Pelckmans trakteert verhalenbundel
voorleesvragen
• Hoe probeert mam Joop te ontmaskeren?
• Waar valt Joop pardoes in?
voorleesvragen
• Hoe probeert mam Joop te ontmaskeren?
• Waar valt Joop pardoes in?
Ach ja, gedane zaken nemen geen keer, ik kan dus het zeuren best staken! Maar vanaf nu ga ik beslist nooit meer van een mug een olifant maken!’
In de tweede Hoe ging dat ook alweer? gaan Heidi Jaspers en Henk van der Gugten op zoek naar de oorsprong van 10 spreekwoorden, telkens net dat beetje anders. Vol humor, verrassende twists en vlotte rijmpjes is dit vertelboek goed voor uren (voor-) leesplezier!
6
Wanneer iemand ontdekt dat je iets gedaan hebt wat je eigenlijk liever geheim had gehouden.
Dit moet stoppen, dacht mam, want zij wist heus wel dat Joop iedere nacht weer zijn bed uit kwam en stiekem naar de keuken sloop.
Hij deed het snel, gewoon op de tast, en graaide uit de bovenste lade van de grote, hoge, lichtblauwe kast een grote plak melkchocolade.
Hij nam drie blokjes, bibberend en vlug, ze mochten hem echt niet betrappen! Vloog als de wind naar zijn kamer terug en slokte alles op in haastige happen.
Bij het ontbijt, de volgende morgen, zei mam: ‘Verhip, dit is pure magie! Ik had de chocolade zo goed verborgen en nu mis ik toch weer een stukje of drie!’
Ze keek naar Joop die braaf zat te eten, met een prachtige snor van restjes chocola. ‘Nou nee,’ bloosde hij, ‘ik zou het niet weten… Ik lust dat zelfs niet, dat zei ik toch, ma!’
Lieverd, dacht mam, ik weet het wel hoor: dat leuke snorretje heeft je verraden. En ook die kleine vlekjes daar bij je oor, JIJ ging aan de haal met mijn chocolade!
Dat vond ze niet erg, maar ze hield er niet van dat hij daarnet zomaar zat te jokken. Ze dacht even na en bedacht toen een plan om hem alsnog uit zijn tent te lokken.
Ik zet gewoon wat rommel voor de kast, Joop doet het licht toch nooit aan. Hij pakt de chocolade gewoon op de tast en… loopt er dan pardoes tegenaan!
Die avond sloop Joop opnieuw naar beneden, het water liep hem alweer in de mond! Hij telde behoedzaam iedere trede tot hij wist dat hij voor de keukendeur stond.
Joop duwde de deur heel zachtjes open… maar struikelde en strompelde recht vooruit! Hij is toen pal tegen de lamp aangelopen en schoof dan gewoon pardoes onderuit!
Hij belandde daarbij in een grote pot vla, de rozijntjes plakten overal op zijn billen! Tussen zijn tenen staken stukjes chocola en zijn pyjama rook heerlijk naar vanille!
‘
Maar Joop,’ zei mam, ‘wat is dit allemaal?! Waarom zit je hier nu op de grond? Ik schrok me een hoedje van zoveel kabaal.’ Ze gniffelde wat met haar hand voor haar mond. ‘Kwam je iets zoeken hier in de kast? Misschien wel een stukje chocolade?’ Ze lachte: ‘Lieverd, ik zeg je alvast: je snorretje ’s morgens heeft je verraden!’
Joop keek wat beschaamd naar de grond. Ontkennen had nu echt geen zin! Hij zei zacht met een bevende mond en nog een spettertje vla op zijn kin:
‘Sorry mam, ik had zo’n zin in wat snoep en net toen ik binnen kwam geslopen, ben ik gestruikeld over die troep en gewoon tegen de lamp aangelopen!’
Wat hebben een boze mier, smalle teckel, kale struisvogel, moedig visje, kleurige kip, vuile wasbeer, bange kangoeroe, kleine specht, ordelijke vos en vergeetachtige olifant gemeen? Ze zeggen allemaal het allerliefst NEE. Nee op wassen, nee op werken, nee op naar school gaan, nee op doen wat er verwacht wordt, nee op eten wat de pot schaft – gewoon: NEE.
NEE! is een bundel met 10 humoristische, verrassende en ontroerende dierenverhalen over het lievelingswoord van veel jonge lezers. 6 - 9 jaar ISBN 978 94 6401 901 8
Neeeee!
De vuile wasbeer wilde heel hard gillen, maar er kwam geen geluid uit zijn mond. Hij zag zijn broertjes en zusjes vrolijk spelen in de beek en elkaar nat spetteren. Het leek wel alsof hij vandaag minder zin had dan ooit om zijn pootjes in het koude water te stoppen. Hij haatte het om zich elke dag twee keer te moeten wassen.
Oei, oei, oei! Dat begint hier al meteen helemaal fout! Een wasbeer wast zich helemaal niet meer dan andere dieren, misschien zelfs wel minder, want er zitten vaak kleine beestjes en ziektes in zijn pels. Hoe de wasbeer aan zijn naam komt? Wel, mijn collegawetenschappers uit Wassalonia weten het nog niet helemaal zeker, maar waarschijnlijk ziet de wasbeer helemaal niet goed. Hij onderzoekt dus alles met zijn gevoelige pootjes. En dat lukt beter als die pootjes nat zijn. Daarom stopt een wasbeer vaak dingen onder water en lijkt het alsof hij zijn eten eerst wast. Wasbeer is dus eigenlijk een stomme naam, maar ja, zo zijn er wel meer dieren hé die een onnozele naam hebben gekregen. Zoals een luipaard, het snelste dier ter wereld!
Snel stak hij zijn snuit onder zijn oksel en hij snoof diep. ‘Dat valt nog wel mee,’ fluisterde hij bij zichzelf, ‘zo hard stink ik niet.’ Hij keek om zich heen. Niemand lette op hem. Heel de familie was druk bezig om zichzelf en elkaar te wassen. Hij nam aarzelend een besluit, trok zijn zwembandjes uit, gooide ze op de grond en liep weg in de richting van het struikgewas. Hij struikelde daarbij over de allereerste boomwortel die hij tegenkwam en kwam met zijn gezicht midden in de doornstruiken terecht. Het deed pijn. Hij beet heel hard op zijn lip om het niet uit te gillen. Hij kroop kreunend verder en keek om de tien seconden ongerust over zijn schouder, maar nee hoor, niemand leek hem te missen. Hij stond weer op en begon te lopen. Omdat hij de hele tijd ongerust achterom bleef kijken, ging het al snel weer mis. De vuile wasbeer viel over een boomstronk en als een balletje in een flipperkast rolde hij van een berg terwijl hij aan alle kanten bomen, takken en rotsen raakte. Hij eindigde met een plons in een grote plas modder. Onhandig wreef hij de modder uit zijn ogen en bleef beteuterd zitten.
‘Ik ben wel ver genoeg, ik denk niet dat ze me komen zoeken’, zei hij luidop tegen zichzelf. Hij trok een blaadje van een tak om het parelende zweet en de modder van zijn voorhoofd te vegen. Daarna plukte hij een framboos uit de struik en at die met een gelukzalige glimlach op. De vuile wasbeer was al maanden aan het dromen van deze dag: gewoon weglopen van huis zodat hij zich nooit meer
zou moeten wassen. Het was niet helemaal gegaan zoals hij wilde, maar hij had het eindelijk gedurfd.
Hij ging overeind zitten en snuffelde in de lucht... in welke richting zou hij nu gaan? Hij begon in de richting van de zon te wandelen, want dan droogde de modder op zijn buik iets sneller. Hij kwam al snel bij een open plek.
‘Het is wel weer tijd voor een korte pauze’, zei hij tegen zichzelf toen hij een zalig zonnig plekje zag. Nog voor hij kon gaan zitten, gingen de blaadjes van de struiken aan de rand van de open plek uit elkaar. De vuile wasbeer schrok en deed een paar passen achteruit. Hij botste meteen weer tegen een boom en verloor zijn evenwicht. Hij bibberde een beetje en vroeg met trillende stem: ‘Wie... wie is daar?’
‘Ik. Ik ben hier.’ Een grote kat kwam statig vanachter de struiken tevoorschijn en ze keek de wasbeer aan. ‘Mag dat niet misschien?’, vroeg ze uit de hoogte terwijl ze haar neus een beetje optrok, want wat stonk hier zo?
‘Jawel, natuurlijk mag jij hier ook zijn’, stamelde de vuile wasbeer. ‘Ik vroeg me gewoon af of je mij kon helpen?’
‘Waarmee zou een kat een wasbeer kunnen helpen?’ De grote ogen van de kat staarden hem aan.
De vuile wasbeer kromp een beetje in elkaar, maar hij besloot het toch te vragen: ‘Hoe komt het dat jij zo proper bent? Wat is jouw geheim?’
‘Hoe het komt dat ik zo proper ben?’, vroeg de kat
stomverbaasd. ‘Ik geloof mijn oren niet! Jij bent het dier met wassen in je naam, niet ik.’ Hoofdschuddend draaide de kat zich om en ging languit in het gras liggen. Ze begon haar voorpootje te likken en negeerde de vuile wasbeer.
Die bleef stilletjes naar de kat kijken en raapte toen al zijn moed bij elkaar.
‘Ik wil het graag weten’, fluisterde hij. ‘Ik wil graag weten hoe het kan dat jij zo netjes bent.’
De kat keek verstrooid op. ‘Ik toon het je toch?’
De vuile wasbeer keek nog eens goed naar de kat en zag dat ze haar pootje telkens opnieuw likte en daarna over haar hele lijf ging.
‘Ik was me met m’n pootjes. Eerst aan likken en dan wrijf ik al het vuil weg. Zo heb ik het van mijn mama geleerd. Werkt prima.’ Nadat ze dat gezegd had stond ze op, rekte zich uit en verdween sierlijk en zonder nog één keer om te kijken weer tussen de struiken.
Alle katten, klein en groot, dus ook leeuwen bijvoorbeeld, wassen zichzelf met hun tong. Daar zijn ze ongeveer twee uur per dag mee bezig. Welke domme mens de uitdrukking ‘een kattenwasje doen’ heeft verzonnen, om te zeggen dat iemand zich maar heel snel en niet zo goed wast, weet ik niet. Maar die kende er duidelijk niets van!
De vuile wasbeer bleef alleen achter op de open plek en keek aarzelend naar zijn voorpoot. Hij bracht die langzaam naar zijn mond en likte eraan. ‘Bah!’
De vuile wasbeer spuugde opgedroogde modder, haartjes en blaadjes walgend voor zich uit. ‘Mijn pootjes zijn super vies. Hoe kun je jezelf proper maken met vuile poten? Die kat is gek!’
‘Let een beetje op je woorden, wil je? Ik probeerde je alleen te helpen, stomme wasbeer!’, klonk het nog in de verte.
De vuile wasbeer verdween snel tussen de struiken aan de andere kant van de open plek, want die kat wilde hij niet meer ontmoeten. Hij rende zo hard dat hij natuurlijk alweer struikelde en tegen de grond knalde.
‘Oei, wat een klap! Gaat het wel met je?’ Een bezorgde eekhoorn kwam aangerend uit de top van een hoge boom. De vuile wasbeer wreef over de pijnlijke plek op zijn voorhoofd en keek de eekhoorn verdrietig aan. ‘Wat een rotdag’, zuchtte hij. ‘Kom, kom, het valt allemaal wel mee. Zal ik een nootje voor je halen? Of lusten wasberen dat niet graag?’ De eekhoorn ging naast de wasbeer zitten en keek hem vragend aan.
De wasbeer haalde zijn schouders op en fluisterde: ‘Ik denk dat ik geen wasbeer ben. Toch geen echte wasbeer. Want ik ben het liefst lekker smerig en ik was me totaal niet graag. Echt niet. Mijn hele familie wast zich elke dag twee keer.
Ik haat dat. Ik ben het liefst ontzettend vuil. En dan nog wil ik niet in bad. Daarom ben ik weggelopen. Maar nu ben ik alleen én vandaag zeker al twintig keer gevallen.’ Bij die laatste zin snikte de vuile wasbeer; het leek alsof hij in tranen zou uitbarsten.
De eekhoorn dacht na en floot toen heel luid op zijn pootjes. Van overal in het bos kwamen eekhoorns aangelopen. Ze luisterden, gingen allemaal op een rijtje staan en begonnen heel zorgvuldig elkaars pluimstaart te borstelen. Ze zongen er zelfs een liedje bij. De eekhoorn die al zijn vriendjes had geroepen, ging vlak voor de wasbeer staan.
‘Ik weet niet of het je helpt, ik wilde je laten zien hoe wij eekhoorns netjes blijven. Wij focussen op onze pluimstaarten en doen dat één keer per week allemaal samen. Door een liedje te zingen, is dat bij ons best een leuk moment.’
De wasbeer keek naar de vrolijke stoet eekhoorns en schudde zijn hoofd.
‘Ik vind het heel mooi om naar te kijken, zo’n kapsalon voor eekhoorns, maar ik denk niet dat het bij een wasbeer past. Zingen doen mijn broers en zussen trouwens al de hele tijd als ze in bad zitten, ik vind dat net niet leuk, want zo duurt het alleen nog langer.’
Plotseling klonk er een heel luide prot. De eekhoorn helemaal vooraan in de rij stamelde: ‘Pardon!’ Achter hem vielen de eekhoorns een voor een om en begonnen ze door elkaar te roepen en te gillen.
‘Bah, viezerik!’
‘Wat een geur, eikes, wat heb jij gegeten?’
‘Jij bent helemaal geen eekhoorn, jij bent een stinkdier!’
‘Dat is het!’, riep de eerste eekhoorn die nog steeds vlak bij de wasbeer stond. ‘Jij moet gewoon het stinkdier om raad vragen, wacht even!’ Voordat de wasbeer iets kon antwoorden, was de eekhoorn helemaal boven naar zijn nest geklommen en stond hij alweer beneden met een landkaart in zijn pootjes.
Hij plooide de grote kaart open en legde ze voor de wasbeer op de grond. ‘Ziezo,’ hijgde de eekhoorn, ‘hier zijn we nu en daar woont het stinkdier.’
De vuile wasbeer probeerde de weg heel goed in zijn hoofd te prenten, want daar was hij eigenlijk niet zo goed in. Hij bedankte de eekhoorns voor al hun hulp. Toen ging hij op weg naar het stinkdier en hij keek heel goed uit om niet nog eens te struikelen over takken en stenen. De eekhoorns zwaaiden hem vrolijk en zingend uit.
Waarschijnlijk waren de aanwijzingen van de eekhoorns wel juist, maar toch verdwaalde de vuile wasbeer hopeloos. Hij wilde net als een triest hoopje ellende tegen een boom gaan zitten toen hij een groot bord zag staan. In rommelige letters stond er geschreven:
Niet welkom!
Laat me met rust!
Ik weet dat ik stink, je hoeft niet langs te komen om dat te vertellen!
De wasbeer keek verbaasd naar de borden en was heel diep aan het nadenken wie die daar zou hebben gezet, toen hij plots iets vreemds rook.
Hij stak zijn neus in de lucht en snoof diep. ‘Oké,’ zei hij zachtjes bij zichzelf, ‘ik denk dat ik wel in de juiste richting ben gewandeld. Ik ben op de goede weg!’
Hij stond op, krabde nog wat opgedroogde modder uit zijn oren en stak zijn neus diep in de bloemen die naast hem stonden. Toen rechtte hij zijn rug, sprak zichzelf moed in en liep verder in de richting van de stank. Niet veel later stond hij naast een snurkend stinkdier. Rondom hem stonden bordjes met doorstreepte fototoestellen en op een groot bord stond er:
Geen handtekeningen!
Geen foto’s!
En nee, je mag niet onder mijn armen ruiken!
‘Excuseer, mag ik u misschien iets vragen?’, vroeg de vuile wasbeer beleefd. Het stinkdier deed een oog half open en krabde op zijn buik. ‘Ja’, gromde het stinkdier onvriendelijk. De wasbeer werd er een beetje bang van en hij was zo zenuwachtig dat hij zelfs een beetje stotterde toen hij stilletjes vroeg: ‘Ga jij ooit in bad?’
Het stinkdier ging met een zwaai overeind zitten. Door die plotse beweging vloog er een wolk van stank door de lucht waarvan zelfs een dikke strontvlieg flauwviel, maar de vuile wasbeer bleef gewoon zitten en leek zich er niet aan te storen.
‘Of ik in bad ga?’, bulderde het stinkdier. ‘Er komt een wasbeer aan mij vragen of ik ooit in bad ga?’ Hij was stil en keek aandachtig rond.
‘Wat zoekt u?’, vroeg de wasbeer beleefd en hij keek ook al over zijn schouder. ‘Het is geen grap, hé? Er staat hier niet ergens iemand met een camera om mijn reactie te filmen en dat dan op internet te zetten zodat er nog meer onnozelaars mijn rust zullen komen verstoren?’ Het stinkdier keek boos naar de wasbeer.
Die haalde zijn schouders op, ‘Nee, natuurlijk niet.’ ‘Je meent het hé, kleintje? Je wilt echt graag weten of ik in bad ga?’, vroeg het stinkdier.
‘Ja. Heel graag. De eekhoorns dachten dat jij me misschien kon helpen.’ Snel vertelde de wasbeer over zijn familie en alles wat hem was overkomen sinds hij van huis was weggelopen.
‘Ik ga niet in bad. Nooit’, zei het stinkdier schouderophalend en vervolgde: ‘Al moet ik wel toegeven dat de stank zelfs mij soms te sterk wordt. Dan ga ik de hele dag slapen in een wei vol bloemen. Dan ruik ik tegen ’s avonds een beetje frisser. Meer mogen ze van mij niet verwachten. Ik ben en blijf tenslotte een stinkdier.’
Het is niet waar hé! Een stinkdier heet niet zo omdat het zich nooit wast, dat heeft er helemaal niets mee te maken. Een stinkdier spuit wel een ongelofelijk stinkend goedje over zijn vijanden als hij bang is. Ik heb dat ooit eens meegemaakt toen ik op onderzoek was in Stankopia en ik kan je echt wel vertellen dat dit niet gelogen is.
De vuile wasbeer moest daar even over nadenken. Hij was altijd op zoek geweest naar andere manieren om proper te blijven, hij had nooit durven te dromen dat er ook gewoon dieren bestonden die zich daar niets van aantrokken en gewoon vuil bleven.
Toen nam de vuile wasbeer een moedig besluit, hij schraapte zijn keel.
‘Mag ik dan misschien bij jou komen wonen?’, vroeg hij aarzelend.
Hij zag dat het stinkdier twijfelde, dus peuterde hij nog snel in zijn neus en daarna in zijn oren en ging hij zitten zodat het stinkdier zijn modderige, vuile buik goed kon zien. Hij wilde tonen dat hij echt geen propere wasbeer was! ‘Ja, dat kan eigenlijk wel. Op voorwaarde dat je je niet te vaak wast’, antwoordde het stinkdier. Hij bromde nog steeds een beetje, maar al iets minder erg.
De wasbeer was snel gewend aan het stinkende leventje en hij was dolgelukkig dat niemand meer aan zijn kop zeurde dat hij in bad moest. Alleen... na een maand begon de wasbeer zijn familie wel heel erg te missen en hij wilde ook het verjaardagsfeestje van zijn mama meevieren. Dus ging de wasbeer die dag in bad. Helemaal zelf. Zonder dat iemand het hem vroeg, en hij vond het zelfs niet erg. Helemaal proper ging hij toen met een boeketje bloemen op bezoek bij zijn familie om een dikke knuffel te geven aan zijn jarige mama.
Daarna liep hij wel heel snel weer naar zijn nieuwe thuis en rolde onderweg expres door de modder zodat hij lekker vuil weer bij het stinkdier aankwam. Die gromde tevreden en maakte een plekje naast zich vrij zodat de twee stinkende vrienden een zalig dutje konden doen in de zon.
voorleesvragen
• Wat ziet Monica allemaal dobberen in de zee?
• Waarom hoeft ze op het einde niet meer te betalen?
• Monica de mossel is een voorbeeld van een alliteratie. Haar voornaam en naam beginnen met dezelfde letter. Kun je zelf nog leuke, allitererende dierennamen verzinnen?
Gustaaf de raaf is de plechtige spreker in deze bundel met nieuwe, geïllustreerde fabels. Vol humor en gevatheid worden de levensverhalen van tien dieren voorgesteld. Zo heb je Marcel het schaap die de loterij wint, maar een miljoen citroensnoepjes krijgt, of Monica de mossel die perfect haar naam zou kunnen schrijven als ze gewoon maar een potlood zou kunnen vasthouden. Op het einde van de fabel geen voor de hand liggende levensles, maar een logische en toch ook absurde conclusie. Dat maakt De wonderlijke fabels van Gustaaf de raaf net zo’n plezier om (voor) te lezen. Deze editie verschijnt in een tekst van Lies Lavrijssen, gerenommeerd vertaalster en taalkundige duizendpoot. 6 - 9 jaar ISBN 978 94 6401 901 8
Monica de mossel is de slimste van alle mosselen op de rots.
Ze kent zes letters van het alfabet: de ‘m’, de ‘o’, de ‘n’, de ‘i’, de ‘c’ en de ‘a’.
Als ze een potlood had, zou ze haar naam kunnen schrijven.
Maar jammer genoeg heeft ze geen potlood.
Ze wil er best eentje gaan kopen in de winkel, maar voor een mossel is ergens heen gaan nogal ingewikkeld.
De andere mosselen liggen de hele dag voor zich uit te staren en zo nu en dan te gapen. Maar Monica heeft meer ambitie.
De oceaan is een soort van rondtrekkende verkoper. Hij brengt van alles mee: planken, oude sokken, flessen, stenen… Een paar dagen geleden zag Monica zelfs een ijskast in de golven dobberen.
Vroeg of laat, denkt Monica, brengt de zee me wel een potlood.
Ze krijgt gelijk. Op een dag dobbert er een klein potloodje voorbij dat er prima uitziet.
‘Stop!’ schreeuwt Monica. Maar het potlood vertrouwt het niet. ‘Wat wilt u van me?’ vraagt het.
‘Ik wil graag een keer mijn naam schrijven, alstublieft,’ antwoordt Monica heel beleefd.
‘Dat kost vijf euro per letter,’ zegt het potlood op besliste toon.
Nog een geluk dat ik niet JosephinaAlexandra heet, denkt Monica bij zichzelf, want zoveel spaargeld heeft ze niet.
Heel zorgvuldig schrijft Monica de zes letters van haar naam op de rots.
‘Dat is dan dertig euro!’ roept het potlood zodra ze klaar is.
‘Straks,’ antwoordt de mossel.
Monica weet van geen ophouden.
Ze schrijft haar naam: één keer, twee keer… wel honderd keer.
Tot ze uiteindelijk geen potlood meer in haar handen heeft, maar alleen nog een versleten gommetje. Het potlood is weg! In rook opgegaan!
Het gommetje, dat er schoon genoeg van had altijd op de tweede plaats te komen, is blij dat het zijn vrijheid terug heeft. Het was sowieso niet erg gesteld op dat gierige potlood, o nee.
‘Vijf euro per letter,’ had het potlood gezegd… Maar dat is een veel te ingewikkelde berekening voor een gommetje dat niet kan tellen. Dus wordt Monica’s schuld… uitgewist.
De moraal van dit verhaal: Een slimme mossel met weinig poen kan met een piepklein potlood een goede zaak doen.
Bekijk hier de voor leesvideo met enkele dappere meisjes.
De meesten onder ons werden groot met verhalen vol vrouwelijke sprookjesfiguren – van verliefde zeemeerminnen, over dappere zeepiraten tot inventieve verhalenvertelsters. Maar na duizenden-een-nachten vol verzonnen vrouwen is het hoog tijd om de echte heldinnen van vandaag te leren kennen. Vijftig verhalen voor het slapengaan, die je klaarstomen voor morgen. Want wie jij morgen wordt, daar ben je vandaag al aan begonnen.
Een sprookjesachtige inkijk in de jeugd van onder anderen nieuwsanker Fatma Taspinar, bierbrouwer Rosa Merckx, sprinter Kim Gevaert, sopraan Astrid Stockman, fotograaf Lieve Blancquaert, rector Caroline Pauwels en F-16-piloot Anne-Marie Jansen. 6 - 9 jaar ISBN 978 94 6401
Er was eens… een meisje uit Neerpelt. Toen Romy acht jaar was, besefte ze voor het eerst dat ze wat dikker was. Als ze een koekje at, was er altijd wel iemand in de buurt die vroeg of ze niet beter een appel zou nemen. En bij de les turnen werd ze steevast als laatste gekozen. Wanneer ze als tiener met haar vriendinnen ging winkelen, paste niets. Die bloes en broek bleven gewoon openstaan. Romy werd verdrietig van wat ze in de spiegel zag en dacht dat ze moest vermageren om mooi en gelukkig te zijn.
Op een dag gebeurde er iets verschrikkelijks. Op weg naar school kwam Romy met haar fiets in een ernstig verkeersongeluk terecht. Haar ouders, familie en vrienden vreesden een tijdlang voor haar leven. Toen Romy uit de coma ontwaakte, keek ze wel helemaal anders naar het leven. ‘Ik heb alles om gelukkig te zijn!’
Vanaf dat moment nam ze zich voor om zich geen zorgen meer te maken over haar gewicht en haar rondingen te omarmen. Als ze nu voor de spiegel stond, complimenteerde ze zichzelf met dingen zoals ‘Romy, wat straal je weer vandaag!’ Niet veel later werd ze ontdekt door een modellenbureau.
Romy stond intussen al in verschillende bladen in modereportages en op de cover. Ze vertegenwoordigde België op de internationale verkiezing van Miss Top of the World Plus Size en werd derde. Ze is ook een beroemde influencer die iedereen ervan overtuigt dat je mooi bent hoe je bent, in welke maat of kleur ook.
Er was eens… een meisje uit Ronse. Astrid ging elke dag na school naar haar oma. Die had een cafeetje midden in het dorp, net naast de wijkschool. In dat volkscafé maakte Astrid haar huiswerk. Meer dan in aardrijkskunde of wiskunde, was ze g eïnteresseerd in de g rote jukebox die daar stond. Er kwamen lichtjes en muziek uit, zulke prachtige melodieën. Dat gaf Astrid een warm gevoel vanbinnen.
Op een dag nam oma haar mee naar de zondagsmis. In de kerk hoorde Astrid de mooiste g ezangen uit de nok naar beneden dwarrelen. De noten leken wel uit de lucht te komen zweven. ‘Oma, staat daarboven ook een jukebox?’, vroeg ze. ‘Nee hoor,’ reageerde oma, ‘dat is het koor.’ Astrid kon bijna niet geloven dat het echte mensen waren die ze hoorde zingen. Die muziek kwam dus niet uit een luidspreker? Vanaf dat moment wist Astrid zeker dat ze net zo wilde zingen als dat koor. Het leek wel magie.
Ze schreef zich in in de muziekschool. Daar zat ze tot wel 30 uur per week. Om elk instrument te kunnen spelen, elke noot te kunnen zingen. En wanneer ze weer naar huis ging en een tram piepend hoorde remmen, dacht ze na over welke noot dat piepgeluid was. Alles in haar leven was muziek. Ze vervolmaakte zich als zangeres aan het conservatorium en groeide uit tot een fantastische sopraan.
Vandaag zingt Astrid in de mooiste concertzalen van ons land, van de Muntschouwburg in Brussel tot de Koningin Elisabethzaal in Antwerpen. Iedere avond klinkt het: ‘Lichten uit, spots aan!’ en zitten er mensen in de zaal die een kaartje kochten speciaal om haar te horen zingen.
Er was eens... een meisje uit Kortrijk. Zowat heel Hildes familie werkte in de zorg. Ze was in het bijzonder fier op haar papa: die was dokter, net zoals haar opa. Het was toch wonderbaarlijk hoe zij zieke mensen konden genezen? Ze droomde ervan om later zelf ook mensen beter te maken.
Op een dag las Hilde een boek met de titel Het manke zusje. Het boek maakte haar heel erg boos. Het verhaal ging over een meisje met een voet die scheef stond en daardoor zwaar gepest werd. Dat voelde zo verkeerd. Hoe is het mogelijk dat kinderen zo hard kunnen zijn voor elkaar? Hilde voelde zich machteloos omdat ze niets voor het meisje kon doen.
Later hoorde Hilde over kinderen op andere continenten die geen dokter hadden zoals haar vader. Ze kreeg opnieuw dat buikgevoel dat er iets niet klopte. ‘Papa, hoe kunnen
ze dan genezen?’, vroeg ze. Hilde vond het vreselijk dat sommige kinderen niet dezelfde hulp kregen als zij in België. En dat alleen maar omdat ze ergens anders waren geboren. Toen ze na haar studies met een hulpverleningsteam mee kon op missie naar Congo, moest ze geen twee keer nadenken. Hilde raakte begeesterd door Afrika en maakte er haar missie van om daar te helpen.
Ze stichtte, samen met enkele vrienden, Artsen zonder Vakantie en zorgde ervoor dat meer dan 250 artsen uitgezonden werden naar Afrika om daar, tijdens hun vakantie, mensen beter te maken. Ze startte ook de organisatie Mamas for Africa die vrouwen en meisjes opvangt en helpt. Hilde werd uitgeroepen tot vredesvrouw voor alle goede werken die ze al deed.
voorleesvragen
• Wie is de mysterieuze vrouw?
• Wat denk jij dat Geronimo moet doen?
Bekijk hier de voorleesvideo met Geronimo Stilton.
Geronimo wordt in zijn dromen bezocht door een slim wezen met een mysterieuze blik. Het is Imaginaria, de Koningin van de Verbeelding. De boosaardige tovenaar Regulus heeft haar verwond in een duel en nu is niet alleen de verbeelding in gevaar, maar ook heel Fantasia! Alleen een fantasierijk verhaal kan haar nog redden en dus wordt Geronimo ingeschakeld om dat te schrijven. Maar onder druk een mooi verhaal schrijven is zo makkelijk nog niet en Geronimo heeft geen idee waar hij moet beginnen. Tot hij op een avond door de straten van Rokford dwaalt en er ineens elfen, reuzen, heksen, ridders en draken tot leven komen. Zo begint een ongelooflijke dag vol fantasie en verbeeldingskracht. Het fantasiastische is overal … Je moet alleen goed kijken om het te zien en de woorden vinden om het verhaal te vertellen! Zou het Geronimo lukken?
Het was avond en ik liep verdwaasd door de straten van Rokford, de muizenstad waar ik woon. Alles was gehuld in een vreemde INKTZWARTE duisternis, magisch bijna. Ik dwaalde meer dan dat ik wist waar ik heenging. Sterker nog, het leek wel alsof ik was verdwaald. Vreemd! Hoe kon ik nu verdwalen? Ik ken Rokford als mijn broekzak!
De droom van een held
Droomde ik misschien weer? Ik droomde al de hele week steeds weer dezelfde droom. Ik liep en liep, zonder te weten waar ik naartoe ging, en steeds gebeurde er hetzelfde. In de verte hoorde ik mijn naam roepen, als in een VERRE ECHO: ‘Geronimo … Geronimo … Geronimo …’ Ik spitste mijn oren om het beter te kunnen horen: ‘Stilton … Stilton … Stilton!’ Opeens stond ik op het Duizend Verhalen Plein, voor een oud gebouw. Ik kende het goed,
ik was er zeker honderden keren langsgekomen. Maar ik kende het alleen in een vervallen staat en hier stond een muizenissig mooi gebouw, prachtig afgewerkt en tot in de puntjes verzorgd!
Bij de ingang stond een muziekstandaard en boven de deur hing een vreemde zonnewijzer. Toen pas had ik in de gaten dat de mysterieuze stemmen die mij riepen uit dit gebouw kwamen!
Behoedzaam liep ik naar de deur, die op een kier stond. ‘Piep!’
Mijn gepiep echode door de nacht; ik schrok ervan. Ik duwde de deur verder open en stapte de hal van het gebouw binnen, waar ik verrast bleef staan: een versperde me de weg!
Langzaamaan verdween de wolk en verscheen er een mysterieuze vrouw, gekleed in een ritselende jurk
De droom van een held 10
Wat mooi!
Ze stelde me gerust: ‘Ik zie een moedige muis! Alleen jij kunt me Alsjeblieft, neem het van me aan!’ ‘Eh… aannemen, wat aannemen?’ vroeg ik nog steeds in de war.
Met een snelle beweging van de gouden veer in haar hand bevonden we ons plotseling in een enorme zaal met een hoog plafond versierd met fresco’s.
Ik zag haar, de bijzondere vrouw, erop afgebeeld. Maar ik kreeg geen tijd om de schilderingen te bestuderen, want met een nieuwe zwaai van haar veer vulde ze de muren met planken … honderden planken met duizenden Dikke, dunne, en allemaal heel zorgvuldig op hun plaats gezet. Ik stotterde: ‘M-maar dit is een … b-bibliotheek!’
Kijk maar eens goed om je heen, hier zal je vaker komen’, zei de vrouw.
‘Het is een magische plek.
De droom van een held
Terwijl ik dromerig om me heen keek, antwoordde ik: ‘Zeker! Maar waar zijn we?’ Ze deed net of ze mijn vraag niet hoorde en vertelde: ‘Beste held, ben je klaar voor vertrek? Mijn naam is Imaginaria en ik heb je hulp nodig. Jij bent mijn redder, mijn Fantasiastische Held!’
Ik snapte er steeds minder van. ‘Ik? Misschien heb je de verkeerde knager voor je? Mijn naam is Stilton, en ik ben niet echt een held …’ Imaginaria antwoordde: ‘Ja, je bent wel een held, een Held der Helden, alleen weet je dat zelf nog niet! Mijn woorden klinken nu als raadsels en misschien kun je er even geen touw aan vastknopen, maar zodra je de S EUTEL hebt, kun je in de bibliotheek alle antwoorden vinden.’ Ik stotterde: ‘S-sleutel? Welke S EUTEL?’ ‘De sleutel die je vindt waar je zoekt. Gebruik het magische kaartje dat zal verschijnen, want
De droom van een held
geloof me, dat heb je nodig!’ Mijn verwarring werd alleen maar groter. ‘Een magisch kaartje? Welk magisch kaartje?’ Imaginaria lachte. ‘Om binnen te komen in de heb je een speciale bibliotheekkaart nodig!’ Ze strekte haar armen uit en begon om haar as te draaien, de zaal werd in een vonkenwolk gehuld en Imaginaria was weg. Ik bleef verdwaasd achter, mijn kop tolde en mijn knieën waren week als smeerkaas … Op dat moment hoorde ik een klok slaan.
Fantasiastischeboeken voornieuwsgierige lezers
De droom van een held
Ik opende mijn ogen … Het was klokslag middernacht! En ik was niet in de bibliotheek maar thuis, in mijn bed. Piep! Ik haalde opgelucht adem. Gi-ga-geitenkaas, het was maar een droom! Al een hele week lang dezelfde droom. Vreemd!
Maar toen ik op mijn nachtkastje keek, zag ik een gouden kaartje dat daar lag te schitteren. Ik pakte het op en wist: dit was echt. ‘Dus het was geen droom!’
Op de kaart stond: M A G I S C H E B IBLIO T HEE K .
En toen zag ik dat mijn foto erop prijkte, en mijn naam … en zelfs mijn adres! Piep, wat een nacht. Dit moest het magische kaartje zijn waar Imaginaria het over had gehad! 16
voorleesvragen
• Hoe denk je dat Lowie zich voelt?
• Waar speelt het fragment ‘Bij het einde’ zich af volgens jou?
Bekijk hier de voorleesvideo met Stefan Boonen.
Lowie
Zie je haar al zitten? Tikkend met haar voet, beetje naar voren gebogen. Het hondje dat onder de stoel ligt. Dat ze zou glimlachen, om zich heen kijken. ‘Is er iemand dood soms?’ Dat er wordt geknikt. ‘Ja.’ ‘Wie dan?’ ‘Jij?’ ‘Ik? O ja!’ Ze zou glimlachen en verlegen haar schouders ophalen. De verbaasde blik in haar bruine ogen. Dat al die mensen hier zijn, speciaal voor haar? Ook meneer en mevrouw Simmer? Zelfs iemand die op een koning lijkt. Dat ze haar tong uitsteekt naar de Kommissaar. Pech he. Hoe die daar staat, achteraan, de pet in zijn handen, zijn voeten iets uit elkaar, als een standbeeld in een zwart pak. De kleine Dilha plukt stofjes uit de lucht. Later, als hij groot is, wil hij precies worden zoals Lowie.
Als je niet veel tijd hebt: dit verhaal gaat over een meisje. Lowie. Ze loopt weg. Op het laatst gaat ze (bijna) dood. En meer natuurlijk, véél meer.
9- 12 jaar
Het is een zachte warme dag. Er staat een raam open, de zomer waait binnen. De geur van gras en bloemen voor mannen met gekamde haren en jongens met kleurige stropdassen, voor dames én meisjes met vrolijke zwarte schoenen.
In het zaaltje, met zijn witte muren, zijn meer mensen dan stoelen. Alleen daar, op de tweede rij, is nog een plaats vrij. Het lijkt of die stoel voor haar is.
Zie je haar al zitten? Tikkend met haar voet, beetje naar voor gebogen.
Het hondje dat onder de stoel ligt.
Dat ze zou glimlachen, om zich heen kijken. ‘Is er iemand dood soms?’
Dat er wordt geknikt. ‘Ja.’ ‘Wie dan?’
‘Jij?’
‘Ik? O ja!’ Ze zou verlegen haar schouders ophalen. De verbaasde blik in haar bruine ogen. Dat al die mensen hier zijn, speciaal voor haar? Ook meneer en mevrouw Simmer? Zelfs iemand die op een koning lijkt.
Dat ze haar tong uitsteekt naar de Kommissaar. Pech, hè.
Hoe die daar staat, achteraan, de pet in zijn handen, zijn voeten iets uit elkaar, als een standbeeld in een zwart pak.
De kleine Dilha plukt stofjes uit de lucht. Later, als hij groot is, wil hij precies worden zoals Lowie.
Ja.
Kapper Roedie zit op een hoge stoel bij het raam, met een teken blok op zijn knieën.
Omdat er van het meisje niet één foto is.
‘Beste allemaal’, zegt burgemeester Sofia nu en ze legt haar hand op de houten kist. Ze knikt langzaam, haar blik gaat door de zaal. ‘Waarom zijn we hier?’ vraagt ze.
Ergens snikt iemand, een jongen in een vuile rode jas wrijft over zijn borst. Het is of de wereld kraakt.
Nee, denk maar niet dat het hier te treurig wordt. Ook al zijn we diep in het Binnenland.
Dit is het verhaal van een meisje. Ze heette Lowie. Trouwens, ze is niet echt dood, dat kan bijna niet. Ze was nog maar net begonnen.
Min één.
Min één.
Min één.
Een lage kamer, één raampje, geen gordijnen. Buiten is het donker.
Er staan twee bedden, in een daarvan ligt het meisje. Daarnet droomde ze nog over een boot, nu is ze wakker.
Ze kleedt zich haastig aan, stopt een boek onder het matras en gaat naar het washok. Ze maakt haar handen nat en wast de slaap uit haar gezicht. Snel doet ze haar haren in een staartje en steekt haar tong uit naar de spiegel.
Het is kwart voor zeven.
Het meisje gaat de keldertrap op, in de keuken zet ze het venster op een kier. Ze strooit kruimels brood op de vensterbank. Met een doek over het aanrecht, de planten gieten, de wijnglazen spoelen.
Op de heuvel in de verte blaft een ratelhond.
Ze trekt de gordijnen open en dekt de tafel: twee borden, twee koppen, messen en lepels.
Terug naar de keuken. Boterhammen voor meneer Simmer; één met kaas, één met geplette raggel. Een banaan en koekjes met frambozen voor mevrouw.
Vijf minuten later klopt op ze de deur van slaapkamer twee.
‘Goedemorgen, mevrouw.’
‘Ik wil in bad.’
‘Ja, mevrouw.’
Naar de badkamer, een groene badhanddoek klaarleggen, spoel zuur voor het glasoor, de nagelvijl. Met twee vingers raapt ze het washandje van meneer op en gooit het in de vuilbak.
In de keuken eet ze een sinaasappel, ze zet koffie en vult een pannetje met water.
Het meisje loopt op haar tenen tot bij de poort. Aan de rand van de hemel begint de dag; een dunne blauwe streep.
Er vliegt een ekster op.
Ze schuift de dubbele hendel weg. Bij het brugje, iets verderop, ziet ze een vrouw op een pony; agente Wanzel.
Het meisje rilt en haalt de krant uit de bus. Terug naar binnen. ‘Lowie!’ roept mevrouw vanuit haar kamer. ‘Ja?’
‘Het is woensdag.’
‘Weet ik, mevrouw.’
Woensdag, dus moeten er nagels gevijld worden. Liefst vóór mevrouw in bad gaat. Maar eerst terug naar de keuken, geiten boter uit de koelkast halen, het raam sluiten. ‘Lowie!’
Ze zucht en trekt een gek gezicht. ‘Ik kom eraan, mevrouw.’
Om acht uur sjokt meneer – in een rode kamerjas – de trap af. Blote voeten, één hand op de leuning. Het lijkt of hij slecht gedroomd heeft, maar dat is niet zo. Meneer, met zijn dubbel dikke wenkbrauwen, komt uit het Hoognoord. Daar kijken ze
’s morgens allemaal zo, zegt mevrouw Simmer vaak.
Het meisje knikt: ‘Goedemorgen.’
‘Twee’, bromt meneer Simmer en zwiept met zijn hand.
Lowie duikt eronderdoor en loopt de keuken in. Twee eitjes voor meneer, het water staat al te pruttelen.
Ze bijt op haar lip.
In de tuin vliegen mussen af en aan.
Meneer Simmer sakkert: ‘Verdomme, waar is de krant?’
‘Op uw stoel, meneer.’
Ze peutert in haar neus en laat een brokje in het kokende water vallen.
Na het ontbijt ruimt het meisje de tafel af en zwabbert ze de keuken. In de hal stoft ze het steenhert én het voddenkind af met een doekje. Het lijkt zomaar een ochtend. Tot het tien uur wordt. Mevrouw Simmer, gemaakt van bleek vlees en dunne botten, zit op het terras. Een blauw dekentje over haar knieën, haar linkeroor, gemaakt van het duurste glas, fonkelt in het zonlicht. ‘Lowie!’
Het meisje vouwt haar handen op haar rug. ‘Ja?’ ‘Dit!’ Tussen haar duim en wijsvinger houdt mevrouw een rond doosje, het is gemaakt van dik bruin papier. Lowie hapt naar adem en zet een stap naar voor. ‘Van mij!’ Mevrouw Simmer grinnikt. ‘Van jou? Er is hier niets wat van jou is.’ ‘… Nee, van oma, ze zei …’ ‘Ach, kind! Altijd liegen. Je bent nog erger dan …’ Mevrouw stopt het doosje in een plooi van haar jurk. ‘Hup, haal een glas melk voor me.’ ‘Maar …’
Mevrouw Simmer knipt met haar vingers. ‘Maak dat je weg komt, vlug.’
In de keuken blijft Lowie voor de hoge kast staan. In het glas ziet ze een meisje dat trilt van boosheid. Akelig rotmens, denkt ze. Niet huilen.
Met verstikte stem herhaalt ze de woorden van mevrouw. ‘Maak dat je wegkomt?’
… Goed dan.
Ze rent naar haar kamertje en propt alles wat ze heeft in een bruine buideltas.
Dat je wegkomt!
Het is of iemand in haar rug duwt. Terug de keldertrap op, met grote stappen door de bijkeuken naar de hal. ‘Dag voddenkind.’
Op de trap is er gestommel en de zeurstem van meneer Simmer: ‘Lowie, ik wil dat je …’
Het meisje rukt de voordeur open en stapt de dag in. Onder haar voeten knerpt het aangeharkte grind.
Ze rent over het grasveld, zwiepend met haar armen. Haar kaken stijf op elkaar geklemd.
‘Achterbakse Simmers’, bromt ze en springt wel vijf meter ver.
Ze blijft één seconde staan, grijnst.
Zo eenvoudig is het dus.
Al duizend keer heeft ze aan weglopen gedacht. En nu, alsof het niets is. Zo makkelijk als ’s morgens plassen.
De Simmers zullen niet achter haar aan komen. Nee. Meneer is te sloom (in het Hoognoord rent er niemand) en mevrouw heeft trage rimpelbillen.
In de beukenboom krast de oude kraai. Het is een beest met drie vleugels. Soms komt de kraai op de vensterbank zitten en dan geeft ze hem bolletjes brood.
Ze is al bij de poort. Dan meteen rechts het pad in langs de oude fabrieksmuur. Voorbij de ramen met spinnenwebben, de roest deuren, de hoge schoorsteen. Aan het eind van de muur slaat
ze opnieuw rechtsaf. Het paadje hobbelt naar beneden, ze komt bij de houten bank en de beukenhaag. Links zijn er weilanden, barsten, wegen, groene heuvels, of zoals meneer het zegt: de rest van de wereld. De Simmers gaan nooit op reis en ze maken zelden een uitstapje.
Het meisje slaat zichzelf op de billen, ze is paard én ruiter. Doorlopen.
Het is windstil, maar ze loopt met haar hoofd naar voren, of ze dwars door een storm moet. Ze gaat weg. Ze moet weg.
Er zijn 49 soorten mussen. De huismus is er maar eentje van. Zomaar een vogel. Die tjilpt en vliegt en die je vaak ziet. In heggen en tuinen en parken. Ze zijn bruingrijs met een nogal dikke bek. Tot je van dichtbij naar de huismus kijkt. Dan zie je dat ze ook bijzonder zijn. De zwarte streep op hun borst. Hun vleugels waarin zowel geel als zwart als bruin zit. De mus maakt haar nest van gras en stengels, met stukjes papier of stof. (In het Binnenland vaak ook met reepjes ijzerdraad.)
Het jong van een huismus vliegt uit na zeventien dagen. Zeventien. En dat Lowie van dat woord houdt; uitvliegen.
Lowie prikt haar hand aan een struik met doorns. ‘Stomme Simmers’, mompelt ze. Nee. Stomme ik! Je weet hoe de Simmers zijn! Meneer die soms haar kamertje doorzocht, onder haar bed keek, de matras draaide. ‘Controle’, zei hij dan. ‘Controle.’
Juist daarom had ze het doosje van oma verstopt op een plek in de scheetkamer. In een kast, achter een rij oude boeken. Verdomme.
‘Sorry, oma’, roept ze naar de wolken. Lowie trapt een steen weg en gaat nog sneller lopen.
Volgens oma was ze altijd al een woelig kind. Eentje met hoge golven in haar hoofd en in haar benen.
‘Komt door haar moeder’, zei mevrouw Simmer vaak. ‘Komt door haar vader’, beweerde meneer. ‘Dat heb je met zulke mensen.’
Oma had haar vaak gewaarschuwd: ‘Meisje, doe een beetje rustig, op een dag loopt het fout af.’ Neen.
Op een dag, op deze dag, loopt ze weg.
Er liggen dennenappels in het mulle zand. Bij elke stap stoft het. Ze loopt voorbij het vergeten poortje en het houten kruis. Links zijn er grasvelden.
Een diepe barst snijdt door het land. Als een beek van zwarte aarde.
Uit het zand groeien zilverkleurige bloemen en grassprieten. Lowie houdt even halt, op een gewone dag is dit haar verste punt. Tja, het is géén gewone dag. Boven de struiken ziet ze de donkere schaduw van de fabriek en het dak van de villa.
Er gaat een raam open, mevrouw Simmer buigt als een spoken vlag naar buiten. ‘Lowie!’ krijst ze. ‘Dit is ongehoord!’
Lowie knikt heftig. ‘Kom hier!’ ‘… Nee.’
Mevrouw Simmer steekt haar vuist in de lucht. ‘Ik zeg het je!’ Het meisje zet haar handen aan haar mond. ‘Ik zeg het ook: tot nooit meer.’
Nooit meer de teennagels van meneer knippen. Nooit meer onderbroeken vouwen.
Lowie hupt over een beekje en kijkt nog één keer over haar schouder. Ze krabt aan haar kin en kijkt uit over het Binnenland.
Er zijn hier ratelhonden, waarvoor je niet bang hoeft te zijn (zeggen ze).
Je hebt de barsten en de kloven. Sommige tot tien meter diep (beweerde oma).
’s Winters kan het sakkers koud worden. Geeft niet, denkt Lowie, het is lente.
• Na hoeveel tijd heeft Leo X al het geld opgemaakt?
• Wat is hun geniale plan om terug geld te verdienen?
• Wie vind jij de held, en wie de schurk in dit verhaal?
Bekijk hier de voorleesvideo met Guy Didelez.
Helden & schurken
Wist je dat er ooit een man ná zijn dood tienduizenden mensenlevens heeft gered? Wat moet je denken van een paus die er in een paar jaar tijd vijftienduizend kilogram goud doordraait en in zijn tuin een witte olifant heeft die net als hijzelf rode schoenen draagt? En heb je ooit al gehoord van het duo Bonnie & Clyde, die als bankrovers wereldberoemd werden? Of van een troetelcrimineel?
Het zijn maar enkele voorbeelden uit de top 10 die Guy Didelez samenstelde van de strafste verhalen van helden en schurken doorheen de tijd. Gedreven door visie, wanhoop en een portie (on)geluk bundelt Helden & schurken opnieuw tien mensenlevens die lezen als een avontuur. Net als Oplichters & afpersers en Fantasten & flierefluiters zal ook dit boek je weer met verstomming slaan!
Diepgelovige christenen die vreesden om in het vagevuur terecht te komen, konden in de zestiende eeuw aan de vlammen ontsnappen als ze genoeg betaalden voor een brief die als een soort van toegangsticket voor de hemel gold. Maarten Luther, een OostDuitse monnik, maakte zich zo boos over het bedrog met die zogenaamde ‘aflaten’ dat hij zonder dat zelf te willen een hele opstand ontketende. Zijn ‘95 stellingen tegen de aflaat’ leidden tot een scheuring in de kerk.
Als Giovanni Maria del Monte op 7 februari 1487 de twee entwintigste rooms-katholieke paus wordt, kiest hij als pau sennaam Julius III. Niet zo verwonderlijk als je weet dat hij een groot bewonderaar is van het oude Rome en dan in het bijzonder van Julius Caesar. Net zoals die ervan droomde het grote Romeinse Keizerrijk te kunnen stichten, heeft deze pau selijke Julius ook een levensdroom. Hij wil een monumentale basiliek bouwen op de plaats waar volgens de overlevering de apostel Petrus (die meteen ook de eerste paus was) gekruisigd en begraven werd. Die kerk moet een waar bedevaartsoord voor de katholieken worden. Om die droom te verwezenlijken laat de paus tonnen zandsteen naar Rome overbrengen. Zo wordt er op de plaats waar later het Sint-Pietersplein in Vaticaanstad zal komen, begonnen met de bouw van dit immense project. Maar tonnen zandsteen en tonnen werk kosten natuur lijk ook tonnen geld. Dat krijgt Julius III door zogenaamde ‘bedelbrieven’ te schrijven die hij aan vorsten of andere hoog geplaatste personen richt en waarin hij hen smeekt om geld te schenken.
Zijn opvolger, Leo X, vindt dat zo’n goed idee dat hij dit voor beeld volgt. Zijn probleem is echter dat hij niet alleen een gat in zijn rechter- maar ook in zijn linkerhand heeft. Bovendien is hij
65 De geldmachine van de paus
van plan het er eens goed van te pakken. Dat blijkt meteen als hij op 9 maart 1513 op zevenendertigjarige leeftijd als jongste paus ooit wordt verkozen. ‘God geeft me deze zetel, laat me er dus maar goed van profiteren’, is een van zijn gedenkwaardige uitspraken.
En profiteren doet hij! Hoewel het Vaticaan een ‘spaarpotje’ van vijftien ton goud heeft (vijftienduizend kilogram goud dus!) jaagt hij dat er op enkele jaren probleemloos door. Best begrijpelijk als je weet dat hij aan de lopende band feesten, bals en jachtpartijen geeft. Hij verbaast zijn talloze gasten niet alleen met de lekkerste en duurste gerechten, hij geeft ook grandioze shows met onder andere luipaarden, leeuwen en olifanten. Hij hoeft ze maar in zijn tuin te gaan zoeken, want die loopt vol narren, dwergen en exotische dieren. Zo is er bijvoorbeeld Hanno, een witte olifant die net als de paus rode schoenen draagt.
Al snel wordt ook gefluisterd dat Leo X alle vrouwen met rust laat, maar wel een zwak heeft voor jonge knapen. En dus laat hij jongenskoren van over de hele wereld naar Rome komen om daar voor hem te zingen. En omdat koren zonder muziek niet veel voorstellen, mogen ook de orkesten niet ontbreken. Enfin, hoe hij het doet is bijna niet voor te stellen, maar het feit is dat in 1516, nauwelijks drie jaar na zijn verkiezing tot paus, zijn boekhouders melden dat alle centen op zijn. Het Vaticaan is compleet blut en de bouw van de monumentale kathedraal kan niet voortgezet worden.
Halsoverkop probeert Leo X te redden wat er nog te redden valt. Hij zoekt al zijn juwelen, met goudbrokaat bestikte kleren, kardinaalshoeden, kelken, kruisbeelden en noem maar op bij
Helden & schurken
elkaar om ze samen met andere kostbaarheden te verpanden. Op die manier verkoop je je eigendom niet, maar kun je die binnen een bepaalde tijd terugkopen voor een hogere prijs. Als je je spullen niet komt ophalen, dan verkoopt diegene aan wie je ze verpand hebt ze door.
Dat is een geschikt systeem als je tijdelijk in geldnood zit, maar als je niet weet of er ooit nog wel geld zal binnenkomen, legt het vooral veel druk op je schouders. Je kunt je voorstellen dat Leo X dus echt wel in nauwe (rode) schoentjes komt te zitten. Als hij die spullen niet op tijd kan terugkopen, moet hij zich niet alleen verantwoorden voor die opgesoupeerde berg goud, maar ook voor alle sieraden, religieuze voorwerpen en pauselijke kleren die ondertussen verdwenen zijn. Maar dan komt op een dag Albrecht van Brandenburg met een schit terend idee bij hem aankloppen…
Die Van Brandenburg is ook geen simpele jongen. Op vierentwintigjarige leeftijd mag hij zich al aartsbisschop van Maagdenburg noemen en korte tijd later krijgt hij er nog een tweede titel bij: aartsbisschop van Mainz. Met twee bisdom men onder zijn toezicht wordt hij, na de paus, de machtigste man van het hele Heilige Roomse Rijk. Die blitzcarrière van hem gebeurt trouwens tegen de regels in, want de kerkleiders hebben bepaald dat niemand meer dan één bisschopszetel mag bezitten. Maar dat geldt dus duidelijk niet voor de ambi tieuze Van Brandenburg. Hij heeft aan de paus met de gaten in beide handen voor dat tweede bisdom niet minder dan 48.000 gouden dukaten betaald. Daar kun je al eens een oogje voor dichtknijpen. Dat geld heeft Van Brandenburg eerst zelf van Jakob Fugger, de rijkste koopman van Europa, moeten lenen.
67 De geldmachine van de paus
Die verwacht natuurlijk dat al die goudstukjes hem, met de nodige interesten, terugbetaald zullen worden.
Het probleem is dat Albrecht van Brandenburg op zijn beurt niet echt een toonbeeld van spaar- en deugdzaamheid is. Hoewel je dat van een bisschop niet direct zou verwachten, heeft hij bijvoorbeeld een vrouw, die hem zelfs een dochter schenkt. Je zou kunnen denken dat zoiets in die hoge geeste lijke kringen een beetje stiekem moet gebeuren. Maar niet bij Van Brandenburg, hoor. Hij pakt er gewoon openlijk mee uit. Vrouw en kind beletten hem ook niet om als levensgenieter door het leven te gaan en het geld langs ramen en deuren buiten te gooien.
Jammer genoeg voor hem is er die dekselse Jakob Fugger die zijn centen terug wil. En dus moet de aartsbisschop met de dubbele job een extra inkomen zien te vinden, bij voorkeur met goedkeuring van de paus, want daar bots je natuurlijk liever niet mee. En dus stapt hij met een geniaal plan naar Leo X. ‘We zouden aan de bevolking aflaatbrieven kunnen verkopen waarmee hun zonden worden kwijtgescholden. En we zouden de winst fiftyfifty kunnen verdelen: U de helft en ik de helft.’
Om te begrijpen wat die aflaatbrieven precies inhouden, moet je weten hoe het hiernamaals er voor de katholiek van die jaren uitziet. Die gelooft dat hij aan het einde van de tijden, op de zoge naamde ‘Dag des Oordeels’ samen met alle andere doden uit het graf zal verrijzen en voor God zal terechtkomen. Die zal dan, op basis van het feit of hij als goede of als slechte mens geleefd heeft, zeggen wat er met hem en met al die andere doden zal gebeuren.
Wie zijn hele leven als een heilige geleefd heeft en alleen maar goed heeft gedaan, mag meteen naar de hemel vertrekken.
Daar mag hij, samen met de engelen en alle andere hemelse wezens, in de aanwezigheid van God voor eeuwig blijven leven. Natuurlijk wil iedereen het liefst daarnaartoe, maar ja... wie maakt er tijdens zijn aardse leven nooit eens een foutje?
Aan de andere kant is er de hel. Zware zondaars die geen spijt hebben van wat ze allemaal hebben uitgespookt en die hun hele leven lang zelfs niet eens om vergiffenis gevraagd hebben, komen daar terecht. Geen pretje als je hoort hoe het er daar aan toegaat. ‘Er is geween en tandengeknars’ en je leeft er tussen de duivels. Maar het ergst van al is dat er geen ontsnappen mogelijk is. Kom je in de hel terecht, dan is dat, net als een verblijf in de hemel, voor eeuwig. De kwelling stopt er nooit. Je kunt je dus voorstellen dat elke goedgelovige middeleeuwer het zowat besterft bij het idee om daar terecht te komen. Omdat de meeste mensen niet zo ingoed of barslecht zijn dat ze in een van beide uitersten terechtkomen, is er ook nog een derde plaats voorzien: het vagevuur. De veruit grootste groep van min of meer slechte en dus tegelijk min of meer goede mensen komt daar terecht. Daar moeten ze zich zuiveren van hun zonden vooraleer ze naar de hemel mogen vertrekken. Het probleem is echter dat niemand weet hoelang die zuiverings periode precies zal duren. Zijn dat maanden, jaren of eeuwen? Alles kan. Het hangt er maar van af hoe goed of hoe slecht je geleefd hebt. Geef toe, al bij al ook niet zo’n prettig vooruitzicht. Jaren en jaren zit je daar in die pijnlijk likkende vlammen te wachten tot iemand eindelijk komt zeggen: ‘Oké, het heeft lang genoeg geduurd. Je mag nu naar de hemel.’
Je kunt je voorstellen dat de meeste middeleeuwers dan ook gretig gebruikmaken van de gelegenheid om te biechten. Via
69 De geldmachine van de paus
de biecht worden de zonden die je aan je biechtvader bekent immers kwijtgescholden. Die kwijtschelding van straffen die je anders zou moeten ondergaan na je dood wordt een aflaat genoemd. In plaats van een langer verblijf in het vagevuur krijg je dan wel een straf die je tijdens je aardse leven moet vervullen. Je moet bidden of vasten, je moet misschien een mis opdragen voor iemand die gestorven is, je moet geld aan de armen geven of je moet zelfs op pelgrimstocht. Niet leuk, maar toch stuk ken beter dan wanneer die vlammen na je dood lang aan je lijf blijven likken.
Voor de kerk als instituut is die biecht trouwens ook handig. Mensen komen hun zonden vertellen. Op die manier houdt de geestelijkheid haar macht over haar volgelingen. Hoewel er officieel een biechtgeheim bestaat dat bepaalt dat priesters moeten zwijgen over alles wat ze tijdens de biecht gehoord hebben, weet je natuurlijk nooit of daar in de praktijk niet af en toe van wordt afgeweken.
Na verloop van tijd proberen sommige gelovigen een soort spaarpotje aan aflaten op te bouwen. Daar hebben de pel grimsoorden zelf ook schuld aan. Bij het betreden van de bede vaartskerk hangt er immers meestal een lijst die uitlegt hoeveel aflaten je met je bedevaartstocht verdiend hebt. Pelgrims stip pelen dan ook zeer nauwkeurig hun route uit. Ze proberen onderweg het liefst nog een aantal andere heiligdommen aan te doen waar ook aflaten verdiend kunnen worden. Alsof ze van de ene naar de andere winkel lopen om spaarzegeltjes te verzamelen…
Aflaten worden trouwens in twee groepen verdeeld: tij delijke en volle. Een tijdelijke aflaat zorgt ervoor dat een of
Helden & schurken
meerdere van je zonden worden vergeven. Bij een volle aflaat wordt meteen het hele pakket van zonden die je op je geweten hebt kwijtgescholden. Volle aflaten zijn begrijpelijkerwijze dan ook uiterst zeldzaam. Lange tijd worden ze zelfs enkel toege kend door de paus. Zo krijgen alle mannen die als kruisvaarder naar Palestina zijn vertrokken een volle aflaat. Omdat de kerk ook geld nodig heeft voor nieuwe kruistochten, worden die volle aflaten later uitgebreid naar mensen die de kruistochten financieel steunen.
Na verloop van tijd bedenken een aantal vooraanstaande geestelijken een heel bizarre theorie. Aangezien Jezus en de katholieke heiligen zo veel goeds gedaan hebben op aarde, is daar een grote hoeveelheid aan goede daden achtergebleven. De geestelijken vinden het niet meer dan logisch dat de katho lieke kerk die schat aan goedheid mag beheren. En omdat de kerk toch naar hartenlust over die goedheid kan beschikken, komen een aantal slimmeriken op het idee om die overschot aan goedheid te verkopen via aflaatbrieven. Die brieven beho ren trouwens tot de eerste gedrukte formulieren ter wereld. Dankzij de pas uitgevonden boekdrukkunst kunnen ze heel gemakkelijk verspreid worden.
En dat is nu juist het idee waarmee Albrecht van Brandenburg naar de paus trekt. ‘Laat ons in plaats van louter via de biecht te werken de aflaten in de toekomst aan de mensen verkopen. In ruil voor hun geld geven we hen een officieel papier dat hun het recht geeft om de hemel binnen te komen (een volle aflaat) of hun wachttijd te verkorten (een tijdelijke aflaat). En als mensen zich afvragen waar wij het recht vandaan halen om dit te beslissen, zeggen we dat wij de eigenaars zijn van de
71 De geldmachine van de paus
schat van goedheid die in de loop van de jaren door Jezus en de heiligen is opgebouwd en waarover de kerk vrij kan beschikken. Geloof me, veel mensen zullen achter onze plannen staan, want op deze manier kunnen oudere en zwakkere mensen die niet meer op pelgrimstocht kunnen vertrekken alsnog een verblijf in het vagevuur vermijden of minstens wat korter maken!’
Geef toe, het is een gehaaid plan dat heel veel geld moet kunnen opbrengen. De kerk stapt dan wel af van het principe dat de opbrengst van aflaten gebruikt moet worden voor goede werken (aalmoezen voor de armen, de bouw van een ‘gasthuis’, een brug langs een bedevaartsweg…) maar dat is voor paus Leo X en aartsbisschop Van Brandenburg eigenlijk niet meer dan een detail. Zij zullen hun schulden kunnen afbetalen en in weelde kunnen leven. En de werken aan de Sint-Pietersbasiliek, het enorme prestigeproject waarmee de vorige paus al begon nen was, hoeven niet stil te vallen!
Om echt optimaal te werken moet alles echter heel goed georganiseerd worden. Dat is volgens Van Brandenburg geen probleem. Hij kent iemand die dat klusje perfect kan klaren: Johann Tetzel, een goed in het vlees zittende vijftiger. Een domi nicaan die in 1510 in Innsbruck ter dood veroordeeld werd wegens oplichterij en ‘zondige activiteiten met een getrouwde vrouw’. Normaal zou hij dus al een aantal jaren eerder door verdrinking om het leven gebracht moeten zijn, maar een Duitse vorst redde op het nippertje zijn leven. Tetzel vloog toen voor de rest van zijn dagen de gevangenis in. Maar precies omdat hij zo’n charlatan en geboren verkoper was, kon men zijn kwaliteiten beter elders gebruiken en werd hij toch weer vrijgelaten. ‘Dat is precies de man die we nodig hebben voor deze job’, wist Van Brandenburg.
Helden & schurken
En dus krijgt Tetzel de opdracht om de verkoop van de aflaatbrieven te organiseren. Hij mag daarbij de ronkende titel van ‘ondercommissaris voor de handel in aflaten voor de Sint-Pietersbasiliek in Rome’ dragen. Een jaar later krijgt hij zelfs de titel ‘commissaris-generaal’. Niet onterecht, want ‘de man met de gave van het woord’ weet zijn handeltje op een niet te evenaren manier te organiseren.
Omdat hij ervan uitgaat dat hij vooral indruk moet maken, trekt hij met een hele stoet koetsen door Duitsland. Daarbij passeert hij niet alleen grote steden als Berlijn en Maagdenburg, maar ook veel onooglijke dorpjes. Maar groot of klein, dat maakt Tetzel allemaal niets uit. Zelfs in het meest onooglijke gehucht laat hij zijn karavaan halt houden. Met trommelslagen worden de bewoners naar de marktplaats gelokt. Iedereen kijkt zich natuurlijk de ogen uit bij het zien van al die mannen met dure kleren aan en de vele religieuzen die hen vergezellen. Wat is hier aan de hand?
Tetzel installeert intussen een grote houten tafel. Daarnaast laat hij een enorme kist zetten, de zogenaamde ‘Tetzelkist’. Ze heeft drie indrukwekkende sloten. In die kist komt het geld van de aflaten terecht. Men vertelt trouwens dat Tetzel bij elke storting een versje declameert dat hij speciaal bedacht heeft: ‘So wie das geld im Kasten klingt, die Seele aus dem Fegfeuer springt.’ Vrij vertaald klinkt dat als volgt: ‘Zodra het geld in het kistje klinkt, het zieltje uit het vagevuur springt.’
Als hij dan eindelijk geïnstalleerd is, begint Tetzel met zijn verkooppraatje. En verkopen kan hij als geen ander. Hij past zich daarbij ook moeiteloos aan zijn publiek aan. Vermoedt hij dat er een edelman voor hem staat, dan betaalt die zes tot tien gouden
73 De geldmachine van de paus
muntstukken voor een aflaat. Kooplieden hoeven er maar drie te betalen, terwijl boeren hun verblijf in het vagevuur al voor één gouden muntstuk flink kunnen inkorten. Dat is nog altijd een mooi bedrag, en zo blijft het ook voor arme mensen haalbaar.
Als een volleerd marktkramer weet hij zijn aflaatbrieven altijd voor te stellen als de perfecte investering. Of hij de waarheid vertelt of niet, speelt daarbij absoluut geen rol. Zo belooft de dikke leugenaar en dat mag je zowel letterlijk als figuurlijk beschouwen dat zijn brieven de grootste misdadigers nog altijd kunnen helpen. ‘Zelfs iemand die de maagd Maria zwanger heeft gemaakt, zou nog altijd gered kunnen worden.’
Het dient ook toegegeven dat de gedrukte documenten best statig ogen. De boekdrukkunst is nog maar pas uitgevonden en vele dorpelingen hebben ongetwijfeld nog nooit zo’n indruk wekkend document gezien. Omdat de meeste mensen niet kunnen lezen, legt Tetzel, die in Leipzig naar de universiteit is geweest, graag uit wat er zwart op wit op zo’n volle aflaat geschreven staat: ‘De koper heeft recht op een plaats in de hemel zonder dat hij boete hoeft te doen of in het vagevuur terecht zal komen.’ Geef toe, het klinkt al even aanlokkelijk als de aankoop van een of ander veelbelovend aandeel, met als enige verschil dat alle dorpelingen denken dat ze bij dit ‘zieltjesaandeel’ enkel kunnen winnen.
En Tetzel heeft nog een truc! ‘Als je de aflaat niet voor jezelf wilt gebruiken, kun je er ook overleden familieleden mee ver lossen. Misschien zit er op dit ogenblik wel een broer, een zus, een vrouw, een kind… in het vagevuur om hulp te smeken. Misschien horen jullie, die met pijn in het hart zijn achterge bleven, ’s avonds in de stilte van je bed weleens flarden van dit
Helden & schurken
gejammer. “Red me. Genade! Die vlammen doen zoveel pijn…” Wel, er is genade mogelijk. Ook die lijdende stumperds kunnen vrijgekocht worden met een aflaatbrief. De som die ervoor betaald moet worden is in vergelijking met de helse pijnen die jullie geliefden lijden uiteindelijk niet meer dan een aalmoes!’
En dus verkoopt de gewetenloze aflaathandelaar weer een brief extra zodat de kathedraal weer enkele stenen hoger kan en de aartshertog en de paus weer een deeltje van hun schuld kunnen aflossen. Het is trouwens opvallend dat Fugger, de rijke koopman van wie Van Brandenburg destijds 48.000 gouden dukaten geleend had, als boekhouder is aangesteld en mee met de karavaan rondtrekt. Wellicht kijkt hij er toch maar liever nauwlettend op toe dat al het geld inderdaad in de kist terecht komt, zodat hij zo snel mogelijk zijn lening terugbetaald krijgt.
Na verloop van tijd beginnen echter toch twijfels te ontstaan bij de verkooppraktijken van Tetzel. Zo doet er een legende de ronde die vertelt dat de oplichter midden op een druk markt plein werd aangesproken door een ridder die zich Von Hagen noemde. Die kerel vroeg een aflaatbrief voor een zonde die hij de volgende dag zou begaan. ‘Geld is geld’, moet de dikke monnik allicht gedacht hebben en zonder zich af te vragen of het niet beter zou zijn om die zonde te voorkomen, verkocht hij de ridder een aflaatbrief.
Misschien had hij dat beter niet gedaan… Toen Tetzel de volgende dag met zijn karavaan door de bossen reed, versperde een roofridder hem samen met een aantal lugubere helpers de weg. Tetzel herkende de man onmiddellijk. Het was de kerel die een dag eerder een aflaatbrief had gekocht. De ridder hield Tetzel trots die brief voor zijn inmiddels wat wit uitgeslagen
75 De geldmachine van de paus
neus. Zo kon de aflaatprediker lezen dat de paus zijn overvaller vergiffenis schonk voor de misdaad die hij nu zou begaan. Met getrokken zwaard dwong Von Hagen de monnik vervolgens de kist met de goudopbrengst af te staan, waarna hij met zijn helpers en zijn buit in het bos verdween.
Of de legende ook een bron van waarheid bevat, valt niet meer te achterhalen. Maar de boodschap is wel duidelijk: de handel in aflaten is na al die tijd totaal ontspoord. Toch gaat Tetzel gewoon door met zijn rondreizende leugencircus. Elke dag opnieuw probeert hij zoveel mogelijk brieven aan de man te brengen en zoveel mogelijk goud in zijn kist te krijgen. Over berouw en over zonde spreekt hij al lang niet meer. Dat zou de goede verkoop van zijn brieven alleen maar in de weg staan. Die houding stoort Maarten Luther. Hij is een geestelijke die bijzonder intelligent is en op zijn twaalfde al vloeiend Latijn sprak, las en schreef. Op zijn drieëndertigste geeft hij filosofie aan de universiteit van Wittenberg, een stad in het oosten van Duitsland. Als hij een aantal gelovigen ontmoet die hem brieven tonen waarin te lezen valt dat hun plaatsje in de hemel al gereserveerd is en die hem zeggen dat het bijgevolg zinloos is om ook nog boete te doen, ontploft hij zowat van woede. In plaats van Tetzel meteen stevig aan te pakken, verdiept Luther zich echter eerst in een zeer grondige Bijbelstudie. Als die erop zit, weet hij het honderd procent zeker. Niemand kan de straf die God heeft opgelegd met geld afkopen! Dat wordt ook het thema van de preken die hij vol vuur in zijn parochie kerk houdt. In plaats van te betalen, kunnen zijn parochianen veel beter spijt hebben over hun zonden en boete doen.
Omdat de alarmerende berichten over aflaatbrieven echter blijven toenemen, zoekt Luther naar een manier om die wan
Helden & schurken
smakelijke handel te stoppen. Op 31 oktober 1517 is het zover. In de meeste geschiedenisboeken staat te lezen dat hij die dag de ‘95 stellingen tegen de aflaat’ die hij eerder schreef aan de deur van de kapel in Wittenberg spijkert. Geschiedkundigen geloven daar echter niet veel van. De stellingen zijn in het Latijn geschreven en het grootste deel van de bevolking kan ze niet eens lezen. Zij gaan ervan uit dat Luther de stellingen naar Van Brandenbrug stuurde, niet wetend dat dit nu precies de man was die het hele handeltje bedacht had. Verder stuurde hij ook een aantal van zijn vrienden een Duitse vertaling toe.
Dat Luther 31 oktober uitkiest, is niet toevallig. Het is de vooravond van Allerheiligen, de dag waarop de herinnering gevierd wordt van alle heiligen en martelaren die al gestorven zijn. Nog een dag later, op 2 november, worden alle overledenen herdacht. In die periode zijn de mensen dus heel hard bezig met leven en dood en met de plaats waar ze na hun dood zullen terechtkomen. Ideaal dus om op dat moment een discussie op te starten.
Van Brandenburg zal ongetwijfeld flink geschrokken zijn van de 95 stellingen die Luther hem toestuurde. Daar waren er vast een aantal bij die heel hard binnenkwamen: Dat men kerkelijke straffen laat doorlopen tot in het vage vuur is een onkruid dat zonder twijfel gezaaid is toen de bisschoppen sliepen. Aflaatpredikers zijn fout als ze zeggen dat de pauselijke aflaat de mens bevrijdt van alle straf.
De mensen worden bedrogen als hun met stellige zekerheid beloofd wordt dat ze van alle straffen bevrijd worden. Een ding is zeker: zodra het geld in de kist klinkt, zullen winstbejag en hebzucht toenemen.
77 De geldmachine van de paus
Een stevige aanpak dus van Luther, die dit eigenlijk niet als echte aanval bedoelt, maar die vooral tot een diepgaand gesprek over het onderwerp wil komen. Van Brandenburg kan er hoe dan ook niet om lachen en stuurt de brief door naar paus Leo X. Hij voegt er de mededeling aan toe dat Luther het arme onbegrijpende volk misleidt.
Leo X lijkt de alarmkreet nauwelijks te horen. Hij heeft op dat ogenblik te veel andere zorgen aan zijn hoofd. De islamieten willen het christelijke Cyprus binnenvallen, een groep edelen plant een aanslag op zijn leven en een aantal Italiaanse steden zijn in opstand gekomen. Geen tijd dus om die herrieschopper uit Wittenberg tussendoor ook nog eens op zijn plaats te zetten.
Hij had er ongetwijfeld beter toch tijd voor gemaakt, want dankzij het nieuwste ‘wapen’ de drukpers doet het nieuws bliksemsnel de ronde. Veertien dagen later zijn de stellingen van Luther al over het hele land verspreid en krijgt de monnik steeds meer sympathie uit brede lagen van de bevolking.
Al snel krijgt ook Tetzel de stellingen te lezen. Hij voelt zich persoonlijk aangevallen en dreigt ermee die ‘ketter’ op de brandstapel te gooien. Hij schrijft prompt 106 contrastel lingen, laat die op 800 exemplaren drukken en stuurt ze naar Wittenberg. Daar komen ze niet op de juiste plaatsen terecht. Luthers studenten kopen ze allemaal op en verbranden ze.
Luther beseft intussen dat de situatie meer en meer uit de hand begint te lopen. Misschien vreest hij zelfs voor zijn eigen leven. Hij probeert de paus te sparen en legt uit dat zijn kritiek niet op Leo X gericht is, maar op de aflaathandel. Dat werkt bij Tetzel en zijn aanhangers dan weer als een rode lap op een stier. De aflaathandelaar schrijft verschillende teksten waarin
hij Luther aanvalt. Die blaft terug dat het lijkt alsof Tetzel nog nooit een Bijbel van dichtbij heeft gezien.
Ook Luthers aanhangers laten zich nu meer en meer horen. Overal waar Tetzel met zijn ‘circus’ passeert, zijn zij ook aanwe zig. Keer op keer schelden ze hem de huid vol. Het zit de monnik op den duur zo hoog dat hij in 1518 stopt met de verkoop van zijn brieven en zich terugtrekt in een klooster. Lang zal hij er niet van zijn rust genieten: nog datzelfde jaar krijgt hij de pest. Luther van zijn kant toont zich groot in de overwinning. In plaats van na te trappen, schijft hij de monnik een brief waarin hij hem zowaar nog probeert te troosten ook.
Omdat de toestand ondertussen verder uit de hand loopt en de opstandige boeren die met Luther sympathiseren zich meer en meer tegen de kerk afzetten, begint de paus zich nu toch met het conflict te moeien. Hij pakt het aanvankelijk heel voorzichtig aan. Hij stuurt een aantal diplomaten naar Wittenberg. Zij moeten Luther overtuigen dat het beter is wat van zijn kritiek terug te nemen.
Dat wil de monnik niet. Hij kan niets vertellen dat niet strookt met zijn eigen opvattingen, hij heeft deze groeiende onrust trouwens nooit gewild. Hij heeft alleen maar wat kriti sche teksten geschreven die door de drukpers veel meer mensen bereikten dan hij ooit had kunnen denken. Ondertussen begint hij ook meer en meer steun te krijgen van de adel, die het wel ziet zitten dat de kerk wat van haar macht zou inboeten. Vooral Frederik III van Saksen, die ooit nog de universiteit van Wittenberg waar Luther lesgeeft heeft opgericht, verleent hem heel wat steun. Dat doet Luther ongetwijfeld goed, want hij voelt er niets voor om als ketter op de brandstapel te belanden.
79 De geldmachine van de paus
Daarom probeert hij opnieuw zoete broodjes te bakken met de paus. ‘Ik werp me voor u in het stof’, schrijft hij hem. ‘Ik bied u al wat ik heb en al wat ik ben. Wat u ook beslist, ik beschouw uw stem als de stem van Jezus.’ Een mooie toena deringspoging, maar tegelijk kan hij het niet laten om naar massabijeenkomsten te gaan en daar zijn gal te blijven spuwen over de handel in aflaten.
Tot het de paus te veel wordt. Op 15 juni 1520 veroordeelt hij ‘alle geschriften en preken’ van de monnik. Als Luther zijn woorden niet terugneemt, zal hij hem in de ban van de kerk slaan. Dat is een verregaande straf, want op die manier mag Luther niet langer als geestelijke actief zijn.
Toch blijft de koppige Duitser volhouden! Zijn kritiek wordt zelfs breder. Hij heeft het nu niet alleen meer over de handel in aflaten, maar ook over de heiligenverering die nergens voor nodig is en het ongepaste recht van de paus om als enige de Bijbel te interpreteren. Als Luthers boeken in Leuven op de brandstapel gegooid worden, reageert hij op 10 december 1520 op een vergelijkbare manier. Op de markt van Wittenberg ver brandt hij in het bijzijn van een aantal getrouwen op zijn beurt de dreigbrief die de paus hem toestuurde, de geschreven aanval len van zijn tegenstanders en zelfs de wetten van de kerk. Wat begon als een poging om de kerk te hervormen, vertrouwend op de goede bedoelingen van de paus, mondt dus uiteindelijk uit in een totale breuk met het Rooms-Katholieke geloof. Voor alle tegenstanders is het nu overduidelijk dat Luther fundamenteel anders denkt en bijgevolg een zeer grondige hervorming van de kerk wil.
Na die boekverbrandingen in Wittenberg kan de paus niets
Helden & schurken
anders doen dan zijn eerder dreigement uit te voeren: Luther wordt uitgesloten uit de gemeenschap van gelovigen. Zo’n excommunicatie (want zo heet die uitsluiting met een moeilijk woord) is echt wel een heel strenge straf, want op die manier kan Luther geen sacramenten meer toegediend krijgen en die zijn volgens de katholieke kerk nodig om naar de hemel te kunnen gaan. Een beetje ironisch dus: Luther, die altijd heeft aangevochten dat mensen via de aflaatbrieven niet zomaar een toegangsticketje naar de hemel konden verdienen, zou nu zelf in de hel terechtkomen. En dat zou wel eens heel snel kunnen gebeuren, want als niet alleen de kerk maar ook het rijk hem in de ban zou slaan, wordt hij vogelvrij verklaard. Dan mag iedereen die dat wil hem ongestraft doden!
Gelukkig voor hem heeft Luther ook sympathisanten onder de invloedrijke edelen. Zo vindt keurvorst Frederik Van Saksen dat de monnik hoe dan ook de kans moet krijgen om zich te verdedigen tijdens de Rooms-Duitse Rijksdag in Worms, een soort grote vergadering van vorsten, bisschoppen en edelen.
Luther gaat op dat voorstel in en onderneemt de 500 kilo meter lange reis naar Worms. Dat lijkt wel een triomftocht. Op vele plaatsen langs het parcours is het volk massaal opgekomen om hem toe te juichen. Het is overduidelijk dat heel veel boeren en arbeiders het met zijn opvattingen eens zijn. Ook in Worms zelf is het een drukte van belang. Duizenden en duizenden mensen zijn samengedromd om de man toe te juichen die het tegen de paus durft op te nemen. Als Luther die meteen na zijn aankomst wordt opgesloten op de dag van het proces naar de paleiszaal wordt gebracht, hebben de soldaten heel veel moeite om al die aanhangers op een afstand te houden.
81 De geldmachine van de paus
Zijn aanklagers vragen hem om afstand te nemen van zijn boeken en geschriften. De monnik antwoordt dat hij niets kan en wil herroepen omdat het ‘veilig noch geraden is iets tegen het geweten in te doen’. De volgende dag al trekt de dan eenentwin tigjarige Karel De Grote, die later bekend wordt als de heerser over een rijk dat zo groot is dat de zon er nooit ondergaat, hevig tegen hem van leer. Hij stelt dat ‘één man het verkeerd voor heeft als hij met zijn mening tegen het hele christendom ingaat. Anders moet dat christendom het duizend jaar of meer bij het verkeerde eind hebben gehad.’ En hij besluit zijn toespraak dan ook: ‘Voortaan zal ik hem beschouwen als een onverbeterlijke ketter en ik hoop dat u als goede christenen hetzelfde doet.’
Luther voelt de bui dus al hangen. Dit kan nooit goed aflo pen. Nog voor hij tot de brandstapel veroordeeld kan worden, gaat hij er echter halsoverkop vandoor. Hij vlucht terug naar Wittenberg. Op weg daarnaartoe wordt hij op een verlaten weg tegengehouden door een aantal gewapende kerels. Die trekken hem een zak over zijn hoofd en voeren hem weg.
Als de zak eindelijk weer van zijn hoofd wordt getrokken, zit Luther tot zijn eigen verbazing niet in de gevangenis. In plaats daarvan bevindt hij zich in burcht Wartburg, bovenop een rotspunt. Dat is de verblijfplaats van Frederik III van Saksen. De man die hem eerder al te hulp was geschoten, heeft hem eens te meer gered. Toch gebiedt de eerlijkheid om te vertellen dat Frederik III niet alleen uit sympathie voor Luther handelt. Net zoals een aantal andere hooggeplaatste edelen, wil hij vooral de macht van de geestelijkheid breken.
Luther is nu in veiligheid, maar worstelt al snel met een depressie. Hij slaagt erin zich te vermannen en begint opnieuw
de Bijbel kritisch te bestuderen. Hij vindt er ook argumenten tegen het feit dat geestelijken niet mogen huwen. Dat is wellicht ook een van de redenen waarom hij later trouwt met Katharina von Bora, een jonge vrouw die als vierjarig kind in een klooster was achtergelaten omdat haar familie te arm was om haar groot te brengen.
Hoewel Luther voor zijn eigen veiligheid de burcht beter niet kan verlaten, is hij er niet volledig van de buitenwereld afgesloten. Hij ontvangt er brieven van sympathisanten en aan hangers. Die vertellen hem dat de toestand meer en meer uit de hand loopt. Haatdragende predikers roepen op tot een opstand tegen de kerk. Ook bereikt hem het bericht dat monniken de heiligenbeelden in hun eigen klooster hebben stukgeslagen.
Dat is nooit wat Luther gewild heeft. Hij was altijd voor stander van geweldloos verzet. Hij snapt dat hij met boeken en brieven alleen de opstandelingen niet kan overtuigen om het wat kalmer aan te doen. Ondanks al het gevaar dat daarmee samenhangt, besluit hij terug te keren naar Wittenberg. Daar kan hij door zijn aanwezigheid de rust herstellen. Maar buiten Wittenberg is de woede bij de bevolking inmiddels niet meer te stoppen. Radicale predikers trekken het hele land door en hitsen de boeren op. Zo verzamelen er zich in Weinsberg zo’n 6000 woestelingen rond het kasteel van graaf Von Helfenstein. Met hulp van enkele overlopers slagen ze erin de burcht in te nemen en de graaf te vermoorden.
Dat is het begin van een lange reeks opstanden. Begrijpelijk, want de boeren hebben het heel zwaar. Ze moeten niet alleen aan de kerk een tiende van hun opbrengst afstaan, ze moe ten ook de bezitter van de grond betalen. Bovendien mag die
83 De geldmachine van de paus
zomaar beslissen met wie een boer al dan niet mag trouwen. En alsof dat nog niet genoeg is, mag hij, bij diens dood, zo’n hoog erfdeel opeisen dat er voor de familieleden bijna niets meer overblijft.
Omdat de vredelievende Luther zelf in een boerenfamilie geboren werd, heeft hij diep in zijn hart wel sympathie voor de mensen die op het platteland leven. Tegelijk is hij echter zwaar geschokt door het bloedbad dat ze in Weinsberg hebben aangericht. En dan is er het nog het besef dat hij de edelen aan zijn zijde moet krijgen om van zijn kerkhervorming een succes te maken. Luther keert zich dus definitief af van de boeren die, precies omdat hij een van hen was, altijd heel hard naar hem opkeken en hem steunden. ‘Het zijn gekke honden die de dood meer dan verdiend hebben!’ roept hij boos uit.
De edelen van hun kant zien de woorden van Luther als een rechtvaardiging om de opstand van de boeren keihard neer te slaan. Daar hebben ze weinig problemen mee. Ze zijn veel beter bewapend en brengen een leger op de been van 1500 ridders en 9000 huurlingen. Die hakken de oproerkraaiers in de slag van Frankenhauser meedogenloos in de pan. Niet moeilijk! Naast acht kanonnen die ze in een eerder gevecht buitge maakt hebben, beschikken de boeren enkel over hooivorken, dorsvlegels en zeisen. Het resultaat is dan ook verschrikkelijk. Geschiedschrijvers vertellen hoe 6000 boeren sneuvelen en hoe de heuvel waarop het gevecht plaatsvindt rood kleurt van het bloed.
En dat is nog maar het begin! Na Frankenhauser volgen er nog verschillende veldslagen waarin de boeren andermaal bij bosjes om het leven komen. Bovendien begint het leger van de
Helden & schurken
edelen met wraakacties. Dorpen worden platgebrand, inwoners worden meedogenloos vermoord, boerenleiders worden vogel vrij verklaard en predikers worden opgehangen. Men schat dat er in de boerenoorlog en in de wraakacties die erop volgen zo’n kleine 100.000 doden vallen. Pas wanneer er nauwelijks nog boeren overblijven om het land te bewerken, stoppen de acties.
Luther, die door de boeren ooit als bondgenoot en voor ganger in hun strijd beschouwd werd, krijgt nog altijd heel veel tegenkanting. Had hij immers niet gezegd dat het gekke honden zijn die de dood verdienen? Hij blijft argumenteren dat hij zo’n bloedbad nooit gewild heeft en dat het uitsluitend de schuld van de boeren zelf is. ‘Een rebel kun je niet met argu menten antwoorden, want die zal hij toch nooit aanvaarden.’
Hoe dan ook ligt nu de weg vrij voor geleidelijke hervor mingen in Duitsland en zullen kerk en overheid meer en meer gescheiden worden. De kerk is ondertussen ook definitief gestopt met de verkoop van aflaatbrieven, waar het Luther allemaal om begonnen is. Onder invloed van Luthers inter pretatie van de Bijbel ontstaan naast het katholicisme nu ook allerhande protestantse stromingen. Volgens hen staat Gods wil beschreven in de Bijbel, kan alleen het geloof de ziel verlos sen en is de kerk een werelds bedenksel dat door de staat gecon troleerd moet worden. De katholieken van hun kant blijven geloven dat de kerk Gods stem op aarde is, dat priesters zonden kunnen vergeven en dat de paus als Gods plaatsvervanger op aarde de leider is van alle christenen.
Een heel andere manier van denken dus, die tot op de dag van vandaag nog altijd verder leeft tussen beide groepen.
85 De geldmachine van de paus
Houd onze online kanalen in de gaten en blijf als eerste op de hoogte van onze nieuwe (voor)leesprojecten. pelckmans.be facebook.com/pelckmans.be instagram.com/pelckmans.be
Bekijk alle videofragmenten met onze auteurs: voorleesweek.pelckmans.be.
Voorleesweek is een initiatief van Iedereen Leest. Alle info op: voorleesweek.be.