boos
boos ik ben tok de kip.
mmm! ik ben pim.
lik.
ik ben nel. lik.
pik pik.
ik ben toos de kat. kom, pim en nel. eet!
mag ik met bas naar de beek?
ik ben bas. ja, mam!
ja...
nee, pim. 6
mag ik met toos en tok op de baan?
nee, nel. 7
kom, pim en nel. mee met mam!
ik lees.
ik tel.
ik mis nel. ik mis pim.
8
tok! tok! tok!
nee, bas. naar mam!
nee, toos en tok!
bas, tok en toos. ik ben boos! ren naar mam!
9
kom, bas. kom, toos. kom ook maar, tok.
ik neem een roos. ik neem een pot.
ik ook.
o! een roos en een pot.
ik lees.
tok! tok! tok! ik tel.
ik leer.
10
11
een noot, een peer, een bes
een noot, een peer, een bes
ik raap de noot op.
een noot.
ik tel er wel zes!
wat heb je daar, bas? waar haal je een noot?
daar is een boom.
kom maar mee, pim.
de boom is hoog.
daar! een noot op de weg! nog een noot. en nog een!
12
een boom met een peer.
de peer is ver.
13
en ik op toos.
ik ga op de rug van bas.
wat eet je, tok?
een bes, een peer en een noot. in de doos voor mam.
een bes vol sap. neem de peer, tok.
ik neem bas op de rug.
ik maak sap van de bes.
ik maak deeg in een kom, met peer en noot.
met de noot en de peer naar mam!
14
15
De paashaas
De paashaas Nel staat naast het bed van Pim. Het is nog donker buiten. - Wakker worden, Pim, zegt ze zacht. Zou het al tijd zijn? Pim kijkt op de klok. - Het is pas zes uur, zegt hij. Heb je ook zo slecht geslapen, Nel? - Ja, ik heb de hele nacht liggen woelen. Pim wipt uit zijn bed. - We halen mam en pap, zegt hij.
108
- Zijn jullie al wakker? vraagt mam. Pap kreunt. - De paashaas slaapt nog, zegt hij. - Dat denk ik niet, zegt mam. Een paashaas moet vroeg uit de veren. - Mogen we al zoeken? vraagt Nel. - Dat kan toch niet, zegt mam. Het is nog donker. - We nemen een zaklamp mee, zegt Pim. - Spannend! kraait Nel. Pap kruipt diep weg onder zijn deken. - Ik kom straks wel, bromt hij.
109
Mam, Nel en Pim gaan de tuin in. Het is fris buiten. Je kan de nacht nog ruiken. Bas rent over het gras. - Niet zo wild, Bas, zegt Nel. Pas op voor de eieren! Pim laat zijn lamp op de struiken schijnen. Die zien er anders uit in het donker. Een beetje eng, vindt Nel. Ze geeft mam een hand. Samen zoeken ze de hele tuin door. - Heb je al iets, Nel? roept Pim. - Nee, niet een ei! zegt Nel. - Ik ook niet, zegt Pim.
110
Pap komt de tuin in. - Keek je al in het hok van Tok? vraagt hij. - Glad vergeten, zegt mam. Nel en Pim stuiven op het hok af. - Tok! Tok! zegt Tok. Ze is blij dat het Pasen is. Nu mag ze helpen zoeken met Nel en Pim. - Ik heb wat! roept Nel ineens. Ze graait een ei van onder het stro. - Dat is geen ei van de haas, zegt Pim. Dat is een ei van Tok. - Ik neem het toch mee, zegt Nel. Ik vind het een heel mooi ei. Tok stapt fier naast Nel.
111
Ze kijken in elk hoekje. Niets! - Hoe kan dat nu? zeurt Nel. - De paashaas is er nog niet, zegt pap. Ik zei toch dat het te vroeg was. Nel en Pim kijken sip. - De paashaas is ons vergeten, zegt Nel. - Kom, we gaan naar binnen, zegt mam. Straks zoeken we opnieuw. Ze heeft het koud.
112
Ineens blijft mam staan. - Sst‌, zegt ze. Ik hoor wat. Pim en Nel komen stil bij mam staan. Nu horen zij het ook. Pim gaat op het gras zitten. Hij gluurt onder de struiken. - Ik zie de ogen van de paashaas, zegt hij. Ze glanzen in het donker. - Ik wil hem ook zien, zegt Nel. Ze duwt Pim opzij. Pim valt in de struiken. Een dier vlucht bang weg. - Dat is de paashaas niet, lacht pap. Dat is Toos.
113
Pim kan er niet om lachen. - Ik vind het niet leuk meer, zegt hij. Ik ga naar mijn kamer. - Stil, Pim! zegt Nel. Ik hoor weer iets in de struiken. Pim kijkt haar boos aan. - Doe niet flauw, Nel, gromt hij. Maar Nel blijft staan. - Het is echt waar, zegt ze. Luister dan! Een struik danst heen en weer. - Er komt iemand, zegt Nel. Uit de struik stapt een haas. Een haas met een kar vol eieren.
- Het is Sam! roept Pim. Sam, wat doe jij hier? - Dag Nel en Pim, zegt Sam. De paashaas is ziek. Daarom breng ik de eieren rond. Met mijn kar lukt dat goed. - Dat is lief, Sam, zegt Nel. Mag ik ze van je kar nemen? - Nee, Nel, dat mag je niet. Ik verstop ze in de tuin. Kom over een uurtje maar zoeken!
115