Description of the property 1 0

Page 1

koloniĂŤn van weldadigheid DESCRIPTION & HISTORY VERSIE 1.0

Veenhuizen Frederiksoord, Willemsoord, Oost- en Westvierdeparten, Wilhelminaoord en Boschoord Ommerschans

+ + + + + + + + +

+ +++ ++ + + + + ++ + + + + + + + + + ++

+ + + + ++ + +

+ + +

++

+

+

+

+

+

+

++ + + + + + ++ + ++ + + + ++

+++ + + + ++ + + ++ + + + + ++ + +++ + + + + + + + + +

Wortel Merksplas

++

+

+

+

+ + ++ + + + + + + +

+ + + + + ++ ++ + + ++ + + + ++ + ++ + + + + +

+

+ + + + + ++

+ + + +

+ + + ++ + ++ + + + +

+ ++ + + + + + ++ + + + + + ++ + + + ++ + + + + ++ + + + + + +

Oppervlakte per kolonie in hectare: Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord 4399 HA Ommerschans 1012 HA Wortel 546 HA Veenhuizen 3035 HA Merksplas 465 HA NOVEMBER 2014


INhoud

2A. DESCRIPTION OF PROPERTY

3

Algemeen

3

Component 1: Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord, Oost- en Westvierdeparten en Boschoord

5

Component 2: Ommerschans

15

Component 3: Wortel

19

Component 4: Veenhuizen

23

Component 5: Merksplas

29

2B. HISTORY AND DEVELOPMENT

35

1. Van gouden eeuw naar armoe troef

35

2. De opmaat naar een integrale oplossing

37

3. De oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid

41

4. Een ideaal uitgerold over het landschap

47

5. Evolutie van de koloniĂŤn

63

6. Navolging: de internationale invloed

81

Noten

84

Bronnen

86

2

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


2a. Description of property

ALGEMEEN De nominatie omvat de volledige reeks van landbouwkoloniën die door de Maatschappij van Weldadigheid werden aangelegd om de armoede te bestrijden. De vijf componenten liggen verspreid in het voormalige Koninkrijk der Nederlanden: drie in het huidige Nederland, twee in België. Bij hun oprichting lagen ze alle in afgelegen, woest gebied. Met de jaren is daar verandering in gekomen, de betrokken streken hebben een grote ontwikkeling doorgemaakt. Maar zowel in Nederland als in België gaat het ook nu nog om landelijke gebieden met voornamelijk landbouw- en natuurgerelateerde functies. Het zijn levende landschappen die herinneren aan de ontginning door de Maatschappij van Weldadigheid en waarin de doorwerking van het gedachtegoed dominant aanwezig is. Tezamen illustreren ze alle kernelementen van de outstanding universal value. In zijn geheel schetst de reeks een volledig beeld van de initiële ambitie en de grootschaligheid van het project en toont ze de systematiek die aan de dag werd gelegd. De sites vertonen opvallende samenhang in de landschapsstructuren. Regelmaat en orde, een primaire focus op landbouw, een karakteristiek grid van lanen en sloten komen overal terug. Daarin zijn er twee basispatronen te onderscheiden die rechtstreeks verbonden zijn met het organisatiemodel van de koloniën: • het patroon van boerderijlinten vanuit een centraal kruispunt met voorzieningen bij de vrije koloniën, • het patroon van een gesticht met boerderijen er omheen bij de onvrije koloniën.

Tegelijkertijd is elke site absoluut verschillend. Al bij de aanleg van de latere koloniën in de reeks, werd rekening gehouden met ervaringen uit de voorgaande koloniën om aanpassingen door te voeren– bijvoorbeeld in de grootte van een ééngezinsboerderij of de indeling van een carrévormig bedelaarsgesticht. Ook in de interne reglementen en procedures en de instructies voor de teelten op de gezinsperceeltjes was er wel degelijk een aanpassing aan de lokale situatie. Maar vooral het ontstaan van België in 1830, en nadien ook de wisselingen in eigenaarschap en verschillende wetgevende initiatieven zorgen voor grondige wijzigingen in het basisconcept en maken dat de reeks niet synchroon geëvolueerd is. Zowel de landbouw als de maatschappelijke voorzieningen werden periodiek up-to-date gebracht, met behoud van de landschappelijke structuur, maar op verschillende momenten voor de sites uit de reeks en met duidelijke accentverschillen. De Maatschappij van Weldadigheid bestaat nog steeds, maar heeft nu de vorm van een stichting, met als centrale doelstelling het behoud en de ontwikkeling van het historische erf- en gedachtegoed van Johannes van den Bosch. Ze beheert circa 1.300 hectare cultuur- en bosgrond en heeft 65 panden in bezit, waarvan er 32 zijn ingeschreven in het monumentenregister in Frederiksoord, Wilhelminaoord en Boschoord. Vijf gebouwen zijn aangewezen als provinciaal monument. Gezamenlijk schetsen de koloniën daardoor een overtuigend beeld van het voortschrijdend inzicht en de verschillende paradigma’s op vlak van maatschappijvorming, armoedebestrijding en de rol van de staat daarin, in een internationaal perspectief.

Ook de alomvattende idee van opvoeding en disciplinering van de arme tot een goede burger is alom aanwezig. Elke kolonie was een op zichzelf staande, gesloten identiteit die het hele leven van de kolonisten overspande en die functies van wonen, werken, ontspanning en opleiding combineerde.

koloniën van weldadigheid: description & history

3


Landschap Frederiksoord.

Hoeve Immer Moed in Boschoord.

4

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Component 1: Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord, Oost- en Westvierdeparten en Boschoord

Component 1 beslaat een T-vormig aaneengesloten gebied van oorspronkelijk zeven vrije koloniën, in 1826 samengevoegd tot vier – met name Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord en Boschoord. Ze zijn verbonden door de Oost- en Westvierdeparten als verbindende schakel. Ze markeren het begin van het kolonisatieinitiatief van de Maatschappij van Weldadigheid en werden één na één opgestart vanaf 1818. Alle deelgebieden in de component vertonen het karakteristieke patroon van ontginningslinten met boerderijen, met een concentratie van collectieve functies aan kruispunten. Bij de laatst opgestarte kolonie, Boschoord, is dat patroon het minst tot ontwikkeling gekomen. Ze verschillen van elkaar in de uitvoering van dat patroon, omdat er telkens rekening werd gehouden met lokale omstandigheden, zoals aanwezige infrastructuur, en met de vereisten van de bedrijfsvoering. Het hele gebied leest zich als een ruimtelijke vertaalslag van voortschrijdend inzicht in de concrete kolonisatiepraktijk van een vrije kolonie.

FREDERIKSOORD Kenmerkend landschapspatroon Frederiksoord vertoont een verhoudingsgewijs onregelmatig patroon, omdat de ontginning gestart werd vanuit bestaande infrastructuur, met name het domein Westerbeek en de doorgaande weg Steenwijk-Vledder. De Westerbeeksloot werd bij de ontginning verbreed en verlengd en haaks hierop werden twee zijkanalen aangelegd. De Koningin Wilhelminalaan fungeert als belangrijkste as van het gebied. Parallel hieraan liggen wegen zoals de Hooiweg. Haaks op deze structuur zijn dwarswegen aangelegd. Langs de lange assen liggen op regelmatige afstand, om de zestig meter, op de weg georiënteerde identieke koloniehoeves, in enkel- of dubbelzijdige linten. De hoeves stonden elk in een eigen kavel, afgebakend door greppeltjes. De eerste kavels waren 2,4 ha groot, de latere iets groter, 2,8 ha. Het resulteerde in een strak geordend, blokvormig landschap met een kleinschalig karakter, dat zich gevoegd heeft naar de aanwezige structuur van landgoed Westerbeeksloot. Binnen het oorspronkelijke, kleinschalige patroon met verspreide bebouwing werden de kruispunten van de ontginningsassen gereserveerd voor de bouw van voorzieningen en werkplaatsen. Vanaf 1859 is deze fijnmazige structuur gedeeltelijk overschreven: bestaande akkertjes werden samengevoegd in zes grote werkboerderijen van ongeveer 50 hectare. Naast het invoegen van nieuwe bebouwing, leidde het ook tot een aantal nieuwe perceelsafbakeningen – de wegenstructuur werd evenwel behouden. Na 1859 werden ook slechte landbouwgronden en heide bebost (Boschoord). In de huidige ruimtelijke opbouw is nog steeds veel bewaard gebleven van de oude koloniestructuur, die voortvloeit uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied. Het rechtlijnige wegenpatroon, versterkt door laanbeplanting van diverse boomsoorten, de assen met gelijkvormige kleinschalige bebouwing op regelmatige afstand en de kleine landbouwpercelen, bepalen nog steeds de landschappelijke karakteristiek van Frederiksoord. De kleinschalige bebouwing zelf, heeft vaak wel ingrijpende wijzigingen ondergaan, meestal volumevergrotingen, omdat de initiële boerderijtjes bijzonder klein waren.

koloniën van weldadigheid: description & history

5


+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +

COMPONENT 4 COMPONENT 1 COMPONENT 2

COMPONENT 3 COMPONENT 5

+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Ooststellingerwerf + + + + + + (FR) + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Westerveld (DR) + + + + + + +

+

+

+

+

+

+

ut +

(FR)+ + er+f + er+w+ (DR) lli+ng+ eld ts+te+ terv W+es+ Wes

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

(FR) + Weststellingerwerf + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + ++ Steenwijkerland (OV) ++ Hoeve Amsterdam ++ ++ + + + + + + + + + + + Voormalige Adriaan van + Swieten landbouwschool + + + + + + + + + + + + + Hoeve Utrecht + + + + + + + + + + k Begraafplaats + Jodenhoek brie + Vredehof + rs Fa g + +cteu rber Joodse + + ire g He + D in Kerk ++ begraafplaats won hool ++ ++ Sc +

Hoeve Generaal van de Bosch

) (FR rwerf linge (OV) ststel rland wijke Steen

We

+ + + + + + + ++ + ++ + ++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + ++

+

+

+

+

CO

NC

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

R) (D V) eld (O terv land er ijk nw

+ ++ + + + + + + + +

+

+

+

+

+

Stee

+ + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + (FR) + erf + er+w+ + R) lling+ d (D tste+ + rvel W+es+ + este W

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Ooststellingerwerf + + + + + + + + + + + + (FR) + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Westerveld (DR) + + +

Landbouwinstituut Wateren

Sohiahoeve

Scholen Huis jachtopziener

Hoeve Immer Moed

Hoeve De Werkhorst

CO

NC

EP

T

Hoeve Prinses Marianne

+ Krimpenboerderij

School

+

Begraafplaats

Rustoord I

RK Begraafplaats Pastorie NH Kerk

es W

School+ + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Ooststellingerwerf (FR) + + + + + + + + + + + + + + + + + Weststellingerwerf + + ++ (FR) + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Hoeve Boschoord + + + + + + + + School + +

+

+

+

+

+

+

+

Hoeve Koning Willem III +

+

+

+

+

+

Krimpenboerderij

+

+ + + + + + + + + + + +

Krimpenboerderij

Westerbeeksloot +

+

+

+

+

+

Bosbouwschool Herberg

Krimpenboerderij

Tuinbouwschool +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + + + + + ++ + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

Gaarkeuken

CO +

+

+

+

NC

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

++ + + ++ ++ ++ +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

EP

T

+

EP

T

kaart van component 1: Frederiksoord, wilhelminaoord, oost- en westvierdeparten (midden), willemsoord (links) en Boschoord (rechts).

6

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+


Tussen de bomen zijn doorzichten naar het geometrisch opgezette land erachter. Daarnaast is in de wegstructuur een goed herkenbare rangorde aanwezig, die slechts op enkele plaatsen door verkeerskundige ingrepen is verstoord. Hoofdwegen lopen door terwijl dwarsverbindingen soms ten opzichte van elkaar verspringen. Door de aanwezigheid van verharde en onverharde (zand)wegen, als de Hooiweg en de Oranjelaan, wordt eveneens het onderscheid in hoofd- en secundaire wegen benadrukt. In het Nederlandse beleid voor erfgoedontwikkeling (het zogenaamde Belvédère-programma 1999-2009: ‘behoud door ontwikkeling’) is er voor Frederiksoord een project opgenomen, waarbij nieuwe energiezuinige, duurzame koloniewoningen geplaatst worden op plekken waar ze verdwenen zijn. In totaal worden er 62 van die woningen gebouwd. Ensemble: Huize Westerbeek en omgeving De kern van het ensemble is Huize Westerbeek met het omliggende parkdomein. Het huis verschafte onderdak aan Johannes van den Bosch en hier houdt de Maatschappij van Weldadigheid intussen sinds 1974 kantoor. In de onmiddellijke omgeving zijn er een aantal collectieve voorzieningen, ter ondersteuning van de maatschappij zelf of voor het onderwijs of de tewerkstelling van de armen. Hotel Frederiksoord was eind 18e eeuw door Nicolaas van Heloma, de toenmalige eigenaar van ‘Landgoed Westerbeecksloot’, gesticht als logement. Na overname door de Maatschappij van Weldadigheid wordt het de vaste vergaderplaats van haar bestuurders. De exploitatie van het hotel is nu in particuliere handen. De G.A. van Swieten Tuinbouwschool, opgericht in 1884, is gestart als tuinbouwschool voor zonen van kolonisten, en nadien middelbare tuinbouwschool geworden. De schoolactiviteiten zijn recentelijk verplaatst naar Meppel. De schoolmeesterwoning heeft een woonbestemming, de voormalige schoolgebouwen en de schooltuin zijn tijdelijk in gebruik bij Oranjeborg, dat woon- en werkbegeleiding geeft aan volwassen mannen met psychische problemen. Na het voorgenomen vertrek van Oranjeborg zal het praktijkonderwijs van het AOC Terra na 20 jaar afwezigheid weer terugkeren in de parktuin. Naast de tuinbouwschool is er ook een bosbouwschool gecreëerd in 1887. Het pand wordt nu verhuurd voor bewoning.

De voormalige timmerwinkel was destijds in gebruik als timmer- en onderhoudswerkplaats van de Maatschappij van Weldadigheid. Tegenwoordig biedt het pand onderdak aan het Museum de Koloniehof dat het verhaal vertelt over het wonen en werken van de kolonistengezinnen. Aan de Majoor van Swietenlaan en de Koningin Wilhelminalaan staan koloniehuisjes die teruggaan tot de beginperiode maar die gerestaureerd en/of aangepast werden aan hedendaagse comforteisen. Verder ook de gaarkeuken die zeker in de beginperiode een grote rol speelde. Daarnaast is er nog een grote dokterswoning gebouwd rond 1910-1915 in opdracht van de Maatschappij van Weldadigheid naar ontwerp van R. van der Woerd Hzn. uit Enschede. Het in Art Nouveau stijl gebouwde pand is karakteristiek voor het voorzieningenniveau binnen de Maatschappij. Het pand heeft inmiddels een uitbreiding gekregen in de vorm van een ondergeschikte platte aanbouw. Tot slot nog een markant postkantoor met dienstwoning. In de tramloods aan de Koningin Wilhelminalaan is nu een biologische groentewinkel gevestigd. Het pand is een beschermd provinciaal monument. Losse objecten Buiten het ensemble ligt hoeve Koning Willem III, gebouwd in 1865. In oorsprong ging het enkel om een schuur, die later verder uitgebouwd werd. De boerderij is nog steeds in functie, ze wordt gepacht. Ze staat model voor het schaalvergrotingsbeleid dat vanaf 1859 gehanteerd werd en heeft binnen de bedrijfsvoering van de Maatschappij altijd een modelfunctie vervuld. Het kiemhuis werd in 1942 gebouwd om de pootaardappelen van de landbouwbedrijven van de Maatschappij van Weldadigheid voor te kiemen alvorens ze te poten. De omstandigheden in het gebouw waren zo dat het kiemproces optimaal kon worden beheerst. Het werd gerestaureerd in 2012 en Bureau Ecolan gebruikt het nu voor activiteiten in de sfeer van landschapsonderhoud. Het bureau biedt in het kiemhuis een dagbestedingsprogramma aan voor mensen met een lichte verstandelijke handicap. Het pand is een rijksmonument en een van de drie nog overgebleven kiemschuren in Drenthe.

koloniën van weldadigheid: description & history

7


PROPERTY COMPONENT 1 (FREDERIKSOORD)

COMPONENT 4

Concept, 09 september 2014

COMPONENT 1 COMPONENT 2

COMPONENT 3 COMPONENT 5

+

) + (FR+ + er+f + erw+ DR) ing + ( ell + + rveld t s + st + te W+e+ Wes

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

CO

Begraafplaats

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

Rustoord I

RK Begraafplaats Pastorie NH Kerk

+

+

+

+

+

Krimpenboerderij

+

+ + + + + + + + + + + +

Krimpenboerderij

Westerbeeksloot +

+

+

+

+

+

Bosbouwschool Herberg

Krimpenboerderij

Tuinbouwschool +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

T

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

++ + + ++ ++ ++ +

SCALE 1000m

deelkaart van component 1: Frederiksoord en wilhelminaoord .

8

+

+

+

School

+

EP

500

+

+

+

Hoeve Koning Willem III

+

NC

0

+

+

+

+

Hoeve Prinses Marianne

+ Krimpenboerderij

+ + + + + + + + + ++ + + + + +

N

+

+

+

+

R) (D V) ld (O ve nd ter es rla W jke wi en Ste

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

) + (FR+ + erf + rw + ge+ + (DR) llin + ste+ + rveld t s e W+e+ + est W

+

+

+

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

Gaarkeuken

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ +

+


WILHELMINAOORD Kenmerkend landschapspatroon Wilhelminaoord (kolonie IV) werd in 1821/22 deels op het landgoed Westerbeeksloot en deels op de zogenaamde Vierdeparten aangelegd. De kolonie sluit aan op Frederiksoord via de hoofdas, de koningin Wilhelminalaan, en de parallel gelegen Naamen van Eemneslaan. Langs die beide lanen komt hetzelfde patroon van lintbebouwing terug. De koloniehoeven waren hier iets groter dan de hoeves, die een paar jaar eerder in Frederiksoord waren gebouwd. De oppervlakte van 2,4 hectare bleek te klein en werd vergroot tot 2,8 hectare per hoeve. In latere fase werden net zoals in Frederiksoord kleine kavels geïntegreerd in één grote werkhoeve. De in deze kolonie ingerichte voorzieningen, wederom op een kruispunt gesitueerd, zijn complementair met die van Frederiksoord. Functioneel werken de beide als één geheel. De latere dorpsuitbreiding van Wilhelminaoord staat los van de kenmerkende lanenstructuur. Alleen de M.A. van Naamen van Eemneslaan en de Vaartweg zijn doorgetrokken. Hierdoor zijn deze weinig karakteristieke gebieden in de hoofdstructuur van Frederiksoord-Wilhelminaoord ingebed. Ensemble: Rustoord I en omgeving In dit ensemble bevinden zich Rustoord I en Rustoord II, de enige voorbeelden uit alle kolonieën van specifieke bejaardenzorg. Rustoord I bevat de eerste bejaardenwoningen in Nederland (1893). In 1975 is het gebouw ingrijpend gerestaureerd en gesplitst in vier woningen die nu verhuurd worden. Rustoord II, grootschaliger van opzet, is in 1904 gerealiseerd. Na de bouw van een nieuw bejaardentehuis, werd het gebouw herbestemd tot Buitencentrum Wilhelminaoord, in eigendom van de gemeente Den Haag. De plek wordt ook wel “School in Bos” genoemd omdat Haagse lagere scholen hier werkweken houden. Het eenvoudig bakstenen waterstaatskerkje met torentje op de grens van Frederiksoord en Wilhelminaoord is in 1851 gebouwd om invulling te geven aan de kerkplicht binnen de koloniën. Het is tot 2009 in gebruik geweest bij de Hervormde Gemeente. Tegenwoordig wordt het ingezet

voor feestelijke, plechtige en educatieve bijeenkomsten. De pastorie naast het kerkje dateert van 1912 en werd ook tot de opheffing van de kerkelijke functie bewoond door de dominee. Het voormalige schooltje met meesterwoning in Wilhelminaoord, gebouwd in 1821, is nu een dubbele woning. De mandenmakerij/weverij/smederij aan de Wilhelminalaan voorzag in de behoefte om kolonisten die niet in staat waren zware landarbeid te verrichten, andere werkzaamheden aan te bieden. Ze wacht op een nieuwe bestemming.De algemene begraafplaats aan de Oranjelaan is eenvoudig, met rechthoekige perken en vooral 19e en begin 20e eeuwse grafmonumenten. Het gietijzeren grafmonument uit 1819 voor Daniella Elisabeth van Oosterhoudt, heeft aparte monumentenstatus. Naast de algemene begraafplaats, is er ook nog een kleiner roomskatholiek kerkhof. Losse objecten Hoeve Prinses Marianne dateert van 1913 en is nog steeds in bedrijf als landbouwbedrijf. De naam was aanvankelijk “Hoeve de Dankbaarheid”, totdat bleek dat de anonieme gift voor de bouw ervan afkomstig was van Prinses Marianne. Naast deze hoeve staat een zeskantige houten hooischuur, gebouwd rond 1865. De Maatschappij had in dat jaar een boerderij ontworpen en gebouwd waarbij aan beide kanten van de schuur een dergelijke schuur stond. Het toenmalige bedrijf was als modelboerderij opgezet en was kenmerkend voor de ommezwaai naar een grootschaliger bedrijfsvoering. Rond 1910 is de boerderij door brand verwoest en kwam de huidige boerderij Prinses Marianne tot stand; de hooischuur is behouden gebleven. Beide zijn rijksmonument. Bij Hoeve Princes Marianne is in 2013 een ligboxenstal gebouw. Het ontwerp is in overleg met de initiatiefnemer, Stichting Maatschappij van Weldadigheid, welstandstoezicht, monumentencommissie en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ontwikkeld. De stal werd als een ‘natuurlijke evolutie’ ingepast in het landschap en heeft een voorbeeldfunctie voor ‘passende’ vernieuwing.

koloniën van weldadigheid: description & history

9


PROPERTY COMPONENT 1 (WILLEMSOORD)

COMPONENT 4

Concept, 09 september 2014

COMPONENT 1 COMPONENT 2

COMPONENT 3 COMPONENT 5

(FR) Weststellingerwerf + + + +

+ + + + + + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +

+ + +

+

+

+

+

+

Voormalige Adriaan van Swieten landbouwschool

Hoeve Utrecht

Begraafplaats Vredehof

CO

NC

N

Jodenhoek Joodse begraafplaats

Hoeve Generaal van de Bosch

EP

T

SCALE 0

500

1000m

deelkaart van component 1: willemsoord.

10

+

+ + + + + + + +

Hoeve Amsterdam

) (FR erf erw ) lling (OV stste and We kerl nwij Stee

+ + + + + + + ++ + ++ + ++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +

+

+ + + + + + + + + ++ Steenwijkerland (OV) ++ ++ ++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + k + brie + s r Fa ++ rg eu + +ect rbe + ir ing He ++ D n Kerk + l wo ++ oo ++ Sch +

+

+

+

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

R) (D V) ld (O ve nd ter es rla W jke wi en Ste

School+ +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+ + + + + + + + + + + +

+

+


WILLEMSOORD, Oost- en Westvierdeparten Kenmerkend landschapspatroon Willemsoord werd gesticht in 1820, als vrije kolonie en transformeerde naar een gewoon dorp met een weliswaar heel herkenbare ruimtelijke structuur. Het dorp is gesticht langs twee wegen: de Steenwijkerweg en de Paasloregel/Koningin Wilhelminalaan, die de dragende structuur ervan vormen. De Koningin Wilhelminalaan verbindt Willemsoord, via Westvierdeparten, met Wilhelminaoord en Frederiksoord. Naast de lintbebouwing met koloniewoningen aan deze lanen, zijn er ook twee linten aan de huidige Generaal van den Boschweg/ Löhnislaan en de Amsterdamselaan (met de gebieden de Pol en de Ronde Blesse). Het gebied aan de Löhnislaan, de Pol, staat ook bekend als ‘de Jodenhoek’, omdat hier Joodse kolonisten gevestigd werden. Vroeger lag hier een kleine kern, nu bijna volledig verdwenen, met een Israëlitisch bijschooltje samen met een kleine synagoge en een badhuis. Op het punt waar beide hoofdwegen elkaar kruisen, waren eertijds de gemeenschappelijke voorzieningen gesitueerd. De bebouwing vertoont een opvallende hoek van 45 graden ten opzichte van het kruispunt, ook nu nog. Het zuidelijk deel van de Steenwijkerweg tot aan het kruispunt had voor het grootste deel koloniehuizen die in koppels aan weerszijden van de weg stonden. Dit gold ook voor de Koningin Wilhelminalaan. De koloniehuizen stonden strak in het gelid, op 100 meter afstand van elkaar, langs lange eikenlanen, telkens met de voorkant naar de weg gericht en parallel aan de perceelsgrenzen. Elk koloniehuis had zijn eigen keurig ontgonnen kavel bouwland, die groter was dan de kavels in Frederiksoord en Wilhelminaoord. Tussen het huis en de straat lag een strook tuin met veelal een lage of geen erfafscheiding. Deze bebouwingsstructuur is grotendeels bewaard gebleven, al is het lint op sommige verdicht en/of is de laanbeplanting gedeeltelijk verdwenen. De huisjes zelf zijn evenwel haast allemaal vervangen of uitgebouwd en uitgebreid, op enkele uitzonderingen na. Ook in Willemsoord is er in het midden van de 19e eeuw een schaalvergroting in de bedrijfsvoering doorgevoerd. Er werden drie grote werkhoeves gesticht aan één van de bestaande boerderijlinten.De systematische ontginning heeft geleid tot een landschap met een rechte lanenstructuur met daartussen de open landbouwgronden verkaveld in regelmatige blokken (kamers). De Pol en de Ronde Blesse kennen op kleinere schaal een iets minder rechtlijnige structuur. Er is een grote openheid in het landschap.

De Oost- en West Vierdeparten werden gesticht in 18211822 op de gronden van de Steggerder Compagnie. Hier stonden oorspronkelijk ongeveer 100 hoeves op een langgerekte strook grond die Wilhelminaoord met Willemsoord verbindt. De gronden behorend bij de Oosten Westvierdeparten liggen grotendeels in Friesland. De Westvierdeparten maken vanaf 1825 onderdeel uit van Willemsoord, de Oostvierdeparten van Wilhelminaoord. De lange, smalle weg die door de Oost- en Westvierdeparten loopt, is aan beide zijden geflankeerd met bomen. Ensemble: centraal kruispunt De huidige bebouwing aan het kruispunt vervangt de initiële koloniegebouwen met de herberg, school, directeurswoning en de mandenmakerij. De karakteristieke, schuine inplanting (die ook terugkomt bij de kolonie in Wortel) is evenwel bewaard gebleven. Naast het kruispunt ligt de hervormde kerk, een neoclassicistische zaalkerk. De Maatschappij van Weldadigheid liet haar in 1851 bouwen. De lagere uitbouw met consistoriekamer aan de achterzijde werd in 1898 toegevoegd. Het orgel stamt uit de bouwtijd, maar bevat pijpwerk uit de 17de eeuw. De pastorie is uitgevoerd in neoclassicistische vormen en dateert uit 1868. Losse objecten Aan de Koningin Wilhelminalaan en de Jodenhoek zijn enkele koloniehuisjes bewaard gebleven. Na 1864 werden de landbouwactiviteiten in Willemsoord gereorganiseerd. De maatschappij zorgde voor drie “goed gedreven” hoeven in de directe omgeving van Willemsoord, om de landbouw winstgevend te maken. De hoeven (Hoeve Generaal Van den Bosch (Steenwijkerweg 175), de Hoeve Amsterdam (Amsterdamselaan 6) en de Hoeve Utrecht (Kon. Wilhelminalaan 42)) stelden tevens proefvelden beschikbaar voor studenten van de landbouwvakschool, gelegen aan Ronde Blesse. Vooral hoeve Utrecht is goed bewaard gebleven, de andere zijn erg aangepast. De landbouwvakschool, de Adraan van Swieten landbouwschool, werd in 1890 gesticht en in 1901 gesloten. Op deze plaats staat nu een woonhuis. Ter hoogte van de Jodenhoek ligt de Joodse begraafplaats, met enkele relicten. De begraafplaats werd recent omheind en van duiding voorzien. Voor de rest zijn er geen zichtbare restanten van de Joodse aanwezigheid, het gebied is wel aangeduid als archeologisch interessante zoekzone. De begraafplaats Vredehof werd in het midden van de 19e eeuw aangelegd.

koloniën van weldadigheid: description & history

11


PROPERTY COMPONENT 1 (BOSCHOORD)

COMPONENT 4

+

COMPONENT 1

Concept, 09 september 2014 +

+

+

+

+ + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

COMPONENT 2 +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

COMPONENT 3 +

+

++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

COMPONENT 5

+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Ooststellingerwerf (FR) + + + + + + + + + + + + Weststellingerwerf + + + + + + + + + (FR) + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Hoeve Boschoord + + + + + + + + School + +

+

+

+

+

+

+

+

+

+

++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Ooststellingerwerf + + + + + + + + + + + + (FR) + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Westerveld (DR) + + +

Landbouwinstituut Wateren

Sohiahoeve

Scholen Huis jachtopziener

Hoeve Immer Moed

Hoeve De Werkhorst

CO

NC

N

EP

T

SCALE 0

500

1000m

deelkaart van component 1: Boschoord.

12

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

+

+

+

+

+

+


BOSCHOORD Boschoord is als laatste kolonie binnen component 1 aangelegd, maar kwam nooit tot volle wasdom als landbouwkolonie als gevolg van de beperkte mogelijkheden van de onvruchtbare grond. Er is geprobeerd om met een toen innovatief systeem van groenbemesting (bremcultuur) de arme grond geschikt te maken voor de landbouw. Dat leverde echter niet het gewenste resultaat op. Uiteindelijk werd dit gebied met productiebos beplant. Boschoord is uitgegroeid tot een zorgvuldig beheerd landgoed, in eigendom van de Maatschappij van Weldadigheid. Kenmerkend landschapspatroon Het gebied heeft de kenmerkende laanstructuren van een vrije kolonie, maar de typische lintbebouwing is afwezig, net zoals een concentratie van functies. In het gebied komen verspreid gebouwen voor die te maken hebben met scholing van kolonisten, huisvesting en bosbeheer. Door de bosaanplant heeft het ook een ander, meer besloten karakter dan de andere vrije koloniën, behalve op één centrale open plek en aan de open randen. Daar zijn ook de 3 hoeves gevestigd. Het bosgebied is momenteel natuur- en recreatiegebied met afwisselend loof- en naaldhout, vennen, heideveldjes en weidegronden. Er is ook belangrijke houtproductie, FSC-gecertificeerd.

Losse objecten In dit gebied bevindt zich de restant van het landbouwkundig instituut van Wateren, een school gericht op de opleiding van kolonisten, maar ook kweekschool. Het gebouw huisvest nu 4 bejaarden. Het onderwijs was gebaseerd op de ideeën van Pestalozzi. Kornelis Mulder, de eerste leraar van de school had in Hofwyl een opleiding gevolgd. In 1859 verkocht de Maatschappij het gebied, met de school. Het schoolgebouw huisvest nu 4 bejaardenwoningen. Het voormalige lagere schooltje in Boschoord heeft na een grondige restauratie een nieuwe bestemming als atelier gevonden. Ernaast staat nog de vroegere schoolmeesterswoning. In de onmiddellijke omgeving ook nog twee koloniewoninkjes, aan de Jongkindt Conincklaan. Hoeve Immer Moed, hoeve De Werkhorst en hoeve Boschoord dateren uit de periode van de schaalvergroting van de boerderijen, na 1859. In hoeve Boschoord werd in de jaren ’50 van de vorige eeuw gestart met opvang voor zwakbegaafde t.b.s.-ers. Jonge mannen die met de strafrechter in aanraking zijn geweest, worden er opgenomen. De hoeve werd uitgebouwd tot een verpleeginrichting en in de zeventiger jaren en in het begin van de 21ste eeuw door Trajectum uitgebreid met een modern behandelcentrum. Het geheel groeide uit tot een bijzonder groot zorgcomplex, waar meer dan 500 mensen werkzaam zijn; het is de grootste werkgever van de gemeente Westerveld.

koloniën van weldadigheid: description & history

13


Landschap Ommerschans.

Een van de dienstwoningen aan de Ommerweg.

14

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


component 2: Ommerschans

De onvrije kolonie in Ommerschans is het eerste voorbeeld in de reeks van koloniën waar bedelaars en landlopers werden ondergebracht om dwangarbeid te verrichten. In 1819 werd een bestaande verdedigingsstructuur, een schans, en het gebied eromheen ter beschikking gesteld van de Maatschappij van Weldadigheid om er zo’n onvrije, of strafkolonie te vestigen. De site ligt net ten zuiden van de Dedemsvaart en het dorp Balkbrug. Eind 19e eeuw werd de onvrije kolonie op de site vervangen door een rijksopvoedingsgesticht voor jongens, Veldzicht. Er werd gestart met een land-en tuinbouwopleiding, nadien kwamen er ambachtsopleidingen bij. Vanaf 1833 is de site in gebruik als TBS-instelling, een kliniek voor mensen met een psychiatrische aandoening en de door de rechter opgelegde dwangmaatregel terbeschikkingsstelling (tbs). De psychiatrische behandeling in Veldzicht is gericht op het kleiner maken van het risico dat de patiënt nog een keer een delict pleegt en het beheersbaar maken van de achterliggende oorzaken van het delictgedrag. Het doel van de behandeling is dat de patiënt terug kan keren naar de samenleving of naar een zo humaan mogelijke, beveiligde leefomgeving. Omdat deze kolonie aangelegd werd vanaf de bestaande schans, heeft het centrale gedeelte een aantal vormkenmerken die het niet deelt met de andere onvrije kolonies. Ook hier is de kenmerkende basisstructuur van de onvrije kolonies evenwel heel goed herkenbaar, met name een centraal bedelaarsgesticht met collectieve voorzieningen, met daaromheen de werkboerderijen. Ze zijn met elkaar verbonden via een strak grid van vaarten en wegen. Kenmerkend landschapspatroon Met de bestaande stervormige schans en de Dedemsvaart als uitgangspunt werd een streng orthogonaal grid van wegen, vaarten en sloten aangelegd, dat grotendeels bewaard bleef. Dwars op de Dedemsvaart liepen een aantal noordzuidvaarten met aan weerszijden een jaagpad of een smalle weg. De meeste daarvan zijn gedempt en nu vervangen door een weg. Laanbeplanting zorgt voor contrast met de open bouw- en weilanden en accentueert het patroon van rechthoekige kavels landbouwgrond van elk 35 hectare, met telkens een boerderij op de kop van een smalle oost- west lopende eikenlaan. De onderlinge afstand tussen de wegen en sloten in noordzuid richting is circa 400 meter. Een groot aantal ouderekolonieboerderijen werd vervangen, maar de positie en oriëntatie van de boerderij in het kavel werd behouden, waardoor het ontginningslandschap nog steeds leesbaar is. De boerderijen hebben alle een representatief, naar de weg

gericht voorhuis, met een symmetrische indeling en de entree aan de straatzijde, vaak in de as van een laan. Het gebied kenmerkt zich nu als een min of meer open landschap, waarin laanbeplantingen en houtwallen als lijnelementen de ruimte visueel indelen. Het centrum wordt gevormd door een bebost gebied rondom de instelling Veldzicht en de voormalige schans, dat contrasteert met het halfopen landschap en mede door de laanbeplanting welhaast een ‘landgoederensfeer’ uitstraalt. Ter hoogte van Veldzicht verdicht zich langs de oude verbindingsweg de bebouwing, die met deze instelling is verbonden. Zuidelijker doorsnijdt deze weg tegenwoordig de voormalige schans, waarvan het oostelijk deel met de stervormige gracht nog aanwezig is. De 19e eeuwse ontginningsstructuur is gaan fungeren als een landschappelijke onderlegger, waarbinnen zowel de oudere fasen als de jongere ontwikkelingen qua structuur, bebouwing en beplanting zijn ingepast. Ensemble 1: Ommerschans, archeologisch waardevol gebied De oude schans en omgeving – het militaire verdedigingswerk dat hergebruikt werd voor de oprichting van een onvrije kolonie – vormt het eerste ensemble in het gebied. De schans is tegenwoordig een gebied met een aangelegd parkbos. Hierbinnen vormt het resterende gedeelte van de stervormige gracht een herkenbaar relict, met de archeologische resten van het afgebroken bedelaarsgesticht in het midden. Rondom de schans bevinden zich een aantal elementen, die direct samenhangen met de historie als strafkolonie, waaronder een ijskelder en de voormalige dokterswoning van de kolonie. De vroegere hervormde kerk, of de zogenoemde Boskerk, ligt op een plek die visueel nog wordt versterkt door drie rijen laanbeplanting van eiken en beuken aan de oprijlaan. Deze kerk werd gebouwd voor de kolonisten van de Ommerschans. Ze is herbestemd tot een kleinschalige wooneenheid voor mensen met een mentale handicap. Ook de pastorie werd bewaard. Ten zuiden van de schans ligt het oude kerkhof. Deze begraafplaats was in twee gedeeld: één zijde voor de katholieken, de andere voor de protestanten. Ongeveer 5500 bedelaars liggen er begraven, waaronder 500 kinderen. Het hek werd recent toegevoegd, net als het informatiepaviljoen, op de plek van het vroegere lijkhuisje.

koloniën van weldadigheid: description & history

15


PROPERTY COMPONENT 2 (OMMERSCHANS)

COMPONENT 4

Concept, 09 september 2014

COMPONENT 1 COMPONENT 2

COMPONENT 3 COMPONENT 5

Dienstwoningen Veldzicht

Limiethuisje Hoeve 8

Veldzicht

Villa Erica

) (OV erg enb Hard en (OV ) m Om

(OV) + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +Hardenberg + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + ++ Ommen (OV) + Kerk + + Huis + Ammerschans + + + + + + Voormalig verdedigingswerk + gesticht Ommerschans + + + + Dokterswoning + + Begraafplaats + + + + + + Hoeve 4 + Hoeve 11 + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +

CO

NC

N

EP

T

SCALE 0

500

1000m

kaart van component 2: ommerschans.

16

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Ensemble 2: Veldzicht en omgeving Veldzicht is gebouwd op de gronden van hoeve nr. 6, naar een ontwerp van W.C. Metzelaar, hoofdingenieurarchitect der Gevangenissen en Gerechtsgebouwen. Hij gebruikte het bestaande patroon als basis en versterkte de stedenbouwkundige werking ervan door de doordachte inplanting van gebouwen en systematische groenaanleg. Het uitgebreide centrale gebouwencomplex van eind 19e en begin 20e eeuw, onderging belangrijke wijzigingen. Binnen de gracht bleef alleen het hoofdgebouw uit 1894 staan, maar hiervan werd het interieur geheel vernieuwd. De voorgevel is grotendeels in originele staat behouden, in eenzelfde stijl als de dienstwoningen, met een sterk symmetrische opbouw en uitgewerkte detailleringen. De voorgevel domineert langs de Ommerweg en onttrekt de nieuwbouw grotendeels aan het zicht. De gracht, het (originele) toegangshek en het parkachtige voorterrein zijn medebepalend voor de landgoederensfeer van dit deel van het gebied. Door de vestiging van de rijksinrichting groeide het inwonertal van Balkbrug sterk. Aan de Ommerweg werden dienstwoningen geplaatst, aansluitend op de noordelijk gelegen dorpskern, die zich bij het knooppunt met de Dedemsvaart ontwikkelde. De Ommerweg werd de tweede hoofdas. Deze voormalige dienstwoningen, deel van het totaalontwerp door W.C. Metzelaar, zijn als eenheid grotendeels gaaf gebleven. Het zijn dubbele woningen in eenvoudige neostijl die zodanig zijn geplaatst, op de kop van lanen of aan het begin van bijvoorbeeld de Ommerweg, dat ze ook een sterke stedenbouwkundige werking. hebben. De wegen rondom Veldzicht kregen strakke laanbeplantingen met overwegend eiken. Daarmee werd aangesloten bij het lanenpatroon van de Maatschappij van Weldadigheid. De Ommerweg als hoofdas werd

geaccentueerd door linden. Ter hoogte van de iets terugliggende dienstwoningen werden deze bomen binnen de hagen van de voortuinen geplaatst. Solitairen, met de beuken en kastanjes, werden geplaatst bij belangrijke gebouwen of op perceelhoeken. Ook de forse bosaanplant maakt deel uit van het ontwerp. Binnen de bebouwde kom werd bewust gebruikgemaakt van het contrast tussen bos en open plekken. Ten opzichte van het omringende rechtlijnige buitengebied tekent de Ommerschans met Veldzicht zich af als een besloten, groene ruimte. In dit ensemble situeert zich ook Villa Erica, het voormalige woonhuis van de geneesheer-directeur. Het is een wit gepleisterde villa in op de Chaletstijl geĂŻnspireerde architectuur op een centrale locatie links van het hoofdgebouw. Aan de Boslaan staat nog een limiethuisje. Het is het enige overblijvende van een hele reeks, telkens aan de rand van het gebied geplaatst, met het oog op de bewaking ervan. Losse objecten: hoeve 4, hoeve 11, hoeve 8 Er zijn drie van de 21 oorspronkelijk kolonieboerderijen over. Dit zijn hoeve 4, gelegen aan de zuidzijde van de balkerweg, en hoeve 8 en hoeve 11, gelegen aan de noordzijde van de Eerste Schansweg. Kenmerkend voor dit boerderijtype is dat het woongedeelte en de schuur aan elkaar zitten, waarbij wel sprake is van twee aparte volumes. Deze bouwvorm is op te vatten als een afgeleide van het Hallen- of Saksische boerderijtype. Het woongedeelte zit aan de voorzijdevan het erf, daarachter is de stal/schuur, die evenwijdig aan de weg ligt.

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

17


Landschap Wortel.

Rijksweldadigheidsgesticht in Wortel.

18

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Component 3: Wortel

Wortel is opgericht als vrije kolonie in 1822 door de Maatschappij van Weldadigheid en werd aan het einde van de 19e eeuw getransformeerd in een onvrije kolonie, door de Belgische staat. Kenmerkend landschapspatroon Het domein vertoont nog steeds de ontginningsstructuur uit de eerste periode als landbouwkolonie, met één centrale noord-zuid as die aantakt op de Langenberg en daarop evenwijdig geplaatste dwarsverbindingen, met een vaste maatvoering. Binnen dit geheel van hoofddreven wordt het landschap gecompartimenteerd door smalle gelijkvormige percelen, van elkaar gescheiden door een stelsel van grachten en paden. Deze kavels zijn de restanten van de boerderijpercelen uit de tijd van de vrije kolonie. Eertijds stond op elk kavel een gelijk koloniehuisje, zoals in de Nederlandse vrije koloniën. De huisjes stonden telkens tegenover elkaar ingepand, aan weerszijden van de dreef, met erachter het akkerland dat bij het huisje hoorde. Van de huisjes zelf is er geen enkele bewaard. Aan het centrale kruispunt waren destijds de centrale voorzieningen gevestigd, de nu aanwezige bebouwing vertoont gedeeltelijk nog steeds een karakteristieke 45° inplanting, maar dateert uit de periode van de omvorming van de site tot rijksweldadigheidskolonie. Het landschap bestaat uit grote open percelen gras- en akkerland die afwisselen met gesloten structuren van bossen en struwelen. Het merendeel van de bossen zijn dennenbestanden die in sommige gevallen geleidelijk omschakelen naar loofbos; plaatselijk nog heiderelicten en een paar venen die teruggaan op oude vencomplexen, bijvoorbeeld het grootste ven ten noorden werd in gebruik genomen als zwem- en visvijver het “Bootjesven” met bijhorende infrastructuur.

Ensemble 1: kruispunt ‘les quatre batiments’ Centraal aan het kruispunt, op de plek waar ten tijde van de maatschappij een spinzaal, de directeurswoning, de school en een magazijn, bevinden zich nu het zogenaamd “casino” en een dubbele dienstwoning. Het zijn gebouwen die in de tweede fase van de kolonie gerealiseerd werden. Het casino was eerst een kazerne, nadien een feestzaal voor het personeel van de kolonie. Iets verderop ligt de hoeve van de kolonie – uit dezelfde bouwperiode eind 19e eeuw. Het gaat om drie aaneengesloten vleugels in U-vorm, met een ontbrekende oost-vleugel. Oorspronkelijk lag het woonhuis van de hoeve aan het kruispunt, maar na schade tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het als een zuidvleugel van het bestaande hoevecomplex heropgebouwd. Het gaat om bakstenen gebouwen onder overwegend en soms overkragende zadeldaken (mechanische pannen); het merendeel is wit geschilderd of geel gekalkt. In de dienstwoning is Widar gevestigd, een tehuis voor niet-werkende volwassen personen met matige tot zware verstandelijke handicap, dat werkt volgens de Steinerfilosofie. Widar biedt aan de verpleegden werkzaamheden aan op de nabijgelegen boerderij en baat ook het casino uit als feestzaal en zomercafé. In de hoeve bevindt zich ook de Bonte Beestenboel, die boerderijklassen voor kinderen aanbiedt op de site. Tot slot is in dezelfde hoeve ook de Klapekster gevestigd, een natuureducatief centrum van Natuurpunt.

De dreven vormen een imposant rastervormig patroon dat hiërarchisch is opgebouwd in enkele en dubbele dreven (met dubbele bomenrij) van voornamelijk zomereik, maar ook Amerikaanse eik en beuk; ook het af- en ontwateringssysteem vertoont nagenoeg een dambordpatroon.

koloniën van weldadigheid: description & history

19


PROPERTY COMPONENT 3 (WORTEL)

COMPONENT 4

Concept, 09 september 2014

COMPONENT 1

+ + + + + + + + + + + + + ++ + + + + + + ++ + + + + + ++ + + ++ + ++ ++ + + ++ + + + + + + + + + + + + + + ++ + + + + + + + ++ + + + + + + + + ++ + + + + + + + + + + ++ + + ++ + + ++ + ++ + + + + + + + + + + + + + ++ + + + + + + ++ + + + + ++ + ++ ++ + ++ + + + + + ++ + + ++ + + + + + + ++

+ + + + ++ +

COMPONENT 3 COMPONENT 5

+ + + + + + + + +++ + + + + + + + + + + + + + + + + +++ + + + + + + + + + + + + + + + ++ ++ + ++ + + ++ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +

Hoeve

Gevangenis

CO

NC

N

EP

T

SCALE 0

125 250 375 500 625

750 875 1000m

kaart van component 3: wortel.

20

COMPONENT 2

koloniën van weldadigheid: description & history


Ensemble 2: Rijksweldadigheidsgesticht en omgeving Aan de centrale as ligt het hoofdgebouw van de landbouwkolonie – het vroegere gestichtshuis met centrale kantoren, ateliers en slaapzalen, gebouwd aan het einde van de 19e eeuw – parallel met het bouwprogramma in Merksplas, maar in eenvoudiger stijl. Het gaat om een heel complex geordend rond een centrale binnenplaats, dat sinds de sluiting van de bedelaarsopvang in 1993 uitsluitend als penitentiaire instelling wordt gebruikt. Ook Wortel kolonie was als rijksweldadigheidsinstelling gericht op zelfvoorziening. De bakstenen gebouwen werden in de loop van de jaren grotendeels wit gekalkt. Door oorlogsschade en brand zijn een aantal onderdelen verdwenen (zoals de kapel, lazaret) en vervangen door nieuwbouw. Recent werd een nieuw gevangeniscomplex aan de bestaande structuur toegevoegd. Het geheel is

omheind door hoog hekwerk, omwille van de actuele veiligheidsnormen voor strafinstellingen. De personeelswoningen voor bewakers zijn geconcentreerd aan weerszijden van de noordzuid-hoofdas en aan het westelijk deel van een nabijgelegen oostwestas; het gaat om dubbele dienstwoningen met omhaagde nutstuin, symmetrisch geplaatst. De (grotere) woningen van het hoger personeel lagen verspreid langs de noordzuidhoofdas, het huis van de hoofdbewaker is bewaard gebleven, op de plaats van de woning van de aalmoezenier staat naoorlogse vervangbouw. Losse objecten De eenvoudige begraafplaats is gelegen aan één van de noordelijke dreven.

koloniën van weldadigheid: description & history

21


Landschap Veenhuizen.

Eerste Gesticht - Norgerhaven.

22

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Component 4: Veenhuizen

Veenhuizen werd na 1822 in ontwikkeling gebracht door de Maatschappij van Weldadigheid als onvrije kolonie. Er werden zowel landlopers als wezen en weduwen ondergebracht in drie carrévormige grote gestichten. In 1859 nam de Nederlandse rijksoverheid het gebied van de Maatschappij over, maar nog steeds is ook bebouwing uit de tijd van de Maatschappij terug te vinden. Gaandeweg wijzigden de doelgroepen (geen wezen en vondelingen meer) en verschoof het accent steeds meer naar een strafinrichting. Na nieuwe wetgeving en de reorganisatie van het justitiewezen, startte vanaf 1875 een omvangrijk bouwprogramma op de site, onder leiding van J.F. Metzelaar, de bouwmeester van Justitie, en zijn zoon W.C. Metzelaar, in de functie van Ingenieur-Architect der gevangenissen en rechtsgebouwen. Veenhuizen was een gesloten enclave, met een eigen regime en eigen regels tot in de jaren 1980. Dankzij de landbouw en de talrijke werkplaatsen functioneerde het justitiedorp tot op dat moment min of meer als een autarkische gemeenschap. Nadien trok de staat zich terug uit het beheer van openbare wegen, de landbouw en de woningbouw. Tot de dag van vandaag exploiteert Justitie twee strafinrichtingen in het gebied, Esserheem en Norgerhaven. Grote delen van het gebied kregen andere eigenaars en nieuwe functies, maar het rijk heeft nog veel grond en gebouwen in bezit. De karakteristieke inrichting is planmatig en rationeel, met een ordenende infrastructuur, een daarvan afgeleid verkavelingspatroon, een sterke hiërarchische opzet met een grote afwisseling tussen open en besloten landschap. De daarbij aansluitende bebouwing belichaamt het principe van de ‘totale institutie’: de oplegging van een netwerk van gezags- en machtsverhoudingen volgens een gesloten normsysteem.

Kenmerkend landschapspatroon De ontginning gebeurde volgens een rationeel patroon, dat kenmerkend is voor veenontginningen. De basis is een recht hoofdkanaal, de Kolonievaart, met daarop een zestal wijken op een onderlinge afstand van 750 meter. Halverwege die afstand ligt evenwijdig aan de wijken een kavelsloot. Op precies 375 meter van de buitenste wijken werden de buitengrenzen van de kolonie getrokken. Het grid met veelvouden van 375 meter vormt de basis van de landinrichting. In samenhang met de waterwegen kwam een rechtlijnig wegenpatroon tot stand. Voor het wegen waterverkeer werden diverse bruggen en een aantal schutsluizen aangelegd, waarvan er nog enkele bewaard bleven. De orthogonale basisstructuur en de daaraan gerelateerde blokvormige verkaveling zijn nog vrij gaaf. De oorspronkelijke maatvoering heeft de tijd doorstaan. De aanwezige laanbeplanting accentueert het ruimtelijke patroon. De waterwegen hebben hun handels- en verkeersfunctie verloren. Van de zes wijken bestaat alleen de Zesde Wijk nog geheel, van de Vijfde wijk nog het deel tussen de Kolonievaart en het tweede Gesticht, met een dwarsverbinding naar het oude industrieterrein. De overige wijken zijn grotendeels gedempt. Net zoals bij de andere koloniën, is er ook bij de kolonie Veenhuizen een directe relatie tussen de functie en de inrichting van het gebied. De spreiding van de gebouwen vertoont het typische patroon van centraal gelegen gestichtsgebouwen, met daar omheen de collectieve landbouwgronden met hoeven die tot het gesticht behoorden. Latere invullingen conformeerden zich aan deze opzet en versterkten die. Zo maakten vader en zoon J.F. en W.C. Metzelaar handig gebruik van de aanwezige structurering. Zo breidde de architect W.C. Metzelaar de clustering van functies rond de gestichten en de hervormde kerk aanzienlijk uit. Maar hij maakte ook gebruik van de inplanting van dienstwoningen om de rechtlijnige assen te versterken. Metzelaar paste ook een ver doorgevoerde gebouwentypologie toe, met bijvoorbeeld verschillende woningtypes, elk gekoppeld aan een functieniveau. Hoe belangrijker de functie was, hoe groter en voornamer het huis. Ambtenaren met enig aanzien kregen een huis met een naam: de naam was moraliserend, maar gaf tegelijkertijd duiding bij het beroep van de bewoner (zoals ‘Geestkracht’ voor de dominee of ‘Waakzaamheid’ voor de hoofdopzichter). Elk pand kende een symmetrische

koloniën van weldadigheid: description & history

23


PROPERTY COMPONENT 4 (VEENHUIZEN)

COMPONENT 4

Concept, 09 september 2014

COMPONENT 1 COMPONENT 2

++ + + + + + + + + + + + + + + +

+ + + + + + + + + + + + H7 V3 + De Bieu who + f + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + H4 V3 Pasto + orer f + + + + Gesticht III + + + + + + + + + + + + + H5 + V3 Esse rerf + Joodse + H2 V3 + begraafplaats Stell ingw + erf + + + + + + H5 V2 Broe + ning erer Gesticht II f + + + + Begraafplaats + + + + Recreatie bos + + + H4 + V2 Gron inge + rerf + H2 + V2 Van de + Bosc hh + oeve + + + + + Directeurswoning Maallust + + + + School + NH Kerk + RK Kerk + + + + + H8 V2 Veen + hu ize + rm arke + + + + + + H6 V1 + Vaar twijk + + + + + + + + H7 + V1 afge (184 brok 6 + en) + + + + + H1 V1 Flo + resla nd + + + + + Gesticht I + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + + + + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + + + ++ + ++ + ++ + ) ++ + (DR+ + e+ld+ + + rv ) e R + rd + e (D + No+o+ + nth + + -Dre + ++ den + ++ Mid + ++ + ++ + + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + + + + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + ++ + + + + ++ + ++ + ++ + ++ ++ + + + + + + + + + + + + + + +

COMPONENT 3

COMPONENT 5

Noorderveld (DR) Ooststellingerwerf (FR)

sts Oo

N

EP

T

) (DR ) eld (FR erv erf ord erw ing tell

NC

No

CO

SCALE

0

500

1000m

kaart van component 4: veenhuizen.

24

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


opbouw. Gecombineerd met de repetitie van woningen benadrukt dit de systematische opzet van Veenhuizen. De erfbeplanting bevestigde ook de hiërarchie: zo werd een bruine beuk geplant op het erf van de hoogste beambten. Het centrale deel van het gebied wordt buiten de bebouwde kernen nog steeds gekenmerkt door agrarisch grondgebruik en een grote openheid, hier en daar onderbroken door laanbeplanting en een bosperceel. De bospercelen liggen voornamelijk aan de noord- en zuidrand (ten zuiden van het kanaal) van het gebied, waar ze een overgang vormen met de natuurgebieden De Slokkert en Fochteloërveen. Het gaat gedeeltelijk om houtproductiebossen. De openheid van het buitengebied heeft enigszins geleden onder een aantal recente toevoegingen. Zo zijn de nieuwe woonwijkjes rond de Kerklaan visueel storende elementen, maar door de open ruimte rond de nieuwbouw bleef de basisstructuur wel behouden. Daarnaast werden ook een munitiedepot en een kantoor van Defensie toegevoegd, door boomaanplant aan het oog onttrokken, maar wel een aantasting van de oorspronkelijke openheid van het gebied. Van de 21 gestichtsboerderijen zijn er nog 14 over, bijna allemaal van na 1890. Hoeve 7 en diverse bijgebouwen zijn van eerder datum. Ensemble 1: Eerste Gesticht - Norgerhaven Het cluster rond het voormalige Eerste Gesticht wordt gedomineerd door de in 1884 gebouwde rijkswerkinrichting Norgerhaven (ter vervanging van Veenhuizen I) – binnen een gedeeltelijk bewaarde ringgracht - en het daarnaast gelegen nieuwe jeugddetentiecentrum. Ter plaatse van het voormalige 1e gesticht zijn woningen gebouwd. Zowel Norgerhaven als Esserheem (Nieuw Veenhuizen II) waren groots opgezet. De symmetrie van de gebouwen en de decoratie moesten het prestige en de macht van de staat onderstrepen. Norgerhaven is in gebruik als gevangenis. Daarnaast is er een vroeger werkgesticht met twee dienstwoningen (Rust roest & Werklust), dat herbestemd is tot clusterkantoor van Justitie. Langs het kanaal strekt zich een lint dienstwoningen uit met een voormalige school. Ensemble 2: Tweede Gesticht - Esserheem Het bijzonder uitgebreide gebouwencluster rond het voormalige Tweede Gesticht bevat naast twee gestichten ook diverse historische bedrijfs- en dienstenpanden. Uit de begintijd dateert het oude, omgrachte en geheel gerestaureerde gestichtsgebouw uit 1823, een carrévormig gebouw van 145 x 145 m, met één bouwlaag met een dubbel zadeldak. Sinds 2005 is het gevangenismuseum. De oostzijde van het carré is gesloopt. Daarnaast het nieuwe

gestichtsgebouw uit 1895, nu de penitentiaire inrichting Esserheem, met aan de achterzijde nieuwe uitbreidingen. De façade is identiek aan die van Norgerhaven. In dit cluster zijn er voorts veel woningen. De beambtenwoningen beantwoorden aan een duidelijke gebouwentypologie en vormentaal. Hiermee werd de hiërarchie onderstreept tussen verpleegden en personeel, maar ook tussen hoger en lager personeel. De stichtende namen op de woonhuizen voor beambten (‘Bid en Werk’, ‘Helpt Elkander’ …) getuigen nog altijd van het paternalistische en opvoedende karakter van de kolonie. De voormalige directeurswoning Ruimzicht is herbestemd tot kinderopvang. In dit cluster situeren zich ook bijzonder veel voormalige voorzieningen en productiegebouwen, een marechausseekazerne met cellenblok, een slachterijnu toeristisch infokantoor, de zagerij, een houtwerkplaats met houtloodsen en de oude elektriciteitscentrale – op turf gestookt - met historische machinerie. Die laatste is volledig terug in originele staat gebracht. Aan de noordzijde van het carré van het oude Tweede Gesticht is na demping van de wijk een brede laan ontstaan, omzoomd door hoge bomen en woningen van Metzelaar, waaronder de voormalige woning van de apotheker en de geneesheer van het daar achterliggende hospitaal. Ze zijn herbestemd tot een hotel “Bitter en zoet”, het hospitaal tot een rugkliniek. Ook nog bewaard zijn het oude leprozenhuis en een ijskoepel. Langsheen de Hoofdweg liggen belangrijke nevengebouwen, zoals de achthoekige Nederlandshervormde kerk en de voormalige synagoge (beiden uit de tijd van de Maatschappij), het directiehotel en enkele woningen en boerderijen. Verder ook de directeurswoning ‘Klein Soestdijk’ , nu een beschutte woonvorm, en het nabijgelegen Verenigingsgebouw, nu een vergaderaccomodatie. Het casco van de oorspronkelijke katholieke kerk is nog aanwezig in het beschermde rijksmonument aan de Kerklaan (de school), waarmee alle drie de kerken van de door de Maatschappij onderscheiden kerkelijke gezindten nog aanwezig zijn. Op het terrein achter dit lint, ontwikkelde zich rond de voormalige korenmolen een conglomeraat van gebouwen van de zuivelfabriek en de graanmaalderij – ‘Maallust’. Op dit lint takt ook de Kerkweg aan, met in het begin de Rooms-Katholieke kerk en de school. In Maallust is nu een brouwerij gevestigd, in de graansilo een klimtoren. De historische zuivelfabriek is sinds 2010 een kaasmakerij.

koloniën van weldadigheid: description & history

25


Hoeve in Veenhuizen.

Joods begraafplaats.

26

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Ensemble 3: Derde Gesticht Langs de resten van het voormalige Derde Gesticht, geloopt in 1925, ligt een klein, wat achteraf gelegen groepje woningen en hoeven rond de vroegere katoenspinnerij ‘Het Stoom’ uit 1839, de eerste door stoomkracht aangedreven fabriek van Drenthe, nu een woning en B&B. Vlakbij ook de directiewoning voor de katoenspinnerij en de boerderij Stoomhoeve. Hier bevindt zich ook de hoeve ‘De Jachtweide’ uit 1723, het laatste restant van het voormalige gehucht Veenhuizen, die een functie kreeg als eerste hoeve van het Derde Gesticht. Losse objecten In het buitengebied liggen verspreid nog een aantal geïsoleerde objecten. Hun ligging hangt samen met de functionele context van land- en bosbouw. Zo zijn er een aantal grotere hoeves die buiten de bebouwingsclusters liggen, zoals Hoeve 8, Hoeve 5 en Hoeve 4, en de gestichtsboerderij die bekend is onder de naam Broeningerf. Het gaat om solitaire bebouwing, op regelmatige wijze geordend in het grid. Het ‘Sterrebos’, met stervormig padenpatroon, stamt uit de tijd dat er meer bosaanplant werd gedaan, omwille van een tekort aan mankracht voor de landbouw. Vlakbij ligt ook de algemene begraafplaats – ook wel bekend onder de illustere naam ‘het Vierde Gesticht’ – met verschillende delen voor dorpelingen, personeelsleden en gevangenen of verpleegden. Deze laatsten werden tot 1875 anoniem begraven. Alleen al tussen 1823 en 1875 zijn hier ruim 11.000 mensen begraven. Hervormden en katholieken werden gescheiden van elkaar begraven.Verderop de restanten van het Joodse kerkhof, met slechts één overblijvende grafsteen.

koloniën van weldadigheid: description & history

27


Landschap Merksplas.

Hoevecomplex in Merksplas.

28

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Component 5: Merksplas

Deze onvrije kolonie, opgericht door de Maatschappij van Weldadigheid van de zuidelijke provinciën, opende in 1825 haar deuren en functioneerde als dusdanig tot 1842. Het is de laatst opgerichte kolonie uit de reeks. Na een periode van leegstand, werd ze gekocht door de Belgische staat en uitgebouwd tot een ‘Rijksweldadigheidsinstelling’. De site onderging vanaf 1870 een uitgebreid programma van herinrichting en vergroting, zodat de opvangcapaciteit vervijfvoudigde. Tot 1891 worden hier zowel mannen als vrouwen opgevangen, sindsdien enkel mannen. Het is nu een grotendeels omgracht domein van circa 600 hectare gekenmerkt door een compartimentenlandschap, een rastervormig drevenpatroon en een uitgestrekt karakteristiek gebouwenpatrimonium. De site kent momenteel een gemengd gebruik. In de centrale gebouwen is een penitentiaire instelling gevestigd, een gesloten centrum voor illegalen is ingericht in de vroegere slaappaviljoenen. De kapel en de hoeve zijn herbestemd tot feestruimte en tot bezoekerscentrum. De landbouwgronden worden gepacht en bewerkt door landbouwers uit de omgeving, er is een schaapskudde voor begrazing. Bos- en heidegebieden zijn natuurgebied. Kenmerkend landschapspatroon Het landschap bestaat uit een afwisseling van grote open stukken gras- en akkerland en gesloten structuren van bossen en struiken, aangelegd langs een rastervormige drevenstructuur. Slechts sporadisch bleven nog enkele heide- en venrelicten over, van de uitgestrekte heidevlakte die het gebied was voor de ontginning. In het raster kregen de hoofddreven een dubbele laanbeplanting van voornamelijk zomereik, tevens Amerikaanse eik en beuk. Ze worden benadrukt door grachten en greppels die de percelen verder afbakenen. De landschapsinrichting is grotendeels terug te voeren tot de eerste periode, de tijd van de Maatschappij van Weldadigheid. Een niet volledig gesloten 6,5 km brede ringgracht begrenst de kolonie t.o.v. het omliggende landbouw- en bosgebied. Aan beide dijken is er een wandelpad en aan de oostzijde de zogenaamde “kom”, een verbreding van de gracht, in latere fase uitgebouwd tot openluchtzwembad voor het personeel. In de zuidoosthoek van het gebied bevindt zich het voormalige “Biesven” met een kleine ringgracht rondom, gegraven voor de afwatering van dit laag gelegen gebied. Vier kleiputten ten noorden van de voormalige steenbakkerij herinneren aan de vroegere bestemming.

Ensembles Centraal in het typische dambordpatroon van dreven, ligt een imposant gebouwencomplex, bijna geheel ontworpen door Victor Besme. Zijn inbreng op het vlak van architectuur en inrichting van de site, toont dat de herlancering van de bedelaarskolonie een prestigeproject was voor de Belgische overheid. Het geheel refereert aan andere, iets eerder uitgevoerde landbouwkolonies, zoals de jongereninstelling van Ruiselede (in België) op vlak van typologie en functies. Victor Besme ging uit van een totaalconcept, dat hij uitvoerde tot in het kleinste detail. De gebouwen zijn uitgevoerd in rode baksteenbouw met naargelang van het geval meer of minder contrasterend kleurenspel door de verwerking van arduin en gesinterde baksteen. Bij het centraal gevangeniscomplex en het huidige Centrum voor Illegalen is het merendeel van deze oorspronkelijke kleurenafwisseling weggewerkt door overschildering. Zowel het materiaalgebruik (de baksteenarchitectuur, het gebruik van giet- en smeedijzer), de rijke detaillering als de concrete inplanting van de gebouwen versterken de samenhang en zorgen voor eenheid. Ensemble 1: hoofdgebouwen Centraal aan een oost-westelijke aslijn met knotlindendreef liggen de symmetrisch opgestelde hoofdgebouwen met het bedelaarsgesticht op de restanten van het gebouw ten tijde van Johannes Van Den Bosch (de actuele strafinrichting). Enkel de karakteristieke carrévorm van dat laatste werd behouden. Achter dat gebouw ligt het oude hospitaal, nu mee opgenomen in de strafinrichting. Op dezelfde as liggen vier voormalige slaappaviljoenen, verbonden door later toegevoegde dwarsvleugels en een inkomsas uit het eind van de 20e eeuw. De bijkomende vleugels kwamen uit nood aan aparte afdelingen voor mensen met specifieke zorgbehoefte zoals tuberculoseleiders. Als sluitstuk van de as is er de kapel. Ze is bijzonder om de ongebruikelijke aanwending van industriële elementen in kerkelijke architectuur, zowel naar materialen (metaal) als constructiewijze (lichtstraat). De inrichting met toezichtsbalkonnetjes voor bewakers, sluit bijzonder aan bij de panopticon-gedachte, waartoe de kerk zelfs is omgekeerd, met het koor op het westen en de toren naar het oosten. Onder de kapel waren grootschalige kelders voorzien voor het bewaren van de oogst. De kapel toont hoe het initiële godsdienstneutrale concept van de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid aan de overheersende katholieke gezindheid werd aangepast in de België, zelfs in een door het rijk bestuurde instelling. Sinds

koloniën van weldadigheid: description & history

29


PROPERTY COMPONENT 5 (MERKSPLAS)

COMPONENT 4

Concept, 09 september 2014

COMPONENT 1 COMPONENT 2

COMPONENT 3 COMPONENT 5

Steenbakkerij

Grote Hoeve

Kapel

Gesticht Slaappaviljoenen

School

Kleine Hoeve

CO

NC

N

EP

T

SCALE 0

125 250 375 500 625

750 875 1000m

kaart van component 5: merksplas.

30

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


1831 stond nochtans de godsdienstvrijheid ingeschreven in de grondwet. De kapel wordt nu verhuurd als zaal voor culturele activiteiten. In de kelders is nu het gevangenismuseum gehuisvest. Ten noordoosten van het hoofdgebouw liggen diverse nijverheidsgebouwen en -terreinen waaronder het zogenaamde “middenmagazijn” uit het eerste kwart van de 20ste eeuw en enkele recentere bedrijfsgebouwen ter hoogte van de voormalige steenbakkerij. De inplanting was gebaseerd op de meest voorkomende windrichting (zuid-west) zodat men in de instelling zelf en in de personeelswoningen ten zuiden ervan geen last zou hebben van vervuilende rook of stank. In deze zone staan ook nog bewakerswoningen ‘de Zoete Inval’ genaamd en de “Gentse Wijk” beide uit de jaren ’30 van de vorige eeuw. Ze werden toegevoegd na administratieve hervormingen waardoor personeel afkomstig uit een Gentse instelling werd overgeheveld naar Merksplas. Een aantal woningen die in de veiligheidsperimeter van de huidige gevangenis liggen, worden niet bewoond. De steenbakkerij was de vroegste industriële activiteit, die vooral bakstenen voor de eigen gebouwen moest aanleveren. Enkel de schouw en kleiputten blijven daarvan over. Aan het eind van de 19 e eeuw kwamen er bijzonder veel ateliers bij voor industriële activiteiten – ook in opdracht van ondernemers van buiten de instelling. De gebouwen zijn nog in gebruik als werkplaats voor justitie, ook voor derden. Ze illustreren hoe in Merksplas gaandeweg het businessmodel aangepast werd – naar een gemengde bedrijfsvoering met zowel landbouw als industrie. De betaalbaarheid van de kolonie woog daarbij sterker door, dan eventuele bedenkingen van concurrentie met ondernemingen. De gebouwen die door FOD justitie worden gebruikt, liggen in een met draadhekken afgebakende veiligheidszone. Ensemble 2: grote hoeve Ten noordwesten van de hoofdgebouwen ligt het uitgebreide hoevecomplex. Deze imposante hoeve werd bij de herinrichting voorzien als vervanging van de vier door de Maatschappij van Weldadigheid gebouwde werkhoeves. De grote hoeve zorgde voor een eenvoudiger bedrijfsbeheer en toezicht: met slechts één centrale plek van waaruit alle landbouwactiviteiten werden georganiseerd. De schaalvergroting hield ook gelijke tred met de bijzonder grote capaciteitsverhoging van de site. De hoeve was de centrale spil in de zelfvoorziening

van de site, vanaf de herlancering kon de kolonie voor de eigen voedselvoorziening instaan en werden er inkomsten gegenereerd. Ze is geconcipieerd als een echte modelhoeve. De bijbehorende ingenieurswoning is gesloopt. Rond het grote binnenplein met vijver staan de hoofdgebouwen van de hoeve, links de varkenstallen en rechts een koestal. Op de kop van deze langgerekte gebouwen telkens een woning voor de bewaker-toezichter en zijn gezin. Aan de achterzijde van het grote binnenplein bemerkt men eveneens twee koestallen. De zolders van de stallen werden gebruikt als graanzolders, in het lange gebouw rechts bevond zich vroeger nog een graanmolen. Midden tussen deze koestallen, maar dan een weinig naar achter, bevindt zich de imposante hooischuur met de reuze verluchtingsroosters. Vervolgt men de weg naar Rijkevorsel, dan bemerkt men links de aardappelkelders en rechts een rij open schuren. Elke kelder is meer dan 40 meter lang. De vloer daalt langzaam in de grond, zodat de kelders achteraan circa 1,5 m in de grond zitten. Links van deze reusachtige kelders is er een binnenpleintje, dat bekend staat als het pleintje van de “pattattenschillers”. In het verlengde van de hoevegebouwen staat er een hele rij open schuren, voor het bewaren van hooi of stro. Achter de open hooi- en stroschuren bevindt zich nog een “quarantainestal”, op een afstand van 400 m van de andere gebouwen. Dat is een stal waar het aangekochte vee enkele weken moest verblijven voor het bij de andere dieren van de boerderij mocht. De hoeve wordt momenteel gerestaureerd en herbestemd tot toeristisch-recreatieve trefpunt in de site: met een bezoekerscentrum, horecazaak, vergaderzalen, sportinfrastructuur en bijbehorende kleeden doucheruimtes in het zuidelijke bijgebouw. Ensemble 3: dienstwoningen In dit ensemble bevinden zich alle andere personeelswoningen uit het vierde kwart van de 19de eeuw en het tweede kwart van de 20ste eeuw, voornamelijk geconcentreerd aan of in de nabije omgeving van de Steenweg op Rijkevorsel: diverse verkavelingen van bewakerswoningen wisselen af met de meer sporadisch verspreide woningen van het hoger personeel. Elke woning beschikt over een tuin, meestal met een beukenhaag eromheen. De woningen van het kaderpersoneel werden van bij het ontwerp reeds voorzien van een diep en ruim perceel met aangelegde tuin en rijke boomsoorten. Temidden van de woningen ligt ook de voormalige school, herbestemd tot bedrijfshuisvesting voor de sociale woningmaatschappij de Noorderkempen.

koloniën van weldadigheid: description & history

31


De kapel in Merksplas

32

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Losse objecten Ten zuiden van de Steenweg op Rijkevorsel ligt de zogenaamde kleine hoeve. De oorspronkelijke gebouwen van de kleine hoeve werden in de jaren 1940 verbouwd tot het huidige complex. Er is een boomkwekerij gevestigd. Noordwaarts aan de Steenweg op Wortel (linkerzijde) vlakbij de ringgracht ligt de begraafplaats van de kolonie, op de locatie waar ze in 1825 al lag, en uitgebreid in twee fasen. De begraafplaats is omheind door een haag en heeft metalen toegangspoorten. Binnen het perceel zijn er binnendreefjes, in de vorm van een kruis en calvariebergen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd ook aan de overzijde van de weg een kerkhof aangelegd, speciaal voor slachtoffers van besmettelijke ziekten, zoals de Spaanse griep, tyfus, tering, enz. Op de beide begraafplaatsen werden witte kruisjes gezet, destijds zonder naam, soms met een nummer. Er liggen in totaal zo’n 6000 personen begraven.

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

33


Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg volgens de bepalingen van het Wener Congres, uitgave François Bohn, 1816. [www. atlasderneederlanden.uva.nl]

34

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


2B HISTORY AND DEVELOPMENT LANDSCHAP VAN AMBITIES 1. VAN GOUDEN EEUW NAAR ARMOE TROEF In de zeventiende eeuw speelde Nederland op het wereldtoneel een leidende rol. Dit was haar befaamde Gouden Eeuw, de periode waarin Amsterdam het centrum van de macht was, Rembrandt van Rijn zijn Nachtwacht schilderde en rijke kooplieden hun buitenplaatsen betrokken rondom de steden. De macht strekte ver: de VOC en WIC domineerden de wereldzeeën en heersten in zo’n vijftien overzeese koloniën. De negentiende eeuw stond in schril contrast met deze hoogtijdagen. De armoedecijfers stegen exponentieel. De situatie zoals die was toen de Koloniën van Weldadigheid tussen 1818 en 1825 over het Nederlandse en Belgische landschap werden uitgerold was erbarmelijk. Dat deze grootschalige onderneming van de zeven landbouwkoloniën met een totale oppervlakte van bijna 100 km2 in slechts zeven jaren ook daadwerkelijk werd gerealiseerd, is bijna onvoorstelbaar, maar wordt begrijpelijk wanneer we ons de aantallen armen voor ogen brengen. In 1818 werd bijna 1/3 van de bevolking op kosten van de publieke liefdadigheid onderhouden.1 De godsen werkhuizen puilden uit, arbeid was schaars, met als gevolg dat hele generaties opgroeiden zonder arbeidsritme en bijbehorende moraal. De steden in het westen waren zwaar in verval, scheepsbouw en handel decimeerden in omvang. De economische focus verschoof naar het platteland, een, in vergelijking met de omringde landen waar de Industriële Revolutie de macht bij de steden legde, anticyclische ontwikkeling. Terwijl armoede, werkloosheid en bedelarij het aanzien van de steden bepaalde, zwierven op het platteland grote troepen bedelaars. Berucht was het fenomeen van de ‘nachtbidders’, mannen die in groepjes ’s nachts het platteland afschuimden en door het dreigen met brandstichting de boeren geld of voedsel afpersten.2 Crisis Welke gebeurtenissen had de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, een van de meest rijke en verstedelijkte samenlevingen van de wereld, doen instorten? Na de val van Napoleon in 1813 was de zoon van de in 1795 gevluchte stadhouder, Willem I (1772-1843), teruggekeerd om zijn machtspositie terug te claimen. Hij trof een sterk verarmd en vervallen land aan. Met deze economische catastrofe als achtergrond was in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ontstaan – waarin het huidige Nederland en België tot 1830 verenigd zouden

blijven. Hoewel armoede en verpaupering in deze periode een groter Europees probleem waren, waren er in de Nederlanden twee factoren die een bijkomende urgentie creëerden, beide geworteld in de Franse Tijd.3 Allereerst was dit het instorten van de zeehandel. De VOC was in 1798 ontbonden, in 1807 was de slavenhandel afgeschaft en koloniale gebieden en de toegang tot de Oostzee (de belangrijkste invoerroute voor graan) gingen vanwege de invoering van Napoleons Continentale Stelsel in 1806 verloren.4 De binnenlandse en buitenlandse handel was nagenoeg tot stilstand gekomen. Ten tweede had een reeks oorlogen de staatsschuld fors doen toenemen. Het Zuiden had ‘slechts’ een schuld van 26 miljoen gulden, maar het Noorden stond 1726,5 miljoen gulden in de min.5 Door een in 1810 door Napoleon opgelegde reductie van de rente op de Nederlandse staatsschuld werden veel steden, instellingen en burgers van een groot deel van hun inkomsten beroofd en daalden eigendommen in waarde.6 Het was tevens een gevoelige klap voor de budgetten voor de sociale zorg in de Nederlanden.7 Radicale oplossingen De opvang van het grote – en almaar groeiende - aantal armen was bijna onhoudbaar. Niet alleen economisch werd deze uitdijende massa mensen een last. Velen – met name de elite – voelden naast de overlast die de stedelijke armen (het ‘uitschot des Menschdoms’ aldus Betje Wolff in 1779) bezorgden, ook politieke dreiging. Prins Frederik (1797-1881), zoon van Willem I en beschermheer van de Maatschappij van Weldadigheid, typeerde de armen bij de start van de Maatschappij in 1818 als ‘een last, die in de vooruitzichten zelfs dreigend begon te worden’.8 De economische en politieke situatie vormde de context waarin de Maatschappij van Weldadigheid zijn oorsprong vond. De val van een heel rijk naar een heel arm land maakte de urgentie van een sociale oplossing in de Nederlanden des te groter. De crisis vroeg om grootse en radicale oplossingen. Koning Willem I schuwde geen middel om de economie en de maatschappij er weer boven op te helpen, van het nauwgezet in kaart brengen van de armoede, tot bestuurlijke hervormingen (de oprichting van ‘ministeries’) en grote infrastructurele investeringen.9

koloniën van weldadigheid: description & history

35


Kavelkaart Beemster 1625. [Reh en Steenbergen 2007, p. 122]

Kaart van ‘t Land van Waes, 1664. [Erfgoedbank Waasland]

36

koloniën van weldadigheid: description


2. DE OPMAAT NAAR EEN INTEGRALE OPLOSSING

De ontwikkeling van de Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid in 1818 was een maatschappelijk experiment om een veelheid aan sociale problemen op te lossen. Bestaande ideeën over het verheffen en onderwijzen van armen, maar ook het wegzenden en tewerkstellen van deze mensen, de Noord-Europese traditie van landontginning en kolonisatie werden in de Koloniën gecombineerd en ook daadwerkelijk op zo’n grote schaal uitgevoerd als nog nooit elders ter wereld was gebeurd. Hieronder worden deze lange lijnen, die in feite de opmaat naar het initiatief vormden, neergezet. Landbouwkundig: de traditie van landwinning en landontginning De Nederlanden zijn wereldbefaamd door hun lange traditie van landwinning en landontginning, in de middeleeuwen begonnen met de droogmaking van de veenmoerassen in Midden-Nederland en de kloosterontginningen in Vlaanderen, leidend in de zeventiende eeuw tot ontworpen culturele hoogtepunten als de droogmakerij Beemster en in de 18e eeuw tot de agrarische overvloed op de voormalige polders van het Waasland (‘de tuin van Vlaanderen’). Op het moment van de stichting van de Maatschappij van Weldadigheid was opnieuw een grote behoefte aan nieuwe landbouwgronden binnen Europa. De afhankelijkheid van Europa van de import van graan uit de Oostzeelanden in de periode van het Continentale Stelsel (1806-1814) lag nog vers in het geheugen. Europa was voor de voedselvoorziening aangewezen op de productie van eigen bodem. De fysiocraten hadden in de tweede helft van de 18e eeuw op grond van theoretische overwegingen de landbouw aangewezen als enige bron van welvaartsvermeerdering, en de economische politiek van Napoleon leek die vooronderstelling te bevestigen. Investeren in de industrie (in plaats van de landbouw) zou extra koopkracht opleveren bij de daar tewerkgestelden, maar loste het probleem van de toevoer van levensmiddelen niet op.10 Geen wonder dat er rond 1818 ook in Nederland veel belangstelling bestond voor het ontginnen van de duinen, heidevelden en andere ‘woeste gronden’. In de zuidelijke Nederlanden had landvoogdes keizerin Maria Theresia in 1772 reeds een ordonnantie uitgevaardigd, die de gemeente verplichtte de woeste gronden te ontginnen of te verkopen voor ontginning. Het vergroten van de landbouwproductie door het inzetten van het verpauperde stedelijke proletariaat bij de ontginning van de heidegronden, was dan ook een voor de hand liggende conclusie.

Cultureel: ervaring met het koloniseren Een voor het begrijpen van de context van de Maatschappij van Weldadigheid uitermate belangrijke lange lijn is de Noord-Europese traditie van het koloniseren van overzeese gebieden en de praktijk van het met (slaven)arbeid productief maken van land, waar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uitgebreide ervaring mee had. Via de handelsondernemingen VOC en WIC beheerste de Republiek delen van Azië, Afrika, Zuid-Amerika en NoordAmerika. Na de Franse Tijd bleven Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen over, maar de kolonisatiedrift was er niet minder om. De nauw bij de Maatschappij van Weldadigheid betrokken Nederlandse staatsman G.K. van Hogendorp (1762-1834) startte bijvoorbeeld in 1801 op de West- Kaap, Zuid-Afrika, met een initiatief voor systematische landverhuizing en volksplanting.11 In 1803 arriveerde een groep van dertig Hollandse kolonisten, maar het project mislukte jammerlijk. Ook Johannes van den Bosch, de initiatiefnemer tot de stichting van de Maatschappij, was zijn werkende leven gestart in de koloniën. Van den Bosch begon zijn loopbaan in 1797 in het leger van de Bataafse Republiek als luitenant der genie en werd op eigen verzoek in 1798 uitgezonden naar Java. Als plantage-eigenaar wijdde Van den Bosch zich in zijn vrije tijd bovendien aan daadwerkelijke drainage en landontginning in de ommelanden van Batavia met inzet van slaven en vrije boeren. Hij schreef in 1818 over zijn ervaringen: ‘ik zelf [heb] reeds een wel niet geheel onvruchtbaar, echter grootendeels onbebouwd stuk gronds van eenige duizende morgens ter kulture gebragt, en een aanzienlijk getal menschen, voorheen gewoon hunnen tijd zeer slecht te besteden, tot den arbeid opgeleid […], met dat gelukkig gevolg, dat deze grond, na een achtjarig bezit, voor de acht-dubbele waarde van den inkoopsprijs is verkocht geworden.’12 De ruime ervaring die er in Nederlanden bestond met het koloniseren van overzeese gebieden zal zeker inspiratie hebben geboden voor het in ontginning brengen van de woeste gronden in de Nederlanden, waarbij het model van binnenlandse koloniën, dat de Maatschappij van Weldadigheid zou ontwikkelen, wel heel dicht bij de aanpak van Van Hogendorp en Van den Bosch in de buitenlandse koloniën kwam. Sociaal: onderwijs en werkverschaffing voor de armen Tot aan de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid in 1818 berustte de feitelijke armenzorg bij de plaatselijke kerkelijke en burgerlijke armbesturen.13 Door de toenemende armoede in het begin van de negentiende eeuw, puilden de gods- en werkhuizen uit, terwijl grote

koloniën van weldadigheid: description & history

37


Etsen van bedelaars in de tweede helft van de 18de eeuw. [R. Berends, 1984, 54]

38

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


groepen armen een beroep deden op onderstand. Arbeid was schaars, met als gevolg dat hele generaties opgroeiden zonder arbeidsritme en bijbehorende moraal – en de lasten van de gemeentelijke financiën voor armenzorg explosief stegen. Het idee dat armen een tegenprestatie zouden moeten leveren vindt zijn oorsprong in de zestiende eeuw, toen de groei van het stedelijk handelskapitalisme gepaard ging met een verandering in de opvatting over armenzorg. In 1526 publiceerde de Spaanse, in Brugge wonende, humanist Juan Luis Vives zijn de Subventione Pauperum, waarin hij een strikt verbod op bedelarij, het organiseren van arbeidsdwang en centralisatie van steunfondsen bepleitte.14 Magistraten moesten van bedelaars goede burgers maken door hen arbeidsplicht op te leggen of door hen te ondersteunen in het geval ze werkonbekwaam waren. Wie geen vaardigheden had, moest scholing krijgen. Vives kreeg in de Zuidelijke Nederlanden navolging, maar ook in het Noorden, bijvoorbeeld in Leiden. In de achttiende eeuw leefden deze ideeën weer op. De bijstand zou te hoog zijn waardoor de prikkel om te werken verviel en de bedeelden liever hun dagen in ledigheid doorbrachten. In plaats van de ontvangst van geld of voedsel moest de werkbekwame bedelaar of bedeelde daarom een tegenprestatie leveren door middel van arbeid.15 Werkverschaffing had bovendien een financieel voordeel. Voor de regenten die door de groei van het aantal armen de bodem van hun kas in zicht zagen komen leek verplichte arbeid een aantrekkelijk middel om de tekorten te beperken. In aanvulling werden eind achttiende eeuw in meer dan veertig steden in de Republiek nieuwe armenfabrieken of werkhuizen gesticht.16 Belangrijk voor de ontwikkeling van de Maatschappij van Weldadigheid was de doorwerking van het nieuwe mensbeeld uit de Verlichting in het debat over de armenzorg. Het idee was dat een mens kan veranderen en niet hoeft te berusten in de Goddelijke voorzienigheid. Een aantal hervormers vond alleen de klassieke werkhuizen maar niets. Werkhuizen zouden pas zin hebben wanneer de tewerkgestelden er een vak leerden en voorbereid zouden worden op een burgerbestaan, in feite een vervolg van de ideeën die Vives in de zestiende eeuw al opperde over opleiding van armen. Het doel van de sociale zorg moest voortaan in de eerste plaats de verheffing van de bedeelde zijn. Armenzorg moest daarom altijd de onderdelen onderwijs en werkverschaffing bevatten.17 Het nieuw ideaal kreeg vorm in een aantal – nog altijd lokale – initiatieven.18

De eerste initiatieven In Europa zien we in dit tijdvak meerdere utopische experimenten en ideeën waarin de combinatie van kolonisatie en de ontplooiing en onderwijs van armen een rol speelt. Eind achttiende eeuw nam de in Amerika geboren Brit Benjamin Thompson (1753-1814), graaf van Rumford, bijvoorbeeld het initiatief in elke garnizoensplaats percelen land ter beschikking te stellen aan soldaten, om hun karige soldij te kunnen aanvullen met zelfgekweekt voedsel. De Britse sociaal hervormer Robert Owen (17711858) stelde in 1817 in zijn ‘Report on the Poor’ de vestiging van landbouwkolonies van 500-1500 arbeiders voor, die echter niet werden uitgevoerd. In Zwitserland trachtte pedagoog Johann Heinrich Pestalozzi (1746 - 1827) de ideeën van Rousseau in praktijk te brengen. Zijn poging een boerenbedrijf met arme kinderen te runnen waar theorie en praktijk waren geïntegreerd, mislukte.19 In de Nederlanden was een belangrijk initiatief in het denken over het tewerkstellen van armen buiten de steden in 1810 begonnen in Amsterdam. Napoleons gouverneur der Nederlanden, Charles-François Lebrun (1739-1824), liet achthonderd wezen van het Aalmoezeniershuis onderbrengen bij (boeren)gezinnen op het platteland, vanuit waaruit ze werkten in de prille textielindustrie in Twente.20 Hij werd bijgestaan door een netwerk van hoge ambtenaren bij Binnenlandse Zaken en een netwerk van adellijke ‘verlichte’ elite in het land. Dit initiatief eindigde in 1813, maar de ideeën en het netwerk van pleitbezorgers voor een dergelijke oplossing bleven levend. Toen het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 een feit was, en de rust en stabiliteit leek teruggekeerd, greep deze groep het momentum aan om een nationale Maatschappij van Weldadigheid op te richten, met als organisator en boegbeeld generaal Johannes van den Bosch, als beschermheer prins Frederik, en als pleitbezorger staatsman G.K. van Hogendorp, auteur van de eerste grondwet van Nederland. De mensonterende omstandigheden waarin de vele stedelijke armen in de Noordelijke Nederlanden leefden, zouden naar het idee van de Maatschappij van Weldadigheid in een heilzaam en arbeidsvol bestaan op het platteland verbeteren, terwijl met de kolonisatie van deze bevolkingsgroep tevens een groot sociaal probleem werd aangepakt. Het initiatief past in een lange lijn van sociale zorg in de Nederlanden, maar kreeg door de omvang van het armenvraagstuk na 1813 een nieuw ambitieniveau, invulling en schaal. Met de oprichting van de Maatschappij werd het denken over het tewerkstellen van armen op het platteland uit 1810 opgeschaald naar een nationaal niveau – met een internationale uitstraling en impact.

koloniën van weldadigheid: description & history

39


tabel van het aantal armen per provincie, 1817. [magazijn voor het armen wezen p.16]

40

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


3. DE OPRICHTING VAN DE MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID

‘Een aanzienlijk getal onderdanen van Uwe Majesteit hebben zich verenigd om een Maatschappij van Weldadigheid op te richten onder de bescherming van zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik, met het oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige ingezetenen arbeid te verschaffen, en zulks in de Eerste plaats door middelen van Fabrieksmatige inrichtingen en ter vervaardiging van zoodanige goederen, die geheel of grootendeels van Buitenlands worden ingevoerd, het debiet daar van te verzekeren door eene Vrijwillige overeenkomst der Leden van de Maatschappij, om Jaarlijks eene zekere hoeveelheid stoffen op deze wijze vervaardigd tegen gezette prijzen te ontvangen, ten Tweede door het ontginnen en Vruchtbaar maken van nog ongecultiveerde gronden in ons Vaderland, en daarop bij wijze van Colonisatie over te brengen zoodanige Armen die voor deze arbeid geschikt geoordeeld worden’21 Met dit verzoekschrift richtte Johannes van den Bosch zich in januari 1818 tot koning Willem I. Eind 1817 was een ‘Provisionele Commissie van Weldadigheid’ opgericht die de voorbereidende werkzaamheden voor de oprichting van de Maatschappij zou verrichten. Van den Bosch was voorzitter van de commissie. Doelstelling: beschaving, verlichting en werkdadigheid Aanvankelijk stelde de Provisionele Commissie een opzet voor waarbij de armen hun arbeid zouden beginnen met lichtere bezigheden in een fabriek, in lijn met de nieuwe initiatieven in de armenzorg. Het vernieuwende aspect was dat na voorbereidende scholing en selectie geschikte tewerkgestelden onder deskundige leiding de woeste gronden in de Nederlanden zouden gaan ontginnen.22 De koning greep echter in en gaf aan de plannen alleen te willen steunen mits de Maatschappij behoedzaam zou zijn met het vervaardigen van fabrieksgoederen om concurrentie met de vrije markt te voorkomen. De initiatiefnemers legden in hun definitieve programma daarop de nadruk op directe kolonisatie en ontginningswerk, zonder voorbereiding in een fabriek.23 Johannes van den Bosch en de zijnen combineerden het armoedevraagstuk en de methode van landbouwontginning tot een in theorie ambitieus binnenlands verdienmodel. In de ‘Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordelen eener Algemeene Armeninrigting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte’, uitgegeven in 1818, presenteerde Van den Bosch zijn plannen. Op de onontgonnen heide- en veengronden in

het noordelijk deel van het koninkrijk zou de Maatschappij van Weldadigheid een algemene armeninrichting stichten in de vorm van een landbouwkolonie. Met het ontwerp sloeg de Maatschappij twee vliegen in een klap: de steden zouden verlost worden van de overlast en zware financiële druk van de bedeelden terwijl de ontginning van de landbouwgronden zou resulteren in de landbouwproductie voor het eigen land. Artikel 8 uit het reglement van de Maatschappij van Weldadigheid beschrijft de doelstelling als volgt: ‘Het doel der Maatschappij is hoofdzakelijk om den toestand der armen en lagere volksklassen te verbeteren door aan die mensen arbeid, onderhoud en onderwijs te verschaffen en hen uit dien toestand van verbastering op te beuren en tot een hoogere beschaving, verlichting en werkdadigheid op te leiden’.24 In de zelfvoorzienende landbouwkolonies van de Maatschappij van Weldadigheid zouden armen bovendien opgevoed moeten worden tot ‘betere burgers’. Centraal daarin stonden arbeidsethos en morele deugdzaamheid: armen werden verplicht zich te voegen naar de normen en waarden van de burgerlijke elite waar Johannes van den Bosch een exponent van was. Drie grote pijlers in het beleid van de Maatschappij moesten die opvoeding mogelijk maken: arbeid, onderwijs en godsdienst. Hoewel disciplinering als voorwaarde werd geacht voor het welslagen van deze opvoeding, was er geen sprake van gedwongen opneming. De koloniën waren ‘vrij’. Van den Bosch schrijft in 1818: ‘Uit dien hoofde behoort aan ieder, die in deze stichting wordt opgenomen, de vrijheid gelaten te worden, om met eenige vergaderde middelen in de maatschappij terug te keeren, en alzoo zijn verder geluk te beproeven.’25 Pas later zou sprake worden van ‘onvrije’ koloniën, waar bedelaars – bedelarij was officieel een criminele activiteit – gedwongen landarbeid verrichten. Het aanvankelijke doel getuigt van een onbegrensde ambitie, ook wat betreft de verwachte impact van het project. Na een eerste proefneming (de eerste kolonie Frederiksoord) zou het ontginnen op grotere schaal kunnen starten. De stichting van landbouwkoloniën zou niet alleen toepasbaar zijn op de Noordelijke Nederlanden, Johannes van de Bosch hield in 1818 al rekening met uitbreiding naar de Zuidelijke Nederlanden (het latere België), al was hij zich terdege bewust van de andere politieke, religieuze en landbouwkundige omstandigheden.26

koloniën van weldadigheid: description & history

41


kaft van het achtste deel van tijdschrift de star, 1826. [Bayerische staatsbibliothek]

portret van een kolonisten gezin, jaartal onbekend. [www.maatschappijvanweldadigheid.nl]

42

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Een crowdfundingproject met goede promotie De plannen werden ‘top down’ uitgevoerd via een getrapte organisatie met een breed bereik. De Maatschappij van Weldadigheid was een ledenorganisatie: iedere Nederlander kon lid worden, en betaalde daarvoor een bijdrage. Naast een public-relationscampagne van prins Frederik onder zijn vrienden- en kennissenkring, resulteerde een grote ledenwerfactie in het land in 21.000 leden, die een contributie stortten van 72.000 gulden, een tegenwoordige waarde van zo’n half miljoen euro.27 De betere kringen beschouwden steun aan het initiatief als een concrete bijdrage aan de opbouw van Nederland, dat na de Franse bezetting voor het eerst een eenheidsstaat vormde.28 Naast de ledencontributies zouden de inkomsten bestaan uit de renten van het stichtingskapitaal, vrijwillige giften en legaten, de opbrengst uit de verkoop van eigen producten en uit hetgeen voor de verpleging van personen werd betaald. Het bestuur van de Maatschappij werd gevormd door drie commissies. Het hoofdbestuur was een 13-koppige Commissie van Weldadigheid, met prins Frederik als voorzitter voor het leven. De dagelijkse leiding was in handen van enkele leden daarvan, bijeengebracht in een Permanente Commissie. Een Commissie van Toevoorzigt tenslotte, onder voorzitterschap van prins Willem, de latere koning Willem II, controleerde de administratie en was verantwoordelijk voor de inspectie van de koloniën. Veel belangrijker is evenwel dat er in alle grotere gemeenten een subcommissie, een lokale afdeling, werd geïnstalleerd, belast met het werven van nieuwe leden, het innen van bijdragen, maar ook het sturen van kolonisten. Op die manier raakte de Maatschappij vertakt in heel het land, maar ook in veel bredere sociologische lagen van de bevolking. Er werd immers actief gerekruteerd bij de hele burgerij: de lagere legerleiding, de clerus, de lokale notabelen, de ondernemers. Opmerkelijk is dat de overzeese gebieden actief werden betrokken bij het initiatief, zodat ook de koloniale elite meebetaalde aan het verminderen van de armoede in het moederland.29 Op het vlak van promotie werd niets aan het toeval overgelaten. Belangrijk was het tijdschrift ‘De Star’ dat de Maatschappij uitgaf in Nederland, na de stichting van de zuidelijke koloniën aangevuld met de Franstalige tegenhanger ‘Le Philanthrope’. De tijdschriften waren in de eerste plaats gericht op het informeren en betrokken houden van de directe achterban: de burgers die financieel participeerden en de gemeenten. Maar uiteraard was

het heel functioneel in het verspreiden van het eigen gedachtegoed. De ideale combinatie van mensen Johannes van den Bosch was weliswaar penvoerder en boegbeeld van de Maatschappij, maar achter hem school een imposant netwerk met de perfecte samenstelling om de ambitieuze doelen te verwezenlijken. Hoewel het initiatief vanuit particuliere hoek kwam werd het ondersteund door een aantal hoge rijksambtenaren en het Koningshuis. De belangrijkste personen die later een cruciale bijdrage leverden in de totstandkoming van de Maatschappij van Weldadigheid werkten allen op het departement van Binnenlandse Zaken, wat direct aangeeft dat het monsterproject gezien kan worden als een gemengde onderneming, met de Staat die achter de schermen een dikke vinger in pap had. Ook generaal Van den Bosch behoorde tot deze groep Haagse ambtenaren, zij het dat hij als militair een onafhankelijke positie had.30 Hij was degene met de Koninklijke contacten en had de wilskracht en het karakter om als projectleider te fungeren. G.K. van Hogendorp, de belangrijkste politicus van het land, werd betrokken als lid van de Commissie van Toevoorzigt. Hij was een prominent lid van de Staten Generaal en schrijver van de Grondwet van 1815. Van Hogendorp had verder de Missive over het armwezen geschreven in 1794 en had zelf, zoals gezegd, geprobeerd een kolonie te starten in Zuid-Afrika. Experts op het gebied van het armenwezen waren J.C.W. Le Jeune (1775-1864) en C. Vollenhoven (1778-1849), beiden werkzaam op het departement. Le Jeunes studie ‘Geschiedkundige nasporingen omtrent den toestand van de armen en de bedelarij’ (1816) was bij Van den Bosch welbekend, en hij maakte er veelvuldig melding van.31 Vollenhoven was in 1817 administrateur van de rijksafdeling Armwezen en Onderstand op het Ministerie. Hij startte in datzelfde jaar het Magazijn voor het Armenwezen waarin hij diverse internationale artikelen over armen- en gevangenenzorg verzamelde. Bij uitstek deskundig en geïnformeerd op het terrein van de landbouw was doopsgezind predikant en landbouwkundige Jan Kops (1765-1849). Hij was lid van de Commissie van Toevoorzigt en was van 1800 tot 1815 de eerste landbouwambtenaar van Nederland. Eerder was hij secretaris betrokken bij de staatscommissie die onderzocht of de duinen ontgonnen konden worden. Zijn enorme kennis en onderzoek legde het fundament voor de aanpak van de landbouwontginningen. In deze groep mensen waren alle maatschappelijke speelvelden die relevant waren voor het welslagen van het project van de koloniën gebundeld. Gecombineerde

koloniën van weldadigheid: description & history

43


kaft van de verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordelen eener algemeene armeninrigting in het rijk der nederlanden, door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs noordelijk gedeelte.

portret van Johannes van den Bosch.

44

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


met de Koninklijke goedkeuring en ondersteuning – bij Koninklijk Besluit van 1819 was de Maatschappij bijvoorbeeld vrijgesteld van grondbelasting – werden direct ook eventuele morele twijfels (over het wegzenden van onveroordeelden en dwangarbeid) afgedekt. Lang hield het overigens niet stand, Van Hogendorp haakte binnen de kortste keren af. Hij schreef een zeer kritisch pleidooi over het mogelijk immorele karakter van de Maatschappij van Weldadigheid en het onwettige karakter (in een tijd van vrijheid van het individu). Johannes van den bosch: brein achter de binnen- én de buitenlandse kolonisatie In de jaren direct na de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid was Johannes van den Bosch de drijvende kracht achter elk nieuwe uitbreiding of koerswijziging. Als lid van de Commissie van Weldadigheid én als voorzitter van de Permanente Commissie nam hij een centrale positie in. Gedurende zijn leven had hij niet alleen invloed op de ‘binnenlandse kolonisatie’, maar ook op de ontwikkeling van de Nederlandse kolonies in Azië (Indonesië) en ZuidAmerika (Suriname) – in de periode rond de afschaffing van de slavernij (1833). Van den Bosch was vanaf 1819 op eigen verzoek op non-actief gesteld om zich volledig op het initiatief van de Maatschappij van Weldadigheid te kunnen richten, maar in 1827 werd hij van overheidswege opgedragen om orde op zaken te stellen in de WestIndische koloniën: de Nederlandse Antillen en Suriname.

Hier voerde hij gelijke burgerrechten in voor alle vrije burgers, ongeacht godsdienst of kleur. De positie van slaven verbeterde door nieuwe regelgeving. Van den Bosch aanvaardde het beschermheerschap van een Surinaamse Maatschappij van Weldadigheid, een initiatief uit kringen van de middenstand, kleurlingen en joden, die geen toegang tot die elite hadden. Ook wist hij te bereiken dat er een ‘Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Colonie Suriname’ opgericht werd. In oktober 1828, drie weken na zijn terugkeer in Nederland, werd Van den Bosch gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. De koning was zeer verontrust over de grote staatsschuld en zag in Van den Bosch de enige persoon om de overzeese koloniën winstgevend te maken. Van den Bosch voerde het cultuurstelsel in, dat inhield dat de inheemse bevolking bij wijze van pacht een vijfde van haar grond moest gebruiken voor de verbouw van producten voor de Europese markt: indigo, thee, suiker en koffie. Hoewel het systeem aan het doel beantwoordde, werd er veel misbruik van gemaakt met uitbuiting en armoede van de inheemse bevolking tot gevolg. Dat gesteld kan worden dat Van den Bosch in deze periode het brein achter zowel de binnenlandse als de buitenlandse kolonisatie was blijkt in 1834 als hij benoemd wordt tot Minister van Koloniën.

koloniën van weldadigheid: description & history

45


Eigendomskaart van de Maatschappij van Weldadigheid in Nederland, onbekende jaartal. In roze gekleurd zijn de Nederlandse KoloniĂŤn van Weldadigheid. [Koninklijk Huisarchief]

46

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


4. EEN IDEAAL UITGEROLD OVER HET LANDSCHAP

Van 1818 tot 1825 werden de idealen van Johannes van den Bosch en zijn medestanders uitgerold over het landschap. In zeven jaar tijd ontstond bijna honderd vierkante kilometer cultuurlandschap. Bij elke stichting van een nieuwe kolonie paste de Maatschappij van Weldadigheid de concrete uitvoering aan op meerdere aspecten. Zowel de fysieke eigenschappen van de woeste grond, de lokale omstandigheden, kennis van nieuwe theoretische inzichten in de landbouw als ervaringen in de eerder gestichte kolonies waren daarbij richtinggevend. Een belangrijke koerswijziging was de oprichting van zogenaamde ‘onvrije’ kolonies, plekken waar bedelaars en wezen huisvesting, disciplinering en werk kregen. Problemen met de financiering kwamen er al snel. Het aantal leden was bij lange na niet genoeg om de snelle uitbreiding van de koloniën bij te benen, waarvoor grote leningen werden afgesloten. Uiteindelijk leverde alleen de allereerste proefkolonie een tastbaar resultaat in de lijn van de oorspronkelijke opzet: plaatsing van gezinnen via de bijdragen van leden waardoor de staatskas werd ontlast. De proefkolonie De ambitie van de Maatschappij vereiste ruimte voor duizenden gezinnen. De vruchtbare gronden van de Groningse Veenkoloniën, die de Maatschappij eerst op het oog had, vielen om deze reden af.32 Voldoende ruimte was er wel op de woeste, lege gronden in de provincie Drenthe, en later in Overijssel en de Zuidelijke Nederlanden. Voor de vestiging van de allereerste kolonie had de Maatschappij het oog laten vallen op het ongeveer 600 hectare grote landgoed Westerbeeksloot in de provincie Drenthe, een gebied met bossen, wat bouwland en heidevelden.33 De kolonie werd Frederiksoord gedoopt, naar zijn beschermheer, de prins van Oranje. Op 25 augustus 1818 legde Van den Bosch de eerste steen voor de eerste hoeve van ‘kolonie 1’. Voor het eerst werd geëxperimenteerd met het vertalen van de doelstellingen van de Maatschappij naar een landschapsmodel. Bouwmaterialen en mest (voornamelijk huisvuil uit Amsterdam) kwamen via een bestaande sloot in Frederiksoord aan. Het landschap dat vervolgens gecreëerd werd kende een regelmatige, overzichtelijke ordening. Hier werden 52, in theorie zelfvoorzienende, boerenhoeves gebouwd. Centraal kwam de waterput en een bouwwerk dat diende als magazijn, spinzaal en centrale keuken. Hoewel het hier om een ‘vrije’ kolonie ging – geselecteerde gezinnen vertrokken vrijwillig naar Frederiksoord – was de kolonie voorzien van een omgrachting en was het verlaten ervan zonder toestemming

van de directeur verboden. Straffen waren volgens Van den Bosch niet nodig, discipline en orde werd gestimuleerd door een opvoedingsysteem met medailles en de ordentelijke en functionele plaatsing van de hoeves langs vier parallel lopende wegen. Over de arbeidsproductiviteit en de toestand van het gezin waakten de directie van de kolonie, opzieners (onderofficiers, gerekruteerd uit het leger, en dus met de vereiste discipline), wijk- en sectiemeesters, alsmede (per brief) de subcommissie van de stad of het dorp waaruit het gezin afkomstig was. De plaatselijke subcommissies droegen te plaatsen gezinnen voor, die moesten voldoen aan de volgende eisen: ‘Een goed zedelijk huisgezin, bestaande uit echtelieden beneden 40 jaar, beide gezond en sterk, een jongen boven 12 jaar en twee aankomende meisjes boven 11 jaar’.34 Al snel bleek dit echter niet haalbaar en werden de regels versoepeld en zelfs onvolledige gezinnen ‘samengevoegd’, al bleven zedelijkheid en goede gezondheid basisvereisten. Voor het plaatsen van een gezin in de vrije koloniën moest door de subcommissie f 1.700 aan de Maatschappij geschonken worden, waarna het gezin haar intrek mocht nemen in een hoeve met zo’n drie hectare land. Van het eigen perceel mocht een kwart gebruikt worden voor teelt van groenten voor eigen gebruik, terwijl elk huisgezin ook over een eigen koe beschikte. De proefkolonie was verdeeld in vier secties, ieder van 13 hoeven, en de veldarbeid werd collectief verricht onder leiding van een sectiemeester, die als leermeester optrad. Voor veel kolonisten was het immers de eerste kennismaking met landarbeid en ze leerden hier plaggen, spitten, zaaien, poten en oogsten.35 Hoewel collectief gewerkt werd, was elke kolonist verantwoordelijk voor de oogst van zijn ‘eigen’ land. De Maatschappij verstrekte de kolonistengezinnen in hun kolonistenwoning huisraad met onder meer lakens, onderscheidende koloniekleding, meubels, en voedsel, tegen een langjarige lening, die de kolonist zou kunnen terugverdienen met arbeid. Met speciaal koloniegeld kon aanvullend voedsel gekocht worden in de koloniewinkel. Gezondheidzorg, zowel lichamelijk als geestelijk, was goed geregeld. De eerste jaren werd gebruikt gemaakt van een arts uit het nabijgelegen Steenwijk, terwijl in Vledder (verplicht) van de kerkdiensten gebruik gemaakt werd.

koloniën van weldadigheid: description & history

47


Plattegrond in vogelvluchtperspectief van Frederiksoord en een gedeelte van Wilhelminaoord, jaartal onbekend. [Tijdschrift Erica]

48

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Vaste arbeid, gecombineerd met een gezinsstructuur, werd van cruciaal belang geacht. Mannen werkten op het land, vrouwen moesten thuis spinnen. De landbouwproductie werd minutieus bijgehouden, de archieven van de Maatschappij bevatten de jaarlijkse verslagen van de – al direct – tegenvallende oogsten. Kinderen gingen verplicht naar school en werkten mee vanaf een zekere leeftijd.

vermengen van schelpkalk) in de grond was gangbare praktijk.38 Maar ook werden contracten gesloten met stadsbesturen ter aankoop van straatvuil en sekreetmest – met de laatste meststof waren in de zuidelijke provinciën al lange tijd goede resultaten geboekt.39 Ook werd in Drenthe aardappelloof in de herfst op de heide gelegd, waarna de heide spoedig veranderde in gras.

Concluderend kan gesteld worden dat de kolonie vrijwel zelfvoorzienend was opgezet. Met eigen geld, zelf verbouwde groenten en mest van de eigen koe, en het geboden onderwijs, de gezondheidzorg en de geestelijke verzorging was Frederiksoord bedacht als een ‘minimaatschappij’. Ook in de volgende koloniën werden uiteenlopende voorzieningen gerealiseerd die ervoor moesten zorgen dat de kolonisten op de meest efficiënte (en goedkoopste) manier zelf volledig in hun onderhoud konden voorzien. Naast de landbouwinrichting, met boerderijen, schuren, stallen, waren er daarom ook in elke kolonie ateliers (spinnerij, weverij, smidse, schrijnwerkerij). De kolonie moest immers zichzelf kunnen bedruipen om de overheidsfinanciën effectief te verlichten en dit type van armenzorg goedkoper te maken dan voorheen bestaande initiatieven. Bovendien zou het de paupers beter voorbereiden op hun latere terugkeer naar de echte maatschappij.

Hoe groot de ambities waren blijkt uit het feit dat de Maatschappij in 1823 een Landbouwkundig Instituut opende in Wateren. Dit instituut had tot doel de landbouw in de koloniën te stimuleren met steeds nieuwe inzichten, en tevens de opzieners, wachtmeesters en onderdirecteuren te leveren. De kwekeling Kornelis Mulder was in 1819 door de Maatschappij van Weldadigheid voor een driejarig opleidingstraject naar het Zwitserse Hofwyl (bij Bern) gestuurd, met de bedoeling dat hij na afronding de leiding over het instituut kon nemen. De landbouwschool in Zwitserland waar armen en elite gezamenlijk werden opgeleid, was een van Europa’s meest vooraanstaande landbouwkundige instellingen opgericht door pedagoog en agronoom Ph. E. von Fellenberg.

Innovatieve landbouwtechnieken In Frederiksoord werd voor het eerst op grote schaal een innovatieve landbouwmethodiek toegepast, die op revolutionaire wijze verschilde van de toenmalige landbouw op de Drentse en Overijsselse zandgronden.36 Om de onvruchtbare zandgronden in cultuur te brengen werden de gebruikelijke traditionele landbouwkundige methoden opzij gezet voor het systeem van wisselteelt en de toepassing van groenbemestingsgewassen, zoals brem, spurrie en klaver. De methodiek was gebaseerd op ideeën van landbouwkundige theoretici, die tot die tijd in de praktijk weinig of geen weerklank hadden gevonden, maar die in de landbouwreglementen van de Maatschappij waren vastgelegd.37 Van den Bosch verwijst zelf naar A. Thaer, een Duitse landbouwkundige, maar ook de denkbeelden en het netwerk van Jan Kops, predikant, botanicus en hoogleraar landhuishoudkunde en kruidkunde, en lid van de Commissie van Toevoorzigt van de Maatschappij, speelden daarin een grote rol.

Een aanpasbaar basismodel Nog voordat goed en wel gesproken kon worden van een succesvolle proefneming werd bedacht de kolonie in rap tempo uit te breiden, met als eerste doel nog meer gezinnen te kunnen opnemen en met als belangrijke achterliggende reden de publieke opinie in het land gunstig te beïnvloeden. Kolonie 1, de proefkolonie, werd al snel in fasen uitgebreid. In augustus 1819 werd ten noordwesten van Frederiksoord begonnen met een tweede kolonie, die in 1820 gereed kwam. De meest succesvolle kolonist uit de proefkolonie werd hier aangesteld als sectiemeester en leerde enkele nieuwe kolonisten het werk op het land.40 In hetzelfde jaar kocht de Maatschappij het Steenwijkerwoldsche heideveld voor de stichting van een derde kolonie. Het koloniegebied, gelegen ten zuidwesten van Frederiksoord, op de grens met de provincie Overijssel, werd Willemsoord gedoopt, naar prins Willem, zoon van koning Willem I.41 Vooral met de inrichting van Willemsoord was Van den Bosch content. Het was hier mogelijk de honderd hoeves te rangschikken rondom een vierkant centrum met de belangrijkste grote gebouwen, zoals woningen voor de adjunct- en onderdirecteur, een spinzaal en een school met onderwijzerswoning.42

Een kernvraagstuk voor het welslagen van de landbouwkoloniën vormde de bemesting. Het belang van kalkaanvoer op de schrale grond (via bevloeiing of het

In 1821 en 1822 werden Willemsoord en kolonie 1 en 2 in Frederiksoord met elkaar verbonden door de stichting van de langgerekte koloniën 4 en 6. Kolonie 4,

koloniën van weldadigheid: description & history

49


Vogelvluchtperspectief van de vrije kolonie Frederiksoord, jaartal onbekend. [R. Berends e.a., 1984, p. 38]

Gezicht op vrije kolonie Willemsoord, 1826. [R.Berends, 1984, p. 23]

50

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Wilhelminaoord genoemd, naar de moeder van Willem I, werd aangelegd ten noorden van Frederiksoord, op het noordelijk deel van landgoed Westbeeksloot en in de Vierdeparten, in de provincie Friesland. Kolonie 6, deels in de provincie Friesland, deels in de provincie Overijssel verbond Willemsoord met Wilhelminaoord.43 Kolonie 7, op de hei bij Doldersum werd nooit voltooid. Doordat later veel bos werd aangeplant, kreeg de kolonie de naam Boschoord. Administratief werden kolonie 1 en 2 in 1823 samengevoegd tot kolonie 1, met de naam Frederiksoord. Boschoord werd met Wilhelminaoord verenigd tot kolonie 2.44 Gezamenlijk vormen Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord en Boschoord een uitgestrekt aaneengesloten gebied – dat in deze nominatie als component 1 wordt aangeduid. Deze vrije koloniën Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord werden aangelegd volgens dezelfde basisprincipes als Frederiksoord, echter telkens aangepast aan nieuwe eisen of opgedane ervaringen in de jongere koloniën. In de proefkolonie Frederiksoord zelf werden al snel na aanleg de eerste drie linies met hoeves uitgedund ten behoeve van een noodzakelijke bedrijfsvergroting. Een perceel van drie hectare voor een ontginningsbedrijf bleek aan een gezin geen volledig bestaan te kunnen bieden.45 In de uitbreiding van het koloniegebied naar Wilhelminaoord en Willemsoord werd het kolonielandschap ruimer opgezet, wat per gezin meer ruimte gaf voor het bedrijven van landbouw. Daarnaast meende men met een grotere onderlinge afstand tussen de huizen de zedelijkheid, moraal en huisvrede te bevorderen.46 De praktijk als harde leermeester Al snel kwamen er barsten in het ideaal. Het systeem van landschappelijk-ruimtelijke regie en disciplinering werkte niet zoals het bedoeld was. In de loop van 1819 werd duidelijk dat sommige kolonisten simpelweg niet wilden werken en zich ook niet aan de regels hielden. Het beheer van geld en goederen liet te wensen over, leengoederen waren verpand en er was (tegen de regels in) sterke drank in het spel. De beoogde status van vrijboer bleek een idee-fixe, slechts weinig kolonisten hadden de fysieke of geestelijke capaciteiten voor het vrijboerschap, de meeste bleven kolonist-arbeider. De lokale afdelingen, die tegen een termijnbetaling van 1.700 guldens het voortdurende recht tot plaatsing van een huisgezin hadden verworven, zorgden wel dat deze plaats bezet bleef. Het gevolg was dat er minder gelet werd op de werkvatbaarheid en de werkkracht van de gezinnen, waaronder zich zelfs vele invaliden bevonden.47 Daarnaast was, eenmaal geplaatst

in de koloniën, het perspectief op doorgroei gering. Van Hogendorp, die na zijn aanvankelijke enthousiasme in 1823 zijn oordeel radicaal wijzigde, schreef: ‘Wel mag men de door de Maatschappij verzorgden hare lijfeigenen noemen, want, eens de wetten ten opzichte van hen terzijde gesteld zijnde, is het inroepen derzelven even ondoenlijk geworden, dan de terugkeer der onderzaten tot eene vroeger bezetene onafhankelijkheid, zedert zij de nimmer zich aflossen kunnende schuldenaars der maatschappij geworden zijn. Men zegt, dat zij de bescherming der veel zachteren meesters, den menschenliefde, genieten, men vermeent, dat hunne regten als individus in geene betere handen zouden kunnen zijn nedergelegd, en de bekendste leer der ondervinding wordt vergeeten, dat het geen wreeder dwingelandij ingeeft, dan die der afgetrokkene denkbeelden en der boven de wetten geplaatsten congregatiën.’48 Ook de landbouwkundige ambities waren hoog, maar de omzetting naar de praktijk verliep absoluut niet vlekkeloos. In het bestuur van de Maatschappij hadden namelijk geen praktische landbouwers zitting, de kennis kwam uit boeken. Achteraf bleek dat aan de ontginningsmethoden tekortkomingen kleefden en ook de gekozen grootte van elke hoeve (drie hectare) was, zoals gezegd, een verkeerde.49 Oogsten vielen tegen, en daarbij bleek dat de kolonisten veel meer aten dan aanvankelijk was begroot. Omdat er te weinig voedergewassen werden verbouwd om een veestapel te kunnen voeden die voldoende stalmest opleverde, moest veel geïnvesteerd worden in de aankoop van mest. De arbeidsmoraal raakte al vroeg verstoord, omdat men alleen voor eigen behoefte mocht produceren. Toen de arbeidsproductiviteit als gevolg van het gebrek aan geschikte landarbeiders stokte, wisselde de Maatschappij van beloningsprincipe. Niet langer was het loon naar werken, maar werd een loonstandaard ontwikkeld naar leeftijd, waardoor de hoeveelheid verrichte arbeid niet langer relevant was voor de beloning. Wijziging van de doelstelling De sociale zorg in de koloniën werd al snel verbreed. Niet omdat de maatschappij graag alle zorgbehoevenden aan zich wilde binden. Het was vooral door de beroerde financiële situatie dat Van den Bosch het ene gat met het andere probeerde te dichten, door telkens nieuwe verdienmodellen (die vaak een nieuwe doelgroepen inhield) te bedenken. Begin 1819, slechts een paar maanden na het leggen van de eerste steen in de proefkolonie, werd bekend gemaakt dat in de naaste toekomst ook

koloniën van weldadigheid: description & history

51


Impressie van onvrije kolonie Veenhuizen ca 1828. [The poor colonies, 1828]

Gezicht op onvrije kolonie Ommerschans. [The poor colonies, 1828]

52

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


weeskinderen – uit de overvolle weeshuizen in de steden – geplaatst zouden worden.50 Het plan was dat op speciale hoeves telkens zes kinderen woonden en werkten, onder leiding van een paar gekozen ‘huisverzorgers’ (bijvoorbeeld een kinderloos echtpaar). In Willemsoord bestonden bijvoorbeeld dertig van de honderd gezinnen uit een dergelijk huisgezin van wezen.51 Daarnaast ambieerde de Maatschappij ook om bedelaars op te vangen. De meeste bedelaars werden opgesloten in bedelaarswerkhuizen, waar niet veel aandacht was voor heropvoeding. Van den Bosch stelde in deze zelfde periode, begin 1819, voor een afzonderlijke kolonie voor bedelaars op te richten, waar hij al een locatie voor op het oog had: de verlaten militaire schans ‘De Ommerschans’ in Overijssel. Het complex werd in vruchtgebruik verkregen, maar de Koninklijke toestemming om hier een bedelaarskolonie te stichten liet op zich wachten. Wel werd gestart met het ontginnen van de heidegronden rondom de schans voor de toekomstige aanleg van deze ‘vijfde kolonie’. In de tussentijd zette Van den Bosch de Ommerschans in voor een ander doel. Want al snel bleek dat niet elk gezin in de vrije koloniën zich zonder morren aan het strakke werkschema hield, van de drank afbleef of zich afzijdig hield van ‘minder zedelijk’ gedrag. Straffen bleken, in tegenstelling tot de oorspronkelijke uitgangspunten, wel degelijk nodig om de orde te bewaren. Vanaf 1820 konden in de eerste strafkolonie Ommerschans dan ook de eerste onwillige kolonisten worden opgevangen, in de opgeknapte gebouwen binnen de schans. De hoge tarweprijzen in Europa daalden dramatisch na 1819, toen de eerste landbouwkolonie net een jaar op gang was. Het plan van Van den Bosch kwam dus net in het laatste jaar van gunstige graanprijzen en toen hij begon aan de uitwerking van zijn project, was de economische basis daaronder al weggevallen.52 De Koloniën konden daardoor niet het economische rendement opleveren dat hij de Koning had voorgespiegeld. En ook het verwachte contribuerende leden (minstens 100.000) bleef steken rond de 23.000. Het verklaart het inderhaast aangepaste wervingsprincipe en het afsluiten van een monstercontract met de regering. In dit contract van 7 oktober 1822 nam de Maatschappij van Weldadigheid de zorg voor duizend langs de wegen lopende bedelaars over, op 1 maart 1823 gevolgd door een contract voor de plaatsing van vierduizend wezen en vondelingen, 500 gezinnen en 1500 bedelaars.53 Het opnemen van nieuwe groepen behoeftigen in de koloniën en daaruit volgende opdeling in vrije en onvrije koloniën is dus te verklaren uit een economische

tegenvaller. Hiermee begaf de Maatschappij zich op een moeizame weg. Niet alleen betekende dit een concentratie van zeer veel problematische mensen, maar ook nam ze met het contract een groot financieel risico. De ‘onvrije koloniën’: Ommerschans en Veenhuizen Een deel van de vondelingen werd bij de boerengezinnen in de vrije koloniën ingekwartierd. De overige kinderen en bedelaars werden opgevangen in de onvrije kolonie Ommerschans en een tweede aan te leggen onvrije kolonie Veenhuizen. Van het plan uit 1819 om wezen in familieverband in hoeves onder te brengen bleef hier weinig over. Het basismodel uit de vrije koloniën – een kleine hoeve omringd door land – werd opgeschaald en aangepast aan de politieke vraag voor huisvesting van wezen, bedelaars en landlopers. Dit betekende een centralisatie van huisvesting (in grote gestichten) en een schaalvergroting in bedrijfsvoering en -grootte: de bedelaars en wezen werden tewerk gesteld op grote hoeves, gerund door gepromoveerde boeren uit de vrije koloniën of opzichters. Waar in de vrije koloniën de bewoners gedwongen werden begeleid richting een uiteindelijk bestaan als vrijboer (met prestatiedoelen), met bijbehorend agrarisch onderwijs, werd in de onvrije koloniën agrarische dwangarbeid verricht zonder veel perspectief op doorgroei naar een beter bestaan. Dagelijks liepen de bedelaars en wezen, met hun bewakers, vanuit de gestichten naar de boerderijen of werkplaatsen. Toezichthouders hielden vanuit veldwachtershutten de arbeiders in de gaten. Het toezicht en de discipline werd minder individueel en daardoor repressiever van aard. Bedelaars-kolonisten sliepen gescheiden (mannen en vrouwen, maar ook kinderen) en moesten wekelijks een bepaald bedrag verdienen en daarmee bijdragen in de kosten van hun onderhoud. Voeding, kleding, school- en kerkbezoek, veld- en fabrieksarbeid en gehoorzaamheid waren geregeld. In Ommerschans werd op de fundamenten van de vroegere militaire verdedigingsstructuur een groot gesticht gebouwd met plek voor 1000 bewoners; met de afmeting van 100 bij 100 meter gold het destijds als het grootste gebouw van het land. Het bouwwerk had blinde buitenmuren, waardoor het volledig op een centraal binnenplein gericht was. Een kleine muur verdeelde dit erf in tweeën, waardoor een mannenen vrouwenkwartier ontstond. De verschillende vleugels omvatten dertig slaapzalen voor veertig ‘kolons’, oftewel bewoners, met daartussen telkens een opzichtervertrek. De dagvertrekken bestonden uit zes grote schoollokalen, een

koloniën van weldadigheid: description & history

53


Afbeelding van het derde gesticht in Veenhuizen, 1827. [Vriend des Vaderlands I, 1826, p.274]

Kadasterkaart Veenhuizen, 1811-1832. Deze afbeelding is een samenvoeging van meerdere kaarten. [Drents Archief]

54

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Impressie van het bedelaarsgesticht Ommerschans, jaartal onbekend. [Hartmans, 1927 p. 160-1]

Kadasterkaart Ommerschans, 1811-1832. Deze afbeelding is een samenvoeging van meerdere kaarten. [Historisch Centrum Overijssel]

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

55


Plan voor een panopticum van J. Bentham, 1791. [The works of Jeremy Bentham vol. IV, p. 172-3]

Impressie van de aanleg van een kolonie, jaartal onbekend. [www.maatschappijvanweldadigheid.nl]

56

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


spinzaal, een weverij, een magazijn en de verblijven van het personeel.54 In feite was het enige waarin de onvrije kolonie verschilde van oudere tuchthuizen, het arbeidsregime. De kolonisten ontgonnen namelijk – onder streng militair toezicht – de landerijen rondom het gesticht. Ten westen van het gesticht zouden 24 grote boerenhoeves komen, waarvan er 21 daadwerkelijk gerealiseerd werden. In het in 1822 aangekochte buurtschap Veenhuizen in de gemeente Norg in Drenthe was de venige ondergrond de reden om als basis voor de inrichting lange afwateringssloten te nemen, de ‘wijken’. Er waren er zes die haaks op de centrale Kolonievaart aantakten. Tussen 1823 en 1825 verrezen drie grote gestichten, omgeven door een gracht en evenwichtig verspreid over het gebied. Twee waren er bestemd voor weeskinderen, de laatste voor bedelaars. Rond de gestichten was het de bedoeling dat er telkens acht grote boerderijen kwamen, uiteindelijk zijn er net als in Ommerschans slechts 21 gerealiseerd. Ze lagen allemaal aan de wijken en waren voor transport hierop aangewezen. De gestichtsgebouwen hadden een opbouw met een binnen- en een buitenschil, van elkaar gescheiden door een tussenmuur. De gebouwen voor weeskinderen hadden aan de buitenkant woningen voor arbeidersgezinnen, terwijl de binnenschil, gericht op een grote binnenplaats, plaats bood aan kinderzalen. Een eigen veestapel, een winkel, kerken en scholen maakten ook deze kolonie vrijwel zelfvoorzienend. Een panoptische utopie Treffend in de koloniën, zowel de vrije als de onvrije, is hoe de disciplinering concreet vorm kreeg in allerlei reglementen en systemen, de verplichte uniformen, het rooster, het eigen geldsysteem maar ook in de ordening van het landschap en de gebouwde voorzieningen. De gebouwde structuren waren er op gericht om de kolonisten te controleren en in de koloniën te houden. De eerste kolonie Frederiksoord was bijvoorbeeld voorzien van een omgrachting, terwijl in latere koloniën zoals Ommerschans en Veenhuizen ook wachthuisjes met bewakers langs de grenzen van het grondgebied werden gebouwd. Het gesloten en gereglementeerde karakter van de leefgemeenschap maakte dat de Maatschappij van Weldadigheid controle had op alle aspecten van het private en publieke leven van de bewoners en hen daarin te disciplineren. De inrichting van de koloniën leunt sterk op het model van het panopticum zoals dat in 1791 door de Britse jurist en sociaal hervormer Jeremy Bentham (1748-

1832) werd beschreven.55 Nu wordt dat panopticum vooral geassocieerd met een gevangenismodel, maar de bedoelingen van Bentham waren veelomvattender. In zijn panoptische utopie breidt Bentham het panoptisch mechanisme uit naar de hele samenleving. Kern van het model is de maatschappelijke disciplinering of ‘total control’. De ‘social engineering’ zoals die bij de Maatschappij van Weldadigheid effectief uitgevoerd werd, sluit sterk aan bij zijn droom van een sociale technologie die de totale maatschappij omvat.56 De eerste zin van diens ‘Panopticon or inspection-house’ luidde immers: ‘Morals reformed health preserved - industry invigorated instruction diffused - public burthens lightened - economy seated, as it were, upon a rock - the gordian knot of the Poor-Laws are not cut, but untied - all by a simple idea in Architecture!’. In de twintigste eeuw kreeg dit model van sociaalmaatschappelijke disciplinering zijn doorwerking bij Michel Foucault’s ‘Surveiller et punir. Naissance de la prison’ (1975). Centraal in de disciplinering staat de norm, de macht van het normale. Het individu dat men kan beschrijven, meten en vergelijken, is een individu dat men kan normaliseren, controleren, corrigeren en dresseren. De disciplinering verloopt via technieken zoals de bel, het rooster, de dagindeling, maar ook via de koppeling van handelingen aan ruimtes. De inplanting van gebouwen en hun indeling zorgt mede voor intern machtsbesef: alleen al de gedachte dat men in een systeem zit waarbij men steeds gecontroleerd kan worden, is voldoende om rust en orde te verzekeren.57 Uitbreiding naar de Zuidelijke Nederlanden Op initiatief van Willem I werd in 1821, nog voor de stichting van de onvrije koloniën Ommerschans en Veenhuizen, de Maatschappij van Weldadigheid ook in de zuidelijke provinciën van het Rijk opgericht, onder voorzitterschap van prins Frederik, en onder dagelijkse leiding van Benjamin van den Bosch, de broer van Johannes.58 De doelstellingen waren ongeveer gelijk aan die van de Maatschappij in het noorden, namelijk het verheffen van arme burgers door het in cultuur brengen van braakliggende terreinen. De redenen voor de oprichting waren divers: Drenthe zou te ver verwijderd zijn en ook de Belgische volksaard zou te zeer van de Hollandse verschillen. Politiek, economisch en religieus kenden beide landsdelen een heel ander klimaat. Wijdverbreide steun voor het project was er niet, maar omdat het initiatief dit keer direct uit Koninklijke hoek kwam voelden velen zich door hun maatschappelijke positie ertoe gehouden toch lid te worden. De Antwerpse zakenman en

koloniën van weldadigheid: description & history

57


Perceelindeling van een deel van kolonie Wortel, 1822. [Algemeen Rijksarchief Brussel]

Impressie van vrije kolonie Wortel in een lytho van Van den Eynde, 1822. [www.erfgoedbankhoogstraten.be]

58

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


volksvertegenwoordiger Henri Cogels werd voorzitter van de Belgische afdeling en in het bestuur namen onder meer een aartsbisschop, graven, baronnen en bankiers plaats. Er werd een permanente commissie van vier leden gevormd, belast met het dagelijks bestuur en een toezichtscommissie van 24 leden voor het financiële beheer, dit in navolging van het Noord-Nederlandse model. Op het lokale vlak waren er provinciale hoofdcommissies met een inspectieraad bestaande uit een vrederechter en plaatselijke notabelen; stedelijke commissies en comités en gemeentelijke commissies. In 1823 waren er in de Zuidelijke Nederlanden 271 lokale commissies werkzaam. Burgers konden lid worden van de maatschappij wanneer ze de Nederlandse nationaliteit bezaten en bereid waren jaarlijks 2,60 fl. te storten. Om goodwill te kweken in de Zuidelijke Nederlanden werd ook hier een tijdschrift uitgegeven, het Franstalige ‘Le Philanthrope’. Ook de verhandeling van Johannes Van den Bosch zelf werd in 1821 naar het Frans vertaald en uitgegeven door Baron de Keverberg, verbonden aan de Gentse universiteit en lid van de raad van State, en daarmee een pleitbezorger uit het onmiddellijke politieke netwerk.59 Een van de andere initiatieven van de Zuidelijke Maatschappij, was het benoemen van een select gezelschap van ereleden, gekozen op basis van hun ideeëngoed en spraakmakende bijdragen in domeinen die de Maatschappij belangrijk achtte. Zo waren bijvoorbeeld R.D. Owen, de Duke of Bedford, J.H. Pestalozzi, Philipp Emanuel von Fellenberg, Léopold de Bellaing, de duc de la Rochefoucauld-Liancourt, J.D. Lawaetz en de London Cooperative Society (M. Baldwin) allemaal erelid - en daar waren die illustere tijdgenoten van Johannes van den Bosch heel erg door gevleid.60 Wortel en Merksplas De eerste werken aan de vrije landloperskolonie van Wortel begonnen in mei 1822. Het hiervoor aangekochte gebied bestond uit de uitgestrekte heidegronden ten noordoosten van Wortel-dorp Bolcksche Heide, met een aantal vennencomplexen, een moer, een vierkant perceel bos en her en der kleine zones moerassig gebied. Genoeg te ontginnen gronden dus, plus goede kleigronden in de buurt om baksteen mee te vervaardigen. Daarnaast was ook de nabijheid van het bedelaarsgesticht in Hoogstraten (hier gevestigd vanaf 1809) een doorslaggevende factor, omdat men zo gemakkelijk kon beschikken over goedkope werkkrachten. Overigens bleken de nadelen van deze

plek – de afgelegen locatie, het gebrek aan infrastructuur, de onvruchtbaarheid van de bodem en het ontbreken van mest in de buurt – pas later. In de opzet werden de ervaringen uit Frederiksoord en Willemsoord verwerkt, maar opnieuw aangepast aan de lokale omstandigheden. In het Rijksarchief van Brussel bevinden zich tekeningen en geschreven stukken van de Nederlandse koloniën, die als voorbeeld naar de Zuidelijke Nederlanden werden gestuurd, met suggesties voor verbeteringen. De vestiging van de nieuwe instelling veroorzaakte een grondige wijziging in dit onaangetaste landschap: het gebied werd opgedeeld met symmetrische boerderijlinten en opgedeeld in gelijke kavels. Net als in de Noord-Nederlandse koloniën werden ook in Wortel kleine boerderijtjes met telkens 3,5 hectare grond gebouwd, maar liefst 129. Ze werden gegroepeerd rondom vier centraal gelegen gebouwen, bewaakt door vier bewakerswoningen. In de centrale gebouwen waren oorspronkelijk een spinzaal, een school/ kerk, een directeurswoning en een magazijn gevestigd. Ze waren opgesteld rondom een ruitvormige kruising van twee hoofdwegen, later op topografische kaarten aangeduid als “Les Quatre Bâtiments”. Een gelijkenis met de door Van den Bosch geroemde opzet van de vrije kolonie Willemsoord is makkelijk gemaakt. Twee lithografieën van Jobard uit 1822 geven een duidelijk beeld van deze planmatige opzet en van de indeling van dergelijke modelhoeves. In oktober 1822 namen de eerste 24 gezinnen hun intrek. Ook in Vlaanderen bleek het al snel noodzakelijk een onvrije kolonie in te richten voor de moeilijke bedelaars. De onvrije kolonie in het nabijgelegen Merksplas zou de laatste kolonie zijn die werd gesticht door de Maatschappij. Om dezelfde redenen als te Wortel viel de keuze op een deel van de zogenaamde ‘Bolksche heide’. In 1823 werden de eerste gronden aangekocht, waarna in de twee volgende jaren de eerste gebouwen tot stand kwamen. Ervaringen uit de andere onvrije koloniën zijn erin verwerkt. De oorspronkelijke opzet bestond uit een centraal gesticht met vier grote hoeves en vier schaapskooien, een bakkerij en in een latere fase ook een kazerne. In het centrale gesticht waren ook alle voorzieningen gevestigd (een school, een ziekenzaal, woongelegenheid voor personeel) naast extra mogelijkheden voor tewerkstelling, zoals een spinnerij en een weverij. De wegenstructuur en de perceelsindeling was geënt op de functionele noden vanuit de landbouwbedrijfsvoering.

koloniën van weldadigheid: description & history

59


Plattegonden, gevels en doorsneden van vier gebouwen in Wortel (met de klok mee: onder-directeurshuis, school, magazijn, spinzaal), jaartal onbekend. [Algemeen Rijksarchief Brussel]

60

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Ontwerpkaart van de kolonie Merksplas, jaartal onbekend. [Algemeen Rijksarchief Brussel]

Litho van het hoofdgebouw in kolonie Merksplas, 1825. [Algemeen Rijksarchief Brussel]

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

61


Impressie van de woning van een vrijboer, jaartal onbekend. [Drents Archief]

Bedrijfskaart van Boschoord, jaartal onbekend. [Drents Archief]

62

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


5. EVOLUTIE VAN DE KOLONIËN

De elasticiteit van het in 1818 gekozen model van binnenlandse kolonisatie, met de bijbehorende ruimtelijke, sociale en economische neerslag, maakte dat in de loop van de 19e en 20e eeuw de zeven koloniën telkens werden aangepast aan de maatschappelijke vraag en het juridische kader van de staatsvorming van Nederland en België. De reeks van de zeven Koloniën van Weldadigheid vormt zo een unieke staalkaart van de ontwikkelingen in de sociale, economische en maatschappelijke geschiedenis van Noord Europa. Dit heeft zich gematerialiseerd in wijzigingen van de indeling van de gebouwen, afgestemd op specifieke groepen koloniebewoners, zoals psychiatrische patiënten. De Maatschappij van Weldadigheid tot 1859 In 1827 vertrok Johannes van den Bosch op bevel van de koning naar de West-Indische koloniën. De Maatschappij van Weldadigheid die hij onder leiding van de Permanente Commissie achterliet bezat in dit jaar 7000 hectare grond, waarvan 2700 hectaren ontgonnen. De gehele bevolking was gegroeid tot 6744 zielen, de veestapel bestond uit 5552 stuks. Het aantal gebouwen telde ongeveer vijfhonderd.61 Tegenover deze indrukwekkende groeicijfers stonden echter de almaar afnemende ledenaantallen (in 1826 afgezakt tot ongeveer 10.000, op welk aantal het bleef schommelen) en de abominabele financiële toestand van de Maatschappij. Het bestuur zocht de oorzaak voor het eerste punt in de ontstemming in het land wegens de overbrenging van stedelijke wezen naar Veenhuizen en vooral in de “laksheid” van de subcommissies, die niet voldoende actief zouden zijn. Voor het tweede punt, de aanzienlijke geldtekorten, zijn in de vorige paragraaf al een aantal verklaringen genoemd, zoals de te kleine bedrijfsgrootte, de gebrekkige oogsten en het eeuwige tekort aan stalmest waarvoor diep in de buidel getast moest worden. Aan een kleine groep ingewijden, zoals Prins Frederik, de Minister van Binnenlandse zaken en de leden van de Commissie van Toevoorzigt, openbaarde Van den Bosch net voordat hij naar de West vertrok de ware stand van zaken.62 De uitgaven voor de ontginningen waren veel hoger dan gepland, bij de begrotingen was onvoldoende rekening gehouden met bijkomende werken (wegen, scholen, bruggen) en het belangrijkste: de te grote toevloed van niet-valide personen, die het eigen onderhoud bij lange na niet konden verdienen. In de vrije kolonie Wortel bijvoorbeeld bleek dat veel uit de stad afkomstige kolonisten niet zelf het land konden bewerken. Al in 1828 werkten alle boeren al in loondienst van de Maatschappij.63 De Maatschappij moest zelfs leningen aangaan om in voedsel voor de kolonisten te kunnen voorzien. Hiermee druiste de werking van de kolonie dus fundamenteel

in tegen het uitgangspunt van Van den Bosch, waarbij de kolonies moesten voorzien in een verhoging van de voedselproductie in het rijk. Ook in de andere vrije kolonies deed dezelfde tendens zich voor. In de jaren 1828, 1829 en 1830 vielen de oogsten in de koloniën tegen door slecht weer en veesterfte. Hierna begon de Maatschappij van Weldadigheid vanaf 1831 met houtteelt, een activiteit die het aanzien van sommige koloniën tot op vandaag sterk bepaalt. Om aanvullende inkomsten te genereren nam de fabrieksmatige arbeid, zoals spinnerijen en weverijen, toe, waarvoor in Veenhuizen zelfs een stoomfabriek (1839) werd gebouwd, de eerste in de provincie. Het oorspronkelijke principe om alleen door middel van landarbeid bedelaars en weeskinderen tot een arbeidzaam bestaan op te voeden, werd dus verlaten. Ook de Maatschappij in de Zuidelijke Nederlanden had aanhoudende financiële moeilijkheden in de jaren 1830. Na de Belgische Onafhankelijkheid (1830), kreeg ze hoegenaamd geen extra geldelijke steun meer van de overheid, en droogden ook andere financieringsstelsels van de Zuidelijke Maatschappij voor Weldadigheid op. Vanaf het begin was het een moeilijke start geweest: zo weigerden steden en provincies om armen te sturen omdat ze ze goedkoper konden huisvesten door ze in te kwartieren bij boeren. Daarnaast mislukte de hele opzet ook door de onervarenheid en desinteresse van de kolonisten in landbouw, financiële wantoestanden en afkeer van de progressieve nationale aanpak van de Nederlanders. Dit alles leidde tot het uiteindelijke faillissement van het Zuidelijke project in 1842. In 1846 kocht Prins Frederik der Nederlanden, de voornaamste schuldvorderaar, Wortel en Merksplas aan. Beide koloniën bleven vrijwel verlaten tot 1870. Ook in Nederland stond het er niet rooskleurig voor. Door de beruchte aardappelziekte in de jaren 1840 gingen grote delen van de oogst verloren, maar ook de opbrengst van de nijverheid viel tegen. In 1845, 1846 en 1847 mislukten de aardappel- en roggeoogsten vrijwel geheel. Rond 1830 had de Maatschappij voor het eerst bij de regering om steun moeten aankloppen. Koning Willem I verleende daarop meermalen ‘ bij geheime besluiten’ toelagen uit ‘s lands schatkist. Als voorwaarde werd echter gesteld, dat de Minister van Binnenlandse Zaken volledige inzage kreeg in de boekhouding van de Maatschappij. De jaren daarop voerden opeenvolgende staatscommissies onderzoeken uit naar de financiële toestand en het bestaansrecht van de Maatschappij. Diverse financiële regelingen met het rijk ten

koloniën van weldadigheid: description & history

63


Impressie van hoeve Koning WIllem III, jaartal onbekend. [Jongkindt Coninck, 1818-1868]

Situatie van Hoeve Dankbaarheid in Willemsoord, jaartal onbekend. [Drents Archief]

64

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


spijt – bijvoorbeeld de overname door de Staat in 1843 van alle roerende en onroerende goederen in Veenhuizen en Ommerschans – waren de problemen tegen het einde van jaren vijftig onhoudbaar. Het Rijk nam in 1859 de onvrije koloniën Veenhuizen, Ommerschans en de landbouwschool in Wateren (bij Boschoord) over. De Maatschappij van Weldadigheid kreeg zo voldoende financiële ruimte voor het behoud en de ontwikkeling van de vrije koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord.

koloniën van weldadigheid: description & history

65


Kaart van Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord en Boschoord, 1867. [Drents Archief]

Kaart van Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord en Boschoord, 1904. [Utrechts Archief]

66

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


De Maatschappij van Weldadigheid na 1859: Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord (component 1) De Maatschappij van Weldadigheid, die sinds 1818 onafgebroken kantoor hield in Huize Westerbeek, behield na 1859 het bestuur over de drie vrije koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord. Een belangrijke pijler van het beleid in deze jaren was het innoveren en reorganiseren van het grondgebruik. In feite was het al sinds 1827 bekend dat de bedrijfsgrootte van de afzonderlijke hoeven veel te klein was. Door samenvoeging van de grond van de kolonisten-arbeiders ontstonden in deze periode zes grote landbouwbedrijven van omstreeks vijftig hectare, elk met een modern bedrijfsgebouw, die de Maatschappij onder toezicht van bedrijfsleiders in eigen exploitatie nam. In Frederiksoord stichtte de Maatschappij de hoeve Koning Willem III, in Wilhelminaoord de hoeven De Dankbaarheid en ‘s-Gravenhage en in Willemsoord de hoeven Utrecht, Generaal van den Bosch en Amsterdam. In 1869 kon voor het eerst in vijftig jaar winst op landbouw en veeteelt worden geboekt.

Het oorspronkelijke doel van de Maatschappij, de opleiding van kolonisten tot zelfstandige pachters, werd opnieuw krachtig nagestreefd. In de jaren 1859-1863 werden 210 kolonisten ‘bevorderd’ tot vrijboer (vóór 1859 waren dat er slechts 20). Men ging zich in het bijzonder toeleggen op de bosbouw, wat beter paste op de minder goede grond en de werkgelegenheid bevorderde. Een groot oppervlak aan arme bouwgrond en heide werd bebost, vooral in het gebied van kolonie nr. 7, het latere Boschoord. De voorzieningen werden uitgebreid en aangepast aan de eisen van de tijd. In Frederiksoord werd in 1884 de Gerard Adriaan van Swieten Tuinbouwschool gesticht, in 1887 gevolgd door een bosbouwschool. Stoomzuivelfabriek ‘Deli’ te Wilhelminaoord verwerkte vanaf 1898 de melk van 700 koloniekoeien. Rustoord, het eerste bejaardentehuis, opende in 1893 en werd twee jaar later al uitgebreid. In 1904 opende Rustoord II, een bejaardentehuis voor alleenstaanden. Tegen het eind van de jaren twintig moest de Maatschappij van Weldadigheid meer en meer op eigen kracht varen. Niet alleen de contributies, maar ook de giften en legaten brachten steeds minder geld in kas. Het gevolg was dat een belangrijk deel van de filantropische activiteiten zelf moest

worden betaald. De Maatschappij kreeg steeds meer het karakter van een grote land- en bosbouwonderneming, al bleef zij, door werkverschaffing en door jonge landbouwers als pachters aan een bestaan te helpen, de ideële bedoelingen van Van den Bosch benaderen. De opzending van nieuwe kolonisten liep echter sterk terug. In 1923 werd dan ook besloten de kolonie Willemsoord te verkopen. Geleidelijk aan werden de woningen, de hoeven, het verenigingsgebouw, de ambtenarenwoningen en de fabrieksgebouwen geveild. Na een statutenwijziging in 1934 behoorde het opnemen van nieuwe kolonistengezinnen in de overgebleven koloniën Frederiksoord en Wilhelminaoord definitief tot het verleden. Een aantal grote landbouwbedrijven werden verpacht en het vrijboerschap van een aantal boeren werd opgeheven; zij moesten voortaan op eigen benen staan en werden pachter van de Maatschappij. De arbeiderskolonisten die nog in de Maatschappij woonden, werden ‘gewone huurders’. Na de Tweede Wereldoorlog nam de Maatschappij van Weldadigheid een nieuwe taak op zich: de verpleging van asociale of debiele jongeren, die ter beschikking waren gesteld van de regering of door organisaties op het gebied van de reclassering werden geplaatst. Ze waren werkzaam op een leerboerderij en in de werkplaats, beide behorende tot de inrichting, en in de tuinen en bossen en bij particulieren in de omgeving. Zo probeerde de Maatschappij nieuwe wegen te vinden die leiden tot een voortzetting van de sociale arbeid van Johannes van den Bosch. Sinds 1960 is de Maatschappij een stichting, met nog immer als doelstelling het verlenen van sociale hulp aan hen die daaraan behoefte hebben. De belangrijkste activiteiten op dit gebied zijn het in stand houden van een bejaardentehuis en een open verpleeginrichting . Voorts stelt de stichting zich ten doel de cultuurhistorische waarden en verhalen van de Maatschappij van Weldadigheid voor het nageslacht te bewaren. Als schoolbestuur van de G.A. van Swieten Tuinbouwschool is de Maatschappij ook op onderwijsgebied nog steeds werkzaam. De Maatschappij bezit nog altijd een substantieel deel van de grond (1300 ha) en ongeveer 65 panden en exploiteert deze zonder winstoogmerk.

koloniën van weldadigheid: description & history

67


Kaart situatie Veenhuizen, 1902. De kaart is gemaakt door de Heide Maatschappij. Deze afbeelding is een samenvoeging van meerdere kaarten. [Drents Archief]

Ontwerp voor een schoolgebouw bij het tweede gesticht in Veenhuizen door architect J.F. Metzelaar. [Drents Archief]

68

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Doorontwikkeling na 1859: de rijksinstellingen Ommerschans en Veenhuizen (componenten 2 en 4) Terug naar 1859. Het Nederlandse Rijk nam in dat jaar de onvrije koloniën Veenhuizen, Ommerschans en de landbouwschool in Wateren (bij Boschoord) over. Onder beheer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werden de kolonies verder ontwikkeld. De overname had gevolgen voor de organisatiestructuur, die zich vertaalde naar de toevoeging van nieuwe gebouwen. Veenhuizen kreeg een eigen directeur, waarvoor een riante villa werd gebouwd aan de weg langs het hoofdkanaal, in de volksmond Klein Soestdijk genoemd – naar het koninklijk paleis aldaar. De onderwijzers van het Derde Gesticht kregen betere woningen. Ook werd een klein ziekenhuis voor de genezing van besmettelijke zieken (leprozengebouw) gebouwd. In 1869 werd de zorg voor vondelingen en wezen afgestoten. In de kolonie waren voortaan alleen nog bedelaars welkom. Het besluit was de start van een verschuiving van kolonie naar strafinrichting. Het toenemende penitentiaire karakter leidde ertoe dat in 1875 het Ministerie van Justitie het beheer over Veenhuizen overnam. Met een reorganisatie van het justitiële apparaat in Nederland in 1884 kreeg de kolonie een functie als rijkswerkinrichting voor ‘gestraften van bijkomende delicten’. De reorganisatie van Justitie stelde bovendien nieuwe normen voor de huisvesting van verpleging en personeel. Deze nieuwe wetgeving veranderde het uiterlijk van Veenhuizen ingrijpend. In deze periode verrezen onder meer twee nieuwe gestichten ter vervanging van gesticht I en II, een werkgesticht tegenover gesticht I, een groot aantal dienstwoningen langs de wegen, een ziekenhuis met apotheek, ten noorden van gesticht II, een nieuwe roomskatholieke kerk, een wachtkazerne, nieuwe boerderijen en verschillende bedrijfsgebouwen, waaronder een slachthuis, een graanmaalderij en een elektriciteitscentrale. De ontwikkelingen vonden plaats binnen de bestaande orthogonale stedenbouwkundige structuur. De locatie van de gestichtsgebouwen en boerderijen bleven zoveel mogelijk gehandhaafd. Landbouw en bosbouw bleven bestaan als arbeidstherapie, nu samen met industrie. De orthogonale structuur van de oorspronkelijke kolonie werd zo versterkt, terwijl met de gebouwen een nieuwe laag aan het landschap werd toegevoegd. Ongeveer gelijktijdig vonden in Ommerschans eveneens ingrijpende wijzigingen plaats in het gebouwenbestand. Hier hadden zich als gevolg van het soort kolonisten dat werd opgenomen, zoveel maatschappelijk problemen opgestapeld, dat in 1890 werd besloten het gesticht te

slopen en op een andere plek in de kolonie een nieuw gesticht voor moeilijk opvoedbare jongens te bouwen. Het in 1892 geopende Rijksopvoedingsgesticht voor jongens ten noorden van de Ommerschans kreeg de naam Veldzicht – teneinde de hier op te vangen jongens niet op voorhand te belasten met de negatieve reputatie die de naam Ommerschans teweeg zou brengen. Ten noorden van het gebouw verrees een aantal dienstwoningen. De directeur kreeg een ruime villa – Villa Erica genoemd – ten zuiden van Veldzicht. De nieuwbouw in beide koloniën werd ontworpen door de eigen architect van het Ministerie van Justitie, de ‘IngenieurArchitect der Gevangenissen en Regtsgebouwen. Tot 1883 was deze positie in handen van JF. Metzelaar sr., in 1883 werd hij vervangen door zijn zoon W.C. Metzelaar, die tot 1914 in dienst bleef. In beide koloniën is het hiërarchisch systeem afleesbaar in architectuur. De rangen en standen van het personeel werden zichtbaar gemaakt in de gebouwentypologie en ook in de decoratie van de gebouwen. Er waren bijvoorbeeld zeven typen woningen gekoppeld aan de functie van het personeelslid. Het ambt en de moraal waren verbeeld in de opschriften. De ontwikkelingen in de twintigste eeuw laten een versterking van het ingezette pad zien. Ommerschans kreeg in 1933 op basis van de Psychopatenwet een nieuwe functie als Rijksasiel voor de opvang van ‘gestoorde criminelen’. Sindsdien is het complex herhaalde malen verbouwd en uitgebreid. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd een masterplan aangenomen. Binnen de gracht bleef het hoofdgebouw uit 1894 staan, maar hiervan werd het interieur vernieuwd. Tegenwoordig is in Ommerschans het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht gevestigd. Ook in Veenhuizen werd in de twintigste eeuw voortgebouwd op de ingeslagen weg. Na een wetswijziging in 1918 kwamen de eerste gevangenen naar Veenhuizen. Het gevangeniskarakter nam daarna toe, het aantal oorspronkelijke ‘verpleegden’ nam af. Veenhuizen werd een oord waar de staat zeer diverse groepen burgers onderbracht: dienstweigeraars, Belgische gedetineerden (wegens een bombardement dat de gevangenis van Antwerpen raakte, 1915), Belgische oorlogsvluchtelingen (1916), smokkelaars, Joodse vluchtelingen (1938), Nederlandse en Duitse oorlogsdelinquenten (na 1945), ‘Indiëdeserteurs’ en overtreders van de Wegenverkeerswet.64 Veenhuizen werd synoniem voor een gevangenisdorp. Dankzij de evolutie van deze kolonie tot

koloniën van weldadigheid: description & history

69


Kaart van Ommerschans omstreeks 1905. [Groot Historische Topografische Atlas, 2006]

Plattegrond van het Rijks Opvoedingsgesticht Veldzicht in Ommerschans ontworpen door architect W.C. Metzelaar, jaartal onbekend. [Drents Archief]

70

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


een gevangenisdorp kwam zij zelfs bekend te staan als Hollands-Siberië. Wijzigingen in het gebouwenbestand en het grondgebruik vonden nog steeds plaats. Door de opkomst van het gemotoriseerd verkeer verloren veel van de wijken (de langgerekte waterstructuren) hun transportfunctie en werden gedempt, recent zijn een aantal weer open gegraven. Landbouwpercelen werden in de jaren vijftig door het Rijk verkocht, de bospercelen kwamen in de jaren zeventig in bezit van Staatsbosbeheer. Het afgesloten karakter maakte Veenhuizen een ideale locatie voor de aanleg van een munitiedepot, inmiddels uitgegroeid tot een van de grootste van Europa. Medio jaren 1980 kwam er een einde aan de status van Veenhuizen als een gesloten rijkswerk- en strafinrichting. Justitie stootte openbare wegen, landbouwgronden en woningen af. De opheffing betekende een einde aan de beperkte toegankelijkheid van Veenhuizen: het werd een gewoon dorp. Leegstand en verval leidden eind jaren negentig tot een herontwikkelingsprogramma voor het gebied. De justitiële inrichtingen zelf bleven de dragers van de economie van het dorp. Hierdoor is de blik op het dorp veranderd, wat leidde tot nieuwe aandacht voor de erfgoedwaarden van het dorp, met herbestemmingen en ontwikkelingen in het kader van toerisme (zoals het Gevangenismuseum) en recreatie (wandeltochten, hotel) tot gevolg.

koloniën van weldadigheid: description & history

71


Kolonie Wortel (links- onder), 1846-1854. [Ph. Vander Maelen, 1846-1854]

Kolonie Merksplas (links-boven), 1846-1854. [Ph. Vander Maelen, 1846-1854]

72

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Doorontwikkeling na 1859: de rijksinstellingen Wortel en Merksplas (componenten 3 en 5) Zoals eerder gezegd waren de Zuidelijke koloniën in 1842 failliet gegaan. De Maatschappij van Weldadigheid voor de Zuidelijke Nederlanden werd ontbonden. Prins Frederik, de belangrijkste schuldeiser, kocht het vastgoed terug op en verkocht het in 1862 aan vier privéeigenaars. Gedurende vele jaren stonden de gebouwen in Wortel en Merksplas leeg. In Wortel werden stelselmatig boerderijtjes afgebroken om daarmee andere panden te herstellen. Met de wet op de beteugeling der bedelarij en landloperij (1866) maakten beide koloniën een doorstart en werden ze, samen met de instelling van Hoogstraten, onder de nieuwe naam van “Weldadigheidslandbouwkoloniën” in 1870 eigendom van de Belgische Staat. Onder leiding van Victor Besme, de architectstedebouwkundige die ook tekende voor de grote herinrichting van de stad Brussel in de tweede helft van de negentiende eeuw, startte in Merksplas een omvangrijk bouwprogramma. Merksplas maakte een forse schaalvergroting door en groeide uit tot een monumentaal ensemble met symmetrisch opgestelde slaappaviljoens en een centraal gelegen kapel. Personeelswoningen, een school en een hospitaal complementeerden het geheel. De oude perceelsindeling bleef behouden. In de staatsinstellingen gold een arbeidsplicht, onder meer in de landbouw. Vrij snel al werden er ook in grote ateliers goederen geproduceerd in opdracht van externe bedrijven, in 1907 zijn het er elf, in 1910 al vijftien. Voor deze nijverheid werd ook de buurtspoorweg (een smalspoorbaan) doorgetrokken tot aan de werkhuizen ten noord-oosten van het centrale gebouwencomplex. De landarbeid werd geconcentreerd in één zogenaamde ‘grote hoeve’, een gebouwencomplex rondom een weids binnenplein. Om al de nodige bakstenen voor deze grootse bouwcampagne te kunnen leveren, werd op het domein een eigen productie opgestart. Ook Wortel maakte een grote verandering door om het terrein geschikt te maken voor de nieuwe functie als onvrije kolonie. Vlakbij het centrale kruispunt werd een grootschalig gebouwencomplex toegevoegd met slaapzalen, werkhuizen, een kapel en dienstlokalen georganiseerd rond een rechthoekig binnenplein. Net als in Merksplas trad er ook schaalvergroting op in de landbouw – er kwam één grote hoeve voor het hele gebied. Die werd ingericht aan het centrale kruispunt, naast een kazerne, een herberg en

een school. Bij al deze gebouwen – ter vervanging van de vier centrale gebouwen uit de tijd van de Maatschappij van Weldadigheid – bleef de karakteristieke schuine plaatsing aan het kruispunt bewaard. Daarnaast werden er ook hier een hele reeks personeelswoningen toegevoegd – met een verschillende typologie naargelang de functie van de bewoner - en verspreid over het hele terrein nog een aantal dienstgebouwen – een schaapskooi, een lazaret voor besmettelijke ziekten, een schuur voor het tuingerief. Het oorspronkelijke raster van de vrije kolonie blijft evenwel bewaard. Met de wet Lejeune van 1891 die een onderscheid maakte tussen beroepsbedelaars en mensen die door pech of ouderdom bedelaar werden gaan beide locaties zich specialiseren. Merksplas werd aangeduid als Bedelaarshuis voor beroepsbedelaars en HoogstratenWortel als Toevluchtshuis voor mensen die buiten hun schuld om tot de bedelstand vervielen. Merksplas won geleidelijk aan belang als bewaarhuis met een vergelijkbaar regime als de penitentiaire instellingen; het aantal geïnterneerden steeg van 800 in 1879 tot 5291 in 1911. Zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog staan de beide instellingen gedeeltelijk leeg en worden ze eerst door de Duitse bezetter, nadien door de geallieerden gebruikt als opvangtehuis en als gevangenis voor krijgsgevangenen of politieke gevangenen. Door de verbeterde sociale wetgeving en de nood aan arbeidskrachten bij de wederopbouw, komen er na de Eerste Wereldoorlog sowieso veel minder landlopers in de koloniën terecht. Het leidt tot periodes van tijdelijke (gedeeltelijke) leegstand en functiewijzigingen. Tijdens het Interbellum waren speciale behandelingen ingevoerd voor specifieke groepen die in Wortel en Merksplas worden ondergebracht: er kwam een afdeling voor epileptici, voor geesteszwakken en een sanatorium voor tuberculoseleiders. Telkens leidde het tot aanpassingswerken en herinrichting, maar grotendeels binnen het bestaande gebouwenpatrimonium. Ook de inrichting van de antropologische dienst, die de gevangenen meer individueel opvolgde, paste in dat beleid. De Tweede Wereldoorlog bracht naast de vele functiewisselingen ook nogal wat oorlogsschade mee, vooral in Wortel. Daar werd de boerderij zwaar beschadigd en slechts gedeeltelijk terug opgebouwd. Ook een aantal woningen werden gesloopt na oorlogsschade. In 1955 werden Merksplas en Wortel twee onafhankelijke instellingen. Merksplas was na de Tweede Wereldoorlog

koloniën van weldadigheid: description & history

73


Kaart van kolonie Wortel omstreeks 1870. [Historisch bouwdossier van Regie der Gebouwen]

Grondplan van kolonie Wortel ter hoogte van het kruispunt en het Rijksweldadigheidsgesticht, begin 20ste eeuw. [Algemeen Rijksarchief Beveren]

74

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


een zuivere strafinrichting geworden. Daarom werden in deze periode moderniserende verbouwings- en aanpassingswerken aan de hoofdgebouwen uitgevoerddie ook de evoluties in de wettelijke normen voor penitentiaire instellingen volgden. Om veiligheidsredenen werd de oorspronkelijke bedaking (zadeldaken met dakkapellen) vervangen door platte daken. Er werd een bibliotheek ingericht, sportterreinen, recreatieruimtes en een bioskoopzaal voor de gevangenen. Op de plek van de chicoreibranderij, kwam het instituut voor de penitentiaire kaders, een vormingsinstituut voor cipiers. Omdat er geen tuberculosepatiĂŤnten meer waren, werd in 1991 het sanatorium gesloopt. Onder Europese druk schrapte BelgiĂŤ in 1993 de wet Lejeune wat de opheffing van de kolonies van Wortel en Merksplas betekende. Diverse activiteiten vielen weg en bepaalde gebouwen verloren hun functie. In Merksplas betekende dat sloop van diverse gebouwen. De vier slaappaviljoenen werden tot gesloten opvangcentrum voor illegalen aangepast en gemoderniseerd. Zo werden de gevels, met uitzondering van die naar de kapel gericht, in een zalmroze kleur overschilderd en het interieur aangepast. Een nieuwe portiersloge (1998) onderbreekt de zichtlijn tussen gevangenis en kapel. In Wortel bleven enkele landlopers/recidivisten de kolonie betrekken maar vanaf mei 1996 werd de instelling van Wortel gedeeltelijk omgebouwd tot een inrichting van lichtgestrafte gedetineerden. De herinrichting en ontwikkeling van beide koloniegebieden staat nu onder regie van het Kempens Landschap.

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

75


Perceelsindeling kolonie Merksplas,1862. [Algemeen Rijksarchief Beveren]

76

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Plan voor de aanleg van de ringgracht rondom kolonie Merksplas, 1894. [Algemeen Rijksarchief Beveren]

Panorama van strafinrichting Merksplas, 1966. [Algemeen Rijksarchief Beveren]

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history

77


Enkele beelden van recente publicaties over de KoloniĂŤn van Weldadidgeid.

Kleding van kolonisten tentoongesteld in het Gevangenismuseum Veenhuizen, 2013.

78

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Herontdekking van de koloniën Voor generaties kolonisten en hun nazaten rustte een taboe op hun afkomst. Mensen schaamden zich voor hun band met de koloniën en de mogelijk negatieve gevolgen hiervan voor hun eigen maatschappelijke ontplooiing. Zo was het tot niet ongewoon te liegen over een herkomst vanuit de koloniën. Job van den Have, die in 1904 directeur was van de Maatschappij van Weldadigheid, schreef in dit verband: ‘Overal, door geheel Nederland, kent men den zwerver, den landlooper en den dronkaard, die naar de kolonie werd opgestuurd; het is dus niet te verwonderen dat het groote publiek in de meening verkeert, dat deze personen bestemd zijn voor Frederiksoord. Het kwam ons daarom vooral wenschelijk voor om het woord Koloniën zooveel mogelijk te laten vervallen, en alleen te spreken van Maatschappij van Weldadigheid; om die redenen hebben wij ook Kolonie VII den naam van Boschoord te geven. Ook de bewoners uit de Maatschappij van Weldadigheid hebben onwillekeurig medegewerkt om het misverstand te bevorderen. Velen toch die als dienstbode, tuinknecht, timmerman of in een andere betrekking de Maatschappij verlaten hebben, verzwegen den naam Frederiksoord of Maatschappij van Weldadigheid, en gaven voor van Steenwijk, Vledder, Steggerda, Steenwijkerwold of Westerbeeksloot te komen. De voor hen bestemde brieven werden (en ook nu gebeurt zulks nog een enkele maal) naar die plaatsen geadresseerd. Dit is zeer verkeerd; wij waarschuwen tegen dergelijke handelingen met de opmerking, dat het voor de bewoners van de Maatschappij van Weldadigheid nadeel moet zijn, wanneer zij zich over hunne herkomst schamen; veeleer moet het een aanbeveling geacht worden hunne opvoeding in de Maatschappij van Weldadigheid genoten te hebben.’65 Naarmate aan het einde van de twintigste eeuw de maakbare samenleving verder gestalte kreeg en de groep maatschappelijke ongewensten slonk of op andere manieren werd verzorgd, ontstond geleidelijk een nieuwe belangstelling en een nieuwe reputatie voor de koloniën.

De zeer uitgebreide archieven, met persoonlijke dossiers van alle kolonisten, werden een ongekend rijke bron voor genealogisch onderzoek en studie van sociale geschiedenis. De publicatie van bestsellers als De Proefkolonie, Het Pauperparadijs, Koloniekak, Landlopers en Ommerschans heeft het taboe van de koloniën geslecht. Ze zijn salonfähig geworden. Schaamte over de persoonlijke afkomst heeft plaats gemaakt voor trots op de sociale emancipatie die families doormaakten. Deze tendens is ook merkbaar in België. Hier verscheen het boek Landlopers van Toon Horsten, wordt wetenschappelijk onderzoek verricht (proefschrift Rik Vercammen) en wordt de Grote Hoeve van Merksplas getransformeerd tot onder andere een bezoekerscentrum. De koloniën worden geassocieerd met tweehonderd jaar sociale geschiedenis, in de vorm van onderwijs, arbeidstherapie, straf en boete. Met het geleidelijk afnemen van hun belang als oord van opsluiting en afzondering, groeit hun betekenis als herinneringsplek – getuige de komst van musea (gevangenismuseum Merksplas, gevangenismuseum Veenhuizen, Koloniehof in Frederiksoord) en de herbestemming van gebouwen, waarin het verleden van de koloniën centraal staat. Hiermee hebben de koloniën zich ontwikkeld tot culturele landschappen, waarin het verhaal van de sociale emancipatie en het ontstaan van de maakbare samenleving tastbaar wordt. Dankzij het archief van de Maatschappij van Weldadigheid, het verschijnen van bestsellers over het leven in de koloniën, en het ontstaan van musea, recreatieve kolonistenroutes, gedenkplaatsen en het organiseren van kolonistendagen zijn de culturele landschappen van de Koloniën van Weldadigheid ontwikkeld tot een gedenkplaats voor sociale emancipatie in de afgelopen twee eeuwen.

koloniën van weldadigheid: description & history

79


Enkele beelden van buitenlandse publicaties uit 1896 die gaan over de KoloniĂŤn van Weldadigheid. [Drents Archief]

80

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


6. NAVOLGING: DE INTERNATIONALE INVLOED

Het initiatief van de Koloniën van Weldadigheid bracht een werkelijk ongeziene stroom aan publicaties en ideeënuitwisseling op gang die heel goed illustreert hoe uniek en waardevol de tijdgenoten het project vonden. De redenen voor hun enthousiasme zijn niet zo ver te zoeken: het concept verenigde een aantal themata die ook voor de publicatie van het plan door Johannes van den Bosch al bijzonder in de belangstelling stonden. Het vergroten van het landbouwareaal, de armoedebestrijding en de rol van burgerlijke elites en de staat, het zijn allemaal ‘hot topics’ in die tijd, in Nederland maar eigenlijk in heel de Westerse wereld. Johannes van den Bosch heeft de verdienste dat hij innovatieve ideeën die door anderen al geopperd waren, samenbracht en verwerkte in een plan dat ook effectief uitgevoerd kon worden. Studiereizen en reisverslagen De Koloniën werden, zodra gestart werd met de concrete uitvoering van de plannen, het voorwerp van studiebezoeken door een hele schare aan binnen- en buitenlandse geïnteresseerden die daar dan verslagen over publiceerden. Dat leidde dan weer tot recensies in internationale tijdschriften, hele vergelijkende studies met daarin de oproep van auteurs om in hun eigen land iets soortgelijks te realiseren én vaak ook concrete concepten aangepast aan de noden en wettelijke context in hun land.

to the English country gentleman, and the philantropist in general, to know, that the waste lands and poor soil of his own country may be made capable of supporting not only such, but, by good management, even theidle and vagrant, the offscourings, as it were, of society. It is on this account, and with the idea that a visit to Frederiksoord will prove gratifying to many English travellers, that a route, in other respects uninteresting, is here introduced.”68 De internationale bezoekers maakten geen doordeweeks toeristisch uitstapje. Ze bezochten de koloniën doelbewust vanuit hun eigen werkdomein, als filantroop, wetenschapper, ambtenaar of politicus – om er nadien mee aan de slag te gaan. Een aantal van hen werden ook gestuurd door hun eigen overheid, n.a.v. op stapel staande hervormingsprogramma’s. Zo maakt Samuel von Gruner in opdracht van de Beierse vereniging voor landbouweconomie in 1821 een studiereis in de lage landen. Het directe onderwerp was de organisatie van de landbouw en de gebruikte technieken. Hij vond de koloniën evenwel zo bijzonder, dat hij er een volledig hoofdstuk aan wijdde.69 Ook een lid van de Highland Society kwam voornamelijk landbouweconomische aspecten bestuderen en schreef er naar aanleiding van zijn reis er een heel boekje over.70

Herbert Mills schreef in zijn boek Poverty and the State or work for the unemployed (1889): “…. The book in its present form is sent forth as the advocate of a practical experiment in Home Colonization, which has already received the support of many earnest friends.”66

Veel aandacht in Frankrijk In de jaren dertig van de negentiende eeuw kreeg het initiatief bijzonder veel aandacht in Frankrijk. De aanleiding daarvoor waren een hele reeks essays en monografieën van Franse auteurs, over armoedebestrijding en de rol van landbouwkoloniën daarin – met uitgebreide bespreking van de Maatschappij van Weldadigheid en haar koloniën.

Alban de Villeneuve Bargemont (1837): “La Hollande, plus libre dans sa politique intérieure, a donné un grand exemple dont l’Europe est appelée à profiter. Parmi les états que leur situation semble devoir exciter à imiter les institutions des Pays-Bas, et qui présenten les conditions les plus favorables pour obtenir les mêmes succès, la France est placée au premier rang. En effet, la France est essentiellement agricole. La population de quelquesunes de ses provinces est atteinte de paupérisme. ... Les avantages de ce système, qui embrasse toutes les classes souffrantes de la population, ne sont pas moins importants pour l’état et pour la société e général”.67

Alban de Villeneuve Bargemont (1837): “Lorsque la publication du mémoire de M. le général Van den Bosch, sur la colonie agricole de Frederik’s-Oord eut fait connaître à l’Europe l’existence et les succès de cette patriotique et philanthropique institution, plusieurs écrivains s’empressèrent de la proposer pour modèle à la France. ....Successivement MM. Deby, de Ferussac, Léopold de Bellaing, de Marivault, Eugène de Monglave, Bidaut et de Rayneville, appelèrent l’attention publique sur les établissements agricoles de bienfaisance des Pays-Bas.”71

Of het Handbook for travellers on the continent … (1836): “At a time when so many good and industrious families are driven from England to seek subsistence by emigration to a foreign clime, it is surely a subject of the highest interest

Het ging daarbij niet om de eerste de besten: daar waar Huerne de Pommeuse en Eugène de Monglave in het licht van de geschiedenis misschien illustere onbekenden zijn, stond Alban de Villeneuve-Bargemont bekend om zijn rol in de eerste sociale wetgeving van Frankrijk en was Joseph-

koloniën van weldadigheid: description & history

81


Een beschrijving van Frederiksoord en Willemsoord in een Duitse krantenartikel, 7 september 1883. [Drents Archief]

82

koloniĂŤn van weldadigheid: description & history


Marie de Gérando gedurende zeventien jaar secretarisgeneraal van het Franse ministerie van Binnenlandse zaken.72 Belangrijk is dat daarbij de toon en de inhoud van de publicaties wijzigde: van quasi blinde bewondering om het ambitieuze plan, de grote daadkracht en de inbreng van de leden, verschoof het accent naar een meer kritische beoordeling van het project op zijn daadwerkelijke mérites. De auteurs stonden stil bij de desastreuze financiën, bij het gebrek aan vrijheid van de kolonisten en bij de penibele levensomstandigheden in de onvrije koloniën. Finaal echter veroordeelden ze de oplossing van de Maatschappij niet, maar pleitten ze voor aangepaste concepten die de zwakheden uit het systeem zouden halen. De levendige discussies tussen auteurs (die ook naar elkaars werk verwijzen) kregen gaandeweg ook formelere opvolging: zo gelastte Napoleon III zijn Minister van Binnenlandse Zaken om een commissie met experts op te richten die initiatieven voor landbouwkoloniën voor volwassenen bestudeerde. Het mondde uit in een uitgebreid rapport van De Lurieu en Romand uit 1851, met een vergelijkende studie van bestaande landbouwkoloniën in Europa.73 Ook Edouard Ducpétiaux publiceerde in datzelfde jaar een vergelijkende studie, in opdracht van het Belgische ministerie van justitie. Die leidde later tot nieuwe wetgevende initiatieven in 1866 en de herlancering van de koloniën van Merksplas en Wortel.74 Verspreiding in Duitsland De ideeën stroomden ook door naar invloedrijke Duitse sociale hervormers uit protestantse hoek. Zo publiceerde Theodor Fliedner, protestantse dominee en één van de latere grondleggers van de ‘Innere Mission’75 een verslag van zijn reis naar Nederland en Groot-Brittanië. Hij rapporteerde kritisch over de koloniën, maar vond ze tegelijkertijd zeker geschikt voor navolging. Theodor Fliedner’s Collectenreise nach Holland und England nebst einer ausführlichen Darstelling des Kirchen-, Schul-, Armen und Gefängnisswesens beider Länder .. (1831): “Die vorstehende Kritik der Kolonien beurkundet wohl deutlich genug, welchen hohen Werth ich diesen Anstalten beilege, und für Wünschenswerth ich es halte, dass jeder Staat ähnliche Kolonien, mit Vermeidung ihrer Mängel anlegen, und dadurch seinen Armen und Bettlern ein Dauerndes, selbsterworbenes Brod mit Beförderung ihres Seelenwohls verschaffen möge. Auch unser Preussen hat noch unangebauete Haiden genug in Westphalen, Niederrhein, Pommern und andern Provinzen,

um solche Kolonien anzulegen, und seine Bettler- und Landarmenhäuser sind vielfach noch zo kostspielig (...) dass sehr Vieles von jenen Anstalten Niederlands mit grossem Nutzen nachgeahmt werden könnte”76 Binnen diezelfde protestantse beweging, was ook de stichter van het Rauhes Haus in Hamburg te situeren, Johann Hinrich Wichern, en veel later nog Friedrich von Bodelschwingh, de grondlegger van Anstaltt Bethel Bielefeld (1867) en inspirator van de bijzonder wijd verspreide Arbeiter Kolonien in Duitsland. Van deze laatste is bekend dat hij de inspiratie voor deze inrichtingen rechtstreeks bij de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid haalde.77 Het Rauhes Haus was dan weer de onmiddellijke inspiratiebron voor Fréderic Auguste Demetz, stichter van de landbouwkolonie voor jongeren in Mettray.78 Angelsaksische landen De verspreiding van het gedachtegoed bleef niet beperkt tot het Europese continent. Haast een eeuw lang waren de koloniën een inspirerend voorbeeld voor de armenzorg in de Angelsaksische wereld – ook al had Groot-Brittannië bijvoorbeeld een heel eigen systeem van Poor Laws, met een uitgebreid net van Workhouses. Zowel het initiële concept van de koloniën van de Maatschappij, als de later bijgestuurde vorm in de door de overheid beheerde instellingen, werd het onderzoeken waard bevonden. Zo werd in de jaren dertig van de negentiende eeuw in opdracht van het Britse parlement onderzoek uitgevoerd naar buitenlandse praktijken van armoedebestrijding. Het moest inspiratie opleveren voor de herwerking van het eigen systeem van Poor Laws. De koloniën werden gedetailleerd opgenomen in het eindrapport.79 Meer dan zeventig jaar later, verwerkte Charles Richmond Henderson in zijn verslag van het Internationaal Prison Congres in 1905 in Budapest, gericht aan de gouverneur van Illinois, een advies van een Britse expertencommissie. Ze adviseerden hun eigen overheid in Engeland om kolonies op te richten naar het model van Merksplas.80 In dezelfde periode publiceerde ook Wilson Carlile, de stichter van de Church Army een vergelijkende studie van landlopersopvang in Europa, waaronder Merksplas kolonie. Ook zijn rapport moet dienen als ‘food for thought’ bij de aangekondigde hervorming van de Poor Law in het Verenigd Koninkrijk.81

koloniën van weldadigheid: description & history

83


NOTEN 1 ‘Verslag aan de Staten Generaal’, in: Magazijn voor het

16 Kloek en Mijnhardt 2001, p. 297.

Armwezen (1818), p. 4.

17 Kloek en Mijnhardt 2001, p. 296.

2 Van der Woud 1987, p. 238.

18 Een voorbeeld is de Vaderlandse Maatschappij van

3

zie bijv. Colquhoun, Treatise on indigence, 1806.

Reederij en Koophandel in de Noord-Hollandse stad Hoorn,

4

Deze economische blokkade verbood alle handel

gesticht in 1777 door de doopsgezinde predikant Cornelis

tussen het Europese continent en Groot-Brittannië. Het

Ris. Met de oprichting van de onderneming probeerde Ris

handelsverbod was bedoeld om de economie van Groot-

zoveel mogelijk armen te werk te stellen binnen een aantal

Brittannië te ontwrichten zodat het land zijn leger niet meer

economische sectoren, waaronder de textielfabricage en

zou kunnen financieren.

de productie van geschilderd behang. Door het verschaffen

5

De jaarlijkse rente alleen al bedroeg 39 miljoen gulden.

van werk wilde Ris de armoede uit te bannen en werklozen

6

Een op 9 juli 1810 door keizer Napoleon opgelegde

voorbereiden op een volwaardige rol in de samenleving. Het

reductie van de rente op de Nederlandse staatsschuld.

kapitaal voor de onderneming werd bijeengebracht door

7

de verkoop van aandelen aan grote en kleine beleggers –

De rente op staatsschuld was een belangrijke

inkomstenbron voor veel steden. Veel stedelijke instellingen

waaronder ook de stadhouderlijke familie.

als de wees- en armenhuizen bezaten ook rentepapieren.

19 Soëtard 1994.

Ze werden hard getroffen nu ze nog maar 1/3 van de

20 H. Vollenhoven, Levensberigt van C. Vollenhoven,

inkomsten ontvingen.

in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse

8

Letterkunde (1850) en Leydse Courant 9-8-1811.

Drents Archief, Prins Frederik, juli 1818, circulaire aan

het Koloniale Gouvernement.

21 Drents Archief, Assen, Toegang 0186, Maatschappij

9

van Weldadigheid, 3595.

Buiten initiatieven om de handel te stimuleren nam de

koning ook maatregelen om het pauperisme en de bedelarij

22 Kloosterhuis 1981, p. 33.

in het koninkrijk terug te dringen. In 1818 benoemde hij

23 Drents Archief, Assen, Toegang 0186, Maatschappij

bijvoorbeeld ‘Eene Commissie, bestaande uit Onzen

van Weldadigheid, 3595.

Minister van Binnenlandsche Zaken en zes andere leden,

24 Drents Archief, Assen, Toegang 0186, Maatschappij

gekozen uit de Staten-Generaal en Onzen Raad van State’

van Weldadigheid, Reglement der Maatschappij van

die diende te onderzoeken hoe ‘den staat der behoeftigen

Weldadigheid, 1818.

te verbeteren’ en zich bezig hield ‘met het inwinnen

25 Van den Bosch 1818, p. 117.

der inlichtingen, waardoor aan die maatregelen al den

26 Van den Bosch 1818, p. 12.

zamenhang en eenheid kan worden gegeven, waarvoor

27 Volgens de IISG berekenmachine.

dezelve vatbaar zijn’.Verslag omtrent den staat der armen

28 Susan Legêne, oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 8

over 1817. Missive van den Minister van Binnenlandsche

(2001), pp. 12-17.

Zaken.

29 Jaarboeken van het koningrijk der Nederlanden, 1822,

10 Van den Bosch 1818, pp. 112-116.

pp. 548-549.

11 Blommaert 1926.

30 Hij was op 28 februari 1815 benoemd tot kolonel bij

12 Van den Bosch 1818, pp. 226-227.

de Generale Staf en belast met de directie van alle zaken

13 De rol van de rijksafdeling Armwezen en Onderstand

betreffende de troepen, die voor de koloniën bestemd

bestond uit het houden van toezicht op de gemeentelijke

waren.

en kerkelijke armenhuizen, zeshonderdveertien stuks

31 Van den Bosch 1818.

in totaal (opname 1818, Magazijn van het Armwezen).

32 Nationaal Archief, Den Haag, Algemeen verslag der

Ook de politionele armenzorg, het weren van bedelaars

Provisionele Kommissie, ter vergadering van de Kommissie

en landlopers, was een rijkstaak. Daarnaast bepaalde

van Weldadigheid. Voorgedragen, binnen ’s Gravenhage, op

het Rijk het beleid voor de gemeentelijke betaling van

den 22 junij 1818.

onderstand (een uitkering) aan armen die niet in de gods-

33 Buning 1974, p. 131.

of werkhuizen woonden, ruim 700.000 in het Koninkrijk in

34 Kloosterhuis 1981, p. 52.

1818. (tabel Magazijn voor het Armwezen 1818)

35 Kloosterhuis 1981, p. 160.

14 Johannes Ludovicus Vives, De subventione

36 Dorgelo 1964, p. 66.

pauperum,1526.

37 Dorgelo 1964, p. 65.

15 Medema 2010, pp. 206-207.

38 Algemeen rijksarchief Brussel, T 306, 142 Brief van

84

koloniën van weldadigheid: description & history


dhr. Schaumans aan minister Falck, 18 maart 1821 met

59 De Keverberg 1821.

copie van memorie aan de koning van 30 mei 1816. T

60 Algemeen Rijksarchief Brussel, T. 306 117,

306 – 62, brief van minister Falck aan prins Frederik,

bedankbrieven van ereleden na hun benoeming, 1824

april 1821. H.Chr. van Hall, Het belang, dat er voor den

61 Eilerts de Haan 1872, p. 60.

landbouw gelegen is, in de kennis der natuurlijke historie

62 Kloosterhuis 1981, p. 231.

van het vaderland, Inwijdings redevoering gehouden

63 J. van Schrouwen, Inventaris van de

ter aanvaarding van het gewoon Hoogleraarambt in de

bedelaarsinstellingen, MA-Thesis, p. 61.

Faculteit der Wis- en Natuurkundige Wetenschappen aan

64 Faber 1992.

de Hoogeschool te Groningen (1826), p. 11.

65 Van den Have 1904.

39 D. Pous, ‘Gedachten over den landbouw, en hoe de

66 Mills 1889.

landman in ons vaderland, bij de lage prijzen der tarwe kan

67 De Villeneuve Bargemont 1837, p. 578.

blijven bestaan’, in: Athenaeum, tijdschrift voor wetenschap

68 A Handbook for Travellers on the Continent being a

en kunst, 1 (1836) 1, p. 201. Nationaal Archief, Den Haag,

guide through Holland, Belgium, Prussia and Northern

Algemeen verslag der provisionele kommissie,Den Haag/

Germany ….containing …directions for Travellers; and hints

Amsterdam 22 juni 1818, p. 48.

for Tours, 1836. p. 65.

40 Kloosterhuis 1981, p. 178.

69 Wimmer 1826.

41 Kloosterhuis 1981, p. 96 en p. 107.

70 An account of the poor-colonies and agricultural

42 Kloosterhuis 1981, p. 107.

workhouses of the benevolent society of Holland by a

43 Kloosterhuis 1981, p. 107 en p. 112.

member of the Highland Society of Scotland. Edinburgh.

44 Kloosterhuis 1981, p. 102 en p. 110.

1828.

45 Dorgelo 1964, p. 185.

71 de Villeneuve Bargemont 1837, p. 596.

46 Dorgelo 1964, pp. 32-33. Von Grouner 1826.

72 De Monglave 1834; De Villeneuve Bargemont, A. Op.

47 Van den Have 1904, p. 7.

Cit. De Gérando, J.M. De la Bienfaisance publique. Tome IV.

48 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 049 G.K. van

Paris. 1839.

Hogendorp, nummer toegang 2.21.006.49.

73 De Lurieu 1851.

49 Dorgelo 1964, p. 185.

74 Ducpétiaux 1851.

50 De Star, nr. 1, 1819.

75 Het idee van de inwendige zending ontstond aan

51 Kloosterhuis 1981, p. 180.

het begin van de negentiende eeuw in Duitsland (Innere

52 Borger 2012, Jeurgens 1991.

Mission) als christelijk antwoord op de sociale kwestie

53 Nationaal Archief 191/2.21.070.

of het arbeidersvraagstuk. De Duitse predikant Johann

54 J. van Schrouwen, Inventaris van de

Hinrich Wichern (1809-1881) wordt beschouwd als de

bedelaarsinstellingen, MA-Thesis, p. 58.

eerste pleitbezorger van de inwendige zending, samen met

55 J. Bentham, Panopticon or the inspection-house,

Theodor Fliedner. Diakonie & Bethel zijn voorbeelden van

Londen 1791.

grootschalige zorgorganisaties die uit de Innere Mission

56 Ook door tijdgenoten werd dat zo gepercipieerd. Zie

ontstaan zijn. Zie 84 koloniën van weldadigheid: description

ook het artikel ‘Iets over Jeremie Bentham’ in ‘De recensent,

Wikipedia.

ook der recensenten. Antikritiek en Mengelwerk. 20e deel,

76 Fliedner 1831, p. 163.

2e stuk, Amsterdam, 1829. p. 186.

77 Benad 2006, p. 119.

57 Michel Foucault, Surveiller et punir. Naissance de la

78 Demetz 1839, pp. 10-17.

prison, Gallimard 1975 & Hans Achterhuis. De markt van

79 Report from His Majesty’s Commissioners for the

welzijn en geluk, 1988.

inquiring into the administration and practical operation of

58 In navolging van het initiatief in de Noordelijke

the Poor laws. 1834.

provinciën, werd de Maatschappij van Weldadigheid voor

80 Henderson 1907, pp. 143-151.

de Zuidelijke Nederlanden officieel gesticht op 3 januari

81 Carlile 1906, pp. 5-65.

1822. Dit was slechts een formaliteit gezien het feit dat de centrale bestuursraad, onder voorzitterschap van Prins Frederik, reeds vergaderde en beslissingen trof op 8 oktober 1821. koloniën van weldadigheid: description & history

85


bronnen

ARCHIEVEN Nationaal Archief (NA), Den Haag, Nederland Algemeen Rijksarchief (RB) Brussel en Beveren, België Drents Archief (DA), Assen, Nederland

De Lurieu, G & Romand, H. Etudes sur les colonies agricoles de mendiants, jeunes détenus, orphelins et enfants trouvés. Hollande-Suisse-Belgique-France, Paris 1851.

BIBLIOGRAFIE

Demetz, F.-A., Fondation d’une colonie agricole de jeunes détenus Mettra, Paris 1839.

H. Achterhuis, De Markt van welzijn en geluk, Baarn 1988. De Monglave, E. Des colonies de bienfaisance dans le Royaume des Pays-Bas, Paris 1830.

A Handbook for Travellers on the Continent being a guide through Holland, Belgium, Prussia and Northern Germany ….containing …directions for Travellers; and hints for Tours, London 1836.

W. Denys, Geschiedenis van de strafinrichting te Merksplas. Licentiaatsverhandeling. Gent 1993.

An account of the poor-colonies and agricultural workhouses of the benevolent society of Holland by a member of the Highland Society of Scotland, Edinburgh 1828.

A. de Villeneuve Bargemont, Economie politique chrétienne, ou recherche sur la nature et les causes du paupérisme en France et en Europe et sur les moyens de le soulager et de le prévenir, Bruxelles 1837.

M. Benad, M. & H.-W. Schmuhl, Von der Gründung der ersten deutschen Arbeiterkolonie bis zur Auflösung als Teilanstalt, Stuttgart 2006.

J.D. Dorgelo, De koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid (1818-1859), Assen 1964.

R. Berends e.a., Veenhuizen als onvrije kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid, 1825-1859, Zutphen 1984. P.-M. Bigot de Morogues, Du paupérisme, de la mendicité et des moyens d en prévenir les funestes effets, Paris 1834. J. van den Bosch, Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering, en de belangrijke voordeelen eender algemeene armen-inrigting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen eener Landbouwende Kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte, Amsterdam 1818. W. Carlile, The continental outcast: land colonies and poor law relief, London 1906. P. Colquhoun, A treatise on indigence, London 1806. J.M. De Gérando, De la Bienfaisance publique. Tome IV, Paris 1839. De Keverberg, De la colonie de Frederiks-oord et des moyens de subvenir aux besoins de l’indigence par le défrichement des terres vagues et incultes, traduction d’un manuscrit du général-major Van den Bosch par le baron De Keverberg, Gent 1821.

86

E. Ducpétiaux, Colonies agricoles, écoles rurales et écoles de réforme pour les indigents, les mendiants et les vagabonds. Rapport adressé à M. Tesch, ministre de la justice, Brussel 1851. A.F. Eilerts de Haan, De Noord-Nederlandsche Landbouwkoloniën; eene studie over de Maatschappij van Weldadigheid, Amsterdam 1872. T. Fliedner, Collectenreise nach Holland und England nebst einer ausführlichen Darstellung des Kirchen-, Schul-, Armen- und Gefängnisswesens beider Länder, mit vergleichender Hinweisung auf Deutschland, vorzüglich Preussen. Zweiter Band. Essen 1831. F.W. Fabius, De Maatschappij van Weldagigheid, in hare werking, strekking en geldelijke toestand, Amsterdam 1841. J.W.R. Gerlach, De vrije landbouwkolonien der Maatschappij van Weldadigheid te Frederiksoord, Willemsoord en Wilheminaoord, Amsterdam 1884. S. von Grouner, Beschreibung einer Reise durch das Konigreich der Niederlande, dl 1, Passau 1826.

koloniën van weldadigheid: description & history


C. R. Henderson, Outdoor Labor for Convicts. A report to the governor of Illinois. Chicago. 1907. M. Huerne de Pommeuse, Des colonies agricoles et de leurs avantages. Mémoires publiés par la société royale et centrale d’agriculture. Paris. 1832 S. Jansen, Het pauperparadijs. Een familiegeschiedenis, Amsterdam 2008. Ch. Jeurgens, De Haarlemmermeer. Een studie in planning en beleid, 1836-1858, Amsterdam 1991.

H.G. Roelfsema-van der Wissel, De gezondheidszorg in de Noord-Nederlandse koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid tussen 1818 en 1859. Proefschrift doctoraat in de Medische Wetenschappen, Groningen.2006. Wil Schackmann, De proefkolonie, 2006 Wil Schackmann, De strafkolonie, 2013 Freek Schmidt, Paleizen voor prinsen en burgers, Zwolle 2006.

J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving, Den Haag 2001.

M. Soëtard, ‘Johan Heinrich Pestalozzi (1746-1827), in: Perspectivas: revista trimestral de educacion comparada, vol. XXIV, nos 1-2, pp. 299-313.

C.A. Kloosterhuis, De bevolking van de vrije koloniën der Maatschappij van Weldadigheid, Zutphen 1981.

W.C.H. Staring en J.K.W. Quarles van Ufford, De Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid in 1846, Arnhem 1847.

J. Koch, Koning Willem I 1772-1843, Amsterdam 2013.

J.J. Westendorp Boerma, Johannes van den Bosch als sociaal hervormer, Groningen 1927.

L. Lambregts, Een steen in de vijver; ontstaan, groei en ontwikkeling van de Maatschappij van Weldadigheid, Steenwijk 1985. Maatschappij van Weldadigheid, De Star, 1ste tijdschrift der Maatschappij, 1818 t/m 1826.

Magazijn voor het armen-wezen: in het Koningrijk der Nederlanden, 1817-1818. G.H. Medema, ‘‘Om van een grote overlast en van leeggangers bevrijd te zijn’. De bouw van stedelijke armenen werkhuizen in de 18de eeuw’, Historisch Tijdschrift Holland 42 (2010) 3, p. 206-221. H.V. Mills, Poverty and the State or work for the unemployed. London. 1889.

Report from His Majesty’s Commissioners for the inquiring into the administration and practical operation of the Poor laws. Appendix to report (F). Foreign Communications. Ordered by the House of Commons, to be printed. London. 1834.

A. Van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848, Amsterdam 1987. R. Vercammen, Een groot ‘bedrijf’ in een klein dorp? De ‘Verstedelijking’ van de Rijksweldadigheidskolonie te Merksplas (1870-1910). In ‘Werken aan de Stad, stedelijke actoren en structuren in de Zuidelijke Nederlanden. Liber Amnorum Catharina Lis en Hugo Soly. C. Wimmer, Beschreibung einer Reise duch das Königreich der Niederlande welche auf Veranlassung des landwirthschaftlichen Vereins in Bayern gemacht worden von Samuel von Grouner, ehmaligen Oberberghauptmann. Verfasst von C.W.Wimmer, vormaligem königl. Bayer. Professor der Landwirthschaft. Erster Theil, Passau 1826. J.R. van der Zeijden en J. Hagen, Inventaris van de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid 18181970, Assen 1990.

koloniën van weldadigheid: description & history

87


steenhuismeurs Bv lange haven 9 3111 ca schiedam

karvansera BvBa twaalf apostelenstraat 22 2800 mechelen

+31 10 2762723 / 10 2732511 mail@steenhuismeurs.nl www.steenhuismeurs.nl

+32 473 94 24 00 info@karvansera.be

Š STEENHuISMEuRS BV & kARVANSERA BVBA, NOVEMBER 2014


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.