Inhoud Spelling p. Letters en klanken . ............................................................................. 4 Lettergrepen, klemtoon ....................................................................... 5 Luisterwoorden . .................................................................................. 6 Regelwoorden ..................................................................................... 7 Net-alswoorden ................................................................................... 8 Weetwoorden ...................................................................................... 9 Tussen-n ........................................................................................... 11 Tussen-s . .......................................................................................... 12 Vast, los, koppelteken of trema? ...................................................... 13 Hoofdletter of kleine letter? . ............................................................. 14 Lees-, woord- en accenttekens ......................................................... 15 Werkwoordspelling: tijden, voltooid deelwoord ................................ 17 Werkwoordspelling: ik-vorm (stam), o.t.t........................................... 19 Werkwoordspelling: o.v.t. en voltooid deelwoord ............................. 20 Onregelmatige werkwoorden: o.t.t. ................................................... 24 Onregelmatige werkwoorden: lijst .................................................... 25
NL gr. 3-4 gr. 3-4 gr. 3-4 gr. 3-4 gr. 3-8 gr. 3-8 gr. 7-8 gr. 7-8 gr. 7-8 gr. 3-8 gr. 3-8 gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-6
B lj. 1-2 lj. 1-2 lj. 1-2 lj. 1-2 lj. 1-6 lj. 1-6 lj. 5-6 lj. 5-6 lj. 5-6 lj. 1-6 lj. 1-6 lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-4
gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-6 gr. 7-8 gr. 7-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 7-8 gr. 7-8
lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-4 lj. 5-6 lj. 5-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 5-6 lj. 5-6
Woordsoorten Woordsoorten . .................................................................................. 30 Werkwoorden .................................................................................... 31 Zelfstandige naamwoorden: meervouden ........................................ 32 Zelfstandige naamwoorden: verkleinwoorden .................................. 34 Bijvoeglijke naamwoorden ................................................................ 35 Meer en meest .................................................................................. 36 Als of dan? ........................................................................................ 36 Lidwoorden . ...................................................................................... 37 Telwoorden ....................................................................................... 37 Voornaamwoorden . .......................................................................... 38 De of het? .......................................................................................... 39 De èn het ........................................................................................... 40 Dat of wat? ........................................................................................ 41 Jou of jouw? ...................................................................................... 41 U of uw? ............................................................................................ 41 Hun of hen? ....................................................................................... 42 Me of m’n? . ....................................................................................... 42 Ze of z’n? . ......................................................................................... 42 Voorzetsels ....................................................................................... 43 Voegwoorden .................................................................................... 43
2
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 2
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
21/11/14 14:08
Inhoud Zinsdelen Zinsdelen . ......................................................................................... 44 De belangrijkste zinsdelen ................................................................ 45 Speciale zinsdelen ............................................................................ 47 Hoofdzin en bijzin .............................................................................. 48 Bedrijvende vorm en lijdende vorm . ................................................. 48
gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 7-8 gr. 7-8 gr. 7-8
lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 5-6 lj. 5-6 lj. 5-6
gr. 5-6 gr. 5-6 gr. 7-8 gr. 5-6 gr. 7-8 gr. 5-8
lj. 3-4 lj. 3-4 lj. 5-6 lj. 3-4 lj. 5-6 lj. 3-6
gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8 gr. 5-8
lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6 lj. 3-6
Woordenschat Samenstellingen en afleidingen . ...................................................... 49 Kop- en staartstukken: belangrijke kop- en staartstukken . .............. 50 Kop- en staartstukken: in moeilijke woorden .................................... 51 Tegenstellingen . ............................................................................... 53 Synoniemen ...................................................................................... 54 Afkortingen ........................................................................................ 56
Teksten Tekstopbouw ..................................................................................... 60 Waar of niet waar? ............................................................................ 61 Tekstsoorten ..................................................................................... 61 Leesstrategieën . ............................................................................... 62
Woordenlijst................................................................................... 63
In dit Spiekboekje taal staan alleen de belangrijkste taalregels die je leert op de basisschool. Meer regels voor spelling zijn te vinden op http://www.beterspellen.nl. En nog meer taalregels (voor volwassenen) vind je op http://taaladvies.net.
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 3
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
3 21/11/14 14:08
Tussen-s SPELLING
meisjeschoen of meisjesschoen? sportschool of sportsschool?
WOORDSOORTEN
Hak het woord in twee stukken. meisje(s?) schoen sport(s?) school
Vervang het tweede stuk door een ander woord dat niet met s- begint. meisjes kleding sport club
Ja meisjeskleding (niet meisjekleding)
Nee sportclub (niet sportsclub)
Schrijf dan ss. meissjesschoen
Schrijf dan s. sportschool
TEKSTEN
WOORDENSCHAT
ZINSDELEN
Hoor je nu in het eerste stuk een s?
12
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 12
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
21/11/14 14:09
Vast, los, koppelteken of trema? Samenstellingen SPELLING
sneltrein, ziekenhuis, politieauto zwart-wit, hotel-restaurant
dvd-speler,T-shirt, 25-jarig, ©-teken
WOORDSOORTEN
Regel: vast (aan elkaar) Uitzonderingen: • in gelijkwaardige samenstellingen (als je beide grondwoorden kunt weglaten en verwisselen): koppelteken • na afkortingen, hoofdletters, cijfers en symbolen: koppelteken • na windrichtingen in aardrijkskundige namen: koppelteken • bij klinkerbotsing: koppelteken
Noord-Hollandse, Zuidoost-Azië thema-avond (je zegt niet: themaa-vond) zo-even (je zegt niet: zoe-ven)
Getallen
zestien, tweehonderdvijftig ZINSDELEN
Regel: vast (aan elkaar) Uitzonderingen: • na duizend: los • miljoen en miljard: los • bij klinkerbotsing: trema (deelteken)
vijfduizend driehonderd tien miljoen vijfhonderdduizend drieëntwintig (je zegt niet: dri-ééntwintig)
Andere woorden
vicepresident, cafétje ex-echtgenoot, oud-directeur, Sint-Nicolaas ruïne (je zegt niet: rui-ne) poëzie (je zegt niet: poe-zie)
WOORDENSCHAT
Regel: vast (aan elkaar) Uitzonderingen: • na ex, oud en Sint: koppelteken • bij klinkerbotsing: trema (deelteken)
TEKSTEN
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 13
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
13 21/11/14 14:09
Meer en meest, als of dan? stellende trap de meeste woorden oud lief boos
vergrotende trap
overtreffende trap
ouder liever bozer
oudst liefst boost
voltooid deelwoord
geliefd verbeten
geliefder verbetener
meest geliefd meest verbeten
woorden op -st, -sd, -sch
vast verbaasd komisch
vaster verbaasder komischer
meest vast meest verbaasd meest komisch
onregelmatig
goed veel weinig (bestaat niet)
beter meer minder eerder
best meest minst eerst
TEKSTEN
WOORDENSCHAT
ZINSDELEN
WOORDSOORTEN
SPELLING
Meer en meest (trappen van vergelijking)
Als of dan? Merel is even oud als Aisha. Merel is net zo oud als Aisha. Maar Merel is niet zo groot als Aisha. Merel is iets kleiner dan Aisha. Ja, Aisha is iets groter dan Merel. Maar ze zijn allebei veel groter dan Frits en Ronald. Merel is even groot als ik. (maak de zin langer: als ik ben) Merel is net zo groot als jij. (= als jij bent) Merel is niet zo groot als hij. (= als hij is)
NIET: even groot als mij NIET: net zo groot als jou NIET: zo groot als hem
Merel is iets kleiner dan zij. (= dan zij is) Aisha is iets groter dan wij. (= dan wij zijn) Aisha en Merel zijn allebei iets groter dan zij. (= dan zij zijn)
NIET: kleiner dan haar NIET: groter dan ons NIET: groter dan hun
36
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 36
Š Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
21/11/14 14:09
Dat of wat? Jou of jouw? u of uw? Dat of wat?
iets wat veel geld kost alles wat hij zegt niets wat hier ligt het enige wat fout ging het laatste wat ik wil
gebeurtenis: wat
We verloren, wat logisch was. Hij werd boos, wat ik niet begreep.
SPELLING
verwijzing naar het-woord: dat het boek dat ik gelezen heb het meisje dat daar staat iets onbepaalds: iets dat veel geld kost dat of wat alles dat hij zegt niets dat hier ligt het enige dat fout ging het laatste dat ik wil
lijdend voorwerp: Hij is jou vast vergeten. na voorzetsel: Hij wil met jou mee. Hij is een vriend van jou.
bezittelijk voornaamwoord
ZINSDELEN
persoonlijk voornaamwoord meewerkend voorwerp: Hij heeft jou niets gevraagd. Hij geeft het aan jou.
Hij is jouw vriend. NIET: Hij is joun vriend. WOORDENSCHAT
U of uw? persoonlijk voornaamwoord onderwerp: U zit hier. meewerkend voorwerp: Hij heeft u niets gevraagd. Hij geef het aan u.
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 41
bezittelijk voornaamwoord
TEKSTEN
lijdend voorwerp: Hij is u vast vergeten. na voorzetsel: Hij wil met u mee. Hij is een vriend van u.
WOORDSOORTEN
Jou of jouw?
Hij is uw vriend.
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
41 21/11/14 14:09
Woordenlijst Veel woorden zijn in dit spiekboekje al uitgelegd met schema’s en tabellen. De => verwijst steeds naar die uitleg.
ZINSDELEN WOORDENSCHAT TEKSTEN
Spiekboekje Taal 72 63
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
WOORDSOORTEN
Spiekboekje taal
SPELLING
aanhalingsteken => Lees-, woord- en accenttekens (p. 15). aanwijzend voornaamwoord => Voornaamwoorden (p. 38). accent => Lees-, woord- en accenttekens (p. 15). achtervoegsel => Samenstellingen en afleidingen (p. 49) en => Kop- en staartstukken (p. 50-52). advertentie => Tekstsoorten (p. 61). afbreekstreepje => Lees-, woord- en accenttekens (p. 16). afkorting => Afkortingen (p. 56). afleiding => Samenstellingen en afleidingen (p. 49). alfabet => Letters en klanken (p. 4). alinea => Tekstopbouw (p. 60). apostrof => Lees-, woord- en accenttekens (p. 15). artikel => Tekstsoorten (p. 61). autobiografie Een tekst waarin iemand zijn eigen leven beschrijft. Wat hij schrijft, is waar gebeurd. => Tekstsoorten (p. 61). bedrijvende vorm => Bedrijvende en lijdende vorm (p. 48). bepaald lidwoord => Lidwoorden (p. 37). bevestigend Het tegenovergestelde van ontkennend. Gewone zinnen zijn bevestigend. Voorbeelden: Ik ga weg. Ik heb een jas bij me. Iedereen weet dat. Zinnen met niet, geen, niemand, niets, nergens of nooit zijn ontkennend. bezittelijk voornaamwoord => Voornaamwoorden (p. 38). bijvoeglijk naamwoord => Bijvoeglijke naamwoorden (p. 35). bijvoeglijke bepaling => Speciale zinsdelen (p. 47). bijwoord Een woord dat iets vertelt over een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of een hele zin. Voorbeelden: Die som is vreselijk lastig. De trein rijdt langzaam. Ik nam stiekem een snoepje. bijwoordelijke bepaling => Speciale zinsdelen (p. 47). bijzin => Hoofdzin en bijzin (p. 48). biografie Een tekst over het waar gebeurde levensverhaal van iemand. => Tekstsoorten (p. 61). column (uitspraak: kóllum) Een korte tekst in een krant of tijdschrift. De schrijver geeft in een column op een grappige manier zijn mening over iets. => Tekstsoorten (p. 61). deelteken => Lees-, woord- en accenttekens (p. 16). directe rede Wat iemand gezegd heeft, wordt precies naverteld en tussen aanhalingstekens gezet; het tegenovergestelde van de indirecte rede. Voorbeeld: Ik zei: ‘Ik kom iets later.’ doffe e (stemzwakke e, stomme e) Een e zonder klemtoon die je uitspreekt als uh. Voorbeelden: ademen, begrijpen.
63 21/11/14 14:09
TEKSTEN
WOORDENSCHAT
ZINSDELEN
WOORDSOORTEN
SPELLING
Woordenlijst (vervolg) dubbele punt => Lees-, woord- en accenttekens (p. 15). eigennaam De naam van een persoon, een bedrijf of instelling, een stad, land of gebied, een volk enz. enkelvoud Een vorm die aangeeft dat het om één mens, dier of ding gaat. Voorbeelden: de man; ik loop. fabel Een verhaal over dieren die zich gedragen als mensen. De schrijver wil eigenlijk vertellen hoe mensen zich moeten gedragen, maar doet net of zijn verhaal alleen over dieren gaat. => Tekstsoorten (p. 61). feit => Waar of niet waar (p. 61). fictie => Waar of niet waar (p. 61). figuurlijk => Waar of niet waar (p. 61). gebiedende wijs Met de gebiedende wijs van een werkwoord geef je aan dat iemand iets moet doen. De gebiedende wijs schrijf je net zoals de ik-vorm. Voorbeeld: Vergeet je zwemkleding niet, denk aan een handdoek en neem ook wat zakgeld mee. gedachtepuntjes => Lees-, woord- en accenttekens (p. 15). gedachtestreepje => Lees-, woord- en accenttekens (p. 16). gedicht Een tekst met korte regels over gevoelens of gedachten. Vaak hebben gedichten een muzikaal ritme en rijmen de regels op elkaar. Dan noem je zo’n gedicht poëzie. => Tekstsoorten (p. 61). gesloten lettergreep => Lettergrepen, klemtoon (p. 5). gezegde (1) => De belangrijkste zinsdelen (p. 45-46). (2) Hetzelfde als een uitdrukking. Griekse ij De letter y noem je een Griekse ij of een i-grec. grondwoord => Samenstellingen en afleidingen (p. 49). haakje => Lees-, woord- en accenttekens (p. 15). hele werkwoord => Werkwoorden (p. 31). hoofdletter => Letters en klanken (p. 4) en => Hoofdletter of kleine letter? (p. 14). hoofdtelwoord => Telwoorden (p. 37). hoofdzin => Hoofdzin en bijzin (p. 48). hulpwerkwoord => Werkwoorden (p. 31). i-grec => Griekse ij. ik-vorm => Werkwoordspelling: ik-vorm (stam) (p. 19). index Een index achterin een boek is een lijst met woorden die in dat boek voorkomen. De woorden staan in alfabetische volgorde en achter elk woord staat het nummer van de pagina van het boek waar je meer over dat woord kunt lezen. indirecte rede Wat iemand gezegd heeft, is verwerkt in een zin; het tegenovergestelde van de directe rede. Voorbeeld: Ik zei dat ik iets later kwam. infinitief => Werkwoorden (p. 31). informatieve tekst => Tekstsoorten (p. 61). inhoud, inhoudsopgave De inhoudsopgave in een boek is een lijst met alle hoofdstukken van het boek. De inhoud staat meestal voorin of achterin. Achter de titel van elk hoofdstuk staat het nummer van de pagina waar dat hoofdstuk begint. 64
Spiekboekje taal
Spiekboekje Taal 72 64
© Schoolsupport – Ars Scribendi Uitgeverij
21/11/14 14:09