POELEN onder de loep
Poelen onder de loep Oases van natuur
1
Water in de woestijn Kolonie Imago Voor elk wat wils
2 2 2 3
Vele kleintjes maken (ook) een grote
3
Wat groeit daar?
4
Dobberen Pootje baden Sigaren
4 6 6
Beestenpoel
7
Kikkerleed Ieder op zijn manier Schaatsen, zwemmen of duiken Overleven Groot bezoek
8 9 10 10 11
Poelen onder druk
12
Water wordt land Vervuilingsbron Isolatie
12 12 13
Een ketting van poelen
14
Oases van natuur Hoe kostbaar een woordenboek als informatiebron ook mag zijn, soms zet het je op het verkeerde been. Zo vind je onder poel de vermelding ‘veelal met de gedachte aan troebel of onrein’. Terwijl poelen juist een frisse bron van leven kunnen zijn in ons landschap!
Poel, oase van natuur © Alain Goethals
Misschien toch eerst even dit: een poel is geen vijver en al helemaal geen klassieke tuinvijver! Eigenlijk hebben beide slechts twee punten gemeen: er zit water in en ze zijn meestal kunstmatig aangelegd. Voor de rest niets dan verschillen. Zo zal je een poel altijd vinden op plaatsen waar het van nature nat is. Er wordt namelijk geen vijverfolie - of iets dergelijks - in aangebracht, het water blijft erin staan omdat de grondwaterstand er van nature hoog genoeg is. ‘Van nature’ bepaalt ook de overige verschillen: in een poel wordt niks aangeplant, niks uitgezet. Al het leven komt vanzelf. 1
Water in de woestijn En wat voor leven! In en rond gezonde poelen en plassen concentreert zich een enorme verscheidenheid aan dieren en planten. Dat hoeft ook niemand te verwonderen. Vaak zijn het immers heuse oases van natuur te midden van een cultuurlandschap dat misschien wel groen oogt maar voor plant en dier meer weg heeft van een woestijn. Net als grachten en drassig weiland houden poelen het regenwater op, waardoor het water langzamer in de bodem sijpelt. Op die manier helpen poelen de verdroging van de bodem – een reëel probleem! – tegen te gaan.
Poel, water in de woestijn © RLZZZ
Kolonie
Middelste groene kikker © Alain Goethals
Zoals iedere tuinier weet laat de natuur geen kans verloren gaan om ruimte in te vullen met wat er thuishoort. Een poel wordt dan ook van nature gekoloniseerd door oever-, moeras- en waterplanten. Het zaad wordt meegevoerd met de wind of stukjes plant belanden in het water met de toevallige hulp van dieren. Neem nu een stukje stengel uit een andere plas dat aan de poot van een reiger bleef hangen. Ook kleine diersoorten kunnen op die manier in een poel terechtkomen: getransporteerde eitjes (zelfs van vissen), larven of volwassen exemplaren zoals slakjes.
Imago
2
Posthoornslakken ‘grazen’ algen van stengels en bladeren, bootsmannetjes hebben het op klein gedierte gemunt en zwemmen in meer open water rond. Of neem de voordelen van het ondiepe water bij de oevers: dat warmt snel op, zodat eitjes van amfibieën er sneller uitkomen en de larven zich ook beter ontwikkelen. Het is duidelijk: heel wat planten en dieren hebben geen boodschap aan het ‘troebel en onrein’ imago van poelen… De verscheidenheid aan dieren en planten wordt in de hand gewerkt doordat een poel iets anders is dan zomaar een bak vol water. Je hebt er diep en minder diep water, zonnige plekken en schaduwpartijen, open water en dichtgegroeide zones. Elk van die omstandigheden is optimaal voor bepaalde soorten. Zo groeit gele lis in de moerassige oeverzone, terwijl fonteinkruid dieper onder water wortelt. En planten als kroos of kikkerbeet hebben niet eens grond nodig maar kunnen drijvend overleven.
Voor elk wat wils Naast de echte waterdieren, zoals watervlooien, schaatsenrijders, poelslakken of stekelbaarzen, krijgt de poel heel wat gelegenheidsbezoek. Waar de poel voor de ene een ‘drankgelegenheid’ is, biedt het de andere dieren een waar feestmenu. De planten en kleinere dieren die er leven, vormen geschikt voedsel voor vogels en zoogdieren. En dan heb je nog de groep van dieren die het water opzoeken voor hun voortplanting, zoals kikkers, padden, salamanders en zelfs libellen.
Libel © Hania Arentsen
Bosrietzanger © Adri De Groot
Vele kleintjes maken (ook) een grote In een dichtbevolkt gebied als Vlaanderen - en zeker het westen van VlaamsBrabant - is ‘gigantische’ natuur geen evidentie: geen natuurgebieden van tientallen vierkante kilometers bij ons. Maar zijn we niet even goed af met minder ‘grote’ natuur? Kleine landschapselementen zoals wegbermen, holle wegen, bosjes, sloten en poelen vormen samen ook heel wat natuur. Uiteenlopende plantensoorten vinden er een geschikte standplaats. Veel dieren gebruiken ze als permanente verblijfplaats of om te overwinteren, als plek waar ze geschikt voedsel vinden of ideale omstandigheden om zich voort te planten. Of gewoon als ‘vluchtstrook’ als ze even de wijk moeten nemen. Kleine landschapselementen zijn eveneens van groot belang als verbindingsweg waarlangs vele planten en dieren op zoek gaan naar nieuwe leefgebieden. Daarom vormen deze elementen best een ononderbroken netwerk. 3
Wat groeit daar? Zo zit de natuur ineen: planten leven van wat in de bodem en in het water zit, worden opgegeten door dieren, die op hun beurt een maaltijd vormen voor andere dieren. En al wat sterft wordt opgepeuzeld door aas- of afvaleters of valt uiteen tot minuscule deeltjes die weer worden opgenomen door planten.
Na een aantal warme dagen kan het in de poel tot een uitbarsting komen van groene algen. Deze ‘erwtensoep’ is weliswaar geen lachertje, maar het is een normale reactie van planten op de combinatie van warmte en voedselrijkdom. Op fytoplankton na - de microscopische plantjes die in het water hangen - zijn de algen de kleinste planten in een poel. Niet onbelangrijk: ze worden gretig gegeten door kleine diertjes zoals slakken.
Dobberen De meeste hogere planten – dat zijn planten die verder staan in hun ontwikkeling – hebben aan ronddobberen niet genoeg maar willen min of meer vaste grond om in te wortelen. Toch zijn er ook die het zonder vaste grond kunnen stellen. Neem nu kroos. De verschillende soorten kroos zijn piepklein – elk ‘schijfje’ is een hele plant – en het water zou een ondoordringbaar gordijn van worteltjes worden als
Bloeiende kikkerbeet © Yves Adams
4
die stuk voor stuk in de poelbodem wortelden. Ze hebben wel worteltjes, maar die bengelen gewoon in het water. Het plantje is zo klein dat het weinig nodig heeft, en dat haalt het wel uit wat er in het water opgelost is. Grotere soorten die dezelfde techniek toepassen zijn kikkerbeet, hoornblad en waterpest. Ook zij halen hun voedsel uit het water, maar ze hebben wel meer nodig omdat ze groter zijn. Daarom heeft kikkerbeet bijvoorbeeld wortels met talrijke absorptieharen die de voedingsstoffen uit het water moeten halen. De bladeren van kikkerbeet lijken wel miniatuur-waterlelieblaadjes, maar toch wortelen de waterlelie of de verwante gele plomp ondanks hun drijvende bladeren anders. Hoe diep het water ook is, de blad- en bloemstengels reiken tot in de grond, waar de plant wortelt. Ook een aantal andere planten met drijvende bladeren wortelen gewoon in de poelbodem: drijvend fonteinkruid, waterranonkel… Nog andere soorten, zoals waterdrieblad, wortelen ondiep onder water maar beschikken over een stengel die kruipt dat het een lieve lust is. Het lijkt alsof de bladeren en bloeiwijzen op het water drijven.
Gele plomp © Adri De Groot
Waterdrieblad © Adri De Groot
5
Pootje baden De meeste plantensoorten vinden we in de ondiepe zone: net onder water wortelend of op de oever waar ze bij hogere waterstanden onder water komen te staan. Tot deze groep behoren enkele van de mooiste water- en oeverplanten: waterboterbloem, zwanenbloem, waterviolier, dotterbloem, pijlkruid. Laatstgenoemde dankt zijn naam aan de bladeren die de vorm hebben van een pijlpunt en boven het water uitsteken. Pijlkruid heeft echter nog twee andere soorten bladeren: drijvende, min of meer ronde en lintvormige die meestal ondergedompeld blijven.
Dotterbloem © Rollin Verlinde Pijlkruid © Adri De Groot
Sigaren De afgestorven delen van planten in de oeverzone verteren tot een rijke humuslaag. Dit hele proces is verantwoordelijk voor de verlanding. Het wateroppervlak groeit langzaam dicht. De voedselrijkdom die daardoor ontstaat is een ideaal milieu voor uit de kluiten gewassen planten zoals riet, lisdodde (de bekende ‘bruine sigaren’) en gele lis. Deze soorten vormen een natuurlijke overgang naar de zone met ruigere begroeiing of zelfs struikgewas die poelen soms omzoomt. Daarin houden zich vaak dieren schuil die niet permanent aan water gebonden zijn, zoals amfibieën. 6
Gele lis © Adri De Groot
Beestenpoel Wie poel zegt, denkt kikker. Maar in poelen huizen ook flink wat andere soorten amfibieën. Bovendien wemelt het er van allerlei klein tot piepklein gedierte en trekken poelen ook grotere bezoekers uit het dierenrijk aan.
Kikkers, padden en salamanders – samen onze amfibieënfauna – wonen niet permanent in poelen. Ze zien er het levenslicht, dat wel, maar een groot deel van het jaar brengen ze op het land door. Wanneer ze aan voortplanting toe zijn, zoeken ze opnieuw water op. Vaak is dat de poel waarin ze geboren zijn. Ze trekken dus nogal wat rond en dat is niet zonder gevaar: een verkeersweg tussen twee verblijfplaatsen kan onder de seizoenmigranten een zware tol eisen. Ook het gebrek aan schuilmogelijkheid in de onmiddellijke omgeving van een poel kan negatieve gevolgen hebben.
Vroedmeesterpad © RLZZZ
Groene kikker © Alain Goethals
7
Kikkerleed Door verontreiniging en verlanding - vaak een gevolg van achterstallig beheer is de groene kikker al flink achteruit gegaan. Deze soort stelt hogere eisen en vraagt schoner en meer open water. De bruine kikker en de gewone pad – die veel meer tijd op het land doorbrengen – doen het beter, ook al dankzij maatregelen om de paddentrek veiliger te maken.
Waarschuwingsbord © RLZZZ
Gewone pad © Alain Goethals
8
Ieder op zijn manier De ‘dril’ op het wateroppervlak is doorgaans van bruine kikkers. Padden leggen hun eitjes in snoeren en maken die vast aan waterplanten. Watersalamanders gaan nog zorgvuldiger te werk. Ze zetten hun eitjes één voor één af op de bladeren van waterplanten of verpakken ze zelfs in dubbelgeplooide blaadjes, zoals de alpenwatersalamander. Naast deze soort, die absoluut niet verdwaald is vanuit het hooggebergte (zoals je uit zijn naam zou durven afleiden), komen in het Pajottenland en de Zennevallei ook kleine watersalamander, vinpootsalamander en kamsalamander voor. Voor alle duidelijkheid: in één poel zal je zelden alle soorten tegelijk aantreffen.
Kikkerdril © Hania Arentsen
Dikkopje met pootjes © Rollin Verlinde
Eiersnoeren van gewone padden © Rollin Verlinde
9
Schaatsen, zwemmen of duiken Al even interessant als de welbekende amfibieën zijn de kleinere beestjes die onze poelen bevolken, al was het maar omdat ze vaak talrijker zijn en je ze dus vlotter te zien krijgt. Je kan bijvoorbeeld moeilijk naast schaatsenrijders kijken, zwarte insecten die zich flitsend op het wateroppervlak voortbewegen. Hun tegenhangers onder water zijn de bootsmannetjes of rugzwemmers: snelle roofinsecten die tussen de haartjes op hun buik een voorraadje lucht meenemen om onder water te kunnen ademen!
Vlokreeft © Rollin Verlinde
Waterpissebed © Rollin Verlinde
Overleven Onder water houden de meeste beestjes zich tussen de plantengroei op. Daar kunnen ze zich beter schuilhouden en vinden ze meteen bladeren en stengels om hun eitjes af te zetten. Maar watervlooien, watertorretjes, vlokreeftjes en ander ‘klein grut’ zijn ook daar niet veilig voor de larven van libellen. Die hebben een uitklapbaar vangmasker , waardoor ze van op afstand kunnen toeslaan! Dan zijn poel- en posthoornslakken een stuk vredelievender: zij voeden zich door met hun rasptong algen af te schrapen van stengels, bladeren, stenen…
Watertor © Rollin Verlinde
10
Groot bezoek Met al die waterpissebedden, geelgerande watertorren, muggenlarven en andere waterschorpioenen zou je op den duur nog naast de grotere bezoekers kijken die door poelen worden aangetrokken. Neem nu de blauwe reiger, die geduldig spiedt naar een vis of kikkertje om te verschalken. Of de watersnip die met zijn lange snavel diep in het oeverslijk prikt op zoek naar wormen. In rietpartijen en ruigte rond poelen ritselen zangvogels zoals de bosrietzanger. Op grotere wateroppervlakken strijken eenden neer, terwijl zeer rustig gelegen poelen bezoek krijgen van dorstige grotere zoogdieren. In en om een poel valt duidelijk niet alleen voor kikkers wat te beleven… Watersnip © Adri De Groot
Reiger © Adri De Groot
11
Poelen onder druk De natuurpareltjes die poelen zijn (of kunnen worden) worden in nogal wat gevallen jammer genoeg bedreigd. Daarin spelen verschillende factoren mee. Dat die allemaal door de mens in de hand gewerkt worden, betekent gelukkig ook dat we er iets aan kunnen doen.
Water is natuurlijk de essentie van een poel. Nu zou je het met de overvloedige neerslagperiodes die Vlaanderen de jongste jaren meemaakt niet zeggen, maar verdroging is een reëel probleem. Het water dat met bakken uit de hemel valt, wordt immers in ijltempo afgevoerd en krijgt veel minder dan vroeger de kans om in de bodem te dringen. Aangezien poelen precies bestaan bij gratie van een voldoende hoge grondwaterstand, vormt die verdroging een bedreiging. De verdroging is een algemeen probleem die een beleid op samenlevingsniveau vraagt met bijvoorbeeld minder verharde oppervlakken waar het water niet in kan dringen.
Water wordt land Gek genoeg werkt ook de normale dynamiek van een poel zo dat er op den duur… van open water geen sprake meer is. Dat proces heet ‘verlanding’ en het wordt veroorzaakt door afgestorven plantenmateriaal dat zich jaar na jaar op de poelbodem ophoopt, zodat het water ‘land’ wordt. Drassig land weliswaar, maar niettemin een omgeving waar amfibieën en andere dieren die open water nodig hebben niet langer gedijen. Verlanding kan men tegengaan door beheermaatregelen die beletten dat plantaardig materiaal zich in het water kan ophopen – bijvoorbeeld de oeverbegroeiing maaien en het maaisel afvoeren.
Vervuilingsbron Het zal niemand verbazen dat ook de waterkwaliteit in onze Vlaamse poelen niet altijd ideaal is. Meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreiniging uit de lucht, huishoudelijk afvalwater dat bij stortbuien de vrije loop krijgt, of zelfs weglekkende stoffen uit gedumpt materiaal… Stuk voor stuk kunnen ze het poelwater ongeschikt(er) maken voor de levensvormen die er van nature thuishoren, zowel planten als dieren. Elke vervuilingsbron moet op een specifieke manier aangepakt worden. De omgeving afsluiten kan sluikstorten voorkomen, terwijl milieuvriendelijke landbouw de insijpeling van mest- en sproeistoffen kan beperken. 12
Isolatie Een op het eerste gezicht misschien merkwaardige bedreiging voor poelen en hun bewoners is hun geïsoleerde ligging. Daarmee wordt niet zozeer bedoeld dat ze afgelegen zijn, maar wel ‘afgesneden’ van andere poelen en wijkplaatsen voor plant en dier. Dat kan verschillende vormen aannemen. Een poel kan bijvoorbeeld erg ver liggen van andere poelen. Maar het kan ook zijn dat er onvoldoende verbindingen (denk aan houtkanten, heggen…) aanwezig zijn tussen relatief nabije poelen of dat er ‘onneembare’ barrières tussen liggen, zoals een drukke verkeersweg.
Plattegrond poel © Pieter Lootens
De meeste poelbewoners leggen geen grote afstanden af. Zelfs amfibieën – die toch zowel in het water als op het droge thuis zijn – blijven meestal binnen een straal van 1 km rond hun voortplantingspoel. Dat houdt gevaren in. Wanneer een poel bijvoorbeeld gedempt wordt of verlandt, is het leven erin gedoemd te verdwijnen als het niet kan uitwijken naar een andere poel. Maar ook als er op zich niks aan de hand is, is isolatie een slechte zaak. Als er geen uitwisseling met andere populaties mogelijk is, treden op den duur genetische aftakelingsverschijnselen op. Gelukkig is dit iets wat met concrete maatregelen te verhelpen valt (zie interview op de volgende bladzijden).
13
Een ketting van poelen Vervuiling, verdroging, verlanding, isolatie: het is nogal wat als je al die poelproblemen moet aanpakken. Het Regionaal Landschap wil vooral de geïsoleerde ligging van poelen binnen zijn werkingsgebied zoveel mogelijk ongedaan maken. Laten we eens horen hoe dat in zijn werk kan gaan.
Jullie kiezen uiteraard bewust voor de aanpak van het isolatieprobleem? De geïsoleerde ligging van poelen is het meest landschapsgebonden aspect van de poelenproblematiek. Verlanding tegengaan is iets wat ieder door het juiste beheer voor zijn eigen poel kan doen. Vervuiling voorkomen kan door specifieke plaatsgebonden maatregelen maar heeft ook al te maken met een algemeen beleid. En dat geldt helemaal voor de verdrogingsproblematiek: die kun je niet zomaar aanpakken met zeer lokale maatregelen. Als regionale organisatie kozen we voor het aspect dat het meest met geografische samenhang te maken heeft. Niet met de neus op één poel, maar als het ware uitzoomen naar een groter geheel.
Wat is dan het doel dat jullie voor zo’n groter geheel voor ogen hebben? Enerzijds willen we die gevaarlijke isolatie van poelen doorbreken, maar tegelijk ook een stevige impuls geven aan het behoud en de ontwikkeling van natte biotopen in de streek. Dat willen we bereiken door een dicht netwerk te creëren, een mozaïek van poelen als het ware.
Hoe begin je aan zoiets? Je kunt natuurlijk moeilijk een kaart van de streek nemen, onderverdelen in vakjes van een bepaalde grootte en ervoor zorgen dat elk vakje z’n poel krijgt.… Zo arbitrair hoeft het ook niet, want het landschap bevat uit zichzelf al vingerwijzingen van ‘waar het moet gebeuren’. Poelen horen bij natte grond en dus kom je eigenlijk vanzelf terecht bij de beekvalleien, als leidraad voor een netwerk van poelen. Als een aantal beekvalleien tot een bekken behoren dat een groot deel van je werkingsgebied omvat, dan heb je meteen een nog groter geheel. In ons geval is dat dus het bekken van de Zuunbeek. Het Zuunbeekbekken beslaat de gemeenten Pepingen, Gooik, Lennik, Sint Pieters-Leeuw en een stukje Herne en Halle. Het omvat naast de Zuunbeek zelf ook de Molenbeek, de Rasbeek, de Roskambeek, de Bosbeek, de Ganzeveldbeek en de Vogelzangbeek. 14
En wat doen jullie daar dan concreet? Het is de bedoeling dat we langs die beken tot een ketting van poelen komen in samenwerking met de gemeenten die dat wensen. Er zijn verschillende mogelijkheden. Om te beginnen kan men nog bestaande, verlande poelen opnieuw gaan uitdiepen. En waar er echt een schakel ontbreekt om tot een heuse ketting te komen, vullen we de gaten op door nieuwe poelen te graven. Daarnaast mogen we niet vergeten aandacht te besteden aan de verbinding tussen de verschillende poelen. Normaalgezien loopt een beek al in een vrij natuurlijke omgeving van bosjes en struiken. Waar nodig zorgen we echter met nieuwe bosjes, hagen of houtkanten voor de ontbrekende ‘stapstenen’ waarlangs amfibieën veilig van de ene poel naar de andere kunnen. Het spreekt vanzelf dat dit alles enkele jaren in beslag zal nemen.
Ideale verbindingen © Pieter Lootens
Hoe groot achten jullie de slaagkansen? Die zijn zeer reëel. We kunnen namelijk terugvallen op het voorbeeld dat we hebben gerealiseerd in samenwerking met het gemeentebestuur van Dilbeek. Langs de Steenvoordebeek zijn we begonnen met de uitbouw van een netwerk van poelen. Door drie bijkomende poelen aan te leggen zijn we erin geslaagd een ketting van poelen te vormen die onderling nooit meer dan een kilometer van elkaar verwijderd liggen. Heel dikwijls is de afstand een stuk kleiner. Dit bewijst dat het vaak volstaat enkele ontbrekende schakels in te lassen om tot een volledige ketting te komen. Stap voor stap zullen we op die manier de komende jaren ook andere valleien in Dilbeek – en elders – aanpakken. 15
Stel dat iemand graag zo’n ‘missing link’ wil onderbrengen op zijn grond. Dan zijn er toch factoren om rekening mee te houden? Lukraak poelen graven kan allicht niet de bedoeling zijn… Om te beginnen is de geschikte plek van groot belang. De ‘ideale’ poel ligt in een vochtige omgeving met een natuurlijke toevoer van zuiver bron-, grond- of beekwater. Daarom kan men best enige afstand houden van mogelijke vervuilers. De poel moet ook op zijn minst voor een deel flink wat zon krijgen om de ontwikkeling van amfibieëneitjes te bevorderen. In de nabijheid bevinden zich liefst ruigten en struwelen die de amfibieën schuilplaatsen en voedsel bieden. Een nieuwe poel leg je best binnen de ‘actieradius’ van een bestaande populatie aan: zo maak je een snelle kolonisatie mogelijk. Grotere afstanden overbruggen is echter niet onoverkomelijk: je kunt dan tussenin miniatuur-poeltjes aanleggen.
Het ideale profiel © Pieter Lootens
Wat heet miniatuur? Of nog: wat zijn geschikte afmetingen voor een ‘echte’ poel? Een goede amfibieënpoel heeft een wateroppervlakte van 50 à 100 m2. Kleinere poelen hebben de neiging nogal snel te verdrogen en dicht te groeien. Is het wateroppervlak groter, dan blijft het water vaak te koud, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van amfibieëneieren. Bovendien trekt zo’n groot wateroppervlak watervogels aan, die de larven in groten getale oppeuzelen. Belangrijk is ook de diepte. Het waterpeil van de poel mag in de zomer niet onder de 50 cm zakken. Om dat te waarborgen krijgt de poel in het midden een diepte van ongeveer 1,5 meter. 16
Een nieuwe poel mag dus niet overal even diep zijn? Klopt. Een zacht hellende bodem is heel belangrijk. Steile, verharde oevers zijn volledig uit den boze, want kikkers en salamanders moeten makkelijk in en uit het water geraken. Bovendien hebben ze behoefte aan ondiepe zones waar het water snel opwarmt in de lente. Ook moet zich aan de oever plantengroei kunnen ontwikkelen die belangrijk is als afzetplaats voor de eieren en als voedselbron en beschutting voor de larven. Daarom heeft de ideale poel licht hellende, schuine oevers. De noordelijke oever (de oever die zon krijgt uit het zuiden) krijgt een helling van ca. 30째.Dit warmste gedeelte van de poel lokt voornamelijk kikkers en salamanders. De tegenoverliggende oever helt onder een hoek van ca. 45째. Vooral padden maken graag gebruik van dit koelere water met langstelige waterplanten waar zij hun eiersnoeren omheen wikkelen.
Zijn er nog dingen die men moet weten voor men in de graafmachine klimt? Leg een nieuwe poel bij voorkeur aan als de grondwaterstand het laagst is. Dan ben je zeker dat er het hele jaar door water in zal staan. Spreid de uitgegraven grond dun uit in de omgeving en zaai zonodig opnieuw in. Zorg voor een aangepaste landbiotoop met ruige hoekjes en struikgewas. Ook een composthoop of een houtstapel biedt een geschikt onderkomen. En vergeet niet op voorhand de nodige vergunningen aan te vragen bij de gemeente.
17
Regionaal Landschap Zenne, Zuun & Zoniën vzw ... ...een knap stukje Zuidwest Brabant. Het gebied bestaat uit twee grote landschappelijke eenheden: het Pajottenland met zijn Zuunbeek en de Brabantse Ardennen. Ze worden van elkaar gescheiden door de Zenne in een lager gelegen gebied: de Zennevallei. ...een vzw die de streek opnieuw een eigen, aantrekkelijk gezicht wil geven. Ons team staat klaar voor iedereen die zijn of haar schouders wil zetten onder de zorg voor natuur en landschap. Door natuur, landbouw en recreatie op elkaar af te stemmen, biedt het Regionaal Landschap een breder draagvlak voor natuur- en landschapszorg. ...een samenwerkingsverband van overheden en natuurverenigingen, landbouworganisaties en toeristische verenigingen. Sinds 1998 zijn we erkend door de Vlaamse regering. We worden gefinancierd door de Vlaamse overheid (Afdeling Natuur en Afdeling Monumenten & Landschappen), de Provincie Vlaams-Brabant en de gemeenten binnen ons werkingsgebied. Daarnaast krijgen we ook financiële steun via tijdelijke projecten in eigen land of als partner binnen een aantal Europese projecten.
Werkten mee aan deze brochure: Tekst:
Jan Heyvaert Ann Gaeremynck Hoofd- en eindredactie: Jan Heyvaert Foto’s: © Regionaal Landschap Zenne, Zuun & Zoniën vzw © Adri de Groot - www.vogeldagboek.nl © Rollin Verlinde & Yves Adams - www.vildaphoto.net © Pieter Lootens © Hania Arentsen © Alain Goethals © Stephane Swinnen - www.de-fotograaf.tk Layout: Claes Printing Litho & Druk: Claes Printing Verantwoordelijke uitgever: Martin Schoukens, Pedestraat 70, 1602 Vlezenbeek Redactieadres: Regionaal Landschap Zenne, Zuun & Zoniën vzw, Oude Pastorie, Donkerstraat 21, 1750 Gaasbeek tel: 02/452 60 45 - fax: 02/460 07 01 e-mail: info@rlzzz.be website: www.rlzzz.be Met financiële steun van de Provincie Vlaams-Brabant