1 minute read
De kleine plant en de tuin
IIk hield een kleine plant in mijn handen, sprak over haar nieuwe tehuis. In stilte antwoordde zij mij, vrolijk en geduldig, zonder zich zorgen te maken.
Ik kleedde haar in een grote, gebloemde vaas, van rivierwater, vuur en klei gemaakt. Zij dronk wat water en licht, spreidde voorzichtig haar takjes. Zij stond rustig in de hoek; het maakte niet uit of het weekend was of zonnig, of het sneeuwde of regende.
Advertisement
Naar wie haar naderde, luisterde zij met mildheid en met liefde, zij overstraalde, zonder oordeel, alles wat zij van hen kreeg, en hielp hen in de tussentijd hun eigen zelf te vinden.
Schijnbaar stil, bewoog zij steeds op het ritme van de natuur. Ze strekte zich uit naar zuiverder lucht, dook diep in de vochtige aarde om wortels te weven, die mineralen en levende wezens beroerden.
In de winter vocht zij niet tegen de kou, maar genoot van de lucht en de bergen. In de lente was ze oogverblindend, getooid met prachtige regenboogbloemen, en ademde zoete geur uit. Zij absorbeerde de zomerzon en ververste, onder diens groene luifel, de energie van eenieder die langs kwam.
In de herfst kleedde zij zich in goud en rood.
Haar rijpe vruchten kleurden de aarde. Kleine zaadjes werden losgelaten om sterk te kiemen waar zij vielen.
De kleine plant was nooit geboren, en nooit gestorven, leeft heimelijk in ons hart.
Zij behoeft wat nodig is, geen overdaad of gebrek aan iets.
Wij zijn als het licht van de kleine plant en gezamenlijk zijn wij een tuin, vol bloemen in onze harten. Waar wij op deze paden gaan, komt broederschap ons tegen, en leidt ons naar de reine bron van liefde en van water.
Zij maakt ons hele wezen nieuw, en dat van de ganse mensheid.