OPRECHT BEDANKT aan al wie zijn/haar steen(tje) heeft bijgedragen om dit project mogelijk te maken: Ann, Bart, Caroline, Cecile, Heidi, Heike, Johan, Jurgen, Marleen, Myriam, Nik, Peter, Ria en Rosita. BIJZONDERE DANK aan: Alain Platel om het (trouwens prachtige) ‘woord vooraf’ te willen schrijven. Marij Vanlauwe en Magda Aerbeydt, mijn altijd beschikbare klankborden en zoveel meer. Peter Desnerck voor de onwaarschijnlijk mooie vormgeving. Mijn ma en pa: voor alles. Mijn meisje, voor haar begrip en geduld.
Chantal Noppe - Zonnebeke
Woord vooraf - Alain Platel Inleiding - Luc Maddelein
IK HEB NOOIT
Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit: het zacht maken van stenen het vuur maken uit water het regen maken uit dorst ondertussen beet de kou mij was de zon een dag vol wespen was het brood zout of zoet en de nacht zwart naar behoren of wit van onwetendheid soms verwarde ik mij met mijn schaduw zoals men het woord met het woord kan verwarren het karkas met het lichaam vaak waren de dag en nacht eender gekleurd en zonder tranen, en doof maar nooit iets anders dan dit het zacht maken van stenen het vuur maken uit water het regen maken uit dorst het regent ik drink ik heb dorst.
------------------------------------Gerrit Kouwenaar
INHOUD Alain Platel Woord vooraf
7
Luc Maddelein Inleiding
9
Cecile Verdonck Kalligraaf
13
Sylvie Marie Dichter
27
Peter Simoen Etser
33
Luc Maddelein Auteur
45
Chris Blondeel Dichter
69
Pete, Jucte en Jeps
79
Graffitikunstenaars
Nico Van den Borre Striptekenaar
91
Eva Vlonk Fotograaf
111
Wouter Goudswaard Striptekenaar
127
Luc Andries Beeldhouwer
137
Christelle Breemeersch Auteur
145
Gina Deruytter Kunstschilder
155
Gerda Lens Dichter
165
Seppe Van den Berghe
181
Illustrator
WOORD VOORAF Zo om de paar jaar wordt ons gezegd en geschreven dat de wereld in brand staat. En elke keer opnieuw hopen we dat dit de laatste keer zal zijn. Ik herinner mij nog erg goed 9 november 1989. Ik zat op m’n knieën voor m’n kleine zwart-wit TV te kijken naar het vallen van de Berlijnse muur en geloofde dat vanaf dan alles alleen maar beter kon worden. Nee dus! Kort daarop begon vlakbij de oorlog in de Balkan. Het was moeilijk te begrijpen dat er in Europa sowieso nog oorlog kon worden gevoerd. Het leek barbaars en primitief. Maar aan oorlogen kwam vervolgens nooit een einde. Eerst verschoof alles naar het Midden Oosten en recent komt het als een boemerang terug naar ons. Tegelijk staan wij allen ook op andere fronten onder immense druk. Het milieu, de (banken)crisis, migratie, het geloof ... Er moet volgens velen weer dringend gekuist en orde op zaken gesteld worden. Het snijden in overheidsbudgetten maakt daar telkens opnieuw een erg belangrijk onderdeel van uit. Bij voorkeur in datgene wat op het eerste zicht niet zo nuttig lijkt: cultuur bijvoorbeeld. Ik citeer graag Amin Maalouf die in zijn ‘De ontregeling van de wereld’ uitlegt dat men in tijden van crisis juist zwaar moet investeren in onderwijs, wetenschap en cultuur. Want als men creatieve oplossingen zoekt voor die crisissen, dan kan men die eerder uit deze hoeken verwachten dan uit het bedrijfsleven of van een bankdirecteur bijvoorbeeld ... Het was Gerard Mortier - één van mijn grootste leermeesters - die op de vraag van een journalist of een festival als de Ruhrtriënnale niet teveel geld kostte, antwoordde: “Weet u hoeveel één Amerikaanse tank in Irak kost? (Het was toen net het begin van de Amerikaanse invasie in Irak). Weet u wat ik zou kunnen doen met het geld van één kruisraket? Waar wilt u dat een maatschappij in investeert? In kruisraketten of in cultuur?” Persoonlijk geloof ik dat elk initiatief om te investeren in cultuur alle steun verdient. Het is bemoedigend te zien hoeveel mensen nog steeds hun huis uit komen om aan cultuurbeleving te doen. Ik hield bijvoorbeeld enorm van het voormalige programma ‘De Canvas Collectie’. Kunstwerken van gewone mensen werden aan de blik van een professionele jury onderworpen. Ik vond het ontroerend om te zien dat zoveel mensen zo intens met kunst bezig zijn. Tot en met het schilderen van landschappen op een nagelkopje ... Het initiatief van Luc Maddelein is een mooi voorbeeld van hoe mensen zelf het initiatief nemen om aan kunst te doen. En alhoewel het bijeen sprokkelen van de nodige subsidies en steun een lange lijdensweg was, toch zette hij door. Desnoods paste hij het tekort wel bij uit eigen zak. Zijn vraag: wat maken mensen, geïnspireerd door de cellosuites van J.S. Bach? Luc Maddelein heeft in elk geval bergen verzet, bloed, zweet en tranen gelaten om dit project mogelijk te maken. Aan de kijker, lezer, luisteraar om te voelen en te beoordelen wat dit met hem/haar doet.
Alain Platel Les ballets C de la B
Inleiding INLEIDING
“In de beperking toont zich de meester”, liet Johann Wolfgang Von Goethe ergens tussen 1749 en 1839 optekenen. Wie mij een beetje kent, weet dat dit gezegde mij echt op het lijf is geschreven. En het kunstproject ‘De cellosuites van Bach’ toont dit nogmaals overtuigend aan. Ik sprokkelde uiteindelijk zoveel kunstwerken, dat men er makkelijk twee sporthallen mee kan vullen. Als men ze tenminste ietwat ordentelijk opstelt. Alles begon nochtans - zoals quasi altijd - heel bescheiden en eenvoudig. Met het idee voor een wedstrijd tussen mijn vrouw en mezelf: “Wie maakt de beste fotoreportage?” Een deskundige jury van vrienden zou de winnaar kiezen, zo kwamen we overeen. Winnen wil ik altijd en overal. Maar om hier ook maar een schijn van kans te maken, zou ik het niet van de intrinsieke technische kwaliteit van de foto’s moeten hebben, wel van ‘het concept’. Vandaar mijn idee om met mijn foto’s een verhaal te vertellen. Want verhalen maken emoties los, en laat ‘emotie’ nu precies datgene zijn wat mij drijft in alles wat ik onderneem… Zo gezegd, zo gedaan! Maar bij het voorbereiden van een proefopname vroeg ik me op zeker moment af: “Waarom dit verhaal ook niet filmen?”. Waarna de bal aan het rollen ging om pas te stoppen op het ogenblik dat zowat alle mogelijke kunstdisciplines bij dit project waren betrokken en er voldoende kunstwerken waren om er twee… Inderdaad! Gelukkig verliep het hele traject zo goed als rimpel- en vlekkeloos. Een paar kleine haperingen niet te na gesproken die, moet ik eerlijkheidshalve toegeven, niet zonder gevolgen bleven. Zo mag ik een aantal patiënten van het Guislain-instituut in Gent ondertussen tot mijn beste vrienden rekenen. U merkt het: het had zonder meer slechter, véél slechter kunnen aflopen. “Maar het is niet nodig te hopen om te ondernemen noch te slagen om te volharden”, dixit Willem van Oranje. Wij hebben alvast volhard en doorgezet. Niet voor niets is ‘Don’t give up’ van Peter Gabriel en Kate Bush ons lijflied. Of het resultaat van al die inspanningen de moeite loont, ... laten we graag over aan al wie de tentoonstelling ‘De cellosuites van Bach’ bezoekt en dit kunstboek met bijhorende dvd in handen krijgt. Luc Maddelein medewerker Curieus
Het verhaal Elke Somers speelt de cellosuites van Bach. Plots staat ze oog in oog met een gewapende en gemaskerde indringer die haar dwingt om zich uit te kleden. Doodsbenauwd en beschaamd kan ze niet anders dan doen waartoe hij haar verplicht… tot ze een schaar in handen krijgt en er de indringer mee te lijf gaat. Dan blijkt die man toch geen onbekende te zijn voor haar…. Gekweld door schuldgevoelens slikt Elke uiteindelijk een overdosis slaappillen, om daarna nog één keer een stukje uit de cellosuites van Bach te spelen. Iedereen is ontzet, voelt zich machteloos. Of kan de klank van haar lievelingsmuziek uiteindelijk toch de muur van stilte doorbreken?
Cecile Verdonck Kalligraaf Berlare
Deze specifieke opdracht vormde absoluut een extra uitdaging, maar was buitengewoon boeiend, vooral ook omdat ik mijn kalligrafie kon combineren met een andere passie van mij, schilderen. Was het niet Brody Neuenschwander, een kalligraaf trouwens, die ooit zei: “Wie zich verliest in zijn passie, heeft minder verloren dan wie zijn passie verliest!�?
Sylvie Marie Dichter Gent
‘Ik heb het kortverhaal twee keer gelezen, dit vervolgens enige tijd laten rusten en er dan gewoon mijn ding mee gedaan. Daarbij heb ik het verhaal niet in een aantal gedichten omgezet. Wel zijn mijn gedichten bijhorende bespiegelingen die ik kreeg dankzij het verhaal.’
* er is een moment waarop je tot je zinnen komt en je verstand verliest, je steekt je aanvaller dood en trekt dan pas de zwarte kous van zijn hoofd. het is hetzelfde moment waarop je ook je zicht kwijtspeelt, van zodra je je ziel herkent, is je netvlies als een beslagen spiegel aangetast.
* sommige klanken doen het beter dan andere. bach wist daarvan en zette zijn po in de buurt van zijn piano. wie een meesterwerk wil maken, moet zich wijden, het wijken gaat vanzelf. wie nu zijn klanken hoort, denkt niet aan de po, dat zijn maar weetjes, druppels op een hete plaat, denk daaraan als je wat ruikt en doe dan blindelings verder.
* n de buik van de cello is het groot gen m je gehurkt – je benen met de arme egen je buik geklemd en je hoofd tuss e uitstekende schouders – te verberge ls een terug in de moeder gezogen ind. maak wel dat je adem niet al t waar de weerklank van het instrumen erstoort er moet ook nog worden espeeld en daar draait het toch om, ni
* je hebt moeilijkheden en moeilijke moeilijkheden en omdat min maal min plus is, zou je nog kunnen hopen maar je beseft al snel dat het paard verdronk en alleen het water nog te redden valt. scheppen duurt lang, scheppen doe je tegen de einder op maar het is scheppen of niets en daarom schep je.
Peter Simoen Tekeningen en etsen Diksmuide
om wat nog niet aanwezig is alsof wij in dit denken en donker op zoek gaan in gleuven die lijnen worden en betekenis en bekentenis onomwonden te grabbel gegooid van etsen is de echo het ultieme bericht Robie Van Outryve
Luc Maddelein Auteur kortverhaal Langemark-Poelkapelle
“Riskeer meer dan wat anderen ‘veilig’ vinden. Zorg meer dan wat anderen ‘wijs’ vinden. Droom meer dan wat anderen ‘praktisch’ achten. Verwacht meer dan wat anderen voor ‘mogelijk’ houden. Doe meer dan je dacht dat je kan. Deel meer dan je dacht dat je kon missen. Hoop tegen beter weten in… En wonderen van vrede zullen alles nieuw maken.” Jeanne Devos op 1e Vredeswake: Langemark-Poelkapelle 3/11/2014
Coma COMA
SUITE 1: VRAGEN! ENKEL VRAGEN! Steeds opnieuw malen dezelfde vragen door mijn hoofd en hoe hard ik ook probeer, ik slaag er niet in om zelfs op de makkelijkste vraag ook maar een begin van antwoord te formuleren. Wie ben ik? Waar ben ik? Hoe ben ik hier terecht gekomen? In welke toestand bevind ik mij? Hoe lang ben ik hier al? En hoe lang moet ik hier nog blijven? Wat is er met mijn lichaam gebeurd? Het is alsof ik niet langer over een lichaam beschik, alsof het van mijn bewustzijn gescheiden is en dat dit het enige is dat nog functioneert. Of is het er toch nog, maar ben ik er mij niet langer van bewust? Klopt mijn hart nog? Filteren mijn nieren mijn bloed en maakt mijn lever de giftige stoffen in mijn lichaam nog onschadelijk? En wat met mijn longen? Of hebben allerhande machines die vitale functies overgenomen? Het lijkt ook alsof al mijn zintuigen zijn uitgevallen. Ik ben verstoken van elk fysiek genot, gereduceerd tot het bestaan van een kwal. Voelen, smaken, ruiken, horen en zien zijn woorden die als sneeuw door mijn hoofd dwarrelen zonder dat ik mij daar iets concreets kan bij voorstellen. Geen enkel geluid doorbreekt de immense stilte. Ik doorsta geen helse pijnen, maar voel ook niet de zachte streling over mijn naakte huid. Het is alsof ik de heerlijkste gerechten zou proeven, maar dat ze compleet smaakloos zijn. Alsof ik mij met de duurste parfums besprenkel, maar geen enkele geur tot mij doordringt. Het scherm van mijn privé-bioscoop blijft zo blank als de verse geitenmelk waarin Cleopatra zich baadde om haar huid jong te houden. Eén sporadische keer verschijnen er beelden op, in de meest onverwachte vormen en kleuren, maar niks dat zelfs maar een kleine hint oplevert om ook maar één van de vragen te beantwoorden waar ik mee worstel. Eén enkele keer slaag ik er ook in om mijn gedachten op scherp te zetten. Maar meestal is het één wirwar van ideeën die terzelfdertijd alle kanten opschieten en waar ik kop noch staart aan krijg. Tijd lijkt niet langer te bestaan. Ruimte evenmin. Alsof een dag net zo lang duurt als duizenden dagen of honderden jaren. Alsof ik in een cocon zit, afgesloten van alles en iedereen, zonder verleden, zonder toekomst. HALLOOO!!! Kan er mij iemand vertellen wat er met mij is gebeurd? Niemand? Ja, juffrouw zegt u maar! Dat ik misschien mijn geheugen verloren ben? Dat ik als het ware plots in één klap dement ben geworden, waarbij er toch één stukje hersenen onaangetast is gebleven dat mij in staat stelt om te functioneren zoals ik nu functioneer? Ja, dat zou best kunnen natuurlijk. Nog iemand? Jij denkt dat het gewoon een nare droom is. Dat ik straks gewoon wakker schiet, terwijl het angstzweet zich een uitweg uit mijn miljoenen poriën zoekt. En ik luttele uren later al compleet vergeten ben waarover ik mij nu suf pieker. Laat ons hopen dat je gelijk hebt. En volgens jou lig ik in een coma. Na een beroerte, een hersentrombose of een ongeval? Of nadat iemand mij een klap heeft verkocht? En euh… enig idee hoe lang dit zou kunnen duren? Nee? Jammer. Ja, jij daar op de laatste rij! Dit is gewoon het leven na de dood? Ach zo! Valt anders behoorlijk tegen hoor. Niks zilveren lepeltjes! Niks rijstpap. Maar ook geen hemelse muziek, geen prachtige landschappen met groene grasvelden, kabbelende riviertjes en blauwe meren, waar alles in licht baadt en iedereen elkaar graag ziet en in vrede samenleeft. Geen spoor van Sint-Pieter, hij
die toch bij de hemelpoort moet zitten om de overledenen naar de hemel of de hel te sturen. Gelukkig ook niet van die 72 maagden die met open benen op de martelaren van de Islam liggen te wachten. Maar ook God zelf valt in de verste verten niet te bespeuren. Het gebeurt wel vaker dat hij niet thuis geeft als je Hem nodig hebt. Zou het dan kunnen dat ik in het mortuarium opgebaard lig en wacht tot ze mij in mijn doodskist stoppen? En dat ze zo meteen het deksel dichtklappen (help, ik ben claustrofobisch!) en mij de oven induwen? Of nog erger, ze laten mijn goedkope dennenhouten kist in een ellendig diep en ijskoud graf neerzinken, waar ik rustig kan wegrotten. Dat mijn geest tot op dat ogenblik met mijn lichaam verbonden blijft en voorlopig nog niet naar het hiernamaals is afgereisd. Of komt er mij straks nog iemand vragen in wie of wat ik wil re誰ncarneren? Denk ik misschien best toch al eens over na. Dit is het Niets! Het Totale Niets! Ja, dat is het!
SUITE 2: SCHREEUW Maar dan, dan is het alsof ik in een soort van tunnel terecht kom, met aan het einde een groot wit licht. Zoals een zon, maar veel mooier en stralender. En tegen een razende snelheid word ik naar dit licht toe gezogen. Maar zo ver raak ik niet. Want plots bevind ik me op een kale, duistere en lege vlakte, waar een zwarte mist hangt die om mijn voeten kringelt. Wat is dit voor plek? Is dit de hel? Die plek met pek, vuur en zwavel, waar de zondaars eeuwig blijven branden en duivelse pijnen uitstaan. In de verte duiken nu schimmen op. Mistslierten beletten dan wel dat ik hen goed kan zien, maar toch gaat er een dreiging van uit. Via een geroezemoes van gedachten, niet van stemmen, want niemand kan spreken, proberen zij mij duidelijk te maken: dat is de grens. Als je daar overheen gaat, is geen terugkeer meer mogelijk. Maar eigenlijk wil ik verder gaan, ontdekken wat er voorbij die grens ligt. Totaal onverwacht, wordt de mist nu minder dik en zie ik die levenloze verschijningen nu scherp voor mij. Duizenden en duizenden zombie-achtige wezens op elkaar geplakt, sommigen gehurkt, de meesten rechtstaand. Eerst staren ze mij aan, binnensmonds mompelend, haast bewegingloos. Dan staan ze allemaal recht. En zetten zich in beweging. In mijn richting! Steeds sneller. Zij zitten achter mij aan. Doodsbenauwd zet ik het op een lopen, bang dat ze mij zullen verkrachten, verminken en uiteindelijk oppeuzelen. Maar ik wil niet dood! Ik wil hier weg! Ik moet hier weg! Voor het te laat is! Ik roep! Ik schreeeeuwwww! Maar het is alsof er geen geluid uit mijn keel komt.
SUITE 3: BEN IK DOOD? Ik lig op de buik van mijn moeder, nog door de navelstreng met haar verbonden. Ze prevelt een gebed voor het Onze-Lieve-Vrouwbeeld dat thuis op de schouw staat. Aan het voeteinde van het bed staat mijn vader, ontroostbaar. De gynaecoloog heeft de handen vol met de verzorging van mijn tweelingzusje. De verpleegster is de pastoor gaan halen, men wil mij alsnog dopen. “Ik heb haar lipje zien bewegen”, roept mijn vader plots opgewonden. De gynaecoloog draait zich verveeld om. “Je dochter is dood mijnheer. Het spijt me”. “Maar ik weet het zeker”, houdt mijn vader voet bij stuk. “Asjeblieft, doe iets’, smeekt hij. Mijn moeder stopt met bidden, stelt al haar hoop nu toch op haar dokter die haastig de zuurstofpomp vast grijpt en op mijn mond plaatst. Traag tikken de seconden voorbij. Eén minuut lang hou ik er nu reeds de spanning in. Een eeuwigheid voor hen die angstig wachten op enig teken van leven van mijn kant. En dan klinkt het verlossende ‘wééééhhhhhhé’. Een mirakel is geschied. Mijn moeder begint opnieuw te bidden. Dankbaar. “Dit wordt een vechtertje”, grijnst mijn vader, nadat hij zijn tranen heeft weggeveegd.
‘Ze ziet er precies anders uit dan gisterenavond. Alsof ze bang is geweest’, galmt een vrouwenstem vanuit de verte. ‘Komaan, ze ligt wel in coma hé.’ ‘Mij mogen ze in die situatie een spuitje geven’, hoor ik die laatste stem nu veel duidelijker zeggen. ‘Stil, misschien hoort ze ons wel.’ ‘Kiekeboe! Beuuuuu!’ ‘Stop het, lul!’ Hoor ik echt stemmen? Heeft mijn angstig om hulp roepen dan de toegangsdeur tot mijn gehoor geforceerd? Of kon ik al die tijd toch horen en dacht ik dat mijn gehoor niet werkte, omdat er niet het minste geluid doordrong tot de ruimte waarin ik mij nu bevind? Of beeld ik het mij allemaal in? Maar als ik echt kan horen en mij dus niet inbeeld dat ik hoor, dan ben ik niet dood! Zo opgelucht en gelukkig heb ik me nog nooit gevoeld. Niet voor lang. Want zo te horen lig ik in een coma. Ook niet meteen een feest, vrees ik. En al zeker niet als het blijft duren. Maar alles liever dan dood! Een nieuwe vraag vecht reeds voor mijn aandacht. Op welke manier ben ik dan wel in die coma verzeild geraakt? Geen enkel idee. Geen flauw benul. Belet mijn geest op dit ogenblik dat ik er achter kom wat er met mij is gebeurd? Wil hij me beschermen tegen mezelf of tegen de buitenwereld? Kon ik mij maar die paar seconden herinneren voor ik in de toestand kwam waarin ik mij nu bevind. Dan zou alles ongetwijfeld een stuk duidelijker worden. Of zal ik precies dan beginnen panikeren? Hoe dan ook wil ik weg uit deze duisternis, uit deze hel van eenzaamheid, waar niemand mij troost, niemand mij streelt. Maar hoe? En hoe hard ik ook nadenk, ik raak geen stap verder.
Integendeel, ik voel me opnieuw langzaamaan wegglijden. In een diepere vorm van coma, waar ik misschien nooit meer uit geraak. En is het mijn angst die er nu voor zorgt dat gruwelijke beelden als razende gekken heen en weer door mijn geest flitsen? Eerst kan ik ze niet eens volgen, laat staan ordenen of begrijpen. Dan lijkt het mij toch enigszins te lukken. Ik zit boven op een donker silhouet. In mijn witte slip en wit hemdje. En ik heb een groot slagersmes in mijn handen, dat ik steeds opnieuw in zijn buik plof. Bloed spat in het rond. Maar het kan me geen zier schelen. Integendeel! In een soort van woeste razernij blijf ik het mes in zijn buik planten. Maar wie is dat zwarte silhouet waar ik op zit? En waarom steek ik dat immense slagersmes steeds opnieuw met zoveel geweld in zijn buik? En plots komen er kleine, zwarte beestjes uit mijn mond gekropen. Ik tel er een stuk of vijf. Zijn het kleine kakkerlakken of bakkerstorretjes? Met alle kracht probeer ik ze met mijn hand dood te slaan. Tevergeefs. Want er komen er steeds maar bij. Waarom doet niemand iets? Waar blijven al die mensen toch die beweren dat ze me graag zien? Waar blijven ze, nu ik hen zo nodig heb? Mijn lief, waar is hij? Mijn moeder? Mijn beste vriendin Kim? Blijkbaar beteken ik niet zo veel voor hen, dat is me nu wel duidelijk. Ik moet iedereen loslaten of anders kan ik die eenzaamheid, dit verdriet niet blijven verdragen. Wacht! Er worden nieuwe beelden op mijn scherm geprojecteerd. Ik zit geknield naast een volledig in het zwart geklede man. In mijn rechterhand hou ik een schaar, terwijl ik met mijn linkerhand traagjes de zwarte bivakmuts over zijn hoofd schuif. Gatver…. Het is Jatse. Ik heb mijn vriend vermoord! Maar dat kan toch niet! Dat zou ik toch nooit doen. Of heeft iemand anders hem misschien vermoord? En hoe komt het dan dat ik in coma lig en niet hij? Het is alsof ik een grote puzzel moet maken en dat men mij de stukjes slechts één voor één aanreikt, waarbij ik niet eens weet of ze bij de puzzel horen die ik aan het samenstellen ben.
SUITE 4: EEN SPELLETJE De klap moet enorm zijn geweest. Meer dan een uur had men nodig om mij uit de wagen te bevrijden. Maar ik heb het overleefd. Mijn engelbewaarder was opnieuw op post. Over één ding was mijn dokter duidelijk. Dit ongeval betekende absoluut het einde van mijn carrière als celliste. Mijn grote droom lag aan flarden. Ik ook. Letterlijk en figuurlijk. Maar zo snel wilde ik niet opgeven. Het vechtertje in mij stak opnieuw de kop op. En dat was nodig. Want mijn revalidatie was ontzettend zwaar. En pijnlijk! En frustrerend, want mijn inspanningen werden niet steeds beloond. Gelukkig waren mijn mama en papa, mijn lief Jatse en mijn beste vriendin Kim er steeds om mij moed in te spreken als ik het eventjes niet meer zag zitten. Op een dag kwamen ze zelfs met een cadeautje aandraven. Een cdsingle dan nog. Van een zekere Peter Gabriel en Kate Bush. Had ik nog nooit van gehoord. ‘Don’t give up’ was de titel van de song. Mij ook al totaal onbekend. Zonde! Want wat een kippenvelsong! Maar vooral, wat een schitterende tekst! Als ik het weer eens moeilijk had, jaagde ik ‘Don’t give up’ door de oortjes van mijn I-pod. Niet zonder resultaat. Nauwelijks zes maanden later was het duidelijk. Mijn dokter had zich vergist. Met dank aan Peter Gabriel en Kate Bush. Nooit opgeven! Nooit!
Een deur gaat piepend open. Voetstappen. Een stoel die over de vloer schuift. - Hoi Elke! Alles onder controle? - (het is Jatse, mijn lieve Jatse) - Je eigenste zelf ook? Ja, dat wel. In die toestand. - (hij is niet dood. Ik heb hem dan toch niet vermoord. Leg me asjeblieft uit wat er is gebeurd Jatse?) - Jij wordt een filmster Elke! - (filmster? Ik?) - Morgen zet ik mijn filmpje op you tube. Heb nog één scènetje nodig! - (niet zwanzen hé Jatse. Heb daar nu helemaal geen zin in) - Elke Somers! De eerste filmster in coma. - (stop het!) - Ongelooflijk hoe jij daar van de schrik bijna in je broek stond te schijten. - (waar heb je het over?) - Had ik wel kunnen verwachten van een seut zoals jij. Maar ik vond het wel keigeil hoor! ‘k Heb mij ondertussen al wel 10 keer afgerukt terwijl ik het filmpje bekijk. - (dit kan toch niet, zo ben jij toch niet)
Een rij nieuwe beelden flitsen mij door het hoofd. Ik sta in de hoek van een kamer. Iemand met
een zwarte bivakmuts over het hoofd, (dezelfde die ik net met dat mes heb bewerkt?), richt een pistool op me. In zijn andere hand houdt hij een camera vast. Hij schreeuwt me iets toe. Ik ben dermate in paniek dat ik hem niet versta. Hij roept opnieuw. Hij schiet mijn kop er af als ik niet al mijn kleren uit trek. Ik ben doodsbang. Eén voor één maak ik nu de knoopjes van mijn witte blouse los, trek ze uit en gooi ze op de grond. Wat kan ik anders doen? Dan schuif ik de rits van mijn lange broek open en niet zonder moeite slaag ik erin om hem over mijn kuiten te krijgen. Mijn vingers trillen. Hoe kan ik hier wegkomen? Ik trek nu mijn hemdje uit. Verlamd door de schrik en doodsbeschaamd draai ik mij om. Ik wil me niet verder uitkleden. Ik wil niet dat die vreemde man mij naakt ziet. Maar hij schreeuwt opnieuw iets en ik maak het haakje van mijn beha los en draai me opnieuw om en begin zachtjes te huilen. En dan komt hij achter mij staan. Hij laat zijn revolver over mijn naakte rug glijden. Eerst schuift hij het linkerbandje van mijn beha over mijn schouder naar beneden, dan het rechter. Ik weet wat er nu gaat gebeuren. Met zijn hand probeert hij onder mijn arm door te komen, en hoe hard ik mijn arm ook tegen mijn ribben druk, toch slaagt hij erin mijn borst vast te grijpen. En dan, dan zie ik een schaar liggen… Zonder nadenken grijp ik nu de schaar, draai me om en plant ze in zijn buik. Bloedend valt hij op de grond. - Dat je me zou neersteken, dat stond dan weer niet in mijn scenario. - (het is toch niet zo dat jij….) - Twee cm naar links en ik was er aan geweest. - (maar ik wist niet dat jij het was, ik was in paniek, ik dacht dat het een inbreker was) - Wel jammer dat ik je daardoor niet heb kunnen neuken. - (schei uit. Asjeblieft) - Je verdiende loon. Had je gvd wat meer met mij en minder met die cello van jou moeten bezig zijn. - (ik? Speel ik cello?) - Ach Elke, ik kon gewoon niet verliezen. Had je mij herkend, dan zei ik dat het een spelletje was dat ik speelde. Om opnieuw wat opwinding in onze relatie te brengen. En als je niks door had, ja, dan had ik je suf geneukt. - (stop het. Asjeblieft) - Trouwens, precies want ik nu zal doen. - (je zult me nu euh… neuken?) - Wacht ik neem mijn cameraatje. Dat zal men nog niet vaak gezien hebben, iemand die in coma ligt en geneukt wordt! - (kan ik me best voorstellen, ja) - Veel verschil met anders zal het trouwens niet maken Elke. - (je meent het echt geloof ik)
- Misschien ontwaak je daardoor wel uit je coma. - (dit kan toch allemaal niet echt zijn!) - En euh, maak je geen zorgen dat men ons zal betrappen, ik heb het beletlichtje aangestoken. - (een hele geruststelling) - En nog iets Elke. ‘One flew over the cuckoo’s nest’, je lievelingsfilm. - (ja) - Herinner je je nog die laatste scène? - (ja, natuurlijk. Ik moet iedere keer bleiten als ik die zie) - Dienen indiaan, de Chief slaagt erin om uit de psychiatrische instelling te ontsnappen, maar hij wil McMurphy niet achterlaten en besluit zijn tot kasplant verworden vriend met een kussen uit zijn lijden te verlossen.…. - Morgen doe ik met jou hetzelfde. - (allez vooruit) - Ik wil mijn leven niet langer verpesten door hier om de zoveel dagen aan je ziekbed te komen zitten. - (straks vind ik het nog jammer dat je het overleefd hebt) - En steeds de indruk moeten geven dat ik me ontzettend triest en ongelukkig voel. Weet je dat ik er zelfs in geslaagd ben om te huilen toen ik hier met je moeder was? - (je had acteur moeten worden Jatse. Had je nog iets van je leven kunnen maken) - Het is wellicht ook beter voor jou. Dat is toch geen leven! - (valt wel mee hoor in coma liggen – geen eten klaar maken voor meneer, niet langer moeten wassen en plassen voor meneer. En ik word hier bediend zoals een kuikentje op een barreke, iets wat jij alvast nooit hebt gedaan) - Maar dat is voor morgen. Nu eerst nog een potje vrijen.
Kon ik hem nu daar maar een stamp geven waar het extra pijn doet. En even, even heb ik het gevoel dat het me lukt om mijn been te bewegen.
- Lachen Elke, je bent in beeld.
SUITE 5: NOOIT OPGEVEN! De Bozar in Brussel. Een afgeladen volle zaal. Het laatste van een lange reeks concerten die me in zowat iedere belangrijke Europese hoofdstad hebben gebracht. Ik zit vooraan het immense podium. Mijn cello tussen mijn knieën geklemd. Achter mij het orkest van het Concertgebouw. Otto Vandijck dirigeert. Het is muisstil. Hij kijkt mij aan. Ik knik. Ik ben er klaar voor. Het orkest begint te spelen, en vanaf de eerste maat… spring ik op alsof ik een elektroshock heb gekregen. Ik weet niet wat ik hoor… dat kan niet, ik heb een ander stuk verwacht, ik heb me vergist… Hoe is dit in hemelsnaam mogelijk. Ik begrijp het niet. Het liefst liep ik de zaal uit om nooit meer een podium op te stappen. ‘Ik heb het verkeerde stuk ingestudeerd’, fluister ik paniekerig naar Otto. ‘Alles ligt thuis, ik nam dit niet mee’. ‘Je speelde dit al zo vaak Elke’, roept Otto. Hij raakt met moeite boven het orkest uit. ‘Het lukt u vast wel. U kent het zo goed!’, spreekt hij mij moed in. Ik weet met mezelf nauwelijks blijf. Dit lukt me nooit. Ik concentreer me tot het uiterste, probeer koortsachtig om me de partituur van het te spelen stuk voor de geest te halen… ‘Okee, ik doe mijn best’, zucht ik. En dan, dan val ik in en ik speel het concerto, zonder één enkel foutje te maken…
Met honderden tegelijk kruipen die zwarte insecten nu opnieuw uit mijn mond en mijn neusgaten, over mijn naakte armen, borsten, buik en billen om dan via mijn andere lichaamsopeningen terug bij mij naar binnen te dringen en daar zoals sprinkhanen alles op te vreten dat ze op hun weg naar boven tegenkomen. Ik panikeer en dreig terug het weinige bewustzijn te verliezen waarover ik nog beschik. Ik ben als de dood om terug in een diepere coma weg te zinken, waar ik dan wellicht nooit meer uit geraak. Ik hoor opnieuw voetstappen. Komt Jatse me nu echt ‘uit mijn lijden verlossen’? Zijn mijn laatste minuten aangebroken? Opnieuw verschijnen beelden op mijn scherm. Ik zit cello te spelen. De cellosuites van Bach. Nee, niet in een concertzaal, maar thuis, in mijn woonkamer. In mijn nachtkleed dan nog. En de tranen lopen mij over de wangen. Is dit een nieuw puzzelstukje dat mij moet helpen om te achterhalen hoe ik in die coma verzeild ben geraakt?
De deur gaat open. Hij is het, ik weet het zeker. Mijn hart bonkt tot in mijn keel. Ik ga er aan!
- Ik heb Jatse gevraagd om ons eventjes alleen te laten Elke. - (ben jij het mama?) - Ik ga hier echt aan kapot meisje? - (oh, wat ben ik blij dat jij het bent)
- Waarom Elke? Waarom toch? - (waarom wat mama?) - Je wist toch dat je altijd bij mij terecht kon. - (heb ik dat dan niet gedaan?) - ….. - (maar mama toch, je moet niet huilen) - Ik voel me zo ontzettend schuldig meisje. - (maar waarom? Wat heb jij gedaan? Wat heb ik dan wel gedaan?) - Ik had je nooit die pillen mogen geven. - (pillen? Heb ik dan pillen geslikt? Waarom zou ik dit hebben gedaan? ) - Maar ik deed het voor je bestwil Elke. Je had al nachten niet meer geslapen. Opnieuw groot alarm in mijn hoofd. Heeft het te maken met het neersteken van Jatse? Voelde ik mij dermate schuldig om wat ik had gedaan, dat ik zelfmoord heb proberen te plegen? Of was er meer aan de hand? Maar wat dan wel? - Hoe kan ik dit ooit goed maken? Hoe kan ik je weer gezond en wel krijgen meisje? - (wist ik het zelf maar!) - Kun je mij een seintje geven als je hoort wat ik zeg? Eens met je ogen knipperen. Dat zou mij hoop geven dat het toch nog allemaal goed met je komt. - (ik probeerde net met mijn ogen te knipperen mama. Is het me gelukt?) De deur van mijn kamer gaat opnieuw open. Is het nu Jatse? Ga asjeblieft niet weg mama. - Hei Kim. - Nog geen verandering? - Ik geloof dat ze eventjes met haar ogen knipperde toen ik haar vroeg om een teken van leven te geven. Ik zal het mij toch niet hebben ingebeeld. - Is het waar Elke? Dat is dan zeer goed nieuws. Ik heb jouw cello mee. Zo goed als jij speel ik natuurlijk niet. Maar ik doe mijn best en Bach doet wel de rest. Van zodra ik de eerste noten van de cellosuites van Bach hoor, gaat een siddering door mijn hele lijf. Nu dringt het echt tot mij door. Ik moet terug. Ik mag hier niet blijven. Ik wil opnieuw zelf de cellosuites van Bach kunnen spelen. De mensen ontroeren. Mezelf ontroeren. Ik schraap al mijn krachten bijeen en in een uiterste inspanning probeer ik mijn ogen te openen. Tevergeefs! Alles blijft pikzwart. “Bewijs het nu dat je een vechtertje bent”, roept mijn vader me toe. En ik probeer het opnieuw. “Het lukt u vast wel”, moedigt Otto mij aan. En dan, dan zie ik mijn mama, eerst nog in een waas, daarna steeds duidelijker.
En ik zie ook Kim. Slaat mijn fantasie op hol? Neem ik mijn wensen voor werkelijkheid? Is dit een droom? “Don’t give up Elke” roep ik nu mezelf toe. Ik probeer mij op te richten. ‘Mama! Kim!’, fluister ik en hoe zacht ik ook spreek, deze keer hoor ik wel mijn eigen stem. Eerst blijven zij als verlamd staan kijken, maar dan vallen mijn mama en Kim mij huilend in de armen. En ik voel hen, zie hen nu haarscherp, hoor hen huilen, smaak hun tranen. En dan rollen mijn tranen over mijn wangen. En boven dit alles uit, mijn cellosuites van Bach! Nooit opgeven! Nooit!
SUITE 6: HET GEHEIM ‘Komaan Elke, niet opgeven nu’, roept Jan, die zich als een klokhen over mij ontfermt sinds ik mijn intrek in mijn nieuwe thuis heb genomen, het revalidatieziekenhuis Vinkendaal. ‘Jij … hebt … makkelijk … platen’, stamel ik, terwijl ik de zweetdruppel onder mijn neus probeer weg te blazen, maar vooral kwaad op mezelf omdat het me nog steeds niet lukt om alle woorden correct uit te spreken waardoor ik me soms Filiberke, Jommeke’s beste vriend, voel. ‘En ik word er nog voor betaald ook’, grijnst hij. ‘Niet veel, maar je kunt niet alles willen. Met mooie vrouwen mogen werken en nog dik verdienen’. ‘Ik ben … je oefeningetjes en… spelletjes strontzat … man, het kan mij … allemaal geen … ene moer … schelen’, roep ik met trillende stem. ‘Maar mij wel! Hoe sneller ik je er terug bovenop krijg, hoe hoger mijn bonus! Ja, zoals bankiers en CEO’s’, gnuift hij. Zelfs glimlachen lukt me niet. Na het auto-ongeval zoveel jaren geleden moest ik mijn pezen, spieren en botten terug in de juiste plooi krijgen. Toen was mijn revalidatie vooral fysiek erg zwaar en moest men het temperamentvol vechtertje in mij voortdurend afremmen. Maar nu doen mijn hoofd en mijn lichaam niet meer wat ik wil. En dat frustreert mij ontzettend. Weg muzikale carrière. Weg normaal leven. Eigen schuld, dikke bult. Maar al bij al mag ik niet klagen zegt dokter Verlende mij. Ik ben door het oog van een naald gekropen. Niet makkelijk voor iemand met mijn figuur. Maar alles komt min of meer terug in orde verzekert hij me. Als ik tenminste hard mijn best doe. En daar wringt het schoentje. ‘Moet dit echt altijd zo brutaal gebeuren Jan’, plaagt Myriam haar collega. ‘Ik neem haar lichaam en haar brein onder handen Myriam, jij knijpt haar ziel. Elk zijn stiel’, grijnst Jan. ’En euh, ik weet zeker waar zij de voorkeur aan geeft’, knipoogt hij. ‘Kom Elke, laat dat mannetjesdier maar. Ik ontsteek vanavond wel een kaars voor de Heilige Rita, de patrones van de hopeloze gevallen. Baat het niet, het schaadt ook niet’. Ik volg Myriam naar haar kantoortje op het einde van de gang. ‘En goed geslapen?’, vraagt Myriam, terwijl zij achter haar bureau plaats neemt, mijn dossier van de stapel neemt en het snel eens doorbladert. ‘Het … gaat’, lieg ik. ‘Uitgeslapen zie je er nochtans niet echt uit’, doorprikt zij meteen mijn leugen. ‘Vind … je?’, sputter ik tegen. ‘Is er dan iets dat je uit je slaap houdt?’, probeert zij me uit mijn tent te lokken. ‘Nee, niet … dat ik … weet’, lieg ik opnieuw. Zij kijkt me nu recht in de ogen. En ik weet dat ik dit langer moet volhouden dan haar. Ik win. ‘Ik begrijp het niet Elke. Je steekt uit wettige zelfverdediging een inbreker neer, die achteraf je vriend blijkt te zijn. En alhoewel je weet dat hij zijn verwondingen zal overleven, slik je toch die slaappillen?’ ‘Juist daarom’, zou ik willen zeggen, maar ik beperk mijn reactie tot een schouderophalen. ‘Hoe voelde je je toen je vernam dat hij het zou halen?’, dringt zij aan.
‘Blij natuurlijk … en … opgelucht’, haast ik mij. En ik voel me zoals Paulus nadat hij zijn meester voor de derde keer heeft verloochend. Maar ik ga niet naar buiten en huil geen bittere tranen. ‘Je hoefde je toch niet schuldig te voelen. Nogmaals. Wat je deed was wettige zelfverdediging’, dringt Myriam aan. ‘Niet enkel Gods wegen zijn blijkbaar ondoorgrondelijk’, probeer ik een grapje. Myriam glimlacht. Geforceerd. ‘Wil jij er wel achter komen waarom je niet langer wilde leven?’, vervolgt zij met een variatie op hetzelfde thema. ‘Iedereen zegt me dat ik het verleden achter mij moet laten. Er een punt achter zetten. Aan een nieuw hoofdstuk beginnen’, probeer ik zo opgewekt mogelijk te klinken. ‘Maar het liefst zou ik een aantal gaten in mijn verleden hebben, die ik in alle graagte onopgevuld zou laten. Er bestaat jammer genoeg geen deleteknop om de nare herinneringen van mijn harde schijf te verwijderen, hoe krakkemikkig die op dit ogenblik nog steeds werkt.’ ‘En dat probeer je te doen?’, vraagt mijn zielenknijpster. Ik knik instemmend, maar ik hoor Jatses moeder nog steeds luid krijsen: ‘Je hebt mijn zoon willen vermoorden. En daar zullen wij het niet bij laten, want wij hebben wat jij niet hebt: geld én macht én relaties.’ Ik krimp ineen, krijg er geen woord uit en zelfs dit klinkt hen ongetwijfeld als een schuldbekentenis in de oren. ‘Het zijn dus niet de reacties uit je naaste omgeving die er voor zorgen dat je slecht slaapt?’, probeert Myriam mijn pantser te doorbreken. ‘Ik zei je toch dat… dat ik goed slaap’, maar ik zie opnieuw de verwijtende blikken van de buren die in een bocht om me heen lopen en ik hoor onze gemeenschappelijke vrienden één voor één met een alibi komen aandraven om een bezoekje nog eventjes uit te stellen wegens nu ‘oh zo druk op het werk’, ‘de kinderen’... ‘De pers heeft je hard aangepakt. Dat moet je toch pijn hebben gedaan?’, probeert Myriam me opnieuw uit mijn tent te lokken. ‘Ach de pers!’, zucht ik. ‘Vandaag hemelen ze je op en morgen sabelen ze je neer. That’s part of the game’, waarmee ik ook deze kwestie onder de mat veeg. Maar iedere krantenkop staat nog steeds in mijn geheugen gegrift. ‘De beslissing van je management om al je optredens te annuleren moet toch hard zijn aangekomen?’, wringt zij het mes opnieuw in één van mijn vele open wonden. ‘Ja, tot de mediastorm wat was gaan liggen’, vul ik vergoelijkend aan, maar zij proeft de bitterheid van mijn woorden niet. ‘Maar… ik was toch al van plan om het wat kalmer aan te doen, kwestie van niet opnieuw… een relatie op het altaar… van mijn carrière te offeren.’ ‘Terwijl je vriend in het ziekenhuis lag, is je moeder je toch blijven steunen. En bij je beste vriendin Kim kon je steeds terecht, heb je mij verteld. Je stond er dan toch niet alleen voor.’ Ik beperk me opnieuw tot instemmend knikken, maar zeg haar niet dat ik niemand meer wilde zien, niets of niemand meer wilde horen. Ik wilde nog slechts één ding. Slapen, eindeloos lang
slapen. Het vechtertje was even met verlof! En Peter Gabriel en Kate Bush gaven niet thuis. En ik keilde mijn cello net niet door het raam! En weer die ogen die mij aanstaren, eerst streng, dan glimlacht zij. ‘Jan levert duidelijk goed werk Elke, je praat iedere dag beter. Maar voor de rest geloof ik echt géén woord van alles wat je me verteld hebt’, zegt Myriam doodkalm. En opnieuw kijkt zij me recht in de ogen. Ook ik blijf haar onverstoorbaar aanstaren. Ik moet en zal me sterk houden. Ook deze veldslag wil ik winnen. Maar dan barst ik in snikken uit. En ik ben bang dat ik nooit meer zal kunnen stoppen.
SUITE 7: HET ULTIEME GESPREK ‘Ik weet waarom jij mij hebt gedwongen om mij uit te kleden’, gooi ik Jatse quasi achteloos voor de voeten, terwijl we op mijn kamertje aan het scrabbelen zijn. Een goeie oefening voor mijn brein volgens dokter Verlende. En het zorgt er ook voor dat we weinig praten, op die manier alle heikele onderwerpen uit de weg gaand. Reken uit ons beider winst! ‘Dat heb ik je toch al verteld’, reageert hij even achteloos, terwijl hij een zevenletterwoord vormt, waarna hij me haast triomfantelijk aankijkt. ‘Niet moeilijk om te winnen van iemand wiens hersenen in de knoop liggen’, wil ik hem toesnauwen, maar ik beheers me. Eens te meer! ‘Maar dat klopt niet’, zeg ik zo rustig mogelijk. ‘Nee, dan!’, repliceert hij even afgemeten. ‘Jij wilde mij straffen’, gooi ik hem nu voor de voeten. ‘Ik jou straffen?’, vraagt hij (gespeeld?) verwonderd. ‘Omdat ik je niet genoeg aandacht gaf ’, probeer ik zo neutraal mogelijk te klinken, ook al gillen de woorden die hij me diezelfde ochtend had toegeschreeuwd nog steeds door mijn oren. Dat ik enkel in mijn cello geïnteresseerd was, nauwelijks nog in hem en al helemaal niet in seks met hem. Dat ik altijd al een louzy lover ben geweest en dat hij misschien beter zo’n plastieken sekspop in huis zou halen… ‘Was dat dan niet zo misschien?’, onderbreekt hij me. ‘Maar enig begrip voor mijn situatie mocht ook wel hoor. Je wist dat ik volop in de voorbereiding op een nieuwe reeks concerten zat. Maar nee, jij liet mij in de steek, dacht nog enkel aan je eigen pleziertjes, je vriendinnetjes waarmee je…’ En dan, dan stort ik in. Ik krijg stuiptrekkingen, precies waar dokter Verlende mij voor had gewaarschuwd als ik me te veel zou opwinden. Een epileptische aanval. Dit gesprek heb ik al tientallen keren gevoerd. In mijn hoofd weliswaar, epileptische aanval inbegrepen. Maar iedere keer Jatse op bezoek komt, ontbreekt me de moed om hem de vragen te stellen die me uit mijn slaap houden. Iedere keer opnieuw slik ik mijn vooraf ingestudeerde uiteenzetting terug in. Omdat ik nu eenmaal confrontaties makkelijk uit de weg ga? Omdat dit het einde van onze relatie kan betekenen, op een ogenblik dat ik alle steun kan gebruiken? Omdat hij mij toch nooit een eerlijk antwoord zal geven? Omdat ik er toch niks mee opschiet, zelfs al geeft hij mij een eerlijk antwoord? Of omdat ik bang ben dat hij mij minstens een even vervelende vraag zal stellen? Het lijkt alsof we een soort van stilzwijgende overeenkomst hebben gesloten. Jij stelt geen lastige vragen, ik ook niet. Laten we het verleden begraven, enkel de toekomst, onze toekomst samen, telt. Maar zo werkt het niet. Bij mij toch niet. De gevolgen blijven niet uit. Ik slaap inderdaad heel erg slecht, maar vooral, mijn revalidatie stokt. Ik maak nauwelijks nog vorderingen en daar maakt zowat iedereen zich hier ernstig zorgen over. Want de eerste maanden zijn cruciaal om terug helemaal de oude te worden. En ook al weet ik dat er slechts 1 oplossing is, toch onderneem ik niets! Ik blijf liever mijn kop in het zand steken. Kop noch staart krijg ik aan mezelf!
SUITE 8: DE FILMOPNAMES ‘En, heb ik alles voldoende netjes gehouden?’, vraagt Jatse me wanneer we ons appartement binnen stappen. Ik blijf bij de deur staan en kijk rond. Eindelijk terug thuis. Mijn ogen vallen meteen op de donkere bloedvlek die ik niet uit het vast tapijt heb gekregen, hoe hard ik er ook op heb geschrobd. Alsof ik er nooit zal in slagen om de herinnering aan wat ik heb gedaan volledig te wissen. Jatse zet mijn tas op de grond en slaat zijn armen om me heen. Voor het eerst. Ik sidder. Hij drukt zich tegen mij aan. ‘Ik ben ontzettend blij dat je terug thuis bent meisje. Ook al is het maar voor een weekendje’, fluistert hij in mijn oor. Ik laat hem doen, dan wurm ik me zachtjes los en ik stap op mijn cello af. ‘Zouden de cellosuites van Bach mij echt uit mijn coma hebben gehaald?’, vraag ik hem. ‘Zo zag het er alleszins toch naar uit’, antwoordt hij. Ik neem mijn cello vast, zet me op een stoel, klem hem tussen mijn knieën, neem mijn strijkstok en begin te spelen. Zonder nadenken. ‘Ik ga eerst wat boodschappen doen. Vandaag kook ik’, zegt Jatse fier. Waar heb ik dit aan verdiend, vraag ik me af ? Hij die nooit of nimmer een vinger in het huishouden heeft uitgestoken, tenzij je een pizza in de oven stoppen daar toe rekent, zal nu plots een heuse warme maaltijd bereiden. Heeft hij dan toch iets goed te maken? Voelt hij zich schuldig om wat hij gedaan heeft? Ik spits de oren terwijl ik verder speel. Als ik zeker ben dat hij weg is, haast ik mij tot bij het rek waar Jatse’s filmcamera op ligt. Vind ik daarin het antwoord op de vragen die mij beletten te slapen? Dan aarzel ik. Uit schrik dat de waarheid pijnlijker zal zijn dan de onzekerheid? Ik schuif het vakje open. Er zit geen kaartje meer in. Ik trek de lade van zijn bureau open en haal er het blikken doosje in hartvorm uit. Daarin bewaart hij zijn film- en fotokaartjes. Ik haal er een eerste kaartje uit, weet dat ik onze stilzwijgende afspraak om niet in elkaars spullen te snuffelen schend. Ik aarzel opnieuw. Zou ik het hem toch niet beter op de man af vragen? Ik stop een eerste sd-kaartje in mijn laptop, klik alle bestanden aan. Er staat niks op. Geen foto’s, geen filmpjes. Gadver! Zou ik er nog een tweede durven proberen? Tuurlijk! Hier staat wel iets op. Beelden van een van mijn concerten en mijn verjaardagsfeestje. Het derde. Ik zie meteen aan de data dat de opnames van vorig jaar zijn, hier ben ik ook niks mee. Ook op het voorlaatste kaartje staat niks dat een antwoord op mijn vragen zou kunnen geven. Wie weet het laatste. Haastig probeer ik het in het gleufje van mijn laptop te stoppen, maar ik ben zo nerveus dat het me nauwelijks lukt. Ik bekijk de opnamedata. Ja, dit zou kunnen. Snel klik ik een eerste bestand aan. Bingo! Dan hoor ik gestommel op de trap. Ik spring snel recht, installeer me in de zetel en neem een tijdschrift van de stapel die op de salontafel ligt. Jatse komt de woonkamer binnen, met twee volle plastiek draagtassen in de hand. ‘Ik begin er meteen aan, maar eerst…’ Hij komt tot bij me en kust me op de mond. Opnieuw dat vreemde gevoel. ‘Lees jij maar wat. Tegen dat je die stapel heb doorgenomen, ben ik er wel mee klaar’, grijnst hij. Hij haast zich naar de keuken. ‘Wat muziek?’, vraagt hij voor hij om de hoek verdwijnt. ‘Nee, voorlopig liever niet’, zeg ik zo vriendelijk mogelijk. Ik begin een artikel te lezen, maar kan me nauwelijks concentreren. De beelden die ik net op mijn computerscherm heb gezien spoken
me door het hoofd. Zou ik het hem vragen? Het is nu of nooit! ‘Heb je de laatste tijd nog gefilmd?’, vraag ik hem achteloos. ‘Nee!’ ‘Je bent toch niet gestopt?’ ‘Toch wel!’ ‘Waarom?’ ‘Geen zin meer.’ ‘Heeft het te maken met wat er is gebeurd?’ ‘Zou best kunnen!’ ‘Waar is het filmpje van euh… de inbraak?’ ‘Weggegooid.’ ‘Weggegooid?’ ‘Ja, teveel slechte herinneringen.’
Beheers je Elke. Nog niet alle kaarten op tafel gooien! Hou je belangrijkste troef achter de hand!
‘Slechte herinneringen?’, opper ik. ‘Inderdaad!’ ‘Ik dacht anders dat je euh….’ Ik aarzel… ‘Wat dacht je anders?’, zegt hij, terwijl hij zijn hoofd om de hoek steekt. Oeps! Weg vriendelijkheid. Oppassen Elke. ‘…wel euh, dat je er goeie herinneringen aan had.’ ‘Je bedoelt?’ ‘Zoals ik het zeg.’ ‘Je spreekt in raadsels Elke.’
Het is erop of eronder!
‘Zou het kunnen dat je daar net tegen mij hebt gelogen?’
Hij gaapt me aan, weet precies niet wat hem overkomt.
‘Je hebt dat kaartje met die opnames weggegooid zei je?’ ‘Ja, dat klopt.’ ‘En wat is dit dan?’
Ik draai het scherm van mijn laptop naar hem om. ‘Je neust in mijn spullen?’ ‘Je had het kaartje toch weggegooid Jatse?’ ‘Ja, daar was ik zeker van.’ ‘Niet dus!’ ‘Misschien heb ik mij vergist en heb ik een ander weggegooid.’ ‘Dat zou natuurlijk kunnen. Alhoewel…’ ‘Is dit dan belangrijk?’ ‘Natuurlijk is dit belangrijk.’ ‘OK dan.’
Hij loopt naar de keuken en komt terug met een kleine hamer in de hand. ‘Geef maar!’, bijt hij me toe. Zo gemakkelijk laat je hem hier toch niet mee wegkomen, fluistert een duiveltje in mijn oor. ‘Waarom heb je daarover tegen mij gelogen?’, vraag ik hem. ‘Waarom?’ ‘Ja, waarom?’ ‘Zolang je het verleden niet achter je laat, hebben wij geen toekomst Elke. Dat is wel zeker. Al de rest zijn speculaties. En intentieprocessen. Hou daar mee op! Of het loopt slecht af.’ ‘Ik wil gewoon weten waarom je tegen mij liegt. Niet meer, maar ook niet minder.’ ‘Ik lieg niet. Ik dacht dat ik het had weggegooid en dat is blijkbaar niet gebeurd. So what?’
‘Ik wil vooral ook weten wat er allemaal is gebeurd terwijl ik in een coma lag? Wie ben jij eigenlijk? Ik weet het echt niet meer.’ ‘Ik ben Jatse Verplancke. 32 jaar, samenwonend met…’ Ik onderbreek hem. ‘Ruk je je nog steeds af terwijl je dit filmpje bekijkt?’ ‘Wablieft!?’, antwoordt hij geschrokken. ‘Je bedoelt dat ik…. dat ik…’, stottert hij nu. Ik knik. Hij snakt naar adem! ‘Ja, dat heb jij mij toch gezegd.’ ‘Ik heb jou dit gezegd?’ ‘En dat je het keigeil vond dat ik mij daar doodsbenauwd stond uit te kleden.’ ‘En wanneer heb ik je dat dan wel gezegd als ik je mag vragen?’ ‘Toen ik in coma lag.’ ‘Toen jij in coma lag.’ Het wordt opnieuw stil. Ik krijg het moeilijk om me te concentreren, raak duidelijk vermoeid. Hij staat verdwaasd van nee te schudden. Als hij het speelt, dan speelt hij het verdomd goed.
‘Je hebt dat niet gezegd?’ ‘Tuurlijk heb ik dat niet gezegd.’ ‘Ik ben er nochtans vrij zeker van.’ ‘Ach zo’, onderbreekt hij mij en kiest voor de aanval, nu zijn verdediging duidelijk aan het afbrokkelen is. ‘Jij die in een coma hebt gelegen, herinnert je dingen die ik dan zou hebben gezegd! Terwijl ik, die al die tijd helder van geest was, zeker weet dat ik dit nooit heb gezegd. De omgekeerde wereld toch. Of niet? Misschien moeten we je dokter er bij halen. Kan hij dit misschien wetenschappelijk verklaren. Mijn petje gaat het alvast te boven. Maar ik ben dan ook niet zo intelligent als jij. Dat scheelt natuurlijk.’ ‘Calimero!’, zeg ik glimlachend. ‘Nog steeds.’ ‘Willen we hiermee stoppen? Ik zeer graag hoor.’ ‘En je zou me niet uit mijn lijden verlossen zoals de Chief in ‘One flew over the cuckoo’s nest?’ ‘Stop het godverdomme!’, schreeuwt hij buiten zichzelf van woede. ‘Pas als ik zeker weet dat jij dit nooit tegen mij hebt gezegd’, roep ik even luid.
‘Kunnen we het ook hebben over de vragen waar ik mee zit Elke? Eventjes maar?’ ‘Straks Jatse’, bijt ik hem toe, ‘eventjes geduld.’ ‘Dat heb ik niet, dat zou je ondertussen moeten weten’, zegt hij en het cynisme druipt van zijn woorden. Hij is nu echt nijdig. ‘Jij moet mij toch herkend hebben. Mijn stem! Mijn zwarte jas! Mijn schoenen!’, sneert hij.
Ik doe alsof ik niet heb gehoord wat hij zegt! En al mijn opgekropte frustratie doet mij mijn aangeboren zelfbeheersing verliezen.
‘Voor één keer wil ik dat jij eens naar mij luistert’, snauw ik hem toe. ‘Wat is er met het tweede filmpje gebeurd?’
Hij schrikt.
‘Welke tweede filmpje?’ ‘Dat je in het ziekenhuis hebt opgenomen.’ Hij staart me opnieuw met open mond aan. Jack Nicholson zou het niet geloofwaardiger kunnen. ‘In het ziekenhuis ja. Het filmpje waarop je mij neukt terwijl ik in coma lig. Heb je dat inderdaad op you tube gezet?’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Zoals ik het zeg.’ ‘Nu moet je echt ophouden Elke. Je bent gek. Echt gek. Dat is er echt over. Er ver over zelfs. Zo ver zelfs dat ik…’
Hij loopt de woonkamer uit.
‘…. dat ik het hier aftrap. En nooit meer terug kom, tenzij je je hier en nu verontschuldigt.’ ‘Je hebt het er niet op gezet?’, vraag ik twijfelend. ‘Zoek het dan godverdomme.’ ‘Wat moet ik intikken? Gestoorde vent neukt comapatiënt?’ ‘Jij bent gek. Of ziek. Of beide.’
Hij klopt met zijn wijsvinger tegen zijn slapen, rent de woonkamer uit, roept nog dat hij later wel zijn spullen komt ophalen en slaat de deur keihard toe.
Ik loop op mijn laptop af, ga meteen naar you tube, tik een tekst in. 0 resultaten voor ‘vent neukt comapatiënt’, lees ik op het scherm. Ik tik een nieuwe tekst in…. spring dan recht en haast me tot aan de deur. ‘Wacht Jatse, wacht!’ ‘Waar rent die naar toe?”, vraagt Kim die de trap op komt. Beteuterd kijk ik haar aan. Ik zou willen huilen, maar het lukt me niet, want plots wordt het wazig voor mijn ogen. Ik krijg een ijl gevoel in mijn hoofd, net alsof ik ieder moment kan flauwvallen. ‘Ik wist dat het Jatse was toen ik hem neerstak’, fluister ik. Dan verlies ik elke controle over mijn spieren, eerst in mijn hand, dan in mijn armen die spastisch samentrekken, dan in mijn benen en net voor ik effectief het bewustzijn verlies, hoor ik Kim nog zeggen: ‘Goed gedaan Elke. Die klootzak verdient niet beter. Alleen jammer dat hij het overleefd heeft.’
Chris Blondeel Dichter Sint-Laureins
“Het is de eerste keer dat ik ‘in opdracht’ gedichten heb geschreven en dit verliep eigenlijk niet zo gemakkelijk. In plaats van te vertrekken van eigen emoties, moest ik mij nu verplaatsen in de ‘characters’ van een door iemand anders geschreven verhaal. Hopelijk ben ik erin geslaagd om in de hoofden en harten van die fictieve personages te kruipen.”
Prelude
Dode noten fossielen achter tralies verteerd in 1717 na een stortvloed van zes gesmolten suites in een partituur gemorst gekorst op het witte weefsel van oude lompen en papperige pulp
Haar eeltige punten drukken geluid uit de verstomde bollen duwen toon na toon op zijn plaats dwingen trillingen hemelse poorten door boenen verdroogde klanken tot dauw drijven het bekende gekrijs tot de zeldzame hoogte van gesublimeerde liefde
De pols glijdt pezig langs de slanke hals de lenige linkerhand streelt barse darmen dijen klemmen het gevaarte de ranke rechterhand strijkt verstrooide maten achter een strakke streep
Sta op Schud het leed van je af lk speel de sarabande de galanterie de gigue En dans
Bourree
Wat je blikken al doen moeten mijn handen herhalen een lijfelijk pleonasme tautologie in de kop
Wat zenuwen, spieren en vezels als radertjes in mijn molen voor hun meester aandreef moet ik nu dicteren misleiden eisen afdreigen
Verzet wringt zich in de nek slaat spijkers in mijn schouders zweet nekt heldendom aarzeling druppelt in mijn vingertoppen die beverig de witte knopjes bepotelen
Wat elk kind kan wordt aartsmoeilijk niet nadenken over routinegebaren alstublieft wat geduld weerstand brokkelt en breekt
Als vanzelf springt het haakje open de kilte slaat op geschrokken areola’s noopt me tot een niet gesmaakte pauze mijn slipje nijpt diepe moeten in mijn weerspannige billen
Menuet
Leer ik het dan nooit
Gooi de bedenking van wachten weg trap twijfel in een hoek je krijgt nooit meer dit moment niets gebeurt tweemaal zo’n kans komt niet meer langs
Grijpen draaien stoten in een bliksembeweging een nanoseconde analyseer in slow motion sla toe en overtref de mensheid
Opa trekt zich een voormiddag uit zijn stoel en de poes staart een avond naar een rat volg het licht lach met nu
Het heft kleeft aan de vingers buik doorboord een fel lemmet rood bespat wit vel de stoppelbaard schuurt over mijn wang prikt mijn linkerborst zijn angst plakt in mijn zij slijm beschildert paarse schoenen Ik win ’t Is zo voorbij
Gigue
Waar is mijn lijf
Rachmaninov op chocolademelk met boterkoeken in F sharp minor
Puur geest zuivere ziel
Bloedval uit ingewanden rode bourgogne over mijn kruis JZS op een nummerplaat vrachtwagen pletwalst kind in het zand sperma gulpt zuinig uit vagina’s zuigen zuigelingen in tenoren alten en sopranen raken slaags
Alles en allen hoor ik platitudes tegen spotprijzen
Parachutist ploft op een toren Schiet a.u.b. op de pianist die Montovani wriemelt een schroef splijt het hout onbruikbaar ijs kraakt onder mijn zolen
En juist nu de zon de lente opdient jarig bovendien schandelijk jong Een vlieg rent restparcoursjes over ’t glas
tomeloze liefde trok ons uit elkaar op naar de barak van plezier een tapijt van schijnbaar gave lijken niertjes in jeneversaus schaatsen over mijn wit hemd stel je voor een kreek van wijn stay drunk all the time
Trek me uiteen met vier hengsten dood maar niet ingelicht levend met uitgeperste hersens
Cellosuites op High Line Manhattan miljoen honderd zevenendertig kaarsen voor de moeder van alle gips tranen stromen langs de voorruit een regensluier over Vlaamse bergen machteloos slaat ma met een keukenhanddoek op haar eigenwijze worp
Coma ik lig plat wordt het nog wat me te laven aan je hals Kaleidoscoop echt en vals
Sarabande
Er is niets over alles heeft me verlaten de grote wijzer tikt zijn laatste stuiptrekkingen
Het portret kijkt blind in de leegte de stoel kraakt ongenaakbaar vorst treedt het seizoen kapot het handvat voor dageraad verrot
De veer geknapt het protest beknot mijn bed mijn cello mijn vrees neem maar mee ach geliefden loop maar door
De dagen deinzen me voorbij hoofd blijft gebogen haat looit mijn ogen handen slap langs mijn dij
’t Is genoeg ’t is weg Mag ik nu gaan Leid me naar as en stof Hij EN ik niet OF
Gavotte Als ik ooit weer wakker word en pijn mijn adem snijdt keer ik terug naar koolstofatomen in eeuwige afwezigheid Als ik ooit weer wakker word en stilte geen muziek heeft geschreven laat ik me glijden in de diepte van een vergeten leven Als ik ooit weer wakker word en slechts koude opraap draai ik me om naar de duisternis van een eindeloze slaap Als ik ooit weer wakker word en je lippen kussen de snaren bloot vang ik licht tussen de gordijnen en leg het in je naakte schoot
Pete, Jucte en Jeps Graffitikunstenaars Wevelgem - Kortrijk
‘Graffiti? Dat is geen kunst. Dat is vandalisme. Het is domweg vervuiling en bekladding van andermans eigendommen!’
Nico Van den Borre Graficus Gent
‘Eigenwijs verken ik in mijn werk de grens tussen schilderkunst en grafiek. Dat doe ik met behulp van gemengde technieken: meermaals bewerkte papieren, linnen en aluminium ondergronden, vaak belaagd met witte verven, vervolgens doorspekt met elementen uit vergeelde tijdschriften en digitale beeldbanken… Zo komt een bevreemdend universum tot stand dat zinspeelt op heimwee, teleurstelling en onthechting, maar net zozeer broeit van zinnelijk plezier, ondeugendheid en humoristische abstractie.’
Eva Vlonk Fotograaf Pittem
‘Mij uiten via beelden gaat mij makkelijker af dan via woorden. Het gevoel is voor mij belangrijker dan de inhoud. Maar bij dit verhaal ligt het iets ingewikkelder omdat de fotoreeks wel degelijk het verhaal moest vertellen. Het was daarbij niet mijn bedoeling om dit tot in de details te ‘verbeelden’, maar de kijker de kans te geven om er nog z’n eigen fantasie op los te laten.’
Wouter Goudswaard Striptekenaar Bergen op Zoom
‘Voor dit verhaal heb ik een iets minder cartoon-achtige stijl gebruikt dan ik gewend ben. De karikaturale stijl mocht blijven, maar een serieuzere toon leek mij er beter bij te passen. Hetzelfde geldt voor het kleurgebruik. Normaal werk ik in fullcolor, maar hier kon ik juist heel veel zeggen door maar enkele kleuren te gebruiken. Het verschil tussen de jongeman en de oude vrouw, de hartaanval van de vrouw en uiteindelijk het samenkomen van de twee personages zijn elementen die ik met kleur heb opgelost. Veel tekst zit er niet in, zodat de muziek het hoogste woord kan voeren. Die aanpak laat ook meer interpretatie aan de lezer over.’
Luc Andries Beeldhouwer Knesselare
‘Iets met liefde creëren, zonder de vorm te verliezen, in harmonie met verhouding, met zuivere gespannen vormen, door eenvoud, verfijning en soberheid. Dat is wat ik met mijn beeldhouwwerk probeer te realiseren.’
Christelle Breemeersch Auteur kortverhaal Wevelgem
‘Op basis van het verhaal ben ik beginnen graven in de geest en de ziel van de personages. Hoe staat dit koppel in het leven? Waarom doen ze wat ze doen? Schrijven is voor mij vooral met open blik observeren en voelen wat mensen raakt.’
Ontstemd Ontstemd
‘Johan Sebastian Bach, ze is zotter van hem dan van mij.’ Bram giet de rest van zijn biertje naar binnen. Zijn toogmaat knikt heftig. ‘Al die vrouwen willen maar één ding: krijgen, krijgen, krijgen. Eenmaal de buit binnen, dan…’ Hij spuwt de woorden één voor één uit. ‘Die van mij moet zo’n spelletjes niet spelen hé.’ Thomas klopt op Brams schouders. ‘Je moet die meiden gewoon tonen wie de baas is. En ze hebben het nog graag ook!’. Bram lacht luid, te luid. Hij slaat de deur van het café achter zich dicht. De wind snijdt hem even de adem af. Dat hij nu moet concurreren met een Duits muzikantje uit de 18e eeuw. ‘Neen, ik moet me concentreren op mijn examen.’ ‘Neen, ik kan nu nog niet stoppen met spelen.’ ‘Neen, het is al veel te laat.’ Bij iedere pedaalslag snijdt haar stem in zijn huid. Nog twee straten en dan kan hij weer bedelen. De kat krijgt meer knuffels. Ze geilt gewoon op die cello. De laatste bocht neemt hij iets te scherp. Bijna gevallen. Hij gooit zijn fiets tegen de propvolle brievenbus. Reclamefolders vliegen rond. En dan hoort hij haar. Voor de zoveelste keer dezelfde passage. Suite nummer 1. Hij weet wat er zal gebeuren. Hij komt binnen, amper een knikje, hij loopt wat rond, een geïrriteerde blik, hij gaat slapen, zij moet nog wat afkicken van haar cellospel. Tonen wie de baas is. Thomas met zijn 1,90 m heeft gemakkelijk praten. Maar vanavond heeft hij een plan. Ze zal wel moeten kiezen. Karen had hem weggestuurd. Hij liep toch maar altijd nukkig rond terwijl ze oefende. Ze had zichzelf al verbannen naar de logeerkamer. Hij kon niet tegen het gejank. Ze moet zich concentreren, voor 150 percent. Altijd weer datzelfde stuk waarop ze haar tanden stuk bijt. Morgen wil ze tijdens de les bewijzen dat ze wel degelijk Bach kan spelen. Veel te moeilijk, veel te weinig ervaring, veel te jong. Haar leraar raadde het haar af. Het is haar keuze, ze wil en ze zal, opnieuw en opnieuw. Ze streelt het glanzende hout. Haar vijand wanneer het niet lukt, haar minnaar wanneer de vingers precies doen wat ze moeten doen. Even strijkt ze over haar armen, kippenvel. Ze begint opnieuw, zoekend naar het juiste tempo. Een brommer raast voorbij. Ze sluit de gordijnen. De buitenwereld moet nu even buiten blijven. Ze haalt een glas water. Vage geluiden in de traphal. Heeft ze de deur wel gesloten? Ja, dus. Iemand loopt hard op de trappen. Opnieuw gestommel in de hal. Zo lukt het niet. Ze neuriet de eerste noten. Stilte. Ademen. Dit heeft ze onthouden van haar leraar. Eerst moet je het binnenin stil maken zodat de muziek je helemaal kan opvullen. Bach moet door je aders stromen. Je moet die suite in- en uitademen. Je wordt die suite. Een glas valt in de keuken. Is Bram al terug? De klok wijst 22.00 aan. Zo vroeg? Normaal zakt hij wel langer door. Ze zucht en denkt aan de vele irritaties de laatste weken. Hij beweert zelfs dat ze liever met haar celloleraar zou samenleven dan met hem. Is dat zo? Neen, nu niet nadenken, oefenen. De deur vliegt open. Iemand duwt haar tegen de muur. Zwarte vest, zwarte broek, witte sneakers, op het hoofd een muts met twee gaten. Uit zijn zak diept hij een schilmesje op en houdt het tegen haar pols. ‘Uitkleden,’ roept hij. Ze spartelt tegen maar hij houdt haar stevig vast. ‘Als je braaf doet wat ik zeg, gebeurt er niets.
Anders…’ Hij maakt een snijbeweging over haar vingers. Ze is doodsbang, weet niet wat doen. ‘Uitkleden,’ roept hij. ‘Eerst je broek. En waag het niet om weg te lopen.’ Zijn hand reikt naar de cello. Hij strijkt met het mes langs de snaren. De broek valt op de grond. ‘Trui, T-shirt’, beveelt hij. Ze bibbert. Ze wil haar handen voor haar lichaam slaan, zich bedekken. ‘Omdraaien’. Met de punt van het mes speelt hij met de sluiting van haar beha. Stil nu, ze wordt stil, ze concentreert zich op haar adem. Word Bach. Word je tegenstander. Dan voelt ze zijn aarzeling. Hij streelt haar rug met zijn andere hand. In haar hoofd onderzoekt ze de kamer. De deur? Daar staat ze te ver vandaan. Haar geest scant de tafel, de kast. Niets, er staat niets wat een verkrachter kan tegen houden. Zijn handen zakken af naar de elastiek van haar slipje. Even huivert ze. En dan ziet ze het glas. Haar handen werken sneller dan haar hoofd. Ze slaat het stuk op de rand van de tafel, draait zich met een ruk om en steekt waar ze maar kan. Hij laat los. Onder de muts stroomt bloed. Zijn handen worden rood. Hij valt, schokt nog even en blijft dan roerloos liggen. Huilend loopt ze de gang op. Ze bonst op een aantal deuren. De buurvrouw belt de hulpdiensten en slaat een jas om Karens schouders. De politie wil ondervragen, wie, hoe, wat, maar ze is verlamd. De dokter heeft daarnet de muts verwijderd. De lege ogen van Bram staarden haar aan. ‘Hij wordt in kustmatige coma gehouden. Meer weten we nog niet.’ De verpleegkundige kijkt haar beschuldigend aan terwijl ze aan het infuus prutst en de vele buizen en slangetjes controleert. Zijn hoofd zit vol pleisters, zijn handen zijn volledig omzwachteld. ‘Komt het nog goed met …?’ Karen wijst met haar kin in de richting van zijn armen. ‘Dat moet je de dokter vragen. Wat deed hij trouwens voor beroep?’ ‘Hij studeert nog. Laatste jaar geneeskunde.’ Ze is alleen in de kamer. Verward, boos, verdrietig, zoekend waar het ergens misgelopen is tussen hen. Haar moeder zegt dat ze een klacht bij de politie moet indienen. ‘Het was wettige zelfverdediging, meisje. Met zo’n bruut van een man kan je toch niet leven? Stel je voor wat hij jou zou aangedaan hebben.’ De deur piept open. Ze staat oog in oog met twee rouwende mensen. Ze kijken haar niet aan en lopen naar het bed van hun zoon, roepen zijn naam, strelen zijn haar. Ze glipt weg. Weet niet waarheen ze gaat. De leegte gaapt. Haar kamer kan ze niet meer binnen. Ze heeft al twee dagen niet meer gespeeld. Ze heeft zelfs de les van gisteren afgebeld. Bach kan de pot op. Haar telefoon rinkelt. Laura vraagt of ze langs komt. ‘Ja, maar ik wil er niet over praten.’ De vriendin doet haar best maar het lukt niet. Ze is nu geen goed gezelschap. Ze biedt Karen een bed voor de nacht aan. Maar ze weigert. Ze wil alleen zijn, nadenken, slapen en wakker worden zoals ze al 22 jaar wakker wordt. ‘Ik heb eigenlijk nooit goed geweten wat jij in die Bram zag. Jij met zoveel gevoel voor kunst en hij die niet eens het verschil kent tussen een contrabas en een cello!’ De woorden snijden, botsen en vallen verkeerd. Ze trekt haar jas aan en fietst naar huis, sedert acht maanden hun thuis, hun eerste liefdesnest. Ze woelt in bed en denkt aan haar leven voor hij op het toneel verscheen. Ze was nog niet afgestudeerd maar speelde al met twee vrienden uit het conservatorium kleine concerten. Ze was single, ze was immers bleek en stevig. Ze had niet veel, maar ze had haar muziek. Met
vriendinnen ging ze op goedkope citytrips en op café. Ze deed aan kunst en dacht dat ze gelukkig was. En toen zag ze hem. Groot, blond, buitengewoon slim (hij was bijna dokter!) en erg charmant. Hij was duidelijk van zijn melk na haar optreden op die benefietavond. Hij wou achteraf iets drinken. En daarna iets eten. De week erop bleef hij maar bellen. Ze kon het niet geloven, hij wou haar, een meisje van dertien in een dozijn. Ze gaf zich over. Na drie maanden kwam hij bij haar wonen, in een sjofel maar gezellig appartement in een studentenhuis. Hij overrompelde haar maar ze veronderstelde dat haar twijfels normaal waren. Ze was verward over de liefde en wat ze daar mocht van verwachten. Ze las daarom dikke boeken en wist nog minder. Voor hem was alles zo duidelijk. Dit duurde zo lang het duurde. Ze dwaalt, in haar hoofd en door de straten van de stad. Elke dag gaat ze naast hem zitten tot de ouders verschijnen. Dan verdwijnt ze als een dief in de nacht. Gisteren botste ze op Thomas in de gang. Ze kromp ineen, de schuldige woordenvloed van de vriend vrezend. Maar hij nam haar vast en murmelde iets over een klotetoestand. Ze kon ze niet langer binnen houden, de tranen stroomden. Hij nam haar mee naar buiten. ‘Waarom?’ snikte ze. De vraag die al drie dagen als een houtworm aan haar vrat. ‘Hij had gedronken die avond, we hadden allebei te veel op. Ik wist niets van zijn plannen.’ ‘Vertelde hij soms over mij, over ons?’ ‘Ja, hij liep wat gefrustreerd rond. Hij zei dat je meer tijd besteedde aan je cello dan aan hem. Hij lachte altijd dat de kat van de buren meer gestreeld werd dan hij.’ Ze keek verbijsterd. ‘Had je dit dan niet door, Karen ?’ Ze schudde haar hoofd en bekeek haar handen. ‘Ik heb niet meer geoefend sedert … Ik kan het niet meer.’ ‘Alles komt wel weer goed. Bram is een vechter. En jij slaat je er ook wel doorheen.’ ‘Ik slaap niet meer. Als ik mijn ogen sluit, gebeurt alles opnieuw. Ik zit rechtop in bed en tel de uren af. Tot ik hier ben en zijn omzwachtelde handen mag vasthouden. Maar waarom kon hij niet gewoon met me praten? Waarom die overval?’ ‘Afgewezen mannen ontwikkelen een eigen logica, meisje.’ ‘Thomas, jouw vader is huisarts. Ik heb iets nodig, ik word zot.’ Haar ogen klampen zich aan hem vast. ‘Ik loop even met je mee. Zijn spreekuur is nog niet voorbij. Praat met hem.’ ‘Eentje voor je gaat slapen. Ik geef je een strip mee voor acht dagen. En misschien moet je ook psychologische hulp zoeken.’ De dokter schuift een lijst met telefoonnummers onder haar neus. Buiten scheurt ze het blad en gooit het in de vuilnisbak. Ze checkt haar gsm. Gemiste oproepen: moeder, drie, celloleraar, twee keer, vriendin, één keer. Ze delete alles. Ze kan niet naar huis. Vanuit de kamer staart de cello haar aan. Op het tapijt zijn overal nog bloedsporen zichtbaar. Ze doolt rond tot het pillentijd is. Met kleren aan kruipt ze in bed en wacht op de droomloze bevrijding van de slapelozen. Eén pilletje, ze is de medische wereld heel dankbaar. Ze mag zijn kamer niet binnen. Rood licht brandt boven de deur. Ze hoort stemmen, het schuiven van een bed of kast of stoel. Ze wacht, ze heeft toch niets anders te doen. De deur gaat open, de dokter komt buiten en praat tegen de ouders. Zij bestaat niet, persona non grata.
Ze holt naar het kantoortje van de hoofdverpleegkundige. ‘Wat gebeurt er ?’ ‘Ze hebben hem uit coma gehaald. We moeten afwachten hoe het zal evolueren.’ Ze sluipt de kamer binnen. Een bed met lakens tot aan zijn kin, blonde krullen op het hoofdkussen. Geen buisjes meer, geen machines. Ze juicht, eindelijk. Alles wordt weer zoals vroeger. Maar hij reageert niet op haar stem. Ze roept nog eens terwijl ze zijn schouder aanraakt. Hij huivert en draait zijn hoofd naar de andere kant. Zijn gedachten stuiteren heen en weer. Stubru organiseerde met het glazen huis een geldinzameling voor de aankoop van muskietennetten tegen malaria. Hij voelde zich aangesproken. Op café smeedde hij samen met enkele vrienden de wildste plannen. De haalbaarheid van de ideeën nam af met de hoeveelheid genuttigde alcohol. Toch bleef het solidariteitsgevoel knagen. Had hij daarom ook niet gekozen om dokter te worden? Droomde hij als kleine jongen al niet om in Afrika tussen de armen te gaan werken? Het idee van een benefietavond borrelde op. Iedere student die ‘iets met muziek deed’ was welkom. Zijn mailbox raakte snel overvol. Hij moest selecteren. Rap, hiphop, kleinkunst, ze vormden een kleurrijke affiche. Op een avond stelde Thomas een vriend voor die viool speelde. Of die ook iets mocht brengen met zijn groepje? Bram zei dat hij die jongen niet voor het vuurpeloton wou gooien. Maar Thomas drong aan. Ze mochten als derde optreden. Bram presenteerde die avond. De zaal zat afgeladen vol. Het bier vloeide rijkelijk. Hij kondigde aan. De twee rappers waren goed op dreef. Daarop volgde een hardrockgroepje, maar hij had hun concept van muziek maken toch niet goed begrepen. En dan moest hij de drie strijkers introduceren. Dit kwam niet goed, hij had beter moeten weten. Twee jongens met een viool en zij zittende, de cello tussen haar benen geklemd. Kort haar, stevig gebouwd, donkere ogen die de ruimte scanden. Bram was er niet gerust in. Deze drie konden de zaal onmogelijk stil krijgen. Ze begonnen, een countrylied gevolgd door een folksong. Er was ambiance en dan opeens, een solo van haar. Het werd stil. Hij was meteen verkocht. Diezelfde avond nog had hij haar gevraagd of hij haar terug mocht zien. Twee weken later waren ze een koppel. Ze weigert haar moeder te spreken. Die zaagt toch maar voortdurend over hetzelfde. ‘Je moet Bram loslaten. Kom naar huis, hier kan je rustig herstellen, terug je cello bespelen.’ Ze wil helemaal niet breken met Bram. Vroeger niet en nu zeker niet. Schuld weegt zwaar op haar schouders. Ze had niet altijd over die muziek moeten beginnen. Hoe kan ze nu verder leven met de gedachte dat ze bijna iemand gedood heeft? Ze moet hem spreken, ze moet hem alles uitleggen, hij moet weten dat ze hem graag ziet. Zelfs na alles wat er gebeurd is. Hij wou haar enkel eens laten schrikken. Een beetje stoerdoenerij. Had ze beter gekeken, dan had ze de muts herkend. Ze weet niet eens wat de gevolgen van zijn wonden zullen zijn. Ze moet naar hem toe. Hij ligt stil, terug de lakens tot aan de kin opgetrokken. Ze heeft bloemen mee, om de kamer wat op te vrolijken. Hij neemt ze niet aan. Ze bekijkt zijn gezicht, er zullen zeker littekens blijven. Ze wil zijn haar strelen maar haar hand blijft halverwege hangen. Hij draait zich om, keert haar de rug toe. Ze huilt stilletjes. Aan die ene verpleegster die ze al een beetje kent, vraagt ze wat er gaande is. ‘Zijn ouders willen jou de toegang tot de kamer verbieden. Hij wil je nooit meer zien, zeggen ze.’ Ze zakt op de grond en huilt. De verpleegkundige brengt haar een glas water en zegt dat ze naar huis moet. Dat ze haar normale leven terug moet oppakken. Dat de tijd raad zal brengen. Ze is veel te vroeg buiten. Er zijn nog zoveel uren te vullen vooraleer het wondermiddel haar
laat verdwijnen in de nacht. Ze loopt langs het huis van Thomas. Zou ze durven aanbellen? Hij is zowat de enige die niet oordeelt. Niemand thuis. Ze huivert in haar te dunne jas. Naar haar eigen plek dan maar. Ze moet zich vermannen, de draad opnieuw oppakken. Eens moet ze toch die kamer terug binnen. Ze opent de grote voordeur en ziet haar moeder op de onderste trede van de trap zitten. Ze schrikt en wil rechtsomkeer maken. ‘Karen, ik ben jouw moeder. Ik moest wel komen, je antwoordt niet op mijn berichten. Ik wil bij jou zijn. Samen komen we hier wel doorheen.’ Ze lopen naar boven. Karen opent de deur, een geur van verschaald voedsel komt hen tegemoet. Ze kijkt haar moeder uitdagend aan. ‘Wil je nu nog bij mij zijn?’ Moeder zet een raam open en vraagt of ze mee naar huis komt. ‘Ik kan niet, ik moet iedere dag naar het ziekenhuis. Bram heeft mij nodig.’ ‘Ik heb gehoord dat hij jou niet meer wil zien.’ ‘Hoe kan jij dat nu weten? Zit je misschien achter mijn rug allerlei dingen te bekokstoven? Het is mijn leven, mama, zeg me niet wat ik moet doen.’ ‘Zijn ouders hebben me gebeld. Ze beweren dat hij geen stress mag ervaren. Jij bent niet langer welkom.’ Ze bonkt met haar vuisten tegen het raam. ‘Kom, we gaan. Raap wat spullen samen. Ik neem wel jouw cello mee.’ ‘Ik heb die niet nodig. Ik speel toch niet meer.’ Haar stem breekt. Maar moeder vult een weekendtas en neemt haar dochter mee naar beneden. De auto brengt hen terug naar het dorp. Terug onder moeders vleugels, diezelfde die ze vier jaar geleden ontgroeid was. Maar ze protesteert niet langer, de kracht ontbreekt. Moeder maakt een warm bad, waakt over haar en zwijgt over Bram. De cello heeft ze in de gang laten staan. Karen moet erkennen dat de zorg deugd doet. Ze leest de krant, aan tafel doet ze haar best om iets naar binnen te wurmen, ze rust in de zetel. Maar in haar hoofd heeft ze geen aan- of uitknop. De slaap wil niet komen. Ze bekijkt haar gsm. Twee gemiste oproepen. Haar vriendin en Thomas. Ze antwoordt dat ze nu terug bij moeder thuis is. Ze hoort haar in de keuken bezig. Om de vijf minuten piept ze even in de living. Karen doet alsof ze slaapt. Ze komt opnieuw kijken, het schilmesje nog in haar hand. Karen schreeuwt het uit. Ze snakt naar adem, zweet, trilt. Moeder houdt haar vast, dwingt haar rustig te ademen. De paniek deint weg. Samen blijven ze zo een tijd zitten, allebei gevangen in hun gedachten. ‘Ik bel onze huisdokter op. Je moet met hem praten. Zo kan het niet verder.’ Hij onderzoekt haar, spreekt over posttraumatische stress en hyperventilatie maar ze is alleen geïnteresseerd in wat hij haar zal voorschrijven. Ze zwijgt over de pillen van Thomas’ vader. ’Ik geef je nu een spuit en vanavond neem je hier ééntje van voor je gaat slapen.’ Ze ontspant. Ze stopt de strip in haar handtas, haar verzekering voor de komende nacht. ‘Je moet iets eten, Karen.’ Ze trekt de croissant in stukjes. Ze heeft wallen onder haar ogen. Daarnet had ze in de spiegel gekeken. Ongekamde haren, matte ogen, ze was geschrokken. Ze vond zichzelf anders al niet mooi. En zeker niet als haar vriendin in de buurt was. Laura die schitterde bij alles wat ze deed. Ze hadden elkaar ontmoet op het Lemmens instituut. Allebei waren ze in de ban van hun cello. Ze oefenden samen, ze waren elkaars grootste criticus. Maar Laura was beter. Karen wist het van in het begin. Voor het eindexamen mochten ze naast het opgelegde werk, ook een eigen
keuze maken. Had ze daarom voor die moeilijke suites van Bach gekozen? Wat wou ze aan wie bewijzen? Haar leraar had andere muziek voorgesteld (omwille van haar beperkingen?), maar ze was koppig. Ze zou oefenen tot ze er bij dood viel, had ze geroepen. Vanaf toen deed Laura afstandelijk. Ze had opeens veel minder tijd. Karen begreep het niet. Tot ze een maand geleden te vroeg in het conservatorium aan kwam. Ze liep meteen door naar haar leslokaal. In de gang hoorde ze de bekende melodie. Dit klonk zoals zij het zelf zou willen. Haar leraar was zich waarschijnlijk aan het opwarmen. Ze opende zachtjes de deur. De muziek vulde de kamer. En dan een kreet, de leraar schrok op en deed teken dat ze stil moest zijn. Maar ze had haar herkend. Laura speelde Bach. Haar Bach. ‘Ma, ik wil naar het ziekenhuis vandaag. Ik moet hem zien.’ ‘Je mag niet meer binnen, doktersbevel. Ik heb trouwens een beter idee. Ik heb Laura gevraagd om eens langs te komen. Zo kunnen jullie praten, onder vriendinnen. Misschien kan je samen met haar de cello terug toelaten.’ ‘Hoe waag je het om achter mijn rug mijn leven te regelen? Ik wil niemand zien, en zeker Laura niet.’ Karen rent naar haar kamer, sluit de deur af, zet de radio keihard. Ze beukt met haar vuisten op het bed. Bram had haar hoger getild. Hij geloofde dat ze goed genoeg was zoals ze was. Hij zei dat ze moest ophouden met tegen zichzelf te vechten. Hij geloofde in haar Bach-project. Misschien was ze door hem meer zichzelf geworden, onder al die lagen van rollen en waarden en overtuigingen waaraan ze zich al jaren vastklampte. Voor hem was het leven veel eenvoudiger. Hij had vrede met zijn familie, met de keuzes die hij wel en vooral ook niet had gemaakt. De laatste tijd had hij echter minder geduld. Hij smeet haar voor de voeten dat ze nooit tevreden zou zijn, dat haar hunker naar waardering niet meer normaal was, dat ze diep binnenin nog altijd op zoek was naar de afwezige vader. Ze was woest geworden. Hij had het onderwerp nooit meer aangeraakt. Ze gritst in de lade van haar bureau. Fotoalbums tonen steeds dezelfde constellatie, grootouders, moeder en het dikkerdje Karen, product van één onveilige vrijpartij. Haar moeder bonst op de deur. Ze roept dat ze alleen wil zijn, dat ze nog wat wil slapen. Opeens valt haar oog op de cello in de hoek van de kamer. Had haar moeder die hier binnen gebracht? Ze neemt de zwarte kist, ontgrendelt de deur en gooit het instrument huilend op de gang. Slapen is het enige wat ze wil, verdwijnen en niets meer voelen. Ze zoekt in haar handtas en vindt de strip. Dit moeten er genoeg zijn. Een voor één slikt ze ze door. Dan gaat ze liggen. Eindelijk. Hij bekijkt zijn handen. Hij had al om een spiegel gevraagd om zijn gezicht te bekijken, maar ze hadden geweigerd. Te vroeg, te veel gezwollen, misschien morgen? Hij heeft zin om de verbanden af te wikkelen. Hij als student geneeskunde kan toch wel tegen een stootje zeker. Misschien moet hij het straks eens aan Thomas vragen. Thomas die altijd over Karen begint en vragen stelt, vervelende vragen. Hij weet zelf niet meer waar hij dat krankzinnige idee vandaan had gehaald. Hij wou haar gewoon eens een lesje leren, wat spanning in hun quasi onbestaande seksleven brengen. Hij had toch nooit de bedoeling om haar werkelijk iets aan te doen. Zij had alles verknald. Thomas stormt de kamer binnen. ‘Ze hebben Karen opgenomen, hier op spoed. Pillen. Laura heeft me verwittigd.’
‘We pompen haar maag leeg. Weet je ook wat ze genomen heeft? En hoeveel?’ Moeder toont de lege verpakkingen. De dokter verdwijnt, ze huilt zachtjes. Een verpleegster komt naast haar zitten. Ze zegt dat ze iemand van de sociale dienst zal sturen. Ze wacht, ze zit in een ruimte die in vrolijk geel en groen geschilderd is. Posters kijken vanaf de muur op haar neer. ‘Blijf er niet mee zitten, bel dit nummer en iemand zal je helpen.’ Neen, ze had het niet zien aankomen. En ze wil geen zielenfluisteraar in haar buurt. Karen heeft zich gewoon vergist. Ze was gewoon vergeten dat ze eerder al pillen ingenomen had. Iemand klopt op de deur. Een bebaarde vijftiger vraagt of ze mee komt. Hij leidt haar binnen in zijn spreekruimte, hier geen kleurige muren maar klinisch witte wanden. ‘Mevrouw, u moet mij alles vertellen wat er de laatste tijd met Karen gebeurd is. Alleen zo kunnen we helpen.’ Moeder staart hem onbegrijpend aan. ‘Uw dochter zal hier enkele dagen moeten blijven tot we de toestand onder controle hebben.’ Moeder kijkt op de klok die links aan de muur luid tikt. ‘Wanneer kan ik haar zien?’ ‘De dokter zal me zo snel mogelijk verwittigen. Mevrouw, wat is er gebeurd?’ ‘Het is allemaal de schuld van Bram, haar vriendje. Hij was geen partij voor haar, voor ons. Ik ben er altijd tegen geweest.’ ‘Bram, zegt u, zijn er nog mensen die we moeten verwittigen? Broers of zussen?’ Hij noteert ijverig op een kraakwit blad. Het dossiernummer bovenaan is nog niet ingevuld. ‘Neen, Karen is mijn enige dochter. En vooraleer je verder vraagt, er is geen vader, neen. Hij heeft me 22 jaar geleden laten zitten toen ik zwanger was. Ik moest ‘het’ maar wegdoen, zei hij. Hij kon zijn studies toch niet opgeven zeker. Ik was 17, hij 20 jaar. Ik heb ‘het’ gehouden en ben bij mijn ouders blijven wonen. Karen en haar oma zijn heel close.’ Moeder snikt. ‘Ik wil mijn ouders hier buiten houden. Ze hebben al genoeg meegemaakt.’ ‘Studeert uw dochter nog?’ ‘Ze speelt muziek, haar ultieme kinderdroom. Ze zit in haar laatste jaar cello.’ Moeder kijkt voortdurend op de klok. Ze heeft geen benul van de tijd. Maar het wachten duurt lang. De baardige man ziet haar onrust, belt iemand op, knikt en zegt dan dat Karen buiten levensgevaar is, maar nog niet helemaal bij bewustzijn.’ Moeder springt recht, loopt naar de deur maar hij is sneller en leidt haar terug naar de stoel. ‘Vertel me eerst wat over die Bram.’ Thomas loopt heen en weer tussen een zwijgende Bram en het raam. Hij ontploft. Het liefst zou hij zijn vriend door elkaar schudden. ‘Wat is er toch met jou? Kan het jou dan niets schelen?’ Hij sleept een stoel tot vlak bij het gezicht van Bram. ‘Karen heeft pillen genomen. Jij ligt hier met doorkliefde handen. Het lijkt wel een slechte Romeo en Julia- adaptatie. Ik zal haar straks bezoeken. Moet ik haar iets zeggen? Alsjeblief Bram, ik word hier zot van.’ Hij neemt zijn jas en beent woedend de kamer uit. Kamer 419 op de derde verdieping. Laura drukt op de knop van de lift en houdt haar cello dicht bij zich. Ze weet echt niet wat ze moet denken of voelen. Karens moeder heeft haar gevraagd om muziek te komen spelen. Ze zei dat Karen uit coma was maar dat ze weigerde terug te komen in deze wereld. Ze vluchtte weg. Ze wou blijkbaar niet hier en nu aanwezig zijn. Laura klopt, komt binnen en schrikt van haar roerloze vriendin onder het witte laken. De
moeder omhelst haar, bedankt haar uitbundig, huilt. Laura huilt mee. Ze weet het allemaal niet goed. Dit gaat te snel. Eerst Bram, nu haar vriendin in het ziekenhuis. Maar de moeder smeekt met haar ogen, haar lichaam. ‘Haal haar terug, Laura. Speel haar stuk. Weet je toevallig wat ze aan het oefenen was?’ Haar handen beven terwijl ze haar cello klaarmaakt, dit heeft ze nog nooit gedaan. En ja, ze weet maar al te goed waar Karen mee bezig was. Bach, hun beider Bach. Ze begint aarzelend, maar dan komt ze op gang. Moeder streelt de handen van haar dochter. Muziek als heelmeester. Maar de verwachte reactie blijft uit. Moeder vraagt of ze morgen wil terugkomen. Laura knikt, ze kan het niet vatten. Karen doodstil in deze kamer. ‘Natuurlijk kom ik morgen terug.’ Bram probeert alleen op te staan. Even steunt hij op zijn handen maar de pijn is te scherp. Hij valt op zijn rug en vloekt hardop. Hij verwenst zijn hulpeloosheid en zijn gewonde handen en zijn leven. De woorden van Thomas knetteren in zijn hoofd. Karen heeft pillen genomen. Hij moet naar haar toe. Opnieuw proberen, buikspieren aanspannen, rechtop zitten, staan, stappen. Hij schuifelt door de gang. Kijk mama, zonder handen. Hij weet niet waarheen, alles tolt voor zijn ogen. Het is druk, het bezoekuur loopt af. Hij ontwijkt de nieuwsgierige blikken en neemt de trap naar de centrale hal. Hijgend vraagt hij aan de infobalie naar het kamernummer. De vrouw kijkt argwanend, vraagt of alles ok is. Hij knikt en forceert een glimlach. ‘419’, zegt ze aarzelend. Hij zoekt zich een weg in het labyrint van gangen. De deur van 419 is dicht. Hier is geen volk. Zou dit de gang zijn van hen die vergeten worden? Hij durft niet. Uit de kamer ernaast komt een vrouw snikkend buiten. Hij bevriest en staart naar de deur. Hij zoekt naar moed om binnen te gaan maar vindt alleen maar medelijden, vooral met zichzelf. Hij wil hier zo snel mogelijk weg, dit is niet gebeurd. Terug in zijn bed wil hij roepen en schreeuwen, maar hij vermant zich. Zijn burgerlijke opvoeding heeft toch iets opgebracht. Straks komt de verpleegster met de avondmedicatie. Ook hij zal het aangebodene gretig slikken. Eentje voor de pijn, eentje voor zijn lafheid, eentje voor zijn gekrenkte trots. Laura is alleen op de kamer. Moeder is blij om eens afgelost te worden. Ze praat tegen de lakens, de muren, zichzelf. Weet je nog toen we dit en toen we dat? Haar woorden kaatsen tegen de steriele muren en vallen gebroken op het bed. Ze neemt haar cello, sluit haar ogen en speelt. Muziek als troost, als sleutel tot haar die opgesloten zit. Karen ligt doodstil. In het zwijgen voelt ze zich vrij. Daar heeft niemand macht over haar. Daar kan niemand haar pijn doen. Ze hoort de muziek, Laura gaat diep deze keer. Ze wordt geraakt maar verzet zich. Nu komt er een nijdig stukje, wat heeft ze daarop gezwoegd. Maar Laura strijkt er moeiteloos over heen. De muziek stopt bruusk, tussen twee akkoorden in. Dan hoort ze de haar zo vertrouwde stem. Wat doet Bram hier? Gefluister. Ze hoort hem naderbij komen. Zijn hand streelt aarzelend haar schouder en verdwijnt dan weer, ze fluisteren opnieuw. Terug muziek. Ze herkent het stuk waarmee ze Bram ingepalmd heeft op die beruchte benefietavond. Ze breekt, opent haar ogen. Ze komt terug, bereid om de scheuren te herstellen. Ze kijkt naar de cello en weet dat die haar zal helpen om zich niet langer te verschansen. Bach heelt immers alles.
Gina Deruytter Kunstschilder Langemark - Poelkapelle
‘Ik heb geprobeerd het verhaal te vertellen vanuit het standpunt van het hoofdpersonage op het ogenblik dat zij zich in een coma bevindt. Dit heeft me toegelaten om wat afstand te nemen van het oorspronkelijke verhaal en mijn eigen fantasie te laten werken. Emotioneel geladen onderwerpen liggen mij het best, vaak zaken die ik meemaak in mijn job als zorgkundige in een ziekenhuis. Verdriet, eenzaamheid...’
Gerda Lens Dichter Eeklo
‘Schilderen en schrijven zijn voor mij manieren om inzicht te krijgen in mezelf en in de wereld rondom mij, om de verwondering van het kind in mij in beeld en taal om te zetten. In het verhaal zitten er sterke emoties zoals angst, woede, onmacht en worden er delicate thema’s aangeraakt als zelfdoding, scheiden… Ik heb deze gevoelens in een eigen beeldtaal proberen te vertalen, weliswaar met verwijzingen naar het verhaal, zodat het een deel van dat grote geheel wordt.’
Ik lig op witte lakens met mijn mistig gezicht. Een loze kreet ontsnapt, is een verdwaalde zucht van weten en niet meer weten. Het zachte licht maakt onscherp wat niet zichtbaar mag zijn. Toch wil ik aanraken en aangeraakt worden in mijn stille slaap en niet meer wakker worden. Hier wil ik blijven. Ik lig onder een warm deken met mijn naakte lichaam. Een lege hand beweegt, is een onmerkbare trilling van voelen en niet meer voelen. Een onbewuste traan wast weg wat niet zuiver is. Toch wil ik gezien worden en zien met mijn moede ogen en niet meer denken. Hier wil ik blijven. Mijn leven is een vergeten herinnering.
C o m a
Schuchter duwt de zon het donker weg. Witte wolken dragen zachte stralen. Een bevroren blad bengelt aan een glazen twijgje en houdt hoopvol de tak vast. Een verloren vlinder vliegt tegen het raam. De morgen houdt even de adem in. Dan barst het los. Het ratelt, klatert, toetert, tingelt, vliegt en rijdt, slipt en glijdt voorbij. De tocht is weer begonnen. In jouw kamer is het anders, bijna – dood – stil. Je ligt vleugellam. Je mond wiegt zwakjes het tere veer. Een zwak geritsel ontsnapt, nauwelijks hoorbaar. Ook al wordt de veerman niet betaald, toch wil hij varen. Hij wacht. Zijn boot dobbert donker in de grot. Alleen hij kent het ritme van de stroom. Alleen hij weet waarheen. Wil je mee? De droom komt eindelijk uit de nacht en je ogen gaan open.
Vo or mi jn do ch te r
Het spel
Zij wil spelen, alleen, telkens weer het ritmische trillen beheersen. De strijkstok krast wanhopig. Zij wil strelen, alleen, telkens weer de gevoelige snaar raken. Het hout blijft onbuigbaar, de noot kraakt te hard onder vermoeide vingers. Eenzamer wordt de kamer. Stiller zingt de dag. Korter is het uur om te beminnen. Hij wil spelen, samen, terug eens de ritmische dans ervaren. De deur sluit gefrustreerd. Hij wil strelen, samen, terug eens haar gevoelige snaar raken. Haar huid blijft verhard. Haar benen blijven dicht onder tedere vingers.
Groter wordt zijn verlangen. Harder schreeuwt zijn hart. Langer wordt de afstand om te overbruggen. Hij zal spelen, met haar, eindelijk weer, haar onstuimig overweldigen. Zijn adem is te heet. Zijn donker masker van begeerte verbergt zijn gevoelige snaar. Zij moet spelen, tegen hem, ongewild zijn liefde versplinteren. Haar angst is te groot. Haar handen vol paniek breken zijn verbaasde ogen. Bach is uitgespeeld.
Ze bibbert en beeft nog als ze eraan denkt hoe haar lief met boosaardige drift haar klein kreeg. Ze was daar met starre ogen en naakte huid, geen deken om te verwarmen. En hij was daar alleen maar ogen en een zwart masker, een vernietigend serpent. Zijn wurgende omhelzing nam haar adem. Ze staat nog altijd versteld hoe ze haar lief met groeiende paniek stil kreeg. Hij was daar met harde handen en versteende rug, een gepantserde kakkerlak, geen maaltijd is nog lekker. En zij was daar alleen maar handen en vlijmscherpe nagels, een bedreigde berin. Haar bange handen namen bijna zijn leven. Nu wil ze alleen nog verdwijnen in een donkere tunnel, als een blinde mol woelen in de warme aarde. Nu wil ze alleen nog vervliegen in een ijle lucht, als een vuurvlinder verbranden in de zon. Nu wil ze vooral hem niet meer zien, nooit meer zien.
A n g s t
Grijze wolken dragen stilte voor de storm. Een verschrikte kauw ontvlucht de struik. Een weerloos weekdier kruipt in zijn schelp. Alles ademt gejaagder op de cadans van gevallen tranen. De dam is doorbroken, laat het woeste water toe. Rillend staar ik naar het bos. Het laat geen mens toe. Takken weven een verwarrend web waaruit een bedreigde welp zich wil bevrijden. Het laat sporen na.
Het fatale moment
Het zachte linnen is te zwart. De houten lepel slaat te hard. De staande klok tikt te luid. Het witte hemd is gescheurd, de porseleinen kom gebroken, het horlogeglas gebarsten. De naakte huid is te koud. De warme melk is te zuur. De kostbare tijd staat stil. In dit tijdloze moment splijt de droge grond open, slaat het woeste water tegen oevers, stort de sneeuwlawine over bomen, spuwt de oude vulkaan vuur. Alles verbrandt in de hitte van de strijd. Verkoolde resten zijn de laatste getuigen van het verloren huis.
W o e d e
Jij bent een schitterend licht. Jij kleurt alles feller
Frag
en heftig en vurig.
ment
Jij bent een slanke berk. Jij draagt alles groener en jonger
van
en mooier. Jij bent een koele bries.
een
Jij zingt alles zachter en juister en blijer.
zwaar
Ik ben een harde wind. Ik roep alles harder en strenger
moedig
en kwader. Ik ben een rotte boom. Ik verlies alles vroeger en vlugger en blijvend. Mijn hart is zwart.
hart.
De grond is rood en draagt gevallen bladeren. Ze moeten blijven verdorren, vervormen, verschrompelen. Niemand ziet de scherpe doorn die als een passerpunt zich vastzet en niet meer loslaat. Een sluier van onbegrip bedekt de wonde van de visserskoning. Niemand vraagt meer waaraan hij lijdt. De driftstroom overspoelt de vlakte en het riet kan alleen maar buigen. Geen panfluit verdrijft de angst. Het water blijft slaan, voert onvermoeibaar de uren mee. De laurierkrans is gevallen en beschermt niet meer. Een bliksemschicht slaat het glas stuk. Hij blijft gekwetst achter.
On begrip
Ik lieg en vertel niet over het uitrukken van gras.
Part f ive -
Wie wil er nog geloven dat groen nog groener wordt als je maar durft klimmen en de heuvels trotseert? Ik in elk geval niet. Ik lieg en vertel niet over de verbleekte foto. Wie wil er nog geloven dat het beeld altijd mooier is als je maar durft lachen en het flitslicht riskeert? Ik in elk geval niet. Ik lieg en vertel niet over de krassen op de etsplaat. Wie wil er nog geloven dat het zuur niet bijt als je maar durft zwemmen en de koude deert? Ik in elk geval niet. Ze vraagt me wie ik ben. Een schelp op het strand wit gewassen door brekende golven en stil blijven liggen. Eb en vloed hebben vrij – spel. Een rietkraag aan de oever gebleekt door een ijle zon en kromgebogen. De harde grond houdt gedachten gevangen. En regen valt uit de ogen van het kind.
vraag n o o i t de waarheid.
Denk je nu echt dat het weer omslaat en ongestraft de fietser wordt omvergereden, dat de klink opendraait en onverminderd de kamer wordt bedreigd, dat het water wegtrekt en ongewild de rivier wordt vervuild dat de tijd terug tikt en onverschillig de vrouw wordt mishandeld. Denk je dat nu echt? Verwijten zijn als wachters. Ze blijven onbeweeglijk staan, verdwijnen niet, staren recht in je gezicht. En je schreit, schreeuwt, roept en raast in je hoofd. Duizend stille woorden klinken tegen de stenen. De kamer ademt ontelbare gedachten. We zitten tegenover elkaar en zwijgen.
H t onuitgesproken gesprek e
Er liggen glazen noten op het gras als ijs, bedrieglijk helder. Er zweven flarden muziek in de lucht als wind, heimelijk teder.
teH
Er dwalen duizend woorden in mijn hoofd als mist, gesluierd zuiver. Verraderlijk zacht, gevaarlijk lief, klinkt je stem. Jij wilt nog wel, zeg je. als en als en als wat verdwijnt? Ik luister en besef: “Valser kan dit lied niet klinken�.
laatste lied
Laat me nog even, als een oude cello, gekrast en gekerfd, vernislaag afgepeld, de juiste toon zoeken en mijn laatste suite spelen. Laat me nog even, als een versleten kwast, ooit nieuw en zacht, nu verweerd, de juiste kleur kiezen en mijn laatste verflaag geven. Kramp verlamt en alles blijft onaf.
Af s cheid
Scheiden is als een moment dat uren duurt, dagen waarin vlagen van weemoed op lege bladen tranen vangen. Eenzaam is het blad dat danst op het water. Er is geen later waarin het nu kan verzinken. Eenzaam is de zon die lucht doet zinderen. Ze zijn terug kinderen die wolken dromen als witte vogels. Eenzaam is het blad dat hun muziek bevat. Ze zullen spelen, het ritme delen van de resterende tijd in toen en later. Eenzaam is het blad dat danst in de zon op dat weemoedige water.
S chei den
Seppe Van den Berghe Muzikant - illustrator - vormgever Gent
‘Alle media hebben hun voeten in dezelfde materie en gaan in essentie uit van zoeken naar compositie, het spelen met blokken (muzieknoten, verf of letters) en het (durven) nemen van beslissingen. In essentie bestaan alle creatieve media uit hetzelfde vlees. Ik heb een lichte voorkeur voor het donkere en nĂŠt niet teveel vertellen.’
SUITES EEN GRAFISCH KORTVERHAAL
TEKST / LUC MADDELEIN TEKENINGEN / SEPPE VAN DEN BERGHE
#1
SUITE
VRAGEN! ENKEL VRAGEN!
Wie ben ik?
Waar ben ik?
Het is alsof ik niet langer
over een lichaam beschik.
Dat enkel mijn bewustzijn nog functioneert.
En dat machines mijn
vitale functies hebben overgenomen.
Woorden dwarrelen als sneeuwvlokken door mijn hoofd.
Zonder dat ik mij daar iets
concreets kan
bij voorstellen.
Geen enkel geluid doorbreekt de
immense stilte.
Een wirwar van
beelden en ideeĂŤn ...
... schieten alle kanten op.
Dit is het
Niets! Het
totale Niets!
Ben ik mijn
geheugen kwijt?
Is dit een nare droom?
Lig ik in een coma?
Ben ik gewoon
gek geworden?
Of ben ik dood?
Plots bevind ik me
op een kale, duistere en lege vlakte.
Een zwarte nevel kringelt om mijn voeten.
Duizenden zombie-achtige wezens staren mij aan.
Bewegingloos, binnensmonds mompelend.
Dan zetten zij zich in beweging. In mijn
richting! Steeds sneller.
Zij zitten achter mij aan.
Doodsbenauwd zet ik het op
een lopen, ...
... bang dat
ze mij zullen verkrachten,
verminken en uiteindelijk
oppeuzelen.
Ik roep! Ik
schreeeeuwwww!
SUITE
#2
BEN IK DOOD?
Hoor ik echt stemmen?
Of beeld ik het
mij allemaal in?
Als ik echt kan horen,
dan ben ik niet dood!
Lig ik dan misschien in een coma?
Maar hoe ben ik daar in verzeild geraakt?
Kon ik mij maar die paar
seconden herinneren voor ik in de toestand kwam
waarin ik mij nu bevind? Dan zou alles
ongetwijfeld een stuk duidelijker worden.
Ik wil weg uit deze
duisternis, uit deze hel
van eenzaamheid, waar niemand mij troost,
niemand mij streelt. Maar hoe?
Kleine, zwarte beestjes komen uit mijn
mond gekropen.
Met mijn hand probeer ik ze dood te slaan.
Tevergeefs. Er komen er steeds maar bij.
Waarom doet
niemand iets?
Waar blijven al die
mensen toch die beweren dat ze me graag zien?
Ik moet iedereen loslaten. Anders kan ik die eenzaamheid, dit verdriet niet blijven dragen.
Ik zit boven op een
donker
silhouet. In mijn
witte slip en wit hemdje. Maar waar-
om steek ik
dat immense slagersmes steeds
opnieuw
met zoveel geweld in zijn buik?
Is het mijn angst die er nu voor zorgt dat
gruwelijke beelden als razende gekken door mijn geest flitsen?
Eerst kan ik ze
nauwelijks volgen, laat staan
begrijpen.
Dan lukt het me toch.
SUITE
#3
EEN SPELLETJE?
Ik sta in de hoek van
een kamer.
Een man met een zwarte
bivakmuts ...
... richt een
pistool op me.
In zijn andere
hand houdt hij
een camera vast.
Hij schreeuwt me iets toe.
Ik ben dermate in paniek, dat ik
hem niet versta.
Hij roept
opnieuw.
Hij schiet mijn kop er af als
ik niet al mijn kleren uit trek.
Ik ben doodsbang
SUITE
#4
NOOIT OPGEVEN
Eén voor één maak ik nu de knoopjes van mijn witte blouse los, trek ze uit en gooi ze op de grond.
Dan schuif ik de rits van
mijn lange broek open. Mijn vingers trillen.
Hoe kan ik hier wegkomen?
Ik trek nu mijn hemdje uit.
Doodsbeschaamd draai ik mij om. Ik wil me niet verder uitkleden.
SUITE
#5
DE GEHEIMEN
Maar hij schreeuwt
opnieuw tegen me.
Ik maak het haakje van mijn beha
los, draai me opnieuw om en begin zachtjes te huilen.
Hij komt nu achter mij staan en
laat zijn revolver over mijn naakte rug glijden. Eerst schuift hij het
linker bandje van mijn beha over mijn schouder naar beneden, ...
... dan het rechter.
Ik weet wat er nu gaat
gebeuren!
Dan, dan zie
ik een schaar liggen ...
Zonder nadenken
grijp ik nu de schaar, draai me om en
steek ze in zijn buik.
Bloedend valt hij op de grond.
Met mijn linkerhand schuif ik
traagjes de zwarte bivakmuts over zijn hoofd.
Gatver‌. Het is Jatse.
Ik heb mijn
vriend vermoord!
Maar dat kan
toch niet! Dat zou
ik toch nooit doen.
Heeft iemand anders hem neergestoken? En waarom ... ... lig ik in coma ... ... en niet hij? Het is alsof ik een
grote puzzel moet maken en dat
men mij de stukjes
slechts één per één aanreikt.
Groot alarm in mijn hoofd.
Komt dit door het
neersteken van Jatse?
Voelde ik mij dermate schuldig om
wat ik had gedaan, dat ik zelfmoord heb proberen te plegen?
En ben ik daardoor in coma geraakt?
Of was er meer aan de hand? Maar wat dan wel?
Plots hoor ik de eerste noten van de cellosuites van Bach. Er gaat
een siddering door mijn hele lijf. Nu dringt het echt tot mij door. Ik moet terug.
Ik wil opnieuw zelf de cellosuites van Bach kunnen spelen.
De mensen ontroeren. Mezelf ontroeren. Ik schraap al mijn krachten
bijeen en in een uiterste inspanning probeer ik mijn ogen te openen.
Tevergeefs! Alles blijft pikzwart.
Ik probeer het opnieuw. En dan, dan zie ik mijn mama,
eerst nog in een waas, daarna
steeds duidelijker. En ik zie ook mijn beste vriendin Kim. Zij is het die de
cellosuites van Bach voor mij speelt. Ik probeer mij nu op te richten.
‘Mama! Kim!’, fluister ik.
Eerst blijven zij
als verlamd staan kijken.
Dan vallen zij
mij huilend in de armen’.
En ik voel hen, zie hen nu haarscherp, hoor hen huilen, smaak hun tranen.
En boven dit alles uit,
mijn cellosuites van Bach!
NOOIT OPGEVEN!
NOOIT!
Het Kunstboek Het Kunstboek
A
ndries Luc (Beernem, 1949) volgt reeds meer dan 30 jaar les aan de kunstacademies van Eeklo en Maldegem, meer bepaald de opleidingen tekenen, grafiek, boetseren en beeldhouwen. In zijn werk probeert hij het hedendaags figuratief klassiek werk terug te brengen, te vereenvoudigen tot de essentie. Grootheden in de beeldhouwkunst zoals Henry Moore, Hans Arp, Constatin Brancusi, Henri Laurens, George Grard zijn belangrijke voorbeelden voor hem en ze vormen ook een continue bron van inspiratie. Toch probeert hij aan ieder beeldhouwwerk dat hij creëert een persoonlijke toets te geven. Daarvoor maakt hij eerst een studie met schetsen en/of een voorontwerp in klei, om dit daarna in de passende marmers uit te werken. (luc.antinette.andries@skynet.be)
B
londeel Chris (Gent, 1952) was van jongs af een creatieve duizendpoot. Op muzikaal vlak nam hij in de jaren ‘70 en ‘80 toetsen, zang, compositie en teksten in een drietal rockbands voor zijn rekening. In het theater was hij dan weer actief als acteur, auteur, regisseur, productieleider op scholen en van het amateurgezelschap TSAT in St-Laureins, waar hij ook woont. Poëzie leerde hij pas echt kennen in de laatste jaren van de Grieks-Latijnse humaniora. Door zijn eigenzinnige, relativerende aanpak slaagde de leerkracht Nederlands erin zijn belangstelling te wekken voor de schoonheid en de kracht van poëzie, maar ook voor de humor, de ironie, de gelaagdheid, de stijlfiguren, de techniek, enz. Na een aantal lessen over de rebelse Paul Van Ostaijen was hij helemaal ‘verkocht’ en begon hij tijdens de les fysica of wiskunde stiekem ‘Van Ostaijense’ verzen te plegen. Het is echter pas sedert een vijftal jaar dat hij op een meer regelmatige basis poëzie is beginnen lezen en schrijven. In 2012 publiceerde hij de dichtbundel ‘Loden Koffers’, die in eigen beheer werd uitgegeven en rouwgedichten bevat. (chris.blondeel@telenet.be)
B
reemeersch Christelle (Wevelgem, 1956), psychologe van opleiding, stond tot voor kort in het onderwijs, maar gaat nu vanuit haar thuisbasis Wevelgem regelmatig de hort op om voordrachten en cursussen te geven over o.a. geluk, positief denken, burn-out, voedseletikettering, la bella Italia, la douce France. Ze is een verwoed reiziger, gepassioneerd door Italië en de Italiaanse taal. Bij een verhaal is voor Christelle het schrijven van de eerste alinea altijd het moeilijkste. Dit is nog meer het geval bij een kortverhaal. Want ze moet de lezer meenemen en raken in een intense maar korte tijdspanne. Ze houdt van de uitdaging om met weinig woorden zoveel mogelijk te suggereren. Brede lyrische beschrijvingen zijn niet aan haar besteed. (christellebreemeersch@yahoo.com)
D
eruytter Gina (Ieper, 1963) pikte de draad van het kunstschilderen terug op toen haar kinderen het huis uit waren. De combinatie van de opvoeding van haar kroost met de job van zorgkundige in het Jan Yperman ziekenhuis in Ieper liet haar namelijk nauwelijks toe haar creativiteit te ontwikkelen. Van zodra ze meer tijd voor zichzelf had, schreef zij zich meteen opnieuw in aan de kunstacademie van Ieper, waar zij zich gedurende vijf jaar verder bekwaamde in de schilderkunst. Het is dan ook geen toeval dat emotioneel geladen onderwerpen haar het beste liggen, zaken zoals eenzaamheid, verdriet en dood, waarmee ze in haar job dagelijks geconfronteerd wordt. Ze volgde ook de wekelijkse workshops bij Frans Herpelinck, wat onder meer resulteerde in tentoonstellingen in Poperinge en Ieper. Haar ’15 minutes of fame’ beleefde ze toen ze vorig jaar werd geselecteerd voor de ‘COBRA’- wedstrijd en uiteindelijk één van de 26 laureaten was die in museum M in Leuven hun werk mochten tentoonstellen. Zie www.cobra. be (klik verder naar atelier C , waar je nog alle info kunt ophalen). In haar woonplaats LangemarkPoelkapelle richtte ze in 2010 de kunstkring 20–10 op. (gina-deruytter@hotmail.com)
G
oudswaard Wouter (Zierikzee, 1991) is als Nederlandse striptekenaar die in Bergen op Zoom woont letterlijk de vreemde eend in de bijt. Een verzachtende omstandigheid is wel dat hij in België ‘beeldverhaal’ studeerde, meer bepaald aan Sint-Lukas in Brussel. Op 14-jarige leeftijd brengt hij zijn eerste small-press stripboekje uit bij Uitgeverij Senoeni. In 2013, na zijn afstuderen, vraagt uitgeverij Syndikaat hem om een small-press boekje voor hen te maken, dat zal dienen als opstap naar een eerste volwaardig album. Hieruit ontstond 'De Man die zijn snor verloor'. Voor het digitale stripmagazine Strike van de Vlaamse Onafhankelijke Stripgilde (VOS), maakte Wouter elke twee weken de strip 'Schaap & Godin'. Naast het maken van vrij werk, werkt Wouter als freelance striptekenaar en illustrator voor verschillende doeleinden en bedrijven. Ook maakt hij live cartoons bij conferenties en vergaderingen en betekent hij soms mensen en voorwerpen op festivals. Wat de techniek betreft, schetst Wouter in potlood en inkt hij de tekeningen vervolgens met OostIndische inkt, waarna hij ze inscant. De kleuren worden er met Photoshop ingezet. (info@woutergoudswaard.nl - www.woutergoudswaard.nl)
L
ens Gerda (Eeklo, 1956) tekent, schildert, maakt grafisch werk en schrijft gedichten. Ze volgt reeds van in 1987 les aan de kunstacademie van Eeklo, maar nam ook deel aan schrijfcursussen bij Whisper en ‘Creatief schrijven Vlaanderen’. Omdat ze van verschillende markten thuis is, was ze aanvankelijk van plan om het verhaal te ‘vertellen’ aan de hand van schilderijen. Maar ook al won zij de afgelopen jaren verschillende prijzen (o.a. de prijs tekenkunst van de stad Ronse, de Culturele Prijs van de stad Eeklo) en was ze Laureaat schilderkunst van de Talens wedstrijd van de provincie Oost-Vlaanderen, toch moest ze vrij snel vaststellen dat haar werkwijze nog onvoldoende rijp was om die opdracht tot een goed einde te brengen. Gerda zoekt op dit ogenblik immers naar een nieuwe manier van schilderen, die ze eerst nog verder wil ontwikkelen vooraleer zich aan dergelijke opdrachten te wagen. Met haar poëzie hoopt ze daar wel te zijn in geslaagd. Want ook op dit vlak verdiende ze reeds haar strepen. Zo was ze in 2007 Laureaat van de poëziewedstrijd “Gegrift” in Ieper. (gerda_lerares@hotmail.com)
M
addelein Luc (Roeselare, 1954) maakte in 2000 ‘FADE OUT’, een kortfilm in een regie van Melanie Daems, met Jessa Wildemeersch, Stijn Van Opstal, Els Dottermans en Lucas Van den Eynde. Samen met jeugdschrijfster Leen van den Berg publiceerde hij de roman ‘SOEUR SOURIRE - Zie me graag’ (Davidsfonds 2005). Hij lag ook aan de basis van ‘SOEUR SOURIRE’, een theaterstuk van en met Marijke Pinoy en een Franstalig theaterstuk met dezelfde titel dat in 2006 in ‘Le Théâtre du Méridien’ in Brussel erg succesvol was. In de afgelopen 25 jaar schreef hij in zijn vrije tijd ook tal van filmscenario’s en verhalen en werkte in die tijd ook een dikke map vol met ideeën voor televisieprogramma’s uit. Maar omdat hij van al die zaken nauwelijks iets gerealiseerd kreeg, maakte hij werk van een project waarbij hij zowat alles van begin tot eind zelf in handen had en voor de realisatie ervan dus niet langer van anderen afhankelijk was. Het resultaat is ‘DE CELLOSUITES VAN BACH’, een tentoonstelling, een kunstboek en een film.
M
arie Sylvie (Tielt, 1984) woont in Gent, publiceert sinds 2005 gedichten in literaire tijdschriften en staat regelmatig op het podium. In het voorjaar van 2009 verscheen haar debuutbundel ‘Zonder’ bij Vrijdag/Podium. Bij dezelfde uitgeverijen volgde in 2011 de tweede bundel ‘Toen je me ten huwelijk vroeg’ dat genomineerd werd voor de Herman de Coninckprijs, de JC Bloemprijs en de Eline van Haarenprijs. Haar derde bundel ‘Altijd een raam’ verscheen in juni 2014. Qua proza verscheen in 2013 ‘Speler X’, een voetbalroman waarvan ze co-auteur is. Voorts doceert Sylvie Marie literaire creatie in de academies van Tielt en Ieper en is ze redacteur bij het literaire tijdschrift Deus ex Machina. In 2009 won ze Humo’s Gouden Aap, waardoor ze een dik jaar lang wekelijks een gedicht in het blad publiceerde. (www.sylviemarie.be – sylviemarie@gmail.com )
P
ete, Jucte en Jeps, Wevelgem - Kortrijk graffiti, street art , realisme
S
imoen Peter (Oostende, 1956) uit Diksmuide is al zijn hele leven geboeid door kunst in al zijn vormen. Hij studeerde aan Sint-Lucas in Gent, afdeling schilderen en grafiek en aan de Stedelijke Academie van Oostende, stond in het onderwijs, had een aantal jaren een café in Leffinge en werkt nu op het secretariaat van het K.A. in Diksmuide. Maar altijd komt zijn grote passie bovendrijven: kunst. In het begin van zijn carrière was hij vooral bezig met schilderen, daarna stapte hij over op tekenen, potlood- en houtskooltekeningen en grafiek. Peter Simoen is evenwel van nog andere markten thuis. Zo illustreerde hij onder meer het jeugdboek van Jan Simoen ‘De nacht van 2 april’ en won er de prijs van de provincie West-Vlaanderen en de prijs van de jeugdjury Vlaanderen voor, maar sleepte ook een nominatie voor de Thea Beckman-prijs in de wacht. Je moet jezelf toelaten de emoties te voelen die in de tekst zitten, om die vervolgens naar ‘papier te vertalen’, zo liet hij in een interview optekenen. Naast het schilderen en tekenen heeft Peter Simoen nog een derde grote liefde: de grafiek, het etsen, waarbij vooral het ambachtelijke hem aantrekt - in contrast met de hedendaagse moderne technieken. Opvallend: waar het abstracte zijn vroegere werk domineerde, neigt hij de laatste jaren vooral naar het figuratieve, met hier en daar nog wel een streepje abstract. Peter Simoen nam deel aan individuele en groepstentoonstellingen in binnen- en buitenland. (Fronttaal – Montanus5 Diksmuide, Mu.ZEE in Oostende, Van Abbehuis in Eindhoven, Biennale Européenne de Gravure in Lorient (Fr) enz. enz. (peter.simoen@hotmail.com)
V
an den Berghe Seppe (Brugge, 1988) leeft en werkt in Gent maar is afkomstig uit Brugge. Hij behaalde zijn master diploma in de beeldende kunsten aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK). Hij werkte reeds voor De Eenhoorn, Clavis, De Morgen, De Standaard, Negocitorecords en het Chicago Beethovenfestival. Naast illustrator is Seppe ook muzikant. Hij bracht reeds twee platen uit bij Zealrecords met zijn groep Low Vertical en zijn solo-project – ‘Gerhardt Gott, dagboek der leegte’, komt in 2015 uit bij het Canadese Neige-Galerie. (seppevandenberghe@hotmail.com www.seppevandenberghe.com)
V
an den Borre Nico (Ninove, 1977) uit Gent is een plastisch kunstenaar-illustrator-schildermuzikant. Nomen was nog nooit zo omen. Want net als de naam grimmig en olijk tegelijk: gemengde technieken, schilderwerk, bevreemdende illustraties, favoriete obsessies (nostalgie, modefoto's, transparantie, 'puurheid', de gapende diepte tussen hoog en laagcultuur...), invloeden van pop-art en stripidolen aan beide kanten van de oceaan. Beelden uit de populaire nu-cultuur, in een constante clash met stukjes van vroeger. Maar Nico Van den Borre werkt ook in opdracht: grafische vormgeving, kaartjes, portretfotografie, illustratie... Hij stelde o.a. tentoon in het Modemuseum in Hasselt en Planeet Mars in Gent en dit jaar nog ter gelegenheid van ‘Affordable Arts Fair’ in Tour & Taxis in Brussel. (nicovdb@hotmail.com - www.kazamahuwa.be)
V
erdonck Cecile (Overmere, 1943) is met haar 71 jaar de onbetwistbare ouderdomsdeken binnen dit project. Maar wat een energie! Wat een nimmer aflatende inzet! En vooral: wat een passie! In de loop der jaren heeft kalligrafie een steeds belangrijker plaats in haar leven ingenomen. Tijdens tientallen kalligrafiecursussen in binnen- en buitenland maakte zij zich immers de meest uiteenlopende technieken eigen. Niet verwonderlijk dat ze reeds tal van nominaties in de wacht sleepte bij de wedstrijden waaraan ze deelnam. Zoals een nominatie voor ‘De grote prijs van Westerlo’ (2012), de ‘Derde grote prijs Piet Van Aken’ (2013) en de ‘Cultuurprijs van de gemeente Berlare’ (2013). In 2014 werd ze laureate van de wedstrijd ‘Creatief met Maria Vergult’ (Stad Sint-Niklaas). En als ze al niet in opdracht werkt, kalligrafeert ze wenskaarten, die ze verkoopt ten voordele van het reumafonds. (cecileverdonck@hotmail.com)
V
lonk Eva (Roeselare, 1992) studeerde fotografie aan de KDG te Antwerpen en liep stage bij ELLE België. Op dit ogenblik is ze aan de slag als freelance fotograaf voor verschillende magazines. Zij specialiseert zich in portret-, reportage- en kunstfotografie. (evavlonk@gmail.com - www.evavlonk.com)
De Film De film
1.’FINAL GAME’: een videoclip op een song van Brent Vanneste en gemaakt door Jeroen Mylle en Fabrice Parent - 5min36. 2. ‘ARNSTADT’: een animatiefilm op een song van Seppe Van den Berghe met zang van Laura Huysmans en gerealiseerd door Tom Van Brugghe - 2min30. 3. ‘DE CELLOSUITES VAN BACH-1’: een kortfilm van Luc Maddelein (scenario en regie). Camera en montage: Video Vawa. Met Debbie Manhaeve (Elke), Kristof Alexander (Jatse), Els Vandenbussche (moeder) en Phebe Nemegeer (celliste) - 13min30. 4. ‘WE MIGHT LOOSE’: een videoclip van Gerhardt Gott op basis van het grafisch kortverhaal van Seppe Van den Berghe - 4min08. 5. ‘COMA’: een videoclip op een song van Brent Vanneste en gemaakt door Luc Maddelein. Camera en montage: Video VAWA. Met Debbie Manhaeve (Elke), Kristof Alexander (Jatse), Els Vandenbussche (moeder) en Phebe Nemegeer (celliste) - 5min36. 6. ‘DE CELLOSUITES VAN BACH-2’: een experiment van Luc Maddelein (scenario, regie en camera). Montage: WEKA. Met Arnela Mulic (Elke), Bryan Vanderhaeghe (Jatse), Claudine Vlaeminck (moeder) en Eliane Bonamie (celliste) - 7 min.
De Tentoonstelling De tentoonstelling
Andries Luc, 5 beeldhouwwerken in Belgische marmer - Noir de Mazy beeld 1: 55x15x12 ; beeld 2: 50x16x12 (2 st); beeld 3: 20x25x25; beeld 4: 55x16x13; beeld 5: 55x13x12. Blondeel Chris, 4 handgeschreven gedichten op karton: 51x72. Deruytter Gina, 3 schilderijen met acryl, olieverf en inkt op 3 D-doek: 60x80. Goudswaard Wouter, een stripverhaal van 8 pagina’s op papier, niet ingekleurd: 42x60. Lens Gerda, 4 handgeschreven gedichten op karton: 51x72. Simoen Peter, 9 kaders met tekeningen en etsen: 22x27; 2x 32x22; 3x 42x23; 3x 54x44 . Marie Sylvie, 4 handgeschreven gedichten op karton: 51x72. Van den Berghe Seppe, 10 schilderijen in houten kader: 30x40. Van den Borre Nico, 8 tekeningen uit het beeldverhaal: 50x50; 30x40; 20x30; 2x 20x20; 3x 20x26. Verdonck Cecile, 6 kalligrafische schilderijen op papier in glazen kader: 45x65. Pete, Jucte en Jeps, 4 graffitischilderijen op mdf-panelen: 140x180 en 160x180. Vlonk Eva, 6 foto’s op dibond: 30x40.
COLOFON COLOFON
Het kunstproject ‘De cellosuites van Bach’ is een realisatie van Curieus en LUC MADDELEIN met de medewerking van het August Vermeylenfonds. De grafische vormgeving en de samenstelling van dit kunstboek waren in de creatieve handen van PETER DESNERCK. Het ronduit prachtig omslagontwerp is van ANNE VAN DE GENACHTE, die daarvoor gebruik kon maken van een sterk schilderij van CECILE VERDONCK. KOEN ANDRIES zorgde voor haarscherpe foto’s van de kunstwerken. JAN JACOBS a.k.a. de huurwoordenaar maakte de teksten krachtig en vlot leesbaar. Het kunstboek werd met grote zorg gedrukt en gebonden bij GRAPHIUS, waar Bieke en Luc Vermeire alles in goede banen leidden. De dvd is een realisatie van VIDEO VAWA.
De tentoonstelling wordt in 2015 op tal van plaatsen opgezet. Daarna worden de kunstwerken te koop aangeboden. De opbrengst van de verkoop gaat naar een goed doel. Wilt u informatie over deze plaatsen en data of hebt u interesse in een kunstwerk? Contacteer Luc Maddelein – 0477 47 58 73 – luc.maddelein@curieus.be
Deze uitgave werd voltooid in 2015. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of op enige andere manier, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor alle info: Luc Maddelein - 0477 47 58 73 – luc.maddelein@curieus.be
MILDE WELDOENERS
Rijselsestraat 25 8900 Ieper T: 057 21 82 38 F: 057 21 35 82
Bank & Verzekeringen
cdv 13390
Diksmuidseweg 60 - 8900 Ieper T. 057 20 12 42 - F. 057 20 09 75
Zij dragen ‘De cellosuites van Bach’ een zeer warm hart toe: Aerbeydt Magda, Langemark-Poelkapelle; Alhambra – Spaanse en Portugese wijnen, Melle; AXA-Bank en Verzekeringen, Sint-Laureins, B-Belle lingerie, Waarschoot; Beke Frank, Gent; Bloembinderij De Laruelle, Waarschoot; Blomme Jurgen, fractieleider sp.a - Waarschoot; BNP Parisbas Fortis Waarschoot; Bonamie Eliane, Waarschoot; Bonamie Lucrèce, Zomergem; Braeckman Nik, schepen van cultuur Waarschoot; Brood en Banket Formesyn-Van Bever, Waarschoot; Café De Ploeg, Waarschoot; Coudyzer Werner, Jabbeke; Coussee Filip, Langemark-Poelkapelle; Deconinck Carine – Precon/Badeco nv - Luc Baute, Gent; De Loor Kurt, Volksvertegenwoordiger – Zottegem; Den Biechtstoel, Waarschoot; D’Hoore WillyBonamie Ria, Waarschoot; Drukkerij Martens, Waarschoot; Fieuw Luc-Houtekier MarieRose, Langemark-Poelkapelle; Germonpré Tom, Schepen Oostende; Godefroid Bart, Huis van de Mens Eeklo - eeklo@deMens.nu; Jacobs Jan, Waarschoot; Juwelen Van Vooren, Waarschoot; Kruydt Willy - Video Weka, Menen; Leemans Hec, Drongen; Leyman Jacqueline, Tervuren; Lippens Sven – Kristalein Eeklo; Maddelein Marc, Vladslo; Michael De Smet Fidel quality KMO&Business IT, Zomergem; Notte Johan, Ekeren; Oosterlinck Henriette-Fieuw Marc, Langemark-Poelkapelle; Optiek Ine, Waarschoot, Pehlivan Fatma – senator, Gent; Snauwaert Els, Bredene; Temmerman Karin - sp.a-fractieleider Kamer – Gent; Van Daele Ingrid, Merendree; Van de Meersche Paul, Heverlee; Van de Rostyne Roland, Berlare; Van de Rostyne Roger-Verdonck Cecile, Berlare; Vandenbossche Chris, Merelbeke; Van den Bossche Freya – Vlaams Parlementslid, Gent; Van der Maelen Dirk – Volksvertegenwoordiger, Geraardsbergen; Vandenbroucke Joris - Vlaams Parlementslid, Gent; Van Wonterghem Hilde, Heverlee; Verbiest Luc, Waarschoot; Verbruggen Paule, Gent; Willems Dirk www.dwbeveiliging.be, Brakel; Zakenkantoor Van Hecke, Waarschoot.
NOG MILDE WELDOENERS Dit kunstboek, de film en de tentoonstelling kwamen tot stand met de steun van:
'De cellosuites van Bach' is een initiatief van
in samenwerking met