. Stefan Temmingh is een vaardig blokfluitist, maar qua toonvorming nogal iel, wat de superlatieven in het cd-boekje in een beetje vreemd daglicht stelt. Voor menig speler valt hier nog wel wat te winnen, zoals in ‘V’adoro pupille’ uit Giulio Cesare en ‘Lascia ch’io pianga’ uit Rinaldo, fraaie staaltjes van Händeliaanse emotie die door Temmingh bepaald braafjes worden uitgevoerd. JvdK
mes nauwelijks te vergelijken, maar het valt wel op dat Beck zich meer op de tekst heeft gericht dan op spektakel. Barokorkest Elbipolis speelt met nauwelijks ingehouden vuur precies en verstaanbaar, solisten als Nuria Rial, Sergio Foresti en Lothar Odinius zijn meer dan adequaat, en het koor verdient alle bewondering dat zo’n zware partij in korte tijd zo solide kon gaan klinken. Händels meesterwerk over een joodse onafhankelijkheidsstrijder, door de Nazi’s kortstondig herdoopt tot ‘Wilhelmus von Nassauen’, blaakt van jeugdige energie. AE
OMBRA CARA: ARIAS OF G.F. HANDEL G.F. HÄNDEL: JUDAS MACCABAEUS
Solisten, Schleswig-Holstein Festival Chor Lübeck, Elbipolis Barockorchester Hamburg o.l.v. Rolf Beck Deutsche Harmonia Mundi 88697720242 Naast Israel in Egypt en Messiah is Händels Judas Maccabaeus zonder twijfel een van zijn leukste oratoria voor het koor. Geen wonder dus dat eerder dit jaar het Choeur de Chambre de Namur al een uitvoering op de markt bracht, nu gevolgd door het klinkende resultaat van de ‘akademie’ van het Schleswig-Holstein Festival, een projectkoor voor jonge professionals onder leiding van Rolf Beck. Door radicaal verschillende akoestieken (galmend Ambronay tegenover een keurig kerkje in Plön) zijn beide opna64
Bejun Metha, countertenor, Freiburger Barockorchester o.l.v. René Jacobs Harmonia Mundi France HMC 902077 (plus dvd) De onwaarschijnlijk grote output aan cd’s onder leiding van René Jacobs die Harmonia Mundi onafgebroken uitbrengt, is haast niet bij te benen. En zit er dan nooit eens eentje bij die gewoon wat minder is? Het klinkt ongeloofwaardig, maar nee, Jacobs gaat altijd voor de hoofdprijs, die hij dan ook zeer regelmatig krijgt toebedeeld. Dat succes zit hem niet alleen in zijn volledige toewijding aan de muziek, maar ook in zijn superieure neus om zangtalent op te sporen. Bejun Metha is zo’n ideale zanger, die zijn counter tenorstem alle benodige kracht en diepgang weet te ontlokken om in Händels hoofdrollen overtuigend
te schitteren. Jacobs zal ook hem, zoals al zijn andere zangers, subtiele suggesties voor dynamiek, frasering en ornamentiek hebben gedaan, suggesties waarmee het Freiburger Barockorchester al langer vertrouwd is. Die aanpak geldt ook de recitatieven, die met duizend nuances de rode loper voor de eropvolgende aria uitrollen. Het resultaat is een verpletterend mooie cd, waarop de musici als één man hetzelfde doel nastreven. Geen speld tussen te krijgen. JvdK
MUSIC FOR THE PEACE OF UTRECHT (HÄNDEL, CROFT)
Solisten, de Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven Channel Classics 29610 In 2013 vieren we pas officieel driehonderd jaar Vrede van Utrecht, maar er zijn nu al volop activiteiten rondom dit jubileum. Deze cd is daar een voorbeeld van. Händels Utrecht Te Deum, waarvan wordt beweerd dat hij het al had gecomponeerd voordat hij de opdracht kreeg en dat het stuk dus niet speciaal voor Utrecht bedoeld was, wordt gecombineerd met een ode voor de Vrede van Utrecht van William Croft, nog nooit eerder gehoord. Deze werken sluiten in al hun Engelse pracht en praal naadloos op elkaar aan. In zijn Bach-uitvoeringen werkt Jos van Veldhoven met minieme bezettingen, maar voor deze feestmuziek is dat natuurlijk geen optie. Hier
CD-BESPREKINGEN
moet groots worden uitgepakt en dat gebeurt dan ook zeer overtuigend. En dat terwijl het echte jubileum pas over tweeëneenhalf jaar plaatsvindt! MB J. S. BACH: CELLO SUITES
Dmitry Badiarov, violoncello da spalla Ramée RAM 1003 (2 cd’s) Violist Dmitry Badiarov is een van de meest fanatieke voorvechters van de viola da spalla, de kleine celloachtige die aan een band om de hals hangt en als een uit zijn krachten gegroeide, afgezakte viool wordt bespeeld. Hij paart het talent van de luthier aan die van de musicus, en verdeelt zijn tijd tegenwoordig tussen instrumentenbouw en een solocarrière. Zijn voormalige leraar Sigiswald Kuijken enthousiasmeerde hem als eerste voor de spalla, en inmiddels heeft deze zijn hele Petite Bande van door Badiarov gebouwde schouderviolen en vroege da braccio’s voorzien. Met deze instrumenten heeft Kuijken van Monteverdi’s Mariavespers een nieuwe lezing, ontdaan van de anachronistische cello’s op cd uitgebracht. Badiarov zelf is inmiddels geen lid meer van Kuijkens barokorkest, en die stap werpt duidelijk zijn vruchten af: Badiarov ontpopt zich als de ideale vertolker op dit instrument en weet er alle diepsonore klanken moeiteloos aan te ontlokken. Bachs cellosuites, die helemaal niet voor cello zijn, zoals we inmiddels weten, zijn uiteraard ‘the proof of the pudding’, en ik zou zeggen: schep mij nog maar eens op! JvdK J.S. BACH: VIOLIN CONCERTOS
Rachel Podger, Brecon Baroque Channel Classics CCS SA 30910 Violiste Rachel Podger heeft als soliste bij Channel Classics een indrukwekkende reeks cd’s uitgebracht. Na haar eerste Bach-opnamen, solo en met Trevor Pinnock aan het klavecimbel, volgden cd’s met Telemann, Vivaldi,
Rameau, Haydn en vooral Mozart, met verschillende begeleiders. Erg avontuurlijk is haar muziekkeuze niet; Podger gaat voor het bekende werk, maar dan heel erg goed. Met klavecinist/fortepianist Gary Cooper nam ze als eerste barokvioliste met groot succes de complete sonates op van Mozart voor klavier en viool, waarvan inmiddels alle zeven delen uit zijn. Op deze vijftiende Podger-cd met vier vioolsonates van Bach is ze te horen is met haar eigen Brecon Baroque, een ensemble van zes musici dat ze in 2007 oprichtte als huisensemble van haar eigen gelijknamige festival. Podger heeft een vloeiende speelstijl, waarin de technische capriolen zonder veel vertoon met de stroom mee glijden. Heel aangenaam om naar te luisteren, mits de ensemblemusici zich niet te nadrukkelijk manifesteren en de balans verloren gaat. Wat dat betreft heeft ze net als met duopartner Cooper in dit ensemble haar ideale match gevonden: in het o zo kwetsbare Largo van het concert in g-klein bijvoorbeeld houdt iedereen het even klein en stil: prachtig! JvdK
verweesd achterliet, is aan zijn vele, elkaar snel opvolgende opnamen als solist en dirigent van barokorkesten, waarbij hij zijn reputatie van hartstochtelijk musicus telkens waarmaakte, abrupt een einde gekomen. Wat doet Manze tegenwoordig dan wel? Het teleurstellende resultaat horen we op deze cd met koninklijke bruiloftsmuziek van Zwedens enige echt grote barokster, Johan Helmich Roman. Het moderne symfonieorkest uit Helsingborg, waarmee hij eerder in de VS een kennelijk succesvolle Beethoven-tournee maakte, brengt hier even zoet als onbeholpen, in de beste traditie van begin twintigste eeuw, toen men nog dacht dat barokmuziek simpel en braaf was, deze talentvolle tijdgenoot van Händel vakkundig om zeep. Wat bezielt Manze in vredesnaam om zoiets uit te brengen? Treurig, treurig… JvdK
BOLIVIAN BAROQUE VOL.3
Florilegium & Arakaendar Bolivia Choir Channel Classics CCS SA 28009
J. H. ROMAN: DROTTNINGHOLMSMUSIKEN
Helsingborg Symphony Orchestra o.l.v. Andrew Manze BIS-CD-1602 Sinds violist Andrew Manze vanwege persoonlijke omstandigheden in 2006 naar Zweden vertrok en het pas overgenomen English Concert ietwat
Het Boliviaanse avontuur van Florilegium heeft inmiddels al een derde cd opgeleverd. Net als bij de eerdere opnamen is muziek van de missieposten van Chiquitos- en Moxos-indianen in het regenwoud gecombineerd met meer sophisticated muziek uit stedelijke gebieden als het vroegere La Plata. Toch werden de opnamen bijna allemaal hier gemaakt, namelijk tijdens de Nederlandse tournee van het door 65
CD-BESPREKINGEN
dirigent en fluitist van Florilegium Ashley Solomon in 2005 opgerichte Arakaendar Bolivia Choir. Alleen voor het enige achttiende-eeuwse Boliviaanse orgel dat de tand des tijds doorstond, reisde organist James Johnstone af naar Zuid-Amerika, waar hij er een rit van 22 uur met een jeep door het Amazonegebied voor over had om vier stukken van Domenico Zipoli op dit ongepolijste instrument op te nemen. Het zestienkoppige koor zingt uitstekend, en vertoont duidelijk de sporen van een ‘Engelse’ vocale opvoeding: slanke stemmen met een klein vibrato. Het repertoire is gevarieerd genoeg, maar je blijft onwillekeurig toch op zoek naar die ‘exotische’ klank. Dat die pas klinkt in de toegift – een modern Boliviaans volksliedje – doet je weer beseffen dat die missie indertijd wel wat anders aan zijn hoofd had. JvdK
MOZART IN ITALIEN
Mirijam Contzen, viool, Bayerische Kammerphilharmonie o.l.v. Reinhard Goebel Oehms Classics OC 753 Net als Andrew Manze heeft ook violist Reinhard Goebel zich enige tijd geleden bekeerd tot het dirigeren van moderne orkesten. Zijn motivatie lag op ander terrein: zijn afkeer van de steeds pragmatischer oude-muziekwereld gevoegd bij zijn voortdurende handproblemen deed hem na ruim dertig jaar een einde maken aan zijn befaamde Musica Antiqua Köln. Op 66
deze cd met de Bayerische Kammerphilharmonie, waar hij gastdirecties verzorgt, laat hij horen zijn idealen niet te hebben verloochend. Deze uitstekende musici brengt hij niet alleen met vaste hand tot uitstekend ‘historisch geïnformeerd’ musiceren – mét behoud van hun ‘moderne’ orkestklank - ook verkent hij op deze cd de uithoeken van de Mozartiaanse muziekwereld. Dat levert een combinatie op van sinfonia’s en concerten van, naast Mozart, Hasse, Linley, Rauzzini en Lamotti. Violiste Mirijam Contzen voelt zich duidelijk al een vis in het water bij deze aanpak. Een uiterst geslaagde doorstart dus voor Reinhard Goebel. JvdK F.J. GARCÍA FAJER: OFICIO DE DIFUNTOS
La Grande Chapelle, Schola Antiqua o.l.v. Albert Recasens Lauda LAU 008 De nieuwste ontdekking van La Grande Chapelle moet geplaatst worden tegen de brute invasie van Zaragoza door Napoleon, die de stad met de grond gelijk maakte. De wereld van Francisco García Fajer ging teloor, maar dat is niet de enige reden dat we zijn muziek nooit horen. Zijn populariteit – de partituur van deze dodendienst ligt bijvoorbeeld in Mexico – voorkwam niet dat men zijn muziek veel te theatraal en te dramatisch vond voor de kerk, niet vreemd voor iemand die in Italië de Napolitaanse stijl op ging snuiven. De psalmen en tot besluit de sequens ‘Dies irae’ vormen muzikaal een nogal ongelijk geheel, met relatief opbeurende en soms wel erg klassieke tonen in het eerste deel, en een ‘echt’ requiemgevoel in de sequens voor donker drama. Albert Recasens dirigeert een bont gezelschap, met violisten die we kennen van Holland Baroque Society en vocale solisten uit heel Europa, met een mooi
resultaat. En toch: herontdekking en vastlegging zijn belangrijk, maar of García Fajer die eer nu waard is... AE
P.-A. MONSIGNY: LE DÉSERTEUR
Solisten, Opera Lafayette Orchestra o.l.v. Ryan Brown Naxos 8.660263-64 Wie bij het concert van Holland Baroque Society was, afgelopen augustus, zal zich herinneren hoe Rousseau opveerde bij het horen van zijn eigen eenvoudige muziek tussen Rameau’s complexe schrijfsels. Welnu, met Pierre-Alexandre Monsigny landen we midden in de ‘simpele’ periode, de tijd van de opéra comique. De adellijke maar straatarme componist van Le déserteur werkte veelal in ’t geheim – een edelman maakte muziek voor zijn plezier, niet voor ‘t geld – maar schreef met dit werk wel een instant classic die nog jaren repertoire zou houden, zelfs tot in de Verenigde Staten! Ryan Brown merkt in zijn toelichting terecht op dat veel van Monsigny’s innovaties nu zó voor de hand liggen dat we ze niet meer horen: majeur-mineurkleuren, een programmatische ouverture en ensemblescènes waarin echt wat gebeurt. De muziek blijft me al te simpel, om van het verhaaltje maar te zwijgen, maar Opera Lafayette verdient complimenten dat ze deze partituur bloedserieus aanpakken. Deze opname vult een gat waarvan maar weinig mensen het bestaan kenden. AE
CD-BESPREKINGEN
Kerstmotetten voor Ons’ Lieve Heer op Solder
R. SCHUMANN: DICHTERLIEBE, LIEDERKREIS OP.24
Mark Padmore, Kristian Bezuidenhout Harmonia Mundi HMU 907521 Met zijn postuum uitgegeven Schwanensang gaf Schubert de dichter Heinrich Heine het zetje om een van de meest populaire dichters van de negentiende eeuw te worden. Alle componisten van zijn tijd zetten zijn gedichten op muziek, onder wie uiteraard ook Schumann in zijn ‘Liederjahr’ 1840. Mark Padmore koos twee van diens bekendste werken en vult die aan met vijf liederen van tijdgenoot Franz Paul Lachner, soms op dezelfde tekst (‘Im wunderschönen Monat Mai’, met een gelijkaardige wending op ‘da ist in meinem Herzen die Liebe aufgegangen’). Padmore met de heldere, bescheiden stem, maar ook een Padmore die feilloos de verborgen pijn los weet te peuteren uit ogenschijnlijk simpele poëzie en melodie, en zorgeloos zucht van vreugde als het kan. Zonder gebulder leest hij met Kristian Bezuidenhout (op een Érard uit 1837) werkelijk Heine. Hoe kan het ook anders, zou je zeggen, maar het heeft blijkbaar tot nu geduurd voordat het ijzeren liedrepertoire kon profiteren van een kritisch (oude-muziek)oor. Padmore en Bezuidenhout toeren de komende maanden de aarde over, en ik bestel alvast mijn kaarten. AE
Sweelinck in de context van zijn tijd ZATERDAG Waalse Kerk 27 november 2010, 20.15 uur Amsterdam ZONDAG Huygensmuseum Hofwijck 28 november 2010, 11.00 uur Voorburg VRIJDAG Lutherse Kerk 3 december 2010, 20.15 uur Groningen WOENSDAG Doopsgezinde Kerk 8 december 2010, 20.15 uur Deventer ZONDAG Pieterskerk 12 december 2010, 15.30 uur Utrecht VRIJDAG Slotkapel 17 december 2010, 20.00 uur Egmond aan den Hoef VRIJDAG St. Aegtenkapel 24 december 2010, 20.15 uur Amersfoort ZONDAG Sint-Carolus Borromeuskerk 2 januari 2011, 11.30 uur Antwerpen Voor meer informatie en reserveringen:
www.hemony.nl 67
68
H.I.F. von Biber Rosary Sonatas. Daniel Sepec, Hille Perl, Lee Santana, Michael Behringer. Coviello COV 21008
L. van Beethoven Complete works for solo piano vol.9. Ronald Brautigam. BIS SACD-1672
W.F. Bach Claviermusik I. Léon Berben, klavecimbel. Carus 83.346
W.F. Bach Cembalo Konzerte. Ricercar Consort, Il Fondamento o.l.v. Guy Penson. Ricercar RIC 297
J.S. Bach Motetten. Voces 8. Signum SIGCD 213
J.S. Bach Golberg-variaties. Borbála Dobozy, klavecimbel. Nibiru 1522131
J.S. Bach Goldberg-variaties. Benjamin-Joseph Steens, klavichord. Evil Penguin Records EPRC 007
J.S. Bach Violin Concertos. Brecon Baroque, Rachel Podger. Channel Classics 30910
J.S. Bach Cello Suites. Dmitry Badiarov, violoncello da spalla. Ramée RAM 1003
DISCOGRAFIE
Insula felix Middeleeuwse muziek uit Reichenau. Ensemble Ordo virtutum o.l.v. Stefan Morent. Christophorus CHR 77328 L’amor de lonh Medieval songs of love and loss. Ensemble Gilles Binchois o.l.v. Dominique Vellard. Glossa GCD P32304
W.A. Mozart Mass in C minor. Händel and Haydn Society o.l.v. Harry Christophers. Coro COR 16084
Il Fagotto virtuoso Sergio Azzolini, Ensemble L’Aura Soave. Villa Marcello MVC 010032
Dialogues of Sorrow Passions on the Death of Prince Henry (1612). Gallicantus o.l.v. Gabriel Crouch. Signum SIGCD 210
Desire: cantates J.S. en J.C. Bach. Il Gardellino o.l.v. Marcel Ponseele. Passacaille 1956
D’Auvèrnha Peirol Chants du troubadour. La Camera della Lagrime o.l.v. Bruno Bonhoure. ZigZag Territoires ZZT 090903
Corelli’s legacy Carbonelli, Corelli, Visconti e.a. Musica Antiqua Roma o.l.v. Riccardo Minasi. Passacaille 1962
Chansons Ciconia, Dufay. Fortuna. Aliud ACD BH 047-2
Camino de Santiago Villasirga, Montserrat. Spielleyt – Early Music Freiburg. Christophorus CHR 77330
VERZAMEL
W.A. Mozart Die Zauberflöte. RIAS Kammerchor, Akademie für Alte Musik Berlin o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 902068.70
P.-A. Monsigny Le Déserteur. Opera Lafayette o.l.v. Ryan Brown. Naxos 8.660263-64
C. Merulo Missa Apostolorum. Schola Gregoriana Scriptoria o.l.v. Nicola M. Bellinazzo. Tactus TC 533801
M. Marais Trios pour le coucher du Roy. Ricercar Consort o.l.v. Philippe Pierlot. Ricercar RIC 298
M. Marais Deuxième Livre de Pièces de violes. Jean-Louis Charbonnier e.a. Ligia Digital 0301218
J.A. Hasse Sanctus Petrus et Sancta Maria Magdalena. Chor und Orchester der Ludwigsburger Schlossfestspiele o.l.v. Michael Hofstetter. Oehms OC 950
G.F. Händel Violin Sonatas. Ariadne Daskalakis, Rainer Zipperling, Gerald Hambitzer. Naxos 8.572245
G.F. Händel Ombra mai fu, arias. Bejun Mehta, Freiburger Barockorchester o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 902077
DISCOGRAFIE / CURSUSSEN / FESTIVALS / MINI-ADVERTENTIES
Huismuziek www.huismuziek.nl onderwerp: Sweet musick: Dowland, Locke, Purcell, Händel (strijkers en continuospelers) datum: 14-16 januari plaats: Wissel (D) docente: Mimi Mitchell onderwerp: Llibre Vermell (zangers en instrumentalisten) datum: 29 januari plaats: Utrecht docenten: Christopher Kale, Jacqueline Dubach onderwerp: Vroege strijkkwartetten van Mozart (voor strijkkwartetten) datum: 29 januari, 12 maart, 2 en 16 april
Lacock www.lacock.org onderwerp: Winter School - koormuziek datum: 27 december – 1 januari plaats: Hay-on-Wye, Wales (GB) docent: JanJoost van Elburg onderwerp: Early music in Mexico datum: 27 februari – 5 maart plaats: Cholula (Mexico) docent: Carlos Fernández Aransay
CURSUSSEN
The Trio sonata in 18th-century England Ravenscroft, Händel, Avison e.a. London Baroque. BIS CD-1765
The Gentleman’s Flute Händel-aria’s in bewerking. Stefan Temmingh e.a. Oehms OC 772
The Cherry Tree Songs, carols & ballads for Christmas. Anonymous 4. Harmonia Mundi HMU 807453
Aangeboden: Sassmann bentside spinet (1985). In zeer goede staat. Incl. diverse accessoires. Vraagprijs: € 3.400 071-5175898 of peetersjjt@hetnet.nl
MINI-ADVERTENTIE
Blockflötenzentrum Bremen www.loebnerblockfloeten.de onderwerp: Easy Jazzy Recorder Playing datum: 12-13 februari plaats: Bremen docenten: Tobias Reisige en Wildes Holz onderwerp: Duitse en Engelse Consortmuziek voor blokfluitisten en zangers datum: 18-19 juni plaats:Bremen docenten: Paul Leenhouts en Ralf Popken onderwerp: Veelstemmige feestmuziek voor blokfluitisten datum: 7-9 oktober plaats: Bremen docent: Martina Bley
G.Ph. Telemann The complete Tafelmusik. Freiburger Barockorchester o.l.v. Petra Müllejans. Harmonia Mundi HMC 902042.45
C. Gesualdo Madrigals book 2. Delitiae Musiciae o.l.v. Marco Longhini. Naxos 8.570549
L. Giustini Sonate da Cimbalo di piano e forte. Wolfgang Brunner, fortepiano. CPO 777207-2
69
F. Guerrero Missa Congratulamini mihi. The Cardinall’s Musick o.l.v. Andrew Carwood. Hyperion CDA 67836
A.-M. Grétry Céphale et Procris. Les Agrémens o.l.v. Guy Van Waas. Ricercar RIC 302
G. Tartini Violin Concertos. I Musici. Pentatone PTC 5186137
B. Galuppi Sonatas for keyboard instruments. Luca Guglielmi. Accent ACC 24227
P. de la Rue Missa Ave sanctissima Maria. The Sound and the Fury. ORF 003094
J. Rosenmüller Beatus vir? motets et sonates. Gli Incogniti o.l.v. Amandine Beyer. ZigZag Territoires ZZT 100801
R. Schumann Dichterliebe, Liederkreis op.24. Mark Padmore, Kristian Bezuidenhout. Harmonia Mundi HMC 907521
G. Frescobaldi Complete published works for keyboard. Roberto Loreggian, Francesco Tasini, Sergio Vartolo. Tactus TC 580600
A.C. Carellieri Concertos and Chamber Music. Consortium Classicum o.l.v. Dieter Klöcker. MDG 3011483-2
C. Rainaldi Cantate e duetti vol.2. Romabarocca Ensemble o.l.v. Lorenzo Tozzi. Tactus TC 611802
H. Purcell Dido and Aeneas. La Cappella Mediterranea, La Nouvelle Ménestrandie o.l.v. Leonardo García Alarcón. Ambronay 617
D. Buxtehude Opera Omnia XII, Chamber Music vol.1. Amsterdam Baroque Orchestra o.l.v. Ton Koopman. Challenge CC 72251
A. Caldara Opera Arias. Philippe Jaroussky, Concerto Köln o.l.v. Emmanuelle Haïm. Virgin Classics 5099964192727
D. Ortiz Opere complete per viola da gamba. Bettina Hoffman, Modo Antiquo. Tactus TC 490701
G. Bononcini Barbara ninfa ingrata. L’Yriade, Cyril Auvity. Ramée RAM 1006
Salsa Baroque Musiques d’Amérique latine et d’Espagne du 17e et 18e siècle. Ensemble Caprice o.l.v. Matthias Maute. Analekta AN 2 9957
’Round M Monteverdi meets jazz. Roberta Mameli, La Venexiana o.l.v. Claudio Cavina. Glossa GCD P30917
Renaissance am Rhein De Cleve, Lasso, Peudargent e.a. Singer Pur. Oehms OC 820
Ravished with Sacred Extasies Dowland, Campion, Humfrey, Purcell. Elin Manahan Thomas, David Miller. Coro COR 16081
Puer natus est Tallis, White, Sheppard. Stile Antico. Harmonia Mundi HMU 807517
Odes & Songs Blow, Purcell. Damien Guillon, Carlos Mena, Ricercar Consort o.l.v. Philippe Pierlot. Mirare Mir 109
Nova! Nova! Christmas Carols from Europe (14th18th century). The Playfords. Coviello COV 21012
Mozart in Italien Hasse, Linley, Lamotte, Mozart. Bayerische Kammerphilharmonie o.l.v. Reinhard Goebel. Oehms OC 753
London Love Loeillet, Händel, Babell, Geminiani e.a. Ensemble Rossiginol. Aliud. ACD BH 050-2
Lettere amorose Italiaanse barokaria’s. Magdalena Kozená, Private Musicke o.l.v. Pierre Pitzl. Deutsche Grammophon CD 4778764
plaats: Oosterbeek docent: Peter van Praagh onderwerp: Purcell: Dioclesian (zangers en instrumentalisten) datum: 5-6 februari plaats: De Glind, Barneveld docenten: Pauline van Hulst, Pieter Kramers onderwerp: In consort! Dowland en tijdgenoten ( zangers, gambisten, blokfluitisten) datum: 12-13 februari plaats: Westelbeers docenten: Suzanne van der Helm, Katja Dolainski onderwerp: Viola da gambasamenspeeldag datum: 26 maart plaats: Maastricht docenten: Hildegard Moonen, Marike Tuin, Constance Allanic onderwerp: Liedinterpretatie voor duo’s (Schubert, Wolf) datum: 16 april plaats: Leiden docenten: Franciska Dukel en Huib Christiaanse onderwerp: De ideale hoveling: renaissance-dans en -muziek datum: 30 juli - 6 augustus plaats: De Glind, Barneveld docenten: Dorothée Wortelboer, Christopher Kale, Jacqueline Dubach onderwerp: Bach op Terschelling datum: 14-21 augustus plaats: Hoorn op Terschelling docenten: Sascha Mommertz, Susanne Paulsen, Erik Heijerman, Yvonne Rietbergen
DISCOGRAFIE / CURSUSSEN / FESTIVALS / MINI-ADVERTENTIES
vrienden oudemuziek
MUZIEKREIS-AANBIEDING
MUZIEKREIS: HÄNDEL-FESTSPIELE KARLSRUHE MET GEËNSCENEERDE PRODUCTIES VAN PARTENOPE EN ARIODANTE 26 FEBRUARI T/M 2 MAART 2011 In Karlsruhe vindt al jaren een leuk Händel-festival plaats. Voor deze muziekreis zijn drie onderdelen daaruit gekozen. Vertrek op zaterdag 26 februari per comfortabele ICE-trein naar Karlsruhe. Op zondag 27 februari kennismaking met de stad o.l.v. een gids, ’s avonds volgt in het Badisches Staatstheater Karlsruhe de opera Partenope o.l.v. de ervaren Händel-dirigent Michael Hofstetter en regisseur Ulrich Peters. Deze aantrekkelijke opera – de koningin van Napels moet kiezen uit drie minnaars, met allerlei intriges als gevolg – is in essentie een komedie, maar qua vorm een opera seria. Op maandag 28 februari wordt overdag een bezoek gebracht aan het indrukwekkende barokke Schloss in Bruchsal, ’s avonds volgt de opvoering van Ariodante o.l.v. wederom Michael Hofstetter, nu in de regie van Peer Boysen. Deze voor Händel ongewoon directe liefdesvertelling met happy end speelt zich af in het middeleeuwse Schotland en is rijkelijk is voorzien van melodieuze aria’s. Op dinsdag 1 maart bezoeken we de Kunsthalle, die een belangrijke collectie Europese kunst herbergt, waarna ’s avonds de Deutsche Händel-Solisten optreden. Op woensdagochtend 2 maart volgt de terugreis naar Nederland. U kunt zelf uw programma samenstellen; voor de lezers van het Tijdschrift Oude Muziek is de opera Partenope bij de reissom inbegrepen.
Basisreissom per persoon € 785 27/02: Partenope (inbegrepen); 28/02: Ariodante € 35; 01/03: Deutsche Händel-Solisten € 38 Inbegrepen in de basisreissom: Reis per ICE-trein (2e klasse) naar Karlsruhe v.v.; Transfer van station naar hotel v.v. en vervoer ter plaatse; Verblijf in het 4-sterren Novotel Karlsruhe (4 overnachtingen, incl. ontbijtbuffet); 4 diners of lunches in goede restaurants; Alle vermelde excursies en rondleidingen (incl. entrees); entree van Partenope; Deskundige reisleiding. Overige informatie: Opstapplaatsen: Amsterdam CS, Utrecht CS en Arnhem; Niet inbegrepen in basisreissom: toeslag 1-persoonskamer à € 100, toegangskaarten Ariodante en concert, vervoer van en naar een van bovengenoemde opstapplaatsen, overige maaltijden, consumpties & uitgaven van persoonlijke aard; Programma onder voorbehoud. Voor aanmelden en overige informatie: www.musico.nl o.v.v. muziekreis Vrienden Oude Muziek 70
vrienden oudemuziek
CD-AANBIEDINGEN
COMPLETEER NU UW SWEELINCK MONUMENT: TWEEDE BOEK DER PSALMEN DAVIDS DERDE BOEK DER PSALMEN DAVIDS VIERDE BOEK DER PSALMEN DAVIDS CANTIONES SACRAE Gesualdo Consort Amsterdam / Harry van der Kamp Glossa GES 922403 t/m 922406-nl Normale prijs per deel ca. € 50 Voor Vrienden per deel € 37,50 Alle delen van Het Sweelinck Monument zijn uit: zes stuks met in totaal zeventien cd’s waarop alle vocale muziek van de Orpheus van Amsterdam, verpakt in fraai vormgegeven gebonden boekjes met leeslint waarin zeer veel lezenswaardigs over Sweelinck, zijn muziek en zijn tijd. Niet alleen het project zelf – voor de allereerste keer is het complete vocale werk van Sweelinck op geluidsdrager beschikbaar gekomen – ook de uitvoering verdient de allerhoogste lof. Het Gesualdo Consort voerde alle werken – madrigalen, chansons, psalmen en cantiones sacrae – uit in kleine bezetting, en doet daarmee volkomen recht aan de manier waarop Sweelinck deze muziek gedacht heeft: voor uitvoering in de huiskamers van de gegoede burgerij. De opnamelocatie, de intieme Hervormde Kerk in Renswoude, benadert de akoestiek van een Amsterdams grachtenpand heel aardig. Omdat al eerder twee delen van het Sweelinck Monument in het Tijdschrift Oude Muziek zijn aangeboden, kunnen alleen de delen vier tot en met zes worden besteld. Iedereen kan dus nu zijn of haar collectie compleet maken. GRATIS THUISBEZORGD ZOLANG DE VOORRAAD STREKT. TE BESTELLEN VIA DE SPECIALE BESTELBON.
71
Tijdschrift Oude Muziek
aan deze uitgave werkten verder mee:
ISSN 0920-6649
Marco Borggreve, Jane Clark,
jaargang 25 / nr. 4 - november 2010
Agnes van der Horst, Paul Janssen
verschijnt 4x per jaar advertentietarieven: uitgave en productie: op aanvraag 030 23 29 000 en op www.oudemuziek.nl Stichting Organisatie Oude Muziek Utrecht mini-advertenties: bureau-adres: voor particulieren, € 15 per 4 regels, Mariaplaats 23
140 lettertekens, bewijsexemplaar € 5
3511 LK Utrecht t: 030 23 29 000
opgave voor service-rubrieken:
f: 030 23 29 001 info@oudemuziek.nl
Cursussen en festivals op het gebied van de oude muziek
www.oudemuziek.nl
worden kosteloos aangekondigd indien de gegevens tijdig en
correspondentieadres:
compleet worden aangeleverd. Onvolledige opgaven worden
Postbus 19267
niet geplaatst.
3501 DG Utrecht deadlines: vormgeving: periode 15 februari - 15 mei: 2 januari Studio rUZ / Went&Navarro
periode 15 mei - 15 augustus: 1 april periode 15 augustus - 15 november: 1 juni
opmaak:
periode 15 november - 15 februari: 1 oktober
Hilde Wolters
donateur worden:
drukwerk en bindwerk:
Voor een bijdrage van € 30, € 60 of € 120 aan de Stichting VriendenOude Muziek (zie voor de bijbehorende voordelen
Marcomprint
www.oudemuziek.nl) ontvangt u 4x per jaar het Tijdschrift Oude Muziek met alle gegevens over het Festival en onze
op de cover:
concerten. Tevens krijgt u dan de Vriendenpas, waarmee u in aanmerking komt voor diverse kortingen.
Eugénie Warnier, artist in residence Festival Oude Muziek 2010
Voor informatie: 030 23 29 000
foto: Marco Borggreve Voor mensen met een leeshandicap is dit Tijdschrift ook op cd redactie:
verkrijgbaar. Inlichtingen: Dedicon, Postbus 24, 5360 AA Grave, 0486 486 486.
Jolande van der Klis (hoofd- en eindredactie) Marcel Bijlo
COLOFON
Albert Edelman Xavier Vandamme
72
Het volgende nummer verschijnt medio februari 2011