REFERENTIEEL SCHEMADENKEN EN –HANDELEN
VOOR DE OPVOEDINGSPRAKTIJK WETENSCHAPPELIJKE INZICHTEN GEUPDATET
1
Referentieel schemadenken en –handelen voor de opvoedingspraktijk - Hove (Antw.- België), 2014. ISBN 90-802113-1-6 Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, kind, ouders Aantal pagina’s : 574
(c) copyright 2014 (info@knows.ac) Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de auteur.
2
Ten geleide Denk je al in termen van cognitieve, emotie- en behoefteschema's. Heel wat onderzoekers en professionelen doen reeds zo. Zo onder meer in het kader van informatieverwerking, schemaleren, schematherapie, diagnose en behandeling anorexia, traumaverwerking, hechtingsproblematiek, agressieproblematiek, opvoedingsschema's, gezinscommunicatie, enzomeer.
In heel wat wetenschappelijke publicaties komt de notie 'schema' aan bod, meestal blijft het hiertoe beperkt, maar hoe maak je deze operationeel. Een schema vat iemands persoonlijke ervaring en kennis op een bepaald domein samen voor gebruik.
We besteden de laatste tien jaar aan het in beeld brengen van dit paradigma en de mogelijkheden die eruit af te leiden zijn voor de praktijk (leer-, hulpverlenings- of therapeutisch kader).
3
Zowel wanneer er sprake is van een specifieke problematiek of stoornis als in gewone ontwikkelings- en begeleidingssettings blijken er heel wat toepassingsmogelijkheden.
Heb je interesse hiervoor ? De neerslag van dit studiewerk vind je terug in dit basiswerk waarin een aantal thema’s aan bod komen. Elk thema vormt telkens een op zich staand deel dat je afzonderlijk kan gebruiken voor je als professioneel, maar tegelijk ook voor je cliÍnteel. Dit maakt dat sommige basisinzichten en -begrippen enkele malen opnieuw aan bod komen, zij het telkenmale met een ander accent vanuit een andere invalshoek.
4
Referentieel komt na contextueel, het paradigma dat voor kort erg in het centrum stond.
Referentieel staat voor waar iets om draait. Wat in het centrum staat en de essentie uitmaakt. Door zich hier in zijn diverse vormen van bewust te worden, kan waar het om draait, wat in het centrum staat en de essentie vormt geoptimaliseerd en zo nodig gewijzigd.
Dit basiswerk wil ruimte scheppen om zichtbaar te maken wat in iemands functioneren en in het samen functioneren een centrale rol speelt, maar moeilijk zichtbaar te maken is omdat we er zo dicht op zitten.
Het wil vanuit zichtbaar gemaakte processen middelen ter beschikking stellen om wat zo centraal is te optimaliseren, zodat er een beter persoonlijk en samen functioneren uit kan voortvloeien. Van het referentiĂŤle is het zo maar een stap naar het (p)referentiĂŤle.
5
Alles wordt benaderd vanuit een ontwikkelingsperspectief, zodat een groter geheel zichtbaar wordt. Zo komt wat in ontwikkeling een centrale rol speelt in zicht, evenals hoe hierop in te spelen voor een meer optimale ontwikkeling.
Beschikbare wetenschappelijke inzichten en getoetste praktijkervaringen vormen de basis. Ze worden werkbaar vertolkt en handelingsgericht naar voor gebracht.
In het eerste deel komen de theoretische inzichten aan bod, in het tweede deel worden een aantal toepassingswijzen beschreven.
Dit werk is het derde deel van een trilogie. Eerder kwam reeds het ouderperspectief en het ouderschap aan bod, met name in het werk ‘Ouder-zijn vandaag. Denken als inspiratiebron’. Daarnaast werd in een tweede deel het kindperspectief ingenomen en de ontwikkeling van het kind belicht, met name in het werk ‘Ontwikke-
6
lings- en opvoedingssupplement. Nieuwe essentiële ontwikkelingsfacetten’. Thans komt in een derde deel het kader aan bod waarin ouderschap en ontwikkeling kunnen worden geplaatst. Zowel wat de onderliggende dieperliggende kern betreft, als wat de reële omgevende omstandigheden en voorwaarden aangaat. Zo kan duidelijk worden dat wat geldt en van toepassing is erg gebonden is aan de context waarin het te situeren is.
7
Deel 1 : Theoretische inzichten
8
ReferentiĂŤle begeleiding
Introductie in het referentieel denk- en werkmodel en enkele concrete praktijkillustraties van referentiĂŤle hulpverlening en begeleiding
De theorie Hulpverleners en vormingswerkers hebben de neiging aan iemand met een verstoorde relatie met zijn omgeving vragen te stellen als deze: waardoor is het gekomen dat je zo voelt of zo doet ? Of waarom voel of doe je zo ? Of waartoe voelt of doet iemand zo? Of waarvoor voel en doe je zo ? Achter deze vragen schuilen
9
telkens andere verklarings- en hulpverleningsmodellen. Waardoor verwijst naar behaviorisme en psychoanalyse. Waarom verwijst naar psychoanalyse en clientgerichte hulpverlening. Waartoe verwijst naar het systeemdenken. Waarvoor tenslotte naar het contextueel denkmodel.
Eén vraag is evenwel gebleven : waar om heen voel en doe je zo ? Waar de eerste vraag te maken had met de situatie waardoor, de tweede met de behoeften waarom, de derde met de invloed waartoe, de vierde met het recht waarvoor, heeft de overgebleven vraag te maken met waar je op uit kwam en je voorhoudt op jouw manier.
Gedrag heeft vaak iets heel persoonlijks en is soms moeilijk direct en onmiddellijk beïnvloedbaar, alsof iemand een onzichtbare lijn volgt ergens naartoe, als van een pijl of richtingaanwijzer. Eerdere beïnvloeding van buitenaf, zoals aan- en ontmoediging, kan dan wel
10
de aard van het gedrag verklaren, maar niet zozeer het eindpunt. Behoeften, invloed en recht kunnen anderzijds wel het begin- en eindpunt bepalen, maar minder de manier waarop. Wil zowel de manier waarop als de richting waarheen in kaart gebracht worden, dan lijkt het nodig zowel de weg waarlangs als het einddoel waarheen aandacht te geven.
Het referentieel model, dat hier wordt beschreven, biedt hier ruimte voor. Dit model geeft aan waarnaar we refereren in ons gedrag, zowel wat objectief, als weg betreft, zodat het niet willekeurig overkomt, maar eerder innerlijk gestuurd.
Het model kan in het verlengde van het contextueel model gesitueerd worden, in die zin dat waar in het contextueel model vooral aandacht is voor waarden en normen, het recht doen, er in dit model op een meer abstract niveau aandacht is voor ideeĂŤn en overtuigingen, zoals meer naar voor komt in een sociaal construc-
11
tionistisch of cognitief constructivistisch model. Gezien opvattingen evenwel inhoudsvrij zijn, in de zin elke inhoud te kunnen hebben, kan de inhoud zowel betrekking hebben op iets heel abstracts-ideĂŤel, maar uiteraard ook op iets heel concreets-reĂŤel. Dit biedt dit model de kans soepel aandacht te besteden aan de verschillende reeds bestaande modellen en deze in het eigen werkmodel te integreren. De term refereren verwijst hier ten volle naar, te kunnen refereren naar de realiteit heel pragmatisch, maar ook naar overtuigingen heel principieel, en uiteraard naar alles wat hiertussen kan geduid worden, zoals behoeften, belangen en rechten.
De linken naar het culturele, het cognitieve en het virtuele zijn meteen aangegeven. Waar het culturele iets collectiefs aanwezig stelt, stelt het cognitieve iets persoonlijks aanwezig, terwijl het virtuele iets potentieels aanwezig stelt. Drie elementen waarnaar heel wat aandacht gaat in het referentieel model, voor het oriĂŤnterend, sturend en limiterend aandeel dat ze hebben in
12
iemands gedrag en bij iemands interactie. Zoals, bijvoorbeeld, iets aanwezig stellen zodat het kan worden gerealiseerd en het kan uitgezocht hoe te bereiken.
Als centraal begrip dat een en ander met elkaar in verbinding stelt, wordt gebruik gemaakt van het cognitief schema. Een cognitief schema vat iemands persoonlijke kennis en ervaring op een bepaald domein samen als georganiseerde voorstelling. Deze voorstelling heeft betrekking op het wat van dit domein, op het hoe ervan en op het waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe. Het cognitief schema valt uiteen in drie onderdelen : de begripsinvulling of het wat dat voor iemand geldt, de gedragsinvulling of het hoe dat voor iemand geldt en de contextinvulling of het waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe dat voor iemand geldt. Dit alles in navolging van betekenisvolle anderen, zichzelf en/of een objectief. Dit maakt een heel eigen psychologische invulling uit met heel eigen betekenis- en vormgeving, die iemands gedrag persoonlijk kleurt.
13
Iemand wordt meteen een actieve participant in enerzijds de constructie en mogelijk reconstructie van zijn eigen realiteit en indirect van de sociale realiteit. En anderzijds in de oriĂŤntatie, sturing en limitering van eigen en groepsgedrag.
Schema's kunnen heel gelimiteerd zijn of heel omvattend zijn. Betrekking hebben op eerder onpersoonlijke dingen, maar ook op het eigen leven. Gedragsmatig hebben ze een oriĂŤnterende, sturende en limiterende functie.
De inschakeling of activering van schema's is veelal gebonden enerzijds aan objectieven, anderzijds aan situaties en personen. Het samenspel van situatie, persoon en objectief kan een schema aan bod laten komen, zodat het gedrag hierdoor inhoud en vorm krijgt. De activerende elementen kunnen zeer specifiek zijn, of meer algemeen.
14
Door te werken aan iemands schema's of door te werken aan het inzetten van schema's kan getracht de verstoorde relatie van iemand met zijn omgeving vlot te krijgen. In het werkmodel is er dan ook veel aandacht voor aanwezige processen van schema-opbouw en -inzet. De opgewekte activatie, de zelfgekozen activatie, de uitgelokte activatie en de externe en interne dovende de-activatie komen aan bod.
Maar ook een hele reeks andere onderliggende processen worden beschreven waarnaar bij gedrag en interactie kan verwezen worden en waarmee gewerkt kan worden. Zoals refereren naar oplossingen, naar processen, naar knowing-how, naar invloed, naar wat iemand wil, naar toekomst, naar sterke kant, naar zelfzeker deel, naar positieve zijde, naar persoonlijk leven, naar oorsprong, naar emotionaliteit, naar verwoordingen, naar verhalen, naar synthesen, naar tweede-orde ervaren, naar verbanden, naar insluiten, naar aanspreken, naar wat dienstbaar is eerder dan naar problemen, naar
15
symptomen, naar weerloosheid, naar machteloosheid, naar wat iemand wil vermijden, naar verleden of heden, naar zwakke kant, naar onzeker deel, naar negatieve zijde, naar onpersoonlijk leven, naar oorzaak, naar rationaliteit, naar vanzelfsprekendheden, naar feiten, naar basiservaren, naar eerste-orde ervaren, naar verschillen, naar uitsluiten, naar afwijzen, naar wat overeenstemt.
Wat hiervoor beschreven werd op individueel niveau geldt ook op groepsniveau. Ook daar zijn processen van schema-opbouw en -inzet en aansluitende onderliggende referentiĂŤle processen werkzaam. Bovendien is een zekere uitwisseling tussen individuele en groepsmatige referentiĂŤle processen waarneembaar.
Vastgesteld kan worden dat afwijken van wat als referentie dienst doet of ingeschakeld wordt, als ongemakkelijk en minderwaardig kan aanvoelen en weerstand kan oproepen. Schema's stellen alzo de realiteit, herkenning, erbij horen, werkzaamheid, rechtvaardigheid
16
en juistheid voor. De voorkeur wordt gemakkelijk gegeven aan wat niet afwijkt van de realiteit, wat niet onbekend is, wat niet isoleert of risico hiertoe inhoudt, wat niet onwerkzaam lijkt, wat niet onrechtvaardig aanvoelt en wat niet als onjuist aanzien wordt. Dit biedt een gemakkelijk gevoel en een gevoel van meerwaarde en roept gemakkelijk involgen op. Zo kunnen schema's erg behulpzaam zijn zo gezond, omdat ze gemakkelijk ingevolgd worden zowel bij waarneming als bij uitvoering. Maar kunnen ze om dezelfde redenen ook erg remmend zijn bij het waarnemen en het ageren zo problematisch. Vaste manier en inhoud van percipiëren, vaste manier en inhoud van ageren.
Wordt bij interactie afgeweken van gehanteerde schema's, dan roept dit gemakkelijk emoties op, die pas helemaal kunnen losgelaten worden zo ofwel het referentiële kan evolueren - wat inspanning vraagt -, ofwel zoals meestal wordt verwacht - naar het referentiële wordt teruggekeerd : het afwijkende van de realiteit,
17
van het bekende, van het aanvaard en erbij horen, van wat werkzaam is, van wat rechtvaardig is, van wat juist is, moet eerst op orde worden gebracht. Gebracht tot de realiteit, tot het bekende, tot het aanvaard en het erbij horen, tot het werkzame, tot het rechtvaardige en tot wat juist is. Zodat remmingen en weerstanden kunnen overwonnen worden en de ander kan bereikt en op een andere manier benaderd worden.
Naast wat individueel of mogelijk gezamenlijk dienst doet als referentiepunt(en) en naast wat de referentieaandelen en -verhoudingen zijn, is er volop aandacht voor wat als negatieve of positieve referentiepool geldt en is er aandacht voor waar bij interactie persoonlijk of gezamenlijk de referentiekern wordt geplaatst.
Waar dit denk- en werkmodel eerder abstract kan overkomen en weinig praktisch, werd het concreet ge誰mplementeerd in een vormingspakket sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling voor volwassenen en jonge-
18
ren. Het vormingspakket werd opgenomen in de praktische gids 'OOg voor jezelf en de ander !' Deze praktische gids werkt het referentieel model inhoudelijk en methodisch heel gedetailleerd uit in een honderdtal thema's, met heel wat illustraties en voorbeelden. De bedoeling was een goed uitgebouwde methodiek uit te bouwen vanuit een volledig nieuw paradigma. Paradigma dat in de lijn van verdere en te verwachten ontwikkelingen in de hulpverlening ligt.
Het referentieel werkmodel is alzo een blauwdruk van een rijk gevarieerde en veelzijdige werkvorm die inzetbaar is in verschillende domeinen, gaande van opvoeding en vorming, over begeleiding, programmering en organisatie, tot hulpverlening en therapie. Hij kan zowel in problematische als niet problematische situaties aangewend worden als een geheel van inzichten en methoden die in een samenhangend verband ge誰ntegreerd zijn.
19
Illustraties van referentiĂŤle hulpverlening en begeleiding
De praktijk Aan problemen werken kan op verschillende wijze. Problemen kunnen aan de oppervlakte aangepakt worden, zodra ze zichtbaar worden. Problemen kunnen ook in de diepte aangepakt worden, voor ze zichtbaar worden. De aandacht kan dan gericht worden op de onderliggende processen die aanleiding geven tot de ervaren problemen. In het verleden heeft men steeds gezocht naar diverse wijzen om iets, een probleem of een opgave aan te pakken. De een kwam aan met deze methodiek de ander met weer een andere.
Hier wordt een referentieel model voorgesteld waarin de verschillende oplossingsmethoden een plaats vinden. Referentieel staat voor waar naar verwezen wordt bij de aanpak van iets.
20
Een praktijkvoorbeeld : Heel wat mensen die hulp zoeken hebben het moeilijk om in hun contact en omgang met anderen tot hun recht te komen zonder de ander te verliezen. Het lijkt hen wel een duale keuze. Ofwel op te komen voor zichzelf en dan ge誰soleerd te geraken omdat men anderen afstoot. Ofwel zichzelf weg te cijferen en los te laten en zo de sympathie en anderen voor zich te winnen. De cognitieve schema's die ze hierbij hanteren bieden hen weinig kansen.
Zo wordt mogelijk lief zijn op een negatieve wijze ingevuld en beantwoord. lief zijn is : (OP NEGATIEVE WIJZE) .. alles toelaten .. (refereren naar situatie) .. zichzelf wegcijferen .. (refereren naar jezelf) .. een en al aandacht geven aan de ander .. (refereren naar ander) .. steeds lief blijven .. (refereren naar relatie)
21
.. niet reageren bij aangevoeld onrecht .. (refereren naar context) .. je overtuigingen verwaarlozen .. (refereren naar kader)
of is voor hen lief zijn : (OP POSITIEVE WIJZE) .. dat toelaten waar je je goed bij voelt .. (refereren naar situatie) .. jezelf ook tot zijn recht laten komen .. (refereren naar jezelf) .. aandacht verdelen tussen jezelf en de ander .. (refereren naar ander) .. lief zij zo het kan, grenzen stellen zo nodig .. (refereren naar relatie) .. waarmee te maken tot zijn recht laten komen .. (refereren naar context) .. wat je voorstaat weten integreren in je omgang .. (refereren naar kader)
22
Naargelang je refereert naar de concrete situatie aan de oppervlakte, of dieperliggend naar jezelf, de ander, je relatie, de omgevingscontext of je opvattingskader zul je op een andere manier, bijvoorbeeld, lief zijn.
Dit refereren kan op een negatieve manier, door het element waarnaar je refereert te nemen zoals het is en er juist weinig of geen aandacht en zorg aan te besteden. In feite door waar je naar refereert op een of ander manier te negeren of te verwaarlozen en niet te refereren naar wat je in ruil wilt.
Verwaarloos je een situatie van misbruik, laat je je gebruiken, ben je bang je relatie op de helling te zetten, wil je je eigen verleden vergeten, wil je geen rekening houden met wat je belangrijk vindt dan kom je vaak slecht uit. Dit kan je soms te laattijdig ervaren.
Dit refereren kan evenwel ook op een positieve wijze : door aandacht en zorg te besteden aan de verschillende
23
elementen. In je lief zijn geef je aandacht aan de concrete situatie door deze op orde te willen krijgen. Dit kan je met andere woorden aan de oppervlakte, maar ook meer dieper gelegen als volgt. In je lief zijn geef je aandacht aan jezelf om jezelf niet te laten gebruiken, laat staan misbruiken. In je lief zijn geef je aandacht aan de ander door de ander te betrekken in het zoeken van een oplossing. In je lief zijn geef je aandacht aan je relatie, juist omwille ervan wil je iets oppakken, uitpraten en geregeld krijgen. In je lief zijn geef je aandacht aan je context, wat gebruikelijk is voor elk wil je niet zomaar loslaten of uitsluiten. In je lief zijn geef je aandacht aan je kader, wat essentieel voor je is wil je zo goed mogelijk tot expressie en realisatie laten komen.
Naargelang in wat je hoe tenslotte zegt en doet kan je afleiden naar wat prioritair gerefereerd wordt en wat niet aan bod of niet tot zijn recht komt. Ben je eerder pragmatisch of ben je vrij principieel, bijvoorbeeld.
24
Vanuit een ontwikkelingsperspectief : De invulling en begrenzing van eigen denken en doen wat is, bijvoorbeeld, lief zijn wel, wat niet, hoe is lief zijn wel, hoe niet - en aan wat hierbij aandacht schenken en wat laten meetellen, kan je zo je wilt ook vanuit een ontwikkelingsperspectief bekijken. Vanuit bepaalde onderzoekshoek (Kohlberg) komt dan naar voor dat er in de leeftijd van vier tot tien jaar enkel aandacht is voor en een rekening houden is met de realiteit - waarin zich wat aan de orde is, afspeelt - en met mogelijke gevolgen en reacties erin. Lief zijn om het nadeel dat het bespaart. Vervolgens is er aandacht voor en een rekening houden met eigen behoeften en met wat iemand zelf tegemoet komt. Lief zijn om het voordeel dat het oplevert. In de leeftijd van tien tot dertien jaar zou er eerst aandacht zijn voor en rekening houden zijn met de ander, zijn houding en reactie tegenover je. Lief zijn om de ander te plezieren. Vervolgens zou het gaan om aandacht voor en rekening houden met groepsverwachtingen en -afspraken om de bestaande verhouding of
25
relatie niet te verstoren. Lief zijn omdat we dit van elkaar verwachten en verhopen. Vanaf de adolescentie zou er dan bij de invulling en begrenzing van zijn denken en doen vanuit zichzelf aandacht zijn voor en rekening houden zijn met de brede context. Lief zijn omdat dit nu eenmaal hoort en gewaardeerd wordt in de samenleving en je hiermee zelf wilt rekening houden. En dit zou kunnen evolueren in het zelf op de voorgrond plaatsen van en afwegen aan een zich eigen gemaakt meer universeel referentiekader. Zonder liefde kan je niet en kom je niet echt tot leven, tot die ontdekking ben je zelf gekomen.
Dit zou kunnen betekenen dat in iemands zeggen en doen opeenvolgend elementen naar voor komen en centraal staan die er achtereenvolgens toe leiden dat iemand doet wat geen problemen oplevert in de realiteit, doet wat iemand voldoening geeft, doet wat aanvaard wordt door anderen, doet wat overeenstemt met regels en aanwezige ordening, doet wat iemand zelf in over-
26
eenstemming vindt met de brede leefomgeving en tenslotte doet wat iemand zelf okĂŠ vindt. Op een vraag zal dan opeenvolgend ingegaan worden (of niet ingegaan worden) om problemen in de realiteit te vermijden, als iets in ruil wordt bekomen, om de ander te plezieren, om zich aan de regels te houden, om zelf te beantwoorden aan de sociale realiteit, om te beantwoorden aan de eigen realiteit. Dus opeenvolgend voor iets in de realiteit, de sociale realiteit en de persoonlijke realiteit.
Vooral de opeenvolgende motivaties van iemands oordeel en handelen staan in deze ontwikkelingsopvatting centraal. Waar aanvankelijk tussen vier en tien jaar iemands oordeel en reactie gemotiveerd wordt door geen aanvaring met de realiteit, wordt deze vervolgens gemotiveerd door een tegemoetkomen aan eigen behoeften. Vanaf tien jaar tot dertien jaar wordt dan iemands oordeel en reactie gemotiveerd door geen aanvaring met anderen, vervolgens door geen aanvaring met regels en ordening in de groep. Vanaf de adolescentie is
27
de motivatie voor oordeel en handelen mogelijk te vinden in het zelf willen tegemoetkomen aan de brede context om tenslotte mogelijk uit te monden in een motivatie vanuit een eigen referentiekader. Belangrijk is uiteraard bij deze opvatting vast te stellen dat het gaat om wat bij onderzoek in diverse landen meestal wordt teruggevonden. Deze bevindingen hangen mogelijk erg samen met aanwezige opvoedingspatronen, wat betekent dat andere opvoedingspatronen andere resultaten zouden kunnen opleveren. Wat erg tot nadenken kan aanzetten, gezien uit het onderzoek blijkt dat weinigen het postconventionele adolescenten-niveau (vanuit en voor of omwille van zichzelf en de anderen) bereiken en de meesten blijven steken in een pre- (voor of omwille van zichzelf) en conventioneel (voor of omwille van de ander) niveau.
28
Een modelvoorstelling : In relatiesituaties, vooral wanneer deze conflictueus zijn of problematisch, kan men merken dat men meer of minder geneigd is te refereren naar zekere van deze vermelde elementen. Dit levert dan vier mogelijke interactie- en communicatie-patronen op binnen een drieassig voorstellingsmodel : de horizontale as van de assertiviteit: met aandacht en zorg voor kwestie & aandacht en zorg voor zichzelf de verticale as van de coรถperatie met aandacht en zorg voor de ander & aandacht en zorg voor de relatie de diepte as van de solidariteit en de universaliteit met aandacht en zorg voor de context & aandacht en zorg voor het (referentie)kader
. Wordt wederzijds enkel aandacht besteed aan assertiviteit dan ontstaat er vaak ruzie en komt men gemakkelijk tot een vechterige reactie.
29
. Wordt enkel aandacht besteed aan coรถperatie dan komt men gemakkelijk tot een volgen of een zich schikken naar de ander en zijn verwachtingen en niet falen, wat leidt tot een zich aanpassende reactie.
. Wordt noch aan een voor zich opkomen voor zichzelf, noch aan een goed samenspel aandacht besteed, dan vervalt men tot een uiteen staan, een niet meer kunnen of willen bespreken of oppakken van iets, wat leidt tot een wederzijds vermijdende reactie.
. Door zowel zorg te besteden aan jezelf en wat aan de orde is en aan de ander en je relatie kan via exploratie van problemen en mogelijke oplossingen en een overleggen en onderhandelen erover gekomen worden tot een samenwerkende (re)actie. Wat uiteindelijk op termijn het meeste kansen inhoudt. Zeker als ook met aanwezige tradities en gewoonten wordt rekening gehouden en met wat elk nastrevenswaardig en waardevol vindt. Zo kan je meervoudig refereren. Deze zorg voor
30
jezelf en de ander kan onder meer blijken uit interesse en betrokkenheid. Best kan elkaar vooraf wederzijds de garantie gegeven worden dat aan elk van de elementen en dus aan elk minimaal voldoende tegemoet zal gekomen worden. Onderweg kan dan gezocht en gestreefd worden de elementen en dus elk maximaal tot zijn recht te laten komen. Zo kan voor elk de bedreiging weggenomen en kan vertrouwen opgebouwd.
Laat je je hierbij vooral leiden door : . wat je waarneemt wat hoe is als feit of fictie . wat je herkent wat hoe kan als okĂŠ of niet okĂŠ . wat je voelt wat hoe te zijn als samen of individueel . wat je wilt wat hoe gebeurt als werkzaam of niet werkzaam . wat je je voorstelt wat hoe mag als recht of onrecht . wat je denkt wat je hoe vindt als juist of onjuist
Zowel in wat je wilt bereiken (wat iets is) als in de manier waarop (hoe iets is) kan je refereren naar een of
31
meerdere van de vernoemde elementen. Deze referentiepunten kan je dan gebruiken als oriĂŤntatiepunten die de richting aangeven of als eindpunten als wat te bereiken. Het gaat dan om de mate waarin iets hoe waar te maken. Deze mate zal gemakkelijk de intensiteit en soepelheid bepalen waarmee iets te willen bereiken.
Een voorbeeld van opvoedingsondersteuning : Wanneer ouders vastlopen in de opvoeding heeft het veelal te maken met iets waarrond het in de omgang ouder-kind in erge mate is komen te draaien. Iets dat zich voortdurend herhaalt. Of iets dat maar niet wil lukken. Een moeilijkheid doet zich telkens opnieuw weer voor. Je kan ze maar niet achter je laten. Ook al wil je als ouder of als kind wel, toch lukt het maar niet, hoe erg je er ook mee bezig bent.
Je kan dan nagaan of waar het telkens om gaat, iets is wat je wil. Of net iets is wat je absoluut niet wil. Je kan nagaan of het iets is dat binnen je bereik ligt. Iets waar-
32
aan en waarvoor je iets kan doen. Zo dit niet zo is, kan je zoeken hoe je het binnen je bereik kan krijgen. Zo dat je kan bereiken wat je wil door de inspanning die je levert.
Stel dat je kind je voortdurend wat wijsmaakt en achter je rug heel andere dingen doet, dan kan het zijn dat je koos voor controle. Je kan dan vaststellen dat hoeveel controle je ook uitoefent, je kind telkenmale nog meer alles voor zich probeert te houden. Op wat het buiten je weten doet heb je helemaal geen zicht, laat staan controle.
Waar het dan mogelijk steeds meer om komt te draaien is zwijgen en controle. Ze leiden evenwel tot niets. Je zou er dan voor kunnen kiezen het rond helemaal iets anders te laten draaien in je wederzijdse omgang. Veiligheid, bijvoorbeeld, zo dat je kind het aandurft over wat het meemaakte en van plan is te vertellen. Zo krijg je meer zicht op het doen en laten van je kind en kom je
33
dichter bij je kind te staan. Zo krijg je meer kansen om tijdig bij te sturen en verwerf je door het groeiend vertrouwen meer invloed.
Je zou ook kunnen vaststellen dat je kind je als ouders gemakkelijk verdeelt. Het kind zoekt zijn gelijk bij een van je beiden en speelt jullie voortdurend tegen elkaar uit. Je zou dan kunnen vaststellen dat het telkens om een coalitiestrijd gaat van je als ouders om de coalitie met je kind. Je zou dan kunnen afspreken het meer rond een coalitie tussen de ouders te laten draaien. Ouders die niet wedijveren maar elkaar zo mogelijk volgen en steunen, of die samen zo nodig overleggen en afspreken voor een gezamenlijk antwoord en aansluitende reactie.
Als ouder kan je gemakkelijk te maken krijgen met je kind dat iets nieuws niet wil. Het blijft doen wat het altijd al deed en weigert halsstarrig kennis te maken met iets nieuws, laat staan een poging te doen om het nieuwe te proberen te verkennen. In plaats van dat het
34
in je reactie dan erg komt te draaien rond de weigerachtigheid van je kind, kan je er voor kiezen het te laten draaien rond je stimulering van je kind. Uit te zoeken hoe jij je kind kan stimuleren en wat jij kan doen, eerder dan vast te zitten in wat je kind niet wilde en naliet te doen.
Door telkens te kijken naar welk schema of welke schema-inhoud niet werkt, kan gekozen voor een ander schema of schema-inhoud waarrond het beter kan draaien, zodat er meer kansen ontstaan en het vastlopen kan voorkomen worden.
Tot slot : Het referentieel werkmodel is een rijk gevarieerde en veelzijdige werkvorm die inzetbaar is in verschillende domeinen, gaande van opvoeding en vorming, over begeleiding, programmering en organisatie, tot hulpverlening en therapie. Zij kan zowel in problematische als niet problematische situaties aangewend worden. Ze
35
biedt een geheel van inzichten en methoden in een samenhangend geheel ge誰ntegreerd.
Een selectie van tools van het referentieel denk- en werkmodel voor je in de concrete praktijk
De toepassing Stip hieronder aan wat je aanspreekt en wat je bruikbaar vindt in je situatie.
36
Deel 2 : Toepassingswijzen
37
Referentieel model en sociaal-emotionele ontwikkeling
Sociaal-emotionele ontwikkeling : over een actueel thema gesproken, nu blijkt dat steeds meer volwassenen merken dat het jongeren vaak ontbreekt aan de nodige sociale competentie. Sociale competentie als het weten hoe met anderen om te gaan. Heel wat jongeren weten bovendien steeds minder goed met hun emoties om te springen, om de haverklap komt het tot uitbarstingen van agressie en geweld. Ook geweld op zichzelf, dit in de vorm van zelfverwonding en heel extreem in de vorm van zelfdoding. Ook communicatief lijkt het niet steeds vlot te lopen, zich mogen en passend weten uitdrukken wordt voor hen niet gemakkelijker. Ook hier
38
neemt te vaak de druk op elkaar toe en loopt het nu en dan uit op negatief en pesterig doen.
In de literatuur bestaat reeds een veelvoud aan werken dat hieraan aandacht besteedt. Denk maar aan de topper 'Emotionele intelligentie' van Daniel Goleman. Hieruit blijkt dat we niet enkel mentaal verstandig kunnen doen, maar vooral ook sociaal en emotioneel en dat deze competenties kunnen ontwikkeld worden.
Recent wordt vanuit een heel nieuw concept naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren gekeken, zodat de aanspreekbare krachten van jongeren kunnen aangewezen worden. Gekeken wordt waar jongeren naar refereren in hun omgang met elkaar. Zo ontwikkelen jongeren schema's van wat iets voor hen is of moet zijn en voor hoe iets voor hen verloopt of moet verlopen en waar en wanneer dit zo is. Een voorbeeld, tof zijn is en tof zijn doe je zo en doe je in die omstandigheden. Zo kunnen jongeren zowel voor zichzelf als
39
voor anderen aflezen of die tof blijft of doet, en zo naar hen doet, en wanneer. Op die manier blijkt dat elk over een eigen begripsinvulling, het wat, beschikt, elk een eigen gedragsinvulling, het hoe, hanteert, en elk een eigen contextinvulling, het wanneer, toepast, dit als drie onderdelen van zijn progressief opgebouwde cognitieve schema's. Ook voor iets dat meer met de identiteit van jongeren te maken heeft, hanteren ze zulke oriĂŤnterende, sturende en limiterende schema's. Jongen zijn is, doe je zo en dan, meisje zijn is, doe je zo en dan, jong zijn is, doe je zo en daar, dit groepje is zo, op die manier, en dan hoor je erbij. Deze schema's hanteren jongeren in bepaalde situaties tegenover bepaalde personen. Wanneer gebruik ik als jongere het schema vertrouwen, wanneer wantrouwen. Waaraan moet dan voldaan zijn voor vertrouwen, of wat moet er gebeurd zijn voor wantrouwen.
Eigen aan deze referentiĂŤle schemabenadering in opvoeding, begeleiding, hulpverlening en vorming, is dat
40
schema's vooral worden gelinkt aan bepaalde objectieven die jongeren impliciet of expliciet nastreven. Bijvoorbeeld, de liefste zijn of jezelf kunnen zijn zonder in aanvaring te komen met anderen.
Deze benadering belicht hoe het komt dat elk van ons verschilt, op wat die verschillen teruggaan en hoe meer optimaal met die verschillen te kunnen omgaan en elkaar te vinden. Ieder van ons gebruikt voor zijn schema-opbouw immers stapsgewijs andere informatie, andere persoonlijke ervaringen en andere opvoedingservaringen. Bijvoorbeeld, is sterk zijn ongevoelig zijn en niemand nodig hebben. Of, is sterk zijn gevoelens onderkennen en aandurven hulp in te roepen. Of, is het steeds meer het ĂŠĂŠn of het ander.
Deze benadering beschrijft precies de referentiepunten die jongeren hanteren in sociale interactie en die het hen enerzijds moeilijk kunnen maken. Bijvoorbeeld, als liefde of vriendschap een heel andere invulling voor elk
41
van hen heeft en heel anders wordt getoond. Maar die ze anderzijds kunnen aanwenden voor een meer bevredigend contact en een voor beiden meer voldoeninggevende relatie-opbouw. Als het objectief naar elkaar toe momenteel is elkaar beter te leren kennen, wordt gekozen voor het schema van een gezamenlijke babbel en activiteiten waaraan samen te kunnen deelnemen. Wordt het objectief meer een liefdes- of vriendschapsrelatie uit te bouwen, dan wordt gekozen voor het schema van een meer persoonlijke expressie en een laten blijken van groeiende wederzijdse gevoelens. De omgang wordt stilaan heel anders omdat de situatie en de aanwezige objectieven heel anders worden.
Door zicht te krijgen op deze referentiĂŤle sociale processen en mechanismen worden ze meteen meer hanteerbaar. Zo wordt via het referentieel model duidelijk waar om heen een en ander in onze communicatie en interactie met elkaar draait. Voor het eerst kunnen we de samenstellende elementen : het wat, het hoe, het
42
waar, het wanneer, het tegenover wie, het waarom of waartoe, van ons sociaal handelen onderkennen en stilaan leren hanteren. Als een grote invuloefening, waartoe kinderen zo blijkt uit onderzoek, zich al heel vroeg begeven om het gedrag van anderen naar hen toe te begrijpen en hun eigen gedrag steeds meer zelf en zo bedoeld richting en vorm te geven. Hiertoe schakelen ze steeds meer cognitieve, virtuele en culturele elementen in.
In deze benadering wordt uitgegaan van de huidige realiteit voor jongeren. Jongeren die steeds meer de mogelijkheid hebben zelf hun leven te kunnen maken, waar hun ouders slechts konden participeren aan een groter geheel (familie, gemeenschap, job, ...). Deze benadering getuigt van een grote eerbied voor de moeilijke weg die jongeren te gaan hebben om hun eigen leven te maken en niet terug te kunnen vallen op een onderdeel zijn van iets. Nergens in deze benadering wordt aangegeven dat jongeren of volwassenen zouden tekortschie-
43
ten in hun nieuwe gezamenlijke zoektocht. Enkel wordt aangegeven hoe dit alles zou kunnen geoptimaliseerd en versterkt worden. Vooral ook is er aandacht voor de vaststelbare afbouw van machtsverhoudingen, waarmee volwassenen het vaak moeilijk hebben, en de opkomst van dienstbaarheidsverhoudingen als nieuw gegeven. Waarin volwassenen een rol te spelen hebben zo zij iets kunnen bijdragen voor jongeren, zowel praktisch, informatief, emotioneel als zingevend. Wat een tweerichtingscommunicatie vraagt waarin volwassenen vooraf voldoende garanties hebben te geven voor hun engagement voor jongeren, zodat waar volwassenen naar refereren in hun handelen naar jongeren toe zuiver en ook voor hen bedoeld is.
Een benadering die uitzicht biedt en de mogelijkheid aanreikt om het beste uit jongeren te halen door hen persoonlijk aan te spreken. Weg van escalatie van druk op hen, met enkel toenemende stress, spanning, afstand, onbegrip en onwil tot gevolg. Niet om jongeren kort en
44
klein te houden, maar om te refereren naar wat hen helpt en invloed biedt. De jongere niet aan zijn lot overlatend en alles op zijn beloop latend, maar hem of haar aan te spreken en te engageren voor zijn of haar eigen leven in contact met anderen. Het is een benadering die niet wijst op wat fout loopt en de zwakke punten aanwijst, maar aangeeft hoe bewust te worden zo er iets fout loopt en vooral de processen en de krachten aangeeft die beschik- of bereikbaar zijn om er samen wat van te maken met begrip van en respect voor ieders eigenheid.
Deze benadering biedt een veelvoud aan vernieuwende inzichten en vooral methoden en handvaten hoe jongeren te begeleiden en te helpen bij hun sociale, emotionele, relationele en communicatieve ontwikkeling. Een benadering die perspectieven biedt om het spoor van geweld en onveiligheid te verlaten en resoluut te kiezen voor het spoor hoe met minder geweld, veroordeling en
45
afwijzing, meer invloed, waardering en betrokkenheid te bereiken.
Jongeren hebben alle klanken in zich, het is aan volwassenen niet hun wanklanken tot expressie te brengen. Een ouder was ten einde raad, zowat alle straffen waren op de jongere uitgeprobeerd. Het ging van kwaad tot erger, nochtans had de ouder begrepen dat straffen dienden om iets af te leren. Pas toen geweld van de ouder werd beantwoord met geweld van de jongere werd het de ouder duidelijk. De jongere had eenvoudig het geweldsmodel van de ouder ge誰miteerd. Van dan af aan wou de ouder model staan voor de jongere door het wenselijk gedrag van de jongere aan te moedigen en te belonen, waarop de jongere met steeds meer positiviteit reageerde. Meteen werd duidelijk dat niet enkel belonen werkte, maar nog meer model staan. Meteen ontdekten beiden naar wat te refereren.
46
In deze benadering gaat volop aandacht naar het cognitieve, het virtuele en het culturele in individuen en groepen van individuen. Deze mentale elementen worden samengebracht om de invloed en de sturing van het individueel en groepsgedrag te beschrijven en te voorspellen. Er wordt aangetoond hoe ieder komt tot een eigen begrips-, gedrags-, en contextinvulling en hoe dit oriĂŤnterend, sturend en limiterend inwerkt op de eigen expressie en het eigen doen en laten. Naast de collectieve taalkundige invulling van gebruikte begrippen, is er een persoonlijke psychologische invulling van deze begrippen die uitmaken wat iets voor elk is of zou moeten zijn, hoe je iets doet of zou moeten doen, en waar en wanneer om tot wat te komen.
Betekent dit dat uit de referentiĂŤle benadering blijkt dat jongeren onder elkaar de dingen anders opvatten en er anders mee omgaan ? Hiermee wordt een belangrijke bron van misverstanden en conflicten aangegeven. Jongeren spreken soms blijk-
47
baar dezelfde taal, terwijl ze er iets heel anders mee bedoelen en er iets anders onderstoppen. 'Ik had je toch gezegd assertief te zijn. ' 'Dit was ik ook', repliceerde zijn vriend, 'ik zei dat ik het liever anders had gewild.' 'Assertiviteit noem ik, niet inleveren in de realiteit en is niet zoals jij deed, enkel op je standpunt blijven in gedachten.', repliceerde de eerste jongere. Via onze opvoeding, persoonlijke ervaring en verkregen en ingewonnen informatie bouwen jongeren schema's op voor alles waarmee ze te maken krijgen. Deze schema's maken hen duidelijk wat iets voor hen is en hoe ze er best mee om kunnen gaan om tot iets te komen of iets waar te maken. Zo is verantwoordelijkheid nemen voor hen, bijvoorbeeld, instaan voor iets dat je wordt toevertrouwd en dat doe je door er voor te zorgen dat iets behouden blijft of gerealiseerd wordt door je toedoen. Je persoonlijke definitie zal bepalen of je je persoonlijk zult engageren of zult terugvallen op anderen om het waar te maken en eventueel achter te schuilen. Je kan best vragen welke kenmerken of handelingen iemand
48
ziet als onderdeel van of als teken of bevestiging van iets. Is bij moeilijkheden zwijgen een teken van loyaliteit, of juist spreken een teken hiervan ? Elk heeft het mogelijk anders geleerd of anders ervaren. Door het te concretiseren en te operationaliseren wordt het meteen veel duidelijker. Zo kan je merken of zijn begripsinvulling, zijn gedragsinvulling en zijn contextinvulling je liggen.
Is het daarom dat gesproken wordt van referentiĂŤle methodiek ? De referentiĂŤle benadering tracht te achterhalen en te verduidelijken waar om heen iets werkelijk draait. Welke de onderliggende basis en dynamiek is van wat zich aan de oppervlakte afspeelt. Refereert iemand naar zichzelf of naar de ander, refereert iemand naar de realiteit, naar behoeften, belangen, werkwijze, regels, waarden, opvattingen, principes, enzomeer. Door de aanwezige objectieven te verhelderen en de processen die hierin een rol spelen, kunnen niet terzake of misbruik-
49
elementen naar voor gehaald, zodat kan vermeden worden hier het slachtoffer van te worden of nog langer te zijn. Voor iemand persoonlijk kan gezocht worden naar een meer helpende en bruikbare onderbouwing van eigen situatie en handelen. Zo kan iemands objectief te eenzijdig zijn : steeds weer opduikende problemen op te lossen, terwijl een meer perspectieven biedend objectief zou kunnen zijn te opteren voor een structurele oplossing waardoor meteen alle mogelijk nu of later opduikende problemen uit de wereld worden geholpen. In dit nieuwe objectief kan gefocust op gebruik te maken van wat er is, werkt of bereikbaar is, eerder dan vast te blijven hangen aan wat er niet is, niet werkt of niet bereikbaar is. Voor de omgang met anderen kan gezocht naar een positieve virtuele voorstelling die ruimte en kansen biedt, zonder druk van overdreven of irrealistische verwachtingen te koesteren. Zo kunnen het constructieve en de mogelijkheden in iemand aangesproken worden. Eerder dan zich blind te staren op de tegenvallende fei-
50
telijke kenmerken en gedragingen, waarop je de ander vastpint.
Objectieven die iemand of een groep heeft, vormen een voornaam aandachtspunt binnen het referentieel model. Getracht werd precies de elementen van iemands gedrag te definiĂŤren. Zo werd vastgesteld dat een kind dit reeds heel vroeg tracht te doen om inzicht en vat te krijgen op zijn sociale omwereld. Waar, wanneer, tegenover wie, doet iemand wat hoe waar om of waar toe. Zo bestaat een gedragsmatig volledig gedefinieerde zin uit een actor, een actie, een object, een manier en een richting of objectief. Zo wordt, bijvoorbeeld, volgende gereserveerdheid duidelijk. 'Onze groep (actor) verkoos niet mee te doen (actie) aan het protest (manier) bang als ze was anders van deelname (object) te worden uitgesloten (objectief)'. Op die manier wordt onze wereld veel duidelijker en voorspelbaar. Ontbreekt nog een element, dan zal je het zo snel mogelijk trachten te achterhalen uit de andere elementen. Doe je, bijvoorbeeld,
51
zo vriendelijk tegen mij dan is je objectief wellicht verdergaand dan de oorspronkelijke kennismaking, maar wil je komen tot een vriendschapsverhouding.
Een belangrijk punt in deze benadering is dat een hele reeks van processen worden geschetst die zich afspelen en die kunnen aangewend worden. Veel kracht kan geput uit het aanwijzen van zich afspelende constructieve, maar ook destructieve processen tussen jongeren, in groepen, maar ook in jongeren zelf. Vooral wordt gewezen op de kansen, maar ook op de risico's, op wat het oplevert, maar ook wat de gevolgen kunnen zijn op termijn en hoe een en ander in meer gunstige banen kan geleid worden via welke processen. Zo wordt gewezen op hoe iemand tot slachtoffer wordt en hoe dit kan vermeden worden, hoe een voordeel op het ĂŠĂŠn vlak een nadeel op een ander vlak kan inhouden, hoe een korte termijnvoordeel een langere termijnnadeel kan inhouden, enzomeer. Door mensen op zich
52
onderling afspelende processen te wijzen, worden ze meteen meer controleer- en bruikbaar.
In de toepassing van deze referentiĂŤle benadering valt een nieuwe kijk op de huidige maatschappelijke evolutie op die te voorschijn komt. Als een rode draad doorheen de toepassing van deze benadering loopt een verder uitspinnen van wat in de maatschappij als toenemend fenomeen kan vastgesteld worden. Zo blijkt met name dat mensen steeds meer vragen om minder autoritaire structuren, aandringen op tweerichtingscommunicatie, in hun handelen steeds meer uitgaan van zichzelf en hiervoor ondersteuning vragen. Dit vertaalt zich in steeds minder zich laten leiden door verkondigde godsdienstige, filosofische en politieke overtuigingen enerzijds en de noodzaak voor maatschappelijke, politieke en gerechtelijke autoriteiten om ondersteunend in de plaats te treden. Hierbij kan vastgesteld worden dat dit maar tot een goed eind kan gebracht worden, zo elk individu mee instaat voor wat
53
wel en wat niet, hoe wel en hoe niet, en wanneer wel en wanneer niet. Met andere woorden, dat elk beschikt over een eigen oriĂŤntatie-, stuur- en remvermogen dat best kan aangesproken worden en best verder tot ontwikkeling kan worden gebracht. Eerder dan te verwachten dat alle heil van buiten zal komen, of alles zal dienen opgelegd te worden. Zo blijkt dat mensen zich steeds minder laten gebruiken vanuit hun toegenomen zelfwaardegevoel en hun kansen aanwenden zelf voor het eerst hun leven persoonlijk te kunnen inrichten. Dit zonder te moeten terugvallen op de groep waartoe ze behoorden en er zowat alles van te moeten overnemen en tolereren. Mensen zoeken hierbij zich nuttig en zinvol te maken, zonder dat dit door anderen wordt bepaald of ingevuld, maar door henzelf kan gekozen en uitgemaakt worden.
Deze vastgestelde veranderende mentaliteit wordt soms ten onrechte bestempeld als individualistisch, vanuit een oude determinerende en voor anderen bepalende
54
opstelling. Macht heeft in deze evolutie zo blijkt steeds meer afgedaan, invloed zal moeten gegeven, wil je je in de toekomst weten waar te maken. Dit betekent in gesprek niet langer een eigen mening of overtuiging willen opdringen, maar precies beluisteren van iemands mening of overtuiging en hoogte weten krijgen van de onderliggende gevoelens en behoeften, zonder ze geweld aan te doen door ze te banaliseren of te negeren. Naar handelen toe vraagt dit eerst een toegelicht en overeengekomen engagement, vooraleer op vertrouwen en medewerking te kunnen rekenen. Een beslist moeilijke opgave en een hele uitdaging voor wie gewoon is aan de oude opstelling. Oude opstelling die zo erg werd opgedrongen door opvoeding en onderwijs in hun beoordelende en opleggende eerder dan waarderende en aanbiedende opstelling.
Deze referentiĂŤle benadering heeft een erg modulaire opbouw. Dit moet toelaten onderdelen afzonderlijk te kunnen aanwenden zonder het geheel te moeten toepas-
55
sen of te hebben geassimileerd. Hoe verscheiden de thema's ook zijn, ze vallen allen samen binnen de referentiĂŤle structuur die ze omvat.
Geef voor jezelf hieronder weer wat inspirerend voor je kan werken:
56
Ontstaan van gezinsschema’s
SCHEMA’S ALS KENSTRUCTUREN Schema's kan je omschrijven als kenstructuren die je denken en je waarneming organiseren en richten. Ze spelen tevens een grote rol in je emoties en je gedrag. In het gezin hebben ze vaak een groot aandeel in hoe goed zo een gezin functioneert, en dus ook in gezinsconflicten. Wil je aanwezige conflicten in een gezin oplossen, dan kan je denken aan het veranderen van betrokken gezinsschema's.
57
NUT VAN SCHEMA’S Het vermogen van een gezin om conflicten op te lossen hangt niet enkel af van ontwikkelde communicatievaardigheden. Het hangt ook af van de ingebakken opvattingen van de gezinsleden over individueel en gezinsfunctioneren, of anders gezegd van de tot stand gekomen schema's. Schema's maken zo samen met emoties en gedrag het gezinsfunctioneren. Schema's worden gebruikt als sjabloon voor levenservaringen van gezinsleden en voor hoe deze ervaringen informatief worden verwerkt. In deze levenservaringen is de invloed aanwezig van eigen denken, voelen en gedrag, maar ook van het denken, voelen en gedrag van andere gezinsleden. Informatief verwerken gezinsleden hun eigen denken, gevoelens en gedrag naar elkaar toe, evenals hun ervaringen met denken, gevoelens en gedrag van andere gezinsleden bij interactie. Deze verwerking leidt tot de vorming van aannames over de gezinsdynamiek die evolueren tot relatief stabiele schema's over het gezin.
58
ONTWIKKELING EN GEBRUIK Concrete gezinsinteractie kadert dan in de meer stabiele schema's die als basis dienen voor het gezinsfunctioneren. Wanneer deze interactie negatief verloopt en het denken, voelen en reageren beĂŻnvloedt, wordt de dynamiek minder stabiel en worden de gezinsleden steeds meer overgeleverd aan een negatieve conflictspiraal. De waarneming door de gezinsleden van de gezinsinteractie levert de informatie voor de ontwikkeling van hun gezinsschema's, vooral wanneer iemand herhaaldelijk zulke interactie waarneemt. Het patroon dat een gezinslid afleidt van zijn waarnemingen dient als basis voor het vormen van een schema. Schema dat vervolgens wordt gebruikt om de wereld van gezinsrelaties te begrijpen en om toekomstige gebeurtenissen in het gezin te verwachten. Deze gezinsschema's vormen een onderdeel van een brede waaier aan schema's die gezinsleden ontwikkelen over de vele facetten van levenservaringen. Samen zorgen zij voor een efficiĂŤnt denken en handelen in diverse levenssituaties.
59
AUTOMATISCHE GEDACHTEN EN SCHEMA’S De aanwezigheid van opduikende automatische gedachten bij gezinsleden getuigt van de aanwezigheid van gevormde onderliggende overtuigingen of schema's. Zo kan je het als gezinslid moeilijk hebben met het uiten van negatieve emoties vanuit de opkomende gedachte dat er in het leven geen plaats is voor emoties. Een automatische gedachte die voortkomt uit de onderliggende overtuiging of schema dat emoties gelijk zijn aan zwakheid en dat dit gevaarlijk tot zelfs levensbedreigend kan zijn.
60
HELPEND EN VERSTOREND Hoewel schema's helpen bij denken en handelen, liggen ze soms aan de basis van vergissingen, vervormingen en weglatingen bij het verwerken van informatie. Zo kan een kind ervaren dat het enkel door zijn ouders aandacht en genegenheid wordt gegeven op voorwaarde dat het bepaald gewenst gedrag vertoont. Op basis hiervan kan het kind het schema ontwikkelen dat aandacht en genegenheid voorwaardelijk zijn. Hoe meer deze overtuiging rechtstreeks of onrechtstreeks wordt versterkt door zijn omgeving, hoe meer ze verankerd raakt en hoe meer van het kind kan worden verwacht in nabije relaties liefde te geven en te verkrijgen op een voorwaardelijke basis. Het kind kan dit schema toepassen in ander relaties in zijn later leven, zoals in zijn huwelijk en zijn relaties met zijn kinderen. Zo worden ouder-kindrelaties be誰nvloed door de relatief duurzame schema's die ouders meebrengen in het gezin en door schema's die kinderen ontwikkelen op basis van de huidige gezinsinteracties.
61
INDIVIDUELE SCHEMA’S EN GEZAMENLIJKE GEZINSSCHEMA’S Individueel beschikken gezinsleden over hun eigen fundamentele schema's over zichzelf, hun leefwereld en hun toekomst, daarnaast ontwikkelen ze schema's over kenmerken eigen aan hun gezin van oorsprong die veralgemeend worden naar andere intieme relaties. Naast deze individuele schema's zijn er ook de gezamenlijke gezinsschema's. Het zijn gedeelde overtuigingen die gezinsleden gezamenlijk hebben gevormd als resultaat van jaren geïntegreerde interactie binnen de gezinseenheid. Alhoewel gezinsschema's typisch gezamenlijke overtuigingen inhouden over de meeste gezinsfenomenen, zoals de dagelijkse interacties en tegenstellingen, kunnen ze ook gaan over andere dan gezinsfenomenen, zoals culturele, politieke of spirituele zaken. De individuele en gedeelde schema's leiden tot gezamenlijke stabiele en sterke overtuigingen over het gezinsleven en wat er op betrokken is. Deze schema's dienen als sjabloon voor gezinsleden in hun functioneren binnen de
62
gezinseenheid. De schema's geven vorm aan cognities over gezinsleden, als mede aan emotionele en gedragsreacties. Ze kunnen een behulpzame gids zijn voor gezinsleden in het omgaan met complexe aspecten van het gezinsleven, maar wanneer ze extreem of vervormd zijn kunnen ze bijdragen tot gezinsconflicten. Kern- en basisovertuigingen maken deel uit van schema's, ze geven aanleiding tot veronderstellingen, waarnemingen en persoonlijk denken over het leven. Mythen kunnen uit schema's voortvloeien, evenals normen, verwachtingen en verklaringen voor en over gezinsleden.
63
ALLEN OF NIET Alhoewel de meeste gezinsschema's door alle gezinsleden gedeeld worden, kunnen individuele gezinsleden toch afwijken van het gedeelde schema. Zodat enkel de meerderheid van het gezin het schema voorhoudt. Gezinsschema's van toepassing op het huidig gezin worden deels gevormd door persoonlijke ervaringen en waarnemingen uit het gezin van herkomst en deels gewijzigd door wat zich voordoet in de huidige gezinsrelaties. Zo kan je als mannelijke partner opgevoed zijn met de overtuiging dat gezinsproblemen nooit worden besproken met iemand van buiten het onmiddellijke gezin. Bijgevolg kan je je ongemakkelijk voelen wanneer je vrouwelijke partner persoonlijke zaken deelt met de bredere familie. Dit kan nog meer uitgesproken zijn als je vrouwelijke partner opgevoed is met het idee dat het okĂŠ is persoonlijke zaken te delen met goede vrienden. Zo een verschil in mentaliteit kan leiden tot conflicten, die op hun beurt van invloed zijn op de
64
schema's van de kinderen en hun idee over het al of niet delen van gezinsaangelegenheden met anderen.
65
OUDERLIJKE EN KINDSCHEMA’S Een voorbeeld van invloed van ouderlijke schema's op de ontwikkeling van schema's van kinderen is, bijvoorbeeld, een vader die het schema voorhoudt dat vrouwen steeds mannen trachten te controleren en dit toepast op een situatie met zijn vrouw die een assertief verzoek doet, wat hij ervaart als ze probeert me opnieuw te controleren. De vader kan dit schema ontwikkeld hebben in de loop van zijn leven op basis van vroegere ervaringen, wat nu zijn huidig denken hier en nu beheerst. Als zijn kinderen, bijgevolg, te maken krijgen met zulke overtuigingen en omgang tussen hemzelf en zijn partner, zullen hun zich ontwikkelende overtuigingen over mannen en vrouwen en hun kijk op relaties sterk beïnvloed worden door waar ze aan worden blootgesteld tijdens hun opvoeding. Het gezin van oorsprong speelt anders gezegd een cruciale rol in het vormgeven aan de huidige gedeelde gezinsschema's. Deze overtuigingen uit ieders gezinsverleden kunnen bewust of onbewust
66
zijn, ze kunnen al dan niet expliciet verwoord worden, telkens dragen ze bij tot de gedeelde gezinsschema's.
67
ONTWIKKELING GEZINSSCHEMA’S Gezinsschema's veranderen en ontwikkelen steeds verder. Zo zijn gezinsschema's onderhevig aan veranderingen als ingrijpende gebeurtenissen plaatsvinden in de loop van het gezinsleven, zoals ziekte, echtscheiding en dood. Daarnaast blijven schema's zich ontwikkelen overheen de loop van gewone dagelijkse ervaringen. Ook kunnen kinderen de overtuigingen van ouders in vraag stellen en afkeuren. Zij kunnen een tegenovergestelde houding aannemen, zoals niet toegeven aan wat je als ouder over iets denkt, maar net doen wat je als kind zelf wil overeenkomstig je overtuiging.
68
DISFUNCTIONELE GEZINSSCHEMA’S Zoals iemands persoonlijke schema's onaangepast en disfunctioneel kunnen zijn, zo ook kunnen gezamenlijke gezinsschema's onaangepast en disfunctioneel worden en aanleiding geven tot een vervormd denken en handelen van de gezinsleden. Zo kunnen er gezamenlijke schema's zijn rond communicatie, zoals niet openlijk praten en je gevoelens niet mogen tonen om niet iemand te kwetsen. Op die manier dreigt steeds meer contact met de realiteit verloren te gaan. Ook bestaat het gevaar dat in contacten buitenshuis voortdurend zelfexpressie wordt vermeden, zodat moeilijkheden kunnen ontstaan in interpersoonlijke relaties. Bovendien ontbreekt zo de vaardigheid te weten omgaan met gevoelsexpressie van anderen. Zo niet alle gezinsleden deze gezinsschema's delen, ontstaat er gemakkelijk conflict, of wordt druk uitgeoefend om hun schema's aan te passen om ze in overeenstemming te brengen met de algemene gezinsschema's.
69
SCHEMA’S EN ATTRIBUTIES Schema's geven vorm aan attributies als afleidingen over oorzaken van wat plaatsvindt in de gezinsrelatie. Een schema impliceert ideeÍn over oorzakelijke verbanden, zodat je als je een gebeurtenis nader bekijkt je vooraf bestaande opvattingen hebt over welke factoren zoiets lijken te veroorzaken. Gezinsleden geven zo verklaringen over zowel positieve als negatieve kenmerken van elkaar. Bijvoorbeeld, gezinsleden kunnen hierbij de neiging hebben elkaar de schuld te geven voor bepaalde problemen en elkaars gedrag toe te schrijven aan algemene en niet veranderbare trekken van elkaar. Zoals mijn vader luistert niet naar mij, omdat hij eigenzinnig is en weinig betekenis geeft aan wat ik zeg. Evenwel zijn ook positieve attributies mogelijk, zoals mijn ouders vragen meestal mijn mening omdat ze waarde hechten aan wat ik zeg. Negatieve attributies kunnen een gevoel van machteloosheid bij gezinsleden wekken, ze kunnen het gebruik van constructief praten en het geloof in eigen probleemoplossingsvaardigheden on-
70
dermijnen. Attributies be誰nvloeden hoe gezinsleden voelen over elkaar, hun gezinsrelatie en hun omgang in het algemeen. Ze komen voort uit de onderliggende overtuigingen of schema's die gezinsleden hebben over zichzelf en elkaar.
71
SCHEMA’S EN VERWACHTINGEN Naast verklaringen over elkaars voorbije gedrag, geven schema's ook voorspellingen over elkaars toekomstig gedrag. Deze voorspellingen onder de vorm van verwachtingen over elkaars gedrag gaan terug op individuele schema's van gezinsleden over gezinsrelaties. Deze verwachtingen kunnen verregaande gevolgen hebben voor de emotionele en gedragsmatige afwikkeling zowel voor het individu zelf als voor de overige gezinsleden. Een klassiek voorbeeld is je kind dat een schema heeft dat je als ouder geen begrip en respect hebt voor hen. Je kind voorspelt dan dat je gedrag niet open zal staan voor wat het wil. Je zal geen respect tonen voor geen enkel verzoek, zodat het zinloos is om ook maar iets te vragen. Je kind is bijgevolg weinig gemotiveerd om met je te praten en wanneer je kind zonder er over te praten beslissingen neemt zal je mogelijk straffend reageren, wat dan weer overeenstemt met zijn negatief schema over je. Zijn negatief schema over ouder-kind relaties wordt versterkt en dit ontwikkelt zich tot een
72
gedeeld gezinsschema van ouders en kinderen die niet met elkaar kunnen praten en elkaar alles moeten laten voelen. Dit doet zich voor doordat ouders eveneens ervaren dat hun inspanningen om invloed uit te oefenen op hun kind vruchteloos zijn. Met andere woorden, schema's geven vorm aan verwachtingen die gezinsleden er toe brengen op een manier te handelen welke zichzelf waarmakende verwachtingen doen ontstaan die gezinsschema's versterken. Negatieve verwachtingen kunnen zonder twijfel de richting be誰nvloeden van gezinsconflicten. Waarbij de hopeloosheid om verbetering in negatieve gezinsrelaties te doen ontstaan vaak groot is. Verklaringen en verwachtingen gaan hierbij gemakkelijk hand in hand. Het gedrag van een gezinslid zien als niet veranderbaar leidt tot vaste verklaringen. Deze vaste verklaringen leidt tot negatieve verwachtingen over de toekomst van de relatie. Meestal gaan deze negatieve keninhouden ook samen met negatieve emoties als boosheid en teleurstelling. Zo kan een kind dat wei-
73
nig respect ervaart van zijn ouders, depressieve gevoelens ontwikkelen.
74
SCHEMA’S EN AANNAMES Veronderstellingen zijn overtuigingen als een vorm van schema's die elk gezinslid heeft over de kenmerken van andere gezinsleden en de relatie. Deze fundamentele overtuigingen over elkaars eigenheid doen dienst als basis om verklaringen af te leiden over oorzaken van elkaars specifiek handelen. De fundamentele overtuiging van elk gezinslid over elkaar en de relatie kan specifiek handelen en ervaren van een gebeuren beïnvloeden.
75
AANNAMES EN CONFLICT Wanneer de aannames van gezinsleden over elkaar worden geschonden of verstoord, ontstaat meestal spanning of conflict. Zo, bijvoorbeeld, wanneer je als ouder, je kind het belang hebben geleerd van oprechtheid, en je er vanuit gaat dat je kind steeds te vertrouwen zal zijn. Moeilijk is dan als je moet vaststellen dat je kind toegaf onder druk van vrienden en het gegeven vertrouwen schendt. Hierdoor wordt je kernovertuiging over betrouwbaarheid geschonden. Als je als ouder bovendien de regel hanteert dat je kind zich op een betrouwbare manier moet gedragen, kan je erg verstoord zijn en hierop reageren met meer controle. Dit gebeuren kan de kernovertuiging van je kind verstoren dat zijn ouders flexibel en begripvol zijn. Hoe rigider je als ouder bent, wat mogelijk afhangt van je persoonlijkheid, hoe meer spanning het kan veroorzaken in je relatie met elkaar. Als gevolg hiervan kan je kind de veronderstelling ontwikkelen dat het niet geliefd wordt tenzij het aan alle verwachtingen van je als ouder voldoet. Als
76
ouder kan je op de teleurstelling van je kind reageren met de veronderstelling over je gezag te herzien, in de zin dat je volhardend in je toepassing van regels moet zijn, en geen enkele uitzondering mag toelaten wil je je kind op de juiste manier opvoeden.
77
SCHEMA’S EN NORMEN Normen zijn een vorm van schema's die gaan over iemands overtuigingen over kenmerken die personen en hun relaties zouden moeten hebben. Zo gebruiken gezinsleden normen als sjabloon om te evalueren of ieders gedrag en roluitvoering past en aanvaardbaar is. Bepaalde van die normen kunnen doorgegeven zijn van het gezin van oorsprong, zoals wat respectvol gedrag tegenover ouders inhoudt, op welke wijze je vergeving geeft, hoe dicht je als ouder bij je kind en bij elkaar staat. Het gaat veelal om een evoluerend geheel van regels en normen die het gezinsleven sturen en teruggaan op individuele of gezamenlijke schema's van ouders over een gezond gezinsleven. Ze worden meestal ingeprent in de kinderen op jonge leeftijd. Toch kan dit variÍren, afhankelijk van of je kind ze in vraag stelt of zelfs de normen verwerpt. Deze gezinsnormen kunnen gaan over hoe zich tot elkaar te verhouden als gezinslid, over de inbreng en aandeel van elk, over hoe met con-
78
flicten om te gaan, over grenzen en privacy, en over hoe naar buiten te treden.
79
SCHEMA’S EN WIJZIGING Schema's kan je omschrijven als individuele maar ook gezamenlijke kenstructuren die je denken en je waarneming als gezinslid organiseren en richten. Ze spelen tevens een grote rol in je individuele en gezamenlijke emoties en gedrag. Ze hebben vaak een groot aandeel in hoe goed een gezin functioneert, en dus ook in gezinsconflicten. Wil je aanwezige conflicten in je gezin oplossen, dan kan je denken aan het veranderen van betrokken gezinsschema's. Dit komt hierna aan bod.
Meer lezen : Dattilio, F.M. (2005). The restructuring of family schemas: A cognitive-behavior perspective. Journal of Marital and Family Therapy, 31 (1), 15-30.
80
Vul in onderstaande vakken de ontwikkeling van gezins-schema's in voor je eigen gezinssituatie :
81
Inhoud
Deel 1 : theoretische zichten
Ten geleide Referentiële begeleiding Hoe referentieel ben je ? Het referentieel model in de opvoeding Het referentieel ecologisch model in de opvoeding Reële en schema-interrelaties Systeem als schema, schema als systeem Schema’s door elkaar Tweezijdige schema-activatie Schema’s als werkmodel Van realiteit tot reactie. Over schema-opbouw Schema’s en conditionering Schema diepgang Opslagwijzen schema’s Aan denken
82
Deel 2 : toepassingswijzen
Referentieel model en sociaal-emotionele ontwikkeling Referentieel model in sociaal-culturele context Ontstaan van gezinsschema’s Wijzigen van gezinsschema’s Opvoedingsschema’s Veranderen van opvoedingsschema’s Ouderschema’s optimaliseren Ouderschema’s in het midden Ontwikkeling gunstige of ongunstige schema’s Opvoedingsstress schematisch Schema-erkenning Schema’s, beïnvloeding en verandering Veranderen Gerichte gespreksvoering Schema’s : ballast of draagvlak Gedoseerde omgang Refereren in de opvoeding Uitgeleide : Gedrag wordt gedragen
83
Waar om heen ?
Waar iets in essentie om draait.
Waar die essentie zijn oorsprong en toekomst vindt.
Dit als uitgangspunten om het denken en handelen rond opvoeden en begeleiden aan op te hangen.
Het biedt een reeks heel nieuwe inzichten en perspectieven.
84