17 minute read
Ruim een eeuw Volkskunde (1888-2011)
Naar aanleiding van de nieuwe Volkskunde heeft de redactie mij gevraagd een terugblik te formuleren over de oude Volkskunde. Wat men precies onder ‘oud’ moet verstaan, laat ik in het midden. Wel is duidelijk dat Volkskunde zogezegd al twee eeuwen overleeft en dat een en ander inzake inhoud en aanpak is gewijzigd. In dit korte overzicht is volledigheid sowieso uitgesloten. Ik beperk me dan ook tot een paar hoofdfiguren en krachtlijnen, die de historiek van het tijdschrift hebben bepaald.
Interessant en merkwaardig is het ontstaan van Volkskunde aanvang 1888.1 In de eerste aflevering ontbreekt alvast wat we vandaag een ‘missie’ noemen. Ook een toelichting bij de keuze van de titel en ondertitel, nl. Volkskunde. Tijdschrift voor Nederlandsche Folklore lijkt overbodig... Redacteur Pol de Mont (18571931), een flamboyante flamingant-dichter, houdt een stevig pleidooi voor een revival van onze “folklore”, in het bijzonder verhalen, liederen en rijmen, die de schoolgaande jeugd door de verfransing niet meer kent, wat hij uiteraard zeer betreurt. Daarom moet Volkskunde in eerste instantie een sensibiliserende rol vervullen. Dat gebeurt het best door nieuw materiaal te verzamelen en te publiceren, zodat het meteen beschikbaar wordt voor iedereen die daarvoor belangstelling heeft.
Het tweede nummer begint met ‘Ons Programma’, een bijdrage van de collega-redacteur August Gittée (1858-1909). Hij stelt vast dat na het verdwijnen van de verdienstelijke Duitse onderzoeker Johann Wilhelm Wolf (1817-1855) de “folkloristische beweging” uitgestorven is: “Vlaanderen was weer in slaap gedompeld, en op onze beurt zullen wij beproeven, het nog eens wakker te schudden.”2 Conclusie: er moet weer verzameld worden, nl. “gesproken letterkunde”, “volkshumor”, “spelen en volksvermaken” en “volkszeden, gewoonten en geloof.” Gittée is het blijkbaar eens met De Mont, maar hij voegt er meteen aan toe dat het verzamelen op een systematische en verantwoorde ma- nier dient te gebeuren: “getrouwe noteering” en met “nauwkeurige opgave der bron.”3 Waarom die precisie? Omdat de studie van de “folklore” leidt tot “de ware kennis van het volkskarakter”, wat impliceert dat “folklore” van belang is voor “de geschiedenis der beschaving.”4 Gittée meent het dus ernstig en heeft dat meermaals duidelijk gemaakt.5
1 De oprichting van Volkskunde is zo maar niet uit de lucht gevallen, maar is perfect te kaderen in de binnen- en buitenlandse tijdgeest: M. Van den Berg, ‘ “Onze Broerkens”. Andere volkskundige tijdschriften en verenigingen in Vlaanderen omstreeks 1888’, in: Volkskunde, 89 (1988), p. 266-275; S. Top, ‘De internationale context van VOLKSKUNDE anno 1888’, in: Volkskunde, 89 (1988), p. 276-284.
2 A. Gittée, ‘Ons Programma’, in: Volkskunde, 1 (1888), p. 38.
Geen wonder dus dat Volkskunde in de eerste jaargangen goed gefunctioneerd heeft als verzamelbekken van wat wij nu gemakshalve immaterieel erfgoed noemen. De grote leveranciers van alle mogelijke volksverhalen waren in deze periode P. de Mont, A. De Cock bij ons en G.J. Boekenoogen voor Nederland.6 A. De Cock was nog op andere domeinen productief zoals “volksgebruiken en volksgeloof m.b.t. huisdieren, veldvruchten en weersgesteldheid”, spreekwoorden en volksgeneeskunde. Wat aanvankelijk in Volkskunde verscheen, kwam enkele jaren later in boekvorm op de markt.7
De aanwezigheid van Alfons De Cock (1850-1921), een onderwijzer uit Herdersem en streekgenoot van De Mont (Pajottenland), is eerder toevallig gebeurd. Na zes jaargangen (1888-93) hield Gittée het immers voor bekeken. Het verschil met De Mont qua karakter en visie was vermoedelijk te groot. Voor de intelligente en ijverige De Cock is dit een buitenkans om zijn kunnen te bewijzen tegenover twee academici-atheneumleraars. Hij bewijst alvast een bekwaam verzamelaar van immaterieel erfgoed te zijn en tevens een betrouwbare auteur van gedegen wetenschappelijke artikels i.v.m. volksverhalen,8 die naderhand hun weg in boekvorm vonden.
Bij het ingaan van de 25ste jaargang (1914) toont Maurits Sabbe zich een tevreden man, omdat Volkskunde en zijn drie sterkhouders, die met een foto worden voorgesteld, de basisdoelstellingen ruimschoots hebben gerealiseerd.9
Al met al kunnen we dan ook stellen dat Volkskunde in de eerste periode (18881914) voor een groot deel van de volkskundige canon een zeer gevarieerde en interessante oogst aan data heeft aangereikt. Zonder discussie is dit te danken aan het talent en de werkkracht van De Cock, die vanaf 1907 helemaal alleen stefaan top | ruim een eeuw volkskunde zijn tijdschrift met succes heeft geleid. Met WO I valt helaas alle volkskundige activiteit voor jaren stil.
3 Idem, p. 44.
4 Ibidem.
5 A. Gittée, ‘Le folklore et son utilité générale, in: Revue de Belgique, 18 (1886), volume LIV, p. 225-257, 369-378. En zijn Vraagboek tot het zamelen van Vlaamsche folklore en volkskunde (Gent, 1888) is een volwaardige en praktische handleiding voor de geïnteresseerde leek die aan de slag wil gaan.
6 Met zijn ‘Nederlandsche sprookjes en vertelsels’ wou Boekenoogen als een soort compensatie bewijzen dat ook Nederland dergelijke vertelstof had voortgebracht.
7 Voorbeelden daarvan zijn: A. De Cock, Spreekwoorden en zegswijzen afkomstig van oude gebruiken en volkszeden. Gent, 1905; A. De Cock, Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk. Gent, 1911; A. De Cock, Spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen op volksgeloof berustend, folkloristisch toegelicht. Antwerpen, 1920-22, 2 delen; P. de Mont en A. De Cock, Dit zijn Vlaamsche Vertelsels. Gent-Deventer, 1898; A. De Cock, Volksgeneeskunde in Vlaanderen. Gent 1891.
8 A. De Cock, Volkssage, volksgeloof en volksgebruik. Antwerpen, 1918; A. De Cock, Studiën en essays over de oude volksvertelsels. Antwerpen-Deventer, [1919].
9 Volkskunde, 25 (1914), p. 5-11.
Vanaf 1920 verschijnt het tijdschrift onder een gewijzigde titel, nl. Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde en wordt het geleid door een uitgebreide redactie, die in “Een woord vooraf” belooft om de continuïteit van Volkskunde te garanderen. In 1921 sterft A. De Cock, maar de werking van het tijdschrift lijkt daar niet meteen onder te lijden. Nieuwe sterke figuren treden op het voorplan, die met hun bijdragen het wetenschappelijk gehalte van het tijdschrift verhogen. Een voorbeeld daarvan is de discussie tussen de Vlaming Paul de Keyser en de Nederlander Jan de Vries n.a.v. ‘Het lied van Halewijn’ dat G.J. Geers had gepubliceerd.10 Jan de Vries blijkt de drijvende kracht te zijn van de verwetenschappelijking van Volkskunde. Met ‘De Volkskunde op een keerpunt’11 pleit De Vries voor een ontromantisering en ontmythologisering van de volkskunde, een relativering van de cartografie en een zoeken naar nieuw en betrouwbaar materiaal. Enkele jaren later schetst hij ‘Nieuwe wegen in de studie der volkskunde’.12 Daarin herhaalt hij zijn kritiek op de romantische / mythologische voorstellingen en theorieën; vraagt hij voortaan meer rekening te houden met de historische en geografische component: cultuurbezit te benaderen vanuit een historisch-geografische invalshoek; stelt hij voor om het onderzoeksdomein te verbreden naar de cultuur van alledag en dus niet alleen te verzamelen bij de boerenbevolking; tenslotte wil hij dat er voortaan meer aandacht gaat naar processen van ontwikkeling en aanpassing: een dynamische in plaats van statische benadering. Dat klinkt inderdaad bijzonder vernieuwend...
Een andere figuur die in deze periode een prominente rol speelt, is Victor de Meyere (1873-1938), die pionierswerk verricht met zijn sprookjesverzameling,13 maar tevens veel aandacht opbrengt voor de materiële volkscultuur, meer bepaald de volkskunst en de prentkunst. Zo verschenen meermaals al dan niet ingekleurde specimina van prentjes in de jaren ‘30.14 Andere onderwerpen zijn tevens goed vertegenwoordigd: volksgeneeskunde (P. de Keyser, M. De Meyer, V. de Meyere, J. Frère en J. Gessler), bezweringsformules, volksweerkunde (L. Beirens) en kinderspel (C. Laurijssen en V. Verhaegen). Een curiosum als het fenomeen ‘Maria Gravida’ geniet dan weer de aandacht van P. de Keyser,15 J.
10 Idem, 16 (1920), p. 2-9, 102-110. Zie J. de Vries in Volkskunde, 27 (1922), p. 12-25, 67-75 en P. de Keyser in idem, 27 (1922), p. 165-174 en 29 (1924), p. 54-56.
11 Idem, 39 (1934), p. 3-30.
12 Idem, 41 (1937), p. 3-29.
13 Volgens A.K.L. Thijs zou V. de Meyere ‘bricoleren met kopij’: Volkskunde, 110 (2009), p. 1-23.
14 In de verdere historiek van Volkskunde is prentkunst een prominent thema gebleven. We bedoelen daarmee volks- en kinderprenten, devotieprenten, processie- en bedevaartvaantjes, mannekesbladen... Naast V. de Meyere dienen volgende namen zeker vermeld: E.H. van Heurck, W.L. Braekman, H. Demarest, A.K.L. Thijs e.a.
15 Volkskunde, 31 (1926), p. 69-81 en idem, 33 (1928), p. 38-40.
Wille16 en J. Gessler.17 Dit wijst er hoe dan ook op dat het volkskundig veld toen vrij alert was en ook reageerde.
Wie zou denken dat de term volkskunde vanaf de jaren 1920 het begrip ‘folklore’ definitief heeft verdreven, die moeten we ontgoochelen. Zo krijgen de lezers nog allerlei reeksen leesvoer i.v.m. de ‘folklore van een Kempisch dorp’ (Hoogstraten),18 de ‘folklore van de provincie Antwerpen’,19 en de ‘folklore van de Vlaamsche kust’.20 Het betreft allerlei volkskundige weetjes, verschijnselen en tradities die als zodanig geen voorwerp zijn geweest van onderzoek, maar toch de moeite waard lijken om meegedeeld te worden. De folklore oude stijl verdwijnt dus niet meteen...21
Met het totaal onverwacht overlijden van V. de Meyere op 27 december 1938 verdwijnt een belangrijke figuur. De Meyere was redacteur van 1920 tot 1929, beheerder en redacteur vanaf aflevering 4 (1929) tot 1936, en deelde vanaf 1937 de redactie met J. de Vries. Na zijn dood start in 1940 het tijdschrift22 met een nieuwe titel: Volkskunde. Driemaandelijksch Tijdschrift voor de Studie van het Volksleven. Het was tevens het officieel orgaan van de Volkskunde-Commissie der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen. De volledige redactie telt zes leden en vertegenwoordigt Nederland en Vlaanderen. Jan de Vries leidt het tijdschrift in namens de redactie. Hij doet dat zakelijk en slaat nagels met koppen. Verzamelen is goed, maar dat moet gepaard gaan met studie. Dus geen dilettantisme meer zoals dat nogal eens in het verleden gebeurde, maar onderzoek en actualisering zodat zowel vakman als leek daar wat aan heeft. Volkskunde wil voortaan het orgaan zijn van de volkskunde-commissies van Noord- en ZuidNederland, wat impliceert dat de vragenlijsten en de resultaten ervan voortaan in het tijdschrift een plaats krijgen. Naar methodiek zal veel aandacht gaan en dit vooral in het perspectief van de geplande Nederlandse Volkskunde-Atlas 23 Vanaf 1940 valt inderdaad op dat er geen of nauwelijks nog materiaalverza- stefaan top | ruim een eeuw volkskunde melingen aan bod komen, maar meer resultaten van research. De volkskundige canon blijft overeind met veel aandacht voor het sprookje (M. De Meyer, K.C. Peeters en M. Ramondt), het lied (R. Devoghel) en de materiële volkscultuur (J. Weyns en M. De Meyer) met als uitsmijter het taalkundig (dialect) en volkskundig probleem van de hooiberg (A.R. Hol, R.C. Hekker en S.J. van der Molen).
16 Idem, 32 (1927), p. 21-24.
17 Idem, 32 (1927), p. 121-125.
18 Idem, 36 (1931) - 38 (1933), passim.
19 Idem, 37 (1932) - 38 (1933), passim.
20 Idem, 40 (1935-36) - 42 (1938), passim. Victor de Meyere verbleef heel vaak in Oostduinkerke (villa Fuchsia). Zie W. Giraldo, ‘De Victor De Meyere-hulde te Oostduinkerke’, in: Volkskunde, 56 (1955), p. 117-118.
21 Voor de gespannen toestand van Volkskunde in het interbellum zie A.K.L. Thijs in: Volkskunde, 108 (2007), p. 1-24.
22 43ste jaargang, Nieuwe Reeks: 1ste jaargang (1940-1941). Omdat De Meyere bij zijn dood beheerder was van het tijdschrift, achtten de redactieleden het veiliger om met een nieuwe reeks te starten. Zo hoopte men dat de familie geen aanspraak zou maken op enige vergoeding of compensatie.
23 J. de Vries, ‘Een Woord ter Inleiding’, in: Volkskunde, 43 (1940-41), p. 1-5. Ter info: J. de Vries had de eerste afleveringen van de Duitse volkskunde-atlas kritisch besproken in: Volkskunde, 42 (1941), p. 1-14. Zo had hij het terrein van de cartografie al verkend. Kritische recensies over de Nederlandse Volkskunde-Atlas verschenen later in: Volkskunde, 61(1960), 67 (1966), 71 (1970). H.L. Cox heeft afrondende bedenkingen m.b.t. dit atlasproject geventileerd in Volkskunde, 97 (1996). Ondertussen had ook J.J. Voskuil al uitvoerig op de limieten van de cartografie gewezen: Volkskunde, 65 (1964), p. 153-180.
De viering van 40 jaar Nederlands Openluchtmuseum in 1952 was een uitzonderlijk evenement dat een hele reeks huldebijdragen heeft opgeleverd.24 Volkskunde biedt in die tijd tevens een forum om belangrijke volkskundigen in de picture te plaatsen: P.J. Meertens over C. Catherine van de Graft, H. Stalpaert over Adolf Lootens, S.J. van der Molen over Joost H. Halbertsma en P.J. Meertens over Marie Ramondt.
Een andere duidelijke trend is de internationalisering van het tijdschrift, zodat de lezer ervan overtuigd wordt dat het vak volkskunde ook in het buitenland aan zijn trekken komt en au sérieux wordt genomen.25 Gerenommeerde buitenlandse volkskundigen komen zelfs in hun eigen taal in Volkskunde aan het woord.26 Tot deze trend behoren ook de rapporteringen over de activiteiten vans S.I.E.F.27 en het feit dat Volkskunde vanaf 2000 Engelse samenvattingen publiceert van de wetenschappelijke artikels.
Doordat K.C. Peeters in 1946 docent werd aan de KU Leuven, heeft hij tientallen studenten kunnen stimuleren om in heel Vlaanderen sagenonderzoek te doen. Zijn motivering daartoe was de volgende: wat blijft honderd jaar na J.W. Wolf28 over van deze verhalen? Bestaan ze nog steeds, en zo ja, hoe en waar en bij wie? Dit project heeft een enorme oogst opgeleverd aan vertelstof uit de mondelinge overlevering en ligt aan de basis van de succesvolle Vlaamse volksverhalenbank op het net: www.volksverhalenbank.be. De resultaten van dit gecoördineerd veldwerk verschenen in Volkskunde, 56 (1955), 61 (1960) en van 66 (1965) tot 76 (1975).
Het Leuvense sagenonderzoek heeft eveneens geleid tot allerlei methodologische reflecties van algemene aard over volksverhalen,29 de rol van de vertel- ler30 en de repertoirestudie.31 Naast de traditionele sagen zijn ook de eigentijdse sagen, de zgn. stadssagen, ruimschoots aan bod gekomen.32
24 Zie Volkskunde, 53 (1952) met artikels van R. Foncke, W. Roukens, W.P.A. Smit, P. de Keyser, H. Logeman, A. Coetzee, M. De Meyer, G. Koch-de Meyer en K.C. Peeters.
25 Zo komen aan bod: Zwitserland (P.J. Meertens: 53/ 1952), Noorwegen (R.Th. Christiansen: 55/ 1954), Duitsland (K. Meisen: 59/ 1958), Nederland (P.J. Meertens: 59/ 1958), Frankrijk (G.H. Rivière: 59/ 1958), Zuid-Afrika (K.C. Peeters: 63/ 1962) en Europa (P.J. Meertens: 66/1965).
26 S. Thompson 67 (1966), W. Schoof 67 (1966) en 69 (1968), W. Jacobeit 68 (1967), R. Lecotté 69 (1968), W. Hansen 72 (1971) en L. Dégh 76 (1975).
27 S.I.E.F. = Société Internationale d’Ethnologie et de Folklore. Zie o.m. het verslag van het colloquium in Antwerpen op 23 september 1965 in: Volkskunde, 66 (1965), p. 87-105.
28 Een mijlpaal voor de volksverhaalstudie in de Lage Landen betekende twee belangrijke publicaties van Wolf, nl. Niederländische Sagen (Leipzig, 1843) en Deutsche Märchen und Sagen (Leipzig, 1845). De titels zijn enigszins misleidend, want deze werken bevatten hoofdzakelijk vertelstof uit Vlaanderen.
29 Volkskunde, 68 (1967), p. 137-192. Een updating gebeurde in Volkskunde, 98 (1997), p. 73-107.
Een boeiend en verrassend domein blijft vanzelfsprekend de volksgeneeskunde met haar vele medische en veterinaire recepten, secreten, zegeningen, ‘krachtige’ gebeden en bezweringen. Met deze fascinerende materie zijn de namen verbonden van o.m. W.L. Braekman, J. Van Haver en C. De Backer.
Naast het volksverhaal blijft het volkslied uiteraard een vaste waarde in het tijdschrift, dat zich nu meer concentreert op typische liederen zoals van begijnen,33 bedelende kinderen34 en marktzangers.35 Vooral de liederen op vliegende bladen die de ambulante zangers verkochten en verspreidden, werden minutieus gerepertorieerd door H. Stalpaert36 en W.L. Braekman.37 Laatstgenoemde heeft ook liederenhandschriften bestudeerd38 evenals G. Huybens,39 die sinds 2010 daarover in de rubriek ‘goed om te weten’ verder publiceert.
De religieuze volkscultuur is vanzelfsprekend ook goed vertegenwoordigd met gedegen bijdragen over bedevaarten, processies en votiefgeschenken.40 Hetzelfde geldt voor de sector feestcultuur, die benaderd wordt als een gestructureerd geheel, een middel tot communicatie, educatie, macht en identiteitsbevordering.41
Vanaf de jaren ‘70 zijn heel wat themanummers gepubliceerd. Die hebben het voordeel dat diverse auteurs zich buigen over een bepaald onderwerp, zodat een interessante diversiteit ontstaat inzake benaderingswijze, methode, interpretatie, enz. Het lijstje oogt als volgt: Bokrijk 20 jaar 74 (1973), nr. 4; lied/ muziek(instrumenten) (Paul Collaer) 77 (1976), nr. 3-4; carnaval 79 (1978), nr. 1 en 90 (1989), nr. 4; Bokrijk 25 jaar - openluchtmusea 79 (1978), nr. 2-3; heksen 82 (1981), nr. 1-2; Vlaamse volkskundemusea 83 (1982), nr. 2-3; huisdieren 85 (1984), nr. 2; doedelzak 86 (1985), nr. 1; Millen 87 (1986), nr. 4; dood 91 (1990), nr. 3; kindercultuur 96 (1995), nr. 3; eigentijdse binnen- en buitenlandse top | ruim een eeuw volkskunde huwelijksgebruiken 97 (1996), nr. 2,42 vrijmetselarij in volksgeloof en volksverhaal 99 (1998), nr. 3-4; het concept toe-eigening 104 (2003), nr. 1; K.C. Peeters 104 (2003), nr. 4; eigentijds kinderspel 107 (2006), nr. 3; Frans Olbrechts 109 (2008), nr. 2; culturele diversiteit 109 (2008), nr. 3-4; tradities 110 (2009), nr. 3-4; duivel 111 (2010), nr. 1;43 beeldcultuur 111 (2010), nr. 3; leger 111 (2010), nr. 4; lied en muziek 112 (2011), nr. 4 met CD.
30 Idem, 70 (1969), p. 123-165.
31 Idem, 80 (1979), p. 99-128.
32 Idem, 100 (1999) (T. Meder - E. Venbrux en M. Van den Berg) en idem, 108 (2007) (K. Van Effelterre). Zie ook nog S. Top, ‘The Journal Volkskunde (1888- ) and Folknarrative Research in Flanders’, in: F. Grieshofer en M. Schindler (Hg.), Netzwerk Volkskunde. Ideen und Wege. Festgabe für Klaus Beitl zum siebzigsten Geburtstag. Wenen, 1999, p. 251-260.
33 Zie een bundel begijnenliederen in Volkskunde, 73 (1972).
34 Wim Bosmans heeft daarover gewerkt in Brussel: Volkskunde, 76 (1975).
35 Artikels over specifieke marktzangers zijn talrijk: Volkskunde, 80 (1979) - 82 (1981), 85 (1984) en 94 (1993).
36 Volkskunde, 62 (1961).
37 Idem, 88 (1987), 95 (1994) en 105 (2004).
38 Idem, 90 (1989) en 92 (1991).
39 Idem, 96 (1995).
40 Idem, 97 (1996), 102 (2001), 103 (2002), 104 (2003), 105 (2004), 107 (2006) en 108 (2007).
41 Idem, 94 (1993), 99 (1998), 101 (2000) en 104 (2003).
Was het evenwicht tussen geestelijke en materiële volkscultuur vroeger onbestaande, vanaf de jaren ‘50 komt daarin verandering en reiken diverse auteurs zoals Cl. Trefois, J. Theuwissen, J.M.G. van der Poel, M. Laenen, P. Lindemans, H. Boone, G. Huybens, W. Driessen, C. Leonard, D. Callewaert en H. Piena gevarieerde leesstof aan over landelijke architectuur, gereedschap, ploegen, landbouwvoertuigen, huizen, volksmuziekinstrumenten, pannenbakkerijen, koekplanken, was en spanen dozen. Tot dit domein behoort natuurlijk ook de prentkunst, die reeds aan bod is gekomen. In deze context wil ik er volledigheidshalve nog op wijzen dat de belangrijke relatie volkskunde - beeldmateriaal meermaals onderwerp van reflectie is geweest.44
Wie Volkskunde in de laatste jaren op de voet gevolgd heeft, weet dat het tijdschrift qua inhoud / behandelde thema’s en benaderingswijzen veranderd is. Interdisciplinair onderzoek is de maatstaf geworden, wat tot gevolg heeft dat volkskunde / etnologie willens nillens de confrontatie moet aangaan met andere disciplines zoals culturele studies,45 communicatie-46 en filmwetenschap,47 geschiedenis,48 kunstwetenschap, enz. Nieuwe onderwerpen zijn dan ook schering en inslag zoals het mobieltje,49 levend en publiek erfgoed,50 dieren in de religieuze volkscultuur,51 moderne heksen,52 moderne sagen in kranten,53 chatbox,54 mailbox,55 biertoerisme,56 humor,57 dovencultuur,58 etnowiskunde,59
42 Idem, 76 (1975), nr. 1.
43 Idem, 74 (1973), p. 303-340; 75 (1974), p. 312-328; 110 (2009), p. 167-187.
44 Zie Volkskunde, 72 (1971) (L.D. Couprie en Jan Theuwissen); 74 (1973) (A.-J. Bernet-Kempers); 76 (1975) (J. David); 77 (1976) (Jan Theuwissen); 83 (1982) (H. Stalpaert).
45 Idem, 106 (2005).
46 Idem, 103 (2002).
47 Idem, 106 (2005) - 109 (2008).
48 Idem, 104 (2003) - 106 (2005).
49 Idem, 104 (2003).
50 Idem, 105 (2004) en 107 (2006).
51 Idem, 104 (2003) en 110 (2009).
52 Idem, 105 (2004) en 106 (2005).
53 Idem, 106 (2005) en 108 (2007).
54 Ibidem
55 Idem, 108 (2007).
56 Ibidem
57 Idem, 111 (2010).
58 Idem, 110 (2009).
59 Idem, 112 (2011).
Tot dit overzicht behoren ook de feestelijke momenten waarop het tijdschrift zelf onderwerp was van een of andere viering. Zo werd 100 jaar Volkskunde op zaterdag 15 oktober 1988 in Bokrijk gevierd.62 En op 28 april 2001 werd in het Antwerps Provinciehuis de Visser-Neerlandiaprijs Cultuur 2000 van het Algemeen Nederlands Verbond plechtig uitgereikt aan ons tijdschrift,63 dat ondertussen een heel lange, niet steeds gemakkelijke weg heeft afgelegd64 en vandaag meer dan ooit de ambitie heeft om met verjongde krachten Volkskunde een stevige plaats te laten verwerven in het erfgoedveld en de academische wereld van de Lage Landen en de internationale scène.65 stefaan top | ruim een eeuw volkskunde strips.60 Het discussiedossier omtrent het MAS behoort eveneens tot de nieuwe politiek van Volkskunde. 61
60 Idem, 106 (2005) en 111 (2010).
61 Idem, 112 (2011).
62 Idem, 89 (1988), p. 258-284.
63 Idem, 102 (2001), p. 169-174.
64 We verwijzen o.m. naar het feit dat de Nederlandse redactieleden in 1975 hun ontslag hebben aangeboden.
65 Wie in detail wil weten wat Volkskunde vanaf 1888 tot 1990 heeft gepubliceerd, verwijzen we naar de Nederlandse Volkskundige Bibliografie: I. Peeters-Verbruggen. Volkskunde 1888-1938. Antwerpen, 1964 [Nederlandse Volkskundige Bibliografie, deel 1]; idem, Volkskunde 1939-1960. Antwerpen, 1965 [NVB, deel 2]; P. Peeters, Volkskunde 1961-1990. Antwerpen, 1993 [NVB, deel 35].