
11 minute read
Expeditie in Suriname
from High Life NL 11-12
by SoftSecrets
egin 1900 vertoont de kaart van Suriname nog talloze witte, onontdekte plekken. Nederland B zendt acht expedities uit om de binnenlanden te ontdekken. Twee daarvan staan onder leiding van Johan Eilerts de Haan, een ervaren marinier en ontdekkingsreiziger uit Friesland. Zijn eerste expeditie in 1908 is een groot succes. In 1910 keert hij terug naar Suriname, waar hij op 44-jarige leeftijd sterft aan malaria. Hij wordt midden in de jungle begraven. Een teamlid tekent zijn dood op in Johan’s dagboek, dat ruim honderd jaar later als leidraad geldt voor een expeditie van een achterneef naar het graf.

Tekst: Mike de Leede // Fotogra e MMP/CT
Aan het begin van de twintigse eeuw vormt Nederland een machtig koloniaal rijk: Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederlands Indië: van Atjeh op Sumatra tot Nieuw-Guinea. Allemaal bruut en bloedig ingepikt en als ons eigendom geclaimd. Grote delen van dit koloniale rijk zijn echter totaal onbekend. Nadat in 1873 het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) wordt opgericht krijgt het in kaart brengen van al deze onbekende gebieden op onze globe een krachtige impuls. Meer dan twintig expedities zwerven
uit om het Nederlandse ‘terra incognita’ te ontdekken, te beschrijven, op stafkaarten vast te leggen en wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
Allereerst worden de belangrijkste gebieden van Nederlands-Indië op de kaart gezet; alle vulkanen van Java en het binnenland van Sumatra. Daarna zijn de Indische buitengewesten zoals Borneo en Flores aan de beurt. Een gigantische klus als je bedenkt dat alleen al de Indische archipel duizenden vierkante kilometers groot is. Er wordt echter keihard gewerkt (want er valt veel geld te verdienen in en aan de koloniën).
Witte plekken
Rond 1910 zijn er nog twee grote witte plekken op onze koloniale kaart: de ondoordringbare regenwouden van Nederlands Nieuw-Guinea en die van Suriname. Van
1900 tot en met 1963 worden door Nederlandse militairen en bestuursambtenaren in Nieuw-Guinea de laatste ontdekkingsreizen volbracht. Het mysterieuze, onherbergzame Suriname blijft achter en geldt als laatste witte vlek op de koloniale kaart. ter wereld. Het heeft anno 2011 nog steeds de spannendste jungle op aarde, vol onontdekte plekken. Nog steeds weten we niet wat voor dier- en plantensoorten daar in het regenwoud allemaal leven. Suriname ligt iets ten noorden van de evenaar, boven in Zuid-Amerika. Het tropisch regenwoud daar maakt deel uit van het immense Amazonebekken. Het dierenleven is er rijk en gevarieerd.
Het ooit ondoordringbaar geachte landschap (vol rivieren, meren, savannes en granieten bergketens) komt op moderne woudlopers net zo indrukwekkend over als op de allereerste Nederlandse ontdekkingsreizigers, die ruim een eeuw terug deze witte plek voor het KNAG in kaart hebben proberen te brengen.
Friese avonturier
In 1910 valt één van de eerste ontdekkers van het Surinaamse binnenland er ten prooi aan de beruchte malariakoorts. Johannes Gijsbert Willem Jacobus Eilerts de Haan is zijn naam. Johan komt op 3 oktober 1865 in het Friese plaatsje Noordwolde ter wereld, treedt in 1882 in zeedienst en wordt 4 jaar later benoemd
tot adelborst 1ste klasse. Zeven jaar later volgt de bevordering tot luitenant ter zee 2de klasse. In 1902 volgt promotie naar de 1ste klasse.
De avontuurlijk ingestelde dienstklopper werkt zich op in de West-Indische wateren en neemt onder meer deel aan een jaren durende marineblokkade voor de kust van Atjeh. Terug in Nederland verdiept hij zich als commandant in astronomische vaardigheden en werkt korte tijd bij de Utrechtse sterrenwacht.
In 1908 krijgt de marinier speciaal verlof om leiding te geven aan de zesde Suriname-expeditie naar de Surinamerivier. Zijn praktische vaardigheden en improvisatietalent komen in de jungle goed van pas en zorgen ervoor dat de exercitie slaagt. Zo benoemt hij een door hem ontdekte rivier Lucie, naar zijn petekind uit Indonesië.
Malaria
In 1910 trekt de onverschrokken Fries wederom het Surinaamse oerwoud in om voor het vaderland de grenzen van het imperium te verkennen. Deze keer vaart zijn verkenningsexpeditie over de Corantijn. Hij bezwijkt echter in een vroeg stadium. Zijn Hollands gestel blijkt niet bestand tegen malaria, een dodelijke ziekte die wordt overgebracht door de larve van een vervelend stekende mug. Johan sterft zwetend en ijlend een pijnlijke dood, diep in het onbarmhartige Surinaamse regenwoud. Hij wordt slechts 44 jaar oud.
Zijn metgezel, topograaf en luitenant ter zee 2de Klasse Cornelus C. Käyser, tekent aan het vers gedolven graf in zijn dagboek de laatste regels op: “Den 29sten Augustus 1910. Diep ontroerd sloten wij hem de oogen, den man, die daar in de eenzame wildernis, ver van vrienden en familie, zijn leven liet voor de goede zaak, waaraan hij reeds zoolang zijn beste krachten had geschonden.”
Ter nagedachtenis wordt bij de volgende expeditie een gedenksteen op het graf gemetseld. Vele jaren later volgt een plaquette in het Koninklijk Instituut voor de Marine in Willemsoord. In Paramaribo staat in een tuinhoek van het Surinaams museum een diverse malen verplaatst borstbeeld van Eilerts de Haan. Zoals zoveel Nederlandse ontdekkingsreizigers uit de negentiende en twintigste eeuw is hij in de vergetelheid geraakt...
Net als Jacob van Heemskerck, die na het overlijden van expeditieleider Willem Barents op Nova Zembla de expeditie veilig terugbrengt naar het vaderland, doet C. C. Käyser dat ook: na een lange en uitputtende tocht naar de monding van de Surinamerivier en de Atlantische oversteek per marineschip voltooit hij de queeste die Eilerts de Haan fataal werd. Johan’s
dagboek komt na omzwervingen uiteindelijk in het archief van het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam terecht (vlakbij zijn bronzen beeltenis). Waar het op een plank gedoemd leek te verstoffen tot in de eeuwigheid.

Honderd jaar later
Bijna honderd jaar later leest Herry Eilerts de Haan, kleinzoon van de omgekomen ontdekkingsreiziger, aan de afbrokkelende oever van de Surinaamse Gran Rio onder een enorme oerwoudreus in hetzelfde dagboek van zijn oudoom. In de eeuwig groene jungle reist hij voor de zoveelste keer terug in de tijd. Hij heeft het vergeelde dagboek reeds talloze keren gelezen en herlezen. Het is immers het enige tastbare bewijs van de daden van ome Johan, één der laatste Nederlandse ontdekkingsreiziger die in 1910 diep in deze wildernis stierf en achter bleef onder een hoopje aarde. Om een eeuw later zelf het onderwerp te worden van een expeditie. Om hem letterlijk weer op de kaart te krijgen; de publiciteit en het grafschrift te geven dat hij verdient…
Postuum eerbewijs
Met de deskundige hulp van onder meer regenwoudveteranen Michel Boeijen en Paul Duijf gaat achterneef Herry op zoek naar zijn oudooms graf. Herry’s missie is tevens bedoeld als postuum eerbewijs. Want bij Nederlandse ontdekkingsreizigers denken we eerder aan Spitsbergen of Tasmanië dan aan Suriname. De ervaren woudlopers, die jaren voorbereiding in de onderneming stoppen en niets aan het toeval lijken over te laten, kunnen vooraf reeds de complimenten in hun zak steken van de National Geographic Society voor hun creatieve waagstuk. Expeditieleider Michel zal professionele film- en foto-opnamen maken voor hun favoriete TV-zender National Geographic, die na afloop de driedelige documentaire ‘Jungle Grave’ zal uitzenden over hun waagstuk. Een primeur voor een origineel Nederlands idee en dito film. En voor Michel een jongensdroom die uit komt.
Voor het traceren van Johans laatste rustplaats maken Herry en het expeditieteam dankbaar gebruik van het dagboek van de fatale tocht van zijn oudoom en diverse verslagen van meer succesvolle expedities die in dit deel van Amazonegebied plaatsvonden. Exacte gegevens ontbreken echter. En nog steeds staat een tocht over de onvoorspelbare, steeds smaller wordende Gran Rio bol van het gevaar. Het zal weken doorbuffelen kosten in de gemotoriseerde rafts, al ploeterend stroomopwaarts. Hoeveel stroomversnellingen, watervallen en draaikolken de rivier precies herbergt, en waar die zich precies bevinden, is onbekend. Na bijna iedere rivierbocht wacht weer een nieuwe uitdaging: van wildkolkende ‘soela’s’ (stroomversnellingen) tot zeker dertien ’vallen’ (watervallen, die zich met geraas soms meters bruisend
naar beneden storten). Het alternatief is vaak een pad hakken door de groene muur langs de waterkant die jungle heet. Maar dat kost nog meer tijd.
Mensenschuwe indianenstammen Logistieke problemen
Suriname ontbeert bloedzuigers, wat een verademing is. Wel zijn er veel andere kleine beestjes die prikken en steken.
Maar wie goed op zijn hygiëne let en kleine wondjes op tijd behandelt, komt niet in last. “Het primaire regenwoud is verder mensvriendelijk en redelijk goed begaanbaar, lang niet zo donker en ondoordringbaar als bijvoorbeeld dat van Borneo,” aldus Paul. “Toch kun je er na vijftig meter volledig verdwalen.” Logistiek vormen de binnenlanden van Suriname volgens hem het grootste probleem: “Je bestelde vliegtuig is te laat. Je gids of heli komt niet opdagen. Je GPS kan geen satellieten oppikken door het dichte bladerdak of heeft het begeven door de luchtvochtigheid. Moderne kaarten blijken totaal niet te kloppen (daarom gebruikt het expeditieteam het liefst vergeelden uit vervlogen tijden). Soela’s kunnen door de waterstand onneembaar blijken. Dat moet je er met je rafts, buitenboordmotoren en honderden kilo’s expeditiematerialen omheen zeulen. Wat soms uren tijd en veel energie kost. Lig je dan eindelijk weer in bevaarbaar water, blijkt bij de volgende bocht honderd meter verderop alweer zo’n te ondiepe stroomversnelling te zijn.” Oftewel: improvisatietalent en genoeg relativeringsvermogen gaan als bagage mee op de Eilerts de Haan expeditie.
Vanaf Kwamalasemutu, een afgelegen Indiaans gehucht nabij de Braziliaanse grens, hebben beroepsavonturiers Michel en Paul zo’n jaar voor de uiteindelijke expeditie al eens geprobeerd het spoor over Corantijn terug te volgen van onze Nederlandse David Livingstone. “Sindsdien zijn in dit gebied nauwelijks blanken geweest,” verduidelijkt Michel. “Het wordt bewoond door mensenschuwe indianenstammen. Met een traditionele jager zijn we in een maand de rivier afgezakt. Langs bergketens, savannes en dichte jungle. Onderweg hebben we ontelbare soelastraten doorgeworsteld, waarvan er één wel zes kilometer lang bleek. Op onze weg troffen we ook de beruchtste watervallen van Suriname: de Tijger- en Wonotobovallen. In de vorige eeuw onneembaar gebleken barrières, die we via gekapte jungledoorsteken en andere ri-
vieren hebben omzeild. De boom waarin de expedities van weleer hun namen kerfden, zijn we net misgelopen. Wel hebben we een beschreven rotstekening van Käyser gefotografeerd. Door brandstofgebrek moesten we de tocht bij de Wonotobo na een maand keihard stoempen helaas afbreken.”
National Geographic zal na afloop de driedelige documentaire ‘Jungle Grave’ over hun waagstuk uitzenden.



Ongeschreven junglewetten
Voor de broodnodige communicatie in dit onbewoonde gebied maakt de expeditie gebruik van satelliettelefoons. Voor het vervoer heen en terug heli’s of kleine vliegtuigjes, waarmee wonderwel nauwelijks ongelukken gebeuren. Ernstige kwetsuren of doden en zwaargewonden zijn er tijdens de expedities van Michel en Paul nooit gevallen, dus ook niet tijdens deze. “Een kwestie van goede voorbereiding en de juiste instructies,” aldus onze heren avonturiers, die eerlijkheidshalve soms hun hart vasthouden bij riskante acties in wildstromend water. “We zijn doorgaans ui-
terst voorzichtig. Nonchalance is een constant op de loer liggend gevaar dat meestal onmiddellijk wordt afgestraft. Je moet de gevaren van het oerwoud niet onder- of overschatten. Dan kan het groene paradijs ineens veranderen in een groene hel. Onbekende soela’s en watervallen worden vooraf altijd verkent. Om Winti-offerplekken lopen we respectvol heen; junglebewoners zijn nu eenmaal erg bijgelovig. Je hebt je als gast daarnaast aan allerlei ongeschreven junglewetten te houden. Trek of vaar je door iemands territorium, dan vraag je van tevoren toestemming in dorp of nederzetting bij de Granman of kapitein, een soort burgemeester.”
Heilige plekken
Moeder en zoon van een lokaal bosnegervolk peddelen in een korjaal geruisloos voorbij. De tijd lijkt hier stil te hebben gestaan. Herry’s blik dwaalt over Djoemoe, de nederzetting die in 1910 als uitvalsbasis van Johan’s expeditie is gebruikt. Het is nu wederom het startpunt. Ditmaal voor Herry’s speurtocht, waarbij het vinden van het graf van zijn oudoom centraal staat. Djoemoe ligt diep in het Amazonebekken, dat de longen van moeder aarde vormen. Het is met voorsprong het rijkste ecosysteem ter wereld, met bijzondere ora en fauna. Dit immense regenwoud spreekt al eeuwen tot de menselijke verbeelding. Bij echte avonturiers wint het verlangen naar het onbekende het hier met voorsprong van de doordringende hitte, de miljarden muskieten en ander ongedierte, alle bijbehorende ziektes en de vervaarlijke watervallen en soela’s.
Voordat de expeditie echter voet zet in dit deel van het regenwoud, moet of cieel toestemming worden gevraagd aan de Granman, de regionale ‘koning’. Die beschouwt dit gebied als zijn privédomein, waar tevens streng verboden, heilige plekken zijn. Daar de koloniale overheersing van Nederland in Suriname nog steeds uiterst gevoelig ligt, besluit Herry met Michel en expeditiearts Nico Pronk netjes op audiëntie te gaan in Granmankondre, een dorpje op 20 minuten lopen afstand. Na de formele introductie bij de aanwezigen, de BO (de lokale bestuursopzichter) en de secretaris van de Granman, starten de onderhandelingen. In Johan’s dagboek werd reeds gewaarschuwd: ‘De Granman mag niet direct door blanken worden aangesproken.’ Het blijkt één van de vele Afrikaanse gebruiken die het koloniale verleden heeft overleefd. Het gesprek loopt via de BO.
Wilde beesten en geesten
De huidige Granman blijkt op de hoogte van het voornemen van de expeditie. Verhalen over eerdere oerwoudtochten worden hier van vader op zoon doorverteld bij het kampvuur. Hij vertelt dat de toenmalige Granman Johan geen toestemming had willen geven het gebied in te trekken. “Vooral boven de Sintiadam is het gevaarlijk. Teveel wilde beesten en geesten.” Voor het lmen van de audiëntie eist hij 300 dollar. “Als bijdrage voor de gemeenschap.” Het budget laat dat echter niet toe. Dus blijven de camera’s in hun ightcases.
De volgende ochtend belegt de Granman een spoedvergadering, waarbij de stemming grimmiger is. Filmen is uit den boze. En elk woord wordt zorgvuldig gewogen. Na uitgebreid overleg beseft hij dat hij de expeditie niet kan tegenhouden. Hoofdschuddend benadrukt hij dat Johan in 1910 ook zonder medewerking van de toenmalige Granman de Gran Rio-rivier opging. Gevolgd door de onheilspellende mededeling: “En u weet allen wat daar de gruwelijke gevolgen van waren…”