1 De
klok slaat vijf
Het lijkt wel of Fenna nog eerder wakker is dan anders. Ze draait zich op haar zij, duwt het deurtje van de bedstee iets open en gluurt de kamer in. Het is er nog pikdonker. Dat is ook niet gek, maar het voelt nog lang niet als vijf uur en dat is wel vreemd. Anders wordt Fenna altijd wakker vlak voor de kerkklok vijf keer slaat. En iedere morgen opnieuw geniet ze van dat moment. Omdat zij pas over een paar uur hoeft op te staan. Omdat het zo lekker stil is. Haar twee zusjes diep in slaap naast haar in de bedstee. Haar kleine broertje stil in zijn wiegje op de plank in de bedstee bij vader en moeder. Geen geruzie tussen haar oudere broers en zus op zolder. Even stilte. Even niks te doen. Voor niemand. Fenna verklapt niet dat ze iedere dag zo vroeg wakker is. Dan moet ze er vast uit van moeder. Net als de groten. Want zodra de kerkklok vijf uur slaat, staat moeder in de kamer. Zij maakt Faas, Sjoerd, Janske en vader wakker. Fenna dommelt vaak weer in tijdens de geruststellende geluiden van de nieuwe dag: gestommel op de zoldertrap, gefluister van vader en moeder, het dichtklikken van een blikken trommel met wat eten voor de eerste schaftpauze. Binnen een kwartier zijn Fenna’s zus en broers met vader vertrokken. Alle vier naar de fabriek. Moeder blijft thuis, maar gaat evengoed aan het werk. Bonen doppen. Fenna heeft geen zin om zo vroeg al te helpen. 7
Dat zij en Trudie uit school een paar uur bonen of erwten moeten doppen is al erg genoeg. Ze draait zich op haar andere zij en trekt de te dunne deken tot onder haar kin. Hoe vroeg zou het zijn? Ze heeft wel eens vier keer tot zestig geteld voor de eerste slag klonk. Vier minuten voor vijf dus. Zacht mompelend begint ze ook nu te tellen. Tijdens de negende keer valt ze in slaap. Fenna schrikt wakker van de harde slagen van de kerkklok. En opeens schrikt ze nog veel meer. Ze mag vandaag helemaal niet blijven liggen. Ze kan zich niet stiekem slapend houden om geen bonen te hoeven doppen voor schooltijd. Ze gaat niet eens naar school. Ze moet mee naar de fabriek! Ze wil niet. Ze wil echt niet. Maar ze heeft niets te willen. Sjoerd is al een week ziek en ze kunnen zijn verdiensten niet langer missen. Zij moet zijn plaats innemen.
8
2 Naar
de fabriek
Fenna loopt naast vader door de nog schemerige straat. Kou prikt in haar gezicht en jaagt het laatste beetje slaperigheid uit haar lijf. Wat zijn er al veel mensen op straat. Uit bijna alle huizen en ook uit de stegen tussen de huizenrijen komen mensen tevoorschijn. Allemaal op weg naar de fabriek. Fenna weet niet precies wat haar te wachten staat. Ze weet alleen dat het een lange dag wordt. Ze moet net als iedereen om half zes beginnen en is vanavond pas om zeven uur klaar. Gelukkig wonen ze dicht bij de fabriek en kunnen ze met zijn allen tussen de middag thuis eten. Dat is dan tenminste net als een gewone schooldag. School. Hoe lang zou ze niet naar school kunnen? Ze hoopt maar dat Sjoerd niet lang ziek blijft. Ze wil zo snel mogelijk weer in de klas zitten. Als ze te veel mist, moet ze misschien uit het rijtje kinderen dat van de meester soms extra werk krijgt. Extra sommen om te maken als hun andere werk al gedaan is en de rest van de klas nog bezig is. Vader legt een hand in haar rug. ‘Nog in dromenland, meiske?’ vraagt hij. Zijn hand duwt haar naar voren. ‘Wel doorlopen, hoor. En nu echt wakker worden, we zijn er bijna.’ Ze is heus wel wakker. Ze droomt niet, ze denkt. 9
Ze versnelt haar pas en vaders hand glijdt van haar rug. Een paar minuten later is ze door de poort. Vader brengt haar naar het spingebouw. Janske moet daar ook zijn. ‘Dit is je dochter, Van Smissen?’ vraagt een man bij de deur. ‘Ja, Fenna vervangt Sjoerd voorlopig,’ antwoordt vader. ‘Mooi zo. Ze kan met je andere dochter mee naar de spoelzaal. Dan kan die haar wegwijs maken. Hoewel...?’ De man bukt zich iets voorover. ‘Laat je handen eens zien?’ Fenna steekt haar handen naar voren. ‘Lange, dunne vingertjes. Heel goed om te knopen,’ mompelt de man. Knopen? Haar vingers hoeven toch niet geknoopt te worden? De man wendt zich weer tot vader. ‘Misschien zetten we haar later aan de Selfakt.’
10
‘Prima,’ zegt vader. En tegen Janske: ‘Zorg jij een beetje voor je zusje?’ ‘Natuurlijk,’ knikt Janske. Ze pakt Fenna bij de hand en neemt haar mee de hal in. Vader is al verdwenen. Hij is wever en werkt in een ander gebouw. ‘Janske, wat is...’ Fenna’s stem wordt onverstaanbaar door een afschuwelijk snerpende fluittoon. Een tweede poging om te vragen wat een Selfakt is, strandt in het enorme gedreun en gestamp van de machines, die een voor een op gang komen. Spoelen. Ze moet aan een spoelmachine staan. Een machine die draden op de goede kokertjes windt. Fenna heeft al vaker moeten spoelen, maar dan met een handmachientje. Daarmee werd draad gewonden om de kleine klosjes die nodig waren voor het weefgetouw dat ze vroeger thuis hadden. Toen vader nog niet in de fabriek werkte, maar thuis weefde. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat hing vader tussen de balken van het weefgetouw, dat bijna de helft van het huis in beslag nam. Het was iets tussen zitten en staan in, met zijn billen leunend tegen een schuin plankje op een van de balken. Een snelspoel met zo’n klein klosje erin flitste van links naar rechts tussen de scheringdraden. Vader klapte met zijn linkerhand de boom twee keer tegen het weefsel om de laatste draad goed aan te duwen, wisselde de stand van de schering met de voetpedaal, gaf met zijn rechterhand een driftige ruk aan het touw en hup, daar schoot de snelspoel weer van rechts naar links terug. Klap, klap, suuusj. Klap, klap, suusj... Dat ging ellenlange dagen zo door tot hij genoeg meters had geweven om de stof weg te brengen. Vader kwam altijd weer terug met een nieuwe voorraad garen. 11
Moeder zorgde iedere dag voor het spoelen van het garen op de kleine klosjes en vaak moesten zij en Janske helpen. Het weven gaat in de fabriek ook zo, had vader verteld, maar dan veel sneller met de nieuwe machines. Niet alleen sneller, ook veel goedkoper. Daardoor kwam er steeds minder werk voor thuiswevers. En toen het weefgetouw ook nog kapotging, werd vader wever in de fabriek. Hij maakt nu meer meters stof in dezelfde tijd. Maar hij verdient veel minder. Daarom werken Faas, Janske en Sjoerd ook in de fabriek. En moeder dopt thuis erwten en bonen om wat bij te verdienen. ‘Heel eenvoudig dus,’ zegt Janske. Help! Door het geratel van de machines en haar eigen gedachten die weer eens op hol sloegen, heeft ze helemaal niet gemerkt dat Janske iets uitlegde. Fenna kijkt naar de snel ronddraaiende raderen van de machines. Naar de snel groeiende klossen. Ze moet niet zo veel denken. Ze moet opletten. Ze moet klossen op tijd van de machine halen en er lege opzetten. Zware manden met volle garenklossen wegbrengen. Hup, aan het werk moet ze. Fenna werkt en werkt. In de kleine pauze tussendoor zit ze verdwaasd tussen vader en Janske. De machines dreunen na in haar hoofd. De draden en klossen dansen voor haar ogen, ook al zit ze buiten. Ze heeft nog geen hap genomen van het roggebrood dat moeder haar heeft meegegeven, als de fluit alweer aangeeft dat iedereen weer aan het werk moet. Eindelijk is het kwart over twaalf. Na zesenhalf uur werken mag ze naar huis voor het middagmaal. Maar ze wil niet. Ze wil geen stap meer verzetten. Hoe heeft ze vanochtend kunnen denken dat 12
ze dicht bij de fabriek wonen? Dat het fijn zou zijn om tussen de middag naar huis te lopen? Vlak bij de poort zakt Fenna door haar benen. Vader tilt haar op en draagt haar naar huis. ‘Stel je niet zo aan, Fenna,’ moppert Faas. ‘Wij zijn ook allemaal moe, hoor. Vader kan jou echt niet altijd dragen.’ ‘Nee, maar nu wel,’ zegt vader korzelig. ‘Fenna is nog jong. Ik heb nog nooit een kind zo vroeg laten werken.’ ‘Ze is heus de enige niet,’ zegt Faas. ‘Dat weet ik wel, maar ik wou dat het niet nodig was.’ Thuis zet vader Fenna op een stoel aan tafel. Moeder voert niet alleen haar jongste zusje Liesje, maar ook haar kleine hapjes aardappel. Hmm, lekker. Na een paar happen prikt Fenna zelf met haar vork in de pan. Ze is toch zeker geen baby meer. Ze hoort juist bij de groten. Ze werkt in de fabriek.
13
3 Sjoerd
móet beter worden
De hele middag vervangt Fenna weer klossen op de spoelmachine. Pas om half acht ’s avonds is ze thuis. Te moe om te eten. Ze wil alleen nog maar slapen. De pap die moeder voor de koortsige Sjoerd maakt, is er nu ook voor haar. Gelukkig zo dun, dat ze hem uit de kom kan drinken. Meteen daarna stapt ze in de bedstee, rolt zich op onder de deken en slaapt. Ze merkt niet dat haar zusjes na de maaltijd over haar heen klimmen om ook te gaan slapen. Fenna slaapt dwars door alles heen. Ze slaapt en slaapt tot de kerkklok vijf keer slaat. Het deurtje van de bedstee gaat open op de vijfde slag. ‘Fenna,’ fluistert moeder en ze schudt aan haar schouder. ‘Ik kom,’ fluistert Fenna terug. Het heeft geen zin om zich slapend te houden. Ze moet opstaan. Ze hoort Faas en Janske al naar beneden klauteren. Schiet op, zegt ze streng tegen zichzelf. Niet dromen van verder slapen als de anderen naar de fabriek vertrekken. Ze moet mee. Voorzichtig, om haar zusjes niet wakker te maken, klimt ze uit de bedstee. Ze zou nu wat graag bonen gaan doppen met moeder. Dan zou ze straks gewoon naar school gaan. Zo gaat het bij Rokus ook. Die helpt zijn vader in de smidse. Iedere ochtend en iedere middag, maar daartussen zit hij op school. En Antje helpt thuis op de boerderij. Ook voor en na iedere schooldag. Behalve in de zomer. 14
De tijd van burgers en stoommachines 1800 - 1900 Verzet tegen kinderarbeid Niet naar school? Vroeger was het heel gewoon dat kinderen werkten. Voor bijvoorbeeld een boer of timmerman was een (extra) knecht vaak te duur. Daarom liet hij zijn kinderen helpen. Werkten kinderen niet bij hun vader in het bedrijf, dan was het kleine beetje geld dat ze bij een ander verdienden, hard nodig om genoeg eten voor het hele gezin te kunnen kopen. Sommige kinderen gingen daarom helemaal niet naar school. Anderen gingen maar een paar jaar of alleen in de winter. En dan nog moesten ze vaak voor en na schooltijd werken.
Meisje aan een spinmachine in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Klaslokaal in 1899. Niet alle bankjes waren altijd bezet. Kinderen die moesten werken of thuis moesten helpen, kwamen vaak niet naar school.
89
Een spinnerij met selfactoren rond 1900. Aan zo’n machine werkt Fenna in het verhaal. Meisjes leren stoppen en noppen. Stoppen is het dichtmaken van gaatjes, noppen is het verwijderen van knoopjes en losse draadjes. Stopsters en nopsters in een Tilburgse fabriek.
Werken in fabrieken In de negentiende eeuw kwamen in Nederland steeds meer fabrieken, textielfabrieken bijvoorbeeld. De lonen waren laag. Het bleef dus nodig om kinderen te laten werken. Ze werkten in fabrieken of in de landbouw en andere beroepen met veel handarbeid. Kinderen van soms nog maar vijf jaar oud draaiden de hele dag aan een wiel bij zogenaamde touwbanen, waar touw gemaakt werd. Ook in steenbakkerijen en sigarenfabrieken werkten kleine kinderen. Soms moesten kinderen zelfs ’s nachts werken, zoals in een glasfabriek in Maastricht, waar twee ploegen elkaar afwisselden in diensten van twaalf uur. Fabrieksdirecteuren zeiden dat sommige werkzaamheden alleen door kinderen gedaan konden worden en dat ze zonder de goedkope kinderarbeid hun fabrieken niet konden laten draaien. Gelukkig waren in Nederland de meeste kinderen die in de fabrieken werkten al tien jaar of ouder.
90