Landschaps- en tuinarchitectuur - Digitale visualisatie 1

Page 1

Digitale visualisatie 1 Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Digitale visualisatie 1

Verantwoordelijke uitgever Johan IsselĂŠe

2220140262658


Digitale visualisatie 1 Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Digitale visualisatie 1

Verantwoordelijke uitgever Johan IsselĂŠe

2220140262658


De studiefiche van het opleidingsonderdeel is terug te vinden op www.ects.hogent.beÂ


AutoCAD 2017

DIGITALE VISUALISATIETECHNIEKEN 1 Prof. Bachelor Landschaps- en tuinarchitectuur © Ing. J. Isselée 2017 1


AutoCAD 2017

1 DE GRAFISCHE INTERFACE

2


AutoCAD 2017 Tijdens het werken met Autocad voert men 4 basishandelingen uit: • het geven van een commando • de positie van een punt aangeven • aanwijzen of selecteren van een tekenelement • waarde of tekst aangeven Computerprogramma’s gebruikt men aan de hand van het geven van commando’s. Ook bij Autocad is dit het geval. De commando’s kunnen op verschillende manieren gegeven worden. Om dit te begrijpen bekijkt men best het beeldscherm nadat het programma is opgestart.

Application menu

Quick acces toolbar

tabbladen

ribbon met toolbars

tekengebied

commandoregel

statusregel

3


AutoCAD 2017 1.1. HET GEVEN VAN EEN COMMANDO. Eén van de basishandelingen in Autocad is het geven van een commando. Dit kan op verschillende manieren gebeuren: DE ICONEN OP DE RIBBON Dit ‘lint’ bevat een aantal panels die op hun beurt een aantal iconen bevatten. Welke panels er zichtbaar zijn, wordt bepaald door het gekozen tabblad. HOME

INSERT

ANNOTATE

PARAMETRIC

4


AutoCAD 2017 VIEW

MANAGE

OUTPUT

ADD-INS

A360

EXPRESS TOOLS

FEATURED APPS

5


AutoCAD 2017 De pijlpunt van de cursor eventjes op een icoon houden, activeert een tooltip die een verkorte uitleg geeft over het bewuste commando.

De panels die voorzien zijn van een klein driehoekje in de rechter onderhoek, maken aanverwante iconen zichtbaar als men ze aanklikt. Ook bij iconen kunnen we deze driehoekjes aantreffen.

De opdeling van de iconen in panels en van de panels in tabbladen is een logisch geheel. Om het tekengebied niet vol te plaatsen met allerhande panels en iconen moet er een keuze gemaakt worden tussen de diverse tabbladen en dit naargelang het soort activiteit waarmee men bezig is. Het is duidelijk dat het HOME tabblad het meest zal gebruikt worden bij het tekenwerk zelf.

6


AutoCAD 2017 HET APPLICATION MENU Dit menu bevat standaard commando’s zoals New, Open, Save, Print etc... Vooraleer gekozen wordt voor een commando, toont het menu u de laatst geopende tekeningen. Bij keuze van een commando verkrijgt u meerdere mogelijkheden.

INTYPEN Dit gebeurt ofwel via de commandoregel ofwel via de ‘Dynamic Input’. Het grote voordeel is dat alle commando’s zo in te geven zijn, dit in tegenstelling tot het gebruik van iconen. De commandoregel/dynamic input voert de dialoog met de gebruiker, door gegevens op te vragen, de gebruiker voor keuze’s te stellen, enz... Een commando wordt hier pas uitgevoerd als de Enter-toets ingedrukt wordt. Dynamic Input Hierbij kan men via op het tekenveld verschijnende venstertjes gegevens invoeren. Dynamic Input vermijdt dat men telkens naar beneden, naar de commandoregel dient te kijken en zo zijn aandacht van het tekenveld wegneemt. Later in de cursus komen voorbeelden aan bod van de dynamic input.

7


AutoCAD 2017 HET MUISMENU Het muismenu wordt geactiveerd door de rechtermuisknop in te drukken. Al naargelang de plaats waar dit gebeurt, ziet het muismenu er anders uit. Gebeurt dit op een panel, dan bestaat het muismenu uit alle te activeren panels. Gebeurt het indrukken boven het tekenveld, dan verschijnen een aantal algemene commando’s plus commando’s die betrekking hebben op het pas gegeven commando. Ook na het geven van een commando kan de rechtermuisknop gebruikt worden. De opties van de commandoregel zijn ook te zien in dat muismenu.

Wij willen om te beginnen een eenvoudige willekeurige rechte lijn tekenen op een willekeurige plaats. We zoeken het “Draw panel” en klikken op het icoon “Line”. Als resultaat zien we op de commandoregel en op de dynamic input de tekst “Specify first point :”. Het programma vraagt vanaf welk beginpunt deze lijn moet getekend worden. Er moet een getalwaarde ingegeven worden. Om dit nu aan te duiden, klikken we op een willekeurige plaats op het tekengebied (het gaat hier om een willekeurige lijn). Op de commandoregel en dynamic input verschijnt nu de tekst “Specify next point”. Opnieuw wordt een getalwaarde gevraagd, maar nu voor het eindpunt. Door opnieuw op een willekeurige plaats op het tekengebied te klikken wordt van beginpunt naar eindpunt een lijn getekend. De commandoregel/dynamic input geeft aan “Specify next point :”. Opnieuw kunnen we een punt aanklikken op het tekengebied en een tweede lijn wordt getekend, aansluitend aan de eerste. Om nu te stoppen met tekenen, drukken we de ENTER-toets in. Op de commandoregel verschijnt “Command :”; of met andere woorden, het programma wacht tot we een volgend commando ingeven. De lijnen zijn getekend.

8


AutoCAD 2017 Deze lijnen kunnen nu opnieuw uitgeveegd worden. Daarvoor gebruiken we het commando “ERASE”. Het “erase icoon”, voorgesteld door een gummetje, bevindt zich op het Modify panel.

1.2. EEN GETAL INVOEREN. Wanneer een opdracht gegeven is, heeft het CAD systeem meer informatie nodig. Meestal wordt er gevraagd naar een positie, maar er zijn ook opdrachten die alleen worden uitgevoerd wanneer een waarde wordt ingegeven. Ook dit kan op verschillende manieren gebeuren. * Via het toetsenbord. Wanneer bepaalde waarden gevraagd worden, zoals bijvoorbeeld de straal van een te tekenen cirkel; dan kan dit eenvoudigweg ingetypt worden. * Via punten op het scherm. Het aanstippen van punten op het scherm kan eveneens gebruikt worden om getallen in te brengen. De afstand tussen de aangeduide punten levert dan het getal op. VOORBEELD : INVOEREN VAN EEN GETAL VIA TOETSENBORD EN VIA PUNTEN OP HET SCHERM. Ditmaal gaan we een cirkel tekenen met invoer van de straal (radius) Klik op het “Circle” icoon in het Draw panel om het cirkelcommando te geven. De commandoregel/dynamic input vraagt U vervolgens een middelpunt op te geven voor deze cirkel (Specify center point). Dit doen we door op een willekeurige plaats te klikken op het scherm. Hierna wordt gevraagd naar de radius van de cirkel (Specify radius of circle) . Wanneer we een getal willen invoeren via het toetsenbord, dan typen we bvb. gewoon 20 in. De cirkel wordt onmiddellijk uitgetekend. Willen we getalinvoer verzorgen via punten op het scherm, dan gaan we de muis verplaatsen. We zien dat hierdoor de voorlopige cirkel vergroot of verkleint. Het is de afstand van het middelpunt van de cirkel tot de cirkelrand (de radius), die bepaald wordt door deze verschuiving. Klik nu op een willekeurige plaats op het scherm. De cirkel wordt onmiddellijk uitgetekend.

9


AutoCAD 2017

2 TEKENING BEHEER

10


AutoCAD 2017 2.1. EEN NIEUWE TEKENING STARTEN.

Een nieuwe tekening wordt opgestart via het commando “New” van het ‘Application’menu, via het icoon op de Quick Acces toolbar of via de toetsencombinatie Ctrl+N. Na het geven van het commando wordt gevraagd op basis van welke “Template” deze tekening moet geopend worden. Een template of DWT (DraWing Template) is een blanco tekening, met een aantal vooraf klaargemaakte instellingen, zoals bvb teksthoogte, het uitzicht van maatlijnen, layers, enz… Autocad bevat een aantal standaard templates, waarvan we gebruik kunnen maken. Dit heeft als doel tijdwinst te boeken en het telkens weer aanmaken van dezelfde instellingen te vermijden. Wij gebruiken acad.dwt of acadiso.dwt Templates kunnen ook aangemaakt worden vertrekkende van een standaard template. Het volstaat om de instellingen te wijzigen (zonder te tekenen) en dit te op te slaan onder een eigen naam en extensie DWT. Bijvoorbeeld: er kan een template aangemaakt worden met een planhoofd, waar reeds de gegevens van de tekenaar ingevuld zijn. Telkens men een nieuwe tekening start, kan men deze template kiezen, met als voordeel dat dit planhoofd reeds zal aanwezig zijn in de tekening.

2.2. HET BEWAREN VAN EEN TEKENING. Hierbij gebruiken we het “Save” icoon uit het Application menu, het icoon uit de Quick Acces toolbar of de toetsencombinatie Ctrl+S. Bij gebruik van dit commando wordt een ‘Quick Save’uitgevoerd. Dit betekent dat de tekening wordt bewaard onder dezelfde naam die het al heeft en op dezelfde plaats waar het al weggeschreven was. Is de tekening nog niet eerder bewaard, dan wordt wel een naam en een plaats gevraagd voor die tekening. Dit wordt dan via een dialoogkader ingevoerd

11


AutoCAD 2017

2.3. HET OPENEN VAN EEN TEKENING. Een tekening wordt geopend via het “Open” icoon op de Quick Acces toolbar, het icoon van het Application menu of via de toetsencombinatie Ctrl+O.

Opnieuw komt men terecht in een “explorer” omgeving. Het navigeren gebeurt op dezelfde manier als hierboven beschreven. Het bestand dient geselecteerd te worden en de “Open” drukknop dient aangeklikt te worden. Het verschil tussen de dialoogbox van “Save” en die van “Select file”, is dat U een schermafdruk verkrijgt van de geselecteerde tekening. Dit laat U toe de tekening ter herkennen, vooraleer die geopend wordt.

12


AutoCAD 2017 Het “Find” dialoogkader bevat twee tabbladen : nl. “Name & Location” en “Date modified” Via het “Name & location” tabblad is het mogelijk om een zoekpad in te geven. Er kan een keuze gemaakt worden tussen een welbepaalde schijf - alle schijven - een welbepaald zoekpad dat via een “browse” knop kan ingesteld worden. Na de keuze voor het zoeksysteem en het aanklikken van de “Find now” druktoets zoekt het programma op deze locaties. Verder is het eveneens mogelijk om een aantal filters te gebruiken en zo uw zoekactie te verfijnen. Mogelijke filters zijn : Naamfilter (gebruik van wildcards * (zie Windows) is mogelijk) Via het “Date modified” tabblad is het mogelijk om via een ‘datum van wijziging’ - filter de bedoelde tekening op te zoeken.

13


AutoCAD 2017

3 TEKENEN MET COÖRDINATEN

14


AutoCAD 2017 Het tekenen in AutoCAD gebeurt op het tekengebied. Er wordt bijvoorbeeld een lijn getrokken van punt A naar punt B. In een vorig hoofdstuk hebben we een willekeurige lijn bij wijze van oefening getekend. Op deze manier - d.w.z. willekeurig - wordt echter nooit gewerkt. Het gaat hier om technisch tekenen; iedere lijn heeft een specifieke lengte en richting, loopt dus van het ene welbepaalde punt naar het andere welbepaalde punt. M.a.w. we moeten aan plaatsbepaling gaan doen. Deze plaatsbepaling gebeurt via coördinaten. De plaats van ieder punt, wordt bepaald aan de hand van 3 coördinaten, nl. de X-,Y-, en Z-coördinaat. Ieder coördinatenstelsel heeft een oorsprong, de “origin”, dit is het zogenaamde 0-punt. In deze oorsprong vertrekken 3 assen die loodrecht op elkaar staan, 1 as vertrekt in de X-richting (horizontaal op het scherm; positieve richting naar rechts), 1 vertrekt in de Y-richting (vertikaal, positieve richting naar boven ) en 1 vertrekt en de Z- richting (naar de gebruiker toe). X en Y-as stellen een plat vlak voor: de plattegrond; terwijl de Z-as de hoogte aangeeft (het reliëf). De x-coördinaat stelt een afstand voor vanaf het punt, volgens de Y-as, tot aan de X-as. De Y-coördinaat stelt een afstand voor vanaf het punt, volgens de X-as tot aan de Y-as. Dit systeem van coördinatengebruik, noemt men absolute coördinaten.

3.1. ABSOLUTE COÖRDINATEN.

Absolute coördinaten zijn steeds afstanden tot een as die in het nulpunt staat. Deze coördinaten worden wanneer er om gevraagd wordt als volgt ingetypt op de commandoregel :

35.12,47.09 35.12 stelt de X-coördinaat voor en 47.09 stelt de Y-coördinaat voor. Let wel, de komma wordt hier vervangen door een punt en de coördinaten worden gescheiden door een komma. Coördinaten kunnen zowel positief als negatief zijn, al naargelang hun ligging t.o.v. het nulpunt.

15


AutoCAD 2017 Welke eenheden zijn dit nu ? Wel in AutoCAD wordt altijd op ware grote getekend; een schaal wordt maar in rekening gebracht tijdens het plotten. AutoCAD noemt deze eenheden “drawing units”, tekeneenheden.

3.2. RELATIEVE COÖRDINATEN. Relatieve coördinaten zijn de coördinaten van een punt B gezien t.o.v. punt A.

dX = de relatieve X-coördinaat van B t.o.v. punt A dY= de relatieve Y-coördinaat van B t.o.v. punt A Relatieve coördinaten kunnen pas gebruikt worden, wanneer reeds een eerste punt aanwezig is. Deze coördinaten worden, wanneer er om gevraagd wordt, als volgt ingetypt op de commandoregel :

@25.21,84.56 Hier wordt @ gebruikt. Dit teken duidt aan, dat het gaat om relatieve coördinaten. Men noemt dit het apestaartje of de acroll.

3.3. POOLCOÖRDINATEN. Dit type van coördinaten verschilt in grote mate van de vorige twee. Hier wordt een afstand en een richting weergegeven. Ook hier kunnen we absoluut en relatief werken. De afstand stelt de lengte van de lijn voor, terwijl de hoek deze is vanaf de X-as (of evenwijdige aan de X-as bij relatieve poolcoördinaten) in tegenuurwijzerzin gemeten. Absolute poolcoördinaten : Hier wordt het punt bepaald via afstand en hoek gemeten vanuit de oorsprong van het coördinatenstelsel Absolute coördinaten worden als volgt ingetypt op de commandoregel : 25.2<90 Relatieve poolcoördinaten : Hier wordt het punt bepaald via afstand en hoek gemeten vanuit het laatst getekende punt..

16


AutoCAD 2017

Op de commandoregel wordt dan ingetypt : De apestaart wordt gebruikt omdat het relatief is t.o.v. het eerste punt, en het < teken wordt gebruikt om aan te tonen dat het gaat om poolcoÜrdinaten. De afstand hier is 25.30 en de richting 45°.

@25.30<45

17


AutoCAD 2017

4 DRAFTING SETTINGS

18


AutoCAD 2017 4.1. SNAP EN GRID. Onderaan het scherm op de statusregel komen onderstaande iconen voor:

grid snap

orthomode

Rechts klikken op één van beide iconen en kiezen voor ‘Settings’ geeft ons toegang tot het ‘Drafting settings’ dialoogkader.

GRID Het GRID is een raster dat zichtbaar gemaakt wordt door een vinkje aan te kruisen bovenaan het vak grid, naast “Grid on”. Via de x-spacing en de y-spacing, kunnen we de maaswijdte in resp. de X-richting en de y-richting bepalen. Deze waarden worden uitgedrukt in Drawing Units. Het grid kan tevens aan- en uitgeschakeld worden met de functietoets F7 of met een klik op het menu item op de statusregel. Belangrijk om weten is, dat het raster standaard uitgezet wordt tot op de drawing limits en dus tot op het tekenblad tenzij men “Display grid beyond limits” aanvinkt.

19


AutoCAD 2017 SNAP De SNAP-functie is een vangfunctie. Op het tekenveld worden “vangpuntjes” geplaatst, die de kruisdraden aantrekken. Dit zien we wanneer we de muis bewegen; de kruisdraden bewegen zich dan schoksgewijs van magneetpunt tot magneetpunt. De vangpunten liggen in een rastervorm.waarvan de maaswijdte, zowel voor x-richting als voor y-richting ingesteld kan worden. Deze vangpunten zijn echter onzichtbaar. Enkel en alleen indien de maaswijdte gelijk is aan die van het raster, en het raster is geactiveerd, zijn ze voor ons zichtbaar. Het gecombineerd gebruik van het grid en de snap mode, laat ons toe te tekenen zonder invoer van coördinaten. Voorwaarde is dan wel dat de gebruikte afmetingen een veelvoud zijn van de ingestelde snapmaaswijdte. Op die manier gaat het tekenen heel wat vlugger. Uiteraard is dit slechts mogelijk voor een beperkt aantal tekeningen. De snap mode kan eveneens aan- en uitgeschakeld worden met de functietoets F9 of via het menu item op de statusregel. ORTHO MODE De ortho mode dient om orthogonaal, d.w.z. volgens de X- en Y-as, te tekenen. Dit betekent dat met de muis enkel volgens die 2 assen kan getekend worden. Voor bepaalde tekeningen, kan dit een voordeel zijn. Een ander voordeel van de ortho mode is het orthogonaal tekenen met directe afstandsbepaling. Dit betekent dat de coördinaten van het tweede punt niet ingetypt moeten worden, maar dat door het plaatsen van de kruisdraden in de juiste richting en het intypen van enkel een afstand, de lijn wordt getekend. De orthomode kan aan- en uitgeschakeld worden met de functietoets F8 of via het menu item op de statusregel.

4.2. DYNAMIC INPUT. Dynamic Input vinden we eveneens terug als een van de tabbladen van het Drafting Settings dialoogkader.

20


AutoCAD 2017 Via het aanvinkvakje op het tabblad of via het menu item op de statusregel kan de dynamic input in- of uitgeschakeld worden. Pointer Input Dit zorgt er voor dat een tooltip verschijnt op het tekenveld waar je coördinaten kunt intypen. Via de TAB toets kan je overgaan naar de tweede coördinaat. Bij deze pointer input zijn nu een aantal settings mogelijk. Ook het voorkomen van de dynamic input kan gewijzigd worden. In het dialoogkader zijn 3 zones: pointer input - dimension input - dynamic prompts - De dynamic input kan in het polair formaat (afstand-hoek) of in het cartesisch formaat (X- en Y-coördinaat) gebeuren. - De coördinaten kunnen ofwel relatief of absoluut weergegeven worden. - De zichtbaarheid kan zijn : ofwel van zodra coördinaten getypt worden, ofwel wanneer gevraagd wordt naar gegevens van een punt, ofwel altijd, zelfs al wordt geen commando gegeven. Als we nu de settings plaatsen op cartesisch en relatief, dan zal - wanneer de “dimension input” uitgevinkt staat - telkens vanaf het 2e punt relatieve x- en Y-coördinaten gevraagd worden. Deze instelling is dus aan te raden. Dimension Input Deze setting heeft niks te maken met dimensionering, maar toont bij het tekenen telkens de afstand en de hoek waaronder getekend wordt. De cartesische coördinaten van de “Pointer Input” zijn dan niet zichtbaar. Het is aan te raden deze “dimension input” uit te vinken. Indien het toch wenselijk zou zijn dit te gebruiken, heeft men ook hier een aantal mogelijkheden via “settings”. Dynamic prompts Indien dit aangevinkt staat, verschijnt bij de tooltip van de dynamic input een “Arrow down” symbool. Bij het intoetsen van deze “Arrow down” verschijnen dan andere mogelijkheden bij het betreffende commando. Het is wenselijk dit aan te vinken en aldus te werken met deze “Arrow down” toets.

21


AutoCAD 2017

4.3. POLAR TRACKING. Naast de snap-functie die een rechthoekig net van vangpuntjes is, bestaat ook de “polar tracking”. Dit is een polair net van vangpunten. Hier zijn een aantal instelmogelijkheden.

Het polair vangnet is relatief. Het absoluut rechthoekige snapnet heeft een beperking op de bewegingen van de kruisdraad. Het polair vangnet heeft een beperking van de plaats van het volgend punt. Het vangnet wordt voorgesteld als een streeplijn, éénmaal de tracking in werking is voor het punt. In het tabblad “polar tracking” kan het increment van de hoek ingesteld worden. Typt u bijvoorbeeld 45 als waarde in, dan verschijnt een tracking streeplijn om de 45°. Dit kan absoluut zijn, of relatief t.o.v. een vorige richting. In het tabblad “snap en grid” kan gekozen worden voor een “polar snap”; hier kan dan een afstand ingevoerd worden. Deze afstand wordt dan in zijn veelvouden gebruikt voor de polar tracking. De openklapbare lijst toont u alvast welke veelvouden van hoek je kan kiezen. Voorbeeld : stel een polair vangnet in met snapafstanden van 30 eenheden en een hoek van 30° absoluut. Tabblad snap & grid : snap type & style : polar snap Polar distance : 30 Snap on Tabblad polar tracking Increment angle : 30° Object snap tracking settings: track using all polar angle settings Polar angle measurements : absolute Polar tracking : on Polar tracking kan aan en uit geschakeld worden via de functietoets F10 of via het menu-item op de statusregel.

22


AutoCAD 2017 4.4. OBJECT SNAP.

De object snap functies of vangfuncties worden gebruikt om sneller en efficiënter te tekenen. Ze zorgen ervoor dat de tekenelementen aan elkaar sluiten, zodat heel juist getekend wordt, en niet continu met coördinaten moet gerekend worden. Ze zijn vergelijkbaar met de gewone snapfunctie; maar hier gaat het niet om punten die in een rastervorm gelegen zijn, maar om punten die behoren tot tekenelementen. We vinden ze terug door Ctrl+rechter muisklik. Of via het uitklapmenu onderaan bij het icoon (zie volgende pagina) Temporary Tracking Point : hier wordt het magneetpunt bepaald door 2 andere punten. Deze sturen orthogonaal de plaatsing van het magneetpunt From : hier is het magneetpunt een punt gegeven t.o.v. een ander punt. Vanaf dit andere punt worden via relatieve coördinaten het nieuwe punt aangegeven. Endpoint : hier is het magneetpunt het dichtstbijzijnde eindpunt van de lijn (tekenelement) Midpoint : hier is het magneetpunt het midden van de lijn (tekenelement) Intersection : hier is het magneetpunt de kruising van 2 tekenelementen Apparent intersection : hier is het magneetpunt de schijnbare kruising van 2 tekenelementen Extension: hier is het magneetpunt en punt in het verlengde van een tekenelement. Dit zijn natuurlijk oneindig veel punten. De OTRACK functie moet hierbij actief zijn. Center : hier is het magneetpunt het middelpunt van een cirkel of cirkelboog Quadrant : hier is het magneetpunt het dichtstbijzijnde kwadrantspunt van een cirkel. Tangent : hier is het magneetpunt het raakpunt van een lijn, arc, cirkel aan een andere cirkel of boog. Perpendicular : hier is het magneetpunt het basispunt van een loodlijn op een tekenelement. Parallel : Het magneetpunt is hier een punt, zodanig dat de lijn parallel loopt aan de geselecteerde lijn Node : hier is het magneetpunt het getekende punt (node). Insert: hier is het magneetpunt het invoegpunt van een block (zie later) Nearest: hier is het magneetpunt het dichtstbijzijnde punt van een tekenelement. None : Zet alle permanente osnap functies tijdelijk uit. Osnap settings: dit is de running object snap. Via dit dialoogkader kunnen de osnap functies continu geactiveerd worden. Meerdere functies tezelfdertijd zijn mogelijk.

23


AutoCAD 2017

Voorbeelden osnap-functies: Voorbeeld endpoint : We willen bvb. een lijn tekenen vanaf het eindpunt van een lijn. We klikken op het ‘line’ icoon om aan te duiden dat een lijn zal getekend worden. Op de commandoregel/DI verschijnt Command: Specify first point: . Dan klikken we op het ‘endpoint’ icoon in de osnap-toolbar. Op de commandoregel verschijnt: Command: Specify first point: _endp of. Nu zien we dat de pickbox in het midden van de kruisdraden verschenen is. We klikken op het bedoelde eindpunt van de lijn, ervoor zorgend dat dit eindpunt zich binnen de pickbox bevindt. Het getekende lijnstuk begint nu precies op dat eindpunt. Voorbeeld Snap from : We klikken op het ‘line’ icoon om aan te duiden dat een lijn zal getekend worden. Op de commandoregel verschijnt Command: _line From point: .Dan klikken we op het ‘snap from’ icoon. Op de commandoregel verschijnt Command: _line From point: _from Base point Het basispunt wordt nu gevraagd t.o.v. dewelke het magneetpunt zal aangeduid worden. Klik nu op het ‘endpoint’ icoon. Op de commandoregel verschijnt : Command: _line From point: _from Base point: _endp of . Klik nu op het eindpunt van de vorige lijn. Op de commandoregel verschijnt nu : Command: _line From point: _from Base point: _endp of <offset> . Nu wordt de offset gevraagd. We kunnen nu de relatieve coördinaten invullen t.o.v. het aangegeven eindpunt. We doen dit door het volgende in te tikken: @13.6,12.8. We kunnen nu een nieuwe lijn tekenen vanuit dit bepaalde punt. Voorbeeld Extension : Zorg er eerst voor dat de OTRCK functie actief is. We klikken op het ‘line’ icoon om aan te duiden dat een lijn zal getekend worden. Op de commandoregel verschijnt Command: _line From point: .Dan klikken we op het ‘extension’ icoon Wrijf dan met de kruisdraad over het endpoint van de lijn in wiens verlengde de nieuwe lijn moet getekend worden. De tracking stippellijn wordt zichtbaar en er kan op deze lijn vanaf een bepaald gekozen punt getekend worden. Voorbeeld Parallel : Zorg er eerst voor dat de OTRCK functie actief is. We klikken op het ‘line’ icoon om aan te duiden dat een lijn zal getekend worden. Op de commandoregel verschijnt Command: _line From point: . We tekenen het beginpunt van de lijn uit. Dan klikken we op het ‘parallel’ icoon. Wrijf dan met de kruisdraad over de lijn in wiens verlengde de nieuwe lijn moet getekend worden. De tracking stippellijn wordt zichtbaar in het verlengde en er kan op deze lijn vanaf een bepaald gekozen punt getekend worden. Dit zijn slechts voorbeelden die telkens gebruik maken van het line commando; dit kan natuurlijk bij ieder tekenelement toegepast worden. De andere osnap functies werken op gelijkaardige manier. Van belang is het telkens de commandoregel goed te lezen en te kijken wat precies gevraagd wordt.

24


AutoCAD 2017 4.5. OBJECT SNAP TRACKING. Object Snap Tracking wordt gebruikt om te ‘tracken’ langs paden gealigneerd op basis van Object Snap punten. De bekomen punten vertonen dan een plus teken (+). Er kan gebruik gemaakt worden van maximaal 7 tracking punten tegelijkertijd. Na het verkrijgen van een punt worden horizontale, verticale of polar tracklijnen getoond, telkens wanneer we de kruisdraad er over bewegen. We kunnen bijvoorbeeld een punt selecteren langs een pad gebaseerd op een ‘endpoint’, een midpoint of een intersection van objecten.

Bij de volgende illustratie is de endpoint object snap ingeschakeld. We starten met een lijn te tekenen door het startpunt aan te klikken (1), beweeg de cursor over het endpoint van een andere lijn (2) en beweeg de cursor langs de horizontale trackinglijn om het gewenste eindpunt van de lijn uit te tekenen (3).

Wijzigen van Object Snap Tracking Settings De standaard instelling voor object snap tracking is orthogonaal. Trackinglijnen worden vertoond onder

hoeken van 0, 90, 180, en 270 graden vanuit de bekomen objectpunten. Polar tracking-hoeken kunnen eveneens gebruikt worden. De objectpunten worden bij object snap tracking automatisch bekomen. We kunnen eveneens instellen dat dit enkel gebeurt na het indrukken van SHIFT. Tips bij het gebruik van object snap tracking Bij het gebruik van auto-tracking (polar tracking en object snap tracking), ontdekken we technieken die specifieke tekentaken sterk vereenvoudigen. Hier volgen enkele tips: Gebruik Perpendicular, End, en Mid object snaps bij object snap tracking om punten te vinden van een lijn die loodrecht staat, op het eindpunt of midden van objecten. Gebruik de Tangent en End object snaps bij object snap tracking om punten te vinden van een lijn die raakt aan de eindpunten van cirkelbogen. Gebruik object snap tracking met ‘temporary tracking points’. Typ bij de prompt ‘tt’ in en specifiëer een temporary tracking point. Een verschijnt een klein plusteken bij het punt. Wanneer we dan de

25


AutoCAD 2017 cursor bewegen, verschijnen er trackinglijnen relatief aan het temporary tracking point. Om het punt te verwijderen, beweeg je de cursor over het plusteken. Na het verkrijgen van een object snap point, kan je gebruik maken van directe afstandsbepaling langsheen de trackinglijn.

26


AutoCAD 2017

5 BASIC

PROPERTIES LINE X-LINE MULTILINE POINT 27


AutoCAD 2017 5.1. BASIC PROPERTIES VAN TEKENELEMENTEN. Wanneer een lijn getekend wordt dan kunnen we zowel de kleur, de lijndikte als het lijntype gaan instellen. lijnkleur lijndikte lijntype

Kleur Door te klikken op de pijlpunt van de kleurinstelling, verkrijgen we de mogelijke kleuren. Dit zijn de basiskleuren. Naast deze basiskleuren zijn nog heel wat meer kleuren beschikbaar. Deze zijn te bereiken via de keuze “More Colors...” op de keuzebalk. In dit dialoogkader zijn drie tabbladen : Index color - True color - Color books Index color : de Autocad kleuren True color : hier kunnen waarden voor RGB ingegeven worden Color books : hier vinden we o.a. de Pantone EN RAL-kleuren terug

Lijndikte Door te klikken op de pijlpunt van de lijndikte, verkrijgen we de mogelijke lijndiktes in AutoCAD. Om deze lijndiktes zichtbaar te hebben op het scherm terwijl we tekenen, dienen we het menu item “Show/Hide Lineweight” op de statusregel te activeren.

28


AutoCAD 2017

Lijntype. Lijntypes verschillen qua eigenschap van kleur en lijndikte omdat ze niet automatisch beschikbaar zijn. Ze moeten nog geladen worden in de tekening. Dit, omdat er teveel types zijn Door te klikken op de pijlpunt van het lijntype, verkrijgen we de beschikbare lijntypes. Willen we een ander type gebruiken, dan moet dit geladen worden. Dit kan via de keuze ‘Other’ in de keuzebalk. We verkrijgen dan een nieuwe dialoogbox.

Via de ‘Load’ knop kunnen we andere types inladen. We bekomen een nieuwe dialoogbox met alle mogelijke lijntypes. We dienen de lijntypes te selecteren die we willen gebruiken en dan op de OK toets te klikken Indien dit gebeurd is, zijn de geselecteerde lijntypes bijgekomen in het vorig dialoogkader.

29


AutoCAD 2017 LTSCALE Wanneer de dan een Line of een ander tekenobject met dat gekozen lijntype tekent, kan het gebeuren dat de schaal van het lijntype nog niet goed is. Dit kunnen we aanpassen door het commando LTSCALE in te typen en een nieuwe waarde voor de schaal in te typen. Onthou dat de lijntypes zo zijn geprogrammeerd dat de lijnstukjes slechts enkele drawing units groot zijn. Let dus op de grootte van de tekening als je de schaalfactor in de juiste richting wil wijzigen. Let op: het wijzigen van de LTSCALE heeft impact op alle lijntypes. Indien dit niet wenselijk is, kan de LTSCALE aangepast worden op reeds geselecteerde lijnen. De schaal kunnen we dan aanpassen bij de ‘Properties’ van de geselecteerde objecten.

PSLTSCALE Wanneer we dan dat lijntype bekijken op de layout, dan zal het hoogstwaarschijnlijk er anders uitzien dan in het ‘Model’. Dit komt omdat we de instelling van de PSLTSCALE nog dienen te wijzigen. Na het geven van het commando, zien we dat de huidige waarde ‘1’ is voor die scale. Ze dient echter op ‘0’ ingesteld te worden. Nu worden de lijntypes zowel in Model als in Layout op dezelfde schaal afgebeeld.

30


AutoCAD 2017 5.2. LINE. Een ‘Line’ wordt gedefinieerd als een aaneenschakeling van een aantal afzonderlijke lijnstukken. Dit betekent dat een dergelijke lijn bestaat uit evenveel entiteiten als er lijnstukken zijn. Het ‘line’ commando bevindt zich zoals eerder vermeld op het ‘HOME’ tabblad, op het “Draw” panel Na het geven van het commando, verschijnt op de commandoregel de vraag naar het eerste punt van de lijn. Dit kan zoals eerder vermeld gegeven worden via invoer van coördinaten (soorten) of via gebruik van de osnap functie. Na het ingeven van het eerste punt vraagt het programma u naar een tweede punt, daarna naar een derde, etc… Door een ‘Enter’ in te voeren i.p.v. een punt duiden we aan dat de lijn getekend is. Deze lijn bestaat nu uit verschillende lijnstukken die elk zoals eerder gezegd een verschillende entiteit zijn.

5.3. CONSTRUCTION LINE. Een construction line is een oneindig lange constructielijn (hulplijn). Het commando wordt opnieuw via het Draw palet op het Home tabblad ingegeven Bij het geven van het commando, zijn er een aantal keuzemogelijkheden. De standaard instelling is dat men de procedure volgt van het tekenen van een lijn. Deze is dan wel oneindig lang. Tussen de haakjes staan dan nog de andere keuzemogelijkheden : Hor = een horizontale xline tekenen gaande door een op te geven punt (Through point) Ver = een verticale xline tekenen gaande door een op te geven punt Ang = een xline tekenen onder een op te geven hoek en door een op te geven punt. Bisect = bisection : hier wordt een xline getekend door een “angle vertex punt”. De xline wordt verder bepaald door twee punten die de hoek bepalen (Angle start point & Angle end point), zodanig dat de xline de bisectrice is van de hoek.

31


AutoCAD 2017 5.4. POINT. Instellen van het punttype. Een punt kan op verschillende manieren afgebeeld worden. Daarom moeten we eerst de “Point style” definiëren. Dit gebeurt via het “Home” tabblad => Utilities

Na het geven van het commando verschijnt een dialoogkader. Hier kunnen we aanduiden hoe ons getekend punt er zal uitzien. Merk op dat standaard een punt als een stip afgebeeld wordt en op die manier gemakkelijk verward wordt met een rasterpunt. De grootte van het punt kan op twee manieren ingesteld worden: Set size relative to screen : via een percentage wordt ingegeven hoe groot de punten t.o.v. de schermgrootte moeten zijn. Op die manier blijven de punten even groot op het scherm, ongeacht er in- of uitgezoomd wordt. Set size in absolute units : hiermee wordt de grootte van het punt bepaald in drawing units. Het tekenen van een punt. Dit verloopt via het icoon dat zich op het “Home” tabblad bevindt, onder de sectie “Draw”. Let op, er wordt telkens naar een nieuw punt gevraagd. Met een “Esc” beeindig je uit commando.

32


AutoCAD 2017

6 RECTANGLE CIRCLE ARC ELLIPSE 33


AutoCAD 2017 6.1. RECTANGLE. Het icoon vinden we terug op het “Home” tabblad, onder de sectie “Draw” Het programma vraagt achtereenvolgens de coördinaten van het eerste hoekpunt (First corner) en daarna van het diametraal er tegenover gelegen tweede hoekpunt (Second corner)

6.2. CIRCLE. Het icoon vinden we terug op het “Home” tabblad, onder de sectie “Draw”. Hier zijn verschillende mogelijkheden. Alle mogelijkheden vinden we terug op het pull-down menu. Center Radius Bepaal middelpunt en voer Radius in Center Diameter Bepaal middelpunt en voer Diameter in 2 Point Bepaal eerste punt, bepaal tweede punt er tegenover 3 Poins Bepaal eerste punt, bepaal tweede punt, bepaal derde punt Tan Tan Radius Wijs raaklijn aan, wijs raaklijn aan en voer Radius in Tan Tan Tan Wijs raaklijn aan, wijs raaklijn aan, wijs raaklijn aan

34


AutoCAD 2017 6.3. ARC.

Het icoon vinden we terug op het “Home” tabblad, onder de sectie “Draw”. Ook hier zijn verschillende mogelijkheden. 3 Points Startpunt, punt op boog, eindpunt Start Center End Startpunt, middelpunt, eindpunt Start Center Angle Startpunt, middelpunt, hoek Start Center Lenght Startpunt, middelpunt, lengte Start End Angle Startpunt, eindpunt, hoek (boog) Start End Direction Startpunt, eindpunt, richting Start End Radius Startpunt, eindpunt, straal Center Start End Middelpunt, startpunt, eindpunt Center Start Angle Middelpunt, startpunt, hoek (boog) Center Start Lenght Middelpunt, startpunt, lengte Continue Eindpunt(startpunt en richting sluiten aan bij vorige boog)

6.4. ELLIPSE EN ELLIPTICAL ARC. Het icoon vinden we terug op het “Home” tabblad, onder de sectie “Draw”. Ook hier zijn verschillende mogelijkheden.

Ellipse Een ellips kan op twee manieren getekend worden. Men kan de lengte van de twee assen gebruiken of men kan de stand van de assen gebruiken. Center: hier dienen we eerst het middelpunt van de ellips te bepalen, om vervolgens de (halve) eerste as van de ellips vast te leggen. Vervolgens wordt nog de afstand tot de 2e as gevraagd Axis, End: hier dienen we eerst de 1e as uit te tekenen om vervolgens de afstand tot de 2e as te bepalen. Elliptical arc Het tekenen van een elliptical arc start op dezelfde manier als het tekenen van een ellipse. Nadat de ellipse gedefinieerd is, moet men de arc definieren. Er dient eerst een “Start angle” ingevoerd te worden. Deze angle legt het eerste uiteinde van de arc vast. Dit kan gebeuren door het punt aan te duiden op het scherm of door een waarde in te voeren. De ingevoerde waarde is de hoek tussen de lengte-as van de ellipse en het bedoelde beginpunt. Vervolgens dient een “End angle” ingevoerd te worden; dit is opnieuw de hoek met de lengte-as. In plaats van een end angle in te voeren, kan eventueel de “included angle”, de ingesloten hoek ingevoerd worden.

35


AutoCAD 2017

7 POLYLINE POLYLINE EDIT SPLINE SPLINE EDIT 36


AutoCAD 2017 7.1. POLYLINE. Het icoon vinden we terug op het “Home” tabblad, onder de sectie “Draw”. Een polyline tekenen, is een lijn tekenen, bestaande uit verschillende segmenten. De polyline bestaat uit slechts één enkele “entiteit”. Dit in tegenstelling tot het resultaat van het commando “Line”, waar het resultaat uiterlijk hetzelfde is, maar waar alles bestaat uit evenveel “entiteiten” als er segmenten zijn. Dit heeft zo zijn voordelen. Het grootste voordeel van het gebruik van een polyline is dat deze achteraf “editeerbaar” is ; men kan ze dus nog achteraf volledig wijzigen, zonder ze daarom te moeten uitvegen en opnieuw te tekenen. Na het geven van het commando, wordt via de commandoregel gevraagd “From point”. Men dient aan te duiden, vanaf welk punt de polyline start. Wanneer dit punt aangegeven is verschijnt op de commandoregel : Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/ Width/ <Endpoint of line>. Zoals eerder gezien weten we, dat dit hier een aantal keuzemogelijkheden zijn. Endpoint of line : het programma verwacht een volgend punt van de polyline. Close : verbindt het laatste punt van de polyline met het eerste, en sluit zo de polyline. Length : tekent het volgende segment via de opgegeven lengte, en dit in de richting van het laatst getekende segment. Halfwidth : bepaalt de breedte vanaf het midden van een brede polyline tot één van zijn kanten. De “Starting halfwidth” is deze breedte aan het begin van het segment, terwijl de “Ending halfwidth” deze is aan het eind van het segment. Width: bepaalt de breedte van het volgende segment van de polyline. Undo : verwijdert het laatst toegevoegde segment van de polyline. Arc : plaatst het polyline commando in “Arc-mode”, “cirkelboogmode”. D.w.z. dat het volgende segment een cirkelboog zal zijn. Na het geven van het commando verschijnen opnieuw een aantal opties: Angle/Center/Close/Direction/Halfwidth/Line/Radius/ Second pt/Undo/Width/<Endpoint of arc>. Angle : bepaalt de beschreven hoek van de cirkelboog, vanaf het begin van het segment tot het einde. Nadien wordt het eindpunt of de radius van de boog nog ingevoerd. CEnter : bepaalt het middelpunt van de cirkelboog. Nadien moet de beschreven hoek of de lengte van de boog nog ingevoerd worden. CLose : sluit de polyline met een cikelboogsegment. Direction : bepaalt de startrichting van het segment. Nadien moet het eindpunt nog ingevoerd worden. Halfwidth : zie hoger Line : schakelt opnieuw over naar de Line mode, zodat het volgende segment een lijn zal zijn. Radius : bepaalt de straal van het cirkelboogsegment. Nadien dient nog de beschreven hoek, of het eindpunt aangeduid te worden. Second pt : bepaalt het tweede en derde punt van een driepuntsboog. Undo : zie hoger. Width : zie hoger

37


AutoCAD 2017 7.2. EDITEREN VAN DE POLYLINE. Na het geven van het commando , wordt gevraagd de bedoelde polyline te selecteren. Wanneer dit gebeurd is, verschijnt het volgende op de commandoregel: Close/Join/Width/Edit vertex/Fit/Spline/ Decurve/Ltype gen/Undo/eXit <X> Close : sluit de polyline (zie hoger) Join : voegt lijnen, cirkelbogen, polylijnen toe aan het einde van een polylijn. Na het geven van het commando, wordt gevraagd de toe te voegen entiteiten te selecteren. Width : bepaalt een nieuwe breedte voor elk polylinesegment. Fit : creëert een curve door elk van de hoekpunten van de polyline. Spline : creëert een curve die aangetrokken wordt door de verschillende hoekpunten. Deze curve gaat door begin- en eindpunt van de polyline, maar niet door de andere hoekpunten. Decurve : zet de curve opnieuw om naar een aaneenschakeling van lijnstukken Ltgen : wanneer dit ingeschakeld is, zal bvb een puntstreeplijn telkens op een vertexpunt starten met een streep. Is dit uitgeschakeld wordt er gestart met een punt. Edit vertex : Het is mogelijk om met dit commando nog aan de vertexpunten te wijzigen. Na het geven van het commando ontstaan weer een aantal keuze’s : [Next/Previous/Break/Insert/Move/Regen/Straighten/ Tangent/Width/eXit] Met Next en Previous gaan we respectievelijk naar het volgende of vorige vertexpunt. Break :met dit commando kan je een polyline op een bepaalde vertex in twee delen splitsen Insert :hiermee voeg je een vertexpunt toe aan de polyline Move : hiermee verplaats je een vertexpunt Regen : hiermee “regenereert” of hertekent men de polyline Straighten : hiermee wordt een rechte uitgetekend tussen de twee aangeduide vertexpunten. Geef het commando op een vertexpunt, ga dan met Next en Previous naar het tweede punt en geef er het commando “GO” Tangent : specifieert een raaklijn voor de kromming ter plaatse van de vertex. Slechts zichtbaar wanneer later een “Fit” uitgevoerd wordt. Width :hiermee bepaal je een begin- en eindbreedte van de polyline, startend op de huidige vertex Exit : hiermee verlaat je de subopties.

38


AutoCAD 2017 7.3. SPLINE. Een spline is een curve die bepaald wordt door een aantal punten Standaard loopt de curve door ieder punt dat getekend wordt. In dit opzicht is een spline ideaal voor het tekenen van vrij organische vormen zoals een vijver, een gazonrand, hoogtelijnen, etc... Bij het tekenen van de spline loopt die zoals gezegd door de aangeduide punten. Via de optie “Fit tolerance” kan je aanduiden hoeveel eenheden de curve moet verwijderd zijn van de aangeduide punten en dus iets “vlakker” is van vorm. Via een ENTER beeindig je het tekenen. Onmiddellijk erna dien je een “Start tangent” aan te duiden. Dit is de raaklijn waaraan het begin van de curve dient te raken. Gelijkaardig voor een “End tangent”

7.4. EDIT SPLINE. Na het selecteren van de spline worden een aantal keuzemogelijkheden aangeboden : Fit data/Close/Move vertex/Refine/Reverse/Undo Close : hiermee wordt het eindpunt van de spline verbonden met het beginpunt. Move vertex : hiermee kan een vertexpunt verplaatst worden. Subopties zoals Next en Previous worden zoals bij het editeren van een polyline ook hier gehanteerd. Refine : hiermee kan men de spline nog fijner instellen, door : • add control point : dit verandert de vorm van de spline niet, maar wijzigt lichtjes de plaats van de control points. • elevate the order of the spline : hiermee voeg je control points toe aan de spline (pas op, éénmaal het aantal punten verhoogd zijn, is er geen weg meer terug). Aan de hand van een “Order number” kan de hoeveelheid punten ingesteld worden. • change the weight of any control point : hiermee laat je een control point meer aantrekkingskracht uitoefenen op de spline. Verhoog de “Weight” en de spline komt dichter bij het control point te liggen.

Reverse :wijzigt de richting van de spline: het eindpunt wordt het beginpunt en vice versa. Undo : maak de laatst genomen stap ongedaan Fit Data : hier zijn opnieuw een aantal opties: • Add : hiermee voeg je punten toe aan de curve. Er gevraagd een punt te selecteren. Automatisch wordt het volgende punt ook geselecteerd. Nu kan je een punt toevoegen tussen de twee geselecteerde punten. • Open/Close: opent of sluit de spline gebruik makend van de fit points

39


AutoCAD 2017 • • • • • •

Delete : verwijdert een fit point Move : hiermee verplaats je een fit point, opnieuw gebruik makend van Next/Previous. Dit kan eventueel ook door de grips van de spline te verplaatsen. Purge : verwijdert de fit point informatie Tangents : hiermee kan je de raaklijnen aan begin en einde van de spline wijzigen Tolerance : hiermee pas je de tolerantie aan, die bepaalt hoever de spline van de fit points ligt Exit : hiermee verlaat je deze subopties

40


AutoCAD 2017

8 SELECTIES EN ZOOM 41


AutoCAD 2017 8.1. SELECTIEMOGELIJKHEDEN. Al dikwijls hebben we een selectie moeten maken van tekenelementen om een bepaald commando uit te voeren. We hebben dit tot nu toe gedaan door de tekenelementen aan te klikken. Soms betekende dit nogal veel werk; vandaar dat verschillende andere mogelijkheden bestaan: WINDOW Men kan een kader (blauwe kleur) rond de te selecteren elementen plaatsen te beginnen aan de linkerkant en te eindigen aan de rechterkant van de selectie. Op die manier worden alle objecten geselecteerd die volledig binnen dit kader gelegen zijn. CROSSING Men kan een kader (groene kleur) rond de te selecteren elementen plaatsen te beginnen aan de rechterkant en te eindigen aan de linkerkant van de selectie. Op die manier worden alle objecten geselecteerd die volledig en ook gedeeltelijk binnen dit kader gelegen zijn. WINDOW LASSO Door bij het selecteren de linkermuisknop ingedrukt te houden kan men een figuur (blauwe kleur) rond de te selecteren elementen plaatsen van links naar rechts. Op die manier worden alle objecten geselecteerd die volledig binnen deze figuur gelegen zijn. CROSSING LASSO Door bij het selecteren de linkermuisknop ingedrukt te houden kan men een figuur (groene kleur) rond de te selecteren elementen plaatsen van rechts naar links. Op die manier worden alle objecten geselecteerd die volledig binnen deze figuur gelegen zijn.

8.2. ZOOMMOGELIJKHEDEN. Er zijn heel wat mogelijkheden om op een tekening te gaan zoomen. De meest elementaire zoomfuncties vinden we terug op de “Navigation Bar” die we activeren op de ‘View’ ribbon.

ZOOM EXTENTS Hiermee wordt ingezoomd tot de op de randen van de tekening, zodanig dat alles wat tot dan toe getekend is, zichtbaar zal zijn.

42


AutoCAD 2017 ZOOM WINDOW Hiermee wordt ingezoomd naar een kader (window), dat rond de gehele of rond een gedeelte van de tekening getrokken wordt. ZOOM PREVIOUS Hiermee keert men terug naar de vorige zoompositie. ZOOM REALTIME Hiermee wordt door te klikslepen van boven naar onder uitngezoomd en van onder naar boven ingezoomd. ZOOM ALL Hiermee wordt ingezoomd naar de ingestelde “drawing limits”, ofwel naar de randen van de tekening, afhankelijk van wat het grootst is. ZOOM DYNAMIC Dit is het dynamisch zoomen. Na het geven van het commando verschijnt op het scherm een rechthoek met een kruis in het midden. Deze rechthoek stelt het zichtbare voor. Wanneer we op de linker muisknop drukken, verandert het kruis in een pijl naar rechts. Wanneer we nu de muis naar rechts of naar links bewegen, vergroten of verkleinen we de rechthoek. Dit betekent dat we uit- of inzoomen. Nogmaals drukken op de linker muisknop doet het pijltje opnieuw veranderen in een kruis, zodat we de rechthoek opnieuw kunnen verplaatsen. Drukken op de rechter muisknop, is het uitvoeren van het zoom-commando. Dit commando, is heel handig, omdat je op deze manier een overzicht krijgt van gans de tekening en dus op gelijk welk deel kan inzoomen. ZOOM SCALE Hiermee wordt in- of uitgezoomd volgens een opgegeven schaal. Typ een nummer in om te verschalen relatief aan de drawing limits. Typ een nummer in gevolgd door een “X” om te verschalen t.o.v. de huidige view ZOOM CENTER Hiermee wordt het nieuwe midden van het venster vastgelegd gevolgd door een vergrotingsfactor. De huidige factor wordt getoond. Typ een kleiner nummer om te vergroten en vice versa. ZOOM OBJECT Hiermee zoom je in op de geselecteerde objecten. ZOOM IN Hiermee wordt trapsgewijs ingezoomd. ZOOM OUT Hiermee wordt trapsgewijs uitgezoomd. Zoomen met het muiswiel. Dit is één van de meest gebruikte zoomfuncties: door het wieltje van u weg te rollen, wordt ingezoomd op de locatie van de kruisdraad. Door het wieltje naar u toe te rollen, wordt uitgezoomd op de locatie van de kruisdraad.

43


AutoCAD 2017 8.3. PAN. Een pan bewerking uitvoeren is het verslepen van het beeld van de tekening over uw scherm. De tekening wordt echter in het coรถrdinatenstelsel onaangeroerd gelaten. Pannen kan eveneens via de Navigation Bar.

44


AutoCAD 2017

9 COPIËREN VAN TEKENOBJECTEN

45


AutoCAD 2017 9.1. COPY. Het icoon voor dit commando bevindt zich op het “Home” tabblad, sectie “Modify”. Na het geven van het kopie commando via het icoon , wordt men gevraagd de tekenobjecten te selecteren die men wil kopiëren. Het einde van de selectie geeft men aan met een “ENTER”. De commandoregel geeft dan het volgende aan : Command: <Base point or displacement> AutoCAD vraagt ons dan het “Basepoint”. Wanneer dit punt aangeduid is (het hoeft niet noodzakelijk een punt van de selectie te zijn), vraagt het programma ons naar het “Second point”. Wanneer dit aangeduid is voert het programma de kopie uit en vraagt opnieuw om een “Second point” om nog een kopie te maken. Zijn de nodige kopies gemaakt, dan volstaat een Enter om het commando te verlaten. Wanneer in het commando gekozen wordt voor Displacement dan verwacht het programma dat er coördinaten ingegeven worden voor de ‘verplaatsing’. M.a.w. wat is de relatieve positie van de kopie t.o.v. het origineel.

46


AutoCAD 2017 9.2. OFFSET. Een offset is een parallelle kopie, waar een tussenafstand tussen origineel en kopie opgegeven wordt, en tevens de zijde aangeduid wordt aan welke kant van het origineel er moet gekopieerd worden. Na het geven van het commando, wordt er gevraagd naar de “offset distance”. Dit is de tussenafstand tussen origineel en kopie. Onmiddellijk hierna wordt gevraagd, de tekenobjecten te selecteren, waarvan men een offset wil uitvoeren. Dan rest enkel nog de “side to offset” aan te duiden; hier wordt de kant van het origineel aangeduid aan dewelke de kopie moet uitgevoerd worden. Na het uitvoeren van de offset, blijft het programma vragen naar een nieuwe selectie. Wanneer niets meer moet gekopieerd worden, dan drukt men op “Enter”, om het commando te verlaten. Bij het creëren van de offset waren ook nog andere opties te zien : Through/Erase/layer Through : hiermee kan je op het scherm aanduiden door welk punt de offset moet lopen. Erase : hiermee wordt het origineel gewist na het creëren van de offset. Layer : hiermee kan je aanduiden of de offset op de “source” layer moer terechtkomen of op het “current”

layer. Het source layer is het layer waar het origineel zich bevindt; het current layer is het huidige tekenlayer. Merk op : dit stelt u in staat elementen naar een ander layer en op identiek dezelfde plaats te copIeren. Gebruik als offset distance “0” en gebruik “current” als layeroptie. Er wordt dan een copie gemaakt op dezelfde plaats, maar op het current layer.

47


AutoCAD 2017 Wanneer men een offset van een rechthoek, een veelhoek of een cirkel maakt en er wordt gevraagd naar de “side to offset”, dan moet hier binnen- of buitenkant aangeduid worden. De offset bestaat dan uit een kleinere of grotere versie van het object, binnenin of aan de buitenkant gekopieerd (zie volgende figuur)

9.3. MIRROR. Een mirror , is zoals het woord zegt: een kopie, maar dan als spiegelbeeld. Eerst wordt gevraagd naar de selectie van de tekenobjecten, die moeten gekopieerd worden als spiegelbeeld. Dan wordt gevraagd naar het de spiegelas. Op de commandoregel verschijnt: “First point of mirror line” en dan “Second point” Op die manier is een spiegelas aangeduid waarrond de kopie kan uitgevoerd worden. Als laatste wordt gevraagd of het origineel moet uitgewist worden:”Delete old objects:? <N>” Hier kan geantwoord worden met “Y” van “Yes”, of “N” van “No”.

48


AutoCAD 2017

9.4. ARRAY. Rectangular Array. Een rectangular array aanmaken is het kopiëren van tekenelementen in een matrixvorm van x-aantal rijen en y-aantal kolommen. Na het geven van het commando en het selecteren van hetgeen we willen copiëren, wijzigt de ribbon naar “Array Creation”. Op deze ribbon kunnen we het aantal rijen (Rows), aantal kolommen (Columns), afstand tussen de rijen (Between Rows) en de afstand tussen de kolommen (Between Columns) invullen. Voor beiden kan ook de totale afstand ingevuld worden. De Levels zijn voor 3D-arrays wat in deze cursus niet van toepassing is. Opgepast, wanneer het origineel zich op de bovenste rij moet bevinden, dan wordt naar beneden gekopieerd, en is de tussenafstand tussen de rijen negatief; naar beneden is immers tegen de Y-as in, en dus negatief. Wanneer alles is ingesteld, sluiten we op de ribbon via “Close Array”

49


AutoCAD 2017

50


AutoCAD 2017 Polar array. Een polar array is het kopiëren van tekenobjecten langs een cirkel of cirkelboog. Na het geven van het commando, dienen we ook eerst te selecteren wat moet gecopiëerd worden. Onmiddelijk daarna gaan we het Center Point van de cirkel/cirkelboog aanduiden. Dan verkrijgen we opnieuw een aangepaste ribbon. Bij de items kunnen we de Items, Between en Fill aanpassen. Items is het aantal stuks dat je in totaal wilt (inclusief het origineel) Between is de hoek die tussen de items zit. Fill is de totale hoek die beschreven wordt door de Polar array. Bij de Rows, kunnen we het aantal, de tussenafstand en de totale afstand vastleggen. Base point bepaalt het punt voor de positionering van de objecten in de array. Rotate items Laat de objecten mee roteren in de cirkel. Direction Hiermee kan je de richting in dewelke de cirkel getekend wordt wijzigen. Het voorbeeld op de volgende pagina toont u een polar array van 6 items die 360° bestrijken en uitgevoerd in 2 rijen.

51


AutoCAD 2017

10 EDITEREN VAN TEKENOBJECTEN

52


AutoCAD 2017 10.1. TRIM EN EXTEND. TRIM “Trimmen” betekent een deel van een tekenobject langs een gegeven snijlijn afsnijden en verwijderen. Na het geven van het commando wordt gevraagd de snijlijn(en), ‘cutting edges’ te selecteren. Dit wordt gevolgd door een “Enter”, om aan te duiden dat de selectie voltooid is. Vervolgens wordt gevraagd een selectie te maken van hetgeen moet getrimd worden.

Er kan ook weggetrimd worden tussen twee snijlijnen.

53


AutoCAD 2017 EXTEND Dit is het verlengen van een tekenobject tot aan een opgegeven grens. Eerst en vooral wordt gevraagd tot waar men wil verlengen (select boundary edges). Hierbij moet een ander tekenobject aangeduid worden. Vervolgens wordt de lijn aangeduid die moet verlengd worden.

10.2. MOVE. Via het Move commando, kunnen we geselecteerde tekenobjecten verplaatsen. Eerst wordt gevraagd de tekenobjecten te selecteren. Daarna wordt een “Basepoint” of een “displacement” gevraagd; een eerste punt voor de verplaatsing. Dit systeem werd ook al gehanteerd bij het kopiëren. De verplaatsing gebeurt dan naar een “Second point”; het eerste punt wordt tezamen met de volledige selectie er rond verplaatst naar het tweede punt. Let op: ook hier zijn deze twee punten niet noodzakelijk punten van de selectie (zie COPY).

10.3. ROTATE. Rotate betekent de geselecteerde tekenobjecten roteren rond een bepaalde rotatie-as. Nadat het commando gegeven is, wordt zoals gewoonlijk gevraagd naar de selectie die uiteindelijk zal moeten geroteerd worden. Het einde van de selectie, wordt aangegeven met een “Enter”. Daarna wordt gevraagd naar een “Basepoint”; dit is de rotatie-as, waarrond moet geroteerd worden. Deze rotatie-as behoort niet noodzakelijk tot de selectie. Wanneer deze gegeven is, wordt gevraagd naar de rotation angle; de hoek waarover geroteerd moet worden. Dit wordt op de commandoregel als volgt voorgesteld : <Rotation Angle>/Reference:

54


AutoCAD 2017

Let op : een positieve hoek is een hoek tegenuurwijzerzin. Reference: Reference wordt gebruikt, wanneer men aan de selectie een bestaande hoek (reference angle) wil geven, om daarna de rotatie uit te voeren via een nieuwe hoek (new angle). De rotatie gebeurt dan over de ingevoerde “new angle” minus de “reference angle”

10.4. CHAMFER. Bij deze afschuiningsfunctie, wordt een rechte lijn tussen twee objecten geplaatst, zodanig dat de hoek ertussen afgeschuind wordt. Om de afschuining te definiëren dienen eerst de twee afstanden “distances” ingegeven te worden Na het geven van het commando verschijnt op de commandoregel: (TRIM mode) Current chamfer Dist1=0.000, Dist2=0.000 Polyline/Distances/Angle/Trim/Method/<Select first line>: Hier zien we dat de mode op TRIM staat, dit betekent dat automatisch de overtollige lijnstukjes na het afschuinen weggetrimd worden. We zien verder dat de 2 “distances” of afstanden 0 zijn. We moeten dus eerst de 2 afstanden opgeven; daarvoor typen we de letter D van distances in. De commandoregel vermeld “Enter first chamfer distance <0.000>” en vervolgens “Enter second chamfer distance <0.000>” Nadat deze afstanden ingevoerd zijn, verlaten we het commando. Het commando moet dan opnieuw gegeven worden. Nu kunnen we de eerste lijn selecteren en de tweede lijn selecteren, waartussen we de afschuining willen bekomen. Distance : hiermee kan men de afschuiningslengten invoeren Polyline : hiermee worden alle hoeken van de geselecteerde polyline afgeschuind Angle : Hiermee wordt de grootte van de afschuinhoek + de lengte van het schuine gedeelte ingesteld Trim : Trim stelt het al of niet verlengen of verkorten in van de aangewezen lijnen Method : Method stelt de optie angle of de optie distance in.

55


AutoCAD 2017 10.5. FILLET. Fillet voert hetzelfde uit als chamfer, maar hier gaat het om een afronding in plaats van een afschuining. Na het geven van het commando, verschijnt op de commandoregel: (Trim mode) Current fillet radius = 0.000 Polyline/Radius/<Select first object>: Eerst moeten we de “fillet radius”, of de straal van de afronding, inbrengen. Dit gebeurt door de letter R van Radius in te typen. Dan verschijnt “Enter fillet radius” en kunnen we invoegen . We zien dat we daardoor het commando verlaten, en we het dus moeten herhalen om de twee tekenobjecten te selecteren om de afronding uit te voeren. Radius : stelt de afrondingsstraal in Trim : instelling om lijnen wel of niet in te korten na het plaatsen van de boog Polyline : rond een volledige polyline af met een actie

10.6. SCALE.

Na het selecteren van de te verschalen objecten, wordt er gevraagd naar een “base point”. Dit is het punt dat na de verschaling nog steeds op dezelfde plaats zal liggen. Na opgave van dit basepunt kan men een schaalfactor invoeren. Schaalfactor 10 wil zeggen dat na verschaling, het resultaat 10x groter is dan het oorspronkelijke object. Er zijn echter nog twee andere opties : Copy/Reference Copy : de verschaling wordt uitgevoerd op een copy van het origineel; m.a.w. het origineel blijft onaangeroerd. Reference : in plaats van een schaalfactor in te geven kan men ook werken met referentielengtes. Er moeten twee lengtes ingevoerd worden (kan ook op het scherm); de verhouding van beide lengtes zal gebruikt worden als schaalfactor.

56


AutoCAD 2017 10.7. STRETCH. Eerst dient men een selectie te maken van de objecten die moeten uitgerokken worden. Na het selecteren wordt gevraagd naar een “base point� en een tweede punt. Beide punten geven de stretch hoeveelheid weer.

57


AutoCAD 2017 10.8. EXPLODE. Aan de hand van het explode commando valt een tekenobject uiteen in de kleinst mogelijke tekenobjecten. Bvb: het tekenobject “rectangle” valt uiteen in vier tekenobjecten “line”.

10.9. BREAK AT POINT - BREAK. Break at point Aan de hand van dit commando kan op een bepaalde plaats op het tekenelement een breuk gemaakt worden. Eerst dient het object geselecteerd te worden en daarna wordt het break point aangeduid op het element. Vanzelfsprekend geldt dit niet alleen voor een lijn zoals in het voorbeeld, maar voor alle tekenelementen.

58


AutoCAD 2017 Break Het gewone break commando heeft als bedoeling een stuk uit het tekenelement weg te nemen door twee breukpunten aan te duiden. Zie het als het trim commando, maar breukplaatsen ipv “cutting edges”

10.10. EDITEREN MET GRIPS. Grips bieden een de mogelijkheid om tekenelementen te editeren zonder het gebruik van commando’s. Door grips te gebruiken kan je snel een stretch, move, scale, copy of mirror uitvoeren. Wanneer je een object selecteert zonder eerst een commando te geven, dan verschijnen de grips op het object als blauwe vierkantjes.

Wanneer de grips zichtbaar zijn, dan is het mogelijk om een grip te activeren, door er op te gaan klikken. De actieve grip ziet er dan rood uit. Een actieve grip noemt men ook wel een ‘hot grip’. Om meer dan één grip te activeren, houd Shift ingedrukt een klik op een volgende grip. Grips hebben hun naam te danken aan het feit dat je ze kan ‘vastnemen’ en verslepen met de muis. Nadat één of meerdere grips actief zijn, dan rechtsklikken we met de muis om het Grip muismenu te openen. Daar zien we alle mogelijke acties die met de grips mogelijk zijn.

59


AutoCAD 2017 10.10.1. Stretch met grips. Stretch van een Line. Om een stretch uit te voeren op een line, dient men een grip op het uiteinde van de line te activeren en dan te slepen naar de gewenste locatie. Volgende andere opties zijn eveneens aanwezig: • Base point : hiermee wordt een basispunt aangeduid anders dan de grip en een tweede punt. De twee punten duiden de verplaatsing aan van de grip. • Copy : hiermee wordt de stretch uitgevoerd terwijl het origineel blijft staan • Undo : maakt de laatste edit ongedaan • eXit : verlaat het commando Stretch van meerdere lijnen. Activeer de grips op het uiteinde van meerdere lijnen en voer een stretch uit zoals hierboven beschreven.

10.10.2 Move met grips. Activeer gelijk welke grip van één of meerdere geselecteerde objecten. Deze grip wordt het Base point voor de verplaatsing. Rechtsklik voor het grip muismenu, kies voor Move en duidt het tweede punt voor de verplaatsing aan. Opnieuw verkrijgen we dezelfde opties als bij Stretch.

10.10.3 Rotate met grips. Een Rotate uitvoeren met grips is zeer gelijkaardig aan het gewone Rotate commando. Selecteer eerst alle objecten die moeten geroteerd worden. Activeer een grip die dienst zal doen als het rotatiepunt; klik rechts voor het muismenu en kies voor Rotate. Voer de gewenste rotatiehoek in. Andere mogelijke opties zijn: • Base point: laat u een ander rotatiepunt kiezen dan de actieve grip. • Copy : roteert een kopie van het origineel. • Undo : maakt de laatste edit ongedaan. • Reference : laat u toe een referentiehoek en een nieuwe hoek aan te duiden (zie het gewone Rotate commando) • eXit : verlaat het commando

10.10.4 Scale met grips. Een Scale uitvoeren met grips is zeer gelijkaardig aan het gewone Scale commando. Selecteer eerst alle objecten die moeten verschaald worden. Activeer een grip dat dienst zal doen als het basispunt; klik rechts voor het muismenu en kies voor Scale. Voer de gewenste schaalfactor in. Dezelfde opties als bij het Rotate commando zijn ook hier aanwezig.

10.10.5 Mirror met grips. Een Mirror uitvoeren met grips is zeer gelijkaardig aan het gewone Mirror commando. Selecteer eerst alle objecten die moeten gespiegeld worden. Activeer een grip dat dienst zal doen als het eerste punt van de spiegelas; klik rechts voor het muismenu en kies voor Mirror. Duid nu het tweede punt van de spiegelas

60


AutoCAD 2017 aan. Dezelfde opties als bij het Move commando met grips zijn hier aanwezig.

10.11. JOIN. Het Join icoon bevindt zich eveneens op de Modify toolbar. Met dit commando kunnen we tekenelementen aan elkaar verbinden tot ĂŠĂŠn enkele entiteit. Line Hier dienen we de lijnen te selecteren die we willen verbinden met elkaar. Voorwaarde : de lijnen moeten in elkaars verlengde liggen maar moeten elkaar niet raken. Het ontbrekende tussenstuk wordt dan automatisch uitgetekend Polyline Aan de polyline kan een andere polyline, een line of een arc verbonden worden. Voorwaarde: de elementen moeten elkaar raken. Arc Hiermee kunnen we 2 cirkelbogen met elkaar verbinden. Voorwaarde: ze moeten beiden op dezelfde denkbeeldige cirkel liggen, maar er mag een opening tussen zitten. Elliptical arc Hiermee kunnen we 2 elliptical arcs met elkaar verbinden. Voorwaarde: beiden moeten op dezelfde denkbeeldige ellips liggen. Spline Meerdere splines kunnen met elkaar verbonden worden. Voorwaarde: de splines moeten elkaar raken.

10.12. ALIGN. Het Align icoon bevindt zich eveneens op de Modify toolbar. Met dit commando kunnen we tekenelementen aligneren aan elkaar. Verschalen is hierbij ook mogelijk.

61


AutoCAD 2017 Na het geven van het commando, wordt vooreerst gevraagd om de objecten die je wil aligneren te selecteren. Veronderstel dat we in het voorbeeld de driehoek willen aligneren aan de rechthoek. Dan dienen we eerst de driehoek te selecteren. Vervolgens wordt gevraagd om een eerste ‘Source Point’ aan te duiden en vervolgens een eerste ‘Destination Point’. Het aligneren gebeurt door het eerste Source point naar het eerste Destination Point te brengen. Vervolgens vraagt men een tweede Source Point en een tweede Destination point. Door deze twee punten aan te duiden kan het aligneren reeds plaatsvinden. Er wordt tevens gevraagd of er moet verschaald worden; dit indien de afstand tussen 1e en 2e destination point niet dezelfde is als tussen 1e en 2e source point.

Linksboven: origineel Rechtsboven: aanduiden van het tweede destination point Linksonder: na het aligneren zonder verschaling Rechtsonder: na het aligneren met verschaling (er werd hier wel uitgezoomd)

62


AutoCAD 2017

11 WERKEN MET LAYERS

63


AutoCAD 2017 11.1. DE LAYER PROPERTIES MANAGER In dit programma wordt er gewerkt met tekenlagen. D.w.z. dat er altijd op één specifieke laag getekend wordt. Een tekenlaag kunnen we zien als een doorzichtig tekenvelletje. Worden de verschillende tekenvelletjes op elkaar gelegd, dan is alles wat op de velletjes getekend is op hetzelfde moment zichtbaar

layer properties manager

lijst van de aanwezige layers

Bij het opstarten van het programma, is normaal gezien slechts 1 layer aanwezig, het layer “0”. Op dit layer wordt echter nooit getekend. Dus moeten nieuwe layers aangemaakt worden. Dit kunnen we door het commando “layer properties” te geven via het icoon op het “Home” tabblad, sectie “Layers”: Dan verkrijgen we het dialoogkader van de layer properties. Via dit dialoogkader is het mogelijk de layers te manipuleren. Current Layer: dit betekent het huidige layer; het layer waar men momenteel op werkt. We kunnen een layer “current” maken door de knop “Set current layer” te gebruiken New Layer: Wil men een nieuw layer aanmaken, dan gebruikt men op de knop “New layer”. In de lijst komt er een layer bij, waarvoor we de naam kunnen intypen. Delete Layer: Layers verwijderen gaat via de knop “Delete layer”. PAS OP : een layer kan pas verwijderd worden indien het volledig blanco is. Layers hebben ook bepaalde eigenschappen, die in de layerlijst kunnen bekeken worden: ON/OFF: hiermee kunnen we layers aan- en uitschakelen. Een uitgeschakeld layer is niet meer zichtbaar. Het is alsof men het doorzichtig tekenvelletje er van tussenuit heeft genomen. THAW/FREEZE: dit betekent ontdooien/bevriezen. Met een bevroren layer zal het programma niet rekenen. Dit betekent dat er tijdwinst kan geboekt worden, indien op dit bevroren layer zeer veel elementen aanwezig zijn. Bvb. een ingescand plan. Wanneer men een tekening wil uitplotten, worden enkel de lagen die niet bevroren zijn uitgeplot. UNLOCK/LOCK : “To lock”, betekent sluiten; er een grendel op plaatsen. Dit betekent hier dat op dit layer geen enkele bewerking kan plaats vinden. Het enige dat men kan doen, is op dit layer iets nieuws tekenen. COLOR : hiermee kan de kleur van het layer ingesteld worden LINETYPE : hiermee kan het lijntype van het layer ingesteld worden. LINEWEIGHT : hiermee kan het lijndikte van het layer ingesteld worden. PLOT STYLE : is voor gevorderden (zie 2BLTA) PLOT : hiermee beslist u of het layer al dan niet moet geplot/geprint worden

64


AutoCAD 2017 New layer

Delete layer

Set current

Colour On/Off Thaw/Freeze Lock/Unlock

Lineweight Linetype

Plot

Het gebruik van layers in AutoCAD is absoluut noodzakelijk. Het geeft de gebruiker veel meer mogelijkheden; niet alleen tijdens het bekijken op het scherm, maar ook tijdens het uitprinten van de tekening. Bvb. Indien alle bemating op een afzonderlijk layer wordt aangebracht, dan kan men de tekening eens uitplotten met of eens zonder bemating. In ieder geval verbetert het gebruik van layers het overzicht op de tekening.

65


AutoCAD 2017 11.2. OVERIGE LAYERCOMMANDO’S. 1

8

7

5

11

2

9

6

10

12

3

4 16 19 13

14

15

17

18

1. Layer properties (zie 11.1) 2. Make object’s layer current : maakt het layer van het geselecteerde object, het huidig tekenlayer 3. Match : eerst dienen we een selectie te maken van de elementen die van layer moeten wijzigen. De selectie wordt beëindigd met een ‘Enter’. Daarna dienen we een element van het ‘doellayer’ aan te duiden. De oorspronkelijke selectie wordt verplaatst naar het doellayer. 4. Previous : maakt het vorige current layer opnieuw current. 5. Isolate : hier dienen tekenelementen geselecteerd te worden van de layers die zichtbaar moeten blijven. Na het beëindigen van de selectie met een ‘Enter’ worden alle overige layers onzichtbaar. 6. Unisolate : herstelt de zichtbaarheid van de layers naar de staat die ze in waren juist voor het gebruik van het commando ‘Layer isolate’ 7. Freeze : hier dient men objecten te selecteren op de layers die men wenst te bevriezen. 8. Off : hier dient men objecten te selecteren op de layers die men wenst onzichtbaar te maken. 9. Turn all layers on : maakt alle layers zichtbaar. 10. Thaw all layers : ontdooit alle layers 11. Layer lock : hier dient men objecten te selecteren op de layers die men wenst te vergrendelen 12. Layer unlock : Hher dient men objecten te selecteren op de layers die men wenst te ontgrendelen 13. Change to current layer : er dient een selectie gemaakt te worden van de tekenelementen die naar het huidig (current) layer moeten verplaatst worden. 14. Copy objects to new layer : er dient eerst een selectie gemaakt te worden van de tekenelementen die op een ander layer moeten gecopiëerd worden. Na het beëindigen van de selectie dient men aan de hand van een selectie van een tekenelement het doellayer aan te duiden. De oorspronkelijke selectie wordt dan naar dit layer gecopiëerd. 15. Layer walk : er komt een dialoogkader tevoorschijn met een lijst van alle aanwezige layers. Bij het

66


AutoCAD 2017 selecteren van een layer uit de lijst, zal enkel dit layer nog zichtbaar zijn op de tekening. Hiermee kunnen we dus snel een overzicht krijgen wat allemaal op de verschillende layers staat. 16. VP Freeze in all viewports except current : hier dienen tekenelementen geselecteerd te worden van de layers die enkel zichtbaar moeten blijven in de huidige viewport. 17. Merge : eerst dient een selectie gemaakt te worden van objecten op layers die men wenst samen te voegen met een ander layer. Na het beëindigen van de selectie met een ‘Enter’, dient men een object op het doellayer te selecteren. De layers van de oorspronkelijke selectie zullen dan verdwijnen en hun inhoud komt terecht op het doellayer. 18. Delete : er dient een selectie gemaakt te worden van objecten op de layers die men wenst te verwijderen. Na het beëindigen van de selectie worden desbetreffende layers verwijderd. 19. Locked layer fading : zet het vervaageffect in werking voor layers die “locked” zijn.

11.3. LAYER STATES. Een “layer state” is een opname van de staat waarin de aanwezige layers zich bevinden. De staat duidt op de verschillende kenmerken van het layer, zoals On/Off, Thaw/Freeze, Lock/Unlock, etc... Om nu te vermijden dat men telkens dezelfde handelingen zou moeten uitvoeren op bepaalde layers om gemakkelijk te kunnen switchen tussen verschillende zichten op onze tekening, kunnen we de staat van de aanwezige layers bewaren in een momentopname, een “Layer State”.

Via de mogelijkheid “New Layer State”, kunnen we een dergelijke momentopname maken. We kunnnen een naam geven aan de “Layer State”, eventueel een korte beschrijving er aan toevoegen. Vervolgens komt deze “State” in een lijstje waaruit dan kan gekozen worden. De figuur onderaan rechts toont u de lijst met twee verschillende “layer states”, nl. “ontworpen toestand” en “bestaande toestand”.

67


AutoCAD 2017 De layer states manager laat toe te definiëren met welke eigenschappen van de layers er moet rekening gehouden worden bij de momentopname. Verder kunnen we er ook nieuwe states aanmaken, states bewaren, verwijderen, etc... Via “Edit” is het verder ook mogelijk om de verschillende layer states te gaan editeren.

68


AutoCAD 2017

12 HET PLAATSEN VAN TEKST

69


AutoCAD 2017 12.1. TEXT STYLE Hier dienen eerst de eigenschappen van de nieuwe tekststijl ingegeven te worden : lettertype (font name), vetjes, cursief e.d.(font style), de breedte van de letter (width factor), de schuinheid (oblique), effecten zoals omgekeerd of van rechts naar links, en de hoogte. Daarna kan op de “NEW” druktoets geklikt worden om de nieuwe naam in te voeren. De hoogte van de letter staat standaard ingesteld op ‘0’. Dit betekent niet dat er geen hoogte aan gegeven wordt, maar dat de hoogte nu niet vastgelegd wordt in de stijl, maar variabel is en dan ook gevraagd wordt bij het inbrengen van de tekst. Wordt hier een andere waarde dan ‘0’ ingevoerd dan ligt de hoogte van de tekststijl vast en is ze niet meer te wijzigen van aanbrengen van tekst. Het aanvinkvakje “Annotative” wordt later in de cursus uitgelegd, daar dit voor meerdere elementen zoals bemating geldt.

12.2. MULTILINE TEXT. Hier worden meerdere regels in een aan te geven gebied geplaatst. U geeft door een kader te tekenen aan in welk gebied de tekst moet komen te staan. Wanneer dit gebeurt is krijgt u de volgende ribbon.

70


AutoCAD 2017

Dit is een tekstverwerkingsprogramma binnen AutoCad; naast de keuze van een Text style, kunnen hier afzonderlijk nog het font, lettergrootte, kleur etc... vastgelegd worden. Zoals bij iedere teksverwerker zijn ook hier aligneringsmogelijkheden, nummering, bullets etc...aanwezig. Men is verondersteld dit reeds te kennen. Via “Close Text Editor” wordt uiteindelijk het commando goedgekeurd. De tekst verschijnt identiek op de tekening; dit is WYSIWYG (what you see is what you get)

12.3. SINGLE LINE TEXT. Dit is nog een overblijfsel van oudere versies van AutoCAD. Dit is tekst bestaande uit slechts 1 regel. Hier kan men na het ingeven van het startpunt, de hoogte, en de hoek, onmiddellijk de tekst typen. Na het indrukken van 2x de “Enter” toets wordt de tekst geplaatst bij de tekening. Gezien het grote gebruiksgemak van Multiline Text is deze Single Line Text echt niet meer aan te raden.

71


AutoCAD 2017

13 PLAATSEN VAN ARCERINGEN

72


AutoCAD 2017 13.1. ARCEERPATRONEN. Het commando dat gebruikt wordt om arceerpatronen te gebruiken is het Hatch commando. Na het geven van het commando verschijnt een aangepaste ribbon.

Boundaries Dit zijn de grenzen van de zone die moet gearceerd worden. Dit oppervlak moet een gesloten oppervlak zijn. Dit betekent dat het rondom moet begrensd zijn met lijnen. Het aanduiden van dit oppervlak kan gebeuren op twee manieren Pick points. Hier wordt gevraagd naar een “internal point”. D.w.z. dat een punt middenin het oppervlak dient aangeklikt te worden. De dichtstbijzijnde omtrek bepaalt dan het oppervlak. Het is mogelijk om meerdere zones via een internal point te selecteren. Select. Hier selecteert men de onderdelen aan die de omtrek vormen. Pattern Hier verkrijg je de lijst met de verschillende namen van de aanwezige arceringspatronen. Deze lijst kan opengeklapt worden. Properties “Angle” : latt u toe om het patroon onder een bepaalde hoek te plaatsen “Hatch Pattern Scale” : laat u toe om het patroon te verschalen Set Origin Hiermee bepaalt u de oorsprong van het patroon. Dit lan interessant zijn bij bvb baksteenpatronen om linksonder te starten met een volle steen (zie het vb op het dialoogkader) Deze oorsprong is volledig instelbaar. Annotative Zal later in de cursus besproken worden.

73


AutoCAD 2017 Associative Het aanvinkvakje “Associative” betekent dat na wijziging (vb. rotatie, stretching,...) van het gearceerde gebied, ook de arcering zich zal aanpassen. Best aangevinkt laten dus. Match properties Hiermee kan je een arceringspatroon met al zijn instellingen overnemen van een reeds bestaand patroon. Er wordt eerst gevraagd naar een hatch object dat je ergens anders wil toepassen en daarna kan je via “pick points” of “select objects” de arcering creëren. Rechts onderaan het dialoogkader is er nog een pijl aanwezig wat nog een bijkomend deel van het dialoogkader open klapt. Close Hatch Editor Hiermee verlaten we de editor.

In de sectie van de Options vinden we rechts onderaan nog een pijltje dat toegang heeft tot het dialoogkader van de Hatch. In dit dialoogkader vinden we veel elementen van de ribbon terug. Een pijltje rechts onderaan geeft ons toegang tot meer opties:

Islands Wanneer tekenelementen getekend worden binnenin de contouren van een reeds bestaand tekenelementen dan spreekt men bij het arceren van ‘islands’ (eilanden). Bij het arceren ontstaan hierdoor verschillende mogelijkheden : Normal : Telkens wordt bij het arceren van buiten naar binnen één tekenelement overgeslagen Outer : Hier wordt het buitenste tekenelement exclusief de erbinnen getekende elementen gearceerd. Ignore : Hier wordt het buitenste tekenelement inclusief de erbinnen getekende elementen gearceerd.

74


AutoCAD 2017 Na het bepalen van het te arceren oppervlak kan via “preview hatch” een voorbeeld bekijken.

Indien het volgens wens is, kan via “apply” het patroon definitief aangebracht worden.

13.2. VULLEN MET EEN KLEURVERLOOP (GRADIENT). In plaats van te arceren, kan men de oppervlakken ook gaan inkleuren met een kleurverloop. Het gewoon inkleuren met één enkele kleur, kan via een “hatching” met als patroon “Solid”. Het inkleuren met een kleurverloop betekent dat er bij de inkleuring een overgang zal plaats vinden tussen twee kleuren.

75


AutoCAD 2017 Ook hier past de ribbon zich aan:

Boundaries Zie eerder bij Hatch Pattern Hier kiezen we het type van het kleurverloop uit, net zoals we bij Hatch: het type van arcering. Properties Gradient Color 1 en 2 : Hier kunnen we de twee kleuren instellen voor het verloop. Angle: hiermee geven we een hoek aan het verloop Gradient Tint and Shade; met deze knop kiezen we voor ĂŠĂŠn kleur in het verloop. We verkrijgen dan een verloop van deze kleur naar wit. Origin Centered: aan de hand van deze knop kunnen we het verloop symmetrisch vanuit het midden van het geselecteerde gebied laten verlopen. Options Associative, Annotative en Match Properties, zoals beschreven bij Hatch. Ook hier verkrijgen we via het pijltje rechts onderaan de Options, toegang tot een gelijkaardig dialoogkader zoals bij Hatch.

76


AutoCAD 2017

14 HET PLAATSEN VAN BEMATING

77


AutoCAD 2017 14.1. AANMAKEN VAN EEN DIMSTYLE. Vooraleer bemating aangebracht wordt, moet een Dimension style of dimstyle aangemaakt worden. Dit gebeurt via het commando DIMSTYLE Links bij de Dimension Style Manager vind je de lijst van de ingestelde ‘dimstyles’. Standaard is enkel daar ISO-25, Standard en Annotative daar terug te vinden. Wanneer nu een nieuwe dimstyle moet aangemaakt worden, dan druk je op de ‘NEW’ toets.

In het nieuwe dialoogkader kan de naam van de nieuwe stijl ingevuld worden. De nieuwe stijl wordt aangemaakt op basis van een reeds bestaande. Op bovenstaande figuur wordt er gestart op basis van stijl Annotative. Bovendien kan aangeduid worden voor welk soort bemating de nieuwe stijl zal gelden. Eénmaal dit alles is ingevuld, druk je op ‘CONTINUE’ om de ‘style’ verder te definiëren. Je komt terecht in een nieuw dialoogkader met 7 tabbladen.

78


AutoCAD 2017 LINES TABBLAD. Dimension lines. Color : de kleur van de maatlijn Lineweight : de dikte van de maatlijn Extend beyond ticks : bij gebruik van ticks i.p.v. pijlen, kan men de maatlijn tot voorbij de tick laten lopen. Deze waarde duidt aan hoe ver de maatlijn voorbij de tick moet komen. Baseline spacing : de afstand tussen de maatlijnen van de ‘baseline dimension’ (zie verder) Suppress dimline: het weglaten van de eerste of tweede helft van de maatlijn.

Extension lines. Color : de kleur van de extensielijn Lineweight : de dikte van de extensielijn Extend beyond dimlines: de lengte van de extensielijn voorbij de maatlijn Offset from origin : de afstand tussen de extensielijn en het te bematen tekenobject. Suppress ext.line : het weglaten van de eerste of tweede extensielijn. SYMBOLS AND ARROWS TABBLAD Het uitzicht van de 1st, 2nd en leader arrowhead kan er vastgelegd worden. Er zijn een resem mogelijkheden. Arrow size: de grootte van de pijlpunten Center marks for circles. Het type (mark of line) en de grootte kan ingesteld worden. Arc length symbol :bij het bematen van de lengte van een cirkelboog kan het symbool voor deze lengte, voor of boven het maatgetal komen, of het kan gewoon weggelaten worden.

79


AutoCAD 2017 Radius dimension jog: een jogged radius dimension, is een bemating voor de straal van bvb een cirkel, die niet uit het middelpunt van de cirkel vertrekt. Om dit aan te tonen wordt een speciaal symbool gebruikt. De hoek van de onderbreking in dit symbooltje kan gewijzigd worden.

80


AutoCAD 2017 TEXT TABBLAD

Text appearance. Text style : hier kan een reeds eerder aangemaakt textstyle ingesteld worden. Text color : de kleur van de text Text height : de hoogte van de tekst Draw frame around text: een kader rond de tekst plaatsen Text placement. Vertical : keuze tussen centered, above, outside, below en JIS. Centered : de tekst komt in de maatlijn te staan Above : de tekst komt boven de maatlijn te staan Outside : plaatst de tekst aan de kant van de maatlijn het verst verwijderd van het te bematen object Below : de tekst komt onder de maatlijn te staan JIS : plaatst de tekst conform aan de Japanse industrie-norm Horizontal : keuze tussen centered, at 1st ext line, at 2nd ext line, over 1st ext line, over 2nd ext line Centered : de tekst komt in het midden tussen de extensielijnen At 1st (2nd) ext line: de tekst komt tegenaan de eerste (tweede) extensielijn te staan. Over 1st (2nd) ext line : de tekst komt boven de eerste (tweede) extensielijn te staan en verdraaid onder een hoek van 90° Offset from dimline : de afstand die bewaard wordt tussen de tekst en de maatlijn.

81


AutoCAD 2017 Text alignment. Horizontal : de tekst wordt altijd horizontaal geplaatst Aligned with dimension line : de tekst komt evenwijdig aan de maatlijn te staan ISO Standard : de tekst komt evenwijdig aan de maatlijn te staan wanneer die tekst binnen de extensielijnen valt. Valt ze erbuiten, dan komt de tekst horizontaal te staan FIT TABBLAD

Fit options. Deze opties hebben te maken met de plaatsing van tekst en pijlpunten, in het geval de ruimte tussen de twee extensielijnen te smal wordt om nog tekst en/of pijlpunten te plaatsen. Either the text or the arrows, whichever fits best: of de tekst, of de pijlpunten worden buiten de extensielijnen geplaatst. Het programma kiest voor de beste optie Arrows : enkel de pijlpunten worden erbuiten geplaatst. Text : enkel de tekst wordt erbuiten geplaatst. Both text and arrows : zowel de tekst als de pijlpunten worden erbuiten geplaatst. Always keep text between ext. lines : de tekst wordt ten aller tijde tussen de extensielijnen geplaatst. Tenslotte is er nog het aanvinkvakje : Suppress arrows if they don’t fit inside the extension lines . Dit betekent dat de pijlpunten weggelaten worden indien ze niet tussen de extensielijnen kunnen geplaatst worden.

82


AutoCAD 2017 Text placement. Wanneer de text niet op de normale plaats kan gezet worden, zal het programma ze ergens anders moeten plaatsen : er zijn 3 keuzemogelijkheden : Beside the dimension line : de tekst wordt naast de maatlijn geplaatst Over the dimension line with a leader : de tekst wordt boven de maatlijn geplaatst en voorzien van een leader. Over the dimension line without a leader: de tekst wordt boven de maatlijn geplaatst en niet voorzien van een leader. Scale for dimension features Use overall scale of : hiermee wordt voor alle parameters van de dimstyle een verschaling toegepast . Een overall scale van 2 zou dus betekenen dat alle parameters met 2 vermenigvuldigd worden. Dit is uiterst bruikbaar om snel een aantal aanpassingen aan de dimstyle aan te brengen. Wanneer het aanvinkvakje “Annotative” aangevinkt is, is dit niet in te stellen. “Annotative” wordt later in deze cursus besproken. Fine tuning Place text manually: hiermee wordt ieder maatgetal manueel geplaatst i.p.v. de default-instelling Always Draw Dim Line Between Ext Lines : hiermee wordt altijd een maatlijn getekend tussen de extensielijnen, zelfs indien de pijlpunten buiten de extensielijnen (wegens plaatsgebrek) terechtkomen. PRIMARY UNITS TABBLAD

83


AutoCAD 2017 Linear dimensions Dit vak behandelt de maatgetallen voor lijnen. Unit format : hier zijn verschillende opties mogelijk. Gezien de aard van de tekeningen wordt hier de optie “decimal” behouden. Precision : hiermee wordt het aantal cijfers na de komma bepaalt. Decimal separator : hiermee wordt aangeduid hoe het decimale teken er moet uitzien. Hier kunnen we een komma gebruiken of een punt. Round off : hiermee kun je het afronden van een getal instellen. Het invoeren van een waarde 0.5, zorgt ervoor dat er naar veelvouden van 0.5 zal afgerond worden. Het invoeren van een waarde 1, betekent dat er telkens naar een geheel getal zal afgerond worden. Prefix : hiermee kan aangeduid worden wat er voor het maatgetal van tekst moet verschijnen. Ook speciale symbolen, zoals het diameterteken kunnen gebruikt worden. Suffix : idem als de prefix, maar dan na het maatgetal. Measurement scale. Scale Factor : Hiermee wordt de schaal ingesteld, waarmee het maatgetal vermenigvuldigd wordt. Vb. indien een lijn 10 drawing units langs is, zal bij een measurement scale van 1, het maatgetal 10 bedragen. Is echter de measurement scale ingesteld op 10, dan zal het maatgetal 100 bedragen. Let wel : de lengte van de lijn wordt hiermee niet veranderd. Apply to Layout Dimensions Only: het bovenstaande wordt dan enkel toegepast wanneer de maatgetallen op de layout geplaatst zijn. Zero suppresion Deze functie zorgt er voor dat het cijfer ‘0’ weggelaten wordt in de aanduiding. Leading : het cijfer ‘0’ vooraan het maatgetal wordt weggelaten. Vb 0.513 wordt dan .513 Trailing : het cijfer ‘0’ achteraan het maatgetal wordt weggelaten. Vb 0.500 wordt dan 0.5 Angular dimensions Dit heeft betrekking op de maataanduidingen voor hoeken. Units format : het formaat van de hoekaanduiding wordt hiermee gekozen. Mogelijkheden zijn : graden,minuten, seconden – decimale graden – gon(gradians) – radialen Precision : ook hier wordt de nauwkeurigheid (cijfers na de komma) mee ingesteld. Zero suppression : zie ‘lineair dimensions’ De tabbladen ‘Alternate units’ en ‘Tolerances’ zijn voor ons vakgebied niet echt van toepassing.

84


AutoCAD 2017 14.2. HET BEMATEN.

Het DIMENSION commando crëert allerhande types van bemating Wanneer je met de muisaanwijzer boven een tekenobject komt toont Autocad in preview hoe de bemating er zal uitzien. De ondersteunde types bemating zijn: horizontaal, verticaal, aligned, diameter, radius, jogged radius, arc length. Indien nodig kan je gebruik maken van de andere opties op de Command Line. Deze andere mogelijkheden worden hieronder verder uitgelegd via hun egen commando.

Lineaire bemating. Lineair bematen betekent het aanbrengen van horizontale of verticale maten. Na het geven van het commando verschijnt op de commandoregel: “First extension line origin or return to select”. Er wordt hier gevraagd naar een eerste punt van de bedoelde afstand. Wanneer dit punt is aangeduid, wordt gevraagd naar een “Second extension line origin”. Wanneer dit tweede punt gegeven is, wordt gevraagd naar de “Dimension line location”. Door het verslepen van de muis kan men nu deze plaats aangeven. Op die manier duidt men niet alleen aan waar de maatlijn moet komen, maar wordt ook een onderscheid gemaakt tussen een horizontale en verticale maat. Het links klikken met de muis legt op die manier de plaats vast. “Return to select” betekent dat men i.p.v. een eerste punt aan te geven, een return intoetst en dan de lijn kiest die men wil bematen. Onmiddellijk worden dan begin- en eindpunt van deze lijn als bepalende punten genomen.

85


AutoCAD 2017 Gealigneerde bemating Het bematen verloopt hier identiek als bij de lineaire bemating, maar de maatlijn wordt nu gealigneerd aan het voorwerp. We zouden hier kunnen spreken van het bematen van schuine lijnen.

Het bematen van cirkels en cirkelbogen. Radius (straal) Na het geven van het commando, dient de “arc” of “circle” geselecteerd te worden, waarna men met de muis de locatie van de maat dient vast te leggen.

Diameter. De maatvoering voor de diameter van een “arc” of “circle” verloopt gelijkaardig aan deze van de straal ervan.

86


AutoCAD 2017

Het bematen van een hoek. Na het geven van het commando, dient de “line”, “arc” of “circle” geselecteerd te worden, waarna men de tweede “line” dient te selecteren, om als laatste met de muis, de locatie van de maat vast te leggen.

Baseline dimension. Een baseline dimension is een maat die telkens tot op dezelfde “baseline” gegeven wordt Om dit uit te voeren, moet de eerste maat op de gewone manier geplaatst worden. Ter plaatse van het

87


AutoCAD 2017

Continue Dimension. Om dit uit te voeren, moet de eerste maat op de gewone manier geplaatst worden. Bij het plaatsen van de tweede maat, moet dan gekozen worden voor het icoon “continue dimension”. Onmiddellijk wordt dan gevraagd naar de “second extension line origin”, d.i. de plaats waar de tweede aanhaallijn moet geplaatst worden.

Center Mark Het aanbrengen van een “center mark” in een cirkel of cirkelboog, gebeurt via bovenstaand icoon. Na het geven van het commando wordt enkel gevraagd de cirkel of cirkelboog te selecteren.

88


AutoCAD 2017 Quickdimension

Via Quickdimension is het enkel noodzakelijk het te bematen object te selecteren. AutoCAD herkent het type object en gebruikt onmiddellijk het juiste type bemating. Arc Lenght Hiermee kan de lengte van een cirkelboog aangeduid worden.

Ordinate Hiermee worden de coรถrdinaten van punten aangeduid.

89


AutoCAD 2017 Jogged Aanduiding van een straal. Deze aan duiding start niet vanuit het middelpunt van cirkel of cirkelboog.

Adjust Space Past de tussenruimte tussen evenwijdige maatlijnen aan zodanig dat ze even groot worden. Er kan een waarde voor deze tussenruimte gegeven worden, maar ook een “Auto� functie is aanwezig.

Oblique Zet de aanhaallijnen schuin onder een in te geven hoek

90


AutoCAD 2017 Text Angle Draait het maatgetal onder een in te geven hoek.

Left, Center en Right Justify Plaatst het maatgetal respectievelijk links, in het midden en rechts.

91


AutoCAD 2017 14.3. MULTILEADERS. 14.3.1. Multileader Style. Multileaders zijn verwijzingspijlen gevolgd door multiline text. Vooraleer we multileaders plaatsen is het best een specifieke multileader style aan te maken.

We komen terecht op het dialoogkader van de “Multileader Style Manager” Bij “Styles” vinden we standaard twee stijlen terug: “Annotative” en “Standard” Het best maken we onmiddellijk een nieuwe stijl aan met de knop “New” In het volgende klein dialoogkader kunnen we een naam geven, ingeven op welke stijl de nieuwe moet gebaseerd worden en of ze annotatief is of niet. Vervolgens verkrijgen we een dialoogkader met drie tabbladen voor het instellen van de stijl.

92


AutoCAD 2017

LEADER FORMAT General Type: hier leggen we de vorm vast van de leader Color: vastleggen van de kleur Linetype: vastleggen van het lijntype Lineweight: vastleggen van de lijndikte Arrowhead Symbol: vastleggen van de vorm en uitzicht van de pijlpunt Size: vastleggen van de grootte van de pijlpunt Leader break Break size: grootte van de “dimension break” LEADER STRUCTURE Constraints Maximum Leader points: legt het maximum aantal punten vast voor de leader line First Segment Angle : legt de hoek vast vanuit het eerste punt van de leader Second Segment Angle : legt de hoek vast vanuit het tweede punt van de leader Landing Settings Automatically include landing : zorgt ervoor dat het segment vóór de tekst horizontaal is Set landing distance : bepaalt de lengte van die horizontale lijn Scale Annotative : maakt de multileader annotatief (zie later in de cursus)

93


AutoCAD 2017 Wanneer de functie Annotative uitgevinkt is, beschikken we over volgende mogelijkheden: Scale multileaders to layout : legt een schaalfactor vast, gebaseerd op de schaal van “Model Space” en de “Paper Space viewports” Specify Scale : bepaalt de schaal voor de multileader

CONTENT Multileader type Hier hebben we keuze uit “MText”, “Block” en “None”

MText : Dit is de meest gebruikte keuze. Op het einde van de multileader komt tekst te staan. We beschikken hierbij over een aantal Text Options, Default Text : Plaatst de Default Text na de leader. Indien we dit grijs laten, dan dienen we bij het plaatsen van de multileader de uiteindelijke tekst te typen. Indien we deze default tekst wijzigen, dan klikken we op de knop met de drie puntjes aan de zijkant, en kunnen we via de MText Editor de tekst aanpassen. Text Style : hier leggen we de tekststijl vast. Deze dienen vanzelfsprekend reeds aangemaakt te zijn. Text Angle : bepaalt de hoek waaronder de tekst verschijnt

94


AutoCAD 2017

Text Color : bepaalt de kleur van de tekst. Text Height : bepaalt de hoogte van de tekst Always left justify : lijnt de tekst steeds links uit Frame text : zorgt voor een kadertje rond de tekst Leader connection Deze instellingen bepalen de aansluiting tussen de leader en de bijhorende tekst. Horizontal attachment Left Attachment bepaalt de connectie tussen landing line en tekst wanneer de tekst zich rechts van de landing line bevindt. De keuze “Middle of top line” is misschien de meest voor de hand liggende. Right Attachment heeft dezelfde betekenis, maar bedoeld voor wanneer de tekst zich links van de landing line bevindt. Het is logisch dat voor beide “attachments” dezelfde keuze wordt gemaakt. Landing Gap bepaalt de afstand tussen de landing line en de tekst. Vertical attachment Wanneer gekozen wordt voor een dergelijke “vertical attachment”, zijn er geen landing lines. Top Attachment hecht de leader vast aan het midden van de bovenkant van de tekst. Kies voor “overline and center” om een lijn boven de tekst aan te brengen.

95


AutoCAD 2017 Bottom Attachment hecht de leader vast aan het midden van de onderkant van de tekst. Kies voor “underline and center” om een lijn onder de tekst aan te brengen.

Block : Dit is een minder gebruikte keuze. Hier controleren we de eigenschappen van een block dat gebruikt wordt in plaats van tekst. Source block : bepaalt welke block zal gebruikt worden. Attachment : bepaalt hoe de block zal gehecht worden aan de multileader. We kunnen de block vasthechten via zijn “insertion point”, of via zijn midden. Color : hiermee bepalen we de kleur van de block. Scale : hiermee wordt de schaal van de block vastgelegd

NONE Bij deze keuze wordt geen tekst of block voorzien, er is enkel de multileader.

96


AutoCAD 2017 14.3.2. Tekenen van Multileaders.

Na het geven van het commando wordt eerst gevraagd naar de plaats van de pijlpunt. Daarna dient men de plaats van de landing line aan te duiden, om vervolgens met de MText Editor de tekst te plaatsen.

ADD LEADER Bij deze multileaders, is het mogelijk om meerdere leaders in 1 multileader samen te brengen. Dit gebeurt via het commando “Add leader”. Eerst wordt er gevraagd de leader te selecteren die moet uitgebreid worden en vervolgens dient men de plaats van de 2e pijlpunt aan te geven. REMOVE LEADER Net zoals we leaders kunnen toevoegen, kunnen we ook leaders verwijderen met het commando “Remove leader”

97


AutoCAD 2017 Eerst dienen we de multileader te selecteren, om daarna de leader te selecteren die dient verwijderd te worden van de multileader. ALIGN Wanneer meerdere multileaders in een tekening gebruikt worden, is het mogelijk om ze netjes uite te lijnen zodat ze bvb mooi boven elkaar komen te staan. Dit kan met het commando “Align”. Eerst dient men de multileaders te selecteren die men wil aligneren, om vervolgens de multileader aan te duiden waar naartoe er dient gealigneerd te worden. Als laatste wordt de richting voor het aligneren gevraagd. Deze laatste is dan ook meestal een verticale.

Vóór het aligneren

Na het aligneren

98


AutoCAD 2017

15 INVOEGEN VAN EEN AFBEELDING

99


AutoCAD 2017 Om een afbeelding in de tekening in te voegen maken we gebruik van de ‘Reference’ sectie op de ‘Insert’ ribbon.

Daar vinden we het ‘Attach’ commando terug. Daar wordt onmiddellijk gevraagd welk bestand we hiervoor willen gebruiken. Ook PDF documenten kunnen gebruikt worden.

Na het aanduiden van het document verkrijgen we het volgende dialoogkader:

Insertion Point: dit is het invoegpunt. Hier kunnen we kiezen om dit op het scherm te tonen of we kunnen indien gekend, de coördinaten intypen. Scale: de schaal. Ook hier kunnen we dit op het scherm doen , of reeds vooraf een schaalfactor intypen. Rotation: de hoek. Hier kunnen we de verdraaiing op het scherm tonen of nu reeds een waarde ingeven.

100


AutoCAD 2017 Path Type: het soort pad. Belangrijk om weten bij het invoegen van een afbeelding, is het feit dat de afbeelding niet echt in het bestand geïmporteerd wordt, maar er wordt een link (relatie) onthouden met de afbeelding. Deze link is de plaats waar de afbeelding zich bevindt op de harde schijf en dat is dus het pad. Het feit dat het pad naar de afbeelding onthouden wordt kan dus als gevolg hebben dat indien de afbeelding niet meer op dat pad staat (omdat je het op de harde schijf hebt verplaatst naar ergens anders), deze ook niet meer zal afgebeeld worden in de tekening. Hiervoor moet men dus goed oppassen. Het doorgeven van de tekening aan een derde, betekent dan ook dat de afbeelding afzonderlijk moet meegegeven worden. Bij dit ‘Path Type’ hebben we nu de volgende mogelijkheden:

- Full (Absolute) Path: een ‘full path’ is het volledig gespecifiëerd pad op de harde schijf naar de plaats waar de afbeelding zich bevindt. Dat pad begint dus zowieso met de letter van de schijf. Dit is de meest rigide vorm en heeft dus geen flexibiliteit. - Relative Path: hier is wat meer flexibiliteit. De plaats van de afbeelding t.o.v. de tekening (dwg) wordt onthouden. - No Path: hier dient de afbeelding gewoon in dezelfde folder te staan als de tekening (dwg). Misschien is dit voor de meeste gevallen wel de beste optie. Na het instellen van deze parameters kan het invoegen plaatsvinden zoals vastgelegd.

101


AutoCAD 2017 Clip: snijdt de afbeelding bij tot een aangeduide grens (boundary). Na het geven van het commando, wordt eerst gevraagd om de afbeelding te selecteren. Na dit selecteren krijgen we een aantal

keuzemogelijkheden met als ‘New Boundary’ de default keuze. New Boundary: hier kunnen we dan kiezen uit een reeds getekende polyline, een veelhoek (polygon), een rechthoek (rectangle) of we kiezen kiezen om de clip om te draaien (Invert Clip). Deze laatste betekent dat je aanduidt wat je niet wil behouden. On/Off: met deze 2 opties kan je een bestaande clip aan of uit zetten. Delete: hiermee verwijder je een clip.

Adjust: hiermee kan je nog het contrast, de aanwezigheid (Fade) en de helderheid (brightness) van de afbeelding aanpassen. Editeren van de afbeelding: na het selecteren van de afbeelding past de ribbon zich aan en kunnen een aantal bewerkingen toegepast worden op de afbeelding. Hier komen opnieuw de ‘Adjustments’ en het Clippen aan bod, aangevuld met nog een paar opties, zoals het al dan niet tonen van de afbeelding en de afbeelding meer transparant maken.

102


AutoCAD 2017

16 PROPERTIES EN MEASUREMENTS

103


AutoCAD 2017 16.1. PROPERTIES.

Van elk onderdeel van een tekening kunnen de eigenschappen (properties) bekeken en gewijzigd worden. Dit gebeurt via het commando “properties” dat zich bevindt op het “View” tabblad, sectie “Palettes”. Het geven van dit commando resulteert in het verschijnen van het properties venster. Het selecteren van een tekenobject zorgt er dan voor dat de eigenschappen van dat object verschijnen in het properties venster. De elementen die in dit venster verschijnen zijn contextgevoelig, wat betekent dat ze afhankelijk zijn van het geselecteerde object. Via dit venster is het eveneens mogelijk de eigenschappen van het tekenobject te wijzigen. Op deze manier kunnen nodige aanpassingen op een snelle manier doorgevoerd worden.

Wanneer dit properties venster opgeroepen wordt, dan bevindt het zich standaard in de “Auto-Hide” mode. Dit betekent dat wanneer we met de muis van het venster afgaan, het venster dan minimaliseert en de zichtbaarheid op onze tekening weer teruggeven wordt. Deze functie kan echter afgezet worden door in de zijbalk op het “Auto-Hide” icoontje te gaan klikken. Het properties venster kan aan de hand van de zijbalk al slepend naar een andere locatie gebracht worden en indien we het slepen naar de zijkant van ons venster, zelfs “vastgehecht” worden. Dit noemt men “docked”. Dit kunnen we teniet doen door het terug weg te slepen van die zijkant. Het selecteren van de objecten waarvan de properties gevraagd worden kan vooraf gebeuren, of kan via de knop “select objects” op het properties venster. Het selecteren via de knop “quick select” op het properties venster maakt het mogelijk om meerdere gelijkaardige objecten in één beweging te gaan selecteren. Bijvoorbeeld: het selecteren van alle polylijnen gelegen op het layer “beplanting”, of het selecteren van alle lijnen met een speciaal lijntype. Dit biedt redelijk wat mogelijkheden en is vrij nuttig bij grote tekeningen.

Voorbeeld van de Quick Select functie : Hieronder wordt gevraagd een selectie te maken van alle “Line” objecten uit de tekening die zich op het layer “Hagen” bevinden. Dit leverde dan de volgende properties op :

104


AutoCAD 2017 Select Objects

Quick Select

We zien dat er in totaal 2 “Line” objecten geselecteerd werden.

105


AutoCAD 2017 Quick Properties Het Quick properties panel geeft u een verkorte versie van de eigenschappen van een object. Om Quick Properties te activeren dient de drukknop onderaan op de statusbar geactiveerd te worden. Telkens wanneer een object geselecteerd wordt, verschijnen dan deze Quick Properties. Wanneer we de muiscursor op de QP houden, dan klappen er nog bijkomende eigenschappen open.

16.2. MEASUREMENTS. Op de tekening is het mogelijk om bepaalde gegevens op te vragen, zoals een afstand, een radius, een hoek, een oppervlak en zelfs een volume.

106


AutoCAD 2017 Distance : hier dient men twee punten aan te duiden waartussen de afstand in drawing units gemeten wordt. Radius : hier dient men de cirkel of cirkelboog te selecteren om de radius te verkrijgen Angle : hier verkrijgt men de hoek Area : hiermee verkrijgt men het oppervlak (area) en de omtrek (perimeter). Ofwel wordt hier nu het object aangeklikt waarvan men het oppervlak wil kennen, ofwel tekent men als het ware het object opnieuw uit aan de hand van vertexpunten. Het gemakkelijkst is natuurlijk het object aan te klikken. Indien de zone binnen de grenzen ligt van meerdere verschillende objecten, dan kunnen we die zone gaan begrenzen door een “Boundary” aan te maken. Boundary Dit commando is vergelijkbaar met het arceren; in die zin dat we een “Pick point” binnenin de zone dienen

aan te klikken . AutoCAD gaat dan op zoek naar de grenzen van die zone en creëert een polyline op die grenzen. Het opzoeken van de “Area” kan dan simpelweg door die polyline aan te klikken en het oppervlak is dan het eindresultaat.

107


AutoCAD 2017

17 PLOTTEN EN PRINTEN

108


AutoCAD 2017 17.1. DE PAGE SETUP VOOR EEN LAYOUT. Onderaan het tekenveld zijn verschillende tabs te zien. De tab die we tot nu toe gebruikt hebben, is de ‘Model’ tab, waarin we de tekening hebben uitgewerkt. We noemen dit dan ook de model-mode. Naast deze model tab, zijn ook ‘layout’ tabs voorzien. Dit zijn voorstellingen van de geplotte bladen papier. Vooraleer we iets gaan plotten, dienen we eerst een nieuwe layout aan te maken. Daarvoor gaan we naar één van de ‘layout’ tabbladen onderaan en kiezen we voor New (Layout) op de Layout ribbon. We geven de Layout een eigen naam. Onderaan is dan deze nieuwe layout tab er bij gekomen. Vervolgens dienen we de Page Setup in orde te brengen. Daarvoor gaan we eerst het nieuwe tabblad

onderaan activeren en dan opnieuw naar het ribbon van de ‘Layout’ en kiezen voor ‘Page Setup’. Dit laatste kan ook door rechts te klikken op een Layout tab en te kiezen voor “Page Setup”. In beide gevallen verschijnt de ‘Page setup manager’ . Daar zien we lijst van de reeds aangemaakte lay outs. Via de knop “Modify” kunnen we nu de page setup voor de desbetreffende layout gaan instellen. Eerst de gebruikte plotter/printer gekozen te worden uit de op de PC geïnstalleerde apparaten. Dan gestart met het kiezen van het papierformaat en de oriëntatie van het blad (portrait/landscape). In het vak ‘Plot area’ wordt gekozen voor ‘layout’.

109


AutoCAD 2017 Plot Scale Dit is een eerste zeer belangrijke instelling waartegen geen fouten mogen gemaakt worden. Hier duiden we aan in welke eenheid hebben getekend en dit uitgedrukt in mm. Voorbeeld: we hebben getekend in meter; dan is 1000mm gelijk aan 1 (drawing) unit. Of we hebben getekend in centimeter en dan is 10mm gelijk aan 1 unit. Wanneer nu op OK geklikt wordt, verschijnt de layout, met daarop een viewport waarin de tekening zich bevindt.

Plot Style Table Meestal dient de plot gewoon in zwart/wit te gebeuren. Indien je op de tekening dan meerdere kleuren hebt gebruikt dien je deze ‘Plot Style Table’ in te stellen op ‘Monochrome’ Alle lijnen worden dan zwart afgebeeld.

17.2. HET GEBRUIK VAN VIEWPORTS OP DE LAYOUT. Zoals eerder vermeld, verschijnt op de layout een viewport waarin de tekening te zien is. Deze viewport kan gemanipuleerd worden (groter of kleiner maken), en kan zelfs verwijderd worden. Het is eveneens mogelijk meerdere viewports te plaatsen op één en dezelfde layout. Een viewport moet dan ook gezien worden als een soort venster op de tekening. Iedere viewport kan iets anders voorstellen, en voor iedere viewport kan een andere schaal ingesteld worden. Een viewport wordt aangemaakt via de ‘Layout’ ribbon. Daar vind je het item ‘Layout viewports’ en daaronder de verschillende mogelijkheden. In de meeste gevallen kiezen we voor ‘rectangular’. We kunnen dan onze rechthoek uittekenen.

110


AutoCAD 2017 Naast het gebruik van rechthoekige viewports, kan ook gekozen worden voor een veelhoekige viewport (polygonal), of een op de layout getekend object kan zelfs omgezet worden naar een viewport (vb. cirkel). Aan iedere viewport moet nu een schaal toegekend worden voor de tekening die zich in de viewport bevindt. Dit kan door eerst de viewport te selecteren (klikken op het kader). Onderaan rechts op de Status Bar kunnen we nu de Viewport Scale instellen. We kunnen er kiezen uit een lijst met standaard schalen. Indien echter de gewenste schaal niet aanwezig is, gaan we voor ‘Custom’. we verkrijgen dan het ‘Edit Drawing Scales’ dialoogkader, waar we een schaal kunnen toevoegen. We geven er een naam voor de schaal in en leggen de scale properties vast.

Voorbeeld voor schaal 1/1000, wordt dit 1 Paper Unit = 1000 Drawing Units. Op deze manier kunnen we het lijstje aanvullen. Wanneer we dan uit het dialoogkader gaan, dienen we opnieuw deViewport te selecteren om er de desbetreffende schaal aan te geven. Op deze manier kan voor iedere viewport een andere schaal ingesteld worden. Noot: Het kan gebeuren dat na het instellen van de schaal, er niets meer zichtbaar is in de layout. Dit komt misschien omdat je nu ingezoomd bent op een blanco stukje blad. Om daaraan te verhelpen kunnen we nog de tekening ‘binnenin’ de viewport te verslepen met het ‘Pan’ commando. Om nu zogezegd binnenin de viewport te stappen, dubbelklikken we binnenin de bewuste viewport. Het icoon van ‘Paper’, wijzigt nu in het icoon van ‘Model’, namelijk het assensymbool. Nu kunnen we opnieuw aan het model gaan werken, door het bijvoorbeeld te pannen naar de juiste positie. Niet meer zoomen nu, want dit zorgt voor een verschaling. Eénmaal alles correct is, dubbelklikken we weer buiten de viewport en we zitten weer in ‘Paper’ mode. Ditzelfde kunnen we doen door de viewportte selecteren, onderaan op de Status bar drukken op de knop ‘Paper’ om naar de Model Mode te gaan en om terug te keren, drukken op de knop ‘Model’ om terug naar ‘Paper’ mode te keren.

111


AutoCAD 2017 17.3. TEKENEN OP DE LAYOUT. Op de layout kan eveneens getekend worden. Dit is vooral handig voor het aanbrengen van een planhoofd. Let wel : al wat getekend wordt op de layout zal niet te zien zijn in de ‘model mode’. Dit planhoofd kan dan als basis dienen voor latere tekeningen en moet aldus slechts éénmaal per papierformaat dienen aangemaakt te worden.

17.4. PLOTTEN VAN DE LAYOUT. Het plotten van deze layout is nu verder zeer eenvoudig. Met de desbetreffende layout op het scherm, dient het plotcommando gegeven te worden. De plotter, papierformaat en schaal zijn reeds ingesteld. Een full preview van de plot geeft alsnog uitsluitsel indien de plot naar wens zal verlopen.

17.5. PLOTTEN IN EEN COPY/PLOTCENTER. Het plotten van plannen op groot formaat kunnen we normaal gezien niet zelf doen, tenzij we natuurlijk beschikken over een plotter. Voor een dergelijke plot zoeken we dan onze toevlucht tot een plotcenter of een copiëercenter waar een of meerdere plotters staan. In een dergelijk geval dienen we alles vooraf klaar te maken. Dit laatste gebeurt via een PDF document. We nemen dus nooit een DWG bestand mee naar het plotcenter, maar wel degelijk een PDF. Dit PDF document bekomen we door op de ‘Output’ ribbon in de ‘Export’ sectie te kiezen voor Export naar PDF. Let wel: dit doen we met de te plotten ‘Layout’ zichtbaar. Zorg ervoor dat de preset op High Quality Print staat en dat de export wel degelijk van de ‘Current Layout’ gebeurt. Indien eo ingesteld, dat wordt het papierformaat van de layout overgenoemn in de pdf.

112


AutoCAD 2017

18 ANNOTATIVE OBJECTS

113


AutoCAD 2017 Op verschillende plaatsen in deze cursus is er sprake geweest van “Annotative”. Dit meestal onder de vorm van een aanvinkvakje. Telkens werd er verwezen naar “later in de cursus’. Annotative objects kunnen tekst, arceringen, multileaders, bemating en blocks zijn. Het creëren van “annotative objects” zal ons toelaten om op een eenvoudige manier met de schaal van deze objecten om te gaan. Het is dan ook zeer aan te raden om deze objecten “annotative” te maken.

Een overzicht van waar de annotativiteit voor de verschillende elementen kunnen vastleggen: Tekst: in het dialoogkader van de “tekst style” Het symbooltje van een dwarsdoorsnede van een schaallat (linksboven op de figuur) toont aan dat de tekststijl annotatief is.

Arceringen : in het hatch dialoogkader

114


AutoCAD 2017 Multileaders: in het Modify Multileader Style dialoogkader, tabblad “Leader Structure”

Bemating : in het “Modify Dimension Style” dialoogkader, tabblad “Fit”

115


AutoCAD 2017 Het gebruik van de annotative scale in “Paper” mode en meerdere viewports. Wanneer we in Paper Mode werken met meerdere viewports op verschillende schalen, zullen ook de tekst, de bemating etc... verschaald worden, wat het uitzicht niet verbetert. Liever hebben we dat deze voor de verschillende viewports even groot zijn. Verder willen we dan ook de bemating, tekst etc... in bepaalde viewports tonen, maar in andere niet. “Annotative objects” zijn hiervoor de oplossing.

Voorstelling van het probleem: 2 viewports met twee verschillende schalen. Ook de bemating is verschaald. Mogelijke oplossing : (meerdere werkwijzen worden in de praktijk hier toegepast) 1. Bemaat alles op de gewone manier (dus niet Annotative) 2. Bedenk welke schalen je aan de verschillende viewports wil toekennen. 3. Gebruik de Annotation Scale rechts onderaan op de Status Bar om aan te geven voor welke viewport deze geplaatste maten correct zijn.

4. Beslis je welke maten zullen terechtkomen in een andere viewport. 5. Maak deze gekozen maten Annotative op de volgende manier: - selecteer de gekozen maten - klik rechts en kies voor Properties - wijzig daar de eigenschap Annotative van ‘No’ naar ‘Yes’

116


AutoCAD 2017

- klik nogmaals rechts op de geselecteerde maten en kies er voor ‘Annotative Object Scale’ en vervolgens voor ‘Add/Delete Scales’

Voeg toe aan en verwijder eventueel schalen uit de lijst in functie van de bedoelde zichtbaarheid van de maten in de diverse viewports. Het is dus deze lijst die dicteert wat waar te zien zal zijn. De maten zijn in elke viewport dan ook even groote, ongeacht de schaal van de viewport.

117


AutoCAD 2017

118


AutoCAD 2017

19 HET GEBRUIK VAN BLOCKS

119


AutoCAD 2017 Een AutoCAD block is een geheel van tekenobjecten die tesamen 1 object voorstellen. Dit kan van alles zijn; op het internet zijn er talloze websites waar dergelijke ‘Blocks’ te vinden zijn. Meestal worden ze in categoriën ingedeeld. Zo kan je blocks aantreffen die bomen voorstellen, of auto’s of kasten, etc... Je zou eigenlijk kunnen zeggen dat dit klaargemaakte tekeningen zijn, klaar voor gebruik en dus klaar om in te voegen in de tekening.

19.1. HET AANMAKEN VAN BLOCKS. Met het commando ‘Create block’ kunnen we nieuwe blocks aanmaken. het commando bevindt zich in de ‘Block Definition’ sectie van de Insert Ribbon.

We verkrijgen dan het volgende dialoogkader.

Name: dit is natuurlijk de naam die de block zal meekrijgen Base Point: dit is het invoegpunt: het punt dat zal gebruikt worden om de block in de tekening te plaatsen Door het icoon ‘Pick point’ aan te klikken kan je op de tekening het invoegpunt aanduiden. Objects: Door het icoon ‘Select Objects’ aan te klikken, kunnen we de objecten die de block zullen uitmaken selecteren. Zorg ervoor dat ‘Convert to block’ gekozen is. Is er gekozen voor ‘Retain’, dan wordt de block wel aangemaakt, maar de tekening zelf blijft onaangeroerd. Is er gekozen voor ‘Delete’, dan wordt de block aangemaakt, maar worden achteraf de geselecteerde objecten verwijderd. Block Behaviour: hier vinken we best ‘Scale Uniformly’ en ‘Allow exploding’ aan.

120


AutoCAD 2017 Settings: hier gaan we de gebruikte unit voor de block uitkiezen.

19.2. HET INVOEGEN VAN BLOCKS. Eénmaal de block is aangemaakt, kunnen we die verder gaan invoegen in de tekening. Hierbij maken we gebruik van het ‘Insert’ commando uit de Block sectie van de Insert Ribbon. Bij het geven van het commando verschijnen de reeds aanwezige blocks in de tekening (hier in het voorbeeld de block van de heester), maar zien we ook de mogelijkheid tot ‘More Options ...’ Kiezen we deze laatste, dan verkrijgen we het volgende dialoogkader.

Name: Hier zien we de naamlijst van de aanwezige blocks in de tekening. Insertion Point: we kunnen kiezen om dit invoegpunt op het scherm aan te duiden of we kunnen indien gekend de coördinaten ervoor intypen. Scale: Ofwel doen we dit op het scherm, ofwel kennen we de schaal en typen we die hier reeds in. Rotation: hier hetzelfde: ofwel op het scherm roteren ofwel reeds gekende waarde intypen. Explode: we kunnen tevens ervoor kiezen om de Block bij het invoegen te exploderen.

19.3. HET INVOEGEN VAN GEDOWNLOADE BLOCKS. Blocks die we van het internet downloaden zijn in feite DWG bestanden. Het invoegen van dergelijke blocks gebeurt via hetzelfde Insert commando, maar op het dialoogkader kiezen we hier nu voor ‘Browse’ en gaan op zoek naar het dwg bestand. Het invoegen verloopt dan identiek aan zelf aangemaakte blocks.

121


AutoCAD 2017

19.4. HET BEWAREN VAN BLOCKS. Blocks die we zelf aanmaken zijn slechts aanwezig in de tekening waarin ze aangemaakt zijn. Willen we nu echter die blocks ook in andere (toekomstige) tekeningen gebruiken, dan moetn we ze kunnen bewaren. Dit gebeurt met het ‘Write Block’ commando te vinden in de Block Definition sectie van de Insert Ribbon. Hier kiezen we dan best ‘Block’ als Source en onderaan bij filename en path stellen we alles correct in. De block wordt dan als ‘dwg’ opgeslagen voor toekomstig gebruik. Zie 19.3. Invoegen van gedownloade blocks.

122


AutoCAD 2017 Contents HOOFDSTUK 1: DE GRAFISCHE INTERFACE. 1.1. HET GEVEN VAN EEN COMMANDO. 1.2. EEN GETAL INVOEREN. HOOFDSTUK 2: TEKENINGBEHEER. 2.1. EEN NIEUWE TEKENING STARTEN. 2.2. HET BEWAREN VAN EEN TEKENING. 2.3. HET OPENEN VAN EEN TEKENING HOOFDSTUK 3: TEKENEN MET COÖRDINATEN. 3.1. ABSOLUTE COÖRDINATEN. 3.2. RELATIEVE COÖRDINATEN. 3.3. POOLCOÖRDINATEN. HOOFDSTUK 4: DRAWING LIMITS EN DRAFTING SETTINGS. 4.1. SNAP EN GRID. 4.2. DYNAMIC INPUT. 4.3. POLAR TRACKING. 4.4. OBJECT SNAP. 4.5. OBJECT SNAP TRACKING. HOOFDSTUK 5: BASIC PROPERTIES, LINE, CONSTRUCTION LINE, MULTILINE, POINT. 5.1. BASIC PROPERTIES VAN TEKENELEMENTEN. 5.2. LINE. 5.3. CONSTRUCTION LINE. 5.4. POINT. HOOFDSTUK 6: RECTANGLE, CIRCLE, ARC, ELLIPSE. 6.1. RECTANGLE. 6.2. CIRCLE. 6.3. ARC. 6.4. ELLIPSE EN ELLIPTICAL ARC. Hoofdstuk 7: POLYLINE, POLYLINE EDIT, SPLINE EN SPLINE EDIT 7.1. POLYLINE. 7.2. EDITEREN VAN DE POLYLINE. 7.3. SPLINE. 7.4. EDIT SPLINE. HOOFDSTUK 8: SELECTIES EN ZOOM. 8.1. SELECTIEMOGELIJKHEDEN. 8.2. ZOOMMOGELIJKHEDEN. 8.3. PAN. HOOFDSTUK 9: HET COPIËREN VAN TEKENELEMENTEN. 9.1. COPY. 9.2. OFFSET. 9.3. MIRROR. 9.4. ARRAY. HOOFDSTUK 10: HET EDITEREN VAN TEKENELEMENTEN. 10.1. TRIM EN EXTEND. 10.2. MOVE. 10.3. ROTATE. 10.4. CHAMFER. 10.5. FILLET. 10.6. SCALE.

2 3 9 10 11 11 12 14 15 16 16 18 19 20 22 23 25 27 28 31 31 32 33 34 34 35 35 36 37 38 39 39 41 42 42 44 45 46 47 48 49 52 53 54 54 55 56 56

123


AutoCAD 2017 10.7. STRETCH. 10.8. EXPLODE. 10.9. BREAK AT POINT - BREAK. 10.10. EDITEREN MET GRIPS. 10.10.1. Stretch met grips. 10.10.2 Move met grips. 10.10.3 Rotate met grips. 10.10.4 Scale met grips. 10.10.5 Mirror met grips. 10.11. JOIN. 10.12. ALIGN HOOFDSTUK 11: LAYERS. 11.1. DE LAYER PROPERTIES MANAGER 11.2. OVERIGE LAYERCOMMANDO’S. 11.3. LAYER STATES. HOOFDSTUK 12: HET PLAATSEN VAN TEKST. 12.1. TEXT STYLE 12.2. MULTILINE TEXT. 12.3. SINGLE LINE TEXT. HOOFDSTUK 13: ARCERINGEN. 13.1. ARCEERPATRONEN. 13.2. VULLEN MET EEN KLEURVERLOOP (GRADIENT). HOOFDSTUK 14: BEMATING. 14.1. AANMAKEN VAN EEN DIMSTYLE. 14.2. HET BEMATEN. 14.3. MULTILEADERS. 14.3.1. Multileader Style. 14.3.2. Tekenen van Multileaders. HOOFDSTUK 15: INVOEGEN VAN EEN AFBEELDING HOOFDSTUK 16 : PROPERTIES EN MEASUREMENTS. 16.1. PROPERTIES. 16.2. MEASUREMENTS. HOOFDSTUK 17 : PLOTTEN EN PRINTEN. 17.1. DE PAGE SETUP VOOR EEN LAYOUT. 17.2. HET GEBRUIK VAN VIEWPORTS OP DE LAYOUT. 17.3. TEKENEN OP DE LAYOUT. 17.4. PLOTTEN VAN DE LAYOUT. 17.5. PLOTTEN IN EEN COPY/PLOTCENTER HOOFDSTUK 18 : ANNOTATIVE OBJECTS. HOOFDSTUK 19: HET GEBRUIK VAN BLOCKS 19.1. HET AANMAKEN VAN BLOCKS 19.2. HET INVOEGEN VAN BLOCKS 19.3. HET INVOEGEN VAN GEDOWNLOADE BLOCKS 19.4. HET BEWAREN VAN BLOCKS

57 58 58 59 60 60 60 60 60 61 61 63 64 66 67 69 70 71 71 72 73 75 77 78 85 92 92 97 99 103 104 106 108 109 110 112 112 112 113 119 120 121 121 122

124



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.