Lesgeven aan meerbegaafde studenten Inleiding Op de pabo vormen de studenten die met een vwo-diploma zijn binnengekomen de kern van de groep meerbegaafde studenten. Zij zitten vrijwel allemaal in de klassen van het Opleiden in de School traject (OidS), vanaf het tweede leerjaar vaak in het driejarig traject (OidS3), of in het TwenteTop traject. Deze klassen worden zoveel mogelijk aangevuld met andere meerbegaafde studenten met een havo-diploma of een diploma als onderwijsassistenten. Meerbegaafd is hierbij een relatief begrip. Het gaat om studenten die met name op cognitief gebied meer presteren dan de overige studenten (Snelder, in druk). In deze docentenhandleiding wordt beschreven hoe deze studenten bij voorkeur benaderd moeten worden en hoe onderwijs aan de klassen, waarin zij zitten, vorm gegeven moeten worden.
Onderwijs aan meerbegaafde studenten op de pabo Het leren van meerbegaafde studenten Studenten komen naar de pabo om te leren hoe ze een goede leerkracht voor het basisonderwijs kunnen worden. Wat komt er kijken bij dit leren? Leren is het ontwikkelen van een manier van denken en handelen die kenmerkend is voor de wijze waarop deskundigen problemen op hun vakgebied aanpakken (Vermunt, 1992). Dat leren kan op twee manieren plaatsvinden: • bottom-up leren: stapje voor stapje, in een van tevoren vastgelegde opbouw, door de leerstof geleid worden; • topdown leren: vanuit het hoogstgelegen begrip, alleen als dat nodig is om het begrip te ondersteunen, die onderliggende bouwstenen vullen (Kessel, 2009). Het bottom-up leren komt in het onderwijs heel veel voor. De meeste curricula worden opgebouwd in kleine deelstapjes. Voor veel studenten is dit een adequate manier. Veel begaafde studenten willen niet voortdurend op deze manier leren. Zij geven de voorkeur aan topdown leren. Dat houdt in: beginnen bij de absolute eindtoets. Niet alleen op het gebied van dat ene getoetste deel, maar ook gekoppeld aan veel andere begrippen. De hoogintelligente en ook de gemiddeld intelligente student kan topdown werken aan. Alleen de hoogintelligente studenten zullen voor zichzelf deze manier als standaard gebruiken. Zij kunnen wel bottomup werken, maar dan in het gebied waar ze qua ontwikkeling net aan toe zijn. Topdown leren heeft met de drie kernen van zijn theorie rond hoogbegaafdheid te maken: intelligentie, creativiteit en motivatie. Het heeft vooral te maken met het vermogen om de kennis die je tegen komt te linken met andere kennis. Hoe gevoeliger je ergens voor bent, des te meer kan je er andere zaken aan koppelen. Tussen al die gevoelde en beleefde kennis worden links gelegd en gebruikt. Dat lijkt op een internetachtige situatie, alleen dan met bewuste kennis. Aanwezige denkvaardigheden moeten worden gebruikt om steeds complexer, omvangrijker en abstracter wordende leerinhouden te verwerken, en deze verwerking te sturen (Vermunt, 1992). Zo wordt invulling gegeven aan leren denken en leren leren. Wordt er gebruik gemaakt van een combinatie van denkactiviteiten, om kennis te verwerven, te integreren en toe te passen, dan vormt dat een leerstrategie. Jolles (2007) ziet daarbij potentieel een grote rol weggelegd voor de ‘hogere taalfuncties’, zoals generaliseren, categoriseren en abstraheren. Ze zijn nodig voor abstracte vaardigheden zoals wiskunde. Het gaat in wezen om ‘denkfuncties’. Door deze functies ontwikkelt het denken zich. Bij kinderen kan daarmee de talentontwikkeling worden gestimuleerd, omdat deze het kind ‘metacognitieve vaardigheden’ verleent, waarmee het zijn eigen vaardigheden