Jan Bleys

LANDSCHAPSARCHITECTUUR | ARCHITECTURE-paysagisme

JAN BLEYS

‘RESTAURANT pASTORALE’ IN RUMST

‘Ik dank mijn creativiteit aan mijn afkeer voor planten’ ‘Ik voel me verwant aan kunstenaars die met processing bezig zijn’, zegt Jan Bleys. ‘Ontwerpen. Creëren.

Vastleggen. Maar net genoeg om het vervolgens over te laten aan de fluxus van tijd en ruimte.’ Bleys is dan ook landschapsarchitect, een gediplomeerd ontwerper van onbebouwde ruimte. Maar de rusteloosheid (‘Ideeën halen me uit mijn slaap’) noopt hem (‘Ik ben een respectvolle rebel’) tot meer (‘Ik wil totaalconcepten’). Jan Bleys, meneer, neemt lang geen genoegen met een tuin…

‘Zullen we afspreken in de vroege avond?’ vraagt Jan Bleys aan de telefoon. ‘Ik ben niet zo’n ochtendmens.’ Dat treft. Klokslag zes uur –dan staan de wijzers zo mooi– rijd ik het terrein van Ars

‘Je dois ma créativité à mon aversion à l’égard des plantes ’ ‘Je me sens proche des artistes qui travaillent autour du traitement des matières, affirme Jan Bleys. Concevoir. Créer.

Immobiliser. Mais juste assez pour ensuite abandonner mon œuvre au flux du temps et de l’espace.’ Bleys est architectepaysagiste, c’est-à-dire un créateur diplômé d’espaces non bâtis.

ISEL 12 | 09

02 | ISEL 12

isel 12 | JAN bLEYS TEKST | TEXTE: CHRISTOPHE dE Schauvre FOTO | PHOTO: Stefaan van hul

Horti op. Een tractor en ander zwaar tuinmateriaal achter de grote glazen wand, doen me eerst twijfelen tot ik iemand een metalen trap zie afkomen. Het is Jan Bleys. ‘Mijn kantoor is boven’, lacht hij en hij troont me mee naar zijn minimalistische werkplek.

Boven is het leuk kantoor houden, denk ik, terwijl Bleys gastvrij koffie zet. Even overvalt me de gedachte dat koffie na zessen hét ochtendritueel van nachtraven is, maar Bleys zet me op een ander spoor.

‘Wil je ook gebak?’ Het zal er niet meer van komen, want we tuinen meteen in een gesprek over wat landschapsarchitectuur heet te zijn.

‘Ik ben een ontwerper’, begint Bleys aarzelend. ‘Als ik iets zie dat niet goed is, wil ik dat gaan verbeteren. Waarom? Omdat ik me voortdurend afvraag waarom iets is zoals het is.’

Waarom is iets zoals het is? Een goede vraag stelt elk antwoord in haar schaduw, zei de Nederlander Ischa Meijer ooit. Maar zou de beste interviewer van de Lage Landen ooit rekening gehouden hebben met het feit dat zo een vraag weleens van de geïnterviewde zelf zou kunnen komen? ‘Waarom ben je geworden wat je bent geworden, namelijk landschapsarchitect?’ probeer ik ootmoedig. ‘Omdat ik van kindsbeen af met planten ben bezig geweest. Het werd mijn medium. Mocht ik toen met stoffen bezig geweest zijn, was ik wellicht modeontwerper geworden. Ik was niet bepaald een studax. Vooral aan wiskunde had ik een broertje dood. Ik achtte het uitgesloten om ingenieur of architect te worden. Maar het maakt niet zoveel verschil uit nu. Juwelen ontwerpen, zou net zo goed kunnen, want steeds draait het om kennis van materie en techniek.’

Plantenkunde, plantenknudde De liefde voor de planten was er dus eerst?

‘Ja, en die liefde is even bruusk overgegaan als ze gekomen was.

Mijn middelbare studies aan de tuinbouwschool hebben me een degout van planten opgeleverd. Je leert er planten kweken en wat nog allemaal, maar ik vond het vooral erg kneuterig. Het boeide me niet. Maar of dat lag aan de banaliteit van de planten dan wel aan mijn rebellerend karakter, weet ik niet. En die ongelooflijke afkeer van planten sluimert nog steeds. Terwijl er met planten op zich niets verkeerd is, wél wat de mens ermee aanvangt!’

Het lijkt me nochtans uitgesloten dat je in je professie één van de basisbestanddelen gaat veronachtzamen, alsof een bakker walgt van het deeg waarmee hij broden maakt?

‘En toch. Ik heb wel degelijk moeten wachten tot ik het Licht zag, tot ik doorhad dat je met het deeg ook bijzondere dingen kon klaarmaken.

Dat je meer kan doen dan alleen maar met planten bezig te zijn.

Door mijn merkwaardige afkeer vond ik een uitweg in creatieve ontwerpen, terwijl mijn plantenassortiment zich nog steeds beperkt tot hooguit vijf of zes soorten. Inclusief de grasmengsels, nog wel.’ (lacht) Dat je landschapsarchitect bent en geen tuinarchitect, doet vermoeden dat je een groter canvas wilde gaan beschilderen. En had dat –om meteen maar in dezelfde beeldspraak te blijven– te maken met je beperkte kleurenpallet?

‘Kijk, tuinarchitectuur beperkt zich al te vaak tot het aanbrengen van een patroon in een tuin. Een patroon dat men ook nog eens gaat beplanten met het gangbare assortiment dat beschikbaar is bij de commerciële plantenkwekerij. Daar baal ik van. Wij werken

Mais son esprit en ébullition (‘les idées m’empêchent de dormir’) l’incite (‘je suis un rebelle respectable’) à toujours faire plus (‘je veux des concepts totaux’). Jan Bleys, mesdames et messieurs, ne prend pas de plaisir au jardin, loin s’en faut…

‘Pouvons-nous nous rencontrer en début de soirée ? me demande Jan Bleys au téléphone. Je ne suis pas vraiment du matin.’ Ça roule. À six heures tapantes – lorsque les aiguilles sont positionnées de cette si jolie façon – j’engage ma voiture sur le terrain d’Ars Horti. Un tracteur et d’autres lourdes machines de jardinage derrière la grande paroi vitrée sèment tout d’abord le doute dans mon esprit, jusqu’à ce que je voie quelqu’un descendre un escalier métallique. C’est Jan Bleys. ‘Mon bureau se trouve à l’étage’, annonce-t-il en souriant. Et de m’entraîner vers un lieu de travail minimaliste.

Quel plaisir d’avoir un bureau à l’étage, me dis-je, tandis que Bleys, accueillant, prépare le café. Il m’apparaît tout à coup que boire un café après six heures est le rituel matinal des oiseaux de nuit, mais Bleys me dirige vers une autre piste. ‘Voulez-vous aussi un gâteau?’ Il n’en sera bientôt plus question, car nous roulons immédiatement sur une discussion concernant ce que l’on entend par paysagisme.

‘Je suis un créateur, commence Bleys avec hésitation. Si je vois quelque chose qui ne me semble pas bien, je veux l’améliorer.

Pourquoi ? Parce que je me demande sans cesse pourquoi une chose est comme elle est.’

Pourquoi une chose est comme elle est ? Une bonne question éclipse toute réponse, a dit un jour le Néerlandais Ischa Meijer.

Mais le meilleur intervieweur des Pays-Bas avait-il imaginé que la question pouvait venir de l’interviewé lui-même ?

‘Pourquoi êtes-vous devenu ce que vous êtes, c’est-à-dire architecte-paysagiste ?’ tenté-je humblement. ‘Parce que, dès ma plus tendre enfance, je me suis intéressé aux plantes.

C’est devenu mon moyen d’expression. Si, enfant, je m’étais intéressé aux tissus, je serais sans doute devenu créateur de mode.

Je n’étais certainement pas le premier de la classe. Je détestais tout particulièrement les maths. J’ai exclu la possibilité de devenir ingénieur ou architecte. Mais cela n’a plus tellement d’importance aujourd’hui. J’aurais tout aussi bien pu créer des bijoux, car cela tourne toujours autour de la connaissance du matériau et de la technique.’

Des plantes barbantes Votre passion pour les plantes était donc le point de départ ?

‘Oui, et cette passion m’est passée aussi vite qu’elle m’est venue.

Mes études secondaires à l’école d’horticulture m’ont dégoûté des plantes. On y apprend à faire pousser des plantes et je ne sais quoi d’autre encore, mais je trouvais ça surtout très limité. Ça ne me passionnait pas. Mais je ne sais pas si c’était dû à la banalité des plantes ou plutôt à mon caractère rebelle. Et cet incroyable aversion à l’égard des plantes sommeille encore en moi. Alors que les plantes n’ont rien de mal en soi, c’est plutôt la façon dont les gens s’y prennent !’

ISEL 12 | 11

momenteel minder vanuit het beplantingsplan, maar veeleer conceptueel vanuit een plaats- en grondgebonden vegetatievisie op basis van ecologie, spontane plantengroei, duurzaamheid. Biodiversiteit die uit zichzelf ontstaat, zorgt voor een veel harmonischer proces. Of we gaan aan de slag met gradiënten zoals het gradiënt vochtig-droog wat een fascinerend contrast oplevert. Toch wil ik onderstrepen dat een goede landschapsarchitect ook een goede tuinarchitect is. Door de grootschaligheid van de projecten vergt het echter veel meer vragen én dus ook antwoorden die gevonden moeten worden.

Een landschapsarchitect vertrekt vanuit een rijkere geest.

Hij moet het landschap kunnen begrijpen.’

Metabletica ‘Landschapsarchitectuur is –als onderscheid tot architectuur– het ontwerpen van de onbebouwde ruimte’, luidt het wetenschappelijke relaas van je beroep. Is het net de ambachtelijke vaardigheid die voor een tuin of plein nodig is, in combinatie met het denken over tijd, organisatie en schaal, wat je vak zo leuk maakt?

‘Oh, beslist. Als je de samenhang van een landschap –al spreek ik liever over de plek– begrijpt, dan weet je wat je eraan kan, mag of moet veranderen. Je moet immers rekening houden met de historische context, het gebruik, de bestemming, het comfort en de metabletica.’

Metabletica is –zo blijkt na opzoeking– een vergelijking van vroeger en nu, en vraagt naar de zin en de betekenis van de veranderingen die hebben plaatsgevonden. Ik had met andere woorden kunnen vragen naar de metabletica van Jan Bleys. Hij is immers net 40 geworden, naar verluidt een leeftijd waarop men al eens een balans placht op te maken. Ars Horti, het bedrijf van Bleys, bestaat bovendien vijftien jaar. Of zoals het in de analen staat: Tijdens de beginjaren omvatte het oeuvre innoverende en creatieve totaalconcepten voor de particuliere sector. Sinds 2001 groeit het team uit en leveren we ook een bijdrage aan alle schaalniveaus en aspecten van het publieke domein.

‘Het is echt begonnen als een éénmanszaak en intussen heb ik acht werkstations voor evenveel medewerkers. Het vergt nu meer structuur en uiteraard ook infrastructuur, maar dat zorgt meteen ook voor een betere kwaliteit. De lat komt steeds hoger te liggen. Ik kan niet meer zonder mijn team.’

Il me paraît toutefois inconcevable que vous méprisiez l’un des éléments de base de votre métier, un peu comme si un boulanger était dégoûté par la pâte avec laquelle il fait son pain ?

‘C’est pourtant le cas. Il m’a fallu attendre de voir la Lumière, de comprendre que l’on pouvait aussi préparer des choses particulières avec cette pâte. Que l’on pouvait faire plus que s’occuper uniquement des plantes. C’est à cause de ce remarquable dégoût que j’ai trouvé une issue dans la conception artistique, même si mon assortiment de plantes se limite toujours à cinq ou six espèces tout au plus.

Mélanges de semences pour pelouse compris.’ (rires) Le fait que vous soyez architecte-paysagiste et non pas architecte de jardins laisse soupçonner que vous souhaitez peindre sur une plus grande toile. Et cela a-t-il à voir – pour garder la même métaphore – avec votre palette de couleurs limitée? ‘Écoutez, l’architecture de jardins se réduit déjà trop souvent à appliquer un modèle dans un jardin. Un modèle où l’on va planter l’assortiment habituel disponible chez les pépiniéristes commerciaux. Ça, j’en ai marre.

Actuellement, nous travaillons moins à partir du plan de plantation que de manière conceptuelle, à partir d’une vision de la végétation liée au lieu et au sol en fonction de l’écologie, de la végétation spontanée, de la durabilité. La biodiversité qui surgit naturellement crée un processus beaucoup plus harmonieux. Nous travaillons aussi avec des gradients, comme le gradient humidité-sécheresse qui offre un contraste fascinant.

Je veux tout de même souligner qu’un bon architecte-paysagiste est également un architecte de jardins. En raison de l’envergure des projets, cela requiert toutefois de se poser beaucoup plus de questions et donc de trouver beaucoup plus de réponses. Un architecte-paysagiste travaille à partir d’une pensée plus riche. Il doit pouvoir comprendre le paysage.’

Métablétique ‘Le paysagisme est – contrairement à l’architecture – la création d’espaces non bâtis’, c’est ainsi que votre profession est décrite scientifiquement. Est-ce précisément l’habileté artisanale nécessaire pour créer un jardin ou une place, associée à la pensée dans le temps, l’organisation, l’échelle, qui rend votre métier si agréable ?

‘Oh, absolument. Si on comprend la cohérence d’un paysage – bien que je parle plus volontiers de lieu –, alors on sait ce que l’on peut ou ce que l’on veut changer. Il faut toujours tenir compte du contexte historique, de l’usage, de l’objectif, du confort et de la métablétique.’

La métablétique est – c’est ce que j’ai découvert après quelques recherches – une comparaison entre autrefois et maintenant ; elle questionne le sens et la signification des changements qui ont eu lieu. J’aurais pu demander à Jan Bleys, en d’autres termes, quelle est sa métablétique.

MUSEUMTUIN HOF VAN BUSLEYDEN, Mechelen

tekening Š ars horti, snede ecotuin, diest ISEL 12 | 13

labyrint

14 | ISEL 12

Hoe verhoudt het creatieve element of de essentie van je beroep zich dan tot die ondernemingszin?

‘Het aandeel van mijn medewerkers en mijn vennoot Geert Meysmans acht ik erg groot. Jan, je werkt weer te goedkoop, hoor ik dan. Om maar te zeggen dat niet alleen hun creatieve inbreng noodzakelijk is. (lacht) Dit bedrijfje is er misschien wel gekomen uit realisatiedrang. Ik wilde vooral mijn zin kunnen doen en dan begin je als een Einzelgänger, maar nu biedt deze interdisciplinaire manier van werken in een ruimere groep me eigenlijk véél meer vrijheid.’

Il vient d’ailleurs tout juste d’avoir 40 ans, un âge auquel, paraît-il, on cherche à faire le bilan de sa vie. Ars Horti, l’entreprise de Bleys, existe en outre depuis quinze ans. Voici ce qu’en disent les annales: Dans les premières années, l’œuvre a englobé des concepts totaux innovants et créatifs pour le secteur des particuliers. À partir de 2001, l’équipe s’est développée et nous avons également apporté notre contribution à tous les niveaux et aspects du domaine public.

‘Tout a vraiment commencé comme une entreprise personnelle et, depuis, j’ai huit postes de travail pour autant de collaborateurs.

Cela exige désormais plus de structure et naturellement d’infrastructure, mais cela apporte également une meilleure qualité. On place toujours la barre un peu plus haut. Je ne peux plus me passer de mon équipe.’

The Bleys Factory ‘Vrijheid is een grote discipline.’ Ook al komt deze definitie van Karel Appel –de dikke van Dale houdt niet van zoveel diepzinnigheid– Jan Bleys ziet er geen graten in.

‘Ik ben bijvoorbeeld met grafiek bezig in samenwerking met Nadine Naeye, en dat reikt verder dan onze catalogi.

Restaurant Pastorale in Rumst is daar een goed voorbeeld van. Ik ben er begonnen met de tuin, heb vervolgens het interieur aangepakt en verzorg ook de grafiek.

Samen met de kok hebben we een denktank waarin we onder meer visies op eten, kleurengebruik, gebruik van natuurproducten overdenken. Het gaat van de bloemen op de tafel, over tafellinnen en bestek, tot het uitdragen van Pastorale als merk... Mijn ultieme droom is het creëren van totaalconcepten, het hele plaatje moet kloppen.

En dat is haalbaar, denk ik.’

Quel est donc l’équilibre entre l’élément créatif, soit l’essence de votre travail, et cet esprit d’entreprise ?

‘J’apprécie beaucoup l’apport de mes collaborateurs et de mon associé Geert Meysmans. Jan, tu travailles de nouveau à des prix trop bas, me disent-ils. Tout ça pour dire qu’il n’y a pas que leur créativité qui est nécessaire (rires). Cette petite entreprise est sans doute née d’un besoin de réalisation. Je voulais surtout pouvoir faire ce qui me plaisait, j’ai donc commencé en faisant cavalier seul mais, désormais, cette manière de travailler interdisciplinaire, au sein d’un groupe plus large, m’apporte vraiment beaucoup plus de liberté.’

Zoveel visie en ambitie doet niet alleen een rusteloze natuur vermoeden, Bleys is de schetsjes ook ver voorbij. Zo voert hij gesprekken met een binnenhuisarchitect om zich aan te sluiten bij zijn collectief dat officieel ‘onafhankelijk studiebureau’ heet…

‘Ach, dit zijn dingen die zich spontaan aandienen.

Alles kent een natuurlijk verloop en zo hoort het ook.

Mocht ik deze mix van verschillende disciplines gaan forceren, zou het nooit werken.’

The Bleys Factory ‘La liberté est une grande discipline.’ Même si cette définition provient de Karel Appel – le grand dictionnaire van Dale n’est pas si féru de philosophie – Jan Bleys ne la récuse pas.

‘Je travaille actuellement, par exemple, sur le graphisme avec Nadine Naeye, et cela va plus loin que nos catalogues. Le restaurant Pastorale à Rumst est, à cet égard, un bon exemple. J’ai commencé avec le jardin, puis je me suis attaqué à l’intérieur et j’ai également soigné le graphisme. Nous avons formé une cellule de réflexion avec le cuisinier, ce qui nous a permis de réfléchir entre autres sur la nourriture, l’usage des coloris, l’usage des produits naturels. Cela va des fleurs sur la table, aux nappes et aux couverts, en passant par le choix du nom Pastorale...

Mon rêve ultime serait de créer des concepts totaux, où le lieu dans son ensemble devrait être en harmonie. Et c’est réalisable, je crois.’

Niet voor niets spreken we van Andy Warhols Factory en niet van de Warhol Blendertheorie, bedenk ik, kunst is immers niet gebaat bij acquisities of management buy-in/-out theorieën, god behoede ons daarvan.

Maar de verwijzing naar de Factory doet Bleys’ gezicht oplichten.

Si autant de vision et d’ambition laissent présager un esprit en ébullition, Bleys ne se contente pas de faire des croquis. Il discute ainsi avec un architecte d’intérieur pour se joindre à un collectif officiellement nommé ‘bureau d’étude indépendant’…

tekening © ars horti, grondplan ontwerp ecotuin en poelengebied, diest

‘Fantastisch toch’, klinkt het terwijl hij even in gedachten lijkt te verzinken.

‘Is wat je doet kunst?’ hoor ik me aarzelen, alsof de woorden als porselein op zijn smetteloze kantoorvloer stukvallen.

‘Toegepaste kunst’, veegt Bleys de woorden op.

‘Kunst dus?’ breek ik opnieuw.

‘In een toegepaste vorm’, lacht Bleys. ‘Je gaat me er niet op pakken... Maar ik volg de kunsten op de voet.

Fabres choreografieën, bijvoorbeeld, beroeren me.

Maar vooral van het werk van zijn leerling Wim Vandekeybus hou ik heel erg. Die mannen zijn bezig met de kiemen van de maatschappij en daarom inspireren ze. Niet zozeer vormelijk, wel inhoudelijk. Misschien heeft die voorliefde voor de hedendaagse dans wel te maken met mijn persoonlijke liefde voor dans. Op mijn negentiende, ten tijde van mijn afkeer van planten, stond ik zelfs op het punt om door te gaan in de dans. Misschien goed dat ik geen danser geworden ben, want mijn gewrichtsbanden hebben zoveel souplesse dat ik mezelf voortdurend ontwricht.

Maar het fysieke en ook het tactiele van dans boeit en inspireert me wel, en dat is echt voelbaar in mijn realisaties.

Net zoals de kunstenares Marie Julia Bollansée met haar sereen videowerk de zeer fysieke spanningen tussen haar en de plek, het landschap, voelbaar maakt. Maar zelf dansen?

Nee. Bovendien zou de druk ondraaglijk groot zijn, vermoed ik. Ik heb vrienden in de modewereld en ook daar voel ik een druk die eigen is aan milieus met te grote ego’s. Wat ik ben geworden, was de gemakkelijkste manier. Ik ben immers een heel rationele denker én ook een economische denker.’ (lacht) Hang je na al die jaren een bepaalde stijl aan?

‘Mijn ontwerpinvalshoek is altijd dezelfde, evenals mijn systeem van denken. Maar omdat elke plek anders is, kom ik steeds tot andere resultaten. Mocht ik steeds mijn eigen ding doen, zou mijn stijl misschien wel heel herkenbaar worden, en daarmee zou ik succes kunnen oogsten.

Maar een succesformule uitmelken, of tot vervelens toe herhalen... daar bedank ik voor.

Een algemene tendens in de tuinarchitectuur is compartimentering, een heropleving van de Engelse stijl.

Kleine compartimenten met verschillende hoeken en sferen, dat maakt het erg anekdotisch en versnipperd. Wij zoeken

‘Ah, ce sont des choses qui se font spontanément. Tout se déroule de manière naturelle, et c’est ainsi que cela doit se passer. Si je cherchais à tout prix à réaliser ce mélange de disciplines, ça ne marcherait jamais.’

Ce n’est pas pour rien que l’on parle de la Factory d’Andy Warhol et non pas de la théorie du mixeur de Warhol, me dis-je, l’art n’a rien à gagner aux théories d’acquisitions ou de gestion financière, Dieu nous en préserve. Mais la référence à la Factory illumine le visage de Bleys.

‘Fantastique, non ?’ dit-il tout en semblant plongé dans ses pensées.

‘Est-ce de l’art, ce que vous faites ?’ m’entend-je demander avec hésitation, comme si mes mots se brisaient en morceaux, tels de la porcelaine, sur le sol propre du bureau.

‘De l’art appliqué’, répond Bleys en balayant mes mots.

‘De l’art donc ?’ interrompé-je de nouveau.

‘Sous une forme appliquée, rit Bleys. Vous ne m’aurez pas...

Mais je m’intéresse de près aux arts. Les chorégraphies de Fabre, par exemple, me touchent. Mais j’aime surtout énormément le travail de son élève Wim Vandekeybus. Ces hommes-là s’intéressent aux germes de la société et c’est pour cela qu’ils m’inspirent. Pas tant au niveau de la forme que du contenu. Peut-être ce penchant pour la danse contemporaine est-il lié à ma passion personnelle pour la danse. À dix-neuf ans, à l’époque de mon dégoût pour les plantes, j’ai été sur le point de faire de la danse. C’est peut-être bien que je ne sois jamais devenu danseur, car mes ligaments ont une telle souplesse que je me démets toujours quelque chose. Mais le côté physique et même tactile de la danse me passionne et me fascine, c’est tout à fait perceptible dans mes réalisations. Tout comme l’artiste Marie Julia Bollansée rend tangible, dans son travail vidéo serein, la tension très physique entre elle et le lieu, le paysage. Mais danser ? Non. En plus, la pression serait insoutenable, je crois. J’ai des amis dans le monde de la mode et, là aussi, je ressens la pression propre aux milieux où les egos sont trop forts.

Je suis devenu ce qui était pour moi le plus simple. Je suis d’ailleurs un penseur très rationnel et aussi un penseur économique.’ (rires) Après toutes ces années, avez-vous adhéré à un style?

‘Mon angle de vue créatif est toujours le même, tout comme mon système de pensée. Mais comme chaque lieu est différent, j’arrive toujours à des résultats différents. Si je pouvais toujours faire mon truc, mon style deviendrait peutêtre très reconnaissable, et je pourrais peut-être remporter un certain succès.

Mais tirer profit d’une formule à succès ou répéter la même chose jusqu’à l’ennui… non merci.

Une tendance générale dans l’architecture de jardins consiste à cloisonner, c’est le retour du style anglais. Des petits compartiments avec différents

tekening © ars horti, evenementenwand MUSEUMTUIN HOF VAN BUSLEYDEN, MECHELEN

MUSEUMTUIN HOF VAN BUSLEYDEN, Mechelen

ISEL 12 | 17

echter naar de grote lijnen en binnen dat gegeven proberen we spannende beelden te creëren en sfeerverschillen aan te brengen.

Maar in alles primeert de harmonie, met een gedoseerd kleurengebruik. Ik hou helemaal niet van complexe dingen.

Ik heb zo’n slecht oriëntatievermogen dat ik overal verloren loop. Mogelijk kan je dat aflezen uit mijn schijnbaar eenvoudige en duidelijk ontwerpen, helder en uitgepuurd.’

Wanneer is je werk af?

‘Nooit. Daarom sluit ik me aan bij kunstenaars die met processing bezig zijn. Wij creëren een kader waarin een aantal evoluties mogelijk zijn én dat houden we net genoeg vast tot de tijd en de natuur het van ons overnemen. Na uitvoering volg ik de projecten minimum drie jaar op. Dat is een persoonlijke stelregel, want zolang duurt het voor een basisvorm is uitgegroeid. Om echt goed te zijn, kan je pas na vijftien jaar evalueren. Zoveel jaar duurt het voor een boom een beetje kruin heeft…’

coins et sphères qui rendent les choses très anecdotiques et morcelées.

Nous, nous recherchons plutôt les grandes lignes et, partant, nous essayons de créer des images captivantes et d’apporter des différences d’ambiance. Mais c’est l’harmonie qui domine le tout, avec un usage des couleurs bien dosé. Je n’aime pas du tout la complexité.

J’ai un sens de l’orientation tellement mauvais que je me perds partout. Ça se voit peut-être dans mes créations en apparence simples et sobres, claires et épurées.’

Quand votre travail est-il fini ?

‘Jamais. C’est pourquoi je me compare aux artistes qui traitent les matières. Nous créons un cadre où certaines évolutions sont possibles et nous poursuivons cela juste assez longtemps pour que le temps et la nature reprennent le flambeau. Après la réalisation, je suis les projets pendant au moins trois ans. C’est un principe personnel car c’est le temps qu’il faut pour qu’une forme de base se développe.

Pour bien faire, il faudrait faire une évaluation au bout de quinze ans.

Il faut autant d’années à un arbre pour acquérir un peu de couronne…’

Jan Bleys °1966 2005 - Erasmushogeschool Brussel Vilvoorde Horteco - Lid externe jury afstudeerproject Bacheloropleiding - Gastdocent Tuinkunstgeschiedenis voor de opleiding Stadsgidsen Antwerpen Plantin Hogeschool - Laureaat ‘Hans Vredemans De Vriesprijs 2004’ - Restauratieproject kleine perspectiefgevende praalboog kasteeldomein ‘Laarhof’ in Reet 2004 - Gastdocent Visie & Tendensen Beplantingen Horteco 1999 - Oprichting tijdelijke vereniging Landschapsarchitecten Bleys | Meysmans 1991 - Oprichting Studiebureau Ars Horti 1988-1990 - Graduaat Monumenten- en Landschapszorg aan het

Hoger Architectuurinstituut van het Rijk, Antwerpen - Graduaat Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening aan het Hoger Architectuurinstituut van het Rijk, Antwerpen 1987-1988 - Stage bij Büro für Freiraum- und Ladschaftsplanung, Köln (Duitsland) onder leiding van M. Lill, P. Sparla, Prof. Dr. K. Neuman 1985-1988 - Landschaps- en Tuinarchitectuur aan het Hoger Instituut voor Tuinbouw en Scheikunde, Brussel 1984-1985 - Academie Mechelen, weekendonderwijs 1978-1985 - Technisch Secundair Onderwijs aan het Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs, Mechelen www.arshorti.be

tekening © ars horti, GRONDPLAN ONTWERP MUSEUMTUINEN HOF VAN BUSLEYDEN, MECHELEN

ISEL 12 | 19