2 minute read
Een visie op Mondriaan, Vasarely, Scully
Met elkaar verbonden door de lijnen van de tijd, van inspiratie, van gevoel voor licht en kleur. In het twintigste-eeuwse WestEuropa loopt een stroom van licht en inzicht door de schilderkunst. Mondriaan, Vasarely, Scully. Voorlopers op de weg uit het concreet-materiële naar de essentie van alles.
Piet
Advertisement
Mondriaan
Objecten, teruggebracht tot hun meest basale lijnen, soms in onaardse kleurstellingen. Lijnen, loodrecht op elkaar, diagonaal. Vlakken, ruiten, blokken in primaire kleuren. Opbrengst van een zoektocht naar de essentie van het leven, van mens, dier, ding. Tastend abstraherend vanuit de vorm door meer en meer zaken weg te laten. Door details in vorm en kleur voortdurend te reduceren, terug te brengen tot de kern. Mede gevoed door de stijlen uit zijn tijd – expressionisme, impressionisme – kwam Mondriaan (1872-1944) ten slotte via het kubisme tot een volstrekt eigen stijl. Zijn werk toont een leven van zoeken naar het ene in alles. Als kunstschilder ontwikkelde hij zich volgens een eigen, unieke weg en legde daarmee de eerste steen voor een andere, nieuwe richting: het neoplasticisme ofwel de Nieuwe Beelding.1
Uitgangspunt daarvoor is het aardse, het horizontale als basis. In zijn werk zien we een gerichte ontwikkeling vanuit de materiële vorm naar het bezielende aspect ervan, vanuit het horizontale en het verticale principe in het zintuiglijk waarneembare naar de abstractie van het geestelijke. Veel legt hij vast uit het Zeeuwse landschap, dat hem zo vertrouwd was na enkele kortere of langere verblijven in Domburg en omstreken. De vuurtoren bij Westkapelle, de kerk van Oostkapelle, geschilderd in een onaards licht. Alle bouwwerken van onderaan naar boven bezien, de blik gericht omhoog, weg uit het aardse, het steeds wederkerende. In zijn ontwikkeling als kunstschilder steeds zoekend naar een innerlijke spanning tussen vorm en inhoud, tot die helemaal weggelaten worden en hij zich uiteindelijk beperkt tot horizontaal en verticaal, in primaire kleuren en zwart en wit, werk waarmee hij over de hele wereld bekendheid kreeg. Al vroeg had hij belangstelling voor het gedachtegoed van de theosofie en hij was in 1908 aanwezig bij een lezing van Rudolf Steiner in Amsterdam. Uit een brief aan schrijver I. Querido: ‘Voorlopig althans wil ik mijn werk laten blijven op het gewone zintuigenterrein want daar leven we nog in. Maar toch kan kunst reeds een overgang vormen tot fijnere regionen: ik noem het misschien verkeerdelijk geestelijke gebieden, want alles wat vorm heeft, is nog niet geestelijk, heb ik gelezen. Maar ‘t is toch de omhooggaande weg, van de stof af.’ Aan Rudolf Steiner legde hij in een lange brief zijn zienswijze uit op het leven en op de functie daarin van het neoplasticisme, de Nieuwe Beelding. Helaas kwam er nooit een antwoord, wat hem kwetste maar waardoor hij zich niet liet ontmoedigen. Hij bleef lid van de Theosofische Vereniging, waaraan hij zich op zijn 37e verbonden had. En hij baande de weg naar een totaal nieuwe benadering in de schilderkunst,2 velen na hem tot voorbeeld. Bij het zien van zijn werk krijg ik de indruk dat hij een voorbeeld wilde geven van wat in de mens zelf plaats dient te vinden: streven naar het geestelijke vanuit de gekende en erkende basis van het concreet-materiële.
Victor Vasarely
De Hongaarse kunstenaar Vasarely (1906-1997) lijkt voort te zijn gegaan op de door Mondriaan gebaande weg maar hij voegt er een dimensie aan toe. Onder andere door te spelen met perspectiefverschuiving en rondingen
Mondriaans streven naar een nieuwe bovenzinnelijke kunst voor de moderne wereld was fundamenteel voor de modernistische kunstbeweging. Hier brengt hij zijn kleur terug tot een enkele rode rechthoek en geeft hij de zwarte lijnen als stijlelementen meer belang in de compositie. De structuur is licht verschoven, wat zijn verzet weerspiegelt tegen het ‘valse gemak’ van symmetrie ten gunste van ‘het dynamische evenwicht van het ware leven’. Daarvoor wilde hij in beeldend opzicht iets vergelijkende vinden.
Piet Mondriaan, Composition B (No. II) met rood, 1935. Tate Gallery, Londen