Adobe Photoshop Adobe Photoshop is de marktleider op het gebied van digitale beeldbewerking. Met een breed scala aan gereedschappen en bewerkingsmogelijkheden is het slechts je eigen creativiteit dat een mogelijke beperkende factor kan zijn. Photoshop is zeer uitgebreid, een eerste kennismaking kan dus wat overweldigend zijn. Maar vrees niet, er zit wel degelijk een logica achter. In deze cursus gaan we in op de basis van het programma. Wat is die logica dan, hoe maak je nieuwe documenten aan, wat betekenen al die ikoontjes. Een uitgebreide kennismaking dus. Voor alles geldt: je wordt pas ergens goed in als je er mee bezig gaat. Photoshop is veel te uitgebreid om alle mogelijkheden uit te lichten. Je zult dus moeten gaan experimenteren en uitproberen. Zoek ook via het web naar tutorials, bekijk photoshop-filmpjes op YouTube. Op deze site: http://www.websonic.nl/tutorials/tutorials_photoshop.php staan een flink aantal prima Nederlandstalige tutorials. Alle afbeeldingen in deze cursus zijn van versie CS3. Kans bestaat dat je zelf werkt met CS4 of misschien zelfs al met CS5. De afbeeldingen kunnen dus een beetje afwijken. Het principe blijft echter hetzelfde. In de nieuwe versies zit het grootste verschil in het gedrag van de interface (de venstertjes). Er zijn wel nieuwe functionaliteiten en mogelijkheden toegevoegd, maar die zijn niet zo ingrijpend dat ze invloed hebben. Shortcuts staan overal vermeld als ctrl+.. , voor Mac-gebruikers is dit cmd+..
1
De gereedschappen Hieronder vindt je een uitleg van de gereedschappen uit het menu aan de linkerkant van je scherm. Achter de naam van het gereedschap staat de zogenaamde “sneltoets”. Door het indrukken van deze sneltoets, wordt gelijk het bijbehorende gereedschap geselecteerd en kun je daarmee werken. Vaak zit er achter het ikoontje in het pallet nog meer gerelateerde gereedschappen verborgen. Als je een gereedschap hebt geselecteerd, kun je het met de linkermuisknop gebruiken. Met de rechtermuisknop krijg je vaak extra opties. De “option bar” (onder de menu balk) verandert mee met het gereedschap die je gebruikt, en geeft ook altijd extra opties.
1
2
3
4
1
2
1
2
3
4
5
6
7
8
1
2
3
4
1
2
3
4
5 6 7
2
Selectie tools 1. Marquee Tools (M) 2. Move Tool (V) 3. Lasso Tools (L) 4. Magic Wand Tool (W) Crop en slice tools: 1. Crop Tool (C) 2. Slice Tools (K) Retouching en painting tools: 1. Healing Brush Tools (J) 2. Brush Tool, Pencil Tool en Color Replacement Tool (B) 3. Clone Stamp Tool en Pattern Stamp Tool (S) 4. History Brush (Y) 5. Eraser Tools (E) 6. Gradient Tool en Paint Bucket Tool (G) 7. Blur Tool, Sharpen Tool en Smudge Tool (R) 8. Dodge Tool, Burn Tool en Sponge Tool (O)
Tekenen en tekst tools: 1. Pen Tools (P) 2. Type Tools (T) 3. Path Selection Tool en Direct Selection Tool (A) 4. Shape Tools (U) Notitie, navigatie en overige tools: 1. Notes Tools (N) 2. Eyedropper Tool en Color Sampler Tool (I) 3. Hand Tool (H) 4. Zoom Tool (Z) 5. Switch Color (X) 6. Quick Mask 7. Screen mode
Selectie tools Rectangular-, Elliptical-, SingleRow-, SingleColumn-, Marquee Tools (M) Met de Marquee Tools (M) kun je rechthoeken, ovalen, 1-pixel rijen en 1-pixel kolommen selecteren. Standaard wordt er een selectie gemaakt vanaf het punt waar de muis staat. Het is ook mogelijk om tijdens het slepen van de muis met een van de volgende sneltoetsen te werken, om zo een speciale selectie te maken: • Shift + Selecteren: Om meerdere rechthoek- of ovaalselecties tegelijkertijd te maken (deze kun je in elkaar laten overlopen om zo van meerdere selecties één grote selectie te maken) • Alt + Selecteren: Om de selectie te beginnen vanaf het midden. • Spatiebalk: Druk de spatiebalk in tijdens het selecteren (houd de muisknop ingedrukt) om je selectie te verplaatsen. Door met je rechtermuisknop te klikken binnen de selectie en te kiezen voor “transform selection” kun je de selectie nog vervormen. Move Tool (V) Met de Move Tool (V) kun je selecties en layers verplaatsen binnen je afbeelding, maar ook naar andere afbeeldingen. Je kunt de Move Tool ook gebruiken om selecties en layers binnen je afbeelding uit te lijnen. Als je Shift indrukt terwijl je met je muis iets aan het slepen bent, zal de selectie in hoeken van 45° bewegen (0°, 45°, 90°, etc.) Druk op Alt om een object te kopiëren en te verplaatsen. Lasso Tool , Polygonal Lasso Tool en Magnetic Lasso Tool (L) Met de Lasso Tool kun je vrije-hand selecties maken. Met de Polygonal Lasso Tool kun je rechthoekige selecties maken. Als je de Lasso Tool gebruikt, kunt je switchen tussen de vrije-hand selectie en de rechte-hoeken selectie. Dit doe je door tijdens het maken van een selectie Alt ingedrukt te houden en de muisknop los te laten. Dan zie je het symbooltje veranderen van de Lasso Tool naar de Polygonal Lasso Tool. Door de muiskop weer ingedrukt te houden, en de Alt toets los te laten, switch je weer terug naar de Lasso Tool. Wanneer je de Magnetic Lasso Tool gebruikt, zal de rand van de selectie automatisch om hoeken van voorgedefinieerde gebieden van de afbeelding sluiten, bijvoorbeeld bepaalde pixel-gebieden met dezelfde kleur. Magic Wand Tool (W) Met de Magic Wand Tool (W) kun je een gebied selecteren met een bepaalde kleur pixels, zonder zelf langs de randen te hoeven. De gevoeligheid van de Magic Wand Tool kun je instellen in de Option Bar bovenaan. Als je bij ‘Tolerance’ een groot getal invult, dan is de Magic Wand Tool minder gevoelig. Als je dan bijvoorbeeld een zwart gebied aanklikt, zullen er naast de zwarte pixels ook grijze pixels geselecteerd worden. Zet je de ‘Tolerance’ op 1, dan is deze heel gevoelig en selecteert hij enkel die pixels die allemaal de precieze RGB-kleurwaarden hebben.
3
Crop en Slice Tools Crop Tool (C) Met de Crop Tool (C) kun je delen van een afbeelding verwijderen, om de focus op een bepaald deel van afbeelding te leggen. De Crop Tool kun je gebruiken door een deel van de afbeelding te selecteren en vervolgens met de rechtermuisknop te klikken en te kiezen voor ‘crop’ of door gewoon op “enter” te klikken. Je kunt de selectie verplaatsen door met je linkermuisknop de selectie te slepen. Je kunt de selectie groter of kleiner maken door een van de blokjes in de hoeken opzij te slepen. En ook kun je de selectie draaien door ongeveer een halve centimeter van de selectierand te gaan staan met de muis, dan komt er een krom pijltje. Ook hier heb je weer extra opties voor deze Tool in de Option Bar bovenaan. Slice Tool en Slice Selection Tool (K) Gebruik de Slice Tool (K) om grote afbeeldingen in kleine stukken te verdelen. Deze Tool is vooral handig bij het maken van websites. Je kunt je template van de hele website met de Slice Tool heel eenvoudig in een menu-deel, header-deel en content-deel opdelen. De delen (slices) worden als aparte afbeeldingen opgeslagen, en Adobe Photoshop zet het voor je om in een html code, zodat het in je web browser weer één geheel is. Slices zijn ook handig als je werkt met afbeeldingen die verschillende soorten data bevatten. Als je bijvoorbeeld een deel van de afbeelding wil opslaan als gif-formaat omdat deze een animatie bevat, en de rest als jpeg-formaat wilt opslaan, kun je het animatiedeel isoleren door gebruik te maken van de Slice Tool. Via File > Save for Web, kun je de bovenstaande acties uitvoeren. Om te verplaatsen, kopiëren, combineren, verdelen, resizen, verwijderen of uitlijnen, gebruik je de Slice Select Tool (K).
Retouching en painting tools Spot Healing Brush Tool en Healing Brush Tool (J) Met de Healing Brush Tool (J) kun je imperfecties corrigeren door ze te laten opgaan in het omringende deel van de afbeelding. Net als de Clone Tools gebruik je de Healing Brush Tool om bepaalde gebieden van een afbeelding te vervangen door een ander gebied uit die afbeelding. De Healing Brush Tool past echter ook de tekstuur, belichting en schaduw van het gekozen gebied aan, aan de nieuwe bestemming. Het verschil tussen de Spot Healing Brush Tool (J) en de Healing Brush Tool is dat je met de Spot Healing Brush Tool (J) niet per se een selectie of punt hoeft te gebruiken als bron. Patch Tool en Red Eye Tool (J) Met de Patch Tool kun je een selectie repareren met pixels of patronen van een ander deel van de afbeelding. Net als de Healing Brush Tool matcht de Patch Tool de texturen, belichting en schaduw van de geselecteerde pixels naar het deel van de afbeelding wat gerepareerd moet worden. Gebruik de Red Eye Tool om de bekende rode ogen te corrigeren, die meestal ontstaan zijn bij het maken van een foto met flits. Deze Tool werkt heel eenvoudig, je kunt globaal het oog selecteren, de pupil-diameter instellen en Photoshop corrigeert het rode oog. Clone Stamp Tool en Pattern Stamp Tool (S) Met de Clone Stamp Tool (S) kun je pixels van de ene plaats naar de andere plaats in je afbeelding kopiëren. Je kunt ook een deel van een layer klonen, over een andere layer. Omdat je de alle brushes van Photoshop kunt gebruiken in combinatie met de Clone Stamp Tool kun je heel precies gebieden klonen. Ook hier kun je weer de Option bar gebruiken om bijvoorbeeld de opacity (doorzichtigheid) van het gekloonde gebied aan te passen. De Pattern Stamp Tool (S) maakt gebruik van voorgedefinieerde patronen in plaats van pixels uit de afbeelding. Je kunt een standaard patroon van Adobe Photoshop selecteren, of je kunt er zelf een maken.
4
Eraser Tool , Background Eraser en Magic Eraser Tool (E) Met de Eraser Tool (E) kun je pixels van je afbeelding verwijderen, door erop te klikken (of de muis te slepen voor een groot stuk). Als je in een background-layer werkt, of in een layer waar de transparancy geblokkeerd (locked) is, zullen de verwijderde pixels veranderen in de achtergrondkleur. In andere gevallen zullen de pixels verwijderd worden zodat ze niet meer zichtbaar zijn, en je dus de achtergrond behoudt. Met de Background Eraser Tool (E) kun je de achtergrond verwijderen terwijl je de voorgrond intact laat. De Background Eraser houdt geen rekening met geblokkeerde (locked) layers . Bij gebruik van de Magic Eraser Tool (E) worden automatisch alle pixels van dezelfde kleur verwijderd. Als je Net als bij de Magic Wand Tool kun je ook bij de Eraser Tools (E) weer de Tolerance instellen in de Option Bar. Blur Tool , Sharpen Tool en Smudge Tool (R) De Blur Tool (R) vervaagt gebieden in je afbeelding door het contrast tussen de kleuren van pixels te verminderen als je er met de muis overheen gaat. De grootte van de Blur Tool kun je aanpassen in de Option Bar. De Blur Tool kan dus ook goed gebruikt worden als je bijvoorbeeld in één afbeelding twee andere afbeeldingen hebt, die je vloeiender in elkaar wilt laten overlopen. Dit kun je dan het beste doen als je veel inzoomt. Het tegenovergestelde is de Sharpen Tool (R), waarmee je gebieden in je afbeelding juist scherper kunt maken. Deze Tool vergoot dus juist het contrast tussen de pixels. De Smudge Tool (R) geeft ongeveer hetzelfde effect, wanneer je je vinger door natte verf sleept. Deze Tool gebruikt de kleur waar je met de muis begint, en trekt deze door als je met je muis sleept, waarbij de andere kleuren langs de sleeplijn opzij ‘geduwd’ worden. De Smudge Tool (R) kun je heel goed gebruiken als je bijvoorbeeld de wang van een gezicht glad of zuiver wilt maken. Het effect zoals je in tv-reclames ziet bij die anti-rimpelcrêmes. Dodge Tool , Burn Tool en Sponge Tool (O) Met de Dodge Tool (O) kun je gebieden lichter maken, met de Burn Tool (O) maak je gebieden donkerder. De Burn Tool (R) kun je bijvoorbeeld gebruiken om je gezicht bruiner te maken als je vindt dat er te weinig zon was in de vakantie. Met de Sponge Tool (O) kun je de saturatie van kleuren veranderen. Als je in de Desaturate mode werkt, zullen er kleuren uit de afbeelding verwijderd worden. Als je in de Saturate mode werkt, zullen er kleuren toegevoegd worden. De Saturate mode kun je gebruiken om iemand gezicht eruit te laten zien alsof die te lang in de zon gezeten heeft, het wordt dan wat roder. Brush Tool , Pencil Tool en Color Replacement Tool (B) Met de Brush Tool (B) kun je een onscherpe lijn maken. Met de Pencil Tool (B) kun je een scherpe lijn maken. De dikte is weer in te stellen in de Option Bar bovenaan. De Color Replacement Tool (B) vervangt kleuren in je afbeelding als je er met de muis overheen gaat. History Brush en Art History Brush Tool (Y) Met de History Brush (Y) kun je status van je foto herstellen naar vorige momentopnamen (snapshots). Een snapshot maak je door in het history-venster, te klikken op het snapshoticoontje. Daarna kun je met de History Brush dat wat je gedaan hebt voor je een snapshot maakte, als nieuwe laag over je afbeelding zetten. De Art History Brush (Y) gebruikt net als de History Brush Tool de data van de snapshot, maar gebruikt tevens de extra opties in de Option Bar om verschillende artistieke stijlen te maken. Gradient Tool en Paint Bucket Tool (G) Met de Gradient Tool (G) kun je een gebied in een afbeelding, een selectie, of een heel vlak vullen met een kleurverloop. De kleuren kunnen je kiezen in de Option Bar. Met de Paint Bucket Tool(G) kun je pixels met dezelfde kleur een andere kleur geven.
5
Tekenen en Tekst Tools Pen Tool en Freeform Pen Tool (P) Met de The Pen Tool (P) kun je rechthoekige en vloeiende figuren maken, als een Path, Shape Layer, of Fill Pixels. Dit is in te stellen in de Option Bar. Anchor Points (punten waarmee de vorm veranderd kan worden) worden automatisch toegevoegd als je tekent. Je kunt deze later aanpassen, nieuwe toevoegen of verwijderen. Door Magnetic aan te vinken in de Option Bar, kun je net als met de Magnetic Lasso Tool de rand van de selectie automatisch om hoeken van voorgedefinieerde gebieden van de afbeelding sluiten, bijvoorbeeld bepaalde pixel-gebieden met dezelfde kleur. Add Anchor Point Tool , Delete Anchor Point Tool en Convert Point Tool Je kunt Anchor Points toevoegen of verwijderen door gebruik te maken van de Add Anchor Point Tool en Delete Anchor Point Tool. Als je Auto Add/Delete in de Option Bar hebt aangevinkt, zal er automatisch een punt toegevoegd worden als je op een lijn klikt, en automatisch een punt verwijderd worden als je op dat punt klikt. Met de Convert Point Tool kun je een vloeiende lijn veranderen in een rechte lijn, en andersom. Path Selection Tool en Direct Selection Tool (A) De Path Selection Tool (A) gebruik je om een pad selecteren, te verplaatsen, of te bewerken.
Horizontal Type Tool en Vertical Type Tool (T) Met de Horizontal Type Tool (T) en de Vertical Type Tool (T) kun je horizontale en verticale tekstboxen maken. Als je dit doet, wordt er automatisch een nieuwe layer toegevoegd aan de Layer Palette. In de Option Bar kun je onder andere het lettertype instellen. Horizontal Type Mask Tool and Vertical Type Mask Tool (T) Met de Horizontal Type Mask Tool (T) en Vertical Type Mask Tool (T) kun je een horizontale of verticale selectie maken in de vorm van een tekst. De selecties kunnen verplaatst worden, gevuld, etc. Rectangle, Rounded Rectangle, Ellipse, Polygoon, Line, Custom Shape Tools (U) Adobe Photoshop heeft zes standaard vooraf ingestelde vormen onder de Shape Tool (U) (eigenlijk meer, want bij het laatste icoontje kun je weer kiezen uit nieuwe vormen). Ook hier kun je weer gebruik maken van de subTools Path, Shape Layer, of Fill Pixels. Net als bij het maken van een selectie, kun je vormen combineren of laten overlappen.
6
Notitie, Navigatie en Overige Tools Notes Tool en Audio Annotation Tool (N) Met de Notes Tool (N) en Audio Annotation Tool (N) kun je overal op je afbeelding een tekst of audio notitie toevoegen. Als je een tekstnotitie maakt dan verschijnt er een schermpje waarin je kunt typen. Als je een audio-notitie wilt maken, moet je uiteraard wel een microfoon of headset op je computer aangesloten hebben. Eyedropper Tool, Color Sampler Tool en Measure Tool (I) Met de Eyedropper Tool (I) kun je een kleur selecteren uit je afbeelding, om die te gebruiken als nieuwe foreground kleur (met links klikken) of background kleur (alt + met links klikken). In de Option Bar kun je ook instellen dat je de gemiddelde kleurcode van bijvoorbeeld een 5 bij 5 pixelgebied wilt hebben. De Measure Tool (I) kan de afstand tussen twee punten berekenen, de hoek (aantal graden) en de positie (x en y coรถrdinaten). Deze informatie is dan te vinden in de Option Bar. Hand Tool (H) Met de Hand Tool (H) kun je de afbeelding verplaatsen. Als je een andere Tool gebruikt, kan je de Hand Tool activeren door de spatiebalk in te drukken. Door Alt of Ctrl in te drukken kun je uit- of inzoomen. Zoom Tool (Z) Met de Zoom Tool (Z) kun je op een afbeelding in- en uitzoomen. De Titelbalk (bovenaan, blauw) laat zien op welk percentage de afbeelding ingezoomt is, net als de Status balk linksonder. Je kunt een deel van je afbeelding selecteren door op dat specifieke deel in te zoomen. Met Alt switch je tussen in- en uitzoomen. Je kunt ook altijd de combinaties ctrl + of ctrl - gebruiken. Switch Color, Quick Mask, Screen mode Door op het pijltje te klikken kunnen je wisselen van- en achtergrondkleur (X). Door te klikken op het kleine ikoontje links kun je de kleurinsteling resetten. Je kunt de voorgrond- en achtergrondkleur zelf instellen door erop te klikken, en vervolgens een kleur te kiezen. Quick Mask Mode (Q) gebruik je om snel maskers te maken. Screen Modes (F) ; Standaard, full-screen met menu bar en fullscreen.
7
Nieuw document Wanneer je Photoshop hebt opgestart kun je een nieuw document aanmaken door in het menu op file/new/document te klikken of met de shortcut ctrl+N (of voor de Mac: cmd+N). In dit voorbeeld maak ik een document van 900 pixels breed en 700 pixels hoog. Ik had ook kunnen kiezen voor milimeters of centimeters of inches. Als ik als doel had gehad om het document te printen, had ik dat waarschijnlijk ook gedaan. Maar dit document is puur bedoelt als schermafbeelding. Aangezien een scherm het beeld opbouwt met pixels is dit dus de meest logische keuze. Bij de resolutie staat nu “72 pixels/inch” ofwel “72 dpi”. Dit is een lage resolutie en de standaard beeldschermresolutie. Wanneer je een document maakt dat bedoelt is voor printwerk of drukwerk is een hogere resolutie vereist. Voor printwerk is 220 dpi voldoende, voor drukwerk is 300 dpi aan te raden. Bij color-modus heb ik gekozen voor RGB (Rood Groen Blauw). Dit zijn ook weer beeldscherm-kleuren. Alle kleuren worden opgebouwd door combinaties (lichtmenging) van die drie kleuren. Voor druk- of printwerk moet je kiezen voor CMYK (Cyaan Magenta Yellow Key), waarbij “key” staat voor zwart. Dit zijn de inktkleuren waarmee het document wordt geprint of gedrukt. Klik op “OK” om het document aan te maken.
8
menu eigenschappen van een specifiek gereedschap Gereedschapvenster menuvensters
werkvlak of canvas
Een verse pagina De interface van Photoshop lijkt erg op die van InDesign en Illustrator. Links zie je de toolbox en aan de rechterkant kun je alle mogelijke extra vensters oproepen. Die zijn te vinden in het menu bovenin onder “vensters�. Vlak onder het menu vindt je de eigenschappen van het gereedschap dat je op dat moment gebruikt; de Option Bar.
9
Het kleurenpallet
Het kleurenpallet is op te roepen door te dubbelklikken op de voor- of achtergrondkleur-ikoon onderaan het gereedschappenvenster of op het kleurenvenster. Er zijn verschillende methodes om je kleuren te kiezen en er zijn verschillende kleur-ruimtes. In de vensters hiernaast zie respectievelijk de HSB, RGB en LAB kleurruimtes. Het kleurbereik van de drie ruimtes zijn ongeveer even groot, maar de benadering is anders. In eerste instantie is de HSB-ruimte het makkelijkst te “bedienen”. Wanneer je de cursor ergens in de kleurruimte plaatst en je verplaatst vervolgens de slider rechts ervan, dan kun je door het hele spectrum heen “bladeren”. Zoals met alles binnen Photoshop is het zaak om hiermee te experimenteren en zelf te ontdekken wat je prettig vind werken. Elke kleur heeft een eigen CMYK-waarde (cyan, magenta, yellow, key (=zwart)). Dit zijn de kleuren van drukinkten. Deze waarden kunnen dus ook direct worden ingevoerd. Elke kleur heeft ook een hexadecimale code (bijv. #ff895a). Deze code wordt gebruikt om kleur toe te passen in de HTML of stylesheets van bijvoorbeeld websites en andere webtoepassingen.
Swatches Swatches kun je beschouwen als een schilderspallet met vooraf bepaalde kleuren. Dit zorgt ervoor dat je makkelijker, sneller en overzichtelijker kunt werken. Wanneer je in het kleurenpallet een kleur hebt gevonden kun je klikken op “add to swatches”. Je kunt de kleur een speciale naam geven en vervolgens verschijnt de kleur netjes in het swatch-pallet. In het uitklapmenuutje rechtsboven in het pallet zie je meer mogelijkheden om de swatches te tonen, bijvoorbeeld in een lijst. Swatches zijn te verwijderen door deze te slepen naar het prullenbakje onderaan het pallet.
10
lagen venster
Het “lagen”-venster
Eén van de belangrijkste vensters binnen Photoshop is het lagen-venster. Wanneer deze niet zichtbaar is, kun je het oproepen vanuit het menu onder “venster” en dan “lagen”. Elk nieuw object van een ontwerp zet je in een nieuwe laag. Op deze manier is elk onderdeel optimaal benaderbaar. Een complex Photoshop-document kan wel uit meer dan honderd lagen bestaan. Gelukkig zijn de lagen binnen het venster goed te organiseren; je kunt ze een duidelijke naam geven, een kleur meegeven en ze onderverdelen in laagmapjes. Bij een vers document staat de eerste laag “background” standaard op slot (slotje). Dit betekent dat je op deze laag geen bewerkingen kan uitvoeren, de laag is beschermd. Door dubbel te klikken op het slotje kun je de laag “unlocken”.
1
2
3
4
5
6
7
1. met de ketting kun je meerdere lagen aan elkaar koppelen. 2. Effecten. Onder dit ikoontje bevindt zich een keur aan laageffecten zoals schaduw, glows, verloopjes e.d. 3. Masker. Met dit ikoontje kun je een laagmasker toepassen. Met een laagmasker kun je met bijvoorbeeld met een penseel gedeelten van een laag verwijderen en weer terughalen. 4. Aanpassingslaag. Onder dit ikoontje schuilt een keur aan mogelijkheden om zgn “non-destructieve” bewerkingen toe te passen. Denk aan contrast-, kleur-, curves- en andere bewerkingen. Deze aanpassingen verschijnen in een eigen laag vlak boven de laag die je wilt bewerken. Deze laag kun je ook weer aan en uit zetten en zelfs weer bewerkingen op uitvoeren. 5. Laagmapje. Met laagmapjes kun je de boel netjes geordend houden. 6. Nieuwe laag aanmaken 7. een laag verwijderen
11
In de afbeelding hiernaast is een nieuwe laag aangemaakt (layer 1). De grijswitte blokjes geven aan dat de laag transparant is. Je kunt een Photoshopdocument voorstellen als een aantal vellen transparante folie op elkaar. Sommige vellen zijn geheel gevuld met een kleur of afbeelding, andere slechts gedeeltelijk, de onderste vellen kunnen dus (gedeeltelijk) zichtbaar zijn. Layer 1 is blauw gekleurd, want geselecteerd.
Achter dit menu vindt je nog een keur aan extra mogelijkheden zoals het dupliceren van een laag, het samenvoegen van lagen, groepen aanmaken en verder alle mogelijkheden die ook via de ikoontjes worden aangeboden.
1
2
Photoshop kent 2 laag opties, “opacity” en de “fill” optie, beiden lijken erg veel op elkaar, maar er zit wel degelijk verschil in. Het verschil zit in de Blending opties (Layer style). Hiernaast zie je het verschil uitgebeeld in een plaatje. Op beide plaatjes is een schaduw effect toegepast, zowel in het plaatje (Inner shadow) als onder het plaatje (Drop shadow). Bij het verlagen van Opacity (afb. 1) zal alles wat op de desbetreffende laag staat vervagen / doorschijnend worden inclusief de blending opties die ook mee vervagen. Bij het verlagen van de Fill optie (afb. 2) zal alleen de orginele afbeelding vervagen / doorschijnend worden en de blending opties zullen op 100% blijven tenzij je dit aanpast in de blending opties. Met de fill optie kun je dus handig je plaatjes bewerken zonder dat de layer styles beïnvloed worden. Wil je de effecten wel meenemen in het vervagen / doorschijnend maken dan gebruik je de opacity optie. Onder dit uitklapmenu bevindt zich een keur van mogelijkheden om de laag met onderliggende lagen te laten “mengen”. Het is erg zinnig om eens twee foto’s in afzonderlijke lagen te plaatsen en vervolgens de opties onder dit menu uit te proberen. Je zult verrast worden!
12
Laagmapjes Om een groot aantal lagen overzichtelijk te houden kun je gebruik maken van laagmappen (layer groups). Lagen die bij elkaar horen kun je in een mapje slepen. Deze map of group kun je een naam geven, een kleur meegeven en aan- en uitzetten (zichtbaar en onzichtbaar maken) met het oogje. Daarnaast is het mogelijk om met de uitklapmenuutjes aan een hele map eigenschappen mee te geven (opacity, overlay, color-dodge etc.).In het voorbeeld hiernaast zijn er mapjes binnen mapjes geplaatst. Je kunt van laagmapjes ook een enkele laag maken doordeze te “mergen”. (uitklapmenu rechtsboven en dan “merge”)
Smart objects Smart objects (slimme objecten) kunnen worden gebruikt om een document met heel veel lagen overzichtelijk te houden en om veelvoorkomende dezelfde elementen (bijvoorbeeld een ikoontje, logootje, aandachtsstreepje etc) te beheren. Wanneer je bijvoorbeeld in een document twintig keer een groen elementje heb toegepast, maar later blijkt dat de kleur blauw een betere oplossing is, moet je normaal gesproken al die elementen gaan aanpassen. Wanneer deze ook nog eens zijn verdeeld over verschillende laagmapjes heb je een tijdrovend probleem. Als je echter van zo’n element een smart-object maakt en deze dupliceert op verschillende plekken binnen het document, hoef je enkel één smart-object aan te passen en op te slaan. Alle duplicaten zullen de nieuwe eigenschappen overnemen. Je kunt ook een enkele laag, maar ook laagmapjes met meerdere lagen omzetten naar een smart object. In het voorbeeld hierboven is de laagmap “home” omgezet naar een smart object. Na dubbelklikken op deze smartobject zal er een nieuw venster openen met alle lagen intact. Na wijzigen en opslaan kun je dit venster weer afsluiten. De wijzigingen komen terug in je oorspronkelijke document. Smart objects kun je van het ene document naar het andere slepen en dus hergebruiken.
13
Laag stijlen Door te dubbelklikken op een laag of door te klikken op het “fx”-ikoontje onderaan het lagenpallet kun je het venster “layer styles / laagstijlen” openen. Er wordt dan een keur van mogelijkheden aangeboden om een laag te bewerken. Het handige van laagstijlen is dat er “non-destructive editing” plaatsvindt. Ofwel: de pixels zelf worden niet aangepast of veranderd; je kunt altijd terug naar een beginstaat door de laagstijlen uit te schakelen. Je kun het beste even experimenteren met een simpel object, bijvoorbeeld een gekleurd vierkantje. Loop gewoon alle opties door en probeer dingen uit. Combineer en speel! In het voorbeeld hieronder zijn twee laagstijlen toegepast: “drop shadow” en “Inner glow”. Je ziet dat dit in het lagenpallet zichtbaar is. Je kunt een laagstijl aan- en uitzetten en verwijderen. Door rechts te klikken op de laag kun je een laagstijl kopieëren en in een andere laag plakken.
14
Werken met tekst
Je kunt in Photoshop teksten aanmaken door met de tekst-gereedschap (T) ergens op het canvas te klikken en te typen of door een tekstkader te trekken en te typen. In plaats van typen kun je uiterrad ook tekst van elders kopieëren en plakken. Er wordt automatisch een tekst-laag aangemaakt. Op zo’n tekstlaag kun je dezelfde laag aanpassingen loslaten als een “gewone” laag. De eigenschappen van een tekst vindt je bovenaan in de horizontale balk onder het menu, maar ook in een speciale venster op te roepen vanuit het menu (Type / Character). Je kunt een ander lettetype kiezen, de lettergrootte kiezen, spatiëring, interlinie etc. Verder zie je een “a/a” ikoontje met uitklapmenu met de keuzes: none, sharp, crisp, strong, smooth. Hiermee kun je de randen van de letters harer of juist minder hard maken. In de regel is het zo dat hoe kleiner je een letter gebruikt hoe scherper (harder) je hem wilt. Bij heel grote letters wil je juist dat deze wat vloeiender is. Ook hiervoor geldt: even uitproberen.
15