chalet georges-maurice
• CH
A L E T•
GEORGES–MAURICE 1909-2009 het verhaal van een huis en zijn bewoners opgetekend door
ileen montijn
amsterdam de buitenkant 2009
Naar een idee van en ontworpen door Sonja van Hamel en Piet Schreuders met adviezen van de familie Van Hamel
voorwoord Zou dat misschien iets voor mij zijn, een oud Zwitsers chalet? Volgens Sonja wel. Mijn collega Sonja van Hamel, die altijd al vol zat met verhalen over haar familie en met mij een voorliefde deelt voor oude dingen, begon, gezeten in de voorjaarszon op het grasdak van het vprogebouw in Hilversum, van het ene moment op het andere vol geestdrift te praten over een chalet in Zwitserland. Zij had verhalen over het interieur, de oude boeken, het al die jaren vrijwel onveranderde uitzicht op het meer en de Dents du Midi. Ze vertelde ook dat het chalet al bijna een eeuw familiebezit was, maar dat het soms ook aan derden werd verhuurd. Wilde ik misschien een van die ‘derden’ zijn? Het was 2003. Na een tijdje te hebben rondgekeken op de sympathieke website had ik al mijn vooroordelen over koekoeksklokken en aangeharkte berghellingen opgeschort en het chalet voor twee weken geboekt. De sleutel in het slot – de zware voordeur opende zich, zicht biedend op een donkere gang en enkele deuren die op een kier stonden. Een voor een ontsloten we de luiken, waarna de verduisterde kamers stukje bij beetje hun geheimen prijsgaven. Met een brede glimlach liepen we van kamer naar kamer. Alles was aangenaam en op een vreem-
–7–
de manier bekend: de kleuren, de geuren, de verhoudingen, het hangen sluitwerk. ‘Met een brede glimlach lopen we door het chalet,’ smste ik even later naar Sonja, die reageerde met: ‘Wat fijn, veel plezier!’ Aan het begin van de eerste week trof ik achter een vaalgroen gordijntje onderin een kast stapels plakboeken aan van de familie Van Hamel. Dit was duidelijk privé. Discreet sloot ik het gordijntje weer. Maar aan het eind van de tweede week had ik niet alleen alle plakboeken nauwgezet bestudeerd en aantekeningen gemaakt van data, geboortejaren en familierelaties, ook was ik begonnen ijverig allerlei details van het huis te fotograferen, plattegronden te tekenen en wandelroutes in de omgeving in kaart te brengen. Hier lag een fascinatie die zich niet liet beteugelen. Het chalet had een verhaal, zoveel was zeker. Trek maar aan het draadje en het mysterie ontrafelt zichzelf. ‘Zullen we een boek over het chalet gaan maken?’ mailde ik vanuit Chernex aan Sonja in Amsterdam. Het antwoord kwam dezelfde avond nog: ‘Jaaaaaaaaaa!’ Later kwam ik erachter dat Sonja al jaren rondliep met een dergelijk idee, en gelukkig was ook de rest van de familie Van Hamel er voor in. Dit is een boek dat erom vroeg gemaakt te worden, en dat vervolgens zichzelf in zekere zin schreef en vormgaf. Zo was in 2005 Ileen Montijn, op doorreis van Italië naar Amsterdam, onze gast in het chalet, precies zoals zovele kunstvrienden van Aletrino op doorreis er te gast waren geweest. Zij was al even gecharmeerd van het chalet als wij, dus aan wie hadden we beter kunnen vragen zijn historie op te tekenen? Ook nu het boek er eenmaal is, hoop ik nog dikwijls op verhaal te mogen komen in deze tijdloze Zwitserse oase. Piet Schreuders Amsterdam, mei 2009
–8–
Inhoud
Stamboom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12/13 1. Aletrino, 1909–1916 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 De biograaf in het chalet, door Kees Joosse . . . . . . . . . . . . 52 2. Van Hamel, 1916–heden . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
illustraties in kleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . na 116 Personenregister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De omgeving van Chalet Georges-Maurice . . . . . . . . . . . . De zakelijke kant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Colofon en coördinaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– 11 –
117 120 123 124
Joost Adriaan van Hamel * 1810 † 1885
Gerard Anton van Hamel * 1842 † 1917
× Maria
s’Jacob * 1854 † 1928
×
[3 broers en 3 zusters]
(1) Jeanne M. van Goens * 1848 † 1870
Joost Adriaan (Addy) van Hamel * 1880 † 1964
Monique Jacqueline Raoul-Duval * 1936 † 1981
Sylvie Grin *1962
× Anton Gerard van Hamel * 1842 † 1907
×
Marc Louis van Hamel * 1933 † 1970
× Eric Stéphane van Hamel * 1968
×
(3)
(2) Elisabeth M. de Kok * 1851 † 1887
Anton Gerard (Tonny) van Hamel * 1886 † 1945
Martinus Johannes Zuurmond * 1962
Clara Maria (Pierre, Mass) van Stockum * 1869 † 1953
(Theo)dora van Stockum * 1867 † 1944
�
Sophia Clara Emilia Lastdrager * 1837 † 1915
Anna (Puck) van Stockum * 1871 † 1948 Alida Elisabet Eriksson * 1881 † 1915
Georges-Maurice van Hamel * 1900 † 1989
×
Margarita Jeannette de Leeuw * 1939
×
×
Dirk Johannes van Stockum * 1826 † 1908
Gesina Celia Gerarda Ramaer * 1810 † 1887
×
Alice Sander * 1905 † 2001
Björn Anton van Hamel * 1935
Sandra Elisabeth van Hamel * 1971
Tristan * 1996
– 12 –
Joost Adriaan van Hamel * 1969 † 2008
×
Axel N. Sander * 1879 † 1952
(1)
Dagmar Sander * 1903 † 1996
Francesca van Hamel * 1936
×
[4 broers en 1 zuster]
Jacqueline van der Schaaf * 1968
Eiler Sander * 1906 † 1973
×
Cornelis Mattheus Vink * 1942
Sonja van Hamel * 1971
Salomon Aletrino * 1830 † 1898
Emilia Julia × (2) (Jupie) van Stockum * 1866 † 1935
×
(1)
×
(1)
Amber * 1994
David Aletrino * 1856
×
Joost Adriaan van Hamel * 1938
Enno van Hamel *1963
Lisa van Hamel * 1965 † 1998
Rachel Mendes da Costa * 1866 † 1897
Maria Metta Cornelia van Someren Brand * 1900
Estrid Sander * 1917 † 1977
Marie Louise Drabbe * 1938
Selima Pinedo * 1829 † 1888
× Catharina Galisch * 1867
Anna Aletrino * 1865 † 1945
×
Emanuel Lopes Suasso * 1853 † 1925
Anny E. Eriksson
(2)
Gunnar Sander * 1910 † 1948
×
Arnold (Sam) Aletrino * 1858 † 1916
×
×
Merlijn * 1995
Emiel *1997
Krijn Zuiderhoudt * 1969
× Mascha Punt * 1973
Jasmijn * 2004
– 13 –
Selima × Lopes Suasso * 1885 † 1970
Leopold Aletrino * 1890
Leontine Joan Brossois * 1944
(2)
Mirjam de Vries * 1963
×
×
(1)
Henri van Booven * 1877 † 1964
Willem Punt * 1945 † 1980
Thijs Arjen Bonsma * 1974
× Floortje Punt * 1979
Willemijn Punt * 1979
1. ALETRINO 1909–1916
een briefkaart van chernex naar les avants Foto: UvA Bijzondere Collecties Hss. Ee 42
blik vanaf het station (1976)
– 16 –
Chernex s. Montreux, Chalet Georges Maurice, 21 februari 1913 Weledelgestrenge heer, Aangenaam zal het ons zijn U morgen (zaterdag) tegen 4 uur ’s middags bij ons te zien. Wij wonen vlak over het spoorweg- station, een bruingeschilderd chalet, een eindje van de weg af, schuin voorbij het postkantoor. Van het station af kunt gij het zien, aan de kant van het meer. Met de meeste hoogachting – uw Dw A. Aletrino.
De briefkaart wordt bewaard in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, afdeling Bijzondere Collecties. Hij is – in het Nederlands – gericht aan iemand die logeerde in het Grand-Hôtel in Les Avants, vlakbij Chernex; de naam is onleesbaar gemaakt. Op de kaart staat een stempeltje: Docteur A. Aletrino, Chernex s. Montreux. Arnold Aletrino, Sam voor zijn vrienden, was eind februari 1909 definitief in Chernex gekomen met zijn tweede vrouw, Jupie van Stockum. Hij was pas vijftig, maar zojuist om gezondheidsredenen gepensioneerd als gemeentearts (en huisarts) in Amsterdam. Nog hetzelfde jaar werd het chalet gebouwd dat hij in de briefkaart hierboven beschrijft. Sams schoonzuster, Clara Maria (‘Pierre’) van Hamel-van Stockum, was de eigenlijke opdrachtgeefster, maar de bouwgrond was door hem en Jupie uitgekozen, en Aletrino trad op als bouwheer. Op 28 november 1909 betrokken de Aletrino’s het chalet. Chalet Georges-
– 17 –
a. aletrino (1858–1916)
– 18 –
Maurice zou het heten: Georges-Maurice was Jupies negenjarige neefje, Pierres zoon. Waarom Jupie en Sam juist Chernex kozen om genezing te zoeken voor Aletrino’s kwalen is niet zeker. Zelf had hij het altijd over de Harz, waar hij zo graag kwam om te wandelen. Eind 1908 waren zij voor het eerst in Montreux gekomen: in Montreux-Territet om precies te zijn, waar een hotel stond met de naam Hôtel de Hollande – officieel Savoy Hôtel et Hollande. Aletrino had van daaruit een arts in Bern geraadpleegd in verband met zijn voortdurende rugpijn en ontstellende vermoeidheid. De bevindingen van dokter Dubois deden hem besluiten zijn artsenpraktijk op te geven en naar Zwitserland te verhuizen. Montreux en zijn omgeving waren in Nederland wel bekend, en niet alleen omdat de norse Koning Willem III er regelmatig had vertoefd. Een bizar incident dat de vorst daar omstreeks 1875 had veroorzaakt, door zich herhaaldelijk spiernaakt op het balkon van zijn hotel aan passerende boten te vertonen, werd te boek gesteld door een schrijver die in Clarens woonde, jonkheer Sicco Roorda van Eysinga. Dat was al vrij lang geleden, maar er was een gestage trek van personages uit het Nederlandse culturele leven naar dit gebied. Zowel Couperus als Marcellus Emants hebben er gelogeerd (Couperus in Bex, op doorreis naar Italië). Gerard van Hulzen, een kennis van Aletrino die zelf in Montreux woonde, publiceerde in 1908 een boek over Zwitserland. De bekende dirigent en Wagnerspecialist Henri Viotta vestigde zich in 1919 in Clarens, en liet in Montreux naar eigen ontwerp de Villa Béatrice bouwen. Nog een prominente Nederlandse musicus bouwde omstreeks 1910 in Zwitserland een chalet, namelijk Willem Mengelberg (1871-1951). Hij kwam iets later dan de Van Hamels op het idee voor zijn Chasa Mengelberg in Zuort (Graubünden): het is voltooid in 1912, naar ontwerp van Mengelberg zelf. Vanwege de moeilijke bereikbaarheid bleek het in 2009 toch niet meer te handhaven als retraite-oord voor musici, wat het
– 19 –
a.g. van hamel
c.m. van hamel-van stockum
Fotograaf onbekend
Foto Fr. Jul. von Kolkov, Groningen
na Mengelbergs dood was geworden, en werd het alsnog te koop aangeboden door de stichting die het in stand had gehouden. Het kan ook zijn dat de suggestie om Montreux op te zoeken, afkomstig was van Aletrino’s schoonzuster zelf. Pierre was in 1907, nauwelijks veertig jaar oud, weduwe geworden. Haar 27 jaar oudere man was de geleerde A.G. (Anton) van Hamel, voor wie Frankrijk een tweede vaderland was. Van Hamel, afkomstig uit een intellectuele familie, was aanvankelijk theoloog en Waals predikant. Maar in 1879 trad hij na een lange periode van twijfel en onrust (waarin hij de winter van 1877/78 in Montreux doorbracht) uit het ambt. Hij ging Franse taalen letterkunde studeren in Parijs en werd, briljant als hij was, al in
– 20 –
1884 de eerste Nederlandse hoogleraar Romaanse talen, in Groningen. De schilderes Wally Moes beschrijft in haar herinneringen hoe zij hem in datzelfde jaar ontmoette in Parijs. Het was bij een diner ter ere van een delegatie Zuid-Afrikaanse Boeren, onder wie Paul Kruger, dat werd voorgezeten door de bejaarde graaf Ferdinand de Lesseps. Na een speech van Van Hamel merkte een Fransman op: il parle notre langue mieux que nous…. Dit was allemaal vóór Pierres tijd geweest: zij was Antons derde echtgenote. In 1887 was zijn tweede vrouw Elisabeth de Kok overleden, die hem een aanzienlijk vermogen naliet. In 1896 trouwden Anton en Pierre. De kleine Georges-Maurice (‘Babe’, als kind), geboren op 21 januari 1900 was, afgezien van een jonggestorven dochtertje uit zijn eerste huwelijk, Antons enige kind. In 1907 overleed Anton van Hamel na een operatie, nadat hij een ongelukkige val had gemaakt op een trap in de Amsterdamse schouwburg. Hij was zojuist met vervroegd emeritaat gegaan om met Pierre en de kleine Babe in Parijs te gaan wonen. Zijn weduwe besloot de verhuizing te laten doorgaan. Ook Jupie, Pierres drie jaar oudere zusje, had een ongewoon huwelijk gesloten. Maar een groter contrast dan tussen Pierres gesoigneerde man-van-de-wereld en Jupies echtgenoot Arnold Aletrino, die zichzelf graag omschreef als een lelijk jodenmannetje, is nauwelijks denkbaar. Eén ding hadden de zwagers gemeen, en dat was veelzijdigheid. Aletrino had net als Van Hamel minstens twee loopbanen: hij was arts, maar ook schrijver. Hij verkeerde in kringen van de Tachtigers (Frederik van Eeden, eveneens een schrijvende arts, was een goede vriend) en publiceerde in 1891 wat je de eerste Nederlandse doktersroman zou kunnen noemen, Zuster Bertha. Het was een boek van een verpletterende somberheid, zoals al zijn geschriften. Maar daarnaast ging zijn belangstelling uit naar problematische kwesties zoals criminologie en ‘uranisme’, een destijds gangbare term voor homoseksualiteit. In september 1901
– 21 –
had hij in vakkringen opzien gebaard met een lezing over dat onderwerp op een internationaal congres over criminele antropologie, dat was georganiseerd door G.A. van Hamel, Antons tweelingbroer, een vooraanstaand strafrechtsgeleerde. Waarschijnlijk vanwege zijn verlichte ideeën had Anton van Hamel omstreeks 1900 vanuit Groningen een protégé naar hem toe gestuurd, de nogal labiele jonge onderwijzer Jacob Israël de Haan. Er ontstond een vriendschap tussen beiden, die eindigde toen De Haan in 1904 een roman publiceerde, Pijpelijntjes, waarin Aletrino zelf duidelijk herkenbaar voorkwam als een sadistische, valse homoseksueel. Het boek was ook nog aan hem opgedragen. De affaire werd min of meer gesust doordat Aletrino samen met De Haans verloofde de hele oplage opkocht; maar zijn gemoedsrust zal er niet groter door zijn geworden. Gemoedsrust was iets dat Aletrino nauwelijks kende. Hyper-emotioneel, neerslachtig, ten prooi aan talloze kwalen (zo was hij een tijdlang bijna blind) en in toenemende mate verslaafd aan morfine, was hij bijna obsessief bang voor de dood: een onhandige en kwellende eigenschap voor een arts. Dat zijn eerste vrouw, Rachel Mendes da Costa, in 1897 na vijf jaar huwelijk een eind aan haar leven maakte was een slag waarvan hij volgens sommigen nooit is hersteld. Bij dat alles kon hij – zoals wel meer depressieve mensen – ook verschrikkelijk lachen. ‘Niemand kon lachen als Sam. Als hij een van zijn malle verhalen begon, dan bleef hij meestal middenin steeken door zijn eigen gelach. Hij kon er niet uitkoomen van ’t lachen, hij begon op nieuw twee, drie malen, maar het lachen was hem te machtig, en zijn bril dreef weg op zijn tranen,’ schreef Frederik van Eeden in De Amsterdammer van 23 januari 1916, vlak na Aletrino’s dood. Jupie was de reddende engel in Aletrino’s leven. Zij was verpleegster, en zorgde voor hem in de zware periode na de zelfmoord van zijn eerste vrouw. Een tijdje later zou Aletrino zich in het openbaar inzetten voor erkenning van het verpleegstersvak en fatsoenlijke arbeids
– 22 –
omstandigheden voor de beoefenaarsters ervan. Samen met Aletta Jacobs en enkele andere verlichte geesten richtten Jupie en hij in 1900 de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering der Belangen van Verpleegsters en Verplegers op, onder de mysterieuze naam Nokosomos (Grieks voor: verzorgende). In de tussentijd, op 22 december 1898, waren Arnold en Jupie getrouwd in Lisse, de woonplaats van haar ouders. Chernex, waar het echtpaar zich vestigde, was in 1909 een klein dorp van wijnboeren en rundveehouders. De naam, vroeger ook wel Charnex, wordt door sommige mensen in verband gebracht met het woord ‘charme’ – of met ‘charmille’, wat heg of laan betekent. Zwitserland was in de loop van de negentiende eeuw steeds meer het vakantieland bij uitstek voor welgestelde Europeanen geworden, en op bescheiden wijze had ook Chernex daarvan meegeprofiteerd, al stond er in 1909 nog maar een fractie van het aantal huizen dat er in 2009 is te vinden. Die huizen waren wel al van steen, sinds een dramatische brand in 1814 de bestaande houten huizen in de as had gelegd. Vanaf 1870 waren de wegen in het dorp verhard, en vanaf omstreeks 1900 kwamen er zelfs stoepen. In 1901 werd het dorp aangesloten op het treintje (de M.O.B.) van Montreux naar Les Avants, dat voor velen een voorwaarde moet zijn geweest om er te komen. Toch bestonden er ook toen al drie onderkomens voor bezoekers in Chernex: de Auberge de la Croix Fédérale (het deftigste van de drie, ontstaan uit een oude herberg), Pension Dufour en Hôtel Les Iris, op de hoek van de weg naar Montreux, waar Hollandse gasten meestal logeerden. Volgens Aletrino’s biograaf Joosse werd dit aan het begin van de twintigste eeuw gedreven door de dames Hazelhoff Roelfzema uit Den Haag.
– 23 –
chernex omstreeks 1890 pijl: pension dufour (later hôtel les iris) Uit: René Koenig en Albert Schwab-Courvoisier, Vevey-Montreux photographiés par nos aïeux, 1973
– 24 –
chernex in april 2009 Foto Piet Schreuders
– 25 –
situatieschets van het te bouwen chalet
– 26 –
N
‘ u zijn wij aan het zoeken van een stuk grond om de chalet op te bouwen, waarvan wij de plannen al hebben,’ schrijft Aletrino op 7 mei 1909 aan Leopold Aletrino, de zoon van zijn broer David. ‘Maar het is heel moeilijk om een stuk grond te krijgen, dat niet al te duur is. Die vervloekte boeren, die in elk land even groot vee zijn, houden hier den grond op een hoogen prijs, omdat zij merken dat nu en dan een vreemdeling hier wil gaan bouwen. (…) Wij moeten nu vanmiddag naar den notaris om te zien een stuk grond te krijgen dat van weeskinderen hoort. (…) Wij zijn op het idee van dat land gekomen door een vrome stinkeling van een boer die het ook wil hebben, en een stuk ervan aan ons zou willen verkoopen. Maar die man is zóó taai – daarbij wordt hij hier om zijn vroomheid Jezus genoemd – dat er geen voortkomen aan is en ik vertrouw hem om zijn vroomheid niet. Nu vanmiddag kletsen met den notaris. En ik ben er heelemaal niet geschikt voor en zit voortdurend aan andere dingen te droomen, terwijl zoo’n vent kletst. Maar het moet wel.’ Het valt inderdaad niet mee, je Sam Aletrino voor te stellen als onderhandelaar over bouwgrond, en vervolgens als bouwheer. Toch heeft hij die taak volbracht, ongetwijfeld met steun van Jupie en zijn schoonzuster. Voor de koop van de grond kreeg hij – via tussenkomst van het Nederlandse consulaat in Parijs – volmacht van die laatste, die met haar zoon Georges-Maurice immers in Parijs woonde. De verkoper van het terrein was Félix Chevalley, een veel voorkomende familienaam in en rond Chernex. La Fin du Bochet, zo heette de plek waarvan 627 m2 werd gekocht voor iets meer dan 10 francs de vierkante meter. Daarbij, zo legde notaris Edouard Clerc in Montreux vast in de akte, verwierf mevrouw Van Hamel het recht van eerste koop van het aangrenzende land van dezelfde eigenaar, voor dezelfde prijs: 100 francs per 9 m2. De verkoper verplichtte zich het voetpad dat dwars over het terrein liep te verleggen; het is het pad dat nog steeds buitenom de tuin loopt, en dat volgens het kadaster ook nog deel uit-
– 27 –
maakt van het terrein, samen met een strookje grond aan de overkant ervan. Maar de eigenaar is verplicht om het openbaar toegankelijk te houden.
In juli 1909 begint het werk op La Fin du Bochet. Er wordt gecorrespondeerd over een eerste vereiste voor de bouw: de waterleiding, die van de openbare weg moet komen. Voor de aanvoerleiding moet 3 francs per meter extra worden betaald. In een uiterst gedetailleerd bestek van 29 bladzijden staat beschreven hoe het werk zal worden uitgevoerd, met welke materialen, in welke kwaliteit. Ook de betaling is precies geregeld. De bouwsom van 22.900 francs – in die tijd ongeveer 11.000 Nederlandse guldens – wordt betaald in zes termijnen waarvan de laatste, tien procent van het geheel, pas een jaar na voltooiing vervalt: als alles naar wens blijkt te zijn dus. Een belangrijk begin is het uitgraven van de kelder. De bouwer heeft, na het indienen van het bestek, vastgesteld dat de grond veel rotsachtiger is dan verwacht, en laat weten dat hiervoor een meerprijs zal worden gevraagd. Er zijn geen aanwijzingen dat dit moeilijkheden heeft opgeleverd. Even nog is er een schrik, als Aletrino op 25 juli hoort dat er nog geen officiële bouwvergunning is, en dat het kanton Vaud in zo’n geval gerechtigd is, alles wat er al staat weer af te (laten) breken – maar dat wordt kennelijk snel opgelost. Vóór de winter zal het huis klaar zijn. Dankzij de goed geïsoleerde muren, de specialiteit van Spring, kon de centrale verwarming economisch werken. Centrale verwarming, iets waarmee in Engeland al in de achttiende eeuw werd geëxperimenteerd, was in 1909 nog nergens in Europa gemeengoed. Maar in een
– 28 –
de kelderverdieping met o.a. wasruimte en kolenhok
tweetalige gebruiksaanwijzing van de stoomwashaard “verwo”
– 29 –
houten huis als dit gaf het installeren van een cv-ketel in de (betonnen) kelder, met in de kamers radiatoren in plaats van losse kachels, natuurlijk aanzienlijke winst in brandveiligheid, nog afgezien van het comfort. De ketel werd gestookt op kolen, niet op gas; wel kwam er een gasaansluiting in de keuken (voor het fornuis), in de badkamer (voor het warme badwater) en in de eetkamer (de huidige zitkamer, waarschijnlijk voor een theecomfoor), en bij nader inzien ook een in de salon. In de waskelder ten slotte zou een eveneens op kolen gestookte warmwaterketel komen, die twee grote betonnen bassins van heet water voorzag. Deze wasinstallatie, compleet met gebruiksaanwijzing op een metalen plaatje, is al lang niet meer in gebruik, maar zij staat er nog steeds. Het feit dat de verlichting elektrisch zou zijn in plaats van met gas, was (tenminste voor Nederlandse begrippen) uiterst modern. In iedere kamer, inclusief de verschillende vertrekken in de kelder, zou een lichtpunt komen. Daarnaast zou een elektrisch belsysteem worden aangelegd om de dienstbode te roepen, met oproepknopjes in de eetkamer, naast de voordeur en in de drie slaapkamers, en één bel in de gang beneden. Aangezien de dienstbodekamer, de chambre de bonne, beneden naast de voordeur was gelegen, zou de bel zowel vanuit de keuken als vanuit dat kamertje goed te horen zijn.
– 30 –
presentatieschetsen van de zij- en hoofdgevel, juni 1909 Spring Frères
– 31 –
presentatieschetsen van de zij- en achtergevel, juni 1909 Spring Frères
– 32 –
De bouw verloopt snel. Even is er gedoe over een metselaar, een zekere Gagaccio of Jaccavia, die eigenmachtig een muurtje langs het terrein was gaan metselen en beweert dat dat op orders van mevrouw Aletrino was. Een fantast. Dat muurtje wordt weer afgebroken; er komt een eenvoudig hek rond het huis. De afvoer van de riolering valt wat langer uit omdat het aansluitpunt bij de straat niet zit waar iedereen dacht dat het zat; of was dat toch de waterleiding? De afloop valt uit de bewaard gebleven brieven niet te herleiden. Op 11 oktober schrijft de firma Spring dat het chalet over ongeveer een week kan zijn voltooid, maar gas, water en licht moeten dan nog worden aangesloten, en dat duurt nog even.
‘Wij zijn verhuisd… (…) Heerlijk in ons huis met onze eigen meubelen, na 9 maanden gescheiden te zijn, elkaâr weer te zien. En een heerlijk huis, prachtig uitzicht, rust en stilte en centrale verwarming. Ik moet nog wennen aan mijn kamer en mijn nieuwe hoekje, vóór ik geregeld kan werken. Maar ’t is een prettige kamer, erg gezellig door de niet-grootte, waarin ik me alleen hoef te bewegen.’ De briefkaart (gedateerd 11 december 1909) is gericht aan Aletrino’s vriend, de classicus Maurits Benjamin Mendes da Costa – iemand uit de vertrouwde joodse kring, die Aletrino door zijn huwelijk met Jupie van Stockum had verlaten, maar waarnaar hij nu soms heimwee had. Een week later schrijft hij een levendiger verslag van de verhuizing (die hij als zieke blijkt te hebben meegemaakt) aan Ary Prins. ‘(…) En terwijl de bronchitis gestadig erger werd, zoodat ik een collega uit Montreux heb moeten laten roepen, kwam opeens de verhuisboel aanzetten. Ik ben in een rijtuig naar de nieuwe woning vervoerd, over welke luxe ik nog niet heen ben, omdat het zoo’n
– 33 –
klein eindje was, en toen heb ik nog veertien dagen in de herrie gelegen, met mijn hoofd in een ijzeren pot of zoo iets en mijn lichaam op een rol oude tapijten, waarin later bleken allerlei kleinere keukengereedschappen te zijn opgeborgen. Voor bedekking had ik een stapel postpapieren en tienduizend meegebrachte recepten. Enfin het was een vreemd ziekbed, al is deze beschrijving misschien een beetje overdreven. Maar eindelijk ben ik op de been en het huis begint nu in orde te komen. Alleen heeft gister de voornaamste helper, een mannetje dat alles doet, gordijnen ophangen en vloeren in orde maken en hij soldeert ook potjes en pannetjes, zijn duim afgehakt, zoodat er een gedwongen stilstand is en we nog de volgende week niet klaarkomen. Maar toch geniet ik al en Jupie ook van de nieuwe woning met het heerlijke uitzicht en de stilte en vooral van de eigen boel en mijn boeken weer rondom me en een eigen rustige kamer met allerlei moois aan de wanden. (…)’ (17 december 1909) Een moeilijk jaar is ten einde, want Jupie en Sam hebben sinds hun eerste komst naar Montreux in november 1908 voortdurend in hotels en bij vrienden gelogeerd. Alleen in februari 1909 waren zij nog drie weken in Amsterdam, om hun verhuizing te regelen. In mei 1909 hebben ze een gemeubileerd huurhuis in Chernex betrokken, La Tourelle, tegenover hotel Les Iris: zo hebben ze tenminste een eigen huishouden. Het leven in Zwitserland is goedkoper dan in Nederland, zo legt Aletrino vanuit La Tourelle in een brief aan Van Eeden uit: je betaalt de eerste jaren geen belastingen, en daarna ‘een schijntje’. Bovendien heeft hij veel abonnementen opgezegd, en zijn allerlei ‘stand-ophoudingen’ hier niet nodig. Zo kan hij rondkomen van 1800 gulden per jaar zonder gebrek te lijden – maar op dat moment woont ook nog zijn schoonmoeder, mevrouw Sophia van Stockum, bij ze in, en die betaalt mee.
– 34 –
– 35 –
Chalets Chalets zijn van oorsprong boerenhuizen; zij komen voor in het hele Alpengebied. Het zijn houten blokhutten, altijd versierd met uitgezaagde vormen. Het flauw hellende zadeldak, gesteund door zichtbare kapspanten en kapbenen, steekt ver uit over de gevels. Samen met de lange balkons met houten balustrades zorgt dat voor een sterk horizontaal beeld. In de tweede helft van de negentiende eeuw was de chaletstijl op veel plaatsen in Europa in trek geraakt voor tuinhuizen en muziektenten, maar ook voor villa’s in de buitenwijken. Doordat Zwitserland en de Alpen een geliefde reisbestemming waren voor de kleine groep mensen die aan toerisme deed, had de stijl een prettige associatie met luxe en vakantie. Ook in Zwitserland zelf werden steeds meer huizen in chaletstijl gebouwd voor stedelingen, veelal buitenlanders. Een van de bekendste aannemers hiervoor was Spring Frères, Fabrique de Chalets Suisses uit Genève, gesticht in de tweede helft van de negentiende eeuw. Spring Frères maakte chalets met dubbele of zelfs drievoudige houten muren, die voor een goede isolatie zorgden. Zij werden in de fabriek gebouwd (althans de houten delen), en op de plaats van bestemming in korte tijd geassembleerd. In de familie Van Hamel is een bundeltje getypte en gehectografeerde brieven bewaard gebleven van tevreden opdrachtgevers, die de gebroeders Spring kennelijk als referentie aan potentiële klanten uitreikten. Spring Frères hadden blijkens hun briefhoofd prijzen gewonnen op tentoonstellingen, zoals die in de negentiende en vroege twintigste eeuw regelmatig werden gehouden: in 1906 in Milaan en, verrassend genoeg, in Den Haag in 1908. In Montreux was het Chalet Georges-Maurice het eerste dat de firma Spring plaatste. Omdat men hoopte dat er een wervend effect van zou uitgaan, kreeg het huis dakpannen van het type tuile plate vieillie, iets duurder en veel aardiger om te zien dan de eternit-pannen die de Aletrino’s en Pierre oorspronkelijk hadden gekozen, maar voor de prijs van die laatste (zo staat in een brief van 15 juli 1909).
– 36 –
chalet “félice”, annecy
chalet “steinmann”, grilly
Chalets van Spring Frères
chalet in varembo
chalet “mont-blanc”
chalet “georges-maurice”
– 37 –
Logés en bezoekers uit het vaderland moeten voor de meeste Nederlandse expats een vast onderdeel van het leven in Zwitserland zijn geweest. Voor Aletrino was dat dus al zo vóórdat Jupie en hij het Chalet Georges-Maurice betrokken, en dat zou steeds zo blijven, niet altijd tot Aletrino’s vreugde. Vooral met zijn schoonfamilie heeft Aletrino het moeilijk. ‘De troep van Stockums is goddank eindelijk verdwenen,’ schrijft Sam (18 september 1910) aan Leopold. Hij vindt zijn schoonmoeder verschrikkelijk, alleen al omdat zij niet aardig voor Jupie is – terwijl hij tegelijk probeert zijn afkeer van ‘het oude loeder’ te verbergen, om Jupie niet te kwetsen. Met zijn schoonzuster Pierre en de jonge Georges-Maurice heeft hij minder problemen. Zo schrijft hij op 16 september 1914: ‘In huis hier is het overigens heel prettig, met de zuster van Jupie en haar zoontje, die hier logeeren en wat dat betreft hebben wij niet over gebrek aan afleiding te klagen. Ik ben vooral blijd voor Jupie, die anders alleen met mij, verrotte vergiet-test, zou opgescheept zitten.’ De vergiet-test gebruikt Sam wel vaker om zichzelf te beschrijven: hij is zo’n huilebalk, bedoelt hij. Hij lekt tranen. Ook vrienden en bekenden uit de Tachtigers-kring brengen bezoeken aan Chernex, zoals eind 1909 de literator Charles (‘Chap’) van Deventer (die niet komt logeren, maar zijn intrek neemt in hotel Les Iris). Ook Aletrino’s vertrouwde vriend Frederik van Eeden komt meermalen, en overweegt op een gegeven moment zelfs om ook naar deze streek te verhuizen. Andere bezoekers van naam zijn Willem Witsen, die in 1914 langskomt met zijn vrouw Marie, en de (toen) bekende schrijver Herman Robbers, hoofdredacteur van Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. Inwonend huispersoneel hoorde bij het leven van iedereen die een witte boord droeg. Uit La Tourelle schrijft Aletrino aan Mendes dat hij wilde dat die hun nieuwe dienstbode zag. ‘Een jonge Italiaansche meid, met lange bellen in haar ooren en een uiterlijk precies van Carmen, zoo
– 38 –
erg dat ik ieder ogenblik José meen te hooren aankomen of het lied van den toreador. Je zoudt niet kunnen ophouden met zingen, wanneer je hier was en telkens wanneer ik haar ontmoet of bezig zie denk ik aan je en telkens zegt Jupie, wat zou Maurits gaan zingen wanneer die haar zag. Ik zal zien dat ik haar hier houd, totdat je hier komt, alleen om je klanken te hooren.’ Ook in het chalet is er een gestage opeenvolging van dienstboden. In september 1910 is er blijkens de eerder aangehaalde brief aan Leopold Aletrino eentje vertrokken, Rose (zou dat soms nog de Italiaanse van het vorige jaar zijn?). Van de nieuwe noemt hij geen naam, maar hij schrijft dat een nieuwe meid vervelend is, omdat je de eerste tijd je sigaren achter slot moet wegbergen, voor als zij een vrijer heeft. En de kat (‘sje kasj’) is nog niet goed, dat maakt het ook lastig. In oktober 1912 zitten ze weer zonder meid (zo schrijft Aletrino aan Van Eeden, en voegt daaraan toe: ‘waarom doen mensen dat toch altijd zittend?’) Drie jaar later komt wéér een nieuwe meid ter sprake, een ‘lief zacht kind’ uit Freiburg, die ‘aldoor roept dat zij hier in de hemel is, zo heerlijk vindt ze het bij ons en in de omgeving…’ Aletrino en Jupie genieten duidelijk zelf ook. ‘Wanneer ik hier loop in de pracht-natuur en in de heerlijke mooie stilte, komt altijd de gedachte in me omhoog, waarom dat alles niet zooveel jaren vroeger had gekund, waarom eerst mijn leven door haar opoffering moest heengaan, voordat ik dit kon bereiken, waarin zij toch ook zoo gelukkig zou geweest zijn en waarnaar zij toch ook altijd verlangde,’ schrijft Aletrino aan een vriendin. In huis is het ook prettig. Het enige waarvan hij last heeft zijn ’s zomers de vliegen, schrijft hij in juli 1911 aan zijn neef Leopold. Hij heeft, schrijft hij, zijn hele kamer ‘gezwaveld dat het er grijs stond van stank en walm en de ellendelingen bleven er vrolijk in rond vliegen’. Chernex is in deze tijd nog een boerendorp met veel koeien: die trekken vliegen aan.
– 39 –
sam en jupie aletrino voor het chalet
– 40 –
de begane grond
Welke kamer nu eigenlijk de werkkamer van Aletrino is, die ‘prettige kamer, erg gezellig door de niet-grootte’, weten we niet. Het kan de huidige zitkamer (tussen keuken en serre) zijn, die op de plattegrond als salle à manger staat aangegeven, maar ook de kamer daarboven, de grote slaapkamer – of, wie weet, nog een andere. De boeken die honderd jaar later in de zitkamer staan, fraai gebonden werken in velerlei talen, zijn niet van hem afkomstig maar van zijn zwager Anton, die het chalet nooit heeft gezien. Wel staan daar ook boeken van Aletrino’s hand tussen: bijvoorbeeld Uit ’t Leven, uitgegeven in 1901 in een mooi linnen bandje. Voorin staat met pen geschreven: V/d S. – van de schrijver, een geschenk van Aletrino dus.
– 41 –
Sinds hij in Chernex woont ‘doktert’ Aletrino nog wel een beetje, zoals ook blijkt uit de briefkaart naar de Nederlander in Les Avants, maar dat is incidenteel. Als hij zich zelf goed voelt schrijft hij, en niet weinig. Al in de zomer van 1909 meldt hij aan Maurits Mendes dat hij twee novellen heeft voltooid (dat moeten de verhalen zijn die in 1910 in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift en het Tachtigers-tijdschrift De Nieuwe Gids zijn afgedrukt). Daarna concentreert hij zich op boekbesprekingen voor de Nieuwe Gids, die dan onder redactie staat van Willem Kloos. De geografische afstand is geen merkbaar probleem: de postverbinding met Nederland werkt goed. Verder schrijft hij op zijn typmachine (met cursieve letters en paars inktlint) eindeloze brieven aan vrienden in het vaderland. Veel aan Maurits Mendes, aan zijn broer David Aletrino en neef Leopold, aan Frederik van Eeden en anderen. Soms krijg je de indruk dat Aletrino, als hij eenmaal begonnen is aan een brief, niet meer kan ophouden, hij schrijft maar door: ook in dat opzicht ‘lek’. Over zijn pijnen en klachten, over de morfine waar hij maar niet van af komt, maar ook over het geluk van op deze plaats te wonen. ‘Nooit nog heb ik een bestaan gehad als tegenwoordig, een bestaan, dat me doet verlangen naar den volgenden dag en me laat gaan slapen met het gevoel, dat er morgen weer een dag komt,’ schrijft hij. Altijd is hij bang geweest voor de dood, vanwege de dood; nu is hij bang dat hij dood zal gaan omdat hij het jammer zou vinden de volgende dag te missen! Hij heeft niet altijd goede moed, en loopt soms zelfs nog rond met gedachten aan zelfmoord (waarvan hij tegelijk uit ondervinding weet dat je het je levenspartner niet aan mag doen). Hij heeft regelmatig last van zijn rug, en soms malaria-aanvallen. Een uiting van gehechtheid aan zijn nieuwe bestaan is dan, dat hij lid is geworden van de Vereniging voor lijkverbranding in Lausanne, zoals hij schrijft aan zijn nicht Selima van Booven (10 mei 1912) – hij wil in elk geval niet terug naar Holland.
– 42 –
Herman Robbers, meermalen te gast in het chalet, herinnerde zich Aletrino later ook als auteur van levendige brieven.
‘Ik was gewoon nu en dan een langen brief van hem te krijgen. Hij schreef dan over zijn werk, over Napoleon, over Heine, over zijn vrouw, zijn kat, de boomen, het meer – maar vooral: over zich zelf. Hij klaagde zich uit, de pijnen die hij leed en de teleurstelling over zijn verminderde arbeidskracht. Hij maakte excuses over dat klagen. “Coenen,” schreef hij, “zou het zeker weer joodsch zelfbeklag noemen.” Hij schaamde zich er wat over, maar kon het toch niet laten. Het hoorde bij zijn exuberantie, hij moest zich uiten. Het was dezelfde behoefte die hem indertijd aan het schrijven heeft gebracht. En waarlijk, hij deed ook wel wat anders dan klagen! Als wij bij hem waren, als wij uit de ramen van zijn huis te Chernex, of wandelende over de heuvels langs het meer van Genève, met hem uitzagen over het tintelende watervlak en de blauwe bergen aan de overzijde, hoe geestdriftig kon hij dan uiten zijn vreugde, zijn gelukdoor-schoonheid. Hoe kon hij genieten en vroolijk zijn, uitbundig vroolijk!’ (Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 1916, p. 151) Jupie geniet ook van Zwitserland, maar op wat zij doet krijgen we niet veel zicht. Ze gaat, zodra zij in La Tourelle haar eigen huishouden heeft, drie keer per week naar de markt in Montreux, en dat zal ze wel zijn blijven doen. Maar of ze loopt, of het treintje neemt? We weten het niet, maar dat er ook gewandeld wordt staat vast. Aletrino beschrijft soms uitvoerige wandelingen, en klaagt andere keren dat hij niet zoveel kan wandelen als hij wil vanwege zijn gezondheid. Soms waagt hij zich zelf naar een winkel, zoals wanneer hij in Montreux navraag gaat doen naar het dozijn kristallen vingerkommen dat Van Eeden daar voor zijn schoonzuster had besteld. In een dolle brief (24 oktober 1911) vertelt hij hoe hij zich in het
– 43 –
jupie op de veranda (links) en met sam naast het huis
treintje geestelijk voorbereidt op het gesprek over de vingerkommen, zich spiegelend aan Napoleon, zijn hoed ‘en bataille’ op zijn hoofd, mompelend: ‘Dans quelques heures cette armée sera à moi…’ Maar hij kan niet op het correcte Franse woord komen, en heeft het steeds over de ‘douze pots de chambre’ die zijn vriend heeft besteld. Hij wil zich aan de voeten werpen van de lieftallige verkoopster, maar het lukt niet haar zijn bedoeling duidelijk te maken, tranen van de kou lopen over zijn wangen, tevergeefs tracht hij zich de Berezina voor te stellen of de slag bij de Moskwa… ‘en toen ik mijn bril afzette, was het helemaal mis, want toen zag ik er uit als een kikker die je met een rietje in zijn wâhbliefie blaast, zóó puilden mijn myopen-oogen uit. Toen heb ik nog een laatste poging gedaan en heb geroepen: Mon ami, le grand Van Eeden, a acheté douze pots de chambre en verre en toen was het met me ge-
– 44 –
Een wandeling van Aletrino ‘Zo’n mooie wandeling gemaakt, echt een heerlijke maandagmiddag. Eerst naar Blonay en toen naar beneden den weg naar Chailly. Je weet, dat je dan ergens aan een bruggetje komt, waar je links af moet gaan. Dat heb ik niet gedaan, maar heb den weg vervolgd naar Vevey en wij zijn toen uitgekomen aan de Tour de Peiltz, van daar een eind den straatweg en toen weer naar binnen over Burier en Chailly naar boven en zoo naar huis. Alles bij elkaar een wandeling van meer dan drie uur. Maar het is een zeldzaam mooie wandeling en ik ga hem eerstdaags nog eens doen. Het is van Clarens tot de Tour de Peiltz, wanneer je achter den straatweg blijft, precies een groot park, met al die breede, buigende wegen, die heuvels en dat mooie hout.’ (A. Aletrino aan Leopold Aletrino, 18 september 1910)
– 45 –
daan, want de heerlijke gestalte vroeg me heel bedaard: Mais monsieur, les pots de chambre de votre ami ne me regardent pas…’ Napoleon heeft de schrijver in zijn greep vanaf zomer 1911, als Jupie en hij Oorlog en Vrede hebben gelezen (Guerre et Paix, schrijft hij: ze lezen het boek in het Frans). Bijna obsessief is hij vanaf dat moment met de kleine keizer bezig. Hij bestelt boeken en leest over hem, en werkt zelf aan een boek over Napoleons laatste levensjaren. Daarvan zal bij zijn leven slechts een fragment verschijnen, in de Groene Amsterdammer; na zijn dood in 1916 verschijnt het boek alsnog. Als in de zomer van 1914 de wereldoorlog uitbreekt, bezorgen de krantenberichten over de onvoorstelbare ellende op de slagvelden hem weliswaar slapeloze nachten – maar de keizer, aanstichter van zoveel oorlogsellende, blijft zijn held. In Chernex is van de oorlog niet veel te merken, schrijft Aletrino (20 augustus 1914) aan Maurits Mendes. De levensmiddelenprijzen zijn gestegen, de post heeft maar korte tijd stilgelegen, en het is wat stiller op straat doordat alle voertuigen zijn gerequireerd door de overheid. De berichten over de oorlog volgt hij in de volgens hem zeer betrouwbare Zwitserse kranten, het Journal de Genève, en ook de Tribune en de Gazette de Lausanne. Emotioneel reageert hij op sommige berichten – bijvoorbeeld over zwaargewonde paarden op een van de slagvelden, die langzaam staan te sterven. Het beeld houdt hem weken bezig; hoe vreemd zo’n obsessie is in het licht van de talloos vele menselijke doden, beseft hij heel goed.
– 46 –
Pieteloet gaat uit vrijen ‘…verschrikkelijke drama’s geweest deze winter. Pieteloet is niet minder of meer dan vier dagen weg geweest, verleid door ontucht en door liefde voor een heerlijk zwart-witje. Ik heb natuurlijk als een echte vergiettest tranen vergoten. En op eens op een avond komt meheer aan, geeft eerst een paar harde koppen tot welkom, gaat eten en doet verder of er niets is gebeurd! Nu maak ik me niet meer ongerust (…) Als hij lust heeft om t’huis te komen, klimt hij op het dakje, vandaar op het balkon en gaat dan rustig maffen op een velletje, dat wij voor hem hebben neergelegd. Het eenige beroerde is, dat hij dikwijls zoo gehavend wordt. Hij heeft een wond aan zijn achterpoot gehad en daar is infectie bij gekomen, ten gevolge waarvan hij een geweldig abces daar heeft gekregen. Ik zag hem op drie pooten uit vrijen gaan, stakker, opgewekt en vroolijk en gevechten leveren met een reusachtige zwarte kater, die hij nu eindelijk kan overwinnen en van wien hij verleden jaar op zijn kop kreeg, omdat hij nog te jong was. Maar hij is zeldzaam heerlijk en ik heb bijna nog nooit zoo’n verstandige akketak gezien. En een vel om te zoenen.’ (A. Aletrino aan Leopold Aletrino, 30 maart 1913)
– 47 –
In april 1915 heeft Aletrino met Jupies steun het bovenmenselijke volbracht: hij is van de morfine af, schrijft hij aan zijn nicht Selima en zijn vrienden Herman Robbers en Frederik van Eeden. Heeft hij een voorbeeld genomen aan de zelfdiscipline van de Keizer – of is het spul door de oorlog misschien schaars geworden? De blijdschap over de ontwenning wordt overschaduwd door zijn slechte fysieke toestand. Eerst heeft hij een longontsteking, en daar is een chronische nierontsteking bij gekomen. Bovendien blijft hij last houden van de ‘hartkramp’ – angina pectoris – die hem al een tijdlang plaagt. Hij moet bij het wandelen om de tien of twintig stappen stilstaan, klaagt hij in een brief van december 1914, hij denkt dat het nervositeit is, maar kwellend is het wel: in Chernex wonen en niet kunnen wandelen! Vanaf december 1915 gaat hij erg achteruit, na een jaar waarin hij nog allerlei activiteiten ontplooit, waaronder het schrijven van een artikel in de Telegraaf waarin hij Nederland waarschuwt tegen de grootmacht Duitsland, die ons land volgens hem het liefste wil plattrappen onder zijn hak. Gerard van Hulzen uit Montreux is op 15 januari 1916 bij hem op bezoek, en verklaart tegen Jupie dat Sam volgens hem alleen maar afleiding nodig heeft – waarom neemt ze hem niet mee naar Nederland? Maar dat is weinig realistisch.
‘Beste Maurits, 17 januari ’s middags ½ 2 is Arnold heel kalm en zacht gestorven aan hartparalyse – J. Aletrino-v. Stockum.’ Jupies briefkaart, in paarse inkt, is gericht aan Maurits Mendes da Costa. Misschien is dat – samen met Pierre van Stockum – een van de weinige Nederlanders die naar Zwitserland reizen voor de crematie, een paar dagen later in Lausanne. In september 1914 had Aletrino nog grappend aan zijn broer David geschreven: ‘…Ik heb een circulaire ontvangen van het crematorium te Lausanne, dat je tot nadere orde niet kunt verbrand worden, wijl er geen kolen genoeg zijn!’
– 48 –
a. aletrino in chernex, 25 december 1913 Ets, David Bueno de Mesquita (1916), 15,8 × 12,4 cm
– 49 –
– 50 –
In Nederland wordt Aletrino uitgebreid in de pers herdacht. Jupie, die in zekere zin blij was dat haar man langer lijden bespaard was gebleven, is zeer aangeslagen: Sam was haar levensvervulling. Zij blijft tot het eind van 1916 in het chalet wonen. Omdat zij geen inkomsten meer heeft, besluit zij haar oude werk op te vatten en haar jongere zuster Puck (Anna) te gaan assisteren, die in Neuilly bij Parijs directrice is van een klein ziekenhuis. Maar het verpleegwerk valt haar nu te zwaar. Zij wordt dame de compagnie voor verschillende rijke dames. Waarschijnlijk blijft zij – afgezien van reizen met haar werkgeefsters – in Parijs wonen. In 1926 of 1927 vestigt zij zich in Nice, dat zij door haar werk eerder heeft leren kennen. Haar zusters zoeken haar daar nog een paar keer op. In 1935 overlijdt Jupie Aletrino in Nice.
– 51 –
De biograaf in het chalet door Kees Joosse Kees Joosse publiceerde in 1986 het boek Arnold Aletrino, Pessimist met Perspectief. Rond kerstmis 1987 was hij met zijn vrouw, zoon en hond te logeren bij Björn en Margriet van Hamel in het Chalet Georges-Maurice.
‘Montreux doemt rond acht uur op in de avondmist, als een oranje koepel. Na enig zoeken vinden we de weg naar Chernex. Het dorpje oogt, ondanks zijn mistige mantel, vriendelijk. Maar het chalet blijft hardnekkig verborgen in de steeds dichter wordende mist. We hebben het idee er al enkele malen langs gereden te zijn, aangezien we heen en weer rijden tussen spoorlijn en supermarché. Wanneer we het tracé voor de vierde keer afleggen, nemen we snelheid terug op het punt waar volgens ons het chalet moet liggen, de raampjes opengedraaid om beter door de mist te kunnen turen. Geroep trekt onze aandacht. Björn heeft de heen en weer rijdende auto opgemerkt en is naar buiten gelopen. Gespannen, nieuwsgierig rijden we naar het chalet: een stoer Zwitsers huis naast een forse notenboom. We stappen uit, begroeten de familie en gaan naar binnen. Een plechtig moment: hier heeft de man gewoond die vier, vijf jaar mijn leven beheerst heeft. Na 80 jaar is er nog veel herkenbaars over in Chalet Georges-Maurice. Het zijkamertje rechts van de gang is duidelijk het kamertje van – in de woorden van Aletrino – de meid. De huiskamer herbergt een fraaie, oude boekenkast waarin menig avondje gesnuffeld wordt. De kamer waar Björn en Margriet slapen, ademt nog de sfeer van het begin van de twintigste eeuw: een groot houten tweepersoons bed, oud slaapkamermeubilair en een pastel van Louis Hartz, een bekende van de familie Aletrino. In de kelder oude teilen voor de was en gieters voor de tuin, het terrein van de bietebauwen, ofwel de katten waar Aletrino zo dol op was. Op een steenworp van het chalet ligt het station. Hier stapten Chap van Deventer, Herman Robbers, Willem Witsen, Martha van Vloten, Paul van Eeden, Gerard van Hulzen, neef Leopold, broer David, David Bueno de Mesquita, en natuurlijk de door Arnold zeer gewaardeerde Frederik van Eeden uit, na in Montreux te zijn overgestapt op de locale lijn Montreux– Oberland–Bernois. Niet iedereen mocht bij de Aletrino’s logeren. De meeste gasten werden verwezen naar Les Iris, een hotel in Chernex gedreven door de Haagse dames Hazelhoff Roelfzema.
– 52 –
Les Iris bestaat nog steeds, maar maakt een verwaarloosde en verlaten indruk. Jammer, want ik heb altijd het vermoeden gehad dat Aletrino de tweederangs boeken die hij voor De Nieuwe Gids besprak hier dumpte, om er de Nederlandse gasten mee te vermaken. Het zou me zelfs niet verbaasd hebben als de marges gevuld waren met knorrige opmerkingen. In 1910 wandelt Aletrino regelmatig met zijn vrouw naar Les Bains d’Alliaz. Het traject Chernex–Chamby, met een stijging van ongeveer 150 meter, wordt gewoonlijk in anderhalf uur afgelegd. Vervolgens gaat het door de weiden van de Cubly Dessous en de Vallon de Villard naar Les Bains d’Alliaz voor het nemen van een zwavelbad (waarvan Arnold volgens zijn vriend Herman Robbers zou gaan stinken als rotte eieren). Na een paar keer besluit Aletrino om het gedeelte Chernex–Chamby met de trein af te leggen. Een kuurdag ziet er dan als volgt uit: na het treinreisje dat om negen uur begint, een wandeling van 5 kilometer, een uur en drie kwartier door heuvelig terrein. Vervolgens het zwavelbad, koffie, lunch met zelf meegebracht brood. Om circa 12 uur wandelen Jupie en Arnold terug naar het chalet, waar zij dan rond twee uur aan komen. Wij maken met de twee families en onze golden retriever dezelfde wandeling. Helaas is het laatste stuk in het dal van de Baye de Clarens inmiddels een asfaltweg geworden, en behoort de badinrichting tot het verleden. Wel komen we opvallend veel ligbaden in de weilanden tegen. Ze zijn in gebruik als drinkbakken voor het vee. Niets bijzonders – ware het niet dat in mijn fantasie Arnold Aletrino in een van die baden zijn zieke ledematen in de zwavelhoudende modder wentelt… Opvallend is, dat wij met onze gezonde ledematen een uur langer over de terugweg doen dan de Aletrino’s. Hoe kan dat: was Aletrino een klager over zijn gezondheid, terwijl de werkelijkheid wel meeviel? Past het geklaag bij de wat sombere ondertoon van zijn literaire werk? Zo ontstaan al wandelend toch nog wat kanttekeningen bij het beeld dat Arnold Aletrino van zichzelf geeft in zijn correspondentie en literaire werk. Mocht ik de lezer met het beeld achterlaten van een obsessieve biograaf, dan moet ik dat toch wat bijstellen. In de Gorges du Chaudron vergeet ik dat dit een van de favoriete wandelroutes van Aletrino en zijn gasten was. Daar laten de families Van Hamel en Joosse hun ware aard zien: eensgezind, als waterbouwers van de Lage Landen, leggen we dammen in deze prachtige bergbeek. Onze golden retriever geniet, en speelt op haar manier mee.’
– 53 –
2. VA N H A M E L 1916–heden
– 56 –
– 57 –
– 58 –
In april 1917 maakt een fotograaf in de Rue du Bac in Parijs een portretfoto van Georges-Maurice van Hamel: hij is zeventien, een knappe jongeman in een pak, een moderne slappe boord boven zijn overhemd, en een scheiding in het midden van zijn dikke, donkere haar. GeorgesMaurice, het enige, laat geboren kind van liefhebbende ouders, is vanaf zijn prille jeugd vaak gefotografeerd. Uit de foto’s is iets van zijn bevoorrechte jeugd af te lezen. Als twee- of driejarige had hij blonde krullen; wij zien hem in een feestelijk wit jurkje ( jongetjes droegen jurkjes tot ze een jaar of drie waren) in de studio van een fotograaf, een sjerp om de heupen en de ruches van een lange onderbroek net zichtbaar boven de witte sokjes en zwarte lakschoentjes. In zijn handen houdt hij een houten vogelhuisje – het lijkt wel een voorafspiegeling van een chalet. Op dezelfde leeftijd is hij gefotografeerd aan zee, misschien bij Domburg, met op de achtergrond een heer met een sik die een tekenplank in de hand houdt: onmiskenbaar de bekende symbolistische schilder Jan Toorop, een vriend van zijn vader Anton. (Aan diens belangstelling voor het symbolisme heeft Georges-Maurice ook de helft van zijn naam te danken: hij is vernoemd naar de symbolistische schrijver Maurice Maeterlinck.) Twee latere foto’s tonen Babe als kleuter, eerst in matrozenjurkje en daarna, trots wijdbeens, in een matrozenpakje met broek. Nog iets groter geworden, leunt hij tegen de stoel van zijn moeder, gekleed in een chic pakje met grote kraag en kniebroek – het is een Fauntleroy suit, geïnspireerd op het succesvolle kinderboek van Frances Hodgson Burnett, Little Lord Fauntleroy. Op een van de aandoenlijkste foto’s staat Georges-Maurice als jongetje van een jaar of vier op een boulevard, hand in hand met zijn vader Anton. Die is dan al een oudere heer van begin zestig; hij draagt een hoge hoed, wat in 1904 al tamelijk ouderwets is, en Babe een grote strohoed. Na de ontijdige dood van Anton van Hamel in 1907 waren Pierre van Stockum en haar zoon verhuisd naar Parijs. GM gaat er naar school
– 59 –
– 60 –
georges-maurice en jan toorop, omstreeks 1903
linkerpagina links- en rechtsboven: georges-maurice van hamel linksonder: anton van hamel met georges-maurice in parijs, 1907 rechtsonder: pierre met – 61 – georges-maurice
en groeit tweetalig op; thuis blijven zijn moeder en hij Nederlands spreken, maar Frans wordt zijn eerste taal. Verschillende talen hebben in de familie altijd naast elkaar gebloeid als bloemen in een tuin. Ook met tante Jupie en oom Sam in Chernex, waar moeder en zoon soms logeren, is de voertaal vanzelfsprekend Nederlands. Van een van die logeerpartijen zal GM zich later herinneren dat Aletrino zat voor te lezen over Napoleon (waarschijnlijk uit zijn eigen, laatste boek over Napoleons laatste levensjaren) terwijl de tranen over zijn wangen stroomden. Na ooms overlijden moeten zijn moeder en tante Jupie hebben besloten dat Pierre, die immers de eigenares was van het chalet, er weer over zou beschikken. Misschien wilde Jupie ook niet voorgoed blijven wonen in het huis dat zo beladen was met herinneringen. Zeker is dat zij vertrok, en dat het chalet voor Pierre en GM vanaf 1917 een vakantieoord werd. Het werd ook zo nu en dan voor een paar weken of maanden verhuurd, of uitgeleend, aan kennissen. De zusjes hebben nooit lang samen in één huis gewoond. Het is niet dat zij elkaars gezelschap niet waardeerden, want zij bezochten elkaar en ondernamen samen soms lange reizen en uitstapjes, maar wonen deden zij apart. In het dorp Chernex staat de tijd niet stil. In 1917 wordt vlakbij het station – en dus bij het Chalet Georges-Maurice – een publieke bron met water uit de bergen geïnstalleerd. Het was de vierde en laatste van de fontaines in het dorp waarvan het bassin, oorspronkelijk van hout, werd vervangen door een van steen of zelfs marmer; alleen was het bassin van de stationsfontein van beton. Het station zelf was nog wel van hout, een abri eigenlijk, en dat brandde in datzelfde jaar 1917 af. Pas na de oorlog, in 1925, verrees het huidige, stenen stationsgebouw. Begin jaren ’20 heeft de jonge Georges-Maurice, die inmiddels in Parijs rechten en sociologie studeert, al een auto: een Citroën two-seater. Hij gebruikt die ook om naar Chernex te reizen, al dan niet vergezeld van zijn jeugdvriend Jean de Brunhoff, later beroemd als auteur van de prentenboeken over het olifantje Babar. Jean en GM waren
– 62 –
georges-maurice in zijn citroën two-seater
klasgenoten op de École Alsacienne, het modern georiënteerde gymnasium in Parijs; hun vriendschap duurt tot Brunhoffs vroege dood in 1937. In de zomer van 1925 studeert GM af. Hij solliciteert bij de Banque Franco-Polonaise, die kort na de Wereldoorlog is opgericht. Polen was toen voor het eerst weer een onafhankelijke staat geworden, na meer dan een eeuw door verschillende mogendheden bezet en onderdrukt te zijn geweest, en vervolgens door de oorlog zwaar te zijn getroffen. In 1918 werden de oude Poolse grenzen hersteld en kon de wederopbouw van het land beginnen. Werken voor een Frans-Poolse bank die daaraan bijdroeg, moet Georges-Maurice een zinvolle taak hebben geleken. In april 1926 verhuist hij naar zijn eerste standplaats Katowice, zijn moeder achterlatend in Frankrijk.
– 63 –
Vanaf GM’s vertrek naar Polen wordt het chalet in Chernex belangrijker in het leven van zijn moeder. Nu zij geen studerende zoon in Parijs meer heeft verblijft zij er veel meer; tot omstreeks 1930 is het chalet – voor zover valt op te maken uit de overgebleven briefwisseling met GM – haar hoofdverblijfplaats. In jaar 1926, het jaar van GM’s vertrek, vindt een belangrijke uitbreiding plaats van het terrein: de voortuin komt tot stand. (De situatie daarvóór is te zien op de foto op p. 31.) Pierre koopt het stuk grond, tot dan toe gebruikt als moestuin, van mevrouw Sophie-Louise Cochard, de dochter van boer Chevalley, voor 4500 francs. De aankoop van iets meer dan drie are, driehonderd vierkante meter, zorgt voor veel meer privacy en een aangename tuin op het zuiden; ook brengt hij het niet te onderschatten voordeel dat dáár, in het fraaie uitzicht op het meer, niet door anderen kan worden gebouwd. Neef Addy van Hamel, die bij de Volkenbond werkt en in Genève woont, meldt na een bezoek (waarbij hij de Cubly heeft beklommen, van waar hij het Chalet in de diepte heeft zien liggen) hoezeer het huis aan allure heeft gewonnen. Een tuinman zorgt voor de aanleg van de pelouse en de beplanting langs het tuinpad er omheen. Als herinnering aan het verleden steken de eerste jaren nog regelmatig aardappelplanten de kop door het gazon. GM komt in de zomers regelmatig naar Chernex. Ook Pierres zusters en vriendinnen komen waarschijnlijk zo nu en dan logeren; Puck heeft een autootje waarmee zij uit Neuilly komt rijden. Een andere zuster, Dora van Stockum (die ook weduwe is en een zoon heeft) heeft vanaf 1927 zelfs een appartement in Chernex, wat voor Pierre heel gezellig is. In 1928 komt een vriendin, Bé Stolk uit Den Haag: met het vliegtuig! Het is een omslachtige onderneming omdat de vlucht van Brussel naar Basel gaat – en dit keer wordt die vanwege technische problemen ook nog vijf uur uitgesteld. Zo duurde de reis langer dan met de Rheingold-trein, die in het zelfde jaar 1928 begon te rijden. De legendarische Rheingold, met zijn luxe blauw-witte wagons, reed van-
– 64 –
de pelouse
het uitzicht
af Hoek van Holland (officieel vanuit Londen) via Utrecht, Keulen en Mannheim naar Basel en Luzern, en vanaf 1929 naar Zürich. Pierre zelf rijdt geen auto, maar reist vrij veel, alleen of samen met haar zusters of vriendinnen. Zo bezoekt zij in 1927 Wenen en in 1929 Boedapest. Ook bezoekt zij meer dan eens GM in Polen, en reist zij soms naar familie in Nederland. Meer moderne gemakken doen hun intrede in het chalet: in 1924 komt er (op de gang boven) telefoon, die de eerste tijd alleen voor plaatselijke gesprekken wordt gebruikt, want internationaal telefoneren is nog onzeker en krankzinnig duur. Ook wordt een stofzuiger gekocht, die inclusief een half uur stofzuigles 300 francs kost. In 1927 volgt een
– 65 –
radio. Bij het installeren daarvan helpt een oude schoolvriend van GM, Louis Veuillot, die met zijn vrouw Eliane die winter twee weken bij Pierre in het chalet logeert voor wintersport en gezelligheid. Meer plezier dan het krakerige radiogeluid geeft de grammofoon. Er is een rekening bewaard gebleven, gedateerd 16 januari 1930, voor een koffergrammofoon, gekocht bij muziekwinkel Rauber Frères in Montreux. De grammofoon kostte 200 francs, twee pakjes naalden samen 3,50, en dan kocht Pierre nog voor bijna 30 francs drie platen, 78 toeren in die tijd: een met de hoopvolle aria van Madama Butterfly uit Puccini’s opera, Un bel di’ vedremo, een met het geliefde Menuet van Ignacy Paderewski (Menuet in G op 14 nr 1) – waarschijnlijk vertolkt door de componist en pianovirtuoos zelf – en een met een wals van Brahms. Pierre gebruikte de grammofoon om haar muzikale gehoor, waarmee zij niet tevreden was, te verbeteren. In een brief aan GeorgesMaurice (16 mei 1930) schrijft zij: ‘Ik heb iederen avond mijn concertje met gehooroefening en dat heeft een zekeren bekoring.’ De brief, een van vele aan GM in Polen, heeft een licht weemoedige toon. Zij verveelt zich niet, schrijft Pierre. Niet alleen de muziek leidt haar af, maar ook de boeken van haar man die nu in het huis staan. Zij is ze aan het schoonmaken, en dat brengt herinneringen met zich mee. ‘Overdag boeken schoonmaken, wat altijd voor mij rijk aan herinnering is. Ik ben blij het alleen te doen, ik voel me nu terug gevoerd tot mijn Groningsche periode die zo remplie de Paris was, een heel ander Parijs dan voor mij nu. Al die auteurs van dien tijd, die boeken die ik toen las, als ik ze weer door mijn handen laat gaan sont gros de toutes sortes d’émotion. Ik stel me de vraag als jij later wanneer je mijn leeftijd zult hebben en in je boekenkasten zult snuffelen, ze tegenkomt, welk effect ze op je zullen maken, die wezens en die gedachten van vroeger waar je pas later mee kennismaakt en die geen achtergrond voor je hebben. Er zullen er altijd enige zijn
– 66 –
boven: theedrinken op het terras (v.r.n.l. jupie, pierre, georges-maurice, vier onbekende gasten) linksonder: de grammofoon rechtsonder: pierre en puck
die actueel blijven en de rest houden historische waarde. Ook is het amusant ideeën die tot realisatie gekomen zijn in hun eerste ontstaan te zien, dat vind ik nu al. Verder ben ik erg geïnteresseerd in de Ghandhi-beweging. Ik geloof echter dat zoodra Engeland militair op gaat treden, alles weer tot tijdelijke rust zal komen, maar toch lijkt het mij het begin van het eind, dat ik misschien niet meer zien zal, maar jouw generatie zeker.’ Na een paar zakelijke punten vervolgt zij: ‘Ik verlang zeer naar een brief van je. Ik zou het heerlijk vinden je goedsmoeds te weten, maar als dit niet zoo is schrijf me dan ook over je cafard, die uitlevend, gaat hij misschien over. Misschien denk je er niet over en voel je je vroolijk prettig en arrangeer je je leven goed. Je hebt nu massa’s goeds in je leven. Iedereen houdt van je en als je je leven vergelijkt bij dat van de meesten , hoe veel vrijer en amusanter en kleuriger is het dan.’ Georges-Maurice is vanaf deze tijd weer vaker in West-Europa; hij twijfelt een tijdlang aan zijn bankiersloopbaan, en overweegt een proefschrift te schrijven. Zo verblijft hij in 1931 een paar maanden in Parijs, waar zijn moeder dan weer een pied-à-terre heeft. In 1932 neemt hij een half jaar vrij om een reis door Zuid-Europa te maken, een soort Grand Tour in de klassieke traditie. Hij bezoekt Griekenland en reist door Italië. Zijn verblijf in dat laatste land besluit hij met een cursus Italiaanse kunst en cultuur in Perugia. Die zomer volgt in Perugia ook een jonge Zweedse vrouw een cursus: Alice Sander. Zij woont sinds drie jaar als gouvernante in Rome, in het gezin van de directeur van het Zweeds cultureel instituut, de archeoloog professor Axel Boëthius. Alice en Georges-Maurice – hij is 32, zij 27 – spreken om te beginnen Italiaans met elkaar. Alice spreekt wel Frans, GM’s tweede moedertaal, maar kennelijk niet beter dan Ita-
– 68 –
liaans. De taalkloof vormt geen beletsel voor een snel ontluikende liefde. Haar naam wordt voor hem: Alex. (Zij hield niet van ‘Alice’, zo vertelde zij hem, en had zich daarom al op school vanwege haar kleine postuur ‘Alexander de Kleine’ laten noemen. ‘Alexander de Kleine?’ vroeg GM, ‘Alexander?’ – ‘Nee: Alex!’) In november 1932, binnen drie maanden na hun kennismaking, trouwen zij in Montreux. De moeder van de bruidegom is erbij, maar niet de ouders van de bruid. Alex’ moeder is overleden toen zij tien was; haar vader, een kleurrijke man die in een zeer wisselvallige carrière zowel stationschef is geweest als welgesteld houthandelaar en eigenaar van een villa in Italiaanse stijl, blijft in Zweden. Alex en GM zoeken hem
pas getrouwd
– 69 –
een paar jaar na hun huwelijk pas op in Orust, een groot eiland voor de Zweedse kust. Eerst vertrekken zij samen naar de plaats waar GM een nieuwe functie bij de bank heeft gekregen: Lodz, in Polen. In de jaren die volgen is het Chalet Georges-Maurice vooral zomerverblijf, in de eerste plaats voor Pierre. Zij is in de zestig, en de winters in Chernex vindt zij in toenemende mate te koud. Ook zijn daar een aantal sociale contacten weggevallen: Dora is naar Nederland vertrokken, net als een aantal andere Nederlanders, en Jupies gezondheid gaat achteruit, zodat zij minder vaak Chernex bezoekt. (In 1935 overlijdt Jupie.) Pierre overwint haar afkeer van georganiseerde gezelligheid en zet een dames-bridgetafel op, met haarzelf als instructrice. Al sinds het eind van de jaren ’20 houdt Pierre zich zo nu en dan bezig met vertalen. Zij vertaalt een boek van Maurice Pernot, die het laatste jaar voor het emeritaat van Anton van Hamel diens assistent was geweest, van het Frans in het Nederlands, maar er wordt geen uitgever gevonden. GM’s oude schoolkameraad en vriend Jean de Brunhoff suggereert dat zij de brieven van Van Gogh moet vertalen: zij vindt ze fascinerend, maar dat project gaat haar ambities ver te boven. In 1931, vlak na het verschijnen ervan in Frankrijk, vertaalt zij het eerste verhaal van Brunhoff over het olifantje Babar. Er zijn contacten met de bekende Nederlandse kinderboekenuitgever Kluitman, maar ook in dit geval komt het niet tot een publicatie. Regelmatig bezoekt zij haar zoon en schoondochter, met wie zij het van het begin af aan goed kan vinden, en hun groeiende gezin in Polen. In november 1933 wordt Marc geboren, in mei 1935 Björn, allebei in Lodz. In augustus 1936, na een verhuizing naar Poznan, volgt Francesca, en in december 1938 Joost in Warschau. Dan is het gezin compleet. Het jonge gezin is niet ieder jaar in Chernex, maar wel bijvoorbeeld in 1935. In de zomer van dat jaar reizen GM en Alex met de jongetjes Marc en Björn en een Pools kindermeisje, Martha Fitz, naar Zwitserland. Onder hoede van die laatste (en van hun grootmoeder) kunnen
– 70 –
de kinderen ook in Chernex achtergelaten worden terwijl hun ouders in Parijs of elders zijn. In de zomer van 1936 wordt waarschijnlijk niet gereisd (Francesca’s geboorte wordt verwacht), maar in 1937 vertoeft de familie in Chernex, en ’s zomers in de mondaine badplaats Hardelot, aan de Normandische kust. Pierre en haar zuster Dora komen daar ook. Het is in dat jaar, dat Alex aan haar schoonmoeder begint te schrijven als Chère Mass… Een nieuwe koosnaam, verzonnen door Marc, raakt in zwang. Omdat Marcs gezondheid steeds maar slecht blijft na een angina-infectie, nemen zijn ouders hem mee naar een specialist in Parijs. Begin 1938 is Mass opnieuw wekenlang in Polen te logeren, vermoedelijk in verband met een ernstig ongeval in het gezin (Francesca, anderhalf jaar oud, is kruipend op ontdekkingstocht door het huis op elektriciteitsdraden gestuit, en heeft verbrandingen in haar gezicht opgelopen). Later dat jaar verblijft zij in Aix-les-Bains, en in september is zij samen met haar zuster Puck uit Neuilly in Chernex. Het gaat niet goed in Europa. Hitler is in Duitsland aan de macht, en zijn plannen voor een ‘duizendjarig rijk’ waarin voor joden en enkele andere bevolkingsgroepen geen plaats meer zal zijn, verraden ook expansiedrift. Oorlogsdreiging hangt in de lucht. Toch reist Mass in maart 1939 nog gewoon naar Warschau, en vliegt daarna door naar Boedapest, waar zij logeert in het fraaie Hôtel Gellert, om de baden te bezoeken. Als GM, Alex en de kinderen met de Zweedse Syster (kinderjuffrouw) eind juni 1939 naar Chernex komen om Mass’ zeventigste verjaardag te vieren, lijkt er nog weinig aan de hand te zijn. Louis Veuillot en zijn gezin komen ook hun opwachting maken. Wel wil GM eigenlijk weer terug naar Nederland verhuizen met zijn gezin. Hij en Alex laten de vier kinderen in juli met Syster achter onder de hoede van Mass. (Bovendien is er de vertrouwde Olga Borretti uit het dorp, die al sinds de jaren twintig komt helpen in het chalet.) Ze bezoeken Parijs en Neder-
– 71 –
tegen de klok in, van boven: de vier kinderen met “syster”; de familie veuillot op bezoek, bij de “fontaine” en bij het huis; olga borretti
– 72 –
land. Maar de politieke situatie wordt steeds dreigender. In zijn eentje reist GM in augustus terug naar Polen. Daar maakt hij in september 1939 de Duitse inval mee – het begin van de Tweede Wereldoorlog. In het chalet wacht Alex met de kinderen, haar schoonmoeder en Syster vol spanning op nieuws, dat bijna twee weken uitblijft. GM voegt zich bij een grote uittocht van diplomaten en andere buitenlanders, een konvooi dat uiteindelijk Boekarest bereikt. Van daar komt in de nacht van 12/13 september het verlossende telefoontje. Twee dagen later arriveert hij via Tsjechoslovakije in Chernex. De oorlog gooit veel plannen in de war, ook voor de Van Hamels. GM hoopt nog steeds een baan in Nederland te vinden, maar een verblijf daar van enkele weken eind 1939, samen met Alex en de zesjarige Marc, levert niets op. Op de heenweg kopen zij een auto, een Citroën 11 cv (traction avant). Begin 1940 is het echtpaar in Parijs, nu met Francesca die geopereerd moet worden. In april 1940 rijdt Alex met haar dochtertje en tante Puck in de traction avant terug naar Chernex. Haar man blijft nog achter in Parijs – en maakt zo voor de tweede keer een Duitse invasie mee. Het is 10 mei 1940, dezelfde dag waarop de Duitsers Nederland binnenvallen. GM doet enkele dagen later een poging om zich, zoals meer Hollandse jonge mannen, bij de Nederlandse regering in Engeland te voegen. Hij rijdt met Maurice Pernot naar Bordeaux om per boot over te steken, maar dat lukt niet, en hij keert terug naar zijn gezin in Chernex. Op een fiets passeert hij de Frans-Zwitserse grens. Nog één keer onderneemt hij een poging om weg te komen, en zich nuttig te maken voor het vaderland: blijkens een aantal visumaanvragen wil hij met zijn gezin naar Nederlands-Indië zien te komen, maar dat mislukt.
– 73 –
– 74 –
Zo is het gezin weer verenigd, en is het Chalet Georges-Maurice toevluchtsoord in oorlogstijd geworden. Vier volwassenen: Mass, GM, Alex en Syster, en vier kinderen verblijven er. Syster blijft tot 1941, als baby Joost, die haar voornaamste zorg is, twee jaar is. In de zomer van dat jaar reist Syster per trein van het neutrale Zwitserland dwars door Duitsland naar het eveneens neutrale Zweden. Tot februari 1945, als Georges-Maurice alsnog naar Engeland vertrekt, blijft het gezin samen in Chernex. De voertaal in huis is Frans. Aanvankelijk zijn er meer talen, want de kinderen hebben Pools geleerd van hun kindermeisje – maar na drie maanden in Zwitserland is die taal verdwenen. Alex en Syster spreken samen Zweeds, wat de kinderen ook oppikken. Ze leren Zweedse liedjes en krijgen les uit boeken met plaatjes van onder meer Elsa Beskow, een Zweedse Rie Cramer. Na Systers vertrek klinkt minder Zweeds in huis: GM, die wel Russisch en Grieks had geleerd, Engels sprak en twee moedertalen had, heeft nooit Zweeds geleerd. Zijn moeder en hij spreken ook wel Nederlands samen, maar dat kent Alex nog niet. Zij legt zich nu toe op het Frans, en volgt daartoe colleges aan de universiteit van Lausanne (tot verdriet van kleine Joost, die Maman liever thuis heeft). In het chalet staan nog steeds haar woordenboeken: SvenskFransk Ordbok van Th. Hammar, en z’n broertje Fransk-Svensk, met oranjerood leren rug. Voorin staat: A. van Hamel ( févr. 1943). Acht mensen lijkt veel, maar er is ruimte genoeg in het chalet. Op de eerste verdieping heeft oma Mass de grote hoek-slaapkamer, en Marc en Björn ieder een kabinetje. De andere grote slaapkamer was de kinderkamer: daar sliep Syster met de kleintjes, Joost en Francesca. Beneden, op de divan in de zitkamer, sliepen GM en Alex. Het verblijf in Chernex is een noodoplossing, waarvan GM het beste probeert te maken. Samen met W.A. Visser ’t Hooft, de latere secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, en andere Nederlandse heren is hij actief in het comité voor hulp aan vluchtelingen in Zwitser-
– 75 –
de eerste verdieping
land. Hij is veel in Les Verrières, dicht bij de Franse grens, waar een interneringskamp voor Nederlandse en Belgische vluchtelingen is, en blijft daar dan steeds een paar dagen. Ook wordt hij secretaris van het bestuur van het Beatrix-lyceum, een middelbare school voor Nederlandse kinderen in Glion. In uitstekende harmonie bestieren schoonmoeder en schoondochter de huishouding. Voor het poetsen en het koken is er Olga Borretti, de toegewijde, zij het wat grincheuse (knorrige) huishoudster. Zij woont tegenover Les Iris met haar man en het gezin van haar zoon Newton, die een schildersbedrijf heeft. De kinderen Borretti bezoeken
– 76 –
de lagere school, net als de Van Hamels; Janine wordt de beste vriendin van Francesca. Als je klein bent, zijn de jaren groter. Voor de kinderen Joost, Francesca, Björn en Marc vormt de periode in het Chalet Georges-Maurice een aanzienlijk deel van hun leven. Deze plek is vijf jaar lang hun wereld, Chernex en de bergen hun buitenwereld. In het dorp trokken de buitenlanders, veelal vluchtelingen, naar elkaar toe. Björn herinnert zich dat hij bevriend raakte met een andere jongen, ook nieuw op school, Vincent Citroën; getweeën liepen zij door het dorp te foeteren op de Zwitsers. (Later las hij Vincents naam in krantenberichten over het Eichmann-proces, 1962 in Jeruzalem: Vincent was jurist geworden in Israël.) Soms kwamen joodse vluchtelingen vanuit Chamby op bezoek. Francesca is nooit vergeten dat een van hen Beethovens Mondscheinsonate op de piano speelde. De kinderen gingen naar de lagere school van Chernex, die werd geleid door Monsieur Bouquet. Hij gaf les aan de hoogste klassen, 6, 7 en 8. Marc was bevriend met zijn zoon Jean-Jacques, een jongen met een brilletje: twee intelligente kinderen die elkaar hadden gevonden. Verder was er een meester Duc die de klassen 3, 4 en 5 had, en dol was op Björn, en een juffrouw voor de klas 1-2: eerst Mlle. Mingard, later opgevolgd door Mlle. Eberhard. Op school heerste ouderwetse discipline. Kinderen stonden kaarsrecht in de banken als juf of meester binnenkwam, elke ochtend werd gecontroleerd of je wel een zakdoek bij je had – en niemand in de familie is vergeten hoe kleine Joost, zakdoekloos, zich eens handig had gered door nonchalant de lichte voering van zijn broekzak te tonen. Wie in gebreke bleef of stout was, kreeg een tik met een liniaal in de handpalm. De ouders kregen regelmatig een rapportje over hun kinderen, waarin niet alleen hun vorderingen, maar ook hun gedrag en ijver werden beoordeeld met kruisjes in zwart of rood; dat moesten zij dan tekenen. Maar Francesca herinnert zich ook hoe fijn het was dat er veel
– 77 –
werd gezongen, en dat de kinderen werden aangemoedigd om al hun schriften mooi te versieren met plaatjes en krullen. De schooltijden waren van 9-12 en van 14-16 uur. Iedereen ging tussen de middag thuis de warme maaltijd eten – ook in huize GeorgesMaurice, waar Olga Borretti gespecialiseerd was in lang doorgekookte pot-au-feu en op vrijdag, voor de vasten, tarte au fromage. Het eten werd niet schaars in de oorlog, al kwam er op den duur distributie. Veel van de groente werd plaatselijk geproduceerd; Alex kocht onder meer bij Brouseau, die een moestuin had op de strook grond achter het huis. Voor verse melk ging je met een emmertje naar de melkboer of naar de boer, waar je kon kijken bij het melken. Voor het vlees was er twee dagen per week een vrouw met één oog in een stalletje vlakbij het station; later kwam er een slager in het dorp. Andere winkels waren de bakker, toen al op dezelfde plek als nu, La Ménagère (nu Denner, maar nog in een ander pand), de winkel van Mlle Jolliet in band, garen en huishoudelijke artikelen, het kruidenierswinkeltje van Dolly, en Isly, een winkel van Sinkel, naast de slager. Francesca herinnert zich ook een smid, waar je van school op weg naar
Francesca moet vluchten ‘Als de meester rust wilde hebben om bijvoorbeeld iets na te kijken, moest een van de kinderen de klas surveilleren. Toen die beurt eens aan mij toeviel, en Willy Schütz zat te fluisteren en te lachen, heb ik dat braaf aan de meester gerapporteerd… Misschien had ik het niet moeten doen, in elk geval vond Willy Schütz dat. Ik werd opgewacht na school door een paar kinderen. Janine en ik zagen dat op tijd en rènden weg – we konden ons nog net in veiligheid brengen in ons huis. Later heeft Willy, toen hij moest surveilleren, wraak genomen door mij aan te geven. Terwijl ik helemaal niets had gedaan!’
– 78 –
huis soms kon blijven staan kijken hoe een paard beslagen werd. Ten slotte was er nog het postkantoor (in een kleiner pand dan nu) – en daarmee had je het gehad. In Clarens, beneden aan het meer, was de Julianaschool, een lagere school die al eerder tweetalig was, maar door de toeloop van Nederlandse expats belangrijk was uitgedijd. Er waren twee Franstalige leerkrachten, waaronder het hoofd M. Waltner, en twee Nederlandse juffen. Eén was juffrouw Broers, die een luide stem had, en een nog luidere lach. Zij werd een bridgevriendin van de ouders Van Hamel. Later was zij een tijdlang de gouvernante van de jongste Nederlandse prinsesjes. Marc en Björn van Hamel gingen na een tijdje over naar de Julianaschool, waar zij zowel Franse, als Nederlandse lessen volgden. ’s Ochtends liepen zij er te voet naar toe. Tussen de middag mochten ze de tram nemen die van Clarens omhoog slingerde naar het station van Fontanivent, en van daar met de M.O.B. naar Chernex; ook om ’s middags weer op en neer te gaan, namen ze tram en trein. Björn, Francesca en Joost herinneren zich nog veel namen van klasgenoten, vriendjes en vriendinnetjes uit Chernex. Francesca vertelt dat veel kinderen een speciale vriendschap hadden: een bon ami. De hare was Robert Fanny, die in Chamby woonde en van wie zij eens een prachtige knikker kreeg, groen, met luchtbelletjes er in. Ook ging zij vaak spelen bij Thierry Vincent, die niet op de dorpsschool zat en woonde in de Villa Antoinette, vlak ‘onder’ het chalet waar nu twee flatgebouwen staan. Zijn vader was Fransman en zijn moeder, met wie Alex het goed kon vinden, was van Zwitserse, adellijke komaf. Zij was voor haar huwelijk tuinontwerpster geweest en had nog met de Duitse dichter Rilke gecorrespondeerd, die een kasteeltje (met tuin) in Wallis had. Marc, zo weten de anderen, was bevriend met Sonja de Casorla, ook een expat-kind, die woonde in Chalet Sonja, op de weg naar Sonzier. De kinderen gingen er wel eens spelen.
– 79 –
björn, marc en francesca
Toch trok het viertal vooral veel samen op, en speelden ze thuis, in de tuin van het chalet. Of ze liepen via een voetpad naar het kleine bos, het ‘forêt de Chaulin’ – dat was een mooie plek om te spelen, hutten te bouwen en dennenappelgevechten te houden. In de weilanden stonden koeien met bellen om hun nek, die ’s avonds gingen drinken bij de fonteinen. ’s Zomers werden de dieren een paar maanden naar weilanden op de Col de Jaman gebracht, en half augustus weer feestelijk ingehaald; vooral in Les Avants was dat een volksfeest. Ze leken heel groot, de koeienstallen in het dorp, al stonden er hoogstens tien koeien in. De hangar naast het station was in die tijd ook een koeien- en paardenstal. Als je door Chernex liep, kon je ook Nederlanders tegenkomen die in het dorp woonden, zoals de familie Dibbets van het Chalet du Soleil, en de Züblis, alletwee oud-militairen uit Nederlands-Indië. Er was ook een echtpaar De Heer, waarvan de mijnheer een beetje doof was: mijn-
– 80 –
met hoepels bij het hek
heer Wat? Monsieur Ouatt? giechelden de kinderen. En dan was er die Engelse mijnheer, die altijd ‘Monsieur Good-bye’ werd genoemd. Hij woonde in Pension Alexandra, dat toen nog werd gedreven door de juffrouwen Fischer (wat klonk als Fichère). Monsieur Good-bye was een beetje vreemd. Men zei dat hij zijn vrouw had verloren, zij was begraven in Clarens; hij liep in knickerbockers en praatte in zichzelf. Jaren later, toen Alexandra was verkocht aan José Bernabé en werd verbouwd, werd zendapparatuur op zolder gevonden. Iemand dacht aan M. Good-bye: was hij soms een spion geweest? De herfstvakantie heette de vacances des vendanges en stond in het teken van de wijnoogst. De plaatselijke volksmond zegt dat kinderen in deze streek met een druivenmand, een hotte op hun rug worden geboren. De wijngaarden reikten vanaf het meer omhoog tot Chernex, en in het dorp waren verscheidene caves. Alle kinderen deden mee met de oogst; ze kregen geen sikkeltje zoals de grote mensen, maar een schaar.
– 81 –
op het terras
in het oude wagentje
1939–1943
op het ronde tafeltje
– 82 – marc als paasheks
op de “pelouse”
joost, jean-pierre, marc, francesca, björn
op het trapje
francesca met thierry vincent
francesca
– 83 – waterpret
De jonge Van Hamels hielpen M. en Mme Dufour, die zelf geen kinderen hadden en die woonden aan het eind van het pad dat langs de tuin van het chalet liep (nu wonen daar de Brouseaus). Voor het druivenplukken kreeg je niet betaald, maar je mocht zoveel snoepen als je wilde. In de cave was een man die met blote voeten in een enorme ton de druiven stampte. Terwijl je stond te kijken kreeg je een heerlijk glaasje moût (most), ongegist druivensap. In de winter lag er sneeuw. Sneeuw, skiën en sleeën zijn altijd belangrijke bestanddelen geweest van het leven in Chernex. Alex hield ervan: het leukste was het als er zoveel sneeuw lag dat je van Les Avants zó naar Chernex kon sleeën – en een keer, zo herinnert Björn zich, is zij met Joost helemaal van Sonloup naar Montreux gesleed. Skiliften waren er niet. Een keer is het hele gezin in de kerstvakantie in Verbier geweest, een wintersportplaats even voorbij Martigny – waar overigens toen ook nog geen skiliften waren. Chez Nous heette het huisje dat ze hadden gehuurd; juffrouw Broers was ook mee. Daar is de foto gemaakt van Alex met de kinderen, alle vijf op ski’s in de sneeuw. Georges-Maurice was a-religieus opgevoed; Alex hechtte aan de Lutherse traditie van haar jeugd. De kinderen zijn alle vier gedoopt, de oudste drie in Polen, Joost in Clarens, in de Zwitsers-protestantse kerk. Op hoogtijdagen ging de familie naar de kerk, en de kinderen werden ook naar Zondagschool gestuurd. Met Pasen hebben de kinderen zelfs een keer een liedje in de kerk uitgevoerd, een Zweeds slaapliedje dat Joost zong: Bä, bä, vita lam, begeleid door Francesca en Janine op de piano, terwijl Björn de Franse vertaling voordroeg – een lesje Zweeds voor de dorpelingen. (Marc en Francesca hadden pianoles van Mlle. Christ, die aan de overkant van de weg bij de familie Vicky woonde, in het chalet Alpenrose. De piano die nu nog in het Chalet Georges-Maurice staat, hadden GM en Alex voor 400 francs op een veiling gekocht.) De Zweedse traditie van het Santa Lucia-feest verving bij de Van
– 84 –
kerstmis in het chalet, 1944 (?)
Hamels de Hollandse Sinterklaas. De dag van Santa Lucia, het feest van het licht, is 13 december. Meisjes krijgen een kroon van kaarsjes op hun hoofd (waar zorgzame ouders een natte zakdoek onder leggen), jongens worden sterrenkinderen met puntmutsen op, en samen vormen zij een liedjeszingende optocht die het licht onder de mensen brengt. Alex bakte Lucia-broodjes, gevlochten broodjes met saffraan. Met Kerstmis – Jul – waren er pepparkakor, kruidige koekjes, en speciale kerstgerechten zoals doppa i grytan – het dopen van stukjes brood in de bouillon waarin de kerstham is gekookt. Ook kwam de eerste jaren de Jultomte, het Zweedse kerstmannetje. De kerstboom, waar de cadeautjes onder lagen, was de top van een van de sparren uit de rij direct achter het huis, waar nu hulst staat. Het is een wonderlijk beeld, het Nederlands-Frans-Zweedse gezin dat in Zwitserland Zweedse feestdagen viert – met Pasen was dat ook
– 85 –
Bomen in de tuin Ieder kind had een eigen boom. Die van Marc en Francesca waren appelbomen; die van Francesca was een goudrenet, met een schuine stam (goed om in te klimmen!) die stond bij het oude toegangshek naar de tuin, dichtbij het terras. Marcs appelboom stond bij het terrasje naast de bamboestruiken, waar nu een berk staat. Björn had een kersenboom vlakbij het keukenraam, en Joost een pruimenboom: reine claudes. Alex, zo vertelt Björn, klom wel eens in zijn kersenboom. Die is pas kort geleden, omstreeks 2007, geveld. Een grote spar, waar de kinderen vroeger graag in klommen, sneuvelde op spectaculaire wijze in de zomer van 2006, toen een cycloon de streek teisterde. Het chalet liep door de geweldige hagelstenen schade op aan glas en regenpijpen; de wijngaarden in het gebied verloren meer dan vijftig procent van hun oogst. Tussen het rond point en het hek stond ook een grote notenboom, waar volgens de overlevering GM in zijn kindertijd een noot had begraven; in 1979 is hij
– 86 –
bij een rukwind bezweken. Chernex was ooit een echt walnotendorp. In Brent was (en is nog steeds) een oliepers, waar Olga Borretti soms heen ging met noten, om later flessen heerlijke huile de noix te gaan halen. Een andere gedenkwaardige boom was de linde aan de voet van de pelouse, die heerlijk geurde als hij bloeide en dan ook veel bijen aantrok. De linde bood aangename schaduw op zonnige dagen, maar moest in 1964 worden omgezaagd.
linksboven: francesca’s appelboom, c. 1950 linksonder: de kinderen bij het “rond point” met de notenboom, 1943 rechtsboven: de linde, c. 1915 rechtsonder: pierre en een vriendin bij de linde, c. 1925
– 87 –
filmbeelden uit 1935: pierre met kleinzoon marc
zo, dan kwam de Paasheks – en zich onbewust lijkt van de oorlogstroebelen in de omringende wereld. Voor de kinderen was dat tot op zekere hoogte ook waar. GM, Alex en Mass moeten zich wel degelijk steeds van de oorlogsellende bewust zijn geweest, alleen al door GM’s werk in de vluchtelingencomités. Dat er weinig auto’s op straat waren omdat die waren gevorderd en benzine niet te krijgen was, daar wende je aan; ook de traction avant was opgeborgen en werd niet gebruikt. Lastig was, dat ook het gas, net als alle brandstoffen, schaarser werd en op rantsoen ging. Olga moest leren met een hooikist te werken. In de kelder lag de noodvoorraad levensmiddelen, gasmaskers en een brandspuit, die elk Zwitserse huishouden verplicht in huis moest hebben. Er was trouwens ook, door de autoriteiten verplicht, een exta steunbalk in de kelder aangebracht voor het geval dat Hitler het neutrale Zwitserland onder de voet zou willen lopen, en er bommen zouden vallen. De kinderen, zeker de oudsten, wisten wel dat de Zwitserse mannen voor de zekerheid bewapend en getraind waren als burgerleger. Er werd op school over gepraat. De Zwitsers waren trots op hun leger. Björn ook: die had speelgoedsoldaatjes van papier-maché, die net als het echte Zwitserse leger onder bevel stonden van Général Guisan, afkomstig uit ‘ons’ kanton, Vaud. De oorlog was een constante, maar geen erg dreigende aanwezig-
– 88 –
filmbeelden uit 1941: “eitje-tik” met pasen
heid – net als voor veel kinderen in Nederland. Eén zomer was er een extra bewoner in het chalet: een jongetje uit Parijs, Jean-Pierre, die in het kader van een door het Rode Kruis georganiseerd ‘bleekneusjesproject’ een paar weken kwam uitrusten in de bergen. De Parijse kinderen waren aangekomen op het station van Montreux, en daar uitgekozen door verschillende gastouders-in-spe. Niet-begrijpend zagen de kinderen Van Hamel hoe Jean-Pierre insecten de poten uittrok; van wat hij zelf had meegemaakt wisten zij niets. Alleen soms zag je iets, hoorde je iets. Geallieerde bommenwerpers, die boven Frankrijk aan de overkant van het meer richting Italië kwamen overvliegen: je hoorde ze van heel ver aankomen, en het duurde eindeloos voor het geluid wegstierf. ’s Avonds keerden ze weer terug. Af en toe gingen de sirenes, als ze dreigden boven Zwitsers grondgebied te komen. Heel dichtbij was de oorlog, toen zich in het plaatsje Saint-Gingolph, aan de overkant van het meer, een tragedie afspeelde. Daar liep de grens tussen het bezette Frankrijk en Zwitserland dwars door het dorp, en op 22 juli 1944 vonden er hevige gevechten plaats tussen Duitse eenheden en het Franse verzet, de maquisards, waarbij tien Duitse doden vielen. De inwoners, panisch voor Duitse represailles, vluchtten massaal naar Zwitserland. Die represailles bleven niet uit: op 23 juli
– 89 –
schoten de Duitsers zes achtergebleven inwoners, onder wie de dorpspastoor, dood. Daarna staken zij het dorp met vlammenwerpers in brand. Vanuit het chalet was met de verrekijker goed te zien dat de brand aan de overkant dagenlang duurde.
In februari 1945, toen Frankrijk na de invasie van Normandië was bevrijd, kon GM doen wat hij al zo lang had gewild: vertrekken naar Engeland, en iets betekenen voor de Nederlandse zaak. Hij kreeg een functie bij het ministerie van Financiën in ballingschap. (Na de bevrijding keerde hij rechtstreeks terug naar Nederland, in dienst bij hetzelfde ministerie.) In het chalet begon het wachten tot de oorlog zou zijn afgelopen. Alex en Mass moeten hebben gehuiverd in de wetenschap dat op Londen nog steeds Duitse bommen vielen. Joost, zes jaar oud toen, herinnert zich hoe hij na de Duitse capitulatie samen met tientallen dorpskinderen bij het M.O.B.-station de Amerikaanse soldaten stond aan te klampen: chewing gum, please! In november 1945 had Georges-Maurice een huis in Nederland gevonden. Het was het huis van een zoon van de tweelingbroer van zijn vader, neef Tonny van Hamel, die net was overleden, aan de Prins Hendriklaan in Utrecht. Nu was het van diens broer Addy, die in Baarn woonde en het overdeed aan GM; een geluk, want woonruimte was schaars in het naoorlogse Nederland. De oude, inwonende huishoudster van neef Tonny, Jansje, zou nog een jaar blijven. In december 1945 vertrok Alex met de vier kinderen naar Nederland. Ze reisden vanuit Basel samen met andere Nederlandse repatrianten in een aparte wagon, die was gekoppeld aan de Rode Kruis-trein
– 90 –
die regelmatig Nederlandse bleekneusjes naar huis bracht na hun verblijf in Zwitserland. Het was een gewone Zwitserse wagon met houten banken, zoals die na de oorlog nog lang in Zwitserland in zwang zijn gebleven. De reis duurde zeker twee etmalen. Vaak stond de trein stil; Björn herinnert zich desolate stations in de nacht. Ook een stop in Brussel, waar de reizigers in een grote tent werden getracteerd op chocolademelk en wittebrood (dat ze in Zwitserland nog niet hadden gezien). Dat trof aardig: het was 12 december, Joosts zevende verjaardag. ’s Avonds laat kwam het gezin aan op het station in Utrecht. Daar was Papa, die ze zo lang niet gezien hadden, en hij haalde ze op – in een rijtuig, verlicht met lantaarns! Francesca herinnert zich tot op de dag van vandaag het geluid van de paardenhoeven op de straat. In het chalet keerde de vooroorlogse rust terug. Mass kon ongestoord lezen en naar haar grammofoon luisteren. Zij bleef nog drie jaar in Chernex wonen. In de zomer van 1946 kwamen Georges-Maurice en Marc haar even opzoeken om terug te rijden met de Citroën, die daar nog was blijven staan. In datzelfde jaar kwam Mass’ jongste zuster Puck (75), inmiddels gepensioneerd, bij haar wonen – maar na een paar maanden vertrok zij toch weer naar Neuilly, waar zij in 1948 overleed. In 1946 vond ook de laatste belangrijke uitbreiding plaats van de tuin. Mass kocht met hulp van haar zoon de strook land aan de achterzijde van het huis, de strook waar de huidige oprit op ligt, van Vincent Cochard. Het ging om ruim tien are, 1000 m2, waarvoor zij 2580 francs betaalde – ruim 25 francs per m2, tweeëneenhalf maal de prijs van 1909. De ‘grondpolitiek’ van de familie Van Hamel had opnieuw een succes geboekt in het vrijhouden van de directe omgeving van het chalet. Tien jaar later zou een klein stukje (minder dan 100 m2) ervan worden doorverkocht aan Mademoiselle Fischer van Pension Alexandra, die daarmee net genoeg ruimte kreeg om een tuinhuisje te plaatsen – daar had niemand last van.
– 91 –
de plattegrond van alex
voorloper van de klussenweek: de aanleg van de “piste” in 1966
– 92 –
Werken in de tuin Francesca herinnert zich: ‘Mijn moeder had Morning Glories (blauwe winde) tegen het huis geplant, een klimplant met prachtige blauwe bloemen, die maar één ochtend bloeiden en ’s middags daarna verlepten. Elke ochtend gingen we kijken hoeveel bloemen er waren opengegaan.’ Er is een plattegrond van de tuin rond het chalet bewaard gebleven die Alex heeft getekend, met niet alleen aanduidingen van welke planten, bomen en struiken waar stonden, maar ook aanwijzingen voor hun verzorging – in het Frans, en gedeeltelijk ook in het Italiaans. Olga Borretti, die zo trouw voor de tuin zorgde, sprak uitstekend Frans – misschien was er een hulpje van Italiaanse komaf? Op de plattegrond is ook het rond point ingetekend, het ronde zithoekje aan de kant van Alexandra. Joost, de bouwer en knutselaar, heeft er veel later een halfronde bank neergezet. Het is nog steeds een idyllisch plekje om op warme zomeravonden te zitten.
alex, joost en morning glories
– 93 –
joost bouwt het “rond point”
In juli 1948 gebeurde er iets naars: Mass viel en brak haar heup. Toen het gezin Van Hamel die zomer naar Chernex kwam, zochten zij oma Mass op in het ziekenhuis van Montreux, waar zij geopereerd was. Vonden de kinderen het vreemd, om terug te zijn waar zij zo lang hadden gewoond? Juichten ze? Ze hebben er weinig herinnering aan – het chalet is een te vast bestanddeel van hun leven geworden om zich één specifiek weerzien te herinneren. Joost herinnert zich dat hij een fles, helemaal gevuld met rozenblaadjes en met een kurk goed afgesloten, in de zomer van ’45 beneden achter de wc-pot had gezet. Die vond hij terug bij dit eerste bezoek – maar met de inhoud was niks spectaculairs gebeurd, het was een beetje drab geworden. In de herfst bleek dat Mass door haar gekwetste heup niet meer zou kunnen lopen. Georges-Maurice haalde haar naar Nederland, voor één keer niet met de traction avant maar met het vliegtuig. Mass lag op een brancard. Zo trok zij in bij het gezin van haar zoon in Utrecht. Vijf jaar, tot haar overlijden in 1953, bleef zij bij de Van Hamels wonen zonder het chalet nog terug te zien. Na het vertrek van Mass van Hamel, die het chalet ooit zelf had laten bouwen, is het niet meer permanent door de familie bewoond – iets dat Georges-Maurice zijn leven lang met zorg en een zeker onbehagen heeft vervuld. Olga Borretti, later opgevolgd door Mme Ruchet, bekommerde zich om de tuin, en deed zonodig huishoudelijk werk voor tijdelijke bewoners van het chalet. Olga’s zoon Newton, met wie GM het goed kon vinden, nam de eerste tijd de zakelijke beslommeringen op zich. Die waren vooral het gevolg van de verhuur, want vanaf 1948 werd het chalet, soms voor lange perioden achtereen, verhuurd. Newton was de eerste van een reeks vertrouwelingen, gevolmachtigden of makelaars die de huurpenningen inden en voor kleine en grotere reparaties zorgden. Regelmatig waren ingrepen nodig: zo werd de elektrische installatie in 1948 vernieuwd, en kwam er toen ook een elektrisch fornuis. In
– 94 –
1950 werden de centrale verwarmingsketel en één radiator vernieuwd, en in 1954 de boiler gerepareerd. In 1956 nam makelaar Furer de zorg van Newton over. De huur voor het chalet bedroeg toen 400 Zwitserse franken per maand.
In de jaren ’50 en ’60 verbleven er vaak huurders in het chalet, soms Nederlanders, soms buitenlanders. Sommige bleven kort, andere jaren. Lang bleef bijvoorbeeld de Nederlandse familie Cohen, van september 1958 tot eind oktober 1960. Nog langer duurde het verblijf van Mrs. Hardy, een alleenstaande Amerikaanse met kleine kinderen. Zij woonde in het chalet van december 1961 tot het voorjaar van 1964. De verhuur werd in die tijd geregeld door makelaarskantoor Muller-Veillard uit Montreux. Eén keer waren Alex en Georges-Maurice een langere periode in Chernex. Dat was in 1958, toen zij er van mei tot september verbleven omdat GM behoefte had aan een periode van rust. Het gezin Van Hamel was niet lang na het overlijden van Mass verhuisd naar de Haringvlietstraat in Amsterdam. GM, omstreeks 1947 overgestapt van het ministerie van Financiën naar de Nederlandsche Bank, had jarenlang per auto of met de trein de dagelijkse tocht gemaakt van Utrecht, eerst op en neer naar Den Haag, en later naar Amsterdam. Vanaf 1953 woonde hij eindelijk dicht bij zijn werk, maar de jaren daarvoor hadden toch hun tol geëist. In 1961 ging hij, tegelijk met een aantal leeftijdgenoten, met vervroegd pensioen. Het bezit van het huis op duizend kilometer afstand viel hem niet licht, zoals ook is af te lezen aan een brief aan Olga Borretti.
– 95 –
Een brief uit het chalet Chernex, June 8, 1961 Dear Mr. and Mrs. Van Hamel, (…) A couple of days ago an elderly gentleman came to the house and inquired about you. He said he was your cousin. I would [have] liked to have talked with him but he was in a hurry to return to Montreux. Mrs. Van Hamel, the garden has been beautiful. The roses are in full bloom and the delphinium are simply wonderful specimens. I was never able to grow them in my garden at home so therefore I have been delightfully impressed with yours. Please do not concern yourself about the summer vacation. I’m sure we will all be happy and my little girls are looking forward to seeing you… indeed, so am I. Sincerely, Mary Hardy.
Een brief van Georges-Maurice van Hamel Amsterdam le 18 décembre 1962 Chère Olga, (…) J’ai pensé au chalet l’autre nuit, quand le vent a soufflé si fort; notre voisin a eu un certain nombre de tuiles arrachées. Et à Chernex, y-a-t-il eu aussi une tempête? Dans les journaux on pouvait lire que c’était sur toute l’Europe. Comment va votre bronchite? en êtes-vous tout à fait débarrassée? Notre santé est bonne, et comme ma femme vous a écrit nous avons eu la joie d’avoir tous les enfants ici pour l’anniversaire du 17 novembre. (…) si je n’ai plus avant 1963 à vous écrire au sujet des réparations du chalet, alors veuillez trouver ici pour vous et pour les vôtres tous nos voeux bien cordiaux pour l’année qui vient.
– 96 –
Niet zelf te kunnen zien wat er aan de hand was als een huurder klachten had, en in andere tijden te weten dat het leeg stond, bedrukte hem, terwijl hij er tegelijk ook tegenop zag om erheen te reizen. Helemaal zwaar was het, als er echt moeilijkheden waren, zoals toen Mrs. Hardy, na er een jaar te hebben gewoond, verschrikt opbelde dat Olga haar ineens om betaling had gevraagd voor haar werk in de tuin – zij dacht dat ze voor rekening van de verhuurder werkte! In 1961 wordt het chalet van buiten geschilderd. Uitgebreide reparaties blijken nodig, bijvoorbeeld aan de balustrades en het plankier van terras en voordeurbordes. Bovendien moet voor duizenden franken worden gerepareerd aan het dak en de goten – de kosten bedragen meer dan de huuropbrengst van een heel jaar. Alex en GM schrikken hevig als zij het resultaat van de schilderbeurt zien: de bruine kleur is veel donkerder dan hij was! Alex bedenkt iets om het effect te verzachten. Zij plant aan beide zijden van het grote raam klimrozen, die in de zomer met felrode bloemen prachtig afsteken tegen de donkerbruine wand. Ook met de cv-installatie is voortdurend iets aan de hand. Mrs. Hardy schrijft nu eens alarmerende brieven – over de cv, over lekkages, de elektrische installatie – en laat dan weer maanden niets horen, zodat GM bezorgd vraagt of er iets aan de hand is. In de jaren ’60 wordt een nieuwe generatie Van Hamel geboren, voor wie het chalet opnieuw een vast bestanddeel van het leven wordt. Eerst Joosts kinderen, Enno en Lisa; dan volgt Eric, de zoon van Marc; vervolgens Joost Adriaan en Sandra, de kinderen van Björn en ten slotte Sonja, Francesca’s dochter. Zij noemen hun grootouders volgens het door Alex geïntroduceerde, Zweedse gebruik Farfar en Farmor – vadersvader en vadersmoeder – en (in Sonja’s geval) Morfar en Mormor. Farmor verbasterde later tot Farmu, en soms zelfs tot Mu. Op oude familiefilms is te zien hoe, net als een generatie daarvoor, kinderen op hun ouders’ schouders over de pelouse worden gedragen. Weer klauteren kinderen het trapje naar het terras op, lopen met krui-
– 97 –
wagentjes door de tuin en zoeken, niet te vergeten, paaseieren in het struikgewas. Farfar speelt met de kinderen ogre, boeman rond het huis, zoals hij vroeger deed met zijn kinderen – en ook de nieuwe generatie vindt dat stiekem eng. De keurige pelouse verandert geleidelijk in een soort gezellige bloemenweide, die tegelijk met het overige gras rondom het huis een paar keer per jaar gemaaid moet worden – alleen al vanwege het brandgevaar bij langdurige droogte. Vroeger deed een boer uit het dorp dat (Manu?) met een zeis; het hooi ging naar zijn koeien. In de gereedschapskist achter het chalet is nog zo’n zeis, want GM en zijn kinderen hebben er ook wel eens mee gemaaid, na de kunst te hebben afgekeken van de boeren. Tegenwoordig gebeurt het maaien door een ploeg jongeren van Alexandra, met dezelfde maaimachine waarmee Bernabé het lange tijd heeft gedaan. In de jaren ’60 en ’70, na GM’s pensioen, brachten hij en Alex er jaarlijks een aantal maanden door: in mei/juni, en dan nog eens in september/oktober. De zomers vonden zij te warm, en dan viel het chalet toch ook het makkelijkst te verhuren. Er kwamen niet meer zulke heel lange verhuurperioden voor. De langste verblijven zijn die van Max Theiler uit Genève en zijn vrouw, die van 1971 tot en met 1975 steeds vier zomermaanden lang het chalet huren. Eén donkere schaduw viel er over deze jaren: de dood van Marc van Hamel, 36 jaar oud, ten gevolge van een nierziekte in 1970. Zijn vrouw Monique stierf elf jaar later, in 1981. Eric, die toen 13 was, groeide daarna op in Le Havre, in het gastvrije gezin van zijn Franse oom Hubert en tante Pauline. De gezondheid van pater familias Georges-Maurice ging vanaf 1980 achteruit, waardoor het reizen naar Chernex hem te zwaar viel. Hij en Alex zouden er tot zijn overlijden in 1989 niet meer terugkeren. Maar de jongere generaties waren er wel regelmatig; voor de kinderen was het chalet een belangrijk bestanddeel van hun jeugd. Sonja, geboren in 1971, vertelt hoe de vakanties in Chernex haar het
– 98 –
op de schouders: alex met marc (1935), francesca met sonja (1972)
het gezin van björn; grootvader gm op de achtergrond (1977)
voor het huis: marlies met lisa (1966), – 99 – francesca met sonja (1977)
skiën bij verbier, 1944
gevoel gaven gezegend te zijn met een heel grote familie: al die ooms, tantes en kinderen en niet te vergeten de grootouders, die ze (zo zag zij) allemaal bij elkaar hielden. ‘Alleen al de reis erheen met de trein was magisch, toen nog langs de Rijn door Duitsland. We namen ook vaak de nachttrein, sliepen in couchettes met zes uitklapbedjes per coupé.’ Vooral aan het wandelen en het skiën heeft zij levendige herinneringen. Skiën leerde je in Les Avants, in Vallon de Villard en, hogerop, in Orgevaux: al op haar vierde begonnen de lessen, eerst van haar moeder Francesca, later van een leraar, met een klasje. Eén lift was er: en dat was al een grote vooruitgang bij wat ze hoorde van haar grootouders. In die oude tijd bond je voor het omhoogklimmen zeehondenvellen onder je ski’s, of je klom naar boven met ski’s en stokken over je schouder.
– 100 –
sleeën op de heuvel naast het chalet, 1984
Als er veel sneeuw was kon je van Vallon de Villard helemaal tot het chalet skiën, dwars over berghellingen, langs het bos en soms door tuinen heen helemaal tot aan het station van Chernex. Eric en Sonja hebben dat in een koude winter omstreeks 1981 een paar keer gedaan. Sleeën over de weg, zoals Alex ooit van Les Avants met kleine Joost naar beneden was gesleed, kon niet meer. Maar natuurlijk sleede de volgende generatie ook nog, op de heuvel vlakbij huis, of in Les Avants. Björn en Margriet herinneren zich skivakanties in de jaren ’80 met hun gezin (en vaak dat van Margriets zuster Jeannette erbij). De kinderen leerden skiën waar Sonja dat ook deed; later kwamen ‘echtere’ pistes, wat verder weg, zoals Villars-sur-Ollon of de Portes du Soleil, aan weerszijden boven het Rhônedal. ‘Zelf hield ik het op de Pléiades, waar je op of buiten de ski-de-fond-piste, en vooral buiten de drukte, heerlijk kon langlaufen.’
– 101 –
In de zomer werd er gewandeld. In de jaren ’70 deden GM en Alex nog volop mee. Het kwam ook voor dat kleinkinderen onder hun hoede achterbleven in Chernex, terwijl de ouders genoten van een grotemensenvakantie. Eric heeft uit die tijd idyllische herinneringen, onder meer aan raderboottochten op het meer, ijsjes in de tuin van het chique Hôtel Eden, partijtjes midgetgolf en bezoeken aan het grimmige Château de Chillon. Minder idyllisch vond hij het, toen hij rond zijn twaalfde na een blindedarmoperatie een herstelweekje bij zijn grootouders doorbracht in het chalet, en Farmor het noodzakelijk vond dat hij lauw, zout water zou drinken. Heel smerig! Hij gooide dan ook stiekem het glas leeg in de struiken – tot Farmor dat ontdekte. De meest toegewijde wandelaar was Joost. Hij maakte met zijn kinderen, vaak met anderen daarbij – zoals Sonja, en Eric – lange tochten in Oostenrijk en Italië, en kortere in de omgeving van het chalet. Joost en Marlies hebben samen met hun kinderen Enno en Lisa als enigen in de familie een keer de allerhoogste top van de Dents du Midi, de Haute Cime (3258 m) beklommen. Mooi is ook de wandeltocht op de berg Le Grammont, aan de overkant van het meer, levendig beschreven door Sonja. Je gaat er met de auto heen, tot halverwege de berg. Van daar loop je in anderhalf uur naar het dorpje Tanay, waar een meertje is, en een trekkershut. Daar kun je blijven overnachten, om dan om vier uur ’s ochtends op te staan om verder de berg op te klimmen, en de zon in zijn volle glorie te zien opkomen. ‘Iedereen in de familie heeft die wandeling wel eens gemaakt, voor het uitzicht op het meer vanaf de andere kant, en dat bergmeertje…’ Eric noemt als zijn geliefde specialiteit de wandeltocht vanaf de Col de Jaman door de grot naar de Rochers de Naye.
– 102 –
Chalet GeorgesMaurice
Station
ro
ut
Route de la Fin du Craux
e de
fo
chernex
nt
an
ue
d es
t
ve
en
nè
r
iv
Ge
/L
au
sa
nn
2
fo
Chemin sous Villaz
e
nt
ain
ro
es
ut
e
de
r
zi
te
ar
ou
l’
Sentier de la Cornière
iè
de
ll
re
ro
ut
Chemin de la Caudraz
e
de
s
co
so
nzie
r
l
on da
Chemin de Rosillon
lle s
vernex
vuaren nes
Sentier de Jolimont
av
e
Rue du e n u Centre
e
rou
ru
de
te
d
e
an
ci
on
en
che
lm
d
d
re
x
an
e
rne
st
t
ru
a e l e d
an
ga
l’
de
be
ru
gr
Avenue des Alpes
Sim
n
n/
tio
plo
Sta
M
pa lle ns
ar
tig ny
chê ch ê ne r u e d u p on t
looproute naar montreux
sales pl
an
m ontreux de
s
– 103 – av
en
ue
place du march é
trex
av e nu e
du
casino
ch
es
le s p la nch e s
Vertrouwde momenten, vreemde geluiden Het moment van aankomst in Chalet Georges-Maurice heeft voor iedereen die er van jongsaf komt, een speciale, feestelijke betekenis. Eric, die in zijn Parijse jaren vaak met vrienden kwam, noemt de weldadige landelijke rust, de vertrouwde geluiden (het geratel van de stoeltjesklok, het gebeier van de kerkklokken, het zingen van de rails en het fluiten van de M.O.B.), en vooral het moment als je, na ’s avonds laat te zijn aangekomen, ’s ochtends de knarsende luiken openzwaait. Het gevoel, weer thuis te zijn; vooral als hij ‘zijn’ kamer, het kabinetje boven de ingang, in bezit kon nemen. Overigens zijn er andere familieleden die dat kamertje juist minder prettig vinden: er hangt een prentje aan de muur (een reproductie van een kinderportretje van Frans Hals) dat zij altijd liefst snel opbergen, omdat het ’s nachts ‘tot leven komt’. En op de grote slaapkamer hangt een portet van een vrouw dat – althans, volgens Enno – een keer duidelijk oplichtte in de nacht… De oudere generatie herinnert zich de huf, een geheimzinnig zuchtend geluid, dat voor de oorlog jarenlang te horen was. Het leek van het balkon te komen, maar het bleek een nestelende kerkuil te zijn op de zolder van Pension Alexandra (vóór de komst van M. Good-bye en zijn zendinstallatie!). Het geluid droeg dus ver, maar het hele uilengezin werd er zonder pardon uitgebonjourd, vertelde Mass lang geleden. Het oude houten huis, waarin zich zo veel heeft afgespeeld, heeft donkere hoeken, traptreden die kraken (soms als niemand er op loopt!) – en zelfs is er eens een balkondeur opengevlogen. Zat die niet goed dicht, was het de wind – of toch iets anders? Geschiedenis voel je, het verleden laat sporen achter… ook als je daar helemaal niet op verdacht bent.
– 104 –
– 105 –
Katten ‘Qui aime les chats donne preuve de qualités superieures’, schrijft Frederik van Eeden in zijn levensbericht van Arnold Aletrino (De Amsterdammer, 23 januari 1916). ‘Een bemind fransch auteur’ zou dat gezegd hebben; helaas, we weten niet wie. Aletrino was nog maar de eerste van vele kattenliefhebbers die in het Chalet Georges-Maurice hebben gewoond. Katten horen bij het chalet. Zo was er Minon, die was aan komen lofrancesca en joost pen tijdens de oorlogsjaren, een jong katje met minon, 1943 met een wild temperament. Op een warme zomerdag speelden de kinderen in blote bast in de tuin, en tijdens een stoeipartij met Minon kreeg Joost een lange haal over zijn borst. Sonja vertelt: ‘Later hebben wij jarenlang Blacky en Moenie, onze twee poezen, in een rode poezentas mee naar Zwitserland genomen in de trein. Het moet een pittige trip voor ze zijn geweest, maar eenmaal aangekomen was de vreugde groot: met de staart omhoog werd het huis verkend (en al snel herkend) en pijlsnel veranderden ze van stadse bovenwoningpoezen in ruige buitenkatten. Ze vingen vogels en muizen, bleven soms nachten lang weg, om gehavend en uitgehongerd terug te komen. Een keer was Blacky na een knokpartij met een buurtkat de hoge den achter het huis in geschoten. Ik heb de boom in moeten klimmen om het bange, miauwende dier er weer uit te halen. Ook heeft hij een keer een zwaluw uit de lucht weten te grissen. We hebben het jonge vogeltje nog net kunnen redden en hebben het een paar dagen in huis gehad, totdat het weer kon uitvliegen.’ De poezen van Sandra, Pinky en Minoes, reisden ook vaak achterin de auto mee naar Zwitserland. Ze sliepen op de radiatoren in het huis. Ook Pinky ving spitsmuizen, en at, jong en onervaren, een vogel met veren en al op, waardoor hij een darmverstopping opliep.
– 106 –
In 1989 overleed Georges-Maurice van Hamel. De eigendom van het chalet werd nu officieel overgedragen aan Alex, maar het praktische beheer was de laatste jaren al grotendeels overgenomen door hun kinderen. Alex bezocht in 1990 voor het eerst sinds tien jaar weer haar geliefde chalet. Zij zou er tot het eind van haar leven nog vele zomers doorbrengen, samen met kinderen en kleinkinderen. In en rond het chalet was de afgelopen jaren al veel gebeurd, en er was steeds meer werk nodig aan de ‘oude dame’ die het chalet intussen was geworden. Een nieuwe boiler in 1973, witte tegels in de keuken in 1974, reparaties aan regenpijpen, de modernisering van de badkamer eind jaren ’90, om maar een paar voorbeelden te noemen. In 1986 was weer eens de hele buitenkant van het chalet geschilderd, ditmaal door de firma Jaccoud: de luiken donkerbruin, de rest iets lichter. De streek, waar de bloeitijd van het fin-de-siècle eigenlijk nooit meer is geëvenaard, werd niettemin steeds welvarender, het toerisme groeide – eigenlijk al vanaf 1967, het jaar van het eerste Montreux Jazz Festival. Terwijl de enorme oude ‘kasten’ van hotels hoog op de berghellingen hun functie verloren, werd beneden volop gebouwd: het verschil, te zien op foto’s, tussen het begin en het eind van de twintigste eeuw is frappant. Begin jaren ’80 kwam de bebouwing erg dicht bij het chalet. José Bernabé, eigenaar van het huis Alexandra (hij had van het voormalige pension een verpleeghuis gemaakt) bouwde twee lage woningen op het stukje land naast de piste, waarvan een voor hemzelf en zijn Zwitserse vrouw. Op het stukje grond aan de andere kant van de oprit, eveneens van Bernabé, verrezen een kippenhok en een tuinhuisje. In 1983 nam buurman Bernabé tijdelijk (en minder intensief ) de zorg voor het chalet over van Mme Ruchet, die zo lang de toegewijde, vaste hulp in het dorp was geweest, als opvolgster van de oude Olga. Eind 1983 overleed Mme. Ruchet.
– 107 –
Eten in het chalet Bij het geringste straaltje zon werd (en wordt) de eettafel het terras op getild om daar te ontbijten of avond te eten. Ontbijten met Zwitserse kaas op pain paysan en zoetige biscottes (Zwieback), ’s avonds racletten of kaasfonduen. De grote mensen drinken witte wijn van de streek, uit traditionele kleine wijnglaasjes met kleurige opdruk. In de zomer wordt er thee gedronken aan het witte ronde tafeltje in de tuin of bij het witte bankje onder het raam van de serre. Meestal met een zelfgemaakte vruchtentaart van Farmu/Mormor (en later Francesca), met vers geplukte bramen of pruimen uit de tuin. Barbecuen gebeurt altijd bij het rond point, op veilige afstand van het houten chalet. Andere typische Zwitsere lekkernijen zijn de petit suisse, een klein kwarkachtig toetje in een papiertje gewikkeld, boter met stempel van een gentiaan, de grote variatie aan vruchten yoghurtjes en chocoladerepen. Voor Farmu, die erg van koken hield, was Zwitserland een paradijs. Ze nam altijd verschillende kruiden en soepen mee naar Nederland, waaronder saffraanpoeder en kervelsoep. In de keuken staan nog steeds haar recepten, en de Recepten van de Haagsche Kookschool, een bijbel voor de huisvrouw in die tijd.
– 108 –
eten op het terras, 2001
uit “recepten van de haagsche kookschool”
– 109 –
Twintig jaar later vormde de bebouwing aan de kant van het meer, in de richting van Lausanne, een ernstige bedreiging voor het unieke uitzicht. Vanaf 2000 werden daar enkele villa’s afgebroken, waaronder de Villa Antoinette. Er verrezen twee flatgebouwen. Dank zij de steilte van de helling is de blik niet werkelijk belemmerd, al is een van de twee flats heel dichtbij. Alex van Hamel-Sander overleed in 2001. Zoals na de dood van haar man Georges-Maurice de generatie van hun kinderen de zorg voor het chalet had overgenomen, zo werd er nu, tien jaar later, alweer een nieuwe generatie bij betrokken. Joosts zoon Enno, het oudste kleinkind van GM en Alex was 38, Marcs zoon Eric 33. Björns zoon Joost Adriaan was 32 en zijn dochter Sandra 30, net als Sonja, de dochter van Francesca. Door Joosts tweede huwelijk met Leontien waren bij de vaste, jongere chaletbezoekers bovendien Leontiens dochters Mascha, Floor en Willemijn Punt gekomen. Maar compleet was de familie niet meer. Niet alleen Marc en Monique werden gemist, in 1998 was ook Joosts dochter Lisa, van wie Georges-Maurice in zijn laatste jaren veel steun had gekregen, op 33-jarige leeftijd overleden. Bijna tien jaar later, begin 2008, overleed Joost Adriaan, de zoon van Björn. Al in 1996 was een groot familieberaad gehouden over de toekomst van het chalet. Hoeveel vernieuwing was nodig, hoeveel gewenst, viel er nog te leven met het oude meubilair? Tussen koesteren van het oude en voortvarend vernieuwen moest een koers worden gezocht. Een belangrijke uitkomst van het familieberaad was de klussenweek, die voor het eerst plaatsvond in 1997. Het chalet was toe aan grondig opknapwerk. De plafonds moesten worden hersteld en gewit, het behang vervangen, houtwerk geschilderd. Sandra vertelt: ‘De eerste keer, in 1997, hebben we echt hard moeten werken. De plannen waren zeer ambitieus: woon- en eetkamer behangen en schilderen, kelder opruimen – terwijl we niet met heel veel waren. De keer daarna, in 1998, was het
– 110 –
Muziek in het chalet Nancy van der Elst, musicologe en componiste, is meermalen in het chalet geweest. Zij was de dochter van vrienden van de Van Hamels: Georges-Maurice heeft haar nog met haar Franse proefschrift geholpen. In oktober 1979 schreef zij in Chernex het stuk Domine, Omnia Tua Sunt. De oorspronkelijke compositie is voor piano en zang, op een tekst van Thomas à Kempis. Een versie voor orgel en fluit (waarbij Joost de orgelpartij op de piano speelde) voerden Joost en Sandra in 2004 uit in Chernex. Björn en Margriet brachten daar de Kerstdagen door met Joost en Jacqueline, die net terug waren van een verblijf van vier jaar in Australië, en Sandra en Mart Jan. Op de piano wordt nog geregeld gespeeld, en ook gecomponeerd. Zo schreef Sonja er in 2005 het liedje ‘Don’t think about it too much’ (voor The Bauer Melody of 2006). Het is een lied waarin het verlangen naar het buitenleven in de bergen weerklinkt. Ook is het octet ‘Mrs. Darcy’ in het chalet ontstaan. Mascha Punt vertelt: ‘In de zomer van 1995 toog ik met drie vriendinnen van mijn studentenkoor naar het chalet. Op de vele mooie wandelingen werd regelmatig gezongen. Bij thuiskomst maakten we er een officieel kwartet van. Dit werd later uitgebreid naar zes, en uiteindelijk acht, tot een hecht octet: Mrs. Darcy. Ter gelegenheid van ons 12½-jarig jubileum in 2008 besloten we deel te nemen aan het Montreux Choral Festival. Het was Pasen, dus werd er een weekje skivakantie aan vastgeknoopt. Helaas! Al op de tweede middag werd ik zelf aangeskied en brak mijn bovenarm – en tot overmaat van ramp raakte het resterende gezelschap op de terugtocht van de piste met de auto door plotselinge sneeuwval en gladheid van de weg. Gelukkig was niemand ernstig gewond. Wat moesten we nu doen: toch deelnemen, of afzeggen? We besloten mee te doen. Ons optreden werd als iets bijzonders aangekondigd: ook het verhaal van de ongelukken had inmiddels de ronde gedaan. Het was een intense ervaring. En met resultaat: we sleepten zowel de grote juryprijs als twee andere prijzen in de wacht! Om op het hoogtepunt te stoppen, zoals we van plan waren geweest omdat twee van ons zouden uitvallen, konden we na dit alles niet over ons hart verkrijgen. Mrs. Darcy heeft nog net zoveel leven in zich als het chalet. Met twee nieuwe leden gaan we dus door, en we hopen nog heel vaak de oude dame te mogen vullen met onze muziek!’
– 111 –
gezelschap groter. We hebben die week veel gedaan, de hele bovenverdieping opnieuw geschilderd en behangen, maar wel wat meer rust tussendoor genoten.’ Meer verbeteringen volgden in 2001: een nieuwe badkamer, compact doch comfortabel, en reparaties aan de constructie van het huis. En nieuwe bedden en beddengoed! De klussenweek begin augustus werd een jaarlijks evenement. Er wordt hard gewerkt, maar iedereen is het erover eens: het moet ook leuk zijn, en gezellig, met lekker eten, soms picknicken, en zwemmen in het meer. Voor Eric, die na zijn studie en militaire dienst lang in Parijs woonde (en sinds 2007 met zijn Zwitserse vrouw Sylvie en haar zoon Tristan in Vufflens-le-Chateau, op zo’n 40 km van Chernex) zijn de klussenweken een belangrijke ontmoetingsplaats met zijn Nederlandse neven en nichten. Het huis is vol, soms logeren er in zo’n week wel dertien mensen – deels in tenten op het gras. Zo levert het evenement meer op dan een praktische opknapbeurt, hoe noodzakelijk die ook is. Het is tegelijk een nieuwe traditie, die het leven in het huis houdt. Eén ding is voor dat laatste natuurlijk minstens zo belangrijk: de komst van een nieuwe generatie. De jongste Van Hamels, de vierde generatie in wier leven het chalet een belangrijke rol speelt, zijn de kinderen van Enno en Mirjam: Amber, Merlijn en Emiel. In het jaar 2009 zijn ze al ouder dan die bijna mythische kinderen Van Hamel, die zeventig jaar geleden met hun ouders een toevluchtsoord vonden in het Chalet Georges-Maurice. De overgrootvader die als kind nóg veel langer geleden zijn naam mocht geven aan dat chalet, hebben zij nooit gekend. Sindsdien is een eeuw verstreken, en natuurlijk is er veel verdwenen in de mist van de tijd, omdat herinneringen nu eenmaal verdwijnen met de mensen die ze hebben.
– 112 –
Toen en nu
marc, 1934
emiel, 1998
marc, 1935
sonja, 1973
joost, 1939
amber, 1995
– 113 –
Maar er zijn ook herinneringen die worden vastgelegd en doorgegeven, en dat is des te beter mogelijk omdat zij blijven hangen aan tastbare dingen als muren en meubels, boeken en afbeeldingen. Het Chalet Georges-Maurice zelf is een groot repositoir van herinneringen geworden. Een huis dat wordt gekoesterd is nu eenmaal duurzamer dan mensen – en het kan méér doen dan herinneringen vasthouden: het kan in steeds nieuwe levens geborgenheid en vreugde brengen.
georges-maurice doet een gast uitgeleide naar montreux (het station is zichtbaar op de achtergrond)
– 114 –
– 115 –
– 116 –
anton van hamel (1844-1907) Pasteltekening H.J. Haverman (1899), 37,7 × 27,2 cm
–i–
plattegrond uit 1909 met aantekeningen in potlood door sam of jupie aletrino
– ii –
dwarsdoorsnede van het chalet (bouwtekening in blauwdruk) Spring Frères
– iii –
– iv –
–v–
deel van een getypte brief van aletrino Reproductie: UvA Bijzondere Collecties Hss. Ge 41
een briefje van de chaletfabriek, 31 juli 1909
– vi –
“souvenir de chernex”: jupie aletrino-van stockum op het terras J. A. Gray (?), z.j., 26,5 × 37,7 cm
filmbeeld uit 1939: de familie veuillot op bezoek
– vii –
anton van hamel met georges-maurice omstreeks 1906 Foto Gebr. Sanders, Groningen
– viii –
biche en dedette schopfer, louis veuillot en gm, omstreeks 1921
– ix –
marlies en enno van hamel voor het terras, mei 1966
pasen 1973: gm, sonja, francesca en joost zoeken eieren
–x–
alex en gm in 1967
– xi –
alex, 1972
racletten op het terras, herfst 1975
– xii –
georges-maurice, herfst 1967
– xiii –
details
– xiv –
een blik in de serre Foto Piet Schreuders
– xv –
zonsondergang, 17 november 1972 Foto Georges-Maurice van Hamel
– xvi –
Personenregister
(Romeinse cijfers verwijzen naar het kleurkatern) Aletrino, Anna 12/13 Aletrino, Arnold (Sam) (1858–1916) 8, 12/13, 16-23, 27, 28, 33, 34, 36, 38-53, 62, 106, ii, vi Aletrino, David 12/13, 27, 42, 48, 52 Aletrino, Leopold 12/13, 27, 38, 39, 42, 45, 47, 52 Aletrino, Salomon (1830–1898) 12/13 Aletrino-Mendes da Costa, Rachel (1866– 1897) 12/13, 22 Aletrino-Pinedo, Selima (1829–1888) 12/13 Aletrino-van Someren Brand, Maria Metta Cornelia 12/13 Aletrino-van Stockum, Emilia Julia (Jupie) (1866–1935) 12/13, 17, 19-23, 27, 33, 34, 38-40, 43, 44, 46, 51, 53, 62, 67, 70, ii, vii Bernabé, José 81, 98, 107 Beskow, Elsa 70 Boëthius, Axel 68 Bonaparte, Napoleon 43, 44, 46, 62 Bonsma, Thijs Arjen 12/13 Booven, Selima Lopes Suasso-van 12/13, 42, 48
Borretti, Olga 71, 72, 76, 78, 87, 93, 94, 95-96 Borretti, Newton 76, 94-95 Borretti, Janine 77, 78, 94 Bouquet, Monsieur 77 Bouquet, Jean-Jacques 77 Broers, mejuffrouw 79, 94 Brossois, Leontine Joan (Leontien) 13, 110 Brouseau, familie 78, 94 Brunhoff, Jean de 62, 63, 70 Bueno de Mesquita, David 49, 52 Burnett, Frances Hodgson 59 Casorla, Sonja de 79 Chevalley, Félix 27, 64 Christ, Mademoiselle 94 Citroën, Vincent 77 Clerc, Edouard 27 Cochard, Sophie-Louise (geb. Chevalley) 64 Cochard, Vincent 91 Coenen, Frans 43 Cohen, familie 95 Couperus, Louis 19 Cramer, Rie 70 Darcy, Mrs. 111 Deventer, Charles (Chap) van 38, 52 Dibbets, familie 60
– 117 –
Drabbe, Marlies 12/13, 99, 102, x Dubois, Docteur 19 Duc, Monsieur 77 Dufour, M. en Mme 84 Eberhard, Mademoiselle 77 Eeden, Frederik van 21, 22, 34, 38, 39, 42-44, 48, 52 Eeden, Paul van 52 Elst, Nancy van der 111 Fanny, Robert 79 Fischer, Mesdemoiselles 81, 91 Fitz, Martha 70 Furer (makelaar) 95 Galisch, Catharina 12/13 Gogh, Vincent van 70 Gray, J.A. vii Grin, Sylvie (en Tristan) 12/13, 112 Guisan, Henri 88 Haan, Jacob Israël de 22 Hals, Frans 104 Hamel, Amber van 12/13, 112, 113 Hamel, Anton Gerard van (1842–1907) 12/13, 20-22, 41, 59-61, 70, i, viii Hamel, Anton Gerard (Tonny) van (1886– 1945) 12/13, 90 Hamel, Björn Anton van (*1935) 12/13, 70-91, 97, 99, 101, 110, 111, 122 Hamel, Emiel van 12/13, 112, 113 Hamel, Enno van 12/13, 97, 102, 104, 110, 112, 122, x Hamel, Eric van 12/13, 97, 98, 101, 102, 104, 110, 112, 122 Hamel, Francesca van (*1936) 12/13, 7091, 93, 97, 99, 100, 106, 108, 110, 122, x Hamel, Georges-Maurice (Babe, GM) van (1900–1989) 12/13, 19, 21, 27, 38, 5875, 79, 84-99, 102, 107, 110, 114, 115, viii, x, xi, xiii, xvi Hamel, Gerard Anton van (1842–1917) 12/13, 22
Hamel, Joost Adriaan (Addy) van (1886– 1945) 12/13, 64, 90 Hamel, Joost Adriaan van (1810–1885) 12/13 Hamel, Joost Adriaan van (*1938) 12/13, 70-94, 97, 101, 102, 106, 110, 113, 122, x Hamel, Joost Adriaan van (1969–2008) 12/13, 97, 110, 111, 122 Hamel, Lisa van (1965–1998) 12/13, 97, 99, 102, 110 Hamel, Marc Louis van (1933–1970) 12/13, 70-91, 97-99, 110, 113, 122 Hamel, Merlijn van 12/13, 112 Hamel, Sandra van 12/13, 97, 106, 110, 111, 122 Hamel, Sonja van 4, 7, 8, 12/13, 97-102, 106, 110, 111, 113, x Hamel-de Kok, Elisabeth Margaretha de 12/13, 21 Hamel-de Leeuw, Margarita Jeannette (Margriet) van 12/13, 101, 111 Hamel-Raoul Duval, Monique van (1936– 1981) 12/13, 98, 110 Hamel-Sander, Alice (Alex, Mu) van (1905–2001) 12/13, 68-101, 107, 110, 122, vii, xi, xii Hamel-van Goens, Jeanne M. van 12/13 Hamel-van Stockum, Clara Maria van (Pierre, Mass) (1869–1953) 12/13, 17, 19, 21, 36, 38, 48, 59-67, 70, 71, 75, 8891, 94, 95, 104, vii Hammar, Th. 75 Hardy, Mary 95-97 Hartz, Louis 52 Hazelhoff Roelfzema, dames 23, 52 Heer, De (echtpaar) 80 Hitler, Adolf 71, 88 Hulzen, Gerard van 19, 48, 52 Jacob, Maria s’ (1854–1928) 12/13 Jacobs, Aletta 23 Jean-Pierre (logé) 83, 89 Joosse, C.F. (Kees) 11, 23, 52-53 Kempis, Thomas à 111
– 118 –
Kloos, Willem 42 Kok, Elizabeth de, zie: Hamel-de Kok Kruger, Paul 21 Leeuw, Jeannette de 12/13, 101 Leeuw, Margriet de, zie: Hamel-de Leeuw Lesseps, Graaf Ferdinand de 21 Lopes Suasso, Emanuel 12/13 Maeterlinck, Maurice 59 Mendes da Costa, Rachel, zie: AletrinoMendes da Costa Mendes da Costa, Maurits Benjamin 33, 39, 42, 46, 48 Mengelberg, Willem 19-20 Mingard, Mademoiselle 77 Moes, Wally 21 Mulier, Willem Johan Herman (Pim) 2 Pernot, Maurice 70, 73 Prins, Ary 33 Punt, Floor 12/13, 110 Punt, Mascha 12/13, 110, 111, 122 Punt, Willem 12/13 Punt, Willemijn 12/13, 110
Sander-Eriksson, Alida Elisabet (1881– 1915) 12/13, 69 Sander-Eriksson, Anny E. 12/13 Schaaf, Jacqueline van der 12/13, 111 Schopfer, Biche en Dédette ix Schütz, Willy 78 Spring, Frères 28, 31, 32, 33, 36, 37 Stolk, Bé 64 Stockum, Anna (Puck) van 12/13, 51, 64, 67, 71, 73, 91 Stockum, Clara Maria van, zie: Hamel-van Stockum Stockum, Dirk Johannes van (1826–1908) 12/13 Stockum, Theodora (Dora) van 12/13, 64, 70, 71 Stockum, Jupie van, zie: Aletrino-van Stockum Stockum-Lastdrager, Sophia van (1837– 1915) 12/13, 34, 38 Syster 71-73, 75 Theiler, Max 98 Toorop, Jan 59, 61
Raoul Duval, Monique, zie: Hamel-Raoul Duval Ramaer, Gesina Celia Gerarda (1810–1887) 12/13 Rilke, Rainer Maria 79 Robbers, Herman 38, 43, 48, 52, 53 Roorda van Eysinga, Jonkheer Sicco 19 Rose (dienstbode) 39 Ruchet, Madame 94, 107 Sander, Alice, zie: Hamel-Sander Sander, Dagmar 12/13 Sander, Eiler 12/13 Sander, Estrid 12/13 Sander, Gunnar 12/13 Sander, John Axel Napoleon (Axel) (1879– 1952) 12/13, 69
Veuillot, Louis 66, 71, 72, vii, ix Veuillot, Eliane 66, 71, 72, vii Vincent, Thierry 79, 83 Vink, Cornelis Mattheus 12/13 Viotta, Henri 19 Visser ’t Hooft, Willem Adolph 75 Vloten, Martha van 52 Vries, Mirjam de 12/13 Waltner, Monsieur 78 Willem III, Koning 19 Witsen, Willem 38, 52 Witsen-Schorr, Marie 38 Zübli, familie 80 Zuiderhoudt, Jasmijn 12/13 Zuiderhoudt, Krijn 12/13 Zuurmond, Martinus Johannes (Mart Jan) 12/13, 111
– 119 –
Les Dents du Midi 3258 m
Les Rochers-de- Naye 2045 m
chernex caux
montreux
glion
“alpenrose”
villeneuve service du feu
Route de la Fin du Craux
Entree No. 41
d e o m g e v in g va n c h a le t Mont Pélerin 807 m
pension “alexandra” vevey la tour-de-peilz Châtelard
Le Grammont 2172 m
Le Dent d’Oche 2222 m “La Dame du Lac”
⎫ ⎪ ⎪ ⎬ ⎪ ⎪ ⎭
Le Mont Gardy 2201 m
La Suche 2045 m
Rocher de Mémise 2201 m
vouvry
Monding Rhône
bouveret
st gingolph
meillerie
evian
clarens
ge or g e s - maur i c e ( 2009 ) chamby
Les Pléiades 1360 m
buffet de la gare station chernex
Piet Schreuders
ateliers m.o.b.
Le Cubly 1157 m
De zakelijke kant Bij het overlijden van Alex in 2001 ging de eigendom van het chalet in gelijke delen over naar haar vier erfgenamen: Eric (de zoon van haar overleden zoon Marc) en haar drie overige kinderen Björn, Francesca en Joost. Tot op dat moment was het nooit een serieuze vraag geweest of het chalet, Alex’ ziel en zaligheid, wel in de familie kon blijven. Nu gingen de nieuwe eigenaren in beraad over de toekomst. Björn besloot na ampele overweging zijn aandeel over te dragen aan zijn twee kinderen Joost Adriaan en Sandra, die dat graag voor hun verantwoording wilden nemen. Zo werd per 1 april 2002 de Overeenkomst inzake gezamenlijk beheer en gebruik van Chalet Georges-Maurice ondertekend door vijf eigenaren. Die overeenkomst regelde de rechten en plichten van de eigenaren, de financiële uitgangspunten voor de exploitatie, en bevatte spelregels voor het gebruik van het chalet. Het feitelijke beheer werd toevertrouwd aan Francesca (inrichting, tuin en public relations) en Joost (financiën, verhuuradministratie en technisch onderhoud). De overeenkomst gold voor drie jaar en zou daarna worden geëvalueerd. De samenwerking verliep boven verwachting goed. Na afloop van de eerste periode werd besloten om het chalet in elk geval in de familie te behouden tot eind 2009, het jaar waarin het honderdjarig bestaan van het chalet wordt gevierd. In de loop van 2008 werd nog eens grondig nagedacht over de toekomst van het chalet. Dat was noodzakelijk na het overlijden van Joost Adriaan, in het begin van dat jaar. In principe is besloten om de gezamenlijke eigendom voort te zetten tot en met 2015. In de loop van 2009 zal Joost het merendeel van zijn aandeel overdragen aan zijn zoon Enno en zijn stiefdochter Mascha. Ook worden de beheerstaken herverdeeld, zodanig dat de nieuwe generatie het stokje daadwerkelijk kan overnemen. Besloten werd ook om de verhuur aan ‘vertrouwde derden’ te verruimen, met behoud van het principe dat het chalet primair ter beschikking staat van de familie, en dat het unieke karakter ervan behouden moet blijven.
– 122 –
bantammerreeks nr 7 isbn 978 90 76452 80 7 Illustratie omslag: Sonja van Hamel, Amsterdam Foto schutbladen: Joost van Hamel, Bilthoven Frontispiece: Pim Mulier (1865-1954), pentekening, 1934 Foto pag. 105: Eddo Hartmann, Amsterdam Illustraties pag. 4, 6, 30, 120/121 en 123: Piet Schreuders, Amsterdam Foto’s en documenten: collectie Van Hamel (tenzij anders vermeld) Druk: Offsetdrukkerij Jan de Jong, Amsterdam Bindwerk: Van Waarden, Zaandam coördinaten 46˚ 26' 43,83" N.B., 6˚ 54' 32,11" O.L.