Cinerea rapport akkervogeltellingen winter 2013-2014

Page 1

CINEREA-RAPPORT nr. 2014-1 Akkervogelmaatregelen in Waarbeke/Galmaarden in de winter 2013-2014 – resultaten Datum: april 2014 Auteur: Wouter Faveyts Een rapport van Natuurpunt-Vogelwerkgroep Cinerea (Dendervallei) Uitgave in eigen beheer

Foto. Overwinterende graanakker te Waarbeke. November 2013 (Wouter Faveyts)

Samenvatting: Net zoals de vorige winters werden tijdens de winter 2013-2014 opnieuw regelmatige tellingen uitgevoerd van akkervogels in het gebied tussen de dorpskernen van Galmaarden en Waarbeke. In totaal lagen tien akkervogelpercelen ter beschikking, waarvan de belangrijkste zes percelen (goed voor 75% van de totale oppervlakte) driewekelijks werden geteld. De focus lag vooral op het tellen van Geelgorzen, de belangrijkste nog voorkomende akkervogel in de regio. De aantallen akkervogels in het algemeen en Geelgorzen in het bijzonder waren laag. Het hoogste getelde dagmaximum bedroeg 75 exemplaren; het hoogste getelde aantal Geelgorzen op één akker bedroeg 44. Daarmee wordt de trend van de vorige winter 2012-2013 doorgezet. Ten opzichte van de winters 2009-2010 tot en met 2011-2012 is de winterpopulatie opmerkelijk afgenomen. Niettemin mag er worden van uit gegaan dat een aanzienlijk deel van de lokale broedpopulatie Geelgorzen afhankelijk is van de akkervogelmaatregelen die worden getroffen. Daarom is het verder zetten van die maatregelen de volgende jaren onontbeerlijk als we de Geelgors als broedvogel in de streek willen behouden. Het gebied van Galmaarden/Waarbeke is één van de allerlaatste bastions van deze soort in heel westelijk Vlaanderen. Geelgorzen hebben een duidelijke voorkeur voor overwinterend graan. Akkers met wildmengsel worden niet gebruikt.


1. Inleiding Het is al langer bekend dat akkervogelsoorten het in Vlaanderen zeer slecht doen (Dochy & Hens 2005). Met geen enkele groep van vogelsoorten die verbonden zijn aan eenzelfde habitat gaat het zo slecht als met akkervogels. In de Vlaamse broedvogelatlas (Vermeersch et al. 2004) wordt duidelijk gemaakt hoe sterk vrijwel alle akkervogelsoorten de voorbije decennia zijn achteruitgegaan: >70% afname t.o.v. de jaren ’70 voor Zomertortel, 95% afname t.o.v. de jaren ’60 voor Veldleeuwerik, 70% afname t.o.v. de jaren ’70 voor Graspieper, >50% afname t.o.v. de jaren ’70 voor Kneu, 80% afname t.o.v. de jaren ’60 voor Geelgors en 75% afname t.o.v. de jaren ’70 voor Grauwe Gors. De periode van veldwerk voor deze broedvogelatlas, de jaren 2000-2002, ligt inmiddels alweer ruim tien jaar achter ons. Alles wijst er op dat de afname zich sindsdien duidelijk heeft voorgezet. Voor enkele van deze soorten (Zomertortel en Grauwe Gors) zelfs nog in versneld tempo. De vermelde percentages moeten tegenwoordig dus nóg hoger liggen! De achteruitgang van akkervogels wordt in grote delen van West-Europa vastgesteld, maar op weinig plaatsen lijkt de schaal van achteruitgang zo groot als in Vlaanderen. Dit maakt dat de term ‘achteruitgang’ eigenlijk een eufemisme is: het gaat eigenlijk om een catastrofale crash! Als deze trend zich doorzet is de kans aanzienlijk dat diverse akkervogelsoorten binnen 10-20 jaar uitgestorven zullen zijn als broedvogel in Vlaanderen of alleen nog zullen overleven in zeer lage aantallen in enkele kleine enclaves. Het gebied tussen Galmaarden en Waarbeke is voor bepaalde akkervogelsoorten nog steeds een vrij goed gebied. Dat geldt zeker voor de Geelgors: voor die soort lijkt het gebied één van de laatste echte bastions in westelijk Vlaanderen te zijn. Het kerngebied, dat de meeste broedende Geelgorzen in de streek huisvest, is 25 km² groot. Het situeert zich grofweg in het gebied van Bosberg en Congoberg. Op kaart 1 wordt de ligging van dit kerngebied weergegeven.

Kaart 1. Kaartje met (ruwe) weergave van het kerngebied van de lokale broedpopulatie Geelgorzen (25km², berekend aan de hand van kilometerhokken).


2. Maatregelen om de achteruitgang te stoppen Sinds een aantal jaren worden her en der in Vlaanderen maatregelen genomen om deze akkervogels ter hulp te komen. De maatregelen beogen betere nest- en rustplaatsen, en voldoende zomer- en wintervoedsel. Omdat is gebleken dat de beschikbaarheid van voedsel in de winter één van de belangrijkste oorzaken is van de achteruitgang, hebben veel van die maatregelen betrekking op het ter beschikking stellen van wintervoedsel (granen en zaden). Ook in het gebied tussen Galmaarden en Waarbeke werden dergelijke maatregelen op poten gezet. De stuwende kracht hiervoor is het Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei. Sinds de winter 2009-2010 worden in het gebied gericht maatregelen genomen om de winterse voedselvoorziening voor akkervogels te verbeteren. Elke winter worden daarvoor meerdere graanakkers ter beschikking gesteld. Het systeem is eenvoudig: boeren worden voor de oogst benaderd door het Regionaal Landschap met de vraag om een (deel van een) graanakker niet te oogsten maar te laten staan gedurende de komende winter. Daarvoor krijgen ze uiteraard een billijke vergoeding, met financiële steun van het Regionaal Landschap. Vanaf de winter 2012-2013 wordt ook getracht om leden van de lokale wildbeheereenheid ‘De Kitsen’ te stimuleren om voedselrijke akkertjes voor akkervogels mee ter beschikking te stellen, met financiële steun van het Agentschap Natuur en Bos. Enkele lokale vogelkijkers van Vogelwerkgroep Cinerea staan in voor het tellen van akkervogels op de percelen waar maatregelen worden genomen. 3. Maatregelen in de winter 2013-2014 In de winter 2012-2013 werden in het kerngebied in totaal tien percelen ter beschikking gesteld van akkervogels. Drie percelen (in totaal 1,19 hectare) waren graanakkers die door bemiddeling en financiering van het Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei ter beschikking werden gesteld (in afspraak met de landbouwers die de percelen bewerken). Eén perceel (50 are) werd ter beschikking gesteld door vzw De Mark / Natuurpunt. De zes resterende percelen (83 are) waren wildakkers ingericht door de lokale WBE De Kitsen. In totaal bedroeg de oppervlakte van percelen met akkervogelmaatregelen 3,02 hectare. Van dit totaal had 2,19 hectare (72,5%) betrekking op ongeoogst graan (de drie percelen bekomen via het Regionaal Landschap, het perceel van vzw De Mark / Natuurpunt en één groot perceel van de WBE). De rest van de oppervlakte (WBE-percelen) had betrekking op wildmengsels. De gemiddelde oppervlakte van de percelen bedroeg ca. 30 are (spreiding: 2 are – 62 are). De drie percelen ter beschikking gesteld via het Regionaal Landschap (gemiddeld 40 are) en via vzw De Mark / Natuurpunt (één perceel van 50 are) waren gemiddeld groter dan de percelen van de WBE De Kitsen ( 22 are).


Op kaart 2 is de ligging van de percelen te zien.

Kaart 2. Ligging van de percelen met akkervogelmaatrelen in de winter 2013-2014. De codes bij elk perceel geven aan welke instantie instond voor het aanleggen ervan (RL: Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei; NP: vzw De Mark / Natuurpunt; WBE De Kitsen: wildbeheereenheid).

4. Telresultaten in de winter 2013-2014 Er werden driewekelijkse tellingen uitgevoerd vanaf half november 2013 tot half maart 2014 (in totaal zes tellingen). Niet alle akkers werden daarbij geteld. Uit ervaring van vorige winters was geweten de wildakkertjes van de WBE geen ‘echte’ akkervogels aantrokken, maar vooral vinkachtigen zoals Vink, Keep en Groenling. Bij kleine percelen laten zelfs die laatste vaak verstek gaan of komen ze slechts onregelmatig of in zeer kleine aantallen voor. De beschikbare voedselgewassen (o.a. zonnebloemen, bladrammenas en mosterd) en dan wellicht in het bijzonder het gebrekkig opgekomen graan maakten het ook weinig waarschijnlijk dat akkervogels en Geelgorzen in het bijzonder op deze plekken zouden afkomen. Daarom werden de telinspanningen geconcentreerd op zes locaties: de drie graanakker die het Regionaal Landschap had kunnen veiligstellen, de graanakker van vzw De Mark / Natuurpunt en twee vlak bij elkaar gelegen percelen van de WBE waarvan één perceel bestond uit een groot (50 are) perceel met ongeoogst graan. Deze zes percelen werden tijdens elk van de zes tellingen geteld. Van de overige vier percelen werden twee percelen 1-2 keer bezocht, maar deze bezoeken bevestigden de vermoede afwezigheid of de slechts geringe aanwezigheid van vogels. De zes percelen die bij elke telling werden geteld hadden een gezamenlijke oppervlakte van 2,28 hectare, ofwel 75% van de totale oppervlakte van de tien percelen. Op deze zes percelen kwam ook al het overwinterend graan voor, wat betekent dat alle voor Geelgors geschikte percelen regelmatig werden geteld. Bij elke telling werd het perceel in kwestie grondig doorkruist om de foeragerende vogels op te stoten. Op die manier worden wellicht slechts zeer weinig vogels gemist. Het opstoten mag overigens worden verondersteld geen negatief effect te hebben op de vogels zelf. Vaak wordt vastgesteld dat opgestoten vogels nog tijdens de telling alweer terug invallen elders in het perceel. Opgestoten vogels vlogen in de regel ook niet ver weg, maar zochten nabijgelegen bomen of struiken op. De tellingen gebeurden bovendien slechts eens in de drieweken.


De telresultaten zijn te vinden in de onderstaande zes tabellen. Voor de meest regelmatig voorkomende soorten zijn aparte tabellen gemaakt. Tenslotte is er een overzichtstabel (tabel 6) met daarin alle telresultaten. 23/11/2013 14/12/2013 5/01/2014 25/01/2014 RL 1 0 0 0 2 RL 2 90 20 0 2 RL 3 0 0 0 0 NP 0 0 0 0 WBE 1 0 0 0 0 WBE 2 30 10 40 150 Tabel 1. Telresultaten Vink voor de zes regelmatig getelde percelen.

16/02/2014 0 25 0 0 0 25

8/03/2014 0 0 0 0 5 0

23/11/2013 14/12/2013 5/01/2014 25/01/2014 16/02/2014 RL 1 0 0 0 0 0 RL 2 0 0 0 0 0 RL 3 0 0 0 0 0 NP 0 0 0 0 0 WBE 1 200 30 75 80 1 WBE 2 0 0 0 0 0 Tabel 2. Telresultaten Groenling voor de zes regelmatig getelde percelen.

8/03/2014 0 0 0 0 0 0

23/11/2013 RL 1 0 RL 2 0 RL 3 0 NP 0 WBE 1 1 WBE 2 0 Tabel 3. Telresultaten Kneu

16/02/2014 0 0 0 0 0 0

8/03/2014 0 0 0 0 0 0

14/12/2013 5/01/2014 25/01/2014 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 35 0 0 0 voor de zes regelmatig getelde percelen.

23/11/2013 14/12/2013 RL 1 2 10 RL 2 15 1 RL 3 0 0 NP 20 25 WBE 1 11 27 WBE 2 0 0 Tabel 4. Telresultaten Geelgors voor de zes

5/01/2014 25/01/2014 5 3 25 23 0 0 11 44 10 5 0 0 regelmatig getelde percelen.

16/02/2014 0 29 0 15 10 0

8/03/2014 0 8 0 0 3 0

23/11/2013 14/12/2013 RL 1 0 2 RL 2 0 0 RL 3 0 0 NP 10 20 WBE 1 2 3 WBE 2 0 0 Tabel 5. Telresultaten Rietgors voor de zes

5/01/2014 25/01/2014 0 0 0 0 0 0 1 3 3 1 0 0 regelmatig getelde percelen.

16/02/2014 0 0 0 2 0 0

8/03/2014 0 0 0 0 0 0

23/11/2013

14/12/2013

5/01/2014

25/01/2014

16/02/2014

8/03/2014

0

0

1

0

0

0

150

30

40

154

50

5

0

0

0

0

5

1

200

30

75

80

1

5

1

2

1

35

0

0

Vogels Torenvalk Vink Keep Groenling Kneu


48

63

51

75

54

11

12

25

4

4

2

0

Totaal vogels

411

150

172

348

112

22

Plukrest duif

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

Geelgors Rietgors

Zoogdieren Haas 1 1 Tabel 6. Overzicht van alle telresultaten

Het is belangrijk om voor ogen te houden dat tellingen slechts een momentopname zijn. Een telling van een perceel duurt ongeveer een half uur, en dat slechts eens in de drie weken. Het is goed mogelijk dat op andere tijdstippen meer vogels of meer soorten aanwezig zijn. Niettemin gaan we er van uit dat we op deze gestandaardiseerde wijze van tellen een goed beeld krijgen van de soorten en de aantallen vogels die op regelmatige basis van de akkervogelpercelen gebruik maken. Globaal valt op dat de aantal vogels in de winter 2013-2014 aan de lage kant waren. De lage aantallen vogels en Geelgorzen in het bijzonder zijn mogelijk ten dele te verklaren door de erg zachte winter. Er was geen enkele periode met sneeuwval en ook vorst en ijs kwam amper voor. Mogelijk vonden de vogels nog voldoende voedsel in het landschap waardoor ze niet gedwongen waren om zich volledig op de akkervogelpercelen te concentreren. Dat laatste kon wel worden vastgesteld in de voorbije vier winters, toen sneeuwval vaak leidde tot hoge aantallen en sterke concentraties akkervogels op percelen waar maatregelen waren voorzien. Dat bijvoorbeeld Geelgorzen ook op andere plekken dan de akkervogelpercelen overwinterden bleek uit meerdere losse waarnemingen van enkelingen of kleine groepjes in het studiegebied op aanzienlijke afstand van de akkervogelpercelen. De erg zachte temperaturen in de late winter verklaren ook de zeer lage aantallen op de maarttelling. Wellicht waren noordelijke trekvogels inmiddels al begonnen met de terugkeer naar de broedgebieden. De lokale Geelgorzen waren op dat moment al bezig hun broedterritoria te vestigen. Hoe zacht de winter wel was, blijkt ook uit het feit dat al tijdens de telling half december zachtjes zingende Geelgorzen in de buurt van één van de akkers werden vastgesteld. De aantallen zijn ook enigszins geflateerd door de hoge aantallen Vinken en Groenlingen tijdens enkele tellingen, maar deze soorten zijn eigenlijk geen echte akkervogels. Zeker voor wat Groenling betreft is het ook zo dat deze soort wordt aangetrokken tot percelen met wildmengsels met zonnebloem. Die laatste waren talrijk aanwezig in één van de WBE-percelen, wat de hoge aantallen Groenlingen daar verklaart. Groenlingen komen niet voor in overwinterend graan. Vinken komen wel voor in overwinterend graan, maar ook in wildmengsels op WBE-akkers. De enige ‘echte’ akkervogels die op de akkers afkwamen waren Kneu en vooral Geelgors. Bij Kneu ging het slechts om één (WBE-)akker waar zich zeer kleine aantallen ophielden, met een enkele uitschieter van 35 exemplaren. Geelgorzen waren op alle tellingen present. Het wintermaximum op één telling bedroeg wel amper 75 exemplaren. Het hoogste getelde aantal op één perceel bedroeg nauwelijks 44 ex. Dat zijn lagere aantallen dan de vorige winters. Wat enkele anders akkervogels betreft zijn de volgende vaststellingen te vermelden. Veldleeuweriken werden niet genoteerd op de akkervogelpercelen. Dat lag in de lijn van de verwachtingen aangezien de percelen allen vrij besloten liggen en vooral geselecteerd zijn om geschikt te zijn voor Geelgorzen. Op basis van losse waarnemingen tijdens de winter bleken er wel zeer kleine aantallen Veldleeuweriken te overwinteren in het studiegebied, vooral op maïsstoppels. Erg zorgwekkend is het ontbreken van Ringmussen in het telmateriaal. Ook buiten de gestandaardiseerde tellingen is het aantal losse waarnemingen van deze soort erg laag. Het heeft er alle schijn van dat deze soort op enkele jaren tijd zeer sterk in aantal is achteruitgegaan in het studiegebied. Hetzelfde geldt voor Patrijs. Die laatste soort deed het tot voor enkele jaren nog vrij behoorlijk in het gebied, maar lijkt recent in vrije val te zijn. De meeste van de zes regelmatig getelde akkers lieten op meerdere tellingen mooie aantallen vogels optekenen. Alleen voor één door het Regionaal Landschap voorziene akker was dat duidelijk niet het geval. Het betrof een akker op de top van de Congoberg (de meeste oostelijke stip op kaart 2). De akker was nochtans heel de winter goed voorzien van graan en ligt dichtbij meerdere gekende Geelgorsterritoria. De ligging vlak tegen een bosrand, langs de noordelijke (koude) helling


van de Congoberg, is mogelijk verantwoordelijk voor de onaantrekkelijkheid van deze akker. In het verleden bleek nog al eens dat een akker in deze buurt amper aantrekkelijk was voor vogels in het algemeen en Geelgorzen in het bijzonder. Gelet op de nieuwe ervaring van deze winter is het dan ook afgeraden om hier de volgende jaren nog te investeren. De schaarse middelen kunnen beter worden ingezet op meer geschikte plaatsen meer westelijk in het studiegebied. 5. De winter 2013-2014 in perspectief – een vergelijking met de vier voorgaande winters voor Geelgors De vergelijking met de vorige winters wordt toegespitst op Geelgors. Deze soort mag worden beschouwd als de belangrijkste akkervogelsoort in het gebied, en er zijn goede gegevens bekend van zowel de winter- als de broedpopulatie. Kort samengevat was de situatie de vorige drie winters als volgt: in 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 kon het Regionaal Landschap telkens drie graanakkers veilig stellen (resp. ca. 3 ha, ca. 3 ha en ca. 5 ha). In de winter 2012-2013 ging het slechts om één akker van amper 50 are. 1) Vergelijking dagmaxima Geelgors tijdens tellingen in de vijf voorbije winters Het maximale aantal Geelgorzen dat op één dag werd geteld is voor elk van de vier laatste winters weergegeven in de volgende tabel, telkens met vermelding van de datum waarop dit maximum werd geteld: Winter 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014

Dagmaximum 144 169 335 89 75

Datum 19/12/2009 20/02/2010 29/01/2012 12/01/2013 25/01/2014

Voor de periode van de drie eerste winters vertonen de dagmaxima een stijgende tendens. In de winter 2012-2013 kwam hier abrupt een einde aan. Het dagmaximum in de laatste winter 20122013 was met ruime voorsprong het laagste aantal van de voorbije vier winters. Ten opzichte van het dagmaximum van de vorige winter, 2011-2012, ging het om een daling met maar liefst 75%. Zelfs ten opzichte van de winter met het tweede laagste dagmaximum bedroeg de daling nog steeds bijna 40%. Het gemiddelde dagmaximum voor de vier voorbije winters bedroeg 162 Geelgorzen. In 2013-2014 lag het dagmaximum 54% onder dit gemiddelde. In 2013-2014 heeft de neerwaartse trend die is ingezet sinds de winter 2012-2013 zich dus doorgezet. Een geteld dagmaximum van 75 exemplaren is het laagste aantal van de voorbije winters. Als nuancering moet hier wel worden bij vermeld dat de winter 2013-2014 met voorsprong ook de zachtste winter van de vijf was. De herhaaldelijke en langdurige sneeuwval die in de voorbije winters soms grote aantallen Geelgorzen concentreerde op de akkers was nu in geen velden of wegen te bekennen. Terzijde blijkt overigens dat er ruime speling is op het moment van de winter waarop het dagmaximum werd bereikt: over slechts vier jaar varieert het moment van half december tot de tweede helft van februari. Hoewel er telkens vanaf november werd geteld, blijkt wel dat de winterpiek zich in vier van de vijf winters in januari – februari bevindt. De evolutie van de dagmaxima in grafiekvorm geeft het onderstaande duidelijke beeld (1: winter 2009-2010 enz.):


2) Vergelijking gemiddeld aantal getelde Geelgorzen per telling tijdens tellingen in de vijf voorbije winters Dagmaxima zoals besproken onder punt 1) hierboven kunnen een vertekend beeld geven: ĂŠĂŠn enkele telling met een zeer groot aantal gorzen kan een uitzonderlijke uitschieter zijn in een winter met voor de rest lage aantallen. Om dit op te vangen is ook een vergelijking gemaakt van het aantal gorzen dat per telling (= teldatum) werd geteld in elk van de vier winters. Dat levert het volgende beeld op (met telkens vermelding van het aantal telplaatsen per winter en het aantal uitgevoerde simultane tellingen): Winter

Aantal telplaatsen

Aantal simultane tellingen

2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014

3 3 4 4 6

9 5 10 9 6

Gemiddeld Geelgorzen telling 68 105 167 46 50

aantal per

De voorgaande tabel leert dat het beeld op basis van de dagmaxima duidelijk gehandhaafd blijft: een duidelijk stijgende lijn in de drie eerste winters, en dan een sterke daling vanaf 2012-2013. Het gemiddeld aantal getelde Geelgorzen per telling voor de vijf voorbije winters bedroeg 87 exemplaren. In 2013-2014 lag het aantal vogels per telling 43% onder dit gemiddelde. De evolutie van gemiddeld aantal getelde Geelgorzen per telling in grafiekvorm geeft een gelijkaardig beeld als de grafiek voor de evolutie van de dagmaxima:


6. Conclusies EĂŠn conclusie is alvast duidelijk: het aantal overwinterende Geelgorzen dat in de winter 2013-2014 voorkwam op de akkervogelpercelen was aan de lage kant, net als in de vorige winter 2012-2013. Een mogelijke verklaring is het zeer zachte winterweer, waardoor de vogels niet gedwongen werden om zich te begeven naar een plek met een hoge voedselconcentratie. Hoewel dit niet nader is onderzocht, wordt verondersteld dat een groot deel van de overwinteraars in de regio lokale broedvogels en hun nakomelingen zijn. Hoewel dit evenmin is onderzocht bestaat de mogelijkheid dat de lokale Geelgorzen in 2013 geen al te best broedseizoen hebben gekend. Het voorjaar van 2013 was erg koud, en het is bekend dat dit een negatief effect heeft gehad op de broedresultaten van heel wat soorten. Ondanks de lagere aantallen de voorbije twee winters ligt het voor de hand dat akkervogelmaatregelen hard nodig zijn voor het behoud van met name de Geelgors in het studiegebied. De broedpopulatie in het studiegebied bedraagt naar schatting 40-50 territoria (zie hieronder bij titel 7 voor meer informatie daarover). Inclusief een deel van de overlevende jongen van het voorbije jaar mag de winterpopulatie in het gebied zeer ruw op 100-200 exemplaren worden geschat. Dat betekent dat wellicht een groot deel van de lokale broedpopulatie minstens een deel van de winter gebruik maakt van de akkervogelpercelen. Mogelijk betekent dit extraatje voor de lokale populatie het verschil tussen overleven of uitsterven. Bij gebrek aan gericht onderzoek naar trek en overleving van de lokale populatie (door middel van doorgedreven ringwerk) moeten de bovenstaande conclusies uiteraard onder een uitdrukkelijk voorbehoud worden geplaatst. Niettemin is het aannemelijk dat de situatie van de Geelgors in het studiegebied en de streek in het algemeen precair is: daarom is het alleen al vanuit het voorzorgsprincipe aangewezen om de zorg voor het voortbestaan van deze soort zeer ernstig te nemen. Nog een laatste aspect dat kort kan worden belicht is het gegeven dat plaatsen waar voedsel ter beschikking wordt gesteld van akkervogels vaak aanzienlijke aantallen zwarte kraaien, kauwen en houtduiven aantrekken. Dat bleek de voorbije winter niet het geval te zijn op geen enkel van de bezochte akkervogelpercelen.


Samengevat geeft dat de volgende bondige conclusies: 1) Sterke daling aantal overwinterende Geelgorzen sinds de winter 2012-2013 en verdere licht daling in winter 2013-2014; 2) Akkervogelmaatregelen blijven niettemin hard nodig voor het overleven van de lokale Geelgorspopulatie; 3) Akkers met overwinterend graan bieden met voorsprong het beste resultaat voor Geelgorzen. Percelen met wildmengsel trekken geen Geelgorzen aan. Met name als er veel zonnebloemen in voorkomen trekken dergelijke percelen wel veel vinkachtigen aan, vooral in het eerste deel van de winter; 4) Voederplaatsen trekken niet noodzakelijk veel kraaiachtigen en duiven aan. Dat blijkt geen akkervogels af te schrikken, maar het kan wel aanleiding geven tot een negatieve perceptie. 7. De Geelgors als broedvogel in het gebied Om het beeld te vervolledigen is het nuttig om kort in te gaan op de status van Geelgors als broedvogel in het gebied. In de omgeving van Waarbeke/Galmaarden wordt ook bijzondere aandacht besteed aan het voorkomen van de Geelgors als broedvogel. In het kader van het veldwerk voor de Vlaamse broedvogelatlas werden in de regio (gemeenten Bever, Geraardsbergen en Galmaarden) in de periode 2000-2002 in totaal 70 territoria van Geelgors geteld; de totale populatie werd geschat op 75-80 territoria (Faveyts & Favijts 2003). In 2010 vond opnieuw een grondige telling plaats. Die leverde in totaal 46 territoria op, waarvan 35 in een kerngebied dat overeenkomt met het gebied dat in dit rapport wordt behandeld (zie kaart 1). Dit kerngebied, dat de meeste broedende Geelgorzen in de streek huisvest is 25 km² groot. Het kerngebied situeert zich grofweg in het gebied van Bosberg en Congoberg. Buiten het kerngebied worden Geelgorzen in de regio vooral op het grondgebied van de gemeente Bever als broedvogel aangetroffen. Een vergelijking tussen de periode 2000-2002 en 2010 wijst uit dat de populatie met ca. 35% was afgenomen. In 2011 werd niet zo veel aandacht besteed aan de soort: er werden 30 territoria gevonden, maar dit aantal mag niet als een volledige, vergelijkbare telling worden beschouwd. In 2012 vond opnieuw een volledige telling plaats. Daarbij werd vooral gefocust op het hierboven vermelde kerngebied. In totaal werden hier 46 territoria vastgesteld. Naast de 46 territoria in het kerngebied werden nog 7 andere territoria vastgesteld; 53 in totaal dus. In Bever bevindt zich nog steeds een belangrijke populatie, met zeven vastgestelde territoria (maar mogelijk onderteld). Het was verheugend dat in 2012 in het kerngebied kon worden vastgesteld dat een aantal historische broedplaatsen waar Geelgorzen recent met zekerheid als broedvogel was verdwenen waren, terug bezet waren. De gemiddelde dichtheid in het kerngebied in 2012 bedroeg 1,8 territoria/100 ha voor het hele gebied, maar binnen het gebied zijn er wel verschillen. Het beste kilometerhok telt 10 territoria, wat zicht vertaalt in een dichtheid van 10 territoria/100ha. Naar Vlaamse normen is dit anno 2012 een hoge dichtheid. Tussen 2010 en 2012 vond er dus in het kerngebied een reële stijging van het aantal broedparen plaats (van 35 naar 46 – een stijging van ruim 30%), en dat na jaren van afname. In 2013 werd de broedpopulatie van Geelgors in het studiegebied goed onderzocht. Daaruit bleek dat broedpopulatie licht was achteruitgegaan ten opzichte van 2012: een daling van 46 territoria in 2012 naar 40 territoria in 2013. Mogelijk was deze daling het gevolg van de erg koude winter 2012-2013, in combinatie met het gegeven dat in die winter amper akkervogelmaatregelen geschikt voor Geelgors ter beschikking waren. 8. Toekomstperspectieven Als we de Geelgors in de regio willen behouden als broedvogel zullen er vrijwel zeker maatregelen moeten blijven genomen worden. De maatregelen in de winters 2009-2010, 2010-2011 en 20112012 waren erg hoopgevend, en zorgden voor een stijging van zowel het aantal overwinterende Geelgorzen als het aantal territoria. De winter 2012-2013, waarin veel minder maatregelen ter beschikking konden worden gesteld, gaf een sterke daling weer. De winter 2013-2014, met weliswaar opnieuw een stijging van het aantal genomen maatregelen, bevestigde de daling. De Geelgors is een soort die de voorbije decennia sterk is achteruit gegaan in Vlaanderen. In de jaren ’70 werd de populatie in Vlaanderen nog op 10.000-11.000 broedparen geschat. Bij het begin


van de éénentwintigste eeuw (periode 2000-2002) was dat aantal gedaald tot 3.400-4.000 paren (gegevens Vlaamse broedvogelatlas). Vroeger kwam de soort in heel Vlaanderen voor, maar tegenwoordig is de soort volledig verdwenen in meer dan de helft van het gewest. De afname is vooral duidelijk in het westelijk deel van Vlaanderen (ten westen van de lijn Antwerpen-Brussel): de soort is hier op veel plaatsen uitgestorven of zeldzaam geworden. Hier en daar komen nog enkele bastions voor, en die zijn allemaal geconcentreerd op plaatsen waar gerichte akkervogelmaatregelen worden genomen die geelgorzen ten goede komen. Het gebied in Waarbeke/Galmaarden waarover dit rapport gaat is onmiskenbaar één van die paar overgebleven bastions. Het behoud van deze populatie is dan ook van erg groot belang. Nu we nog een vrij stevige populatie Geelgorzen hebben kunnen we nog handelen. Het is nog niet te laat, maar de tijd dringt wel. Als we na een reeks soorten die we al kwijt zijn ook nog de Geelgors zouden verliezen zijn we niet alleen een mooi beestje met een prachtige zang kwijt. Dan verliezen we ook één van onze laatste akkervogels en komt het uitkomen van de voorspelling uit de jaren ’70 van een ‘Silent Spring’ akelig dichtbij. Om de Geelgors te behouden als broedvogel is de medewerking van elk van de volgende betrokkenen onontbeerlijk: Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei, Vogelwerkgroep Cinerea, de lokale natuurverenigingen Natuurpunt Boven-Dender en vzw De Mark, de lokale jagers, landbouwers en gemeentebesturen. In de toekomst hopen we ook op de Vlaamse Landmaatschappij en de landbouwverenigingen te kunnen rekenen. 9. Woordje van dank Een eerste woord van dank gaat in de eerste plaats naar de instanties en verenigingen die er hebben voor gezorgd dat er deze winter akkervogelmaatregelen ter beschikking waren: Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei, vzw De Mark / Natuurpunt en WBE De Kitsen. Zonder elk van hen waren er immers geen gebieden om te tellen! Daarnaast uiteraard een woord van dank aan allen die deze winter mee hielpen met tellen. 10. Bronnen   

Dochy O. & M. Hens. 2005. Van de stakkers van de akkers naar de gelden van de velden. Beschermingsmaatregelen voor akkervogels. Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud. IN.R.2005.01. Brussel. Faveyts W. & Favijts F., 2003. Vogels tussen Dender en Mark 1994-2003. 10 jaar observeren. Uitgave in eigen beheer Vermeersch G., A. Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J. Gabriëls & B. Van Der Krieken. 2004. Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23. Brussel

In samenwerking met


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.