PVDA brochure :: Crisis, lonen, index en interprofessioneel akkoord

Page 1

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord

04.09.2012 Studiedienst van de PVDA David Pestieau

www.pvda.be

Eerst de mensen, niet de winst


Uitgaven van PVDA (Partij van de Arbeid) M. Lemonnierlaan 171, 1000 Brussel www.pvda.be • pvda@pvda.be • 02 50 40 112 V.u.: Marie-Rose Eligius, M. Lemonnierlaan 171, 1000 Brussel


Inhoud De verkeerde antwoorden op de crisis: de Europese Commissie wil onze lonen overgieten met een Duits sausje 4 De crisis: “ik was het niet, het waren die onder mij” 4 Het Duitse model voor de Europese Unie: export van loondumping en armoede 6 De Europese Commissie wil de controle over je loon overnemen 7 Indirect loon: een loon dat je niet ziet, maar dat ze wel willen afpakken 8 Leidt de vermindering van de sociale bijdragen en andere lasten op arbeid tot meer werkgelegenheid? De totale vermindering van de sociale bijdragen en andere fiscale voordelen steeg in 2012 tot 10,4 miljard De lasten op arbeid of de lasten op het kapitaal: een andere benadering van het competitiviteitsdebat De lasten op het kapitaal reizen de pan uit: Ben jij het die te veel verdient of zijn het de grote aandeelhouders? 11 Loonkost niet meer onder controle? 11 (1) Is de concurrentiepositie zwaar in gevaar? 11 (2) Wanneer de statistieken het beleid bepalen 12 Het probleem van de concurrentie is een probleem van het patronaat, niet van de vakbond 13 Is innovatie en opleiding de grond van het probleem? 14 “Dit is geen aanval op de index en het interprofessioneel akkoord (IPA)” 14 De angst voor de index, de 7 pistes voor hervorming volgens de Nationale Bank en haar voorkeurpiste De verschillende hervormingspistes om de index…uit te hollen 16 (1) De “all in”-formule 16 (2) en (3) Index zonder energieproducten en de “groene” index 16 (4) De netto-index 17 (5) en (6) De gelimiteerde index 17 (7) De indexsprong 17 Het voorkeursscenario van de Nationale Bank: een “vaste” indexering, en een gebroken index 18 De leugens over de wet van 1996 en over de “all in” 19 Het IPA en de cao’s liggen onder vuur 20 De aanvullende pensioenen op de IPA-onderhandelingstafel 20 Het paard van Troje: de tegenstelling werk – loon 21 “Toen ze werklozen kwamen zoeken, dacht ik niet aan mijn loon” 21 De verkeerde deal tussen jobs en lonen 22 Regeringspartijen die allemaal op een of andere manier voor loonblokkering zijn… 22 N-VA wil onafhankelijkheid, maar niet van de dictaten van de Europese Commissie 23

9 9 10

15

Het kader verlaten om de slag te winnen 25 De klassenstrijd tot in uw portemonnee: twee onverzoenbare logica’s 25 Een mager, een dol of helemaal geen interprofessioneel akkoord? 25

Voor een “Job protector” plan 27 1. De Inbev wet 27 2. Overheidsbanen 27 3. Bouw en isolatie 27 4. Banen in de non-profit 27 5. Mobiliteit 28 6. Meer leraars 28

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 3 .


De verkeerde antwoorden op de crisis: de Europese Commissie wil onze lonen overgieten met een Duits sausje De crisis: “ik was het niet, het waren die onder mij” “We leven boven onze stand.” Om het luidst herhalen de machtskringen en de media dat credo in België en in de rest van Europa. De crisis die losbarstte in 2008, is eind 2012 nog dieper geworden: crisis van de staten, bankencrisis, economische recessie… De landen in het zuiden van Europa zinken aan topsnelheid weg in de armoede. Maar in het noorden hoor je de alarmkreet: als we de boot willen redden, moeten we de broekriem aanhalen. “Want de staat geeft te veel uit en we zijn niet competitief” luidt de diagnose van de experts. Maar vooraleer onze regering en onze patroon het geld uit onze portefeuille komen halen, is het de moeite waard om na te gaan of die diagnose wel correct is. Want als de diagnose niet klopt, dan helpt de voorgestelde remedie niet. In 2009 is de productie van consumptiegoederen en -diensten voor de eerste keer sinds de jaren dertig in de hele wereld beginnen te dalen. In de Verenigde Staten met gemiddeld 3%, in Europa met 4%. Daarop kwam er een wereldwijde golf van ontslagen, sluitingen, fusies, loonblokkeringen en allerlei soorten flexibiliteit. Vandaag, in 2012, grijpt de recessie weer om zich heen. Vanuit het zuiden van Europa bedreigt ze het hele continent. Heel Zuid-Europa is in recessie, Frankrijk stagneert en België kondigt een negatieve groei aan van -0,6% in het tweede kwartaal van 2012. Zoals we eerder al hebben aangetoond,1 is deze crisis geen zuiver financiële crisis, en ze is ook niet te wijten aan het wanbeheer van de staatsschuld. Ze houdt verband met een fundamenteel onevenwicht van het kapitalistische economische systeem, dat gebaseerd is op winst. De eis van maximale winst (wat een vermindering van de kosten impliceert) botst op de structurele daling van de vraag (want de massa werknemers verliest koopkracht). Dat is de zogenaamde overproductiecrisis. Het systeem is structureel in onevenwicht sinds 1973, maar dankzij de speculatiebubbels kon de last van de crisis kunstmatig telkens een beetje uitgesteld worden. De voorbije dertig jaar kwam de ene speculatiebubbel na de andere om de overproductiecrisis aan te kunnen. De permanente overconsumptie van de rijkste 10% van de bevolking vierde hoogtij. Maar de taart werd al opgegeten vooraleer ze helemaal gebakken was. 1

4 .

Zie Marxistische Studies, zie “La crise de 30 ans” van Henri Houben (éditions Aden, 2011), zie “Hoe durven ze?” van Peter Mertens (uitgeverij EPO, 2011).

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


Vandaag grijpen de speculanten en allerlei andere miljonairs naar de staatsschulden, de allerlaatste speculatiebubbel van dit systeem. In 2008 en 2009 werden meerdere duizenden miljarden geïnjecteerd om de banken te redden en de economie weer op gang te brengen. Dat zorgde er inderdaad voor dat de economie zich tijdelijk weer herstelde, zoals een dopingshot dat doet met een vermoeide wielrenner. Maar sinds 2011 is het effect weer verdwenen. De groei stagneert opnieuw, de economie zit weeral vast. Volgens de overheersende meningen kan deze situatie opgelost worden door de kunstmatige overconsumptie van gisteren te compenseren met een verlaging van de consumptie van vandaag. Hoewel de overconsumptie van gisteren een overconsumptie van de rijkste bevolkingsgroep was, zou ze vandaag gecompenseerd moeten worden door de koopkracht van de andere bevolkingslagen te verminderen. Enerzijds staan er langdurige besparingen op de agenda. Anderzijds eisen de multinationals en de grote ondernemingen, in naam van de heilige en onaantastbare concurrentiekracht, een verlaging van de “loonkost”. Maar als alle werknemers van ieder land tezelfdertijd de broekriem aanhalen, komen ze allen in dezelfde situatie terecht: de (staats)uitgaven zullen stijgen door de stijging van de werkloosheid, en de inkomsten zullen afnemen door een afname van de belastingontvangsten en door een daling van de koopkracht. Het begrotingstekort kan dan wel afnemen, maar omdat er minder rijkdom geproduceerd wordt, zal ook het bbp (bruto binnenlands product) afnemen. Het systeem komt in de neerwaartse spiraal van een proces van zelfvernietiging terecht dat hele delen van de economie zal vernietigen. Nouriel Roubini, een van de weinige economen die de crisis van 2008 voorspeld had, zegt het ook: “Karl Marx had gelijk. Op een bepaald punt kan het kapitalisme zichzelf vernietigen. Je kan niet inkomen blijven verschuiven van arbeid naar kapitaal, zonder een overcapaciteit en een gebrek aan globale vraag te hebben. Dat is wat er nu gebeurt. We hebben altijd gedacht dat de markten werkten, maar dat doen ze dus niet. Om te overleven gaan de ondernemingen steeds meer en meer snijden in de lonen, maar de lonen zijn het inkomen en de consumptie van de anderen. Daarom is het een zelfvernietigend proces.”2 Kortom: de diagnose die onze bestuurders stellen, is fout en hun geneesmiddel valt niet de oorzaak van de ziekte aan, maar het slachtoffer. Het ergste is dat de multinationals en de grote ondernemingen die beweren dat de lasten op arbeid (met andere woorden: de lonen) hen verstikken – net de economie dieper het moeras induwen door de lasten op hun kapitaal – lees: de dividenden. Vanaf 2008 hebben ze in het wilde weg zitten besparen: op de lonen, op het aantal banen, op de werkomstandigheden… Resultaat: ondanks de crisis zijn de winsten zienderogen aangedikt, maar zonder een echt economisch herstel. “De niet-financiële Europese multinationals zitten op een record van 500 miljard euro cash. Dat is een stijging met bijna 30 procent tegenover eind 2007, de vooravond van de crisis. De Belgische en Europese ondernemingen hamsteren cash als nooit tevoren. Ze vinden de onzekerheid te groot om nu al te investeren”, stelde de financiële pers vast in 2010.3 “De resultaten van de westerse bedrijven zijn nooit zo positief geweest als nu”, bevestigt de financiële pers nu.4 2 3 4

The Wall Street Journal, 12 augustus 2011. De Tijd, 12 augustus 2010. De Tijd, 10 augustus 2012.

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 5 .


Die explosief toegenomen winsten werden dus niet gebruikt voor productieve investeringen, maar ze werden wel een tijdje opgepot. Zo kunnen de sterkste ondernemingen het te zijner tijd gebruiken om het gras weg te maaien voor de voeten van hun verzwakte concurrenten en zo een alsmaar groter marktaandeel in handen krijgen. De multinationals bereiden zich op die manier voor om de concurrentie opnieuw op de spits te drijven, en zaaien zo de zaden die later zullen uitgroeien tot evenzoveel nieuwe overproductiecrisissen die alsmaar algemener en alsmaar heftiger worden. Daarnaast dient de rest van de liquide middelen om een stroom van dividenden aan de aandeelhouders uit te kunnen keren, met 15% nettorendement als minimumnorm. Ook de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven stelt dat vast: “Er wordt vastgesteld dat de samenstelling van het bruto-exploitatieoverschot van de niet-financiële vennootschappen tijdens de periode 1996-2009 enigszins is veranderd. Het aandeel van de netto uitgekeerde dividenden (uitgekeerde min ontvangen dividenden) groeit immers van 5 20,3% tot 41,5%.” Met andere woorden: in de bedrijfsresultaten is in iets meer dan tien jaar tijd het gedeelte van de dividenden die uitgekeerd worden aan de aandeelhouders verdubbeld!

Het Duitse model voor de Europese Unie: export van loondumping en armoede De Europese Commissie en vele economische en politieke leiders in Europa maken die analyse nochtans niet, zij zijn van mening dat er nog een uitweg bestaat: het Duitse model volgen. Duitsland is de wereldwijde exportkampioen. Het heeft nog steeds een weliswaar beperkte maar toch positieve groei, en de bedrijven maken er royale winsten. Maar is het een model dat navolging verdient? Zoals we eerder al aantoonden, is het Duitse model gebaseerd op loondumping en een miljoenenleger van verarmde werknemers. Die extreme loonmatiging werd door verschillende mechanismen gerealiseerd, zoals het rapport van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven van 2010 vaststelt:6 1. De mini-jobs met maandlonen van minder dan 400 euro (jobs van één euro per uur) namen aan een verbluffend tempo toe. 2. In 2009-2011 werd er een nominale loonstop doorgevoerd in tal van industriële sectoren door de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) “toekomst in arbeid”. Die kwam er in ruil voor de belofte dat de werkgelegenheid behouden zou blijven. 3. Bepaalde bedrijven die aan de internationale concurrentie blootgesteld zijn, hebben het recht verworven om af te wijken van de sectorale cao’s (optingout), om minder gunstige regels en lonen toe te passen dan in de rest van de sector. 4. Meer in het algemeen zijn de Duitse ondernemingen niet verplicht een minimumloon toe te passen, en er bestaat al helemaal geen enkele vorm van automatische loonindexering. Het Duitse model is voor de werkende mensen een armoedemodel, bovendien kan het niet geëxporteerd worden en is het niet levensvatbaar op langere ter5 6

6 .

CRB, “Technisch verslag van het secretariaat over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling”, 9 november 2010. (www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc10-1600.pdf). CRB, idem

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


mijn. Dat model zal Duitsland ook meetrekken in de crisis en als het door anderen nagevolgd wordt, zal het de crisis nog verergeren. Het kan niet geëxporteerd worden omdat het berust op een exporterend model: als één land voordeel behaalt uit de export, dan is er aan de andere kant een land dat erbij verliest. Dat is al zichtbaar in Europa, waar Duitsland geëxporteerd heeft naar Zuid-Europese landen die tien jaar lang massaal schulden hebben gemaakt, terwijl hun nationale economie voor hun ogen vernietigd werd. Het model kan niet geëxporteerd worden omdat Duitsland steunt op de OostEuropese landen in zijn achtertuin, een bron van heel gekwalificeerde én goedkope arbeidskrachten. Het Duitse model schept ook geen voltijdse banen. De grote meerderheid van de recent gecreëerde jobs in Duitsland zijn ontstaan uit de opsplitsing van voltijdse jobs in twee of drie deeltijdse jobs.7

De Europese Commissie wil de controle over je loon overnemen Met de eurocrisis hebben de landen van de Europese Unie verreikende bevoegdheden gegeven aan de Europese Commissie inzake begroting. Als het uit de hand loopt, kunnen landen gestraft worden en daarna onder voogdij geplaatst worden. Dat wat toegepast werd in Portugal, Ierland en Griekenland met de Men in Black, is uiteindelijk ook in een wet gegoten. Minder bekend is dat de Europese landen ook socio-economische bevoegdheden overgedragen hebben, die daarvóór exclusieve bevoegdheden van de staten waren. Een sixpack van zes richtlijnen werd goedgekeurd op 4 oktober 2011 in het Europese Parlement door alle regeringspartijen en de groenen. Twee richtlijnen van dat beruchte sixpack hebben betrekking op “socio-economische onevenwichten”: die geven aan de Europese Commissie de opdracht om tien socio-economische parameters onder de loep te nemen en, als er ergens afwijkingen zijn, die landen de les te lezen met aanbevelingen en daarna met sancties. In mei dit jaar publiceerde de Europese Commissie haar evaluatie van de socioeconomische onevenwichten in België. Daarin legde ze de nadruk op drie punten: de staatsschuld (die erg toegenomen was door de redding van de geprivatiseerde banken), de export die marktaandeel verliest (‑15,4% op vijf jaar tijd) en de schuldgraad van de privésector (233%, vooral door de schulden van financieringsmaatschappijen die voordeel willen halen uit de notionele intresten). De Commissie geeft toe dat de loonkost in België niet “uit de hand loopt”, maar toch beveelt ze de regering aan om een rist maatregelen te nemen met betrekking tot de loonvorming en de arbeidsmarkt. Voor de lonen eist de Commissie: - een hervorming van het systeem van de loononderhandelingen en van het mechanisme van automatische loonindexering - een verlaging van de indirecte loonkosten - een degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen - een verschuiving van de belastingen op arbeid naar een belasting op consumptie en naar een milieubelasting 7

Zie de studies van professor De Grauwe en professor Heylen over dit onderwerp.

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 7 .


De Commissie pleit, in tegenstelling tot nog niet zo lang geleden, niet meer voor een frontale aanval op de index. Maar de aanval op de lonen is des te gevaarlijker. Europees commissaris Karel De Gucht legt uit: “Wat de Europese Commissie eigenlijk wil, is dat er iets gebeurt aan onze loonkost. Je kan dat rechtstreeks doen door tussen te komen in de indexering of je kan ook naar onrechtstreekse maatregelen zoeken.” Dat betekent concreet: – De Commissie pleit voor een post-corrigerende loonnorm, die de lonen verlaagt als ze te bruusk gestegen zijn. – Ze verdedigt all in-akkoorden die de loonsverhogingen inperken als de index stijgt. – Ze stelt een vermindering voor van het gewicht van de energieproducten in de gezinskorf van producten op basis waarvan de index berekend wordt. – Ze heeft kritiek op “de loonrigiditeit” als gevolg van de index en de interprofessionele akkoorden als een factor die werkgevers verhindert om de concurrentie te laten spelen tussen werknemers binnen het land zelf. Ze pleit duidelijk voor akkoorden beperkt tot bedrijfsniveau of deelsectoren om deze solidariteit tussen werknemers te breken. Daarmee verdedigt ze ook het optoutmechanisme, waarmee ondernemingen van de cao’s mogen afwijken.

Indirect loon: een loon dat je niet ziet, maar dat ze wel willen afpakken In het debat over de “loonkost” gaat er veel aandacht naar de kost van de “patronale lasten”, die op de arbeid zou wegen. Volgens de aanhangers van het neoliberalisme moeten de lonen gematigd worden en moeten de “patronale lasten” radicaal naar beneden. Die aanhangers garanderen dat je daarmee niet raakt aan de koopkracht van de werknemers. In werkelijkheid is het een ware hold-up op je loon. Immers: wat de werkgever betaalt, bestaat uit vier delen: 1. Je nettoloon, je direct loon 2. Bedrijfsvoorheffing, gestort bij de belastingen 3. Sociale werknemersbijdrage, gestort bij de sociale zekerheid (13% van het brutoloon) 4. Sociale werkgeversbijdrage – de patronale bijdragen –, gestort bij de sociale zekerheid (34% van het brutoloon) Het verschil tussen (3) en (4) is in realiteit een kunstmatig verschil, want de bedragen worden gestort in dezelfde kas, het gaat om sociale bijdragen gelinkt aan je loon. Die bijdragen dienen voor de financiering van je toekomstige pensioenrechten, voor ziektevergoedingen, voor werkloosheidsuitkeringen, voor kinderbijslagen… In feite is het een vorm van uitgesteld loon. Je brutoloon (het bedrag op je loonfiche), bestaat uit (1), (2) en (3). Maar je volledige loon is de optelsom van je direct loon (1) en je indirect loon (de som van (2), (3) en (4)). Het gaat niet om een patronale last, maar wel degelijk over een écht deel van het loon.

8 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


Dat bevestigt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven in 2010: “Wat de gezinnen in de vorm van directe fiscaliteit en parafiscaliteit betalen, krijgen ze zo goed als integraal terug in de vorm van sociale uitkeringen en sociale overdrachten in natura (de terugbetalingen van de gezondheidszorg door de sociale zekerheid, de bijdrage van de overheidsbesturen aan opvangkosten, schoolkosten, huisvestingskosten enz.). Opgemerkt moet worden dat in deze berekening de indirecte belastingen die de gezinnen betalen, niet zijn inbegrepen, noch de collectieve openbare diensten die de gezinnen gedeeltelijk ontvangen.”8

Leidt de vermindering van de sociale bijdragen en andere lasten op arbeid tot meer werkgelegenheid? De totale vermindering van de sociale bijdragen en andere fiscale voordelen steeg in 2012 tot 10,4 miljard

Vermindering patronale bijdragen Loonsubsidies

1996

2009

2010

2011

2012

2013

1 306

4 7222

4 867

4 978

4 799

4 830

19

3 761

4 803

5 490

5 638

5 640

Via sociale zekerheid

0

2 019

2 463

2 988

3 073

2 991

Sociale Maribel

0

688

752

818

843

858

Werkbonus (non-profit)

0

28

45

45

45

45

Alternatieve sociale Maribel

0

22

73

84

88

93

Activering

0

230

362

610

411

279

Dienstencheques

0

1 051

1 231

1 432

1 686

1 716

Via federaal niveau

0

1 712

2 306

2 463

2 523

2 608

Nacht- en ploegenarbeid

0

758

909

977

999

1 029

Overuren

0

37

48

52

53

55

O&O

0

351

367

394

401

412

Algemene subsidie

0

470

881

934

962

997

Specifieke subsidie

0

97

101

107

110

115

19

31

34

38

39

40

0

17

20

24

24

26

19

14

14

14

14

14

1 325

8 483

9 670

10 468

10 437

10 469

0

690

708

722

724

689

Via gewestniveau Oudere werknemers Werkgelegenheidspremie Totaal werkgeversvoordelen Vermindering werknemersbijdragen

Source: BFP

En wat brengt het op voor de werkgelegenheid? Volgens de werkloosheidsstatistieken van de RVA waren er 441.000 volledig uitkeringsgerechtigde werklozen in juni 2011.4 Maar... de jongeren die in hun wachttijd zitten en degenen die geen recht hebben op een werkloosheidsuitkering omwille van een tijdelijke of definitieve schorsing of die van het OCMW leven worden niet meegeteld: twee categorieën van mensen die geen werk hebben, in het beste geval een uitkering krijgen van het OCMW en werkzoekend zijn. Aangezien het beleid voor de begeleiding 8

CRB, “Technisch verslag van het secretariaat over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling”, 9 november 2010. (www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc10-1600.pdf)

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 9 .


van werklozen regionaal is moeten we naar de cijfers kijken van Actiris, de VDAB en Forem (de regionale organen voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding). Resultaat: Er zijn geen 441.000 werklozen maar wel 530.455 mensen zonder werk. De VDAB heeft bovendien besloten om de oudere werklozen, die ze nochtans betaalt, uit haar officiële statistieken te gooien. Dat zijn er in België 76.500. Voegen we daarbij nog de 150.000 economisch werklozen, en we komen aan 756.955 actieven die niet werken. Dat is zowat het dubbel van wat ons wordt voorgehouden: 15% van de actieve bevolking... Al geven de officiële werkloosheidscijfers dan een vervalst beeld, feit is dat we de laatste jaren een reële stijging zien van het aantal banen. Maar net als in Duitsland, lijkt België de weg op te gaan van meer precaire en flexibele jobs om de tewerkstellingsgraad te verhogen. Sinds 2001 is het deeltijds werk in België van 18% naar 24% van de totale werkgelegenheid gestegen. Meer dan een miljoen jobs in België zijn nu deeltijdse jobs, vaak niet uit eigen keuze. In werkelijkheid gaat de vermindering van het aantal werklozen ten koste van het creëren van vast stabiel werk. Aan de andere kant gebeurt het scheppen van nieuwe banen vaak op kosten van de Staat. Een studie van de economist Philippe Defeyt wees uit dat van de 270.000 banen die tussen 2005 en 2011 gecreëerd werden, er 60% zwaar gesubsidieerd werden. Ze zijn bedoeld voor steuntrekkers met een werkloosheidsuitkering die hun uitkering verder krijgen en waarbij de werkgever het ontbrekende deel moet storten om tot een loon te komen. Het aantal dienstencheques is gestegen van 38.205 in 2005 tot 120.324 in 2009. Dit werk wordt over het algemeen voor 2/3 betaalt uit openbare financiën9. Maar dit soort banen worden bedreigd door de besparingsmaatregelen. Wat het ABVV ertoe brengt in haar recente brochure te schrijven over de sociaaleconomische uitdagingen: “Vooral op de binnenlandse markt werden banen gecreëerd, zij het dikwijls gesubsidieerde banen in de gezondheidssector, de dienstencheques enz.” Met de aangekondigde besparingen worden die banen rechtstreeks bedreigd en het ABVV voegt er aan toe: “Meteen blijkt dat het niet de privésector was die de meeste banen creëerde, ondanks de 9,5 miljard aan bijdrageverlagingen en de loonsubsidies en ondanks de notionele intrestaftrek die meer dan 5,4 miljard bruto kost.” Samengevat: De verlaging van de sociale bijdragen leidt niet echt tot het creëren van nieuwe werkgelegenheid maar op de eerste plaats tot een toename van de winsten van de bedrijven.

De lasten op arbeid of de lasten op het kapitaal: een andere benadering van het competitiviteitsdebat De eerste vraag die de hele rest van het debat over de lonen bepaalt is: Wie is verantwoordelijk voor de crisis? En wie moet betalen? Is het de loonkost of de winsthonger? Zijn het de lasten op arbeid die wegen op de economie of de lasten die aan het kapitaal moeten betaald worden? 9

10 .

www.tselux.be

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


De lasten op het kapitaal reizen de pan uit: Ben jij het die te veel verdient of zijn het de grote aandeelhouders? Het aandeel van het inkomen van de loontrekkenden in het bbp daalde van 57% in 1981 naar 51%10. Met andere woorden, het deel van de koek dat naar de werknemers gaat is verkleind ten voordele van het inkomen van de rijken en de winsten van de bedrijven. De Belgische lonen zijn de laatste 15 jaar (1996 – 2011) in reële termen globaal gestegen. Maar deze stijging was minder dan de toename van de productiviteit (-1,6%). Anders gezegd, de arbeiders hebben hun loon zien stijgen, maar in verhouding hebben ze meer rijkdom geproduceerd dan ze ervoor terugkregen. De winsten daarentegen zijn explosief gestegen tussen 2000 en 2009, zijn ze van 47 naar 82 miljard euro gestegen, dat is een vermeerdering met meer dan 35 miljard, dus een verhoging met 75%. De lasten die aan het kapitaal moeten betaald worden, de dividenden namelijk, zijn in 2009 gestegen tot 26 miljard euro, dat is driemaal zoveel als in 2000. Deze cijfers tonen de werkelijkheid: de rijkdom die door de bedrijven wordt geproduceerd is niet afgenomen, integendeel. Maar het deel dat daarvan naar de werknemers gaat is wel degelijk verminderd. En wat echt weegt op de maatschappij en de bedrijven, dat zijn de lasten op het kapitaal, het steeds grotere rendement dat moet uitbetaald worden aan de grote aandeelhouders. In acht jaar zijn de dividenden met drie vermenigvuldigd. Dus, als uw baas spreekt over loonmatiging of loonblokkering, is het omdat de aandeelhouders eisen dat hun dividenden nog veel groter worden.

Loonkost niet meer onder controle? Om de dwingende noodzaak van loonmatiging te doen slikken, doet het patronaat beroep op verschillende mythes die de werkelijkheid in haar voordeel verdraaien. Laten we die mythes even ontdekken.

(1) Is de concurrentiepositie zwaar in gevaar? In 2010 zei de toenmalige patroon der patroons dat onze loonhandicap meer dan 11% is in vergelijking met onze drie buurlanden (Nederland, Duitsland en Frankrijk). En vandaag in 2012 is de loonkost per uur, volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 4,6% hoger dan in onze drie buurlanden. Maar in die berekening is de verlaging van de sociale bijdragen en andere fiscale voordelen niet meegerekend. Als men daar wel rekening mee houdt, wordt het verschil minder dan 1%. De Europese Commissie wijst zelf op de eerste plaats de Duitse politiek aan als verantwoordelijke voor dit verschil: “Het feit dat de lonen in België sterker stegen in verhouding tot het gemiddelde van de drie buurlanden is vooral te wijten aan de Duitse loonmatiging.” Als men er rekening mee houdt dat de loonkost maar 12% bedraagt van de totale kost van een product, is het duidelijk dat dat verschil in werkelijkheid zeer miniem is. 10 La structure des salaires en Belgique, Robert Plasman, Michael Rusinek, François Rycx & Ilan Tojerow, Rapport gemaakt op vraag van het FGTB/ABVV, februari 2008

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 11 .


Als we de lonen van de drie buurlanden vergelijken met die in de Verenigde Staten, is het verschil veel groter. Maar dat heeft een totaal andere oorzaak: de gevoelige devaluatie van de dollar (30%) in verhouding tot de sterke euro.

(2) Wanneer de statistieken het beleid bepalen De volkswijsheid zegt dat je geen appels met peren mag vergelijken. Wat betreft het vergelijken van de lonen hebben de experts van het patronaat de gewoonte te vergelijken wat hun het beste uitkomt. Zo vergelijken ze het uurloon. Maar is dat wel een goed vergelijkingspunt? Als een baas iemand een zeer laag loon betaalt maar zijn productiviteit is zeer laag, dan is het mogelijk dat hij er niet bij wint. Om zowel rekening te houden met het loon als met de productiviteit gebruikt men internationaal als maatstaf de loonkost per geproduceerd product. door de loonkost per eenheid product en dat op (Unit Labour cost=ULC) meten is veel correcter dan de loonkost vergelijken: van belang is de kost van het product. Als een werknemer meer kost, maar productiever is compenseert het een het ander. Als enkel het uurloon zou tellen, dan zouden alle bedrijven verhuizen naar Bangladesh. Als men de zaken zo benadert en de cijfers in de industrie vergelijkt, dan is de loonkost per geproduceerde eenheid 0,75 euro in Duitsland; 0,72 euro in Frankrijk; 0,67 euro in BelgiĂŤ; 0,5 euro in Nederland (zie grafiek). Met andere woorden, de Belgische werknemer in de industrie kost het patronaat minder dan de Duitse. Zo kunnen we de puntjes op de i zetten.

In de dienstensector daarentegen ligt de loonkost per geproduceerde eenheid in BelgiĂŤ hoger dan in de buurlanden, vooral met Duitsland is het verschil groot. Maar het is minder groot met Frankrijk en Nederland. We willen er op wijzen dat het vooral in de dienstensector is dat het Duitse model van mini-jobs (jobs voor een euro per uur) heeft toegeslagen, en alle lonen naar benden duwde. En een deel van de dienstensector is niet onderhevig aan de concurrentie op internationaal vlak (zoals de grootwarenhuizen, de horeca...)

12 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


Het probleem van de concurrentie is een probleem van het patronaat, niet van de vakbond “In Frankrijk ligt de loonkost 23% hoger” (Laurence Parisot, voorzitter van MEDEF, het equivalent van het VBO in Frankrijk11) “België heeft momenteel een loonhandicap van 11% ten opzichte van de buurlanden” (Thomas Leysen, voorzitter van het VBO, januari 2010) “Wij vragen ons af of de Nederlandse economie en de Nederlandse ondernemingen zo’n stijging (1,74% n.v.d.r.) aan kunnen op dit ogenblik. De Nederlandse economie is zeer gevoelig voor internationale concurrentieverhoudingen en een loongolf kan desastreus zijn voor de concurrentiepositie van bedrijven. Dat op dit ogenblik vakbonden nog steeds om 2,5 procent loonstijging vragen, vindt AWVN zeer verontrustend.” (AWVN, Nederland)12 1. Zoals bovenstaande recente uitspraken aantonen manipuleert het patronaat in heel Europa de statistieken om de werknemers ervan te overtuigen dat ze niet competitief genoeg zijn. Maar moeten we dat vertrekpunt wel aanvaarden? Volgens de concurrentielogica moeten we uitgaan van het standpunt van het patronaat: hoe de huidige winstmarges verdedigen, hoe de productiviteit verhogen, hoe de kosten drukken... Vanuit het standpunt van de werknemers speelt een heel andere logica. Zij gaat uit van de realiteit van het loon en de koopkracht, de arbeidsvoorwaarden... en vertrekken van de cijfers die getuigen van de ongelijkheid en de sociale onrechtvaardigheid. 2. Elke sociale vooruitgang voor de arbeidersbeweging kwam er maar door de patronale chantage met de concurrentiepositie niet te aanvaarden. De eisen van de arbeidersbeweging voor het verbod op kinderarbeid in de mijnen, de achturendag werden door het patronaat bestreden in naam van het in gevaar brengen van de concurrentiepositie van de bedrijven. 3. De inzet voor het patronaat is de maximale uitbuiting. Het is mogelijk dat de loonblokkering tijdelijk wordt “ingewisseld” tegen de belofte van het behoud van de werkgelegenheid. Maar deze tijdelijke garantie wordt dubbel en dik betaald. Door de gedane toegeving, maar ook op het vlak van de krachtsverhoudingen. Het patronaat kent geen dankbaarheid, enkel zijn concurrentiepositie. In het verleden werden Renault en Opel gesloten niettegenstaande de arbeiders een ferme loonvermindering hadden aanvaard. 4. Een loonblokkering aanvaarden leidt naar een spiraal naar beneden die nu in de wet is ingeschreven. Want als in België de lonen worden geblokkeerd, wordt dat in Frankrijk en in Nederland gebruikt tegen al diegenen die de lonen daar zouden willen verhogen. Als het gemiddelde loon daalt en elk land moet streven naar dit gemiddelde, dan is geen evenwicht mogelijk. Dat is een logica die nooit ophoudt. Om deze logica om te keren moeten de werknemers elkaar steunen in hun verzet en niet de enen tegen de anderen laten uitspelen. 11 19 januari 2012 http://www.lefigaro.fr/conjoncture/2011/01/18/04016-20110118ARTFIG00788-pour-parisotle-cout-du-travail-est-23-plus-eleve-en-france.php 12 http://www.awvn.nl/smartsite.net?id=19887)

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 13 .


Is innovatie en opleiding de grond van het probleem? Er zijn er die beweren dat het belangrijkste probleem van onze competitiviteit niet gelegen is op het vlak van de lonen, maar op dat van de innovatie en de opleiding. Om competitiever te zijn zouden de bedrijven meer inspanningen moeten doen op dat niveau. Meer nieuwe producten en een betere opleiding van de werknemers zijn belangrijke objectieven. De vraag is of het in het belang van de werknemers is om deze objectieven te verbinden met de competitiviteit van de bedrijven. Wat is het doel van de eigenaars van multinationals op het gebied van innovatie? Ze hopen op een – al was het maar minieme – voorsprong, op technologisch vlak om op die manier een groter deel van de markt te veroveren en extra winst te maken. Winst die ze houden tot de concurrenten op hun beurt vernieuwingen invoeren om zo de nummer één voorbij te steken. De vernieuwing is vaak relatief. Ze kan zich situeren op het niveau van de productie. Wat bijvoorbeeld de uitvinding van een nieuwe techniek kan zijn (een echte technologische vooruitgang). Maar het kan ook een nieuw design zijn, en dan is de verbetering louter formeel. De vernieuwing kan zich ook situeren in het productieproces, op het vlak van de organisatie van de productie, bijvoorbeeld door nieuwe technieken en/of organisatie die toelaat het werkritme te verhogen en dus de uitbuiting. Op dat gebied zijn de Belgische bedrijven bijzonder efficiënt, zegt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Anderzijds investeert de staat minder en minder in het openbaar onderzoek en ze moedigt de privé aan dit zelf meer te doen. Zo werken grote bedrijven meer dan vroeger samen met de universiteiten en kunnen op die manier het openbaar onderzoek voor eigen profijt gebruiken. Door te pleiten voor vernieuwing in het kader van de competitiviteit duwt men meer en meer in die richting. Het deficit op het vlak van opleiding in de bedrijven is hemeltergend. Terwijl de werknemers vroeger vaak werden opgeleid op de werkvloer, worden nu van hen ook hoge kwalificaties geëist bij de aanwerving om zo de werknemers met elkaar te doen concurreren. Tegelijk voert het patronaat reeds dertig jaar een beleid dat het aandeel van het bbp dat naar onderwijs gaat van 7% deed zakken naar minder dan 6% nu. Het is juist om een betere opleiding van de werknemers, in de eerste plaats door een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, te verdedigen. Maar je moet niet hopen dat het patronaat zal investeren in meer opleidingen uit zorg om de competitiviteit. Als je weet dat het patronaat precies de concurrentie tussen de werknemers, wat kwalificatie betreft, gebruikt om technici en andere specialisten juist minder te betalen.

“Dit is geen aanval op de index en het interprofessioneel akkoord (IPA)” Zoals elke twee jaar zal de evolutie van de lonen en de arbeidsvoorwaarden bediscussieerd worden in de herfst van 2012 in het kader van de onderhandelingen voor een interprofessioneel akkoord (IPA) 2013-2014. Dit akkoord geldt voor alle werknemers uit de privésector. Het vorige IPA kreeg sterke tegenwind omdat de toegekende loonsverhoging beperkt werd tot de indexering van de 14 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


lonen en een marge van 0,3% toegekend in 2012 voor eventuele verhogingen boven de index in de sectoren. Dit IPA bevatte ook een aanval op het statuut van de bedienden die hun recht op opzegtermijn verminderd zagen. Het IPA legt een kader vast voor de onderhandelingen in de sectoren en bedrijven met het oog op het bereiken van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Sinds de wet op de loonnorm van 1996, is dit kader vooral een harnas geworden. Voordien bepaalde het IPA de minimumbasis van de loonsverhogingen die bereikt werden voor alle sectoren door elkaar. Nu bepaalt het de hoogte van de maximale loonsverhogingen van alle sectoren door elkaar. Volgens de wet heeft deze loonnorm tot doel de verhoging van de lonen lager te houden dan in Duitsland, Frankrijk en Nederland. Erger nog, voordien was de loonnorm richtinggevend, nu is ze verplicht. Zo zijn er vandaag 47 cao’s geblokkeerd door het Ministerie van Arbeid, ze werden niet goedgekeurd en worden niet toegepast (ondanks de goedkeuring van de patroons in de sector) omdat ze deze norm zouden schenden. In de loop der tijden werd de loonnorm steeds maar strikter vastgelegd.

Normaal loon

Maximum verhoging boven de index

2001-02 6,40%

2003-04 5,40%

3,40%

2,20%

2005-2006 2007-2008 2009-2010 4,50% 5% Index+ forfaitaire som 1,20% 1,20% +250 euro netto

2011-2012 Index+ 0,3% 0,30% in 2012

De laatste IPA’s kwamen neer op loonsverhogingen van de brutolonen die zich beperkten tot de index in de meeste sectoren. En dit ondanks belangrijke productiviteitsverhogingen. Nu wil het patronaat het nog verder drijven en raken aan het indexmechanisme zelf. Zo zullen de onderhandelingen in een extreem gespannen sfeer plaatsvinden. Het patronaat, maar ook de Europese Commissie en een deel van de politieke wereld, ijveren voor een grondige hervorming van de index. Zoals hierboven uitgelegd, schuift de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven het argument van een zogezegd loonhandicap van 4,6% naar voren om op te roepen tot drastische maatregelen. De Europese Commissie, evenals sommige patronale organisaties stellen ook het principe zelf van een interprofessioneel akkoord in vraag, omdat het volgens hen een te grote “loonrigiditeit” met zich meebrengt en de concurrentie tussen de sectoren zou verhinderen.

De angst voor de index, de 7 pistes voor hervorming volgens de Nationale Bank en haar voorkeurpiste Het patronaat wil al sinds tientallen jaren de indexering van de lonen afschaffen. De vakbonden echter verdedigen dit recht met man en macht. Ook al is de indexaanpassing van de lonen in de loop der jaren uitgehold, toch blijft het basisprincipe ervan behouden, namelijk dat de loontrekkenden beschermd moeten worden tegen prijsverhogingen. Enkele dagen voor de algemene staking van 30 januari 2012 tegen de pensioenhervormingen die de regering wil doorvoeren, opperden verschillende ministers De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 15 .


de mogelijkheid om ook de index aan te pakken. Dat leidde tot een nog sterkere mobilisatie voor de staking. “Index afschaffing over ons lijk”, riepen die dag duizenden loontrekkenden aan de stakingspiketten. Zowel het patronaat als de politici vrezen een sociale uitbarsting als ze de index zouden afschaffen. Daarom kozen ze er voor om de index te “behouden”, maar om de toepassing ervan uit te hollen. De Europese Commissie schreef haar aanbevelingen uit en de Nationale Bank kreeg de opdracht uit te zoeken hoe de index kon hervormd worden.

De verschillende hervormingspistes om de index…uit te hollen Aangezien de bevolking nooit de afschaffing van de index zal slikken, werden verschillende mogelijkheden geopperd om de index uit te hollen. Al deze scenario’s hebben slechts één doel: de koopkracht onmiddellijk of op langere termijn doen dalen. Sommige scenario’s werden al toegepast bij vroegere pogingen om te knoeien met de index.

(1) De “all in”-formule Dit is een akkoord van loonsverhoging waarbij, zoals de naam het zegt, “alles inbegrepen is”: de in de komende twee jaar de verwachten X% indexaanpassing en Y% loonsverhoging. Er komt bijvoorbeeld een akkoord van 5% tot stand dat bestaat uit 4% te verwachten indexaanpassing en 1% loonsverhoging. Dit bedrag ligt van bij de start van het akkoord vast, hoe de prijzen ook evolueren. Wanneer de prijzen uit de pan springen (bv 6%), dan volgt het akkoord de inflatie niet. In ons voorbeeld resulteert dit in een koopkrachtverlies van 6% - 5% = 1%.

(2) en (3) Index zonder energieproducten en de “groene” index In 1993 werd al een indexhervorming doorgevoerd: toen werden benzine en diesel, tabak en alcohol uit de indexkorf gehaald. Precies deze korf dient om de index te bepalen. Deze index wordt sindsdien “gezondheidsindex” genoemd en geeft dus geen juiste weergave meer van de algemene prijsevolutie. Dit komt hard aan als de petroleumprijzen stijgen. Vandaag wil men ook de energiekosten (gas, elektriciteit, huisbrandolie) uit de indexkorf halen. Op deze manier zou de index geen last meer hebben van “energieschokken”. Dat betekent dus een totale uitholling van de index die nochtans in de eerste plaats bedoeld is om de loontrekker (en wie van een sociale uitkering leeft) te beschermen tegen de gevolgen van prijsschommelingen. Als je weet dat de energieprijzen verantwoordelijk zijn voor de helft van de indexverhogingen, dan begrijp je ook de gevolgen van deze maatregel. Een variante op deze maatregel zou erin bestaan om vervuilende producten uit de index te halen of toch minstens de impact van de groene belastingen (zoals CO2-taks). Ook hier doet men de werknemers tweemaal betalen.

16 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


(4) De netto-index Bij de netto-index wordt enkel het nettoloon aangepast. Dit is wat er van het brutoloon overblijft na aftrek van de sociale bijdragen en de bedrijfsvoorheffing. Zo’n netto-index heeft dus a priori geen invloed op het loon ‘in the pocket’. In dit systeem schuilen twee gevaren. Vooreerst zullen de kassen van de Sociale Zekerheid minder inkomsten ontvangen, wat leidt tot minder sociale bescherming of anders gezegd, minder geld beschikbaar voor de sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheidsuitkeringen...) Ten tweede dalen ook de aan het (bruto)loon gerelateerde rechten: pensioen, werkloosheidsuitkering, ziektegeld. Dit betekent bijvoorbeeld dat het wettelijk pensioen zal dalen. Uitgesteld koopkrachtverlies dus.

(5) en (6) De gelimiteerde index – forfaitair: iedereen ontvangt dezelfde indexaanpassing, welk loon men ook trekt. Met andere woorden: een index in centen in plaats van in procenten. – indexaanpassing beperkt tot de lage lonen: hogere lonen ontvangen geen indexaanpassing. Deze hervorming wordt aan de man gebracht met het argument dat de laagste lonen procentueel meer zouden ontvangen dan de hogere lonen. – Voor de werkgevers zijn “hogere lonen”, de lonen van meer dan 2.000 euro bruto per maand, en dat geldt voor 70% van de werknemers. Dit indexsysteem betekent een verlies voor een meerderheid van de werknemers die toch al geen miljonairs zijn. – Op die manier dalen de “minder lage lonen” op termijn en zullen die ook druk uitoefenen op alle andere lonen. – Net als bij de netto-index dalen ook hier geleidelijk aan de sociale bijdragen en de bedrijfsvoorheffing en leidt dit tot een inkomstenverlies voor de Sociale Zekerheid et de voor de Staat. Op langere termijn verlagen hierdoor ook de pensioenen voor de loontrekkenden.

(7) De indexsprong Het gaat om een gehele of gedeeltelijke afschaffing van een indexaanpassing, die op een bepaald moment wordt ingevoerd. Dit systeem werd in de jaren 80 regelmatig toegepast. Natuurlijk gaat dit ook met koopkrachtverlies gepaard. De PVDA-studiedienst berekende het verlies dat we sinds 1981 leden door dit gesjoemel met de index. Vergeleken met een normale toepassing van de automatische indexering heeft een loontrekkende met een maandloon van 2.989 euro niet minder dan 456 euro per maand verloren. Over een periode van 30 jaar betekent dat een verlies van 780.000 euro… De studie gaat uit van de hypothese van een loontrekkende met een loon van 1.000 euro in 1982. Zonder gesjoemel met de index zou in 2012 dit loon 3.445 euro moeten bedragen. In werkelijkheid bedraagt het niet meer dan 2.989 euro. Elke nieuwe indexmanipulatie zou onmiddellijke gevolgen én gevolgen op lange termijn hebben.

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 17 .


Het voorkeursscenario van de Nationale Bank: een “vaste” indexering, en een gebroken index De Nationale Bank pleit duidelijk voor een indexhervorming. Ze hekelt vooral twee grote gebreken in het huidige indexsysteem. Vooreerst zitten de energieprijzen in de index (gas, elektriciteit, huisbrandolie). Volgens de Nationale Bank moet men – voor welke indexhervorming men ook kiest – kost wat kost, vermijden dat de patroons loonsverhogingen moeten betalen als de energieprijzen plots de pan uit swingen. En dit soort prijsverhogingen zitten er zeker aan te komen. De Nationale Bank zegt het zelf: “Zelfs als er een verbetering komt in de prijsvorming van gas en elektriciteit, dan nog zal de prijs van die goederen niet kunnen ontsnappen aan de effecten van de algemene tendens die de prijzen van energieproducten vertonen om te stijgen, tegen de achtergrond van toenemende bronnenschaarste en van de inspanningen om naar schonere vormen van energieproductie te evolueren”.13 Onze experts van de Nationale Bank zijn er kennelijk helemaal niet op uit om deze kosten in de hand houden door de overheid deze sector te laten controleren. Een controle die de nucleaire rente en de megawinsten van de privésector zou kunnen vermijden. Wat erger is, de Nationale Bank verdedigt ook nog de stelling dat het niet nodig is om de stijgingen van de energieprijzen in de index op te nemen, want dat op die manier de gezinnen hun energieverbruik zullen aanpassen: “Rekening houdend met deze tendens en met de grotere gevoeligheid in België van de prijsindex moeten we dus ook de loonvorming beter beschermen tegen het directe effect van die schokken, temeer daar de weerslag op de lonen de huishoudens er minder toe aanzet hun energieverbruik te verminderen of aan te passen, nochtans een ontwikkeling waarvan algemeen erkend wordt dat ze noodzakelijk is.”14 Vervolgens stipt de Nationale Bank aan dat de wet van 1996 (die, zoals we zagen, steeds strenger wordt) niet echt zijn doel bereikt, onze lonen beperken tot een niveau onder dat van onze buurlanden: “Een variante die in de discussie over de index regelmatig naar voor wordt gebracht is dat het indexsysteem kan behouden blijven op voorwaarde dat de correctiemechanismen van de loonwet van 1996 correct worden toegepast. Ook al blijkt uit de analyse dat de wet van 1996 zonder enige twijfel de lonen in bedwang houdt, toch zijn de sociale partners er in werkelijkheid niet in geslaagd om dergelijke correcties door te voeren (…). Meer nog, deze benadering is ongunstig omdat zij corrigeert na de feiten en niet ervoor”. Hoewel de Nationale Bank 7 mogelijke pistes aangeeft, is er toch duidelijk één die haar voorkeur wegdraagt: een vooraf vastgelegde indexaanpassing afgestemd op de langetermijnevolutie van de inflatie in onze buurlanden. In werkelijkheid gaat het om een strikte toepassing van de “all in”. Wanneer onze buurlanden in de komende twee jaar bijvoorbeeld een inflatie van 1,8% verwachten, dan zullen de lonen eenmaal met 1,8% aangepast worden voor de komende twee jaar. Wanneer blijkt dat de inflatie de komende twee jaar toch hoger zal liggen (bv 4%), dan zullen de lonen niet aangepast worden, zoals dit zou gebeuren bij een normale indexaanpassing. De koopkracht zal dus met 2,2% dalen (4% 13 Indexering in België: omvang, aard en consequenties voor de economie en mogelijke alternatieven. Nationale Bank, 28 juni 2012, p5, punt 21. 14 Idem, Nationale Bank, 28 juni 2012

18 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


- 1,8%). Op die manier komt men tegemoet aan de grote vraag van de patroons die willen “anticiperen op de te verwachten kosten”. “Een indexeringsmethode die zich zou baseren op de definitie van prijsstabiliteit in het eurogebied – een inflatiecijfer onder maar dicht bij 2% – zou de economie beter tegen aanbodschokken kunnen beschermen (…) Het vast indexeringscijfer zou idealiter zodanig moeten worden gekozen dat het ook spoort met de langetermijninflatie in de buurlanden.”15 Hier wordt dus volledig afgeweken van de echte bedoeling van de index: de koopkracht van de werknemers beschermen in geval van grote inflatie. Precies het tegendeel gebeurt: in dit systeem draaien de werknemers op voor de inflatie en worden de werkgevers beschermd. Deze “a priori”-indexering, gekoppeld aan volledige “all in”-akkoorden zouden specifieke loonsverhogingen mogelijk maken om de concurrentie tussen de loontrekkenden te benadrukken. Ze kunnen bovendien vooraf vastgelegd worden : Volledige toepassing van “all in” akkoorden, die de invulling van de nominale component vrij laten, bieden de meeste ruimte tot loondifferentiatie.16 17

De leugens over de wet van 1996 en over de “all in” Opnieuw staat de index onder vuur. Het gaat echter niet om een plotse aanval maar om een langetermijnstrategie met als doel het huidige loonvormingsmechanisme volledig te ondermijnen. Het is dus belangrijk om een kritische analyse te maken van de wet van 1996 (Wet inzake het concurrentievermogen) en nadien ook van de “all in”-akkoorden. Destijds bestempelde de regering Dehaene-Di Rupo de wet van 1996, als een wet die niet alleen het behoud van de index zou garanderen, maar ook sommige billijke loonsverhogingen mogelijk zou maken. In de eerste jaren na de goedkeuring van de wet hadden we er weinig last van. Het land kende toen immers een economische groei. Maar daarna nam zijn impact toe. In feite heeft de wet van 1996 de kaartenverdeling bij de sociale onderhandelingen grondig gewijzigd. Vroeger werd via het IPA een reële en algemene loonsverhoging bepaald, zowel van het brutoloon als van het minimumloon, en dit voor alle sectoren. Op basis daarvan kon elke sector dan verder onderhandelen. Zo kon men in de “zwakke” sectoren toch tot een koopkrachtverhoging komen dank zij de krachtsverhoudingen van de interprofessionele vakbondsorganisaties. De “sterke” sectoren konden nog grotere loonsverhogingen afdwingen. Met de wet van 1996 heeft de arbeidersbeweging zich in een keurslijf laten dwingen en is ze verplicht mee te werken aan de neerwaartse concurrentiestrijd met de loontrekkenden van de buurlanden. De wet van 1996 wordt trouwens almaar strikter toegepast. Deze wet had van bij het begin de bedoeling de loonnorm 15

Indexering in België: omvang, aard en consequenties voor de economie en mogelijke alternatieven. Nationale Bank, 28 juni 2012 - punt 30 16 Indexering in België: omvang, aard en consequenties voor de economie en mogelijke alternatieven. Nationale Bank, 28 juni 2012 – punt 31 17 De nationale Bank bevestigt dat deze “all in”-akkoorden verschillend zouden zijn van de tot nu toe getekende akkoorden: “De «all-in»-akkoorden zoals die tot op de dag van vandaag waren gestipuleerd - en voor de periode 2007-2008 van toepassing waren op ongeveer 25% van de werknemers uit de privésector -, waren evenwel minder verstrekkend in opzet, omdat zij de weerslag op de loonvorming van niet-geanticipeerde inflatie slechts beperkten voor zover deze in mindering kon worden gebracht van de initieel overeengekomen reële loonsverhogingen”

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 19 .


imperatief op te leggen maar dit is pas recent van toepassing geworden. Van bij het begin voorzag de wet bindende corrigerende mechanismen in geval van overschrijding van de norm. Zo kan, wanneer de werkgevers en de vakbonden niet tot een consensus komen, bij Koninklijk Besluit een overeenkomst worden opgelegd. De regering dreigt er trouwens mee om dit te doen in de sectoren waar cao’s onderhandeld werden die de norm overschrijden (met het akkoord van de werkgevers van die sector).

Het IPA en de cao’s liggen onder vuur Het is precies deze concurrentielogica die de patroons en de Europese Commissie ertoe aanzetten om nog meer te eisen. Ze willen niet alleen een strenge toepassing van de wet van 1996 (veralgemeend op Europees niveau volgens de sixpackregels), en desnoods met dwang opgelegd, maar ook een vervorming van de indexering (ze vragen een “vaste index”). Uiteindelijk gaan ze in de aanval tegen het principe van een interprofessioneel akkoord zelf. Ze hopen dit te bereiken door sommige sterke sectoren aan te trekken met voorstellen voor loondifferentiëring. Ze willen de concurrentie nog versterken door een “opt-out” systeem voor te stellen. Dit is een systeem waarbij sommige sectoren mogen afwijken van de minimale overeenkomst “wanneer ze met sterke internationale concurrentie te kampen hebben”. Een interprofessioneel akkoord is een gelegenheid bij uitstek voor de werknemers om vooruitgang te boeken. De macht van de werkgevers steunt op de onderlinge verdeeldheid van de werknemers. We weten allemaal dat de lonen onder druk staan door de invoering van nepstatuten, uitzendarbeid, tijdelijke en deeltijdse jobs en dienstencheques. Via een goed interprofessioneel akkoord kan ook het lot van werknemers uit de “zwakke” sectoren verbeterd worden. Niet alleen van werknemers uit kleine bedrijven of met lage lonen, maar ook van wie van een sociale uitkering moet leven. Dit IPA moet een minimumakkoord zijn waarbij verder vrij kan onderhandeld worden over bijkomende loonsverhogingen. Als je ziet wat Europese Commissie in petto heeft, besef je dat de bescherming via een interprofessioneel akkoord absoluut noodzakelijk is. De Commissie verzet zich tegen het IPA en de cao’s omdat ze vindt dat het loonvormingssysteem te ‘rigide’ is en het de concurrentiestrijd tussen sectoren en regio’s onmogelijk maakt: ”De Belgische arbeidsmarkt is inderdaad nogal star, met een zeer gestructureerd systeem voor het voeren van loononderhandelingen, relatief hoge minimumlonen, lange ontslagtermijnen en hoge opzeggingsvergoedingen”. De Commissie vermeldt nadrukkelijk dat sommige bedrijven de mogelijkheid moeten krijgen om te kiezen voor een ”opt-out” (wat wil zeggen dat ze geen rekening moeten houden met wat in het IPA en de cao’s is vastgelegd): ”België zou ook nog het gebruik van “opt-out”-clausules in sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen bevorderen om ervoor te zorgen dat de loonstijgingen beter worden afgestemd op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit op lokaal en sectoraal niveau.”

De aanvullende pensioenen op de IPA-onderhandelingstafel In haar regeringsverklaring geeft de regering Di Rupo de werkgevers en -nemers de opdracht om ook te onderhandelen over de toekomst van de pensioenen: “in het kader van de interprofessionele onderhandelingen zal de regering de 20 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


sociale partners vragen om de eerste pensioenpijler te consolideren en een veralgemening van een tweede pijler of van een eerste pijler bis te overwegen, bij voorrang voor zij die geen toegang hebben tot de tweede pijler.” Hebben de lonen dan iets te maken met de pensioenen? Ja. De wettelijke pensioenen worden immers opgebouwd met de bijdragen aan de Sociale Zekerheid (indirect loon). De werkgevers vragen voortdurend om deze bijdrage te verlagen en zo komt de financiering van de pensioenen in het gedrang. De vraag van de werkgevers staat in schril contrast met de opdracht uit de regeringsverklaring om “de eerste pensioenpijler te consolideren”. In werkelijkheid gaat de regering in de eerste plaats voor de veralgemening van de tweede pijler, de groepsverzekeringen. Deze worden door de bedrijven zelf afgesloten en zijn in feite een eigen aanvulling op het wettelijk pensioen. Sinds een twintigtal jaar volgt men een duidelijke strategie: het wettelijk pensioen geleidelijk aan tot een minimum afbreken en de werknemers uit de privésector ertoe aanzetten om zelf een privébijdrage te leveren voor de tweede pijler. De wet van 1996 stelt duidelijk dat de tweede pijler niet onder het systeem van loonnorm valt, maar geeft duidelijk de politiek wil aan aan om de opbouw van zo’n tweede pijler aan te moedigen (door aan te moedigen om in de tweede pijler te stappen in plaats van brutoloonverhogingen te vragen). In tegenstelling tot andere landen waar het rendement van de privépensioenen kan schommelen in functie van de dekking die de privéverzekeringsmaatschappijen voorstellen – en dus de werknemers tot speelbal maakt van de financiële crisissen – bestaat in België de wet op de aanvullende pensioenen. Deze wet van 2003 bepaalt dat het kapitaal opgebouwd door de stortingen van de werkgevers een minimumrendement van 3,75% moeten hebben en dat opgebouwd door de stortingen van de werknemers 3,25%. In de “sterke” sectoren storten de patroons als sinds jaren bijdragen voor de twee pijler, als alternatief voor brutoloonverhogingen (die dan de eerste pijler financieren). Met het argument dat in België het rendement verzekerd is en men dus in een win-win situatie zit. Maar er zit een adder onder het gras. Vandaag hebben de verzekeraars laten weten dat ze het wettelijk vereiste rendement niet meer kunnen opbrengen. Voor de nieuwe contracten stellen de marktleiders (Axa, Allianz…) nu een rendement van 2,25% voor. Volgens de wet zouden de werkgevers dan het verschil moeten betalen (in dit geval 3,25% - 2,25% = 1%). Er worden momenteel twee mogelijke scenario’s onderzocht: of een wetsherziening waarbij het verzekerd rendement verlaagd wordt en/of de werknemer verplichten om het verschil te betalen dat de werkgever zou moeten bijleggen waarbij ze dan afstand doen van de voorziene loonsverhogingen… Zo zouden de werknemers eens te meer de dupe zijn en opdraaien voor de crisis die de rijken veroorzaakt hebben! Dit alles toont aan dat brutoloonverhogingen en de versterking van de eerste pijler de beste eisen zijn om de pensioenen in de toekomst op peil te houden.

Het paard van Troje: de tegenstelling werk – loon “Toen ze werklozen kwamen zoeken, dacht ik niet aan mijn loon” In heel het debat over de lonen speelt de hervorming van de werkloosheid en van de arbeidsmarkt een fel onderschatte rol. Omdat die hervorming niet alleen de werklozen aanbelangt. En dat zit zo. De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 21 .


De hervorming van de minister van Werk, Monica De Coninck, gaat er van uit dat het belangrijkste probleem de ”activering van de werklozen” is en niet de werkloosheid. Die hervorming mikt op een versnelde afbouw van de werkloosheidsvergoedingen in de tijd en op een golf van uitsluitingen in geval van langdurige werkloosheid. Op 1 november 2012 zullen 50.000 gezinshoofden 12,5% van hun uitkering verliezen, 50.000 alleenstaanden zullen 17,5% verliezen, terwijl 25.000 samenwonende werklozen 41.5% zullen verliezen om terug te vallen op 484 euro per maand. De snelheid waarmee de uitkeringen verminderen zal afhangen van de voorafgaande loopbaan. De maatregelen zullen diegenen die al twintig jaar gewerkt hebben sparen, maar treffen diegenen die nu al erg door de crisis getroffen worden, namelijk degenen die geen vast contract of vaste baan hebben. Het zijn dus vooral de jongeren die nu al fel door de werkloosheid getroffen worden, die onder de maatregelen zullen lijden. En daarbovenop komt ook nog de verlenging van de wachttijd, wat een maximale druk legt op hen die op de arbeidsmarkt komen. De operatie beoogt expliciet dat de werklozen om het even welk werk tegen om het even welke voorwaarde zullen accepteren. Minister De Coninck steekt haar voornemen niet onder stoelen of banken dat ze meer precaire en meer tijdelijke banen wil promoten: zij heeft verklaard flexibele contracten te willen invoeren van zes à acht maanden, die gemakkelijk kunnen opgezegd worden als de tewerkgestelde de voorwaarden niet zou respecteren. De minister neemt hier zeer duidelijk het Duitse model als voorbeeld waarbij een laag van ‘working poor’ zal ontstaan die massaal verplicht zullen zijn precaire banen aan zeer lage lonen te aanvaarden, banen die dan nog vooral deeltijds zullen zijn. Zo zal deze hervorming die het aantal werknemers met lage lonen flink de hoogte zal in jagen onrechtstreeks druk uitoefenen op álle lonen. In Duitsland heeft de massale invoering van de “één-eurojobs” een bijzonder pervers gevolg gehad: de “vaste” werknemers kregen de schrik te pakken en gingen hun looneisen matigen uit schrik hun job te verliezen en zo snel in de armoede terecht te komen.

De verkeerde deal tussen jobs en lonen Daarom is het verzet tegen de hervorming van de arbeidsmarkt ook voor de actieve werknemers zo cruciaal. Vooral omdat de regering pleit voor een “modernisering van de arbeidsmarkt”, een concept dat de patronale wensen moet verhullen, namelijk de annualisering van de werktijd (die flexibele weken variërend tussen 24 en 48 uur moet mogelijk maken), de verlenging van de arbeidstijd en een versoepeling van het systeem van overuren. Het patronaat wil vooral dat er akkoorden worden afgesloten waarbij de lonen worden gematigd in ruil voor zogenaamde jobgarantie, zoals dat ook in Duitsland is gebeurd.

Regeringspartijen die allemaal op een of andere manier voor loonblokkering zijn… De huidige regeringscoalitie lijkt verdeeld over de kwestie van de lonen. Open Vld laat geen gelegenheid voorbijgaan om te zeggen dat ze de aanbevelingen van de Europese Commissie voor een herziening van de in22 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


dexering van de lonen, steunt. De PS van zijn kant zegt dat ze de index verdedigt. Tussen die twee pleit de CD&V voor een indexsprong of een andere vorm van manipulatie van de index. Bij nader inzien wordt – buiten de index – het vaste kader van de competitiviteit door de regeringspartners niet in vraag gesteld. Voor de PS mag er over alles gediscuteerd worden, behalve over de index. Ook over formules om de lonen indirect te controleren. Zo laat Laurette Onkelinx een deur open om de fameuze “gezinskorf” vaker aan te passen. Die korf bepaalt het gewicht van de verschillende producten bij de indexberekening18. En zo wil ze de lonen ”beheersen” (lees matigen) via de bestaande mechanismen zoals de strikte toepassing van de loonwet van 1996. Zo kan ze “de index redden” en tegelijk toch een loonmatiging onder een andere vorm doorvoeren.

N-VA wil onafhankelijkheid, maar niet van de dictaten van de Europese Commissie Wanneer de N-VA pleit voor de onafhankelijkheid van Vlaanderen, dan is dat maar om zich aan te sluiten bij en afhankelijk te maken van de dictaten van de Europese Commissie. Oordeel zelf. De N-VA pleit voor een grondige hervorming van de automatische indexering: “De indexering wordt behouden en niet hervormd zoals Europa vraagt” schrijft de N-VA in een kritiek op het regeerprogramma Di Rupo in november 2011. Drie maanden later vraagt N-VA-kamerlid Steven Vandeput een herziening van de indexkorf en de automatische loonindexering. “Het N-VA-alternatief omvat twee luiken: – De automatische indexering blijft behouden voor de sociale uitkeringen maar wordt afgeschaft voor de lonen. In de plaats daarvan onderhandelen werkgevers en vakbonden per sector (en eventueel aanvullend per bedrijf) over all in akkoorden waarbij rekening wordt gehouden met de inflatie én met reële loonstijgingen. Is er geen akkoord, dan valt men terug op de automatische loonindexering. Maar het indexeringsmechanisme wordt wel herzien. – De gezondheidsindex wordt vervangen door een eco-index met een lager gewicht van de energieprijzen. De indexering van de sociale uitkeringen en eventueel de lonen gebeurt maar één keer per jaar op 1 januari. De indexering loopt gelijk aan de inflatie zoals die berekend werd op 1 september. Bij de indexering van uitkeringen en eventueel lonen wordt ook rekening gehouden met de loonevolutie in de drie buurlanden19 De N-VA is ook voorstander van de splitsing van het loonoverleg met als doel lagere lonen te bekomen. “Het sociaal overleg moet eenvoudiger opdat het geen extra druk zet op de hoogte van de loonvorming. Een confederalisering van de loonvorming in België kan de ontwikkeling van de loonkost beter laten aansluiten op het verschil in arbeidsproductiviteit 18 « Réformer l’index : tout est question de rythme, pour le PS » Vrijdag 20 april 2012, Le Vif 19 Het Belang van Limburg - dinsdag 21 februari 2012

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 23 .


tussen de deelstaten. Zo lang de loonvorming in België unitair gebeurt zal het investeringsklimaat in Wallonië immers problematisch blijven. Studies van het IMF en de OESO wijzen namelijk uit dat de unitaire loonvorming in het bijzonder in Wallonië de werkloosheid en langdurige uitkeringsafhankelijkheid structureel in stand houdt” schrijft de N-VA in haar verkiezingsprogramma van 2010. Bart De Wever pleit voor loonmatiging in de studio van Kanaal Z20. Hij vertelt hoe hij een dag mocht aanschuiven op een diner van de patroons van VOKA, de Vlaamse ondernemers. Hij zegt er Wouter De Geest van BASF te hebben ontmoet die hem vertelde dat de lonen in BASF-Ludwigshafen niet minder dan 25% lager liggen dan in Antwerpen. “Ludwigshafen is China niet, maar Duitsland”, aldus De Wever en het wordt hoog tijd dat de politiek iets doet voor onze bedrijven die “met dat soort lonen en lasten worden geconfronteerd”

20 http://kanaalz.rnews.be/z-talk-goossens-bart-de-wever-tegen-de-zomer-moet-het-afgelopen-zijn

24 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


Het kader verlaten om de slag te winnen De klassenstrijd tot in uw portemonnee: twee onverzoenbare logica’s De patronale logica vertrekt van de logica van de maximale winst en heeft de competitiviteit als belangrijkste economisch principe. Daardoor streeft ze naar een relatieve daling van het aandeel van de lonen in de productie van de rijkdom ten opzichte van het aandeel van het kapitaal. Zij stelt de lonen voor als een “kost”, als een “last”. De logica van de werkende bevolking vertrekt van de noden van de werkende mensen. Zolang er geen maatschappij op de maat van de werkende bevolking bestaat (het socialisme) bestrijdt de werkende bevolking de patronale logica om een zo groot mogelijk deel van de geproduceerde rijkdommen naar de lonen te doen gaan. Zij ziet in de jacht naar winst en dividenden voor de patroons een poging om de lasten van het kapitaal op de arbeid nog groter te maken. We kunnen hier niet spreken van een win-winsituatie, er is hierbij geen consensus mogelijk. Het komt er op aan de krachtsverhoudingen te ontwikkelen en dat kan dan leiden tot een tijdelijk akkoord. Die krachtsverhoudingen kunnen dan hun neerslag vinden in collectieve arbeidsovereenkomsten. Bij krachtsverhoudingen hangt het van de graad van mobilisatie van de mensen en van hun vastberadenheid af of de patroons zich verplicht zullen voelen hun doelstellingen – vermindering van de direct en indirect loon, verlenging van de arbeidstijd… – terug te schroeven. Dat is het wat zal bepalen of de lonen gaan verhogen ten nadele van de lasten van het kapitaal (dividenden, stock-options) of dat het omgekeerde zal gebeuren.

Een mager, een dol of helemaal geen interprofessioneel akkoord? In tijden van crisis is de werkende bevolking niet noodzakelijk in het defensief gedrongen. Integendeel, het is op momenten dat men offensieve eisen heeft naar voor geschoven dat er doorbraken voor de werkende bevolking werden bekomen. Dat was het geval met de succesvolle strijd voor de achturendag in het begin van de jaren 1920, met de vele stakingen in de jaren dertig die het betaald verlof opleverden. De mobilisatie kan veel krachtiger worden met een eisenplatform “dat de moeite waard is“ en dat in staat is alle sectoren te verenigen. Wij verdedigen een sterk interprofessioneel akkoord, dat de solidariteit garandeert. 1. Behoud van de huidige formule van de index (geen all in, geen “vaste” index, geen groene index, geen netto index…) en een consequente loonsverhoging bovenop de index om tegemoet te komen aan de levensduurte. Elk percent loonsverhoging kost een miljard euro. Maar het geheel van de ondernemingen maakte in 2010 81 miljard euro winst, dat is bijna het dubbele van in 2001. De middelen zijn dus zeker voorhanden om deze loonsverhogingen te geven. De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 25 .


2. Totale vrijheid voor de loononderhandelingen in de sectoren, bovenop het interprofessioneel akkoord. Geen loonnorm voor de werknemers. 3. Verhoging van het bruto minimumloon tot 1700 euro per maand (is nu 1472 euro). Instelling van een maximumloon: een directeur mag niet meer dan 20 maal de laagste loonschaal krijgen. Zo moet elke verhoging toegekend aan een PDG doorberekend worden aan alle werknemers. 4. Gelijkheid op het vlak van de lonen tussen man en vrouw. Gelijk loon voor gelijk werk, ook voor de interims en voor tijdelijke contracten. 5. Versterking van de eerste pensioenpijler door een miljonairstaks. Geen uitbreiding van het systeem van de huidige aanvullende pensioenen. Op termijn een integratie van de tweede pijler in de wettelijke pensioenen (m.a.w. een deprivatisering van de aanvullende pensioenen). 6. Geen annualisering van de werktijd, geen verlenging van de arbeidstijd, en geen versoepeling van het systeem van overuren. 7. Meer jobs om de werkdruk te verminderen. Brugpensioen na een loopbaan van 35 jaar en vanaf 58 jaar en vervanging van al wie vertrekt. Behoud van het systeem van kredieturen en vervanging van al wie vertrekt. 8. Een syndicale vertegenwoordiging in alle bedrijven van 20 of meer werknemers. Wij zijn tegen de ontmanteling van het interprofessioneel akkoord maar ook tegen een grendel-akkoord dat in ruil voor enkele toegevingen voor de allerzwaksten een feitelijke loonblokkering voor iedereen zou opleggen. Buiten het kader van het interprofessioneel akkoord verdedigen wij: – Een vermindering van de btw van 12 naar 6% voor de energieproducten. Een maximumprijs voor energie. – Geen Duits model: intrekking van de hervorming van de werkloosheid en de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen. – Integrale welvaartsvastheid voor alle sociale uitkeringen. – Harmonisering van arbeiders- en bediendestatuut naar boven toe. Een statuut dat de beste elementen veralgemeent. – Verdediging van de sociale zekerheid: stopzetten van de cadeaus aan de patroons in de vorm van vermindering van de patronale bijdragen. – Miljonairstaks van 1% op de vermogens boven de 1 miljoen, van 2% boven de 2 miljoen en van 3% boven de 3 miljoen. Deze maatregel zou 8 miljard euro opleveren. – Afschaffing van het systeem van de notionele intrestaftrek.

26 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


Voor een “Job protector” plan Omwille van de herstructureringen en de dringende sociale noden, stelt de PVDA een “Job protector” plan voor. Met maatregelen om de tewerkstelling te beschermen door een InBev wet die ontslagen verbiedt voor bedrijven die winst maken en met 4 miljard om 120.000 banen in de publieke sector te creëren. In plaats van de werkende mensen met elkaar te doen concurreren, stelt dit plan voor om de nodige fondsen voor dit plan bij de financiële elite te gaan halen.

1. De Inbev wet Na Janssen Pharmaceutica, AGC-Moustier, ArcelorMittal, is het Antwerpse bedrijf Crown Cork, dat met sluiting bedreigd wordt, het laatste voorbeeld van een bedrijf dat winst maakt en toch ontslagen doorvoert. De PVDA vraagt dat er een wet komt die ontslagen bij rendabele bedrijven verbiedt. In geval een bedrijf de wet niet respecteert moet ze alle fiscale voordelen en subsidies die ze gekregen, heeft, evenals de verminderingen op de sociale bijdragen onmiddellijk terug storten.

2. Overheidsbanen De PVDA stelt voor de huidige logica om te draaien om zo banen te scheppen. Door de miljonairs te belasten kunnen belangrijke fondsen gemobiliseerd worden om de noden van de mensen aan te pakken. Van de 8 miljard euro die een miljonairstaks zou opbrengen worden er 4 miljard voorzien om 120.000 à 130.000 banen te scheppen in volgende sectoren.

3. Bouw en isolatie Uit de enquêtes die de PVDA naar aanleiding van de verkiezingen organiseerde kwam ‘wonen’ als de belangrijkste bekommernis naar voor. Om de aangroei van de bevolking, het tekort aan sociale woningen en de hoge huurprijzen op te vangen, moet het aantal sociale woningen drastisch uitgebreid worden. De oprichting van gemeentelijke bouwmaatschappijen zou het mogelijk maken tienduizenden woningen te bouwen of te renoveren. Als men weet dat de bouw van een woning op jaarbasis twee banen schept, dan zou de bouw van 25.000 woningen 50.000 bijkomende jobs betekenen. Om het milieu te beschermen zou een algemeen isoleringsplan nuttig zijn. In ons land zijn de daken van vier op de tien woningen slecht geïsoleerd. Zo zou het isoleren van 100.000 woningen leiden tot het scheppen van 15.000 banen. En daarbij leiden tot een belangrijke besparing van energie.

4. Banen in de non-profit Ouders vinden geen plaats voor hun baby, er zijn te weinig kinderdagverblijven, om de veroudering van de bevolking op te vangen zouden honderden rusthuizen moeten gebouwd worden, het tekort aan verplegend personeel, de immense tekorten in de opvang van zwaar gehandicapte personen… Alleen al om

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord 27 .


een begin te maken met de oplossing van deze noden zijn tussen de 10.000 en 20.000 jobs nodig.

5. Mobiliteit Om een oplossing te vinden voor de files, voor het klimaat en om de energiefactuur te verminderen is een ambitieus mobiliteitsplan noodzakelijk. Daarbij moet het spoor- en stadsverkeer (bus, tram, metro) zijn plaats vinden. Hiervoor is de aanwerving van minstens 10.000 mensen nodig. Openbare diensten moeten terug dichter bij de mensen komen; bijvoorbeeld door weer postkantoren in de steden te (her)openen. Wat weerom minimum 5.000 banen zou opleveren.

6. Meer leraars Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en het aantal mislukkingen te beperken zouden de klassen van tenminste de eerste drie jaren van het lagere maximum 15 leerlingen mogen tellen. Daarvoor is het nodig dat om en bij de 25.000 banen – vooral dan in het lager onderwijs (zowel Nederlandstalig als Franstalig) – geschapen worden.

28 .

De crisis, de lonen, de index en het interprofessioneel akkoord


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.