Rostra Economica n u m m e r
2 6 5
|
j a a r g a n g
5 3
|
j u l i
2 0 0 7
Een periodiek van Studievereniging Sefa
Jort Kelder
“Als we niet oppassen zijn we binnen twee generaties tweede wereld.”
De Internet Poker RageVenture Capitalist
Opening up the consumer’s black box
Niet te stoppen...
De invloed van neurologie en psychologie op economie.
Inleiding
Colofon
2 ADV ERNST & YOUNG
Hoofdredacteur Robert Kosters Ralf Welkers Eindredacteur Linda Ossendrijver Redactie Melle Bijlsma Justin van der Bruggen Aimée Kaandorp Nadine Ketel Maaike Oenes Neeltje Roozen Dennis Schoenmakers Met medewerking van Ugur Özcan Justin van der Sluis Kirsten Spahr van den Hoek Janet Stouten Stefan Vermeulen en Tessa Beest Arno Wellens Columnist Prof. Dr. J. Hartog Cartoons Arend van dam Vormgeving Yvin Hei Adreswijzigingen Studentenadministratie Binnengasthuisstraat 9 1012 ZA Amsterdam Jaarabonnement 5 nummers voor 15 euro Voor reacties, brieven en open sollicitaties is de redactie te bereiken op: Kamer E0.02 Roetersstraat 11 1018 WB Amsterdam Telefoon: 020 5254024 Email: rostra@gmail.com Niets uit deze uitgave mag zonder toestemming van de redactie of de externe auteur overgenomen worden. De redactie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van ingezonden stukken en behoudt zich het recht voor deze in te korten. Oplage 3700 Advertenties De Nederlandsche Bank Ernst & Young ING KPMG NIBC PricewaterhouseCoopers Redacteuren gezocht Tarieven op aanvraag verkrijgbaar Ter attentie van Acquisiteur Sefa: Stef Mellema Telefoon: 020 5254024 Email: externezaken@sefa.nl Zet- en drukwerk Thieme Media, Amsterdam
Tijd voor verandering Het einde van het collegejaar nadert met rasse schreden. Tentamens en scripties vieren hoogtij en iedereen kijkt uit naar de rust van de zomer. Zo ook in onze redactie. Met onze laatste krachten poogden we nogmaals een goede editie voor u op de mat te laten vallen. Voor velen van ons zal dit nummer het laatste zijn waar we aan hebben gewerkt. Een groot deel lijkt af te gaan studeren, helaas. Anderen zullen tijdelijk verdwijnen wegens studies in het buitenland, maar de frisse vervanging staat al te popelen om zich te mengen in het geweld dat Rostra Economica heet. Desalniettemin ligt hier alweer nummer 265 voor uw neus, die zonder enige twijfel de moeite van het lezen waard is! Als u het nieuws enigszins volgt zal het u niet ontgaan zijn dat in ieder geval twee economische onderwerpen de afgelopen weken centraal stonden. In de eerste plaats de overname van ABN AMRO. Hoewel niemand weet wat de precieze uitkomst is, biedt de overname veel stof tot nadenken. Wordt het “het bankentrio” dat de touwtjes in handen krijgt, of zal toch Barclays ermee weglopen? Daarbij komt nog de juridische strijd om de dochter van ABN in Amerika, LaSalle. Bovendien rijst de vraag in Nederland wat er met de werknemers en, misschien zelfs belangrijker, de clientèle van ABN AMRO gebeurt. Uit voorzorg stappen veel klanten over naar bijvoorbeeld Rabobank, zo meldt Rabo bestuurder Bruggink. In deze Rostra Economica zal vooral aandacht worden besteed aan de macht van hedgefunds in deze touwtrekkerij, welke de aanleiding waren voor de op handen zijnde verkoop. Een tweede ontwikkeling, overigens ook op het vlak van beleggingen, is het geneuzel over sustainable investeren. Mag een verzekeringsmaatschappij met ‘ons’ geld investeren in ‘vieze’ bedrijven? Vinden wij het erg wanneer ABP investeert in een bedrijf dat bijvoorbeeld clusterbommen produceert? Iedereen mag hier zijn eigen mening over hebben, maar feit is dat de pensioenhouder weinig tot geen invloed heeft op de beleggingsportefeuille van een verzekeringsmaatschappij. Een controversieel artikel over deze trend is uiteraard opgenomen in dit blad. En juist deze week komt Zembla naar buiten met een nieuw item. Ook banken maken zich schuldig aan ‘vies’ investeren met ons geld, ondanks hun expliciete afkeuring jegens dit soort investeringen. Deze misleiding van de klanten moet worden aangepakt, maar betekent dit dat banken niet mogen meedelen in het vermogen van deze bedrijven? Het antwoord op deze vraag blijf ik u echter verschuldigd. Deze editie van Rostra Economica had eigenlijk als titel ABN AMRO moeten hebben, want naast de opdeling van ABN en het feit dat ze de meest ‘vieze’ bank van Nederland is, investeert ze ook veel in sponsoring. Het is zelfs de grootste sportsponsor van Nederland. Naast de Volvo Ocean Race en Ajax, heeft ABN zich verbonden aan tal van andere clubs. Vooral de hockeyclubs staan onder onze aandacht. Het hoe en waarom vindt u verderop in deze uitgave. Een andere ontwikkeling, minder in het nieuws, maar waarschijnlijk dichter bij uw bed: pokeren! Uiteraard stuurden wij een onzer verslaggevers op pad om dit fenomeen van dichtbij te bekijken. Dit levert stof tot nadenken, want er zitten diverse haken en ogen aan pokeren. Een potje poker in bijvoorbeeld café Krater kan u de nodige problemen opleveren, het is namelijk illegaal! Verder is er uiteraard aandacht voor andere maatschappelijke kwesties. Neem nu de kwaliteit van onze jonge docenten, maar ook het nut van vakantie stellen we aan de kaak. Al onze redacteuren hebben zich uitgeleefd op deze editie, om voor de laatste keer dit collegejaar te laten zien wat ze waard zijn. En vuurwerk is het. Helaas zal mijn naam de volgende keer niet meer pronken onder de inleiding van dit door ons geliefkoosde blad, maar of dit erg is, is aan u. Nieuw bloed, nieuwe inzichten, nieuw elan. De koning is dood, leve de koning. Ralf Welkers Hoofdredacteur
Rostra Economica juli 2007
3
Inhoudsopgave Rostra Economica 265
6
16
12
32
24
Jort Kelder: op zoek naar rust...
6
Ondanks het feit dat Jort Kelder eigenlijk geen interviews doet, is het Rostra Economica toch weer gelukt, hoewel hij de antwoorden schriftelijk wilde beantwoorden. In dit interview blikt Kelder terug op zijn verleden, kijkt naar zijn toekomst en geeft zijn mening over een aantal actuele ontwikkelingen. Zijn typerende scherpe reacties en ongezouten mening, maken het interview tot een interessant geheel. Let bovendien op de opvatting van Kelder over intellectuele mensen.
Hockeyoorlog: sponsorbeleid financiële dienstverlening amper te volgen
12
Sportsponsoring is enorm ontwikkeld. De laatste jaren krijgt voornamelijk hockey steeds meer aandacht. In dit artikel wordt geprobeerd het sponsorbeleid in de hockeywereld in kaart te brengen, maar ook is er aandacht voor andere sponsoractiviteiten waarin de financiële instellingen zich mengen.
Neuroscience and psychology: opening up the consumer’s black box
16
20
De grootste bank van Nederland, ‘onze financiële trots’, wordt met overname of opsplitsing door een hedgefund bedreigd. Maar ook andere grote bedrijven zoals Stork, Unilever en Phillips werden lastig gevallen door grote beleggers. Hoe heeft het zover kunnen komen, en moeten we hier bang voor zijn? Zitten er ook economische voordelen aan of zijn het echt ‘een stel sprinkhanen’ die niks over laten van de bedrijven en geen oog hebben voor de werknemers. Een reconstructie van de discussie over corporate governance en hoe de baan voor activistische aandeelhouders werd vrijgemaakt.
Investeren in ‘vuile’ bedrijven: misdrijf of normale belegging?
24
De laatste weken staan de beleggingen van pensioenfondsen ter discussie in Nederland. Ze lijken zich in te laten met bedrijven die investeren in clusterbommen en andere ‘vuile’ producten. Dit wordt door sommige politieke partijen als onethisch gezien. De vraag is of dit überhaupt het geval is. Dit artikel wijst op het feit dat beleggen en investeren verschillen van aard en stelt daarbij de inconsistentie van sommige politici aan de orde.
4
Rostra Economica juli 2007
Balanswaarde (im)materiële en financiele activa
Intellectual capital
Overige waarde
Menselijk kapitaal
Structureel kapitaal
Relationeel kapitaal
36
In deze bewerking van een scriptie is aandacht voor de invloed die psychologische en neurologische economie zou kunnen hebben op het verbreden van onze economische kennis. Consumentenvertrouwen wordt als een belangrijke factor voor economische groei gezien, maar het werkelijke mechanisme erachter is nauwelijks onderzocht door economen.
Corporate governance, agressieve aandeelhouders en de code Tabaksblat
42
Interview Albert Jolink
44 32
Albert Jolink (1962) is een paar weken geleden benoemd tot bijzonder hoogleraar History of Economic Thought aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Hij is de opvolger van prof. dr. Arnold Heertje, die in 2006 afscheid nam als bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Economische Wetenschap. Rostra Economica sprak met hem over zijn verleden, zijn plannen voor invulling van de leerstoel en over zijn nevenwerkzaamheden als hoofdredacteur van ESB.
De Internet Poker Rage
36
Poker kan worden getypeerd als dé rage van dit moment. Waar je ook komt, iedereen speelt het. Het spel bevindt zich echter in een juridisch grijs gebied. Aan de ene kant vallen internet pokerspellen buiten de Nederlandse jurisdictie, althans tot op heden. Aan de andere kant is het nog maar de vraag of poker moet worden beschreven als een kansspel. Lees snel verder voor antwoorden op al uw vragen!
De balansdag van kennis: intellectual capital en externe verslaggeving
Marktwaarde
42
Een belangrijk onderdeel van een groot deel van de ondernemingen in de wereld is kennis en informatie. Tot op heden, echter, kan kennis niet terug worden gevonden op de balans. Menselijk kapitaal mag niet worden geactiveerd, terwijl dit zeker onderdeel is van de waarde van een onderneming. Maar de vraag blijft tegen welke waarde deze activa zouden moeten worden geactiveerd. De oplossing voor dit probleem ligt nog in het midden.
En verder: Column Robert Kosters
10
Niet verplicht; wel aanbevolen
15
Cartoon Arend van Dam
19
Sefa Front
28
SPACE
30
FEB Flits
31
Salarissen Hoger Onderwijs
35
Docent op onderzoek Justin van der Sluis
38
Ondernemers versus Werknemers
40
Student in bedrijf
44
Onderwijs heeft meer high potentials nodig
46
Studieverenigingen
48
Column Joop Hartog
50
Rostra Economica juli 2007
5
Interview Jort Kelder
RE: Wat is het mooie aan journalistiek? “Artikel 7 van de grondwet ten volle benutten, dus gewoon zeggen en schrijven wat je wilt. Liefst met enig respect voor de feiten, maar voor een bemoeizuchtige geest is het een ideaal beroep. Bovendien wil ik nergens anders voor deugen, dus dat maakt de keuze voor andere beroepen sowieso wat problematisch.” RE: Ben je wel eens jaloers op het succes van mensen uit de Quote 500? “Mwah. Ik ben niet zo jaloers ingesteld. Maar, veel geld hebben is eerder een voordeel dan een nadeel. Ik begrijp dat het volk arm gehouden moet worden met het idee dat geld tóch niet gelukkig maakt, maar de wetenschap straft dergelijke demagogie af. Dat begint met elementaire kwesties als dak boven het hoofd en te eten hebben, en eindigt met je vijftiende Mercedes en derde superjacht. Het blijkt dat de echte rijken die competitie blijven voelen. Larry Ellisson van Oracle cultiveert zijn haat tegen Microsoft, John de Mol wil de omvang van Rupert Murdoch krijgen, enzovoorts. Laten we het er maar op houden dat de evolutie ons zo maakt.
Jort Kelder: op zoek naar rust… “Ik doe geen interviews. Elke keer word je verkeerd geciteerd en moet je dat weer rechtpraten. Ik doe het als journalist ook, maar zelf begin ik er niet meer aan,” meldde Jort Kelder Rostra Economica onverdroten. Maar, omdat hij het ooit al toezegde en er inmiddels drie Rostraredacteuren bij Quote werken, kwam er uiteindelijk toch een compromis: een coproductie. “Jij stelt de vragen en ik beantwoord ze zelf op papier. Daarna praten we nog wel even na voor extra info. Schriftelijk ben ik trouwens ook veel scherper.”
6
Rostra Economica juli 2007
Niettemin, erg jaloers op veel van die 500levens ben ik ook weer niet. Ze worden net zo vaak ziek, hebben meer gedoe in relaties en moeten altijd op hun hoede zijn voor hermelijnvlooien die in hun nabijheid verkeren. Er is erg veel onechtheid aan de top. Maar gelukkig kunnen je met je miljoenen een eiland kopen en je volledig afzonderen van de buitenwereld.” RE: Zou je zelf succesvol zijn geweest in het bedrijfsleven? “Volgens mij zit ik in het bedrijfsleven, want ik heb geen uitkering en ben geen ambtenaar. En dat gaat wel lekker, dank u. Maar de vraag zal zijn of ik tycoon zou kunnen zijn, of alsnog kan worden. Weet ik niet. Ik ben betrekkelijk ongeschikt om carrière te maken in een ouderwets hiërarchisch bedrijf. Zeg een bank, een industriële Delftenarenclub of een grote overheidsinstelling. Te veel mediocre baasjes, dat schiet niet op, heb ik geen geduld mee. Als zakenmeneer zou het kunnen lukken als ik mijn uniciteit zakelijker wat slimmer uitbuit. Komt nog wel, ik heb geen haast en doe het niet voor het geld. Anders had ik een friteskraam moeten openen, in plaats van een bestaan als inktkoelie ambiëren.”
RE: Wat is je mooiste scoop geweest bij Quote? “Joh, de tijd dat ik als verslaggever stukkies tikte ligt - helaas - al veertien jaar achter ons. Ik schrijf nog wel, en bij vlagen niet onverdienstelijk met lopende zinnen en vileine zijlijnen. Ik belandde bij Quote omdat ik een VVD-kamerlid voor een politiek studentenblaadje zo pittig geinterviewd had dat de man meteen van het pluche gestoten werd, en daarna volgde een (on)behoorlijke rij relletjes. Maar kijk je terug, denk je: het was geen Woodward & Bernstein. Mij past bescheidenheid, ik ben geen nieuwsjager en heb nooit de tijd genomen heel erg diep te graven voor een verhaal. Of het moet onze stijlbijbel Man & Pak zijn, maar dat ziet u vermoedelijk niet als scoop.” RE: Mensen die je niet goed kennen, typeren je als een arrogante bal met veel praatjes, als iemand die meegaat in het milieu van de glamour Quote-wereld. Tegelijkertijd wordt binnen de redactie vaak smalend gesproken over deze wereld, ben je inmiddels zelf onderdeel van dit wereldje? “Levensles 1 voor aspirant-journalisten, en eigenlijk voor iedereen: wees onafhankelijk in je oordeel, trap niet in vooroordelen, doe niet mee aan het Hollandse vakjesdeken. Zó oninteressant. Bekend zijn is een les in nederigheid, elke journalist zou eens een paar weken bekend moeten zijn. Dan ga je heel anders tegen je vak aankijken. Je oordeelt wellicht wat minder snel. Ik heb de neiging om te nuanceren. Maar mensen krijgen op een gegeven moment echt een bepaald beeld van je. Ik heb daar niet goed op gelet vroeger. Het is begonnen bij een tv-programma van Sonja Barend, waar ze iemand nodig hadden om wat te vertellen over de zakenwereld. Vanaf toen was het beeld gezet: Balletje met bretels die ook nog een beetje raar praat. Dat is precies de reden dat ik liever geen interviews meer geef: de vragen worden 9 van de 10 keer vanuit een vooroordeel gesteld. Ben je eenmaal soapster, blijf je dat. Ben je BN’er, ben je alleen met de oppervlakte bezig. Ben je vegetarier, zal je wel links zijn. Draag je bretels, zul je wel een rechts balletje zijn. Rij je Maserati, ben je tegen een ambitieus milieubeleid. De waarheid is zoveel ingewikkelder, maar het vergt verder kijken en doordenken. Ik ga mij niet verdedigen voor de beelden die ik oproep of opriep,
‘Val je geheel spontaan een foute advocaat aan, suggereren sommige zwakzinnigen van geest dat je zo’n principieel standpunt inneemt om de pers te halen.’
want het is allemaal waar. En ook weer niet. Er tegen vechten heeft geen zin, het is het repeterende effect van de media. Ik krijg dagelijks interviewverzoeken, weiger de overgrote meerderheid, maar zeg je op eentje ja, is het: zie je wel, egocentrische ijdeltuit. Val je geheel spontaan een foute advocaat aan, suggereren sommige zwakzinnigen van geest dat je zo’n principieel standpunt inneemt om de pers te halen. Hoe zuur kun je zijn? Enfin, de media eten hun eigen kinderen. Het is niet anders. Het is het proces waar iedereen die bekendheid geniet mee moet leren leven. Als bekende journalist trekt je het vuur naar je toe. Het probleem is dat journalisten leven van het feit dat mensen iets willen vertellen. Als niemand dat zou doen, dan kunnen wij ook niets publiceren. Aan de ene kant willen ze dus mensen die dingen zeggen en aan de andere kant branden ze je af als je niet zo saai bent als zijzelf. Alleen wel nog even die paar vraagjes van hem/haar beantwoorden natuurlijk..Zieke industrie.” Er komt een moment dat je vrij bent en het je allemaal niets meer kan schelen. Zelfs Paris Hilton of de Breukhoventjes kunnen dat moment nog bereiken. Uit cynisme, opportunisme of opgewektheid; maakt niet uit. Vrij zijn betekent je eigen weg gaan, alleen kunnen zijn, immuun zijn voor gezeur. Ik ben op weg, we zullen zien. Wat de houding van de Quote-redactie betreft: ik heb dat clubje dertien jaar geleid, weet hoe het werkt en heb daar lang de toon gezet. Ironie is ons niet vreemd, en het blad behoort tongue in cheek geschreven te zijn. Daar hoort schoppen tegen de baas bij. Prima. Ik heb de laatste jaren eigenlijk alleen maar om zakelijke redenen de publiciteit gezocht, de rest is collateral damage. Wat mijn acterende geliefde betreft: die wil alleen maar films maken, de tv-optredens en publicitaire dingen eromheen kunnen haar gestolen worden. It comes with the job, films en blaadjes moeten ook verkocht
worden. En da’s soms nog erg leuk ook om te doen, zoals altijd de lancering van de Quote 500 of het feest dat we gaven ter gelegenheid van het eenmalige magazine Zuid! En ach, die redacteuren. Misschien zetten ze zich af, maar thuis op hun flatjes zullen ze mijmeren dat een glamourvol bestaan ook z’n voordelen heeft. En reken erop dat als de heertjes binnen tien meter van Angelina Jolie komen, de knietjes beginnen te knikken. Yours truly incluis. Overigens behoren mijn geliefde en ik niet echt tot de wereld van de polderglamour. Wij gaan zeer zelden naar feestjes en zijn karakterologisch eerder fly on the wall dan middelpunt. Dat ‘nergens bij horen’ is precies waarom we tot elkaar aangetrokken worden.” RE: Wie is de echte Jort Kelder? De glamourboy of de journalist die spot met de mensen waarover hij schrijft? “Wie de echte Jort Kelder is? Wist ik het maar. Ik pass ‘m door aan mijn shrink, met uw welnemen.” RE: Welk interview/gesprek is je het meest bijgebleven? “Een gesprek met Cisca Dresselhuys, hoofdredactrice van dat zure vrouwenblad Opzij. Niet vanwege het interview, dat was prima, maar omdat ik om te pesten naakt had geposeerd. Ik dacht: dat drukken die feministes nooit af. Deden ze toch. Stom, volgende keer even langs de sportschool en de hoogtezon. Inhoudelijk interessanter was de rubriek ‘De 10 Geboden’ in Trouw, waar ik na veel gedub besloot aan mee te doen. Als je meedoet moet je, geheel in gereformeerde traditie, niet liegen. Nou, dat heb ik geweten. Iedereen in mijn omgeving was woest. Moraal: nooit liegen maar alles zeggen is ook zo wat.”
Rostra Economica juli 2007
7
Interview Jort Kelder
RE: Je hebt je de laatste tijd regelmatig negatief uitgelaten over de verkoop van Nederlandse bedrijven aan buitenlandse concerns of investeerders, Wat is je angst? “Mijn angst is een braindrain, dat de slimmere lezertjes van dit blad geen toekomst meer zien bij onze bedrijven, en dus maar kiezen voor een carrière in het buitenland. Dan blijven wij dus achter met de kneuzen. Vroeger moesten Rotterdamse economen altijd kiezen waar ze als marketier gingen werken: Unilever of Procter. Het werd de eerste, niet omdat die beter waren, wél omdat je er de suggestie had daar ooit op het hoogste pluche te kunnen belanden. Die droom moeten we niet kapot maken. Los van het feit dat het verlies van hoofdkantoren ons allure kost en onderstreept dat we langzaam wegzakken uit de eredivisie van het kapitalisme. Nederland had, vooral dankzij haar koloniale verleden, een relatief groot aantal multinationals. We hadden feitelijk een te grote broek aan. Maar wel een met hele diepe zakken waar veel geld in zat om een welvaartsstaat van te betalen. Dat zal onherroepelijk soberder worden.” RE: Wat voor trends zie de laatste jaren in het bedrijfsleven? Wat zijn blijvers? “Belangrijkste trend is dat alleen bedrijven met moedige visionaire leiders blijven bestaan. KLM is schandelijk verkwanseld, Hoogovens is eerst weggeven aan de Britten en toen aan een Indiër; ABN Amro heeft geen zwalkende strategie gehad en is in paniek geraakt. Slappelingen zijn de lunch voor grootkapitalisten. Door wanbeleid en het ultra korte termijn denken van beleggers worden bedrijven opgeofferd. Het antwoord is dat je financieel solide moet zijn, niet afhankelijk van de banken en liefst niet beursgenoteerd. Ik kan high potentials alleen maar adviseren: kies voor een jong en snel bedrijf in een groeiindustrie. Stel je had moeten kiezen tussen een carrière bij ABN Amro, KLM of Shell of TomTom, Endemol of Google? Duidelijk toch?” RE: Wat zijn de grootste bedreigingen voor Nederland in de nabije toekomst? “Dat we niet afrekenen met de bureaucratie en de inertie en een in zich zelf gekeerd landje van middelmatige burgermannetjes worden. Dan zijn we binnen twee generaties tweede wereld.”
8
Rostra Economica juli 2007
RE: Zien we Jort Kelder ooit terug in de politiek? Wellicht als opvolger van Rutte? “Dat laatste lijkt mij uiterst onwaarschijnlijk, al was het maar omdat ik geen VVD-lid ben en bovendien eerst nog wat andere dingen wil doen voor ik eventueel iets maatschappelijks ga doen. Ik denk er wel over na, maar ik weet het gewoon nog niet. De jeuk om iets breders te gaan doen dan blaadjes maken is er al heel lang, maar voorlopig hou ik de aandrang in toom door zo nu en dan stevig te krabben.”
“Voor een toptalent is het niet interessant om journalist te worden.” RE: Wat zijn de grootste kansen? “Nederland moet stout durven zijn. De kracht van onze cultuur is altijd een zeker tegendraadsheid geweest. Hier regeerden nooit vorsten maar kooplieden. Als we die creativiteit in alle sectoren, van de overheid tot het harde bedrijfsleven, op weten de wekken zijn we onverslaanbaar.” RE: Wat is je grootste frustratie over Nederland? Ben je trots op Nederland? “Trots? Beetje raar. Ik heb Nederland niet gemaakt. Maar als er elders, bijvoorbeeld bij dat rabiaat rechtse Fox News, kritiek is op ons liberale land reageer ik zoals velen: blijf met je vuile rotpoten van mijn vuile rotland af. Zoiets. De grootste frustratie is dat alles hier moddertraag gaat, vooral in de politiek. Da’s echt zonde, we missen kardinale kansen. De naarste eigenschap van onze volksaard is het egalitaire, het jaloerse, dat ’doe maar gewoon... enz’. Wij hebben behoefte aan excentriekelingen, aan Einzelgängers, dwarsliggers, mooie gekken, narren.” RE: U bent een goede vriend van Mark Rutte, wat zou u hem als belangrijkste tip meegeven in de huidige bestuurscrisis in de VVD?
“De media zijn aan de macht, en de camera liegt niet. Daarom wint op de buis alleen authenticiteit. Mark moet gewoon zeggen wat hij vindt en doen wat hij zegt (waar hebben we dat meer gehoord?). Lucht ook enorm op. Door die splijtzwam Verdonk en de racistische rechtse krachten heeft Rutte het lastiger dan destijds Frits Bolkestein, maar het blijft een talent dat begrijpt wat er met dit land moet gebeuren. Misschien is hij een beetje te aardig voor het huidige politieke bedrijf, misschien is hij ook meer een wijze bestuurder dan een straatvechter. Maar als ze hem eruit kwakken, komt er weer een ander die ze gaan afbranden. Ik zie het probleem meer als een breder probleem van de politieke partijen. Die hebben geen legitimatie meer en rollen dus van crisis naar crisis. Een doorbraak is nodig. Dat partijlandschap, weg met die partijen. Maar hoe dan? ” RE: Heeft u Rutte tijdens de afgelopen verkiezingscampagne nog raad gegeven? En zo ja, welke? “Nauwelijks, want iedereen kletst al tegen ‘m aan of moet iets van hem. Bovendien vind ik het wel zo chic dat ik mijn gesprekjes met hem niet in de krant zet.”
RE: Quote noemt zichzelf het bijtertje. De kritiek van buiten is dat Quote verworden is van toonaangevend zakenblad tot de Privé van het zakenleven…. “Dank u. Nu alleen nog de oplage van de Privé. Dat hoor ik al sinds ik er begon te werken in 1989, en ik beschouwde het maar als Geuzentitel. Quote gaat over de mensen achter de bedrijven. Dat lijkt mij heel nuttig. Net als die transparantie over geld die we altijd nastreefden. Daar waren we de eerste mee, en nu is het normaal.” RE: Wat vind je van de huidige situatie in de journalistiek? “Er zijn wel wat goede journalisten, maar er lopen ook een heleboel mensen rond die eigenlijk niets kunnen. Waar gaan getalenteerde mensen naar toe als ze klaar zijn met hun studie? Naar Goldman Sachs en als dat niet lukt, dan maar naar ABN AMRO. De echte dwarse creatieve geesten doen dat ook, terwijl die nou juist de journalistiek in moeten. Dat komt toch weer door het geld. Journalisten verdienen gewoon echt heel slecht. Voor een toptalent is het niet interessant om journalist te worden. Maximaal verdien je 70.000 per jaar, als echte topper. Daar zit je dan met je twee kinderen op een kleine flat in west op 15 vierkante meter. De boekhouder is de baas en verdient het geld. Dat zie je ook in het bedrijfsleven, de manager verdient alles en doet eigenlijk niets. Wat een nietszeggende mensen. De goede journalisten moeten gewoon top kunnen verdienen. In de tv-wereld verdienen presentatoren beter dan de netmanager. Een goede redacteur van een blad is gezichtsbepalend, de advertentieverkoper niet. Als wij als hele redactie op zouden stappen, dan is er niets meer. Dan kan de aandeelhouder naar zijn centen fluiten. Het is bizar, ik verdien in twee spreekbeurten meer dan ik hier
als hoofdredacteur van Quote verdiende. Ik hield misschien netto 4000 euro over. NRC Handelsblad maakt zo’n 20 miljoen winst. Waar gaat dat geld naar toe? Naar zo’n kerel op een groot hoofdkantoor? Dat moet gewoon in goede journalisten worden gestopt.” RE: Heb je het gevoel dat je serieus wordt genomen door de pers, de bestuurlijke en wetenschappelijke elite? “Er zit een onaangename connotatie in de vraagstelling, grotendeels gebaseerd op onwetendheid. Het establishment en andere mensen die nooit de moeite nemen het blad goed te proeven zijn bezig met dat soort statusdingetjes: word je wel serieus genomen? Tragisch gedoe. Quote is zo ongeveer de beste plek om te werken, geven ook veel ex-redacteuren toe. Die gaan vervolgens voor een zogenaamd gerenommeerde krant of instituut werken, doen exact hetzelfde als bij Quote en krijgen dan ineens wél respect. En van wie dan? Van mensen die geen zelfstandig oordeel hebben, dus mensen aan wiens oordeel ik sowieso niet hecht. Serieus genomen willen worden lijkt mij sowieso een frustrerend streven. Volgens mij wil je gewoon een interessant en zinvol leven leiden en dan zie je verder wel.”
In zijn twaalfde jaar als hoofdredacteur werd Quote verkocht aan “de Fransen”. De onafhankelijke bladenmaker trok gelijk zijn conclusies: hij schreef gelijk zijn ontslagbrief voor 1 april 2007. Na ruim dertien jaar hoofdredacteurschap van Quote geweest te zijn doet hij even niets. In 1989 kwam Jort Kelder als stagiar bij Quote en hij verliet het ‘bijtertje’ nooit meer. De laatste jaren doet hij nog verschillende andere dingen op tv en voor de krant. Naam: Jort Kelder Geboren: 22 september 1964 te Gouda Studie: Nederlands recht in Utrecht Bekend van: Quote, columns in onder ander NRC Handelsblad, Parla (discussieprogramma met vrouwen, KRO) NSE (geflopt nieuwsprogramma Talpa) en Dragon’s Den (ondernemers investeren in nieuwe ideeën) Boeken: Man & Pak, Extravaganza Werkte voor: Quote, Talpa, KRO, Net 5, NRC Handelsblad
RE: Arnoud Boot, prominent hoogleraar aan de FEB, zegt in zijn laatste column in Rostra Economica dat studenten moeten kiezen voor iets wat hun mateloos interesseert in plaats van aan hun carrière te denken? Mensen die rechten gaan studeren hebben de naam dit puur vanwege carrièreperspectief te doen... Spijt? “Boot heeft gelijk. Als je voor het geld kiest ben je een deerniswekkende stakker. Ik heb wel wat aan mijn rechtenstudie gehad, maar had achteraf misschien iets anders gekozen. Geen spijt, why? Carrière heb ik niet gemaakt, maar ik ben altijd fluitend naar de redactie gegaan, kan de huur betalen en ontmoet een legioen boeiende types. Dus wat wil ik nog meer? Van alles.” RE: In je boekje “hoe haal je de 500” schrijf je onder andere dat studeren tijdverspilling is als je succesvol wilt worden? Dit constaterende, wat geef je de studenten aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde aan de UvA mee? “Ik plaag een beetje, maar inderdaad: er is geen relatie tussen opleidingniveau en rijk worden. Eerder omgekeerd. De meeste 500-leden hebben het in de handel verdiend, en daar heb je lef en boerenverstand voor nodig, zoals u weet. Denken en intellectueel dubben werkt dan averechts. Wat de nog steeds niet gesjeesde Rostra-lezers betreft: jongens, ga zo door. Als je straks de tassendrager van zo’n volgevreten proleet met drie jaar lagere school bent, kun je uit die tas een kloek boek halen, het lezen en het nog snappen ook. Om vervolgens in de lease-middenklasser huiswaarts te gaan naar uw aanstaande ex. Nou goed, het leven laat zich uittekenen voor de minder moedigen van geest. “ RE: Je hebt meerdere malen gezegd dat je moe werd van alle vragen over je toekomst en dat je het liefst een paar maanden op een berg gaat zitten. Welke berg heeft je voorkeur? “Meestal is dat de Matterhorn, maar in dit geval wordt het een paar weken Malediven. We zullen zien of de Indische Oeaan nieuwe inzichten biedt, behalve het onzekere gevoel dat ik daar als milieubedervende westerling niets te zoeken heb. Behalve rust.”
Rostra Economica juli 2007
9
Drie korte jaren... Om kwart voor negen in de ochtend werd ik wakker van het irritante melodietje van mijn telefoon dat ik ooit eens in elkaar geflanst heb. Iemand tetterde hard in mijn oor: “Robert, waar blijf je, we hadden toch om half negen op Schiphol afgesproken!” Een zeer ongemakkelijk gevoel sidderde door mijn lichaam. Over drie kwartier werden we verwacht in Den Haag op kantoor bij Mark Rutte, die toen nog staatssecretaris was. Ik drukte mijn telefoon uit, stormde naar de gang en schoot in mijn pak en schoenen. Met mijn broek en overhemd nog los stoof ik met losse veters en een stropdas in mijn hand naar station Lelylaan, waar ik nog net in de trein van vijf voor negen naar Den Haag kon springen. Vol schaamte belde ik de voorlichter van het ministerie, die ik weken had lastig gevallen om dit interview te regelen en die uiteindelijk toch maar een gaatje voor ons vrijmaakte. “Ik schaam me diep, ik heb me verslapen, kan het misschien iets later? Ik ben er om tien uur.” Dat was toch wel het dieptepunt van de afgelopen drie jaar, hoewel het interview erg leuk was en ik kennismaakte met een ambitieuze en vooruitstrevende Mark Rutte. Een man die ik nu niet meer herken, maar dat terzijde. Het was één van de vele interessante interviews die ik heb mogen doen. Een nieuw gebied voor Rostra Economica, al jaren waren er geen grote interviews gedaan. Wij deden maar wat, maar dat was misschien ook wel de charme. Zo mocht ik op audiëntie bij Job Cohen, betrapte ik Femke Halsema rokend op haar kamer in de rookvrije Tweede Kamer en legde Anthony Ruys me uit dat bier bier blijft en dat je je slechts met een uitgekiende marketingstrategie kan onderscheiden. Bijna hadden we een primeur in 2003, toen we Doekle Terpstra van het CNV interviewden over het zojuist gesloten sociaal akkoord. We waren de eerste. Helaas kwam Rostra Economica pas drie weken later uit en de kranten de volgende dag. Pas twee jaar later verscheen Rostra Economica in de serieuze media. NRC Handelsblad haalde een quote uit onze verkiezingseditie. Een klein zinnetje op pagina twee. Maar ja,Je moet toch ergens beginnen. Rostra Economica werd echter niet naar het NRC opgestuurd. Wie heeft hen getipt?
10
Rostra Economica juli 2007
Niemand van de redactie had journalistieke ervaring of had eerder voor een blad geschreven. Daarom moesten wij op ons eigen gevoel afgaan. We hadden en hebben de vrijheid om dingen te doen zoals ze ons goed lijken. Maar discussie is er altijd geweest. Wie lezen er nou eigenlijk Rostra Economica en voor wie willen we eigenlijk schrijven? Willen we een studentenblaadje met veel korte luchtige stukjes zijn of juist ook verdieping bieden ten opzichte van het reguliere kranten- en tijdschriftenaanbod? Dit jaar werd een oud idee eindelijk uitgevoerd: we gingen een dag meelopen op de redactie van Elsevier. Zij gaven hun feedback op ons blad en wij waren kritisch op hun redactievergadering. Een initiatief wat we zeker gaan herhalen, de verzoeken voor meer stagedagen liggen al bij verschillende bladen en tijdschriften. Het is een continue zoektocht naar een goed evenwicht. Elke keer een beetje bijschaven. Zo veranderde in drie jaar langzaam de lay-out. De vele fouten in teksten verdwenen door de inzet van eindredacteuren. Het hoofdredacteurschap deelde ik vanaf het tweede jaar met Judith Groen en later met Ralf Welkers, zodat je elkaar kon opvangen in drukke tijden. Tegelijkertijd klopten een aantal getalenteerde en enthousiaste nieuwe redacteuren aan onze deur. Elk redactielid werkte steeds zelfstandiger, de kwaliteit van de artikelen ging omhoog en we maakten enkele zeer geslaagde thema-edities. Studenten op de faculteit spraken me aan, ze hadden dat blad dat altijd in plastic op de deurmat viel, maar eens opengemaakt. Ze vonden het een leuk blad, tot hun verbazing. Een geweldig gevoel. Helaas zijn we niet aan een lezersonderzoek toegekomen, graag zouden we zoveel meer weten. Het enige cijfer wat we nu hebben komt uit een drie jaar oude studentenenquête aan de FEB. Ruim 60% van de studenten zei dat ze Rostra Econo-
mica lazen. Geen duidelijk beeld en daarom staat een enquête hoog op onze lijst voor de toekomst. Andere uitdagingen voor de komende jaren? Een gestage uitbreiding van de redactie zodat er meer vrijheid voor redacteuren komt om te schrijven wat ze willen. Meer durf, onderzoeksverhalen en wellicht een echte wetenschapsbijlage. De redactie wil meer aandacht voor onderzoek op onze faculteit en daarbuiten. Misschien een scriptiewedstrijd of wellicht wel iets heel anders. Dat is het geweldige. Als medewerker van Rostra Economica heb je de volledige vrijheid over alle facetten van Rostra Economica. Je mag fouten maken en ook zelf met initiatieven komen en deze naar eigen goeddunken uitwerken. Tot slot wil ik nog één laatste ding kwijt: ik ben geflopt als econoom. Sinds drie jaar stort ik mij op politicologie. Precies net zo lang als dat ik hoofdredacteur van Rostra Economica mocht zijn. Is dat niet raar, iemand als hoofdredacteur van een economisch tijdschrift die geen economie aan de FEB studeert? Ja, dat is het zeker. Maar zo is het gelopen. Drie jaar geleden was er geen hoofdredacteur, de vorige stapte op. Ik bood aan het op mij te nemen. Voor een jaar of korter, of in ieder geval tot er een ander geschikt persoon was. Ik wist niet wat mij te wachten stond. Eén ding was zeker: Rostra Economica had veel potentie, maar die kwam er niet uit. Hele edities werden gevuld met onderwijsevaluaties, korte vakantieverslagen en wat korte artikelen. We zijn tot hier gekomen, het blad wat nu hier ligt. Het stokje geef ik door. Ik heb veel geleerd, van de gehele redactie inclusief mijn medehoofdredacteuren en de eindredacteuren. Het kostte mij zeker een jaar van mijn studie, al durf ik dat nu pas toe te geven. Wat een rotbaan! Ik had veel eerder moeten stoppen... Robert Kosters
Dank! Aan alle redacteuren voor hun geweldige inzet. Soms vroeg ik veel van jullie, soms moesten we streng zijn. Ik heb veel van jullie geleerd en met jullie gelachen. Dank aan de eindredacteuren die, ondanks dat de stukken constant veel te laat werden aangeleverd, hun werk met verve vervulden. Dank aan de fotograaf Tim Meyjes Posthuma, die gratis en voor niets werkervaring opdeed bij ons blad. Dank aan onze DTP-er Yvin Hei, die ons vaak in zijn gedachten vervloekt heeft voor het slecht, incompleet en te laat aanleveren en toch gedurende de afgelopen jaren de
lay-out van het blad gigantisch heeft verbeterd. Ik dank iedereen die gek werd van mijn soms ongestructureerde aanpak en die toch nog zo betrokken bleef. Met name noem ik hierin mijn medehoofdredacteuren Judith Groen en Ralf Welkers. Menig avond zaten we met vormgever Yvin Hei tot laat in de nacht op MSN om de laatste verfijningen aan te brengen voordat het geheel ‘s ochtends naar de drukker ging. Het mooie gevoel dat ik had als het werk om 2 uur eindelijk af was zal niet zomaar wederkeren.
11 ADV DE NEDERLANDSE BANK
Hockeyoorlog
Tabel 1 Overzicht sportsponsorschappen
Tabel 2 Sportsponsorschappen
Bank
Sponsorschappen
Bank
Totaalbedrag
ABN-Amro
ABN Amro Tennistoernooi, Ajax, North Sea Regatta en Optimist Zeilen, European Hockey League (EHL), Global partner Internationale Hockeybond (FIH), div. hockey hoofdklasse clubs, KLM Open Golf
ABN-Amro
35 miljoen Euro
Rabobank
Wielerploeg, Koninklijke Nederlandse Wieler Unie (KNWU), Partner van de Koninklijke Hockey Bond (KNHB), div. hockey hoofdklasse clubs, Koninklijke Hippische Sportfederatie (paardensport), NOC*NSF (Olympisch Team)
Rabobank
30 miljoen Euro
ING
Renault Formule 1 team, div. Marathons (o.a. New York City), div. hockey hoofdklasse clubs
ING
65 miljoen Euro
Fortis
Feyenoord, Marathon Rotterdam, Marathon Utrecht, City-Pier-City loop
Fortis
8 miljoen Euro
Bron: Sponsor Magazine, Maart 2007
Hockeyoorlog Sponsorbeleid financiële dienstverleners amper te volgen Tekst: Justin van der Bruggen
Sport is ongetwijfeld de sector waar sponsoring het meest is ontwikkeld en wordt geaccepteerd. Steeds meer lijkt het team of de organisatie ‘met het meeste geld’ de sport te domineren. In de voetbalwereld worden rijke investeerders uit alle hoeken van de wereld eigenaar van een club. Maar ook in de hockeywereld staat de geldkraan volledig open. Met name banken pompen veel geld in clubs en bonden. Waar houdt het op?
12
Rostra Economica juli 2007
Sportsponsoring is het beschikbaar stellen van geld, producten, activiteiten of knowhow voor de investering in een atleet, team of evenement met het oog op het bereiken van marketingcommunicatiedoelstellingen. Het verschil met een gift is dat er bij sponsoring een tegenprestatie wordt verwacht. De tegenprestatie die het meest gebruikt wordt is de vermelding van de naam van de geldschieter. Dit kan bijvoorbeeld in aanwezigheid van het logo of naam op shirts, reclameborden, programmaboekjes, kaartjes etc. Daar-
naast heeft het uitnodigen van klanten en prospecten in een VIP-omgeving op een evenement zelf de laatste jaren sterk aan terrein gewonnen. Sportsponsoring kan zowel de naamsbekendheid als het imago van een bedrijf, product of merk verhogen. Het is daarom van belang dat er een project wordt gekozen dat past bij een bedrijf. Een bedrijf dient na te gaan of er een link te vinden is tussen bedrijf, product of service en de gesponsorde sport, atleet, organisatie, het
Bron: Sponsor Magazine, Maart 2007
gesponsorde team of evenement. Een probleem bij sponsoring is dat het van tevoren niet te bepalen is hoe duidelijk de naam van het bedrijf in de aandacht zal staan.
door De Bank. Bij de vrouwen is het niet veel anders. Ook daar sponsort ABN Amro zes teams, al heeft ING (Den Bosch) het kampioenschap opgeëist.
‘Hockeyoorlog’ De hockeysport heeft op sponsoringgebied een enorme metamorfose ondergaan. Decennia lang werd hockey als amateursport beschouwd, met weinig tot beperkte sponsoring. Hoofdklassespelers werden niet betaald en naast hockey hadden de meeste spelers gewoon een fulltime baan. Hockey was je hobby en daar kon je niet van rondkomen. Clubs modderden in die tijd wat aan met vriendjes in directies en shirtsponsors kwamen uit alle hoeken van Nederland.
Hier bleef het overigens niet bij. Rabobank heeft besloten dat reclamegezicht Jochem de Bruin moet wijken voor Oranjespeelster Fatima Moreira de Melo. ABN Amro kwam direct met een verrassend antwoord door ‘s werelds beste hockeyer Teun de Nooijer vast te leggen. ABN Amro heeft trouwens de hockeywereld écht gevonden. De Bank heeft tevens haar naar naam als hoofdsponsor gekoppeld aan de nieuwe Euro Hockey League, dat in het leven is geroepen door de Europese Hockeybond. De Euro Hockey League is vergelijkbaar met de Champions League
Een jaar of tien geleden trad Rabobank als eerste sponsor de hockeywereld binnen en eiste het hoofdsponsorschap van de hockeybond (KNHB) op, met daarin onder andere het nationale heren- en vrouwenhockeyteam en de naamskoppeling aan de landelijke hoofdklasse competities. Acht jaar lang bleef het relatief rustig, maar sinds ABN Amro vorig jaar zijn intrede deed, is het hoofdklasse hockey een waar slagveld. Van den Wall Bake Consult B.V. deed onderzoek en registreerde dat van de twaalf hoofdklasseclubs in de mannencompetitie er zes met ABN Amro op de borst speelt, twee met Rabobank, twee met ING, één met Insinger de Beaufort (ook een bank) en één niet-bank, Old Timers (drop). Bizar is dat de helft door ABN Amro vertegenwoordigd wordt in de Rabo Hoofdklasse. Ondertussen heeft een door ABN Amro gesponsord team, Bloemendaal, die Rabo Hoofdklasse gewonnen. De andere play-off teams SCHC, Rotterdam en HGC, worden eveneens gesponsord
bleek dat Rabobank toch geen handtekening had gezet onder het ‘global partners’ contract. ABN Amro zag zijn kans schoon en nam deze rol als ‘global partner’ van de FIH van Rabobank over. Dit partnership houdt onder andere naamskoppeling aan de Champions Trophy in. Zoals in de nationale competitie een ‘ABN Amro team’ de Rabo Hoofdklasse hoogstwaarschijnlijk gaat winnen, is het niet ondenkbaar dat Oranje (mannen of vrouwen), gesponsord door Rabobank, winnaar wordt van de ABN Amro Champions Trophy. Andere sponsorschappen door banken In de hockeywereld is ABN Amro zeer actief geworden, maar ook in andere sportsectoren is De Bank zeer goed zichtbaar. Op dit moment schijnt ze de meest
“Ondertussen heeft een door ABN Amro gesponsord team, Bloemendaal, die Rabo Hoofdklasse gewonnen.” in het voetbal, waarbij 24 Europese clubs (waarvan drie Nederlandse) een jaarlijkse competitie (in 3 rondes) afwerken. Ook op ‘wereldniveau’ blijft ABN Amro Rabobank frustreren. In het najaar van 2006 maakte de wereldhockeybond (FIH) haar nieuwe sponsorbeleid bekend met de introductie van vier ‘global partners’, te weten BDO, Samsung, Tata en Rabobank. Deze vier waren vastgelegd tot 2010. Dit sponsorschap leek voor Rabobank de ideale aanvulling op het hoofdsponsorschap bij de KNHB. Een aantal maanden later
actieve (sport)sponsor van Nederland te zijn (zie tabel 1 en 2). Naast het hockey is ABN Amro tot en met 2011 hoofdsponsor van Ajax voor € 7 miljoen per jaar en ook is ABN Amro founder van de Amsterdam ArenA (€ 250.000). Tevens nam De Bank vorig jaar met twee boten deel aan de Volvo Ocean Race (ongeveer € 20 miljoen in drie jaar). In het verlengde daarvan is ABN Amro titelsponsor van de North Sea Regatta (€ 100.000) en hoofdsponsor van de Optimist Club Nederland (OCN). De sponsoring van het ABN Amro world tennis tournament (€ 2,1 miljoen)
Rostra Economica juli 2007
13
Hockeyoorlog
Niet verplicht. Wél aanbevolen.
“Sponsoring is een manier om een duurzame relatie op te bouwen met lokale gemeenschappen en het tonen van maatschappelijke betrokkenheid.” loopt tot en met 2008 en de komende drie jaar is ABN Amro ook golfpartner bij het KLM Open (€ 400.000). Rabobank verlengde de sponsoring van de Rabo Wielerploegen tot eind 2012 (€ 12 miljoen). Verder is de bank hoofdsponsor van de Hippische Sportbond (€ 600.000) en de Wielrenunie (€ 600.000). Rabobank is ook sponsor van Indoor Brabant, CHIO Rotterdam, Jumping Amsterdam en supplier van NOC*NSF (€ 350.000). ING is vanaf dit jaar voor drie jaar hoofdsponsor van het Renault F1 team (in totaal ongeveer € 110 miljoen per jaar). Verder sponsort ING langeafstandslopen, o.a. de ING Marathon Enschede (€ 150.000) en de ING Marathon Amsterdam (€ 400.000). Onderdeel van het ING Globerunners Programma vormt ook de sponsoring van de Dam tot Damloop en Groet uit Schoorl Run. ING sponsort verder de Belgisch-Nederlandse Rugby Cup. Fortis staat o.a. bekend om het hoofdsponsorschap bij Feyenoord (€ 6 miljoen in twee jaar). Ook profileert Fortis zich verder als sponsor van langeafstandslopen: Fortis Marathon Rotterdam (€ 750.000), Fortis City-Pier-City Loop, Fortis Marathon Utrecht, Fortis Bruggenloop en de Fortis Halve Marathon Rotterdam. In 2007 heeft Fortis de grote sponsorschappen in golf beëindigd. Strategie Vraag blijft natuurlijk: waarom beconcurreren deze banken elkaar zo in de hockeywereld? Waarom kiezen ze niet voor een andere sport? Iedere bank is in zijn sportsponsorbeleid op zoek naar sponsorschappen, die overeenkomen met het profiel, de gedragscode en de merkwaarden van een bank. Een gesponsorde organisatie, activiteit of evenement moet mogelijkheden bieden voor (verbeterde) marktpositionering, marketing en publiciteit. Sponsoring is een manier om een duurzame relatie op
14
Rostra Economica juli 2007
Tabel 3 Overzicht sporten Snelst groeiende sporten
Populairste sporten
1. Hippische sport
1. Voetbal
2. Golf
2. Tennis
3. Voetbal
3. Gymnastiek
4. Hockey
4. Golf 5. Hockey
Bron: NOC*NSF (2005)
te bouwen met lokale gemeenschappen en het tonen van maatschappelijke betrokkenheid. Hockey is bovendien één van de snelst groeiende sporten van Nederland (zie tabel 3). Op die manier is het mogelijk voor banken om hun naamsbekendheid in deze sector te vergroten. Dat de hockeysport zo groeit, merken we mede aan het feit dat we elke vrijdagavond en zondagmiddag een “live” hockeywedstrijd uit de hoofdklasse op Sport 1 op de buis voorgeschoteld krijgen. Ook is hockey ondergebracht bij de Finalemaand van de NOS, waarin de finales van zes verschillende sporten, waaronder hockey, worden uitgezonden. De NOS was genoodzaakt om, nadat de voetbalrechten in handen van Tien (Talpa) waren terechtgekomen, een ander concept te bedenken. De Finalemaand is een succes gebleken. Er zijn veel kijkers en deze zes sporten krijgen meer aandacht dan voorheen. Op die manier zijn ze aantrekkelijker geworden voor sponsoring. De markt voor banken is een gefragmenteerde en zeer concurrerende markt. Het aantrekken en behouden van klanten is een primaire taak. Ook sponsoren banken díe sport, die veel wordt beoefend door het eigen personeel. Een greep uit dat bestand laat zien dat hockey één van de, zo niet de meest beoefende sport is onder bankpersoneel. In die zin komt hockey overeen met de gedragscode, die binnen de bank heerst, en de merkwaarden die de banken willen uitstralen.
Hockey wordt nog altijd gezien als een elitaire sport, een sport waar veel geld ‘te vinden’ is. De mensen die deze sport beoefenen, zijn over het algemeen zeer gefortuneerd. De grootte van deze groep is beperkt, maar een zeer aantrekkelijke markt voor banken. Qua management (beleid) en qua exposure (uitstraling) doet de hockeysport het dus erg goed. Alom heerst er bewondering voor de hockeysport. Justin van der Bruggen is 24 jaar, bezig met zijn masterscriptie voor de richting Business Studies.
Dit stuk is tot stand gekomen met behulp van de volgende referenties: - Sponsor Magazine, Maart 2007, nr. 2 - Van den Wall Bake Consult, Nieuwsbrief nr. 149, april 2007 - Van den Wall Bake Consult, Nieuwsbrief nr. 144, november 2006 - Website NOC*NSF, www.sport.nl, bezocht op 14 mei 2007 - ABN Amro (2006), Duurzaamheidsverslag 2006, http://www.abnamro.com/com/about/sr2006nl.pdf - Rabobank (2006), Maatschappelijk jaarverslag 2006, http://www.shareholder.com/visitors/dynamicdoc/document.cfm?CompanyID=RABO&Docu mentID=1541
In de serie ‘Niet verplicht. Wél aanbevolen’ behandelt de Rostra Economica in elke editie een boek dat niet bij je tentamenstof hoort, maar wel erg de moeite van het lezen waard is. Deze editie: ‘The Economics of Climate Change’ van Nicholas Stern. Tekst: Melle Bijlsma
The Economics of Climate Change: The Stern Review Dit boek van Nicholas Stern is hét nieuwe naslagwerk over de opwarming van de aarde, de problemen die er mee gepaard gaan, en de oplossingen die voorhanden zijn. De invalshoek is economisch, de toonzetting realistisch. Een nuttig naslagwerk voor iedereen die serieus mee wil praten over het onderwerp.
Laten we maar met de deur in huis vallen. Het boek dat in deze recensie behandeld wordt, lijkt op het eerste gezicht meer op het type boek dat je op de eerste maandag van een lesblok afhaalt bij Sefa en vervolgens gebruikt als basis voor een flink tweedejaars vak waar je vijf ECTS voor op je cijferlijst krijgt bijgeschreven. Zo, dat is er uit. Ik kan me voorstellen dat dit voor veel lezers niet bepaald een aanbeveling is om het boek eens rustig door te lezen. Toch is het de moeite waard. Waarom? Omdat het onderwerp – de problematiek van de opwarming van de aarde – nu eens een keer vanuit een economische invalshoek wordt besproken. Aan de productie van dit werk is niet één geitenwollen sok te pas gekomen. Eerst over het onderwerp: de opwarming van de aarde. In het verleden ging de discussie over dit onderwerp vaak nog over óf de aarde opwarmde en in hoeverre dat een probleem was. Inmiddels beginnen de aanwijzingen vóór deze stellingen zich overtuigend op te stapelen. Sinds Al Gore zich ook in de strijd der publiciteit heeft gemengd, schiet het onderwerp met stip omhoog op de politieke agenda. Daarnaast heb je als inwoner van een land onder de zeespiegel natuurlijk ook persoonlijk een reden om je zorgen te maken. Genoeg reden om je goed te informeren. Wat betekent de opwarming van de aarde
precies? En wat kunnen we ertegen doen? Nicolas Stern is een bekende naam in het vakgebied der Economie. In de jaren ’90 bekleedde hij een leerstoel aan de London School of Economics. Na een betrekking als hoofdeconoom van de Wereldbank en een aantal opdrachten voor het Engelse Ministerie van Financiën, vroeg Gordon Brown hem in 2005 om een rapport op te stellen over de klimaatproblematiek. Dit boek is het resultaat. Het behandelt de technische oorzaken, de huidige inschatting van de reikwijdte van het probleem, de implicaties voor de wereld en haar bevolking, en de mogelijkheden die we hebben om het probleem aan te pakken: op korte en op lange termijn. En dat alles op een zakelijke, realistische toon. Stern stelt in het boek dat we nu nog de kans hebben om in te grijpen. Dat moet dan wel snel gebeuren, maar economisch gezien loopt de wereld in dat geval geen grote averij op. Wachten we te lang, dan wordt het een ander verhaal: hoe later we ingrijpen, hoe drastischer we het zullen moeten doen. Stern weet als econoom alle beleidsmogelijkheden goed op een rijtje te zetten: van belastingen op benzine tot emissiehandel. Het boek is wereldwijd zeer positief ontvangen. Op sommige punten is het echter ook controversieel. Dit heeft vooral te maken met de berekeningen die gemaakt worden voor de kosten en baten van oplossingen voor het klimaatprobleem. Specifieker gaat het om de discontovoet, die de opbrengsten in de toekomst weegt. Stern en de zijnen hebben gekozen om een zeer lage discontovoet te gebruiken voor deze berekeningen,
waardoor de baten van investeringen die vandaag gedaan worden, relatief hoog uitvallen. Het achterliggende argument is dat het gaat om investeringen in onze wereld voor toekomstige generaties, en niet alleen voor onszelf. Dit standpunt is onderwerp van de nodige discussie. Mocht u niet geïnteresseerd zijn in deze controverse, dan ontwijkt u deze overigens makkelijk; het gebruikte model zit netjes weggeborgen in een appendix. Kortom: ‘The Economics of Climate Change’ biedt een totaaloverzicht van de klimaatproblematiek. Als je bang bent dat dit boek, met haar meer dan 700 pagina’s, alle andere lectuur en literatuur uit je zomervakantie zal verdringen, is die vrees gelukkig ongegrond. Het boek is prijzenswaardig opgebouwd: elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door de belangrijkste conclusies uit het hoofdstuk. Ben je dus in de hoofdlijnen geïnteresseerd, dan ben je met ongeveer dertig pagina’s leeswerk aardig bij. Je hoeft het boek ook niet direct te kopen: de online variant ervan is voor iedereen gratis beschikbaar op de website van het Engelse Ministerie van Financiën. ‘Try before you buy’ dus. Het scheelt ook nog eens papier. En dat is dan weer zeer milieuvriendelijk. Titel: ‘The Economics of Climate Change: The Stern Review’ Aantal pagina’s: 712 Auteur: Nicholas Stern (et al.) Jaar van publicatie: 2007 ISBN: 0521700809 Kwaliteit: Leesbaarheid: Actualiteit:
Rostra Economica juli 2007
15
Consumer confidence
research (Sloan, 1979). The relationship between sports and stock market returns has been successfully investigated, Lucey and Dowling (2005) show. Shiller (2000) argues that the “fashions and fads” that affect people in their everyday lives affect equity pricing. This topic is applicable to national sports and consumer confidence: Is not it logic that the soccer-minded part of the population becomes a little bit more happy and optimistic when the Dutch soccer team would win the next European Championship?
Neuroscience and psychology:
Opening up the consumer’s black box
Text: Kirsten Spahr van der Hoek
This article argues that insights from both psychological economics and neuroeconomics can and should be used to deepen our economic knowledge. Firstly, as a case study, the roots of consumer confidence are investigated. What non-economic factors underlie consumers’ opinion about the state of the economy? Secondly, four psychological theories are put forward to fully investigate the mechanism behind consumer confidence: loss aversion, selective exposure, selective distortion and anchoring. Lastly, in a broader sense, the importance of psychological economics and neuroeconomics is highlighted. Why would we not open up the consumer’s black box in a multidisciplinary way?
Sorting out consumer confidence Starting point of this research has been the mystery surrounding consumer confidence. Many influential economists, from John Maynard Keynes to Alan Greenspan, have highlighted the importance of consumer confidence as a key determinant of near-term economic growth (Ludvigson, 2004). But despite widespread attention given to household sentiment, the actual mechanisms behind it are not yet fully understood. Consumer confidence, and more specific, our ‘consumer brains’ is fairly undiscovered territory for economists. The obvious question then is: What is this thing called consumer confidence? To what extent is our general opinion about the state of the economy driven by rational economic versus non-economic, perhaps emotional influences? Econometric research performed together with Ad Stokman of the Economic Policy and Research Department of the Dutch central bank and under supervision of pro-
16
Rostra Economica juli 2007
fessor Lex Hoogduin of the Department of Monetary Economics of the University of Amsterdam resulted in a detailed decomposition of the consumer confidence index during the period 1986 – 2006. Figures 1 and 2 present the results of our econometric time series analysis of consumer confidence. Sports, weather and terrorism influence economic public opinion Figures 1 and 2 show that public opinion is
to a major extent influenced by economic developments on the labor, housing and stock market. But more interesting, given its novelty, is the consistent significant influence of several non-economic variables. Soccer results of the Dutch national soccer team at European and World Championships, weather conditions, perceived inflation and even terrorist attacks: all appear to have a small, but significant pressure on consumer confidence levels on top of standard economic influences.
Figures 1 and 2, Consumer confidence unraveled These graphs show the results of econometric time series analysis performed at the Econometric Policy and Research Department of the Dutch central bank under supervision of Ad Stokman. In both graphs, the horizontal axis represents the timeline (1986-2006) and the vertical axis measures the contribution of each variable in consumer confidence index points. The sum of all individual contributions of the economic and alternative variables of Figure 1 and 2 equals the value of the consumer confidence index at that specific moment in time.
Figure 1 Contributions of economic variables to the consumer confidence index.
Figure 2 Contributions of alternative variables to the consumer confidence index.
Figure 3, Terrorist attacks, national soccer results and weather conditions significantly influence the consumer confidence index.
Including these new variables in the econometric research is not only based on common sense (after all: what happens to your mood when the sun starts shining after a rainy period?), but also based on proven causal relationships in previous research. Regarding weather conditions, for instance, there is strong psychological support that sunshine is a significant weatherbased influence on mood and behaviors. As hours of sunshine increase, depression and skepticism are reduced while optimism and general good mood increases (Howardt and Hoffman, 1984; Eagles, 1994). Therefore, it seems interesting and not more than logical, to extend the idea of testing for mood attribution to the economic literature. Is not global warming expected to make weather conditions more volatile? How would this then influence our economy? Similarly, the performance of national sports team has an important impact on the mood of its viewers, according to both psychological and sociological
Watch out for the daily chit chat Shortly after the introduction of the Euro, high perceived inflation caused a remarkable extra confidence dip. This dip we could not explain using standard economic figures, like actual inflation. As Shiller suggests, topics that influence everyday life or that are the talk of the day influence economic opinion. Possibly, negative peer influences played an important role here (“Yes, dear, don’t you too think that prices have gone up enormously?!”) together with a so-called media bias. Media bias is a term used to describe a real or perceived bias of journalists and news producers within the mass media in the selection of which events the media report and how these events are covered. Alsem et al. (2004) investigate the influence of positive and negative media coverage on consumer sentiment and find some evidence for media bias in Dutch newspapers’ articles. Indeed, peer effects or effects through the media undoubtedly made the whole Guilder-Euro conversion issue bigger than it actually was. The perceived inflation graph of Figure 2 (the black graph) clearly shows that the negative influence of perceived inflation is almost leveled out at the moment. The heat of the moment is over; nothing as old as yesterday’s newspaper. Consumer’s feelings react stronger to losses than to gains An interesting psychological observation from our multivariate time series analysis is the fact that consumer confidence reacts stronger to negative economic effects than to positive influences. Within micro economic theories, this asymmetry of value, in which changes for the worse appear larger than equivalent
changes for the better, is called loss aversion. Loss aversion has been first proposed by Kahneman and Tversky (1979) in the framework of prospect theory. It is an important psychological concept which receives increasing attention in economic analysis. The current popularity of loss aversion is due to the fact that it possibly explains many phenomena that remain paradoxes in traditional economic choice theory (although it does not imply irrational behavior!). Researchers have found sound evidence of loss aversion in numerous situations, including circumstances that are important to marketing managers and consumers. For example, price increases and decreases can have asymmetric effects that are consistent with loss aversion (Putler, 1992). Although micro-economic examples of loss aversion are quite common, it is rather a novelty to observe loss aversion in a macro-economic, consumer confidence setting. The results of the econometric analysis of consumer confidence indicate that consumers have certain economic reference figures in their head, based on which they form expectations of the future economic situation. These reference points are formed by noting current figures and remembering past figures. The mind setting of consumers is probably even more complex: the results of our econometric analysis indicate that the level of consumer confidence depends on changes in economic conditions. Current information is compared with the situation of about a year before. In other words, consumers react significantly to growth changes and not to level changes of the economic variables. This implicates that consumers do not only have certain reference values in their minds, but also continuously update these reference prices according to (perhaps linear) expected courses of the economic figures. It is just like driving in a racing car: once you are gradually getting on top speed, you do not notice any more that you drive fast after some time, until you suddenly have to put your feet at the brake and your stomach turns around.
Rostra Economica juli 2007
17
Consumer confidence
Figure 4, Reference point dependence Our point of reference determines whether we judge an old fashioned car as being fast or slow.
Probably these interpretations need further investigation and sharpening, but the undoubtedly true fresh insight is that even macro economic consumer feelings are based on a psychological reference pricing mechanism. The cocktail party effect: why people focus on certain stimuli Thus, how a person acts is influenced by his or her perception of the situation (Kotler, 2005). In addition to reference point dependence, people can form different perceptions of the same stimulus because of other psychological and neurological processes. I will describe three such theories in the following text: selective exposure, selective distortion and anchoring. Firstly, people are exposed to a great number of stimuli every day. It is impossible for a person to pay attention to all these stimuli; therefore most will be screened out. This is called selective exposure. Secondly, people tend to adapt information to personal interests - selective distortion. People are inclined to interpret
18
Rostra Economica juli 2007
information in such a way that it supports what they previously accepted as true. In a way, this is self serving. We believe what we already believed. I suppose many quarrels or even wars could have been prevented if it would have been possible to create unbiased views of the world. Lastly, anchoring is a cognitive bias that describes the common human tendency to rely too heavily, or “anchor”, on one trait or piece of information when making decisions. In light of these theories it is interesting to refer to the famous cocktail party effect. The cocktail party effect describes the ability to focus one’s listening attention on a single talker among a mixture of conversation and background noises, ignoring other conversations. Take, as a specific consumer behavior example of the cocktail party effect, a person looking to buy a used car. The person might focus exclusively on the odometer reading and model year of the car and use those criteria as a basis for evaluating the value of the car, rather than considering how well the engine or the transmission is maintained. Similarly, when consumers assess their economic confidence levels, they are not able to pay attention to all stimuli. Most economic information will be screened out, since people only use a limited number of information sources. Those sources that are used commonly by consumers - for instance the 8 pm news broadcast, or internet news websites like www.nu.nl - will have a significant influence on public opinion. In addition, if at a certain moment people are of the opinion that the economy is getting into a recession, they might be inclined to have negative subjective perceptions of the objective economic figures, and vice versa, according to the selective distortion theory. Lastly, consumers have a certain ability to understand difficult economic articles. Not every person is able to read and understand the Financial Times, let alone is interested in reading it. All of these cognitive mechanisms result in subjective observations of the state of the economy and show why consumer con-
fidence is not solely driven by traditional economic factors. Sixteen million different perceptions of reality To conclude, human action is a response within a field and not only an automatic, mechanical reaction to the outside world. Two individuals may respond to the same situation in different ways, and one individual may respond to two different situations in the same way (Katona, 1951, p. 36). To highlight the importance of framing and perceptual organization, consider the Möller-Franz illusion. Are the two vertical lines in Figure 4 of the same size? An objective observing robot would definitely say yes, since the two lines are indeed of equal length. However, human beings do not see all that is given, and they do not necessarily see an object or environment as it is given. The geographical environment is represented by the external factors present (two equal lines and four arrows around them). The behavioral environment is what individuals themselves see, hear or feel (the left horizontal line appears to be smaller). Therefore, to link back to the consumer confidence topic: not the actual numbers, but the subjective observations and expectations influence consumer sentiment.
in combination with further progress in neuroscience research and information technology, more will be known about the
makes its economic heart tick the way it does? To what extent do these psychological and neurological effects influence actual consumer behavior? Many paths to further research in this area are yet to be discovered. Kirsten Spahr van der Hoek has finished her Master of Science in Economics degree under supervision of prof. Lex Hoogduin (UvA) and Ad Stokman (De Nederlandsche Bank).
References Figure 5, Möller-Franz Illusion: Are these two lines the same size?
human brain and therewith the psyche of our species. To fully understand the behavior and thoughts of economic agents, it is worthwhile to step beyond ‘hard’ economic measures. To go one step further and answer the following question: What actually happens in the brains of the homo sapiens that
- Alsem, K.-J., Brakman, S., Hoogduin, L. and Kuper, G., (2004), The impact of newspapers on consumer confidence: does spin bias exist?, Working Paper No. 11/ October 2004, De Nederlandsche Bank - Camerer, C.F.,, Loewenstein, G., Prelec, D., Neuroeconomics: How Neuroscience Can Inform Economics, Journal of Economic Literature, Vol. XLIII (March 2005), pp. 9–64 - Eagles, J.M. (1994), The relationship between mood and daily hours of sunlight in rapid cycling bipolar illness, Biological Psychiatry, Vol. 36, pp. 422-444
- Ludvigson, S.C., (2004), Consumer confidence and consumer spending, Journal of Economic Perspectives, Vol. 18, No. 2, Spring 2004, pp. 29-50. - Howardt, E. and Hoffman, M.S. (1984), A multidimensional approach to the relationship between mood and weather, British Journal of Psychology, Vol. 75, pp. 15-23 - Kahneman, D. and Tversky, A., (1979), Prospect theory: an analysis of decision under risk, Econometrica, Vol. 47, No. 2, pp. 263-292. - Katona, G., (1951), Psychological analysis of economic behaviour. First Edition. Mc Graw-Hill Book Company: New York. - Kotler, P, (2005) Marketing Management, Prentice Hall: New Jersey. - Lusey, B. and Dowling, M., (2005), “The role of feelings in investor decision making,” IJournal of Economic Surveys, Vol. 19. No. 2, pp. 211-236 - Putler, D (1992), “Incorporating reference price effects into a theory of consumer choice”, Marketing Science, Vol. 11 No.3, pp.287-309.Shiller (2000) - Sloan, L.R. (1979), The function and impact of sports for fans: A review of theory and contemporary research. In J.H. Goldstein (ed.), Sports, games and play. Hillsdale, NJ: Erlbaum
Cartoon Arend van Dam
Psychological economics and neuroeconomics broadens perspectives This article argues that insights from both psychological economics and neuroeconomics can and should be used to deepen economic knowledge. Neuroeconomics uses knowledge about brain mechanisms to inform economic theory. The key insight for economics is that the brain is composed of multiple systems which interact. In a strict sense, all economic activity must involve the human brain. Therefore, neuroeconomics might open up the “black box” of the brain, much as organizational economics adds detail to the theory of the firm. Most of the examples referred to in this article are related to psychological economics. But in the upcoming years,
Consumer brains are fairly undiscovered territory for economists. Rostra Economica juli 2007
19
Corporate Governance
Corporate Governance, Agressieve aandeelhouders en de code Tabaksblat Vorig jaar was het Stork die een vijandige aanval van aandeelhouders te verduren kreeg, dit maal is het de ABN AMRO bank. Stork had last van hedgefondsen Centaurus en Paulson, die het bedrijf liever wilden opdelen. The Children’s Investment Fund gaf de eerste aanzet tot overname of opsplitsing van de ABN Amro bank, waar het bankentrio (Royal Bank of Scotland (RBS), Santander en Fortis) vervolgens gebruik van heeft gemaakt. Nederland heeft het gevoel dat het bedreigd wordt, want niet alleen deze bedrijven kregen te maken met grote investeerders, ook Versatel en Ahold hadden last van durfkapitalisten. Moeten we echt zo oppassen voor ‘die sprinkhanen die bedrijven leegvreten en dan weer weggaan’ zoals Joop Wijn het verwoordde. Een reconstructie van de discussie over corporate governance en hoe de baan voor agressieve aandeelhouders werd vrijgemaakt.
Corporate Governance Corporate governance is de Engelse term voor ondernemingsbestuur, maar in de bedrijfskunde wordt het gebruikt om aan te geven hoe een onderneming goed en efficiënt geleid moet worden. Het gaat over besturen en beheersen, over verantwoordelijkheid en zeggenschap en over verantwoording en toezicht. Transparantie speelt hierbij een grote rol en het gebrek hieraan, alsmede de verantwoording van het bestuur, zorgden ervoor dat corporate governance sinds lange tijd een onderwerp van discussie is. Door wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen krijgen ondernemingen
20
Rostra Economica juli 2007
met maatschappelijke veranderingen te maken. Om goed in te kunnen springen op alle ontwikkelingen en om de kansen die het met zich meebrengt aan te grijpen, is een deugdelijk en effectief bestuur onmisbaar. Gebrek aan goed bestuur kan de onderneming in kwestie, maar ook de hele bedrijfstak schaden. Dit heeft ertoe geleid dat de Europese Unie in 2003 een Actieplan heeft meegedeeld. Hierin staat ondermeer dat elke EU-lidstaat een referentiecode moet uitwerken waar ondernemingen zich aan dienen te houden. Geschiedenis van Corporate Governance Volgens Kees van Lede – oud werkgeversvoorzitter en commissaris van o.a. Akzo Nobel, Philips, Heineken en Air France KLM – in Buitenhof 1, heeft elke tijdsperiode een verschillende kijk op het ondernemerschap gehad. Als ondernemer moet je de belangen van alle stakeholders, zoals werknemers, vakbonden, aandeelhouders etc., behartigen Elke tijd kent een nadruk op één van de belanghebbers. In de jaren ‘70 werd een onderneming bovenal als werkplek gezien, als verschaffing van werkgelegenheid. Bedrijven hadden weinig aanzien en winst werd als een vies woord gezien. Dit schoot zo ver door dat de rendementen drastisch kelderden. De ondernemer kwam meer in beeld. Globalisatie en de opening van de grenzen in Europa in 1992 zorgden ervoor dat iedereen wilde ondernemen. Maar ook dit kende zijn extremen. De verantwoording van de ondernemer – en de daarmee gepaarde exorbitant hoge salarissen en bonussen – en de transparantie waren ver te zoeken. De afgelopen jaren worden gekenmerkt door een toename van rechten voor de
einde van het jaar een hernieuwde Nederlandse ‘code of best practice’ op te stellen. De nieuwe gedragscode – vaak aangeduid als code Tabaksblat – moest volgens het ministerie aan de volgende punten aandacht geven.
Tekst: Maaike Oenes
aandeelhouders om zo de doorgeschoten macht van de ondernemers te corrigeren. De discussie over corporate governance valt terug te leiden tot de in 1986 gevoerde discussie naar aanleiding van een rapport van de commissie Grinten2. Dit rapport en het akkoord wat later ontstond tussen de VvdE (Vereniging van de Effectenhandel) en de VEUO (Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen) ging aanvankelijk alleen over vijandige overnamepogingen en de beschermingsconstructie die hiervoor zou moeten bestaan. Hieruit voortkomend, tien jaar later, werd de Commissie Corporate Governance (ook wel de Commissie Peters genoemd) ingesteld en deze kwam met het rapport getiteld ‘Corporate governance in Nederland. De veertig aanbevelingen’. Het rapport (‘code of best practice’) over corporate governance in ‘niet vijandige tijd’ volgde het voorbeeld van de al eerder in Engeland en Frankrijk opgestelde codes. De aandacht werd vooral gericht op de rol van de Raad van Commissarissen, de Raad van Bestuur en de kapitaalverschaffers. In vervolg hierop publiceerde Jaap Peters in 2002 - op eigen initiatief voor de Nederlandse Corporate Governance Stichting (NCGS)- een evaluatie over de effectiviteit van het rapport. Het bleek echter dat de aanbevelingen slechts gering werden nageleefd. Het ontbreken van wetten werd als één van de oorzaken aangegeven. Het Ministerie van Financiën besloot in reactie hierop een nieuwe commissie in te stellen en zo onstond op 10 maart 2003 de Commissie Corporate Governance (ook wel de Commissie Tabaksblat genoemd). Ze kreeg als opdracht mee om voor het
- De positie van de individele commissaris en het functioneren van de gehele raad; - De feitelijke uitoefening van rechten van aandeelhouders en het functioneren van de Algemene vergadering van Aandeelhouders (AvA); - Het functioneren van de Raad van Bestuur; - De relatie met en de rol van de accountant bij de ondernemingen; - Transparantie over de corporate governance regels in de praktijk. Centraal in de code staat het begrip ‘checks and balances’. Goede corporate governance gaat om een efficiënt toezicht op de Raad van Bestuur (de ‘checks’) en om een evenwichtige verdeling van invloed tussen de Raad van Bestuur, de Raad van Commissarissen en de AvA (de ‘balances’). De accountant moet daarnaast een belangrijke rol in het toezicht op zich nemen en staat de Raad van Commissarissen bij. De code bevat zowel principes als concrete bepalingen. De principes kunnen worden opgevat als breed gedragen, het zijn algemene opvattingen over goede corporate governance. Hiernaast bevat de code meer dan 100 regels omtrent de taak, werkwijze, hoogte en samenstelling van de beloning van bestuurders en commissarissen. Zo is wettelijk vastgesteld dat de ‘gouden handdruk’ niet meer dan één jaarsalaris mag beslaan. Bij de code geldt de ‘pas toe of leg uit’-regel. Dit houdt in dat beursgenoteerde ondernemingen in het jaarverslag dienen aan te geven of zij de codevoorschriften toepassen. Als ze dit niet doen, dan moet dat worden uitgelegd. Private Equity fonds vs. Hedgefonds De term ‘durfinvesteerders’ of ‘durfkapitalisten’ wordt te pas en te onpas gebruikt als verzamelnaam voor allerhande financiële partijen en scheert daarmee hedgefondsen en private equity fondsen ten onrechte over één kam. Het is belangrijk het onderscheid duidelijk te maken. Private equity fondsen, zoals de naam al zegt, beleggen in het eigen vermogen
van niet-beursgenoteerde bedrijven. Het doel is meestal een meerderheidsbelang te krijgen. Recentelijk kopen ze ook delen van beursgenoteerde bedrijven om ze vervolgens van de beurs af te halen. Dit gebeurde ondermeer bij Unilever (diepvries) en Phillips (Halfgeleiders). Door het meerderheidsbelang krijgen ze zeggenschap over de bedrijfsstrategie en willen ze het bedrijf(sdeel) beter laten functioneren en met winst verkopen. Private Equity kan dan ook een fundamentele rol spelen in innovatie, groei en winstgevendheid. Hedgefondsen, daarentegen, proberen onder alle omstandigheden (en richting van de beurs), zo veel mogelijk rendement te generen. Ze gaan vluchtiger te werk en streven naar ‘absolute return’ met zo min mogelijk risico. De aanduiding “hedge” (Engels voor ‘heg’, ‘afscheiding’) in de term “hedge fund” duidt op het afschermen van risico. Het speelt in op een onderwaardering van een aandeel door dat aandeel te kopen, maar tegelijkertijd een vergelijkbaar aandeel te verkopen. Zo dekt het fonds zich in tegen koersdalingen. Hedgefondsen kennen verschillende strategieën. Ze kopen aandelen met de verwachting van verschillen in rendementen van de aandelen en beleggingskoersen of in de verwachting dat daar later een bod op wordt gedaan, hetgeen de koers omhoog drijft. Een meerderheidsbelang is geen streven, het gaat enkel om het snel verkrijgen van grote sommen geld voor een beperkte groep vermogende beleggers. Door zich uitsluitend op die besloten groep te
fondsen die direct invloed uitoefenen op het beleid van de onderneming, bijvoorbeeld door het afstoten van bedrijfsonderdelen of een complete opsplitsing van de onderneming. Het gaat hier om de activistische houding van de aandeelhouder, niet om de hegdefondsen an sich. Het korte termijn effect prevaleert boven de lange termijn koers en de belangen van overige stakeholders zoals de werknemers. Een ander kritiek punt is de ondoorzichtigheid van hun werkwijze en strategieën. Anderen, zoals Robeco topman Piet Korteweg en oud minister Gerrit Zalm juichen de situatie toe. Zij vinden grote investeerders van maatschappelijk en economisch belang. Heden Voor de invoering van de code Tabaksblat was er heel wat tumult in Nederland ontstaan. Binnen het zakenleven onstond angst voor strengere regels wat Nederland onaantrekkelijk zou maken voor topfunctionarissen. Maar ook de vakbonden waren het er niet mee eens. Zo wees de FNV op de regelgeving omtrent beloning, die zou juist de “verkeerde kant op werken”3. In plaats van het moeilijker maken zou het makkelijker worden om hogere beloningen te eisen. Immers, als je van je collega’s weet wat ze verdienen, kan je dat zelf ook vragen. Bovendien is voor sommigen de macht van de aandeelhouders te groot geworden. Recente overnames door private equity partijen in Nederland en het aandeelhoudersactivisme van hedgefondsen bij Stork, Ahold en de ABN AMRO bank
‘Ironisch genoeg kent Nederland het op één na grootste hedgefonds Alpinvest genaamd’ richten, ontkomen ze vrijwel geheel aan toezicht. Dit zouden dan ook de zogeheten “sprinkhanen” zijn waar Joop Wijn het over had. Ironisch genoeg is het één na grootste hedgefonds van Nederlandse hand: Alpinvest. Door de pensioenfondsen ABP en PGGM heeft het fonds zo’n 30 miljard te besteden. Alleen het Amerikaanse Carlyle Group overtreft Alpinvest, namelijk met 5 miljard. De kritiek op hegdefondsen richt zich vooral op de korte termijn visie. Hedge-
werden hierdoor mogelijk. Aandeelhouders zijn meer gaan eisen, zoals dat ondernemingen bovengemiddeld moeten presteren. Maar ondertussen zijn ook bedrijven die wel goed presteren op hun hoede voor activistische aandeelhouders en spelen ze meer in op de korte termijn koerswaarden. De verhouding tussen aandeelhouder en bestuurder ligt dus behoorlijk overhoop. Grofweg is Nederland in twee kampen verdeeld. Het ene kamp ziet het economische nut van de investeerders en geven
Rostra Economica juli 2007
21
Corporate Governance
‘Volgens de FNV zou de code hoge beloningen juist vergemakkelijken’ aan dat ze juist voor meer werkgelegenheid zorgen. Het andere kamp is bang dat de korte termijn visie het wint van de belangen van de werknemers. Natuurlijk is er ook een middenweg. Veel economen prijzen de economische effectiviteit maar vinden ook dat er wat gedaan moet worden aan de felle vijandige overnames. Alweer speelt transparantie een belangrijke rol. Weten wie je aandeelhouders zijn vergroot het vertrouwen en de loyaliteit. Ook het aangeven van de bedoelingen van de beleggers kan belangrijk zijn. Toekomst In 2004 is de Monitoring Commissie Corporate Governance Code onder voorzitterschap van Jean Frijns ingesteld met de taak de actualiteit en bruikbaarheid van de Nederlandse Corporate Governance Code te bevorderen. De Commissie inventariseert jaarlijks op welke wijze en in welke mate de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen de Tabaksblat Code naleven. Ook houdt het de internationale ontwikkelingen in de gaten en kan als dat nodig is voorstellen doen voor aanpassing. In gevolg op reacties van belanghebbenden en kamervragen uit zorgen over de activistische houding van aandeelhouders, heeft de commissie een advies uitgebracht. Hierin valt te lezen dat ondanks de actievere opstelling van de aandeelhouders en de conflicten tussen vennootschap en aandeelhouders “de Monitoring Commissie hierin geen reden ziet om het Nederlandse corporate governance stelsel fundamenteel te wijzigen.” (Advies 2007 p. 3)4 Wel willen ze de spelregels aanpassen omtrent de processen tussen bestuur, commissarissen en aandeelhouders. De regels moeten ervoor zorgen dat bestuurders en aandeelhouders beter met elkaar omgaan en een optimale belangenafweging mogelijk maken. De nieuwe voorstellen luiden: - De drempel waarboven aandeelhouders zeggenschap moeten melden moet van 5% naar 3%; - Aandeelhouders die meer dan 5% van de aandelen bezitten moeten hun bedoelingen kenbaar maken;
22
Rostra Economica juli 2007
- De drempel waarboven aandeelhouders het recht hebben om een punt te agenderen in de AvA moet van 1% naar 3%; - Als aandeelhouders in de vergadering willen praten over de ondernemings strategie moet het bestuur 180 dagen de tijd krijgen om te reageren. Deze aanpassingen zijn dus voornamelijk bedoeld om het het bestuur wat makkelijker te maken en te steunen. Vijandige overnames kan het er echter niet mee voorkomen. 180 dagen rust garandeert niet per definitie de ‘juiste’ uitkomst. Ook lukt het niet om het grootste probleem op te lossen, namelijk aandelen (inclusief stemrecht) ‘lenen’ en zo mogelijk een belang te krijgen bij de daling van beurskoersen. Het gaat hierbij om partijen die aandelen ‘lenen’ enkel om het stemrecht te bemachtigen zonder het dragen van het economische risico van het aandelenbezit. De code heeft het streven om financieel belang en zeggenschap samen te laten gaan. De monitoring commissie geeft echter toe dat de mogelijkheden om dit ‘empty voting’ tegen te gaan beperkt zijn omdat het slecht te overzien is. “De Monitoring Commissie beveelt daarom aan de mogelijkheden voor ontmoediging van securities lending met (uitsluitend) het oogmerk stemrechten te verkrijgen nader te onderzoeken” (Advies 2007: 5). Dit fenomeen zou eigenlijk op Europees niveau moeten worden bestreden. Doordat aandeelhouders actief gebruik maken van hun nieuw verworven rechten middels de Code Tabaksblat is er opnieuw een zoektocht gaande naar een evenwicht binnen het ondernemen en financiële markten. Ditmaal gaat het om de activistische aandeelhouders, corporate governance en (weer) transparantie. De vraag luidt of aandeelhouders zich mogen bemoeien met het management en de gevoerde strategie. De code is daar duidelijk over, het bestuur bepaalt de strategie, de aandeelhouders keuren het goed of af. Maar in de werkelijkheid gaat het dus anders. De monitoring commissie wil daarom de aandeelhouders verplichten tot meer transparantie over hun identiteit en bedoelingen.
Ook zal het door een verlaagde drempel van het agenderingsrecht de macht van de aandeelhouder deels beperken. Echter, zoals Van Lede al aangaf, kent elke periode een nadruk op één van de stakeholders. De code met als centraal begrip ‘checks and balances’ had als doel de doorgeschoten macht van de ondernemer te compenseren door aandeelhouders meer macht te geven. We moeten dus niet de gegeven rechten aan de aandeelhouders weer zo ver terugschroeven dat er helemaal geen ‘balance’ meer is tussen het bestuur en de kapitaalverschaffers en we moeten er absoluut voor waken dat Nederland niet te protectionistisch wordt. Grote investeerders, met name private equity fondsen, zorgen wel degelijk voor economische voordelen en kunnen goed werk verrichten. Maar de verontrusting over hegdefondsen is ook niet ongegrond. Er moet een oplossing komen voor het ‘empty voting’ en voor de activistische aandeelhouders die de strategie van bedrijven die wel goed presteren willen aanpassen enkel omdat er voor hen, een paar grote beleggers, een groot financieel voordeel uit te behalen valt. Deze regelgeving zou op Europees, zo niet mondiaal niveau, moeten geschieden. Maaike Oenes is 21 jaar. Ze is derdejaars student Algemene Economie.
Bronnen - Encyclopedie - Doctoraal scriptie Nivra Nyenrode: Look who’s talking, Een onderzoek naar de aanwezigheid van de accountant in de AvA van beursgenoteerde ondernemingen. M.M.H. Tagage 2005 - www.commissiecorporategovernance.nl - www.nos.nl
Voetnoten 1 Buitenhof 6 mei – Nederland 1 (NPS, Vara en VPRO) 2 Steins Bisschop, prof. mr. B.T.M. en Wiersma, mr. C.T., (2002) ‘De veranderende positie van de beursvennootschap’, MAB, 76, 2002-11, p. 539-549. 3 ‘Stop het strippen, stropen en slopen’ NRC Handelsblad, 26 augustus 2006. URL bezocht op 26 augustus 2006. 4 Monitoring Commissie Corporate Governance Code Advies over de verhouding tussen vennootschap en aandeelhouders en over het toepassingsbereik van de Code mei 2007
23 ADC NIBC
Vuil investeren
Inleiding Wat is hier aan de hand? Nagenoeg alle Nederlandse werknemers zijn aangesloten bij een pensioenfonds voor de sector, zoals het ABP voor de ambtenaren en leraren en PGGM voor ziekenhuispersoneel. Door de omvang ontstaan er schaalvoordelen, want een groter pensioenfonds kan zijn risico’s beter spreiden en kan investeren in beleggingsspecialisten die voor het individu niet beschikbaar zijn. De risicospreiding ontstaat omdat de beleggingen zeer divers zijn: pensioenfondsen beleggen in duizenden bedrijven op alle continenten en in alle sectoren en zijn daarom in staat om ons pensioen veilig te stellen.
De B1 Lancer
Investeren in ‘vuile’ bedrijven: misdrijf of normale belegging? Tekst: Arno Wellens
Sinds enige tijd is Nederland opgeschrikt door het ‘nieuws’ dat onze pensioenfondsen beleggen in bedrijven die wapens produceren. Dit wordt door verschillende maatschappelijke bewegingen en politieke partijen als onethisch beschouwd. Zo stelt De Socialistische Partij (SP) dat Nederlands spaargeld voor de oude dag niet mag worden gebruikt om wapens te produceren, en bepleit kamerlid Staf Depla van de Partij van de Arbeid (PvdA) dat het verboden zou moeten worden voor pensioenfondsen om te beleggen in ‘vuile’ bedrijven. De FNV, die zelf in het bestuur van enkele pensioenfondsen zit, is nog stelliger: “Die smerige troep moeten ze eruit gooien. Als er internationale afspraken liggen, dan moeten de fondsen zich daaraan houden.”, aldus de vice-voorzitter, Peter Gortzak.
24
Rostra Economica juli 2007
Het programma Zembla heeft een onderzoek gedaan naar het beleggingsbeleid van onze pensioenfondsen. Een aantal van de bedrijven waar nu in wordt belegd produceren wapens die worden uitgebannen middels verdragen, zoals de clusterbom. Deze bom bestaat uit meerdere kleinere bommen die vlak boven de grond worden verspreid. Op deze manier wordt met een enkele clusterbom een groter gebied bestreken dan wat met een andere bom mogelijk zou zijn. Het nadeel van clusterbommen is dat de submunitie niet af hoeft te gaan. De kleinere bommen bevatten sensoren die de bom moeten laten afgaan als deze in de buurt van een militair doel terecht is gekomen, of als het een bepaalde hoogte heeft bereikt. Helaas maken deze sensoren wel eens fouten waardoor er na een conflict niet ontplofte munitie blijft liggen, zodat er jaren later alsnog willekeurige slachtoffers vallen Hoewel de weerstand tegen dit soort wapens zeer plausibel lijkt, is de recente aandacht voor beleggingen in de producenten ervan op zijn minst opmerkelijk te noemen. Op de eerste plaats is het verband tussen enerzijds onze pensioenpremie en anderzijds de productie van wapens bij lange na niet zo sterk als wordt gesuggereerd. Ten tweede is, gezien het Nederlandse beleid ten aanzien van wapenaanschaf en -gebruik, een belegging in een wapenproducent met de beste wil niet als onethisch te beschouwen. Een stukje financiering Zoals we bij financiering hebben geleerd, bestaat het eigen vermogen van een bedrijf uit aandelenkapitaal, onderverdeeld
in aandelen, en opgebouwde reserves. Het aandelenkapitaal is ontstaan door de uitgifte van aandelen aan de eerste investeerders op de primaire markt, in ruil voor zeggenschap en winstdeling. De reserves zijn het restant van de in de loop der jaren gemaakte winsten: de jaarlijkse nettowinst, minus winstuitdeling en investeringen. Ze blijven in het bedrijf achter en kunnen later alsnog uitgedeeld of geïnvesteerd worden. De eerste investeerders kunnen hun aandelen doorverkopen op de secundaire markt, waar de aandelen ook weer verder verhandeld kunnen worden. Een bedrijf kan dus op twee manieren aan fondsen komen om bijvoorbeeld een fabriek voor clusterbommen te bouwen: door uitgifte van aandelen, of door het oppotten van winsten. De koper op de secundaire markt kan dus nooit aansprakelijk worden gesteld voor het investeringsbeleid van het betreffende bedrijf of de investeerder op de primaire markt. De omstreden aandelen die onze pensioenfondsen nu aanhouden zijn in de loop der jaren door een groot aantal partijen gekocht en weer doorverkocht voordat ze in Nederlandse handen kwamen. De tegenpartij bij de aankoop van het omstreden aandeel door het pensioenfonds was dus een andere belegger, en niet de wapenproducent zelf. De stelling dat ‘ons’ geld naar bommenmakers gaat is dus geheel onjuist. Als het ABP of PGGM bewust op de primaire markt zou investeren in een wapenproducent zou zij wel verantwoordelijk zijn voor vermeende wandaden door het bedrijf, maar daar is hier geen
sprake van. Investeren is niet hetzelfde als beleggen. Onethisch gedrag Nu zou men kunnen beargumenteren dat de handelaar op de secundaire markt wel degelijk verantwoordelijk is voor vermeende wandaden door de wapenproducent. Immers, door de aanschaf van de aandelen oefent het pensioenfonds een vraag uit, en die zal een prijsopdrijvend effect hebben op het aandeel. Dit kan voordelig zijn voor de bommenmaker als deze later een volgende aandelenuitgifte overweegt. Dit effect zal echter maar gering zijn, omdat onze pensioenfondsen, met hun gespreide belegging, typisch maar één of twee promille in een specifiek bedrijf beleggen. Een boycot door een Nederlands pensioenfonds is dus vooral symbolisch. Ten tweede is de verontwaardiging om de pensioenbeleggingen opmerkelijk omdat het potentieel onethische karakter ervan in het niet valt bij andere Nederlandse activiteiten, ervan uitgaande dat de belegging zelf onethisch is. In bovenstaande tekst en in het vervolg spreek ik steeds over vermeende wandaden, omdat ik wil vermijden dat ik laster pleeg door het produceren van genoemde wapens als wandaad te beschouwen. Wij handelen en investeren er namelijk in met ons belastinggeld. In de eerder genoemde reportage van Zembla werden o.a. vier bedrijven genoemd die als ‘vuile’ belegging gelden volgens het onderzoek van de programmamakers: General Dynamics (GD), Raytheon,
Niet-ontplofte subminutie is zeer instabiel en blijft na een conflict liggen, zoals hier in Libanon. (foto: Amnesty International)
Rostra Economica juli 2007
25
Vuil investeren
Lockheed en Boeing. GD is de ontwerper van de F16 die de Nederlandse luchtmacht gebruikt: dit toestel werd destijds samen met Lockheed geproduceerd. GD produceert ook clusterbommen en Lockheed kernwapens, dus het zal u niet verbazen dat deze twee op de zwarte lijst staan. Zoals ik net noemde, is het beleggen in GD of Lockheed geen activiteit die direct de wapenproducent rijker maakt. Een product van een bedrijf aanschaffen, zoals een F16, is dat wel. Immers, de winstmarge hierop kan worden opgepot en later worden geïnvesteerd in de productie van nieuwe wa-
van clusterbommen. Het maakt niet uit bij welk bedrijfsonderdeel een product gekocht wordt: alle winsten staan uiteindelijk ter beschikking van de centrale leiding en die besluit soms om clusterbommen te produceren. Een effectieve boycot zou dus bestaan uit het niet meer aanschaffen van materieel bij wapenproducenten, in plaats van een boycot op het aandeel. Het lastige hiervan is dat veel bedrijven zowel een militaire tak als een civiele tak hebben, zoals Boeing. Dit bedrijf produceert straaljagers, bommenwerpers en ook
‘Verschillende partijen hebben opgeroepen tot een boycot op deze beleggingen.’ pens. Het verbaast mij dus dat de tweede kamer een boycot overweegt op beleggen in GD en Lockheed om te voorkomen dat ‘van ons geld clusterwapens worden gemaakt’, wat een symbolische actie is, als er daarnaast wel producten van betreffende bedrijven worden afgenomen. Nu zou men kunnen betogen dat dit een ongeldig argument is, omdat niet alle bedrijfsonderdelen van GD en Lockheed zich met potentieel onethische zaken bezig houden. GD maakt naast F16’s inderdaad clusterbommen, maar ook de pantserwagens die nu door de VN vredesmacht in Darfur worden gebruikt. Helaas worden financieringsbeslissingen door dit soort bedrijven op centraal niveau genomen en is het dus goed mogelijk dat Nederlands belastinggeld, uitgegeven aan de F16, gedeeltelijk gebruikt is voor de ontwikkeling
munitie. Op de foto ziet u een door o.a. Boeing geproduceerde B-1 bommenwerper clusterbommen gooien. Boeing maakt echter ook de 737 en 747, die in de komende weken door menig student zullen worden gebruikt om de vakantiebestemming te bereiken. Als wij Boeing effectief zouden willen sanctioneren dan is dus een verbod op de aanschaf van haar verkeersvliegtuigen op zijn plaats. Immers, de winstmarge op de verkoop van een verkeersvliegtuig aan een Nederlandse luchtvaartmaatschappij kan door de leiding van Boeing aan de productie van wapens worden besteed. Een boycot op enkel militaire producten garandeert dus niet dat er niet alsnog geld naar wapenproductie vloeit. Een soortgelijk probleem zien we bij Raytheon: zij maken clusterbommen, luchtluchtraketten voor o.a. Nederland maar
Website van de Koninklijke Landmacht
26
Rostra Economica juli 2007
ook radarinstallaties voor de civiele markt. De luchtverkeersleiding op Schiphol bijvoorbeeld is een grote civiele afnemer van Raytheon. Het is onmogelijk om vast te stellen welk gedeelte van de uitgaven door Schiphol uiteindelijk weer is geïnvesteerd in wapens. In onderstaande tabel staan meer voorbeelden van ‘vuile’ bedrijven die ‘schone’ producten gebruiken. Het moge duidelijk zijn dat een scheiding tussen ethische en onethische activiteiten lastig kan zijn. Een effectieve boycot (geen afname meer bij vuile bedrijven, ook niet van ‘schone’ producten) is dus veel lastiger uit te voeren dan een symbolisch verbod op beleggen, wat wellicht verklaart waarom er vooral op het laatste wordt aangedrongen.
Bedrijf
Marktwaarde
Belang PGGM
Belang ABP
Belang Shell Pf
Schoon product
Textron
$ 13,13 Miljard
0,025%
0,147%
0,023%
Bell 412 Ambulance heli- Landmijnen copter, voor spoedeisende hulp op de waddeneilanden
Raytheon
$ 24,98 Miljard
-
0,120%
0,023%
Nederlandse Patriotraketten, voor het laatst gebruikt in 2002 om de Turkse bevolking te beschermen tegen een eventuele aanval met gifgas door Saddam Hoessein
General Dynamics
$ 31,96 Miljard
-
0,149%
0,026%
Pantserwagens voor de Clusterbommen, gebruikt VN-macht in Darfur; M60 in Joegoslavië clusterbom/ mijnenvegers voor Joegoslavie (!)
Waar in ieder geval geen twijfel over zou moeten bestaan is dat als beleggen in clusterbommen onethisch is, het bezit en gebruik ervan dat ook is. Vreemd genoeg bezit én gebruikt Nederland clusterbommen zonder dat hier kamervragen over worden gesteld. In 1999 heeft Nederland meegedaan aan de oorlog in Kosovo. Nederlandse F16’s van GD hebben hier clusterbommen van Lockheed afgeworpen, en in één geval heeft een Nederlandse F16 met een raket van Raytheon een Servische MiG29 straaljager uit de lucht geschoten. De Nederlandse oorlogshandelingen vonden plaats zonder goedkeuring van de Verenigde Naties en zonder stemming daarover in de Tweede Kamer. Destijds vond de PvdA, die toen de grootste regeringspartij was, het niet nodig om dit voorafgaand aan die oorlogshandelingen voor te leggen aan het parlement. Nu, 8 jaar later, noemt diezelfde PvdA de bedrijven die deze wapens aan onszelf verkochten, ‘vuile’ bedrijven.
Lockheed Martin
$ 41,42 Miljard
-
0,108%
0,021%
Hubble telescoop; Neder- Het afweersysteem voor landse f-16's; JSF Iraanse kernraketten dat recent de relatie tussen de VS en Rusland verslechterde.
Een dergelijke kwalificatie zou ik niet willen gebruiken maar ik roep wel op tot consequent handelen: niet beleggen, dan ook niet kopen en zeker niet gebruiken. Ik ben daarom ook minder kritisch naar de SP, omdat die al jaren tegen elke vorm van geweld propageren, wat misschien naïef, maar in ieder geval wel consequent is. Waar komt de discussie vandaan? De laatste jaren zien we binnen het gebied van ‘corporate governance’ steeds meer aandacht voor MVO, maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat juist nu de discussie over beleggingen van
pensioenfondsen oplaait. Ik denk dat het zeer nuttig kan zijn als consumenten en burgers vragen stellen bij de handelswijze van bedrijven, zodat misstanden zoals onethische wapenhandel, milieuvervuiling en kinderarbeid verminderd worden. Het is daarbij wel noodzakelijk dat als kritische burgers, politici en consumenten in actie komen, zij de juiste middelen kiezen. In deze discussie vind ik het daarom jammer dat de voorgestelde reactie van publiek en politiek enkel symbolisch is. Verschillende partijen hebben opgeroepen tot een boycot op deze beleggingen, en daarnaast hebben zij meer transparantie van pensioenfondsen geëist. Burgers en pensioenspaarders kunnen dan zelf zien in welke bedrijven hun premiegeld wordt belegd en eventueel het pensioenfonds tot de orde roepen. Dit zal geen effect hebben, omdat het nauwelijks nieuwe informatie oplevert. U kunt nu bijvoorbeeld op de website van PGGM zien dat zij investeert in Boeing, dat op de zwarte lijst staat. Boeing is echter ook een van de grootste bedrijven ter wereld naar marktwaarde en hofleverancier van vliegtuigen aan onze nationale trots. PGGM, dat in duizenden bedrijven belegt, heeft Boeing dan ook in haar portefeuille. Dat deze belegging nu wel op de website vermeld staat, heeft voor de kritische burger dan ook geen enkele nieuwswaarde: u kon dit reeds zelf
beredeneren. Bovendien zal het investeringsbeleid in wapens door Boeing geen millimeter veranderen door een eventueel aandelenboycot van PGGM, omdat er geen enkel verband is tussen deze investeringen enerzijds en Nederlands pensioenpremiegeld anderzijds. Conclusie Ik hoop dan ook dat in het bijzonder de Partij van de Arbeid, nu weer regeringspartij, zich bezig gaat houden met de inhoud in plaats van met de verpakking. Nederland gaat namelijk meedoen met het Joint Strike Fighter (JSF) project, dat de opvolger van de F16 moet opleveren. De hoofdaannemer van de JSF is Lockheed, die ook aan de F16 meebouwde. Dit bedrijf is niet onomstreden: het heeft eind jaren 60 smeergeld betaald aan leden van ons Koninklijk Huis (dit is later door een betrokken lid van ons Koninklijk Huis toegegeven). Het kabinet Kok dat destijds ook verantwoordelijk was voor Nederlandse deelname aan de Kosovo-oorlog heeft in 2002 besloten dat Nederland 800 miljoen Euro investeert in de ontwikkeling van de JSF, zonder dat we hier een enkel toestel voor terugkrijgen. Hier is dus sprake van een subsidie aan een wapenfabrikant met belastinggeld, iets wat volgens mij meer aandacht verdient dan het bezit van een paar aandelen in dat bedrijf door het ABP of PGGM.
Vuil product
Clusterbommen
Graag benadruk ik dat ik geen waardeoordeel geef over het (Nederlandse) beleid ten aanzien van aanschaf, gebruik en subsidiering van wapens. Daarover zal iedereen een andere mening hebben. Ik heb enkel mijn bedenkingen over de politici die deze kwestie aangrijpen om hun ethische integriteit te bewijzen, maar daarbij zeer inconsequent zijn. Immers, wie wapenproducenten ‘vuile’ bedrijven noemt en er daarom niet in wil beleggen, kan niet tegelijk hun wapens kopen, gebruiken en subsidiëren. Wanneer de Nederlandse bevolking de betrokken bedrijven daadwerkelijk wil aanspreken op hun (vermeend) onverantwoorde activiteiten, dan is een boycot van alle producten van deze bedrijven op zijn plaats, of deze producten nu militair of civiel, schoon of vuil zijn. Een dergelijke boycot is zeer ingrijpend en praktisch bijna onuitvoerbaar, al was het maar omdat deze bedrijven ons ook voorzien van andere, onomstreden, maar vitale goederen. Echter, wie een drastische maar effectieve boycot niet aandurft, moet ook geen reclame maken met goedkope maar symbolische maatregelen.
Arno Wellens schrijft dit artikel op eigen titel. Zijn mening hoeft niet overeen te komen met die van Rostra Economica.
Rostra Economica juli 2007
27
Sefa Front
De afgelopen maanden waren zeer druk voor Sefa. Zo stonden er een aantal grote activiteiten gepland, als de stagevoorlichting en de Publieke Sector Dagen, speciaal bedoeld om studenten te laten zien wat er allemaal mogelijk is tijdens of na hun studie. Ook ontspannende activiteiten waren ruim vertegenwoordigd de afgelopen tijd. Er waren de maandelijkse borrels, het feest, het tweede intern weekend, de sportdag en er werd deelgenomen aan de Batavierenrace. Veel activiteiten staan voornamelijk in het teken van de actieve leden en hen zien we dan ook vaak terug. Toch zien we ook steeds vaker mensen van “buitenaf” deelnemen en een kijkje komen nemen, wat het vaak alleen maar gezelliger maakt. Het is goed om te weten dat op heel veel van deze activiteiten iedereen welkom is, ook als je minder intensief met Sefa bezig bent. Mocht je dus iets zien dat je aanspreekt, aarzel dan niet om contact op te nemen of gewoon eens langs te komen!
De terugblik Op donderdag 12 april was er door de ZGAN (Zo Goed Als Nieuw) commissie van Sefa een heuse partypokernight georganiseerd. De avond begon met een speluitleg voor de onervaren pokeraar en de rest van de avond werd er aan vier tafels uitgemaakt wie de beste pokeraar van Sefa was. De avond werd afgesloten met een feestje in Paradiso. De maandag en donderdag daarop stonden in het teken van borrelen. Op maandag 16 april was er de Wintersportborrel, een reünieborrel voor de Sefa-wintersporters. De hele avond lang werden er herinneringen opgehaald aan en foto’s bekeken van de Sefa wintersport, die in maart plaatsvond. Op donderdag 19 april was het tijd voor de maandelijkse Sefa borrel van april, die deze keer in het teken stond van “Oer-Hollands”. In een oranje versierde Krater werd weer volop genoten van de drankjes en bitterballen, en veel Sefasten bewezen weer dat er maar niet genoeg feestjes kunnen zijn. Op dinsdag 24 april werd er door Sefa de stagedag georganiseerd. Na de eerdere dag in november kregen studenten dit keer wederom de kans zich te verdiepen in de mogelijkheden van stages naast of tijdens hun studie. Er was een uitgebreide uitleg van het stagebureau van de FEB om te vertellen wat er via de UvA mogelijk is
28
Rostra Economica juli 2007
en hoe je een stage kan combineren met je studie. Aansluitend waren er presentaties van Procter en Gamble en KPMG over de mogelijkheden om bij hun een (zomer) stage te lopen. De middag werd afgesloten met een borrel, waar menig student nog zijn of haar vragen kwijt kon. In het weekend van 27 april bewees menig Sefa lid niet alleen van feestjes te houden, maar ook sportief te zijn. Er werd namelijk deelgenomen aan de Batavierenrace, een hardloopestafette van Nijmegen naar Enschede met ruim 8000 studenten!!! Het was zwaar en vermoeiend, maar met een 145e plaats en winst op de concurrentie van de VU (Aureus) kijken we tevreden terug. Na een paar weken rust was het op 9 mei tijd voor de start van de Publieke Sector Dagen. Al een aantal jaren een terugkerende activiteit, waar studenten de kans wordt geboden een kijkje te nemen in de keuken van de overheid en semi-overheid. Na maanden van voorbereiding had de commissie ook deze keer weer een interessant aanbod aan instellingen weten te vinden. Zo kon er dit jaar worden gekeken bij het ministerie van Financiën, de Nederlandse Mededingingsautoriteit, de Nederlandsche Bank en het Centraal Planbureau. Kort na de start van de Publieke Sector Dagen was het op donderdag 10 mei alweer tijd voor de maandelijkse Sefa borrel van mei. Deze keer was het “de Borrel Zonder Naam”. Veel actieve leden kwamen weer even een kijkje nemen en een drankje drinken. De meeste bleven echter niet lang en de borrel was al vroeg afgelopen, want de volgende dag vertrokken we naar het tweede intern weekend van dit jaar. Teambuilding en dank zijn de sleutelwoorden tijdens dit weekend, dat inmiddels traditioneel in het weekend van moederdag lijkt plaats te vinden. Deze keer vertrokken we naar Duinrell, waar een weekend lang werd genoten van het pretpark en de stad Den Haag. Achtbanen, het Omniversum, Holland Casino, het Tikibad en de Haagse kroegen werden allemaal getest tijdens dit weekend. Het was zeker weer de moeite waard. Toch probeerden veel van de aanwezigen hun krachten wat te sparen, want voor dinsdag 15 mei stond de eerste editie van “De Sportdag” gepland. Een middag lang werd er gesport tegen teams van Aureus en iedereen ging tot het uiterste voor zijn of haar vereniging. Lees voor een uitgebreid verslag het kader in deze Rostra. De activiteiten in mei werden afgesloten
met het derde feest van dit jaar: “Lekker Lente in het Studentenhuis”. De grote zaal van Odeon was weer aangekleed als een echt studentenhuis en ditmaal was ook duidelijk te zien dat het lente was. Helaas was de opkomst niet heel hoog, maar het aanwezige publiek vermaakte zich prima. Wat komt er nog? De tentamens, herkansingen en vakantie staan alweer bijna voor de deur en dat betekent dat er qua activiteiten weinig meer op het programma staat. Het Research Project 2007 naar de Baltische Staten komt eraan en verder zal er zal slechts nog een borrel zijn op 21 juni en komt er nog een spetterende afsluiting voor alle mensen die dit jaar hebben meegewerkt aan het draaiende houden en de ontwikkeling van Sefa. Betekent dit dat de Sefasten in hun hang-
mat in de zon liggen? Nee, zeker niet! We streven er altijd naar om activiteiten te verbeteren en nog beter aan te laten sluiten op de wensen van studenten. En dit kost heel veel tijd. Veel commissies zijn dan ook alweer weken of maanden bezig met de activiteiten van komend collegejaar. Zo wordt er hard gewerkt aan de Accountancy Tour, het RostraCongres 2007 en de ACD 2008. Ook zijn de voorbereidingen voor een nieuwe activiteit waar men een kijkje kan nemen bij diverse Multinationals in volle gang. Lijkt het jezelf wat om te helpen met de organisatie van een grootse activiteit? Overweeg dan eens om te solliciteren voor de commissie van bijvoorbeeld het Research Project 2008! Meer informatie over deze commissie en alle andere activiteiten is te vinden op www.sefa.nl of door te mailen naar bestuur@sefa.nl.
De Sportdag Na weken van voorbereiding was het dinsdag 15 mei tijd voor de eerste versie van De Sportdag; een strijd tussen Sefa en Aureus (faculteitsvereniging VU) en hun hoofdsponsoren: KPMG (voor Sefa) en Ernst&Young (voor Aureus). Drie Sefa teams, aangevuld met werknemers van KPMG, en twee Aureus teams namen het tegen elkaar op op vier sportgebieden. De sporten die gedurende de middag op het programma stonden waren hockey, volleybal, voetbal en basketbal. Bij het onderdeel voetbal werd het deelnemersveld aangevuld met een team van Ernst&Young. Na het sporten stond er een heerlijke barbecue klaar. Tijdens de BBQ werd bekend gemaakt dat Sefa 3 het team was dat uiteindelijk de meeste punten had behaald. Er werd een fles champagne uitgereikt aan de winnaars en er wordt een geldbedrag overgemaakt aan de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind (goed doel gekozen door de hoofdsponsor van Sefa: KPMG). Iedereen liet zich de barbecue en de drankjes heerlijk smaken na zo’n actieve dag. In de loop van de avond vertrok iedereen erg moe, maar voldaan naar huis. Als commissie zijn we zeer tevreden
met het verloop van deze allereerste Sportdag. Veel dank gaat uit naar KPMG en Ernst&Young, die deze dag financieel mogelijk hebben gemaakt. Daarnaast danken we Aureus voor de sportieve tegenstand, alle deelnemers van Sefa voor hun inzet en de overige sponsoren: AmericaToday, avondverkoop Holland-België, the Copyshop, Robert Walters, Sorbon en het USC voor hun bijdrage.
De Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind De Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind (NSGK) is erg blij met de gift , en wil graag alle studenten, sponsors en andere betrokkenen bedanken voor hun inzet. Met dit geld helpen zij kinderen en jongeren met een handicap om, met hun beperking, toch zo volwaardig mogelijk te kunnen leven. Jaarlijks ondersteunt de NSGK bijna 300 projecten op het gebied van o.a. spelen, vakantie, leren, wonen, werken en voorlichting. Dit kan dankzij de hulp van vele vrijwilligers, donateurs en sponsors, want de NSGK is onafhankelijk en ontvangt geen overheidssubsidie. Meer informatie over hun werk vindt u op www.nsgk.nl.
Rostra Economica juli 2007
29
FEB
SPACE
SPACE: nieuw centrum gericht op ondernemerschap
FEB-flits
juli 2007
Onderwijs en ondersteuning van bedrijven die voortkomen uit toegepast onderzoek Het Science Park Amsterdam Center for Entrepreneurship (SPACE) is een nieuw centrum voor onderwijs in ondernemerschap. Daarnaast richt SPACE zich op de ontwikkeling en ondersteuning van nieuwe ondernemingen die voortkomen uit toegepast onderzoek van de op het Science Park gevestigde instituten. SPACE is opgericht door Science Park Amsterdam, de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica en de Amsterdam Business School van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en is verbonden met het Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE). Het centrum is op 7 juni van start gegaan.
SPACE richt zich op het stimuleren van innovatief ondernemerschap via onderwijs en het faciliteren en ondersteunen van startende kennisintensieve bedrijven. SPACE is een multidisciplinair centrum dat een link legt tussen hoogwaardig onderzoek en ondernemerschap onder het motto Linking Science with Business. Enerzijds zal dit gebeuren door middel van onderwijs, seminars en workshops verzorgd door de Amsterdam Business School van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UvA. Anderzijds zal SPACE ondernemersschap stimuleren door steun te bieden aan onderzoekers bij het opstarten van innovatieve ondernemingen. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de startende ondernemingen wordt verricht op het Science Park Amsterdam. De oprichters van het bedrijf TomTom steunen het initiatief met onder meer een business plan-competitie. Deze UvAalumni en de initiatiefnemers van SPACE denken dat de wetenschap veel te bieden heeft aan startende bedrijven en dat SPACE in een unieke positie is om hier aan bij te kunnen dragen. Met het stimuleren van kennisintensief ondernemerschap wordt tevens een waardevolle bijdrage geleverd aan de Amsterdamse kenniseconomie.
Ligging Science Park Amsterdam
30
Rostra Economica juli 2007
SPACE is gevestigd op het Science Park Amsterdam in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Science Park Amsterdam is een initiatief van de Universiteit van Amsterdam, de gemeente Amsterdam en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappenlijk Onderzoek (NWO) en wordt een international kenniscentrum voor onderwijs, onderzoek en ondernemen op het gebied van natuurwetenschappen, levenswetenschappen en ICT. Op het park zijn reeds enkele nationale onderzoeksinstituten en bedrijven gevestigd en er wordt nog verder gebouwd. Uiteindelijk zal 175.000 m2 kantoor- en bedrijfsruimte gerealiseerd worden voor bedrijven in ICT, nieuwe media en biotechnologie. De Universiteit van Amsterdam is in mei van dit jaar begonnen met de bouw van de nieuwe Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica.
Plattegrond Sciencepark Amsterdam
In Memoriam Pol Ankum Op 1 april 2007 is prof. dr. Leopold Alfred Ankum, sinds 1994 emeritus hoogleraar Financiering aan de Universiteit van Amsterdam, overleden. Hij studeerde in 1956 af aan de Economische Faculteit en is hier in 1969 cum laude gepromoveerd. In de vele jaren op onze faculteit heeft Pol Ankum zich op de hem zo kenmerkende, aimabele wijze ingezet voor de verdere ontwikkeling van zijn vakgebied, Financiering. Hij was jarenlang het boegbeeld van dit vak aan de Economische Faculteit. Zijn enthousiasme en zijn persoonlijke benadering waren een bron van inspiratie voor zijn studenten en promovendi. Ook op bestuurlijk vlak heeft hij zijn sporen verdiend, onder meer als decaan van de faculteit en als oprichter van de Stichting Beleggings- en Vastgoedkunde, de voorganger van de Amsterdam School of Real Estate. De faculteit is hem veel dank verschuldigd.
Londense architecten gaan Roeterseiland aanpakken Vanaf 2010 worden een aantal gebouwen van de Universiteit van Amsterdam op het Roeterseiland gerenoveerd voor onderwijs, onderzoek en voorzieningen. Het doel is om over enkele jaren geschikte huisvesting te kunnen bieden aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen en de Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Het Roeterseiland wordt hiermee een stedelijke en gevarieerde universitaire locatie met een levendige openbare ruimte die aansluit op de omgeving. De opdracht voor de herontwikkeling gaat naar architectenbureau Allford Hall Monaghan Morris uit Londen. Bij de renovatie gaat het om de gebouwen A (Roetersstraat 15), B (Nieuwe Achtergracht 164-166) en C (Nieuwe Achtergracht 127) op het Roeterseiland. De veranderingen op het Roeterseiland zullen pas vanaf 2010 zichtbaar worden, na de verhuizing van de Faculteit der Natuur-
wetenschappen, Wiskunde en Informatica naar de nieuwbouw in het Science Park Amsterdam. De komende jaren wordt gewerkt aan het ontwerp voor de renovatie van de gebouwen en de openbare ruimte, en de voorbereiding van de werkzaamheden.
Tom Wansbeek nieuwe decaan Faculteit Economie en Bedrijfskunde Het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam heeft prof. dr. Th.J. Wansbeek (1947) voor een periode van vijf jaar benoemd tot decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde (FEB). Hij is tevens benoemd tot hoogleraar Microeconometrie aan de UvA. Tom Wansbeek is nu werkzaam als decaan van de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Wansbeek volgt per 1 september 2007 prof. dr. Henriëtte Maassen van den Brink op, die vanaf september 2006 het decanaat waarnam. Maassen van den Brink blijft als vice-decaan van de faculteit verantwoordelijk voor de Amsterdam School of Economics (ASE). Wansbeek begon zijn wetenschappelijke loopbaan aan de Universiteit van Amsterdam, eerst als student Econometrie en vervolgens als onderzoeker op het terrein van de vervoerseconomie. In 1980 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden op het proefschrift Quantitative effects in panel data modelling. Van 1980 tot 1984 werkte Wansbeek als senior onderzoeker bij het Centraal Bureau voor de Statistiek. Sinds 1984 is hij als hoogleraar Statistiek en Econometrie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Wansbeek bekleedde verschillende bestuurlijke functies aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij sinds 2001 decaan van de Faculteit der Economische Wetenschappen is. Daarnaast was hij gastdocent aan de Australian National University en gasthoogleraar aan de University of Southern California.
Achternaam van invloed op wetenschappelijke carrière In de economische wetenschappen is het gebruikelijk om bij wetenschappelijke artikelen met meer dan één auteur hun namen in alfabetische volgorde te noemen. Dit is voordelig voor wetenschappers wier achternaam begint met één van de eerste letters van het alfabet, zo stellen UvA-economen prof. dr. Mirjam van Praag, hoogleraar Ondernemerschap en Organisatie, en prof. dr. Bernard van Praag, universiteitshoogleraar, in The Benefits of Being Economics Professor A (and not Z). Het artikel is verschenen in de serie CESifo Working Papers en wordt binnenkort gepubliceerd in het Engelse wetenschappelijke tijdschrift Economica. Bij ongeveer 85 procent van de door een groep geschreven artikelen in het vakgebied economie wordt gekozen voor een alfabetische naamvolgorde. Citatie-indexen hebben lange tijd alleen de eerstgenoemde auteur meegeteld. En als wetenschappelijke artikelen elders geciteerd worden, wordt vaak alleen de eerste auteur genoemd, gevolgd door ‘et al.’. Hoogleraar A zal dus een hogere citatiescore hebben en meer naamsbekendheid krijgen dan hoogleraar Z. Van Praag en Van Praag concluderen dat de achternaam van een wetenschapper een significante invloed heeft op zijn wetenschappelijke productie en reputatie. De manier waarop de naamvolgorde binnen een groep van auteurs wordt bepaald, is dus een strategische beslissing. Van Praag en Van Praag onderzochten ook of auteurs zich ervan bewust zijn dat de volgorde ertoe doet en of ze dit effect serieus nemen. Dit bleek wel zo te zijn: verschillende kenmerken van een groep auteurs kunnen leiden tot het besluit om af te wijken van de gebruikelijke alfabetische volgorde. Als er bijvoorbeeld grote verschillen zijn in staat van dienst of in de mate waarin iemand aan het onderzoek heeft bijgedragen, laten auteurs dáár vaak de volgorde door bepalen.
Rostra Economica juli 2007
31
Interview Albert Jolink
Albert Jolink
Tekst: Nadine Ketel
Laten we beginnen bij het begin. Waar kwam uw interesse voor economie vandaan?
‘Het was niet de bedoeling dat ik economie ging studeren. Ik was voorbestemd om dierenarts te worden, maar werd uitgeloot. Economie was dus maar een parkeerstudie. Ik bleek het toen heel erg leuk te vinden en ben het blijven doen, ondanks dat het compleet iets anders was dan diergeneeskunde.’ Toen u dan eenmaal bij economie belandde, was het toen meteen duidelijk dat u onderzoek wilde gaan doen?
‘Nee, eigenlijk niet. Ik heb algemene economie gedaan maar al heel snel kreeg ik de indruk dat ik naar het buitenland wilde. Daarom koos ik de richtingen ontwikkelingseconomie en internationale economie. Tijdens mijn studie heb ik stage gelopen bij Economische Zaken. Daarnaast heb ik een jaar meegelopen bij iets wat nu consultancy zou heten, dat heette toen het Nederlands Economisch Instituut. Daar deden we allemaal opdrachten en studies, en als student kun je dan met onderzoek meedoen. Het werd toen duidelijk dat de beleidswereld niets voor mij was, dus dat jaar bij EZ was wat dat betreft wel goed besteed. Onderzoek doen beviel me daarentegen prima. Aan het einde van de studie denk je namelijk ‘is dit nou alles’, volgens mij moest er meer zijn. Daarom ben ik toen uiteindelijk AIO geworden.’ En is die kennisbehoefte dan bevredigd door AIO te worden?
‘Het wordt alleen nog maar erger. Je gaat opeens beseffen dat je heel veel niet weet, en dat er veel meer is. Dat is aan de ene kant wel pijnlijk, je voelt je zo nietig. Aan de andere kant is het heel leuk om in een weitje lekker te kunnen grasduinen, dit is het mooiste leven wat er is. De hele tijd nieuwsgierig mogen zijn.’ U bent gespecialiseerd in de geschiedenis van de economie. Hoe kwam u erbij om daar als AIO onderzoek in te willen doen?
‘De keuze voor geschiedenis van de economie was eigenlijk heel functioneel. Ik had bedacht dat ik wel veel wist over nu, maar bijna niets over wat er allemaal voor mij was gebeurd. Keynes en Marx enzo, in ieder geval dat waren de namen
32
Rostra Economica juli 2007
Albert Jolink (1962) is een paar weken geleden benoemd tot bijzonder hoogleraar History of Economic Thought aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Hij is de opvolger van prof. dr. Arnold Heertje, die in 2006 afscheid nam als bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Economische Wetenschap. Jolink is sinds 1987 verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en sinds 2001 als universitair hoofddocent Economie en Organisatie bij de RSM Erasmus University. Daarnaast is hij hoofdredacteur van Economisch Statistische Berichten (ESB). Rostra sprak met hem over zijn verleden, zijn plannen voor invulling van de leerstoel en over zijn nevenwerkzaamheden als hoofdredacteur van ESB.
die toen bij me opkwamen, dat was allemaal aan mij voorbijgegaan. In mijn eigen studie werd ook relatief weinig aandacht besteed aan de geschiedenis van de economie. Wat dat betreft mag Amsterdam zich gelukkig prijzen met een actieve vakgroep voor dit onderwerp. Bij mijn opleiding, en dan heb je het over eind jaren 80, was het eigenlijk een uitstervend vak. Het vak werd veelal uit de curricula geschreven. Daarnaast kreeg je een herziening van de economie die een bepaalde richting op ging, met veel meer speltheorie, en het ging meer de wiskundige kant op. De geschiedenis deed er eigenlijk niet meer zo toe. Geschiedenis van de economie beoefende je maar als je met pensioen ging, als een soort hobby.’ Is er al iets te zien van een herwaardering van het vakgebied?
‘Nee, volgens mij niet. We zitten nog steeds in een fase waarin in ieder geval vanuit de wetenschap dit niet een vakgebied is waarop je scoort. Wel is er vanuit de studenten een ander geluid te horen. Een voorbeeld hiervan zijn de Post-Autisten. Dit is stroming die is begonnen in Parijs, waar een aantal Franse studenten een manifest opstelden. Dit manifest is opgesteld tegen de autistische economie. De economie had volgens hen niks meer met de werkelijkheid te maken, ze hadden het idee dat de relatie tussen economie en werkelijkheid was doorgesneden. De economen die deden maar wat, dat werd ook hardop toegegeven door economen, die bouwden liever een mooi model. Uiteindelijk is dat manifest als een lopend vuurtje door de wereld gegaan, en is het op heel veel plekken opgepakt.’ Kan de toename van interesse ook te maken hebben met de onduidelijkheid die op dit moment bestaat over de toekomst van economie als wetenschap?
‘Geschiedenis is in ieder geval niet zo zeer een doel op zich als wel een poel waar je van alles uit kan halen. Misschien zijn er bijvoorbeeld nog gemiste kansen, of ontdekkingen die nog niet zijn gedaan. Er zijn wel studenten die daar in duiken, maar wat je ziet is dat ze zelden blijven hangen. Je kunt wel een proefschrift schrijven op dit gebied maar zie dan maar aan een baan te komen. Wat dat betreft heb ik erg veel geluk gehad.’
Het blijft natuurlijk zo dat mensen vrijwillig naar de universiteit gaan, en iedereen is in principe wel ergens voor te motiveren. Als ik wil kan ik jou, ik zal niet overdrijven, binnen een dag overtuigen dat geschiedenis van de economie het mooiste vak is dat er bestaat. Dan ga jij ervoor en vind je het geweldig.’ Ervaart u soms niet een spanning tussen onderwijs en onderzoek? Dat u eigenlijk liever aan uw onderzoek doorwerkt en het onderwijs geven ertussendoor ‘moet’?
Vindt u ook dat in het middelbare onderwijs al meer aandacht besteed zou moeten worden aan de geschiedenis van de economie?
‘Ja, omdat geschiedenis een goede kapstok kan zijn. Toevallig gaan we nu naar een herziening van het onderwijs op de middelbare school. Deze nieuwe stijl onder leiding van de commissie Teulings gaat juist de andere kant op. Die probeert meer wat we nu op de universiteit doceren ook op de middelbare school toe te passen. Iets wiskundiger dus en meer toegespitst op het marktdenken. Ik denk dat als je meer geschiedenis vertelt je ook op allerlei onderwerpen komt die nog steeds relevant zijn. Zodat het niet alleen maar ‘oud’ is, maar iets wat oud is en nog steeds relevant. Op die manier kunnen leerlingen dingen ook beter kan plaatsen en bepaalde problemen in een context plaatsen.’ Geeft u dan ook nog onderwijs op dit moment?
‘Ik geef een dag college in Rotterdam; wat ik hier aan de UvA ga doen is nog niet helemaal duidelijk. Er is hier zoals gezegd al een actieve groep op het gebied van geschiedenis van de economische theorie, en wat ik ga doen zou daar natuurlijk niet mee moeten overlappen. De wil om onderwijs te geven is er zeker. Ik vind studenten namelijk geweldig. De categorie tussen 18 en 25 is een bijzondere leeftijd, er gebeurt dan zoveel met mensen. Studenten komen heel jong en verlegen aan en binnen drie, vier jaar zijn ze opeens een heel andere persoon. In principe geef ik dus even graag aan eerstejaars als aan ouderejaars les. Het hangt natuurlijk wel af van de faciliteiten, les geven voor een hoorcollege van 400 mensen is toch minder, omdat je veel minder contact hebt met mensen. Je hebt dan niet zoveel aan elkaar. Ik vind die onderwijsvorm dus eigenlijk ook fout. Bij van die massale hoorcolleges zijn er studenten die na tien sessies nog niet weten hoe je heet. Nu geef ik dus les aan groepen van maximaal 100 mensen. Het is dan altijd mijn sport om binnen en paar weken de namen van al mijn studenten te kennen.
‘Het tijdselement speelt natuurlijk een rol. Soms werk je inderdaad liever een tijdje door als je ergens diep in zit. Ik ben zelf in 2000 een jaar naar het NIAS geweest, in Wassenaar. Daar mag je een jaar lang, je kan er zelfs slapen, met 15-20 andere wetenschappers gewoon je ding doen. Heel luxe is dat. Ik heb dat gedaan, niet zozeer omdat ik het onderwijs zat was, maar omdat ik wilde kijken hoe dat zou zijn, een vol jaar alleen maar onderzoeken. Ik vond dat heel leuk maar genoot er ook weer van dat ik na een jaar weer voor de klas kon staan.’ Dan de standaard vraag: merkt u al een verschil in cultuur tussen Rotterdam en Amsterdam?
‘Ik zie niet heel veel verschil. Ik vind Amsterdam qua stad denk ik iets mooier. Ik liep hier vanochtend, de zon scheen, de studenten zitten op de terrassen buiten. Er zijn mooie oude panden, fietsen over de grachten, dat zijn wel de mooie momenten. Tussen de universiteiten van Amsterdam en Rotterdam is heel veel samenwerking, ook op mijn vakgebied. Het Tinbergen instituut is hier een voorbeeld zijn. De verschillen tussen universiteiten zijn er natuurlijk vooral internationaal.’ U bent zelf ook gepromoveerd aan Tinbergen, toch?
‘Ja, ik was volgens mij de tweede jaargang, in ieder geval de derde die gepromoveerd is. Nu is dat allemaal professioneler en groter geworden. Het is wel zo dat ik in toenemende mate mensen om me heen krijg die alumni zijn van Tinbergen. Je komt ze overal tegen.’ Vindt u dat een goede ontwikkeling?
‘Ik zat erover na te denken, want ik denk dat ik daar wat over ga zeggen. Tinbergianen komen langzamerhand op allerlei plekken terecht, zodat ze een groter deel gaan beheersen. Aan de ene kant is dat wel grappig, dan merk je dat het systeem blijkbaar werkt. Maar aan de andere kant is het natuurlijk ook een beetje eng, dat de universiteit door een club wordt gedomineerd. Er is dan eventueel minder kans voor invloeden van buitenaf. Het nadeel kan zijn dat een ons-kentons cultuur zou kunnen ontstaan.’
U bent ook hoofdredacteur van Economisch Statische Berichten1, ESB, hoe bent u daar terecht gekomen?
‘Het was helemaal niet mijn plan om daar terecht te komen. Ik kende de vorige hoofdredacteur, Fieke van der Lecq, en toen zij wegging vroeg ze of het niks voor mij was. Ik vond dat dus helemaal niks, nadat ik had gezien wat voor stress het haar gaf. Daarnaast is ESB een blaadje waarvoor de wetenschappelijke wereld een beetje zijn neus ophaalt. Het is Nederlandstalig, het is niet peer-reviewd en het is ‘besmet’ omdat het een brug probeert te slaan tussen wetenschap en beleid. Ondanks dit heb ik me uiteindelijk laten overtuigen, onder voorwaarde dat ik te allen tijde terug kon naar de universiteit.’ U ziet bij de ESB natuurlijk heel veel stukken van Nederlandse economen langskomen. Wat vindt u wat dat betreft van de positie van Nederlandse economen ten opzichte van de rest van de wereld?
‘Dat is een moeilijke vraag. Aan de ene kant vind ik dat ze het heel goed doen, wat betreft publicaties, onderzoek en meedraaien in verschillende disciplines binnen de economie, ook aan de top. Ook economen bij internationale organisaties en in het bedrijfsleven doen het goed. Wat ik minder vind is dat veel Nederlandse economen heel erg de neiging hebben hun blik naar buiten te werpen. Ze maken zich bijvoorbeeld heel erg druk om wat er gebeurt in het Amerikaanse congres. Ze staan bij wijze van spreken met de ruggen naar elkaar toe in Nederland zelf, dus als er hier wat gebeurt zijn er weinig economen die daar iets over kunnen zeggen. Ik vind eigenlijk dat Nederlandse economen een verantwoordelijkheid hebben om ook in Nederland wat te doen. Als je bijvoorbeeld praat over de privatisering van de energiebedrijven dan is het goed om die kennis te bundelen en daar een bijdrage aan te leveren.’ Dan wat betreft uw leerstoel op de UvA, hoe is het om op de plek van Heertje plaats te nemen, is dat een zware last?
‘Heertje heeft mij zelf gevraagd om op deze leerstoel te solliciteren. Ik heb ook zeker veel respect voor hem, vooral de manier waarop hij zich profileert als onafhankelijk denker. Ik ben het alleen niet altijd eens met zijn stijl, hij heeft nog wel eens de neiging mensen tegen zich in het harnas te jagen, dat is zeker niet iets waar ik plezier aan zou beleven. Daarnaast pakt hij soms iets te veel dingen op, dan wil hij zich met teveel bemoeien. Dan vraag ik me wel eens af of dat nou nodig is, zelf hou ik liever iets meer afstand. Maar als spreker is hij zeker zeer begaafd, en hij heeft de leerstoel ook altijd met heel veel inzet bekleed.’ Heeft u al duidelijk bedacht wat u binnen de leerstoel gaat doen?
‘De leerstoel is op het gebied van geschiedenis van het economisch denken in het algemeen, maar specifieker op geschiedenis van het economisch denken in Nederland. Ik ga mij vooral richten op de 20ste eeuw, waarin wij grotendeels de basis hebben gelegd voor waar wij nu mee te maken hebben. Dat heeft twee voordelen. Eén is dat, met name in onderwijs maar ook in onderzoek, het duidelijkheid verschaft waarom we nu de dingen hebben zoals die zijn. Het denken beïnvloedt niet alleen maar het denken maar ook het uitvoeren. Dat betekent dat het invloed heeft op het bouwen van instituties en het organiseren van een samenleving. Ook het idee over welvaart en de welvaartstaat komt daaruit voort. Het andere voordeel is dat als je je daar mee bezig houdt het erfgoed gedocumenteerd wordt. Dit gebeurt naar mijn mening veel te weinig in Nederland. Een tijd geleden vond ik bijvoorbeeld in de bibliotheek van Rotterdam de correspondentie van Tinbergen, van de jaren twintig tot de jaren zestig. Het bevatte briefwisselingen met bijvoorbeeld Keynes en Harrod, tot brieven uit de jaren vijftig over Europese integratie en ontwikkelingssamenwerking. Daar gebeurde helemaal niets mee en waarschijnlijk was het bij de volgende verhuizing weggekiepert. Daar moet iemand zich dan druk om maken en in dit geval was ik dat. Nu is het geconserveerd en zal het gedigitaliseerd worden.’ Dus uiteindelijk bent u van uw interesse in het buitenland naar een pleitbezorger van interesse in de Nederlandse economie geworden?
‘Nou, ik vind in ieder geval dat er mensen moeten zijn die zich daarmee bezighouden. Ik zie het wel als mijn taak ‘cultural heritage’ te bewaken. Dit geldt niet alleen voor Tinbergen, maar er zijn heel veel dingen weggegooid en ondergewaardeerd. Een voorbeeld is hiervan bijvoorbeeld de econoom Fase die bij de prullenbak spullen vond over de bij velen onbekende econoom Koopmans. Die bleek een aantal internationaal vermaarde theorema’s opgesteld te hebben, bijvoorbeeld op het gebied van monetaire economie. Niemand die dat wist, omdat er niet goed met het wetenschappelijke erfgoed wordt omgesprongen. Ik hoop dat daar toch meer bewustzijn voor komt, zodat het wiel niet elke keer opnieuw uitgevonden hoeft te worden.’ Nadine Ketel is 21 jaar. Ze is derdejaars student Algemene Economie. 1 ESB is een Nederlandstalig blad dat als doel heeft wetenschap en beleid op het gebied van economie met elkaar te verbinden. Er wordt regelmatig in gepubliceerd door Nederlandse economen.
Rostra Economica juli 2007
33
Salarissen Hoger Onderwijs
Minister Plasterk wil salarissen hoger onderwijs aanpakken
34 ADV REDACTEUREN ROSTRA
Tekst: Tessa van Beest en Stefan Vermeulen Onderwijsminister Plasterk roept de Rijksuniversiteit Groningen tot de orde. Aanleiding is de plotselinge salarisverhoging voor de leden van het College van Bestuur: ze gaan er in 2007 ruim dertig procent op vooruit. Ook de salarissen van andere bestuurders in het hoger onderwijs staan nu ter discussie.
“Die salarisverhoging is belachelijk. Dit zijn publieke functies, die met het geld van de belastingbetaler gefinancierd worden,” zegt Robert Sikkes, hoofdredacteur van het Onderwijsblad (tijdschrift van onderwijsvakbond AOb). In 2006 verdienden de drie leden van het Groningse College van Bestuur (CvB) 128 duizend euro. Dat lag ruim onder het gemiddelde salaris van bestuurders van Nederlandse universiteiten. Onverantwoord, zo oordeelde de Raad van Toezicht in Groningen. Daarom werd het salaris opgeschroefd naar 171 duizend euro per jaar. En dat kan niet door de beugel, vindt ook de SP. Tweede-Kamerlid Jasper van Dijk: “Waarom zou iemand in de publieke sector überhaupt meer dan een ton moeten verdienen? We hebben enorme problemen in het onderwijs. Laat het geld naar de leraren gaan.” Van Dijk confronteerde onderwijsminister Plasterk op 11 mei in de Tweede Kamer met het nieuws. De PvdA-bewindsman noemde de verhoging daarop “ongelooflijk.” Hij kondigde aan de bestuurders uit Groningen binnenkort bij hem op het matje te roepen. “En dan moeten ze met een erg goed verhaal komen.” De Groningers komen hier dus niet zomaar mee weg. Maar vergeleken met de salarissen van de overige dertien universiteiten in Nederland zijn de bestuurders ook na de verhoging geen grootverdieners. Negen universiteiten betaalden hun bestuurders al in 2005 meer dan twee ton. Koploper was Thijs Wöltgens van de Open Universiteit, die in dat jaar ruim 370.000 euro mocht opstrijken (inclusief een ontslagvergoeding van meer dan een ton). Op deze lijst staan de bestuurders van de Universiteit van Amsterdam in de middenmoot. Volgens Ludo Koks, woordvoerder van het CvB van de Universiteit Utrecht, moeten de hoge beloningen bij universiteiten in een
breder perspectief worden bekeken. “Je moet niet alleen kijken naar het salaris, maar ook naar wat er gedaan wordt. Door goed en scherp beleid halen deze bestuurders enorme subsidies binnen, die bedragen staan in geen verhouding tot wat ze uitbetaald krijgen.” Ook beloningsdeskundige Jan Bouwens van de Universiteit van Tilburg vindt het niet meer dan terecht dat de Groningse bestuurders meer gaan verdienen: “Ik was juist verbaasd om te horen dat ze zo achterliepen bij de rest van Nederland. Volgens mij is er niet zoveel op tegen om dat recht te trekken.” Bouwens is het ook niet eens met de algemene kritiek op de hoge beloningen in het Nederlandse hoger onderwijs: “Als je rector wordt beëindig je je wetenschappelijke carrière, daar mag best wat tegenover staan.” Dat de topsalarissen in de publieke sector ter discussie staan, is niet voor het eerst. In 2004 riep minister-president Balkenende bestuurders in de zorg tot de orde, omdat ze zich niet hielden aan een afgesproken salarisplafond. Een jaar later kregen de bestuurders van energiebedrijven Nuon en Essent kritiek omdat ze riante bonussen ontvingen. Het kabinet kwam toen met de ‘Balkenende-norm’: topbestuurders zouden niet langer meer dan de premier mogen verdienen.
Die norm wordt echter nog nauwelijks nageleefd; in verschillende delen van de publieke sector verdienen bestuurders veel meer dan Balkenende. Robert Sikkes van de AOb vindt dat in de hele sector de lonen omlaag moeten. “Het is helemaal niet zo dat bestuurders moeilijk te vinden zijn. Bovendien zijn de onderwijsinstellingen nou niet bepaald beter gaan presteren sinds de beloningen hoger zijn.” Een verklaring van de loonstijging ligt volgens Sikkes in het bestuursmodel van de instellingen. “Een oncontroleerbare Raad van Toezicht (RvT) geeft een oncontroleerbaar College van Bestuur een verhoging. In het bedrijfsleven hebben aandeelhouders hier tenminste nog invloed op.” De toezichthouders zijn volgens Sikkes graag bereid de besturen beter te belonen, omdat de Colleges van Bestuur op hun beurt het honorarium van de Raad bepalen. “Hier heeft niemand grip op. Dit model is niet langer vol te houden, het wordt tijd dat dit voor de wet verandert.” Plasterk wil niet alleen het Groningse bestuur aanpakken, de minister wil de komende tijd met alle onderwijsinstellingen afspraken maken over een salarisnorm. Volgens kamerlid Van Dijk is dit niet onrealistisch. “Het is gewoon een kwestie van fatsoen en politieke wil. Plasterk toont initiatief en heeft een goed verhaal. Als hij dit nu echt oplost krijgt hij van mij een pluim.”
Salarissen hoger onderwijs ruim boven Balkenende-norm Alle universiteiten zijn verplicht de salarissen die boven de zogenaamde Balkenende-norm liggen openbaar te maken in een jaarverslag. In 2005 overschreden vrijwel alle bestuurders de norm van 158 duizend euro. Alleen de Groningse universiteit betaalde haar bestuur minder. De norm werd in 2006 verhoogd tot 170 duizend euro, terwijl in dat jaar de bestuurssalarissen gemiddeld met enkele procenten stegen. Bestuurders Universiteiten 1. Open universiteit - Thijs Wöltgens/Theo Bovens 2. Universiteit Wageningen - Aalt Djikhuizen 3. Universiteit Utrecht - Yvonne van Rooy 4. Universiteit Maastricht - J. Ritzen 5. TU Delft - Hans van Luijk 6. Universiteit Leiden - Anne Willem Kist/Douwe Breimer 7. Erasmus Universiteit - José van Eijndhoven 8. Universiteit van Amsterdam/HvA - Sijbolt Noorda 9. RU Nijmegen - Roelof Wijkerslooth 10.TU Eindhoven - Amandus Lundqvist 11. VU - Wim Noomen 12. Universiteit van Tilburg - H. van Oorschot 13. Universiteit Twente - Anne Flierman (per 1-8-2005) 14. Rijksuniversiteit Groningen - Simon Kuipers © Rostra Economica, 2007
2005 371.184 242.132 214.475 211.872 209.000 204.109 203.844 202.800 177.000 169.543 161.510 160.462 159.252 129.100
Rostra Economica juli 2007
2006 161.218 248.456 196.512 159.515 218.000 146.476 186.000 197.800 174.000 157.416 161.184 94.265 150.025 127.500
35
Internet Poker Rage
De Internet Poker Rage
Tekst: Dennis Schoenmaker
In 2003 won de amateurpokerspeler met de profetische naam Chris Moneymaker het zogeheten “World Series of Poker No Limit Hold’em Main Event”. In deze officieuze wereldkampioenschappen poker, wist Moneymaker, accountant van beroep, zijn $40 investering in een internetkwalificatietoernooi om te zetten naar maar liefst 2,5 miljoen dollar.
Het bewijs dat een internetamateur met een dergelijke investering de wereldkampioenschappen poker kon winnen was het startsein voor een wereldwijde pokerrage op internet, die inmiddels immense proporties heeft aangenomen. Dagelijks zetten wereldwijd twee miljoen spelers maar liefst 187 miljoen dollar op het spel. Aangezien de meeste online casino’s een rake (een service fee voor het hosten van het spel) van ongeveer 3% hanteren, brengt de wereldwijde pokerlust dagelijks 5 miljoen dollar in het laatje. Internetcasino’s zijn dus goud geld waard. Dit blijkt ook wel uit het feit dat bijvoorbeeld PartyGaming, het moederbedrijf van het immens populaire PartyPoker een beurswaarde heeft van 2,5 miljard euro1. Het is dus hoog tijd dat Rostra Economica een paar bladzijden besteedt aan dit immens populaire tijdverdrijf, dat ook veel interessante kwesties met zich meebrengt voor de heren en dames academici, van juristen tot statistici en economen. Echter, om de zaken hier enigszins te kaderen, belichten we twee actuele aspecten rond internetpoker die erg met elkaar samenhangen. Ten eerste zal er worden gekeken naar de juridische status van de internationale pokersites en ten tweede wordt de discussie aangetipt of poker nu wél of niét een kansspel is. Internationaal grijs gebied Juridisch gezien opereren de internetcasino’s in een grijs gebied. Het is namelijk niet geheel duidelijk of het aanbieden (om over het spelen nog maar te zwijgen) van
36
Rostra Economica juli 2007
pokerdiensten op het internet wel legaal is in de meeste Westerse landen. In Nederland is volgens de wet op de kansspelen het aanbieden van gokspelen illegaal met uitzondering van het Holland Casino. In principe zou hiervoor geen uitzondering gelden voor internetbedrijven.
we pokerwetgeving in Amerika van kracht werd, sloten een aantal online casino’s onmiddellijk de deuren voor de Amerikaanse klandizie, maar er waren genoeg casino’s die zich helemaal niets aantrokken van “the Unlawful Internet Gambling Enforcement Act”. Aangezien deze wet het online gokken op zichzelf niet verbiedt, wordt de Amerikaanse pokeraar geen strobreed in de weg gelegd. Opvallend is dat het aanbieden van paardenrennen expliciet wordt toegestaan in de wet, iets waar de pokergemeenschap zich erg boos over maakt, want als het geld inzetten op een paard niet wordt beschouwd als gokken waarom wordt het inzetten op je eigen kaarten (en poker skills), dan wel als gokken beschouwd? Enfin, dit brengt ons tot de tweede interessante kwestie rond het pokerspel.
Maar, en nu komt het tegenargument van de gokindustrie: Waar worden de pokerdiensten precies aangeboden? Onder welk jurisdictie valt een Nederlandse pokerspeler die met een internationaal gezelschap in de virtuele wereld aan een pokertafel zit? Het (huidige juridische) antwoord is nochtans: de plaats waar de server staat van het casino. Het zal niemand verbazen dat deze gigantische servers die miljoen handjes poker moeten verwerken vaak weggestopt staan in de meest achtergestelde bananenrepublieken (en in Gibraltar opvallend genoeg, maar dat terzijde).
Ook in Nederland heeft Justitie de bestrijding van online kansspelen verheven tot “topprioriteit”. Geheel in overeenstemming met de Amerikaanse logica probeert het ministerie de financiële dienstverlening aan te pakken. Vooralsnog heeft de internetpokeraar echter weinig te vrezen van deze aanpak. Zoals gewoonlijk kiest de Nederlandse overheid in de eerste plaats voor de dialoog, zoals de woorden van woordvoerder Van der Weegen duidelijk maken: “We voeren momenteel gesprekken. Ze (de banken, DS) krijgen eerst de gelegenheid het zelf op te lossen.”
De nationale mogendheden zijn echter in opstand gekomen tegen deze logica. Weliswaar hebben ze niets te vertellen over een server in Antigua of Costa Rica, maar ze kunnen wel de faciliterende diensten in eigen land aanpakken. In de Verenigde Staten is het zodoende sinds vorig jaar voor online-casino’s verboden om te werken met Amerikaanse banken en creditcardmaatschappijen, die op hun beurt de transacties moeten monitoren. Volgens de banken zelf is dit toezicht een onmogelijke opgave, gezien de miljoen transacties die per dag gedaan worden. En vergeet niet dat Amerikanen anders dan Europeanen niet met bankoverschrijvingen werken, maar met cheques die per post worden verstuurd.
Het blijft de vraag of deze wetgeving effectief is. Toen in het najaar van 2006 de nieu-
Waar kun je online spelen? De populairste sites zijn PartyPoker, Pokerstars, Full Tilt poker, Everest Poker en Pacific Poker (onderdeel van het fameuze 888.com). Bij al deze sites kun je voor fictief en echt geld spelen. Als je voor het eerst geld overmaakt naar deze sites kun je een bonus krijgen, tot wel 100% van je inleg. De concurrentie is zo hoog en klanten zijn zo winstgevend, dat je bij sommige sites zelf “gratis geld” krijgt als je jezelf aanmeldt (eenmalig natuurlijk). Kijk op nl.pokernews.com voor actuele aanbiedingen.
Poker: Geluk of Wijsheid? Er bestaat een uitvoerige discussie in binnen- en buitenland of poker moet worden aangemerkt als een gokspel. Dit is tevens van belang voor het bovenbeschreven juridische vraagstuk, aangezien behendigheidsspelen niet onder de kansspelbelasting vallen. Er zijn immers geen beperkingen aan de grote hoeveelheden geld die te verdienen zijn met een behendigheidsspel – denk bijvoorbeeld aan het inkomen van Roger Federer of de winsten van de Formule 1. Op het moment dat poker aangemerkt zou kunnen worden als een behendigheidsspel, zou internetpoker en live poker geen hinder ondervinden van kansspelbelasting en – in Nederland – het staatsmonopolie van het Holland Casino. Enfin: is poker een behendigheidspel of een kansspel? De meningen verschillen, maar het is in ieder geval volstrekt duidelijk dat poker in ieder geval gedeeltelijk een kansspel is. Maar, in hoeverre mag geluk een rol spelen bij een behendigheidsspel? Alle spelen en sporten, waarvan elk redelijk denkend mens weet dat ze gedreven worden door behendigheid kennen een zekere geluksfactor. Hoe vaak gebeurt het niet dat het ene voetbalelftal beter speelt dan het andere, maar toch verliest? Om een weging te maken tussen het kanselement en het behendigheidselement van poker, zou het handig zijn als hier een kwantitatieve analyse van gemaakt zou
Waar kun je live poker spelen? Vooralsnog kun je in Nederland alleen legaal pokeren in het Holland Casino. Alhoewel het casino adverteert met het feit dat iedereen een kaartje kan leggen vanaf 2 euro, leert de realiteit dat men zich voor minimaal 250 euro moet inkopen aan een zogenoemde cash tafel. Om de pokerhonger van het canaille te stillen host Holland Casino ook toernooitjes met een inleg van 10 euro. Echter, aangezien het casino hier niet veel aan verdient, is het aanbod zeer gering. Je moet op een wachtlijst geplaatst worden of meeloten om mee te kunnen doen. Om te kunnen spelen buiten het Holland Casino, organiseren sommigen liefhebbers pokertoernooien met meerdere pokertafels en professionele dealers in zaaltjes. Kijk op nl.pokernews.com voor een overzicht. Neem echter wel het telefoonnummer van je advocaat mee. De politie kan namelijk ieder moment binnenvallen bij dit soort gelegenheden.
kunnen worden. De Tilburgse hoogleraar in mathematische statistiek Ben van der Genugten heeft dit gedaan. Hij heeft het aandeel behendigheid en het aandeel toevalscomponenten in verschillende spelen geanalyseerd waarbij hij uiteindelijk aan ieder spel een S (skill) factor heeft toegekend2. Deze factor is het aandeel van behendigheid in de totale determinatie van een spel (dwz: behendigheid plus toevalseffecten.).
Relatieve S-factor Roulette 0 Caribbean Studpoker 0,003 Golden Ten 0,012 Blackjack (met 6 stokken kaarten) 0,049 Poker 0,2 - 0,5 Poker (heads up) 0,4 Schaken 1
Deze S-waarde kan liggen tussen de 0 en 1. Voor roulette is de S-factor gelijk aan 0, aangezien het voor mensen onmogelijk is om invloed uit te oefenen op dit spel. Voor schaken is deze factor gelijk aan één, aangezien toeval geen invloed heeft op de uitkomst (althans niet voor geoefende spelers.) Volgens de hoogleraar is de waarde van poker bij een 1 op 1 situatie gelijk aan
0,4. Dit betekent dat de uitkomst van het pokerspel voor 40% afhangt van de relatieve behendigheid van de speler. Voor poker met meerdere personen (normaal gesproken speel je tegen 5 tot 9 tegenstanders) is de berekening oneindig veel complexer. Van der Genugten beargumenteert dat deze waarde tussen de 0,2 en 0,5 moet liggen. Voor een overzicht van diverse spelen en hun relatieve behendigheid zie kader “S factor diverse spelen”. In poker zou je kunnen zeggen dat de geluksfactor overheerst op de korte termijn, maar dat behendigheid de winst op lange termijn bepaald. Dit zou althans het bestaan van professionele pokerspelers verklaren, en het feit dat dezelfde pro’s steeds terugkeren aan de finaletafels van grote toernooien. Deze heren (en enkele dames) maken gebruik van spelstrategieën die op de lange termijn winstgevend zijn. Je kan weliswaar een willekeurige partij verliezen, maar op de lange termijn middelt de geluksfactor uit en overheerst het behendigheidselement. Economen zouden zeggen: De netto verwachtingswaarde is positief. Volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 3 maart 1998 is poker een ordinair gokspel. Echter als we de officiële uitspraak lezen, blijkt dat de Raad een slag om de arm houdt. “De Raad acht het niet aannemelijk dat de meerderheid der spelers de kansen op winst in die mate kan beïnvloeden dat aan het pokerspel het karakter van kansspel moet worden ontzegd.” Er wordt dus niet ontkend dat een eventuele minderheid de kansen op winst op een dusdanige manier kan beïnvloeden dat er geen sprake is van een kansspel. Dennis Schoenmakers is heel oud en dik. Hij is laatstejaars bedrijfseconomie, variant Management Accounting met een aantal keuzevakken.
Voetnoten 1. per 30-5-2007 2. zie o.a. “Measuring Skill in Games: Several Approaches Discussed”, Mathematical Methods of Operations Research, (2004) , 59(3), 375-391.
Rostra Economica juli 2007
37
Docent op onderzoek
Docent op onderzoek
Dr. Justin van der Sluis Vakgebied: Entrepreneurship and Education Leeftijd: 27 jaar Gezinssituatie: Samenwonend Leefomgeving: Amersfoort Grote Voorbeeld: Geen
Hoe verliep uw studietijd? ‘Ik heb Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UvA gestudeerd. Na de middelbare school was ik geïnteresseerd in organisaties. Toen was er de keuze uit een studie economie of psychologie. Het gedrag van mensen en de diepgang bij psychologie spraken mij heel erg aan en daarom heb ik uiteindelijk voor de studie psychologie gekozen. Mijn studie ging van een leien dakje. Ik vond het leuk en interessant en daardoor kon ik mij er volledig voor inzetten. Na drie jaar had ik mijn studie voor een groot deel afgerond. Omdat ik toen nog niet wilde afstuderen ben ik eerst een stage gaan lopen bij een consultancybureau, die stage werd echter al snel volledig werk. Ik hield mij toen vooral bezig met personal coaching, wat ik heel erg leuk vond. Ik heb toen ook zelf vragenlijsten ontworpen en onderzoek gedaan.’ Hoe bent u na uw studie weer terechtgekomen bij de UvA? ‘Na mijn afstuderen heb ik samen met een vriend een consultancy bedrijfje opgezet waarin we ons bezighielden met personal coaching. De markt zakte toen echter in en er was niet genoeg werk voor ons tweeën. Bovendien had ik de ambitie om verder te gaan met onderzoek, om te kijken of er een relatie is tussen scholing en ondernemerschap. Op een gegeven moment zag ik een vacature bij de UvA voor educatie en ondernemerschap. Dat vond ik een mooie
38
Rostra Economica juli 2007
combinatie. De deadline was echter al de volgende dag dus ik ben toen de hele avond bezig geweest met het schrijven van een brief. Er waren behoorlijk wat mensen op de vacature afgekomen, maar ik was de enige psycholoog tussen verder allemaal economen. Men vond het bij de UvA wel interessant om het ook vanuit een psychologische hoek te bekijken. Ik heb toen een deel van het programma aan het Tinbergen Instituut gevolgd. Daarna ben ik aan mijn promotietraject begonnen en dat heb ik net drie weken geleden afgerond.’ Waar houdt u zich op de UvA mee bezig? ‘Sinds september 2006 werk ik voor tweeënhalve dag per week als academic manager bij het Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE). Het ACE is in januari 2006 opgericht door professor Mirjam van Praag en het heeft als missie om het onderzoeksklimaat in Nederland te bevorderen. Dit gebeurt aan de hand van onderzoek en onderwijs op het gebied van ondernemerschap. Samen met professor Van Praag run ik het ACE binnen de universiteit en daarbuiten proberen we het ondernemerschap te stimuleren. Ik houd me onder andere bezig met de minor “ondernemerschap” die sinds 5 januari 2007 van start is gegaan. In groepjes van drie of vier studenten starten de studenten in deze minor onder begeleiding van Stichting Jong Ondernemen en New Venture gedurende een half jaar een eigen
Tekst: Neeltje Roozen
bedrijf op. Daarnaast worden er allerlei theoretische cursussen aangeboden die de studenten ondernemersvaardigheden aanleren. De studenten worden hierbij gecoacht door de hoofdsponsor van het ACE: Fortis Bank. Op dit moment zijn er binnen de UvA vijf kleine bedrijfjes die echte producten aanbieden op de markt. Aan het einde van de periode moeten de studenten de balans opmaken en kijken of ze winst gemaakt hebben met hun bedrijf. Inmiddels zijn alle plannen al goedgekeurd door een accountant dus is er een goede kans dat de bedrijfjes winst zullen maken. De door de studenten opgerichte bedrijven hebben ook aandeelhouders die de studenten controleren en indien er winst wordt behaald met het bedrijf zal die winst moeten worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Uiteindelijk moeten de studenten het bedrijf liquideren. De studenten zetten dus een echt bedrijf op. Het is geen proef! Voor studenten die al zeker weten dat ze na hun studie een eigen bedrijf willen gaan beginnen, is dit een mooie manier om te experimenteren en te kijken hoe het allemaal in z’n werk gaat. Het ontwikkelen van dit programma en het goed van de grond te krijgen vergt de nodige coördinatie. De minor is universitair breed, wat wil zeggen dat er niet alleen studenten economie aan mee doen, maar ook studenten psychologie, geschiedenis, communicatiewetenschappen en zelfs studenten van mediastudies. Al die studenten komen samen in een multidisciplinair team waarin ze gebruik maken van hun eigen kwaliteiten. Naast het opzetten van de minor hebben we al het onderwijs op het gebied van ondernemerschap op de verschillende faculteiten en daarbuiten bij elkaar gebracht. Het ACE zorgt ervoor dat studenten naar één plek toe kunnen waar ze al het ondernemerschaponderwijs gecoördineerd vinden.
Verder houden we ons, vaak in samenwerking met partners, bezig met onderzoek. Zo werken we bijvoorbeeld veel samen met Jong MKB-Nederland. Het onderzoek ‘Goed belonen loont’ ging bijvoorbeeld over de beloningsstructuren en de manieren van belonen bij kleine en middelgrote bedrijven. Over de beloning bij kleinere bedrijven is nog maar weinig bekend. Voor de kleinere bedrijven kan prestatiebeloning heel handig zijn aangezien de bedrijfsresultaten daar veel meer fluctueren dan bij grote ondernemingen. De impact van een extra werknemer op een klein bedrijf is heel erg groot. Door middel van prestatiebeloning zou je dan bijvoorbeeld kunnen besparen op loonkosten. Over de uitkomsten van dit soort onderzoek maken we dan handzame boekjes die voor iedereen goed leesbaar zijn. De kennis die zich binnen de universiteiten bevindt, wordt meestal in journals gepubliceerd. Die worden dan gelezen door onderzoekers, maar er gaat dan wel heel veel tijd overheen voordat de informatie de beleidsmakers bereikt. Met het ACE proberen we dit proces te versnellen door het onderzoek naar buiten te brengen en door mensen bij elkaar te brengen door conferenties te houden op het gebied van ondernemerschap. De rest van de week werk ik als economisch onderzoeker bij Stichting Economisch Onderzoek (SEO). Daar verricht ik onderzoek op het gebied van zorg en zekerheid.’ Onderzoek? ‘Ik heb net mijn proefschrift `Successful Entrepreneurship and Human Capital’ afgerond. Uit dat onderzoek blijkt dat scholing heel erg belangrijk is voor de prestaties van ondernemers. De bijdrage van scholing voor ondernemers in termen van inkomen zijn hoog en hoger dan voor werknemers. Dit komt bijvoorbeeld doordat ondernemers meer vrijheid hebben om hun scholing op die manier in te zetten dat ze er het hoogste rendement uit kunnen krijgen. Als educatie dan zo belangrijk blijkt te zijn voor ondernemers kunnen we twee dingen doen. We kunnen de ondernemers zelf scholing aanbieden waardoor ze een hoger rendement zullen behalen. Of we kunnen toekomstige ondernemers die reeds een hoge opleiding genoten hebben
stimuleren om ondernemer te worden. En dat laatste gebeurt dus bij het ACE. Verder ben ik bijna klaar met een onderzoek naar de bijdrage van intelligentie op de prestatie van ondernemers in vergelijking met werknemers. Het blijkt dat ondernemers andere soorten intelligentie nodig hebben dan werknemers. Ondernemers hebben bijvoorbeeld meer aan sociale intelligentie, maar ook aan praktische en technische soorten intelligentie. Bovendien moeten ondernemers meer van alle markten thuis zijn qua intelligentie verge-
Onderwijs? ‘Via de minor “ondernemerschap” kom ik in contact met de studenten en dat is heel erg leuk. Verder heb ik tijdens mijn promotie het propedeusevak organisatie gegeven. Dat is vergeleken met de minor wat meer voor de klas staan en informatie geven. De ruimte voor interactie is daar kleiner dan bij de minor waar je met de studenten voortdurend in discussie kan gaan. Ook is het leuke van de minor dat ik daar zelf het lesprogramma van heb opgezet en nu dus ga kijken hoe de studenten dat programma ervaren hebben.’
“We kunnen toekomstige ondernemers die reeds een hoge opleiding genoten hebben stimuleren om ondernemer te worden.” leken met werknemers. Alle verschillende soorten van intelligentie moeten ze van eenzelfde niveau hebben, waarbij geldt hoe hoger het intelligentieniveau, hoe beter. Op die manier presteren ondernemers het beste. Voor werknemers is dit veel minder belangrijk, aangezien je bij werknemers veel meer specialistische functies hebt. Tot op heden heb ik gekeken naar de bijdrage van algemene scholing op de prestaties van ondernemers. We weten echter nog heel weinig over specifieke scholing. Levert een technische scholing bijvoorbeeld meer op voor een ondernemer dan een economische of psychologische opleiding? Wat betreft de richting en het niveau van de opleiding weten we nog helemaal niet wat het beste is voor een ondernemer. Ik zou graag nog naar de bijdrage van specifieke scholing willen kijken. Dit is echter erg moeilijk, want scholing is een keuze. Je moet er rekening mee houden dat mensen een keuze qua scholing hebben gemaakt, omdat ze bepaalde achterliggende kenmerken hebben waar zij zichzelf van bewust zijn, maar waar ik als onderzoeker niets van weet, terwijl deze kenmerken wel van invloed kunnen zijn op hun prestaties als ondernemer en de keuze van de scholing. Ik zou dus nog willen onderzoeken wat het echte causale verband tussen educatie en ondernemersprestaties is.
Waarom heeft u gekozen voor onderzoek en niet het bedrijfsleven? ‘Met het ACE kom ik al veel bij organisaties. Dus dan proef ik ook al aan het bedrijfsleven. Onderzoek vind ik nu heel erg leuk, maar ik ambieer werken in het bedrijfsleven ook. Ik weet wel zeker dat ik hier niet tot mijn pensioen zal werken. Ik zou wel weer terug willen naar een consultancyachtige organisatie. Onderzoekers zouden zelf op sommige gebieden wat meer consultancyvaardigheden moeten gebruiken door de papers wat korter te maken, sneller te produceren en beter naar de klant te luisteren. We zouden meer toegepast onderzoek moeten doen, maar niet op de kwaliteit inboeten, want die is juist heel erg hoog op de universiteit. Maar af en toe zou het onderzoek wat meer vraaggedreven moeten zijn. Dat zou voor zowel de onderzoeker als de maatschappij in z’n geheel goed zijn.’ Wat wilt u verder nog bereiken in uw leven? ‘Ik heb net een hoogtepunt gehad: ik ben gepromoveerd! Het is dus moeilijk om drie weken later te zeggen wat ik met de rest van mijn leven wil gaan doen, maar als je over drie weken terugkomt heb ik een mooi toekomstplan voor je klaarliggen.’ Neeltje Roozen is 22 jaar. Ze zit in haar vierde jaar en is verwacht dit collegejaar haar bachelor Algemene Economie af te ronden.
Rostra Economica juli 2007
39
Docent op onderzoek
De rendementen op intelligentie:
Ondernemers versus Werknemers Tekst: Justin van der Sluis
De overheid, onderzoekers en financiële instellingen zijn recentelijk meer en meer geïnteresseerd geraakt in de prestaties van ondernemers. Dat is niet vreemd omdat ondernemers ongeveer 10 procent van de deelnemers aan de arbeidsmarkt vertegenwoordigen en verantwoordelijk worden gehouden voor een substantiële bijdrage aan de economie. Onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat ondernemerschap relatief veel bijdraagt aan economische groei en dynamiek en aan de creatie van werkgelegenheid. Ondernemers leveren tevens een grote bijdrage aan de innovatiekracht van de maatschappij (Van Praag en Versloot, 2007).
Het EU Lissabon akkoord van 2000 roept op tot een innovatiever Europa. In veel landen wordt meer ondernemerschap dan ook gezien als de weg om dit doel te bereiken. Het is echter alleen mogelijk om te
40
Rostra Economica juli 2007
profiteren van de voordelen van ondernemerschap als ondernemers ook echt succesvol zijn. Maar welke factoren bepalen nu het succes van een ondernemer? Eerder onderzoek heeft aangetoond dat menselijk kapitaal, in de vorm van scholing en werkervaring, een belangrijke determinant is van ondernemersprestaties. Voor ondernemers levert formele scholing zelfs een hoger rendement op dan voor werknemers. Dit komt doordat ondernemers, meer dan werknemers, de vrijheid hebben om hun scholing in te zetten, zodanig dat de hoogste rendementen worden bereikt. Werknemers zijn daarentegen meer beperkt door de grenzen van de organisatiestructuur waarin zij werken (Van der Sluis et al. 2006). Naast scholing zijn er ook andere persoonskenmerken die mogelijk een effect hebben op de prestaties van ondernemers en werknemers. Een van de factoren die
daarbij een belangrijke rol lijkt te spelen is intelligentie. Tot nu toe is daar voor ondernemers nog weinig empirisch onderzoek naar verricht. In het vervolg van dit stuk laat ik het belang van (specifieke typen) intelligentie zien voor ondernemers en werknemers (zie ook Hartog et al. 2007). Verstrekkers van kapitaal, leningen, subsidies en vergunningen zouden deze inzichten kunnen gebruiken om een grote en meer succesvolle ondernemerseconomie te creëren.
Het beantwoorden van de laatste vraag vormt een (verbeterde) empirische test van de Jack-of-all-Trades (JAT) theorie, oftewel de `van alle markten thuis’ theorie van Lazear (2005). Een JAT is iemand die niet extreem hoog scoort op een specifiek type intelligentie, maar iemand die juist in veel dingen ongeveer even goed is. Volgends de JAT theorie moeten ondernemers, in tegenstelling tot werknemers, van alle markten thuis zijn en dus een breed scala aan bekwaamheden bezitten.
De link tussen intelligentie en ondernemersprestaties werd al in 1890 door Alfred Marshall vastgesteld. Geïnspireerd door Galton (1869), een neef van Darwin, claimde Marshall dat ondernemers baat hebben bij een hoge mate van algemene intelligentie alsook verschillende soorten specifieke intelligentie. Sinds de ontwikkeling van de intelligentietest bestaat er echter een discussie over het bestaan van een verschil tussen specifieke typen intelligentie en algemene intelligentie. De ene groep onderzoekers neemt aan dat er alleen maar algemene intelligentie bestaat terwijl de ander groep juist alleen maar gelooft in het bestaan van specifieke typen intelligentie zoals sociale intelligentie, en wiskundige intelligentie. Ik volg hier een eclectische aanpak en beschouw drie typen intelligentie: algemene intelligentie, specifieke intelligentie en de balans in specifieke typen intelligentie. In navolging van Thurstone en Thurstone (1941) nemen we aan dat algemene intelligentie een gewogen gemiddelde is van de verschillende specifieke typen intelligentie. Aandacht voor de balans in specifieke typen intelligentie is ontleend aan Lazear (2005).
De NLSY data uit de Verenigde Staten maakt het mogelijk vijf specifieke typen intelligentie te onderscheiden: (i) taal intelligentie: kennis om begrijpelijk te kunnen lezen; (ii) wiskundige intelligentie: de kunde om berekeningen uit te voeren en logisch te denken; (iii) technische intelligentie: de kennis om natuurkundige en mechanische principes te begrijpen; (iv) administratieve intelligentie: het snel kunnen verwerken van informatie; en al laatste; (v) sociale intelligentie: het kunnen leggen van sociale contacten. In de literatuur voor ondernemers en werknemers zijn de meeste van deze verschillende typen al eens onderzocht. De relatieve bijdrage van deze vijf maten is echter nog nooit gemeten.
De volgende drie vragen worden empirisch onderzocht voor ondernemers en werknemers op basis van de NLSY data uit de Verenigde Staten: 1 Wat zijn de rendementen op algemene intelligentie? 2 Hebben verschillende soorten intelligentie (zoals wiskundige, taal, administratieve, technische en sociale intelligentie) verschillende rendementen? 3 In welke mate bepaalt de balans tussen de verschillende soorten intelligentie het inkomen van een individu?
Als maat voor succes voor ondernemers en werknemers gebruiken we het uurloon van de twee groepen. Voor werknemers is dit het salaris gedeeld door het aantal gewerkte uren en voor ondernemers is dit het inkomen dat zij uit hun bedrijf hebben gehaald gedeeld door het aantal gewerkte uren. Op deze manier hebben we een vergelijkbare maat voor de twee groepen (Fairlie, 2005).
taken is het niet vreemd dat ook de rendementen op algemene intelligentie voor beide deelnemers aan de arbeidsmarkt gelijk zijn. Voor de vijf specifieke typen intelligentie is het minder makkelijk voorspellen wat ondernemers en werknemers daar aan hebben en of zij hierin verschillen. Onderzoek voor de specifieke typen intelligentie is dus meer exploratief van aard. De vijf specifieke typen intelligentie blijken verschillende rendementen te hebben voor ondernemers en werknemers. Technische en sociale intelligentie leveren meer op voor ondernemers. De rendementen op taal en wiskundige intelligentie zijn nietlineair en verschillend voor ondernemers en werknemers. Voor beide groepen zijn de rendementen op wiskundige intelligentie alleen positief aan de bovenkant van de verdeling terwijl de rendementen op taal-intelligentie alleen positief zijn aan de onderkant van de verdeling. Voor beide typen intelligentie geldt dat de rendementen lager zijn voor ondernemers dan voor werknemers. Administratieve intelligentie is alleen voordelig voor werknemers. Als laatste heb ik gekeken naar de JAT theorie; de van alle markten thuis theorie. Volgens de JAT theorie hebben JATs een grotere kans om ondernemer te worden omdat zij een breed scala aan bekwaamheden bezitten die nodig zijn voor een goed presterende ondernemer. Een goede manier om te testen of de JAT theorie opgaat in de praktijk, is door te kijken naar het verschil in de rendementen tussen onder-
nemers en werknemers op het zijn van een JAT. Als maat voor het zijn van een JAT gebruiken we de variatiecoëfficiënt van de vijf typen intelligentie. Een hoge variatiecoëfficiënt geeft aan dat iemand hoog scoort op het ene type intelligentie maar juist laag scoort op het andere type intelligentie. Uit de resultaten blijkt dat de rendementen op het zijn van een JAT inderdaad significant groter zijn voor ondernemers dan voor werknemers. De resultaten ondersteunen dus de JAT theorie. Een ondernemer is zo sterk als zijn zwakste schakel. Bovenstaande resultaten geven een eerste indruk van de effecten van intelligentie op ondernemerssucces. Veel vragen blijven echter nog openstaan. Een van de vragen die overblijft voor vervolgonderzoek is hoe het zit met de relatie tussen een team van ondernemers (of ondernemers met personeel) aan de ene kant en het effect van het zijn van een JAT aan de andere kant. Je zou kunnen verwachten dat het zijn van een JAT minder waardevol is als je al een multidisciplinair en/of complementair team hebt. Tot nu toe is dit onderscheid nog niet gemaakt en geeft het hierboven beschreven effect nog het gemiddelde effect weer voor ondernemers met of zonder een team om zich heen. Voor ondernemers die geen team en/of personeel hebben zou het effect van het zijn van JAT nog wel eens veel groter kunnen zijn.
Literatuur Uit de analyses blijkt dat ondernemers en werknemers beiden een positief en even groot rendement hebben op hun algemene intelligentie. Dit is in lijn met de theorie. Volgens psychologen bevordert algemene intelligentie namelijk het vergaren van baanspecifieke kennis. Oftewel intelligente personen vergaren kennis sneller en in grotere hoeveelheden. Het is deze kennis die hun prestatie verhoogt (Schmidt et al., 1986). Daarnaast komt nog dat algemene intelligentie wordt geassocieerd met het sneller kunnen oplossen van complexe problemen. Omdat ondernemers en werknemers beiden omgaan met complexe
- Fairlie, R. (2005), `Self-employment, entrepreneurship, and the NLSY79’, Monthly Labor Review 128(2), 40-47. - Galton, F. (1869), Hereditary genius: An inquiry into its laws and consequences, Macmillan/ Fontana, London. - Hartog, J., J. Van der Sluis and M. Van Praag (2006), `Returns to intelligence: Entrepreneurs versus employees’. Working Paper, Universiteit van Amsterdam. - Lazear, E. (2005), `Entrepreneurship’, Journal of Labor Economics 23(4), 649-680. - Marshall, A. (1890;1930), Principles of economics, Macmillan and co. London (first edition 1890). - Schmidt, F., J. Hunter and A. Outerbridge (1986),
`The impact of job experience and ability on job knowledge, work sample performance, and supervisory ratings of job performance’, Journal of Applied Psychology 71, 432-439. - Thurstone, L. and T. Thurstone (1941), Factorial Studies of Intelligence, Vol. Psychometric Monographs No.2, Chicago: University of Chicago Press. - Van der Sluis, J., M. Van Praag and A. Van Witteloostuijn (2005), `Why are the returns to education higher for entrepreneurs than for employees?’. Working Paper, Universiteit van Amsterdam. - Van Praag, M. and P. Versloot (2007), `The economic benefits of entrepreneurship: A review of twelve years of research’, Working Paper Universiteit van Amsterdam.
Rostra Economica juli 2007
41
Intellectual capital
De balansdag van kennis
voor het restaurant zal dalen tot nul (of zelfs negatief, als er bijvoorbeeld een ster in het geding komt). Er zal een afschrijving (impairment) moeten plaatsvinden, die op het resultaat drukt.
Intellectual captial en externe verslaggeving
Tekst: Janet Stouten
In de hevige concurrentiestrijd tussen bedrijven zijn er anno 2007 twee belangrijke wapens: kennis en informatie. Door hier effectief gebruik van te maken kunnen ondernemingen duurzaam concurrentievoordeel behalen. Microsoft is niet vanwege haar activa zoveel groter dan IBM, maar door de inzet van de immateriële capaciteiten. Ze beschikt over intellectual capital. Toch is deze waarde niet op de balans te vinden. Internationaal gaan veel stemmen op om intellectual capital te activeren. Wordt deze ‘balansdag’ binnenkort waarheid of is dit toekomstmuziek? Vooralsnog verbiedt IFRS1 het opnemen van internally generated goodwill, waaronder intellectual capital valt.
Wat is intellectual capital? De marktwaarde van een onderneming bestaat uit verschillende waarden. Een van deze waarden is intellectual capital (figuur 1). Dit begrip kreeg vanaf halverwege de jaren tachtig steeds meer aandacht vanuit de (wetenschappelijke) literatuur en het bedrijfsleven. Intellectual capital kan omschreven worden als de niet-fysieke waarden waar een onderneming beschikking over heeft (OECD, 2006). Het is geen synoniem voor immateriële activa; geactiveerde goodwill is bijvoorbeeld een immateriële balanswaarde van een onderneming. De waarde van intellectual capital wordt bepaald door de som van menselijk, structureel en relationeel kapitaal (Guthrie e.a., 2003). Stewart omschreef in 1997 menselijk kapitaal als datgene dat naar huis gaat als de onderneming sluit en het heeft dus betrekking op de kennis en ervaring van werknemers. Men zou hier kunnen denken aan de waarde van programmeurs van Microsoft. Structureel kapitaal bestaat uit datgene dat achterblijft als de werknemers naar huis gaan. De waarde van een merk of van patenten zijn hier voorbeelden van. Relationeel kapitaal omvat alle relaties die een onderneming heeft met externe belanghebbenden. Het gaat hier onder an-
42
Rostra Economica juli 2007
dere om het marktaandeel of de loyaliteit van klanten. Intellectual capital in het bedrijfsleven Intellectual capital wordt niet of nauwelijks geactiveerd. Dit terwijl het van grote waarde voor de onderneming kan zijn. Coca Cola had in 2006 een geschatte merkwaarde van 67 miljoen US dollar. Ondanks het feit dat het al jarenlang één van de sterkste merken ter wereld is, wordt deze waarde niet geactiveerd. Andere voorbeelden van niet-geactiveerde, maar desondanks waardevolle, immateriële aspecten zijn de octrooien van Shell en het imago van Heineken. Het probleem van deze en vele andere bedrijven is dat de waarde ervan moeilijk is te bepalen en daarmee ook moeilijk te kapitaliseren. Als de bedrijven deze waarde zouden kunnen activeren, zou dit een stijging van het eigen vermogen betekenen. Hierdoor kan de financiële positie van het bedrijf verbeteren. Intellectual capital heeft andere eigenschappen dan de traditionele bezittingen op de balans (Van Gameren, 2001). Veel veranderingen die zich in de immateriële sfeer voordoen, treden op zonder dat er een transactie plaatsvindt. Door een schandaal of zelfs een gerucht kan de waarde van een merk dalen, terwijl er geen levering of betaling heeft plaatsgevonden. Daarnaast neemt de waarde van immateriële aspecten van een onderneming meestal alleen maar toe en is er dus geen sprake van afschrijvingen maar van ‘bijschrijvingen’. Een voetballer die trainer wordt, heeft in eerste instantie geen ervaring op dit gebied. Naarmate de tijd verstrijkt zal hij meer grip op zijn werkzaamheden
krijgen. Zijn kennis en ervaring zijn toegenomen en daarmee ook zijn waarde. Een derde verschil is dat bijvoorbeeld kennis op ontelbaar veel manieren in te zetten is, dit is meestal niet mogelijk met de traditionele bezittingen van de onderneming. Neem een willekeurig restaurant. De balanswaarde van een restaurant bestaat onder andere uit het gebouw, de inventaris en de kas. De marktwaarde van de onderneming bestaat uit veel meer dimensies dan deze materiële waarden. Er kan gedacht worden aan de ambiance, de recepten van de gerechten op de menukaart en de kwaliteit van het personeel. Stel dat het restaurant besluit de chef-kok te waarderen op de balans. Het eerste probleem dat men tegenkomt is: ‘welke waarde heeft deze chef-kok?’. Men kan kijken naar de contante waarde van het contract, het opleidingsniveau, de ervaring, de omvang van de werkzaamheden et cetera. Als de waarderingsgrondslag bepaald is, kan men de chef-kok ‘activeren’. De waarde van de kok kan onder andere stijgen doordat het restaurant hem gastronomische cursussen aanbiedt, zijn inzet in de keuken groeit en hij meer ervaring krijgt. Deze waarde zou vervolgens in de balans verwerkt moeten worden. De waarde van de kok kan dalen doordat hij bijvoorbeeld zijn arm breekt en niet in staat is zijn werk naar behoren uit te voeren. Deze tijdelijke waardevermindering zal verwerkt moeten worden, zodat de waarde een getrouw beeld van de situatie geeft. Dan besluit de kok voor een paar honderd euro meer per jaar naar een ander restaurant te gaan, de waarde van de kok
Marktwaarde
Figuur 1 Waarde van een onderneming (gebaseerd op: Olsson, 2004)
Balanswaarde (im)materiële en financiele activa
Intellectual capital
Overige waarde
Menselijk kapitaal
Structureel kapitaal
Relationeel kapitaal
Door de dynamische omstandigheden, de vele waarderingsproblemen en de ethische aspecten wordt intellectual capital door veel ondernemingen niet geactiveerd, vaak zelfs niet toegelicht. Toch zijn er branches waar het activeren van mensen op de balans regelmatig voorkomt. Een voorbeeld hiervan zijn voetbalclubs. Bij Ajax, Feyenoord en PSV wordt de contante contractwaarde van de verschillende spelers op de balans onder immateriële activa opgenomen. De wetgever stelt dat immateriële aspecten geactiveerd mogen worden, mits deze onder andere kwantificeerbaar zijn en de onderneming er beschikking over heeft. In het geval van voetbalclubs is er sprake van een markt waarbij spelers als goederen heen en weer ‘geschoven’ worden. In de restaurantbranche bestaat deze markt niet. Daarom is het minder eenvoudig om vast te stellen dat het restaurant beschikkingsmacht over de kok heeft. Intellectual capital en externe verslaggeving Voor veel ondernemingen is het niet gebruikelijk om intellectual capital in de externe verslaggeving op te nemen. Een aantal aspecten van intellectual capital worden wel opgenomen in het jaarverslag. Vaak is er sprake van verplichtingen die door de wetgever gesteld zijn of noodzakelijk zijn voor de interpretatie van de jaarrekening. Hierbij kan men denken aan beloningsstructuren, personeelskosten, maar ook de ontwikkelingen binnen een onderneming. MERITUM, een onderzoeksinstituut van de Europese Unie, bedacht een drie-eenheid voor de publicatie van een intellectual capital verantwoording. Identificatie, waardering en actie luidt het credo. In een verantwoording zou men informatie kunnen verschaffen over de situatie binnen de onderneming en de visie van het management. Daarnaast kan men de immateriële activiteiten en resources analyseren en identificeren, om vervolgens een systeem van indicatoren op te stellen en deze indicatoren te verantwoorden in een extern
verslag. De indicatoren kunnen al dan niet financieel zijn. Naast het opnemen van financiële gegevens, pleit MERITUM ook voor het verwoorden van intellectual capital in bijvoorbeeld het verslag van de Raad van Bestuur. Wat is eigenlijk het belang van het extern verantwoorden van intellectual capital? Door het opnemen van intellectual capital in bijvoorbeeld het jaarverslag kan de informatieasymmetrie afnemen. Hierdoor is er minder onzekerheid over de waarde van de onderneming en lopen kapitaalverschaffers minder risico, met als gevolg dat de kapitaalkosten zullen dalen (Botosan, 1997). Daarnaast kan een dergelijke verantwoording nieuwe klanten, werknemers en leveranciers aantrekken, mits de informatie op de juiste wijze gepresenteerd wordt. Ten slotte is onze Europese economie steeds meer kennisgeoriënteerd en heeft men tijdens de Lissabon Conferentie in 2000 besloten deze kenniseconomie te optimaliseren. Externe verslaggeving van immateriële aspecten van intellectual capital dragen bij aan dit proces. Er moet echter een belangrijke kanttekening bij de externe immateriële verantwoording geplaatst worden. Hoe interessant de informatie over intellectual capital ook kan zijn, men mag de relevantie van de vrijgegeven informatie niet uit het oog verliezen. Een externe verantwoording voegt alleen waarde voor de gebruiker toe als de gegevens de beslissing, die de
Literatuur - Bos, A. de (2001). Bedrijfseconomische aspecten van Intellectual Capital – meten is weten, maar hoe te weten wat te meten? Garant-uitgevers N.V. Leuven-Apeldoorn - Botosan, C.A. (1997). Disclosure level and cost of capital. Accounting Review vol. 72 nr. 3 pp. 325-350 - Deens Ministerie van Wetenschap, Technologie en Innovatie (2003). Intellectual capital – The new guideline. Deens Ministerie van Wetenschap, Technologie en Innovatie - Edvinsson, L. (1997). Developing Intellectual Capital at Skandia, Long Range Planning, nr. 30 pp. 366-373 - Gameren, van E. (2001). Hersenactiva – kennis op de balans, Emerence 24. - Guthrie, J. et al. (2003) Intangibles and the transparent enterprise: new strands of knowledge. Journal of Intellectual Capital, vol. 4 nr. 4 pp. 429-440 - MERITUM (2002), Guidelines for managing and
gebruiker neemt, kunnen veranderen. Een organisatie maakt voor de waardering in haar externe verslaglegging de afweging tussen betrouwbaarheid en relevantie. Als zij kiest voor een relevanter jaarverslag, zal de betrouwbaarheid afnemen. Dit is ook het geval bij intellectual capital, een onderneming kan kiezen op welke wijze dit gewaardeerd wordt, zal (bij publicatie) de relevantie van de jaarrekening stijgen, maar de betrouwbaarheid zal afnemen. Daarnaast is de informatie niet alleen beschikbaar voor de vriendschappelijke gebruiker, maar ook voor de vijandelijke concurrent. Teveel informatie kan leiden tot een verbeterde kopie van de onderneming en dus tot concurrentienadeel. Voordat intellectual capital haar balansdag zal beleven, moeten er nog een aantal hindernissen genomen worden. Het waarderingsprobleem lijkt hierbij het grootste struikelblok. Zonder een eenduidige waarderingsgrondslag is het voor gebruikers van de externe verslaggeving moeilijk om ondernemingen met elkaar te vergelijken. De Lissabon Conferentie 2010 van de Europese Unie zal uitwijzen of de Europese initiatieven haar vruchten heeft afgeworpen. Een afzonderlijk en eenduidig extern intellectual capitalverslag zal voorlopig nog als (toekomst-)muziek in onze oren klinken.
Janet Stouten is bezig met het afronden van haar bachelor Accounting and Control aan de Universiteit van Tilburg.
reporting on intangibles. MERITUM - OECD (2006). Intellectual assets and value creation: implications for corporate reporting, Organisation of Economic Co-operation and Development - Olsson, B. (2004). Intellectual Capital Disclosure through annual reports: a study of the Swedish retail industry. Journal of Human Resource Costing and Accounting, vol. 8 nr. 2 pp. 57-77 - Stewart, T.A. (1997). Intellectual Capital – the new wealth of Organisations. Nicolas Brealey Publishing - Stouten, J. (2007). Woorden van waarde: retailers en intellectual capital in het jaarverslag. Bachelorthesis Accountancy Universiteit van Tilburg
Voetnoten 1. In IFRS (International Financial Reporting Standard) is de regelgeving voor financiële rapportage vastgelegd, zoals opgesteld door het International Accounting Standards Board (IASB). Sinds 2005 is deze regelgeving binnen de Europese Unie voor alle beursgenoteerde bedrijven verplicht.
Rostra Economica juli 2007
43
Student in bedrijf
Student in bedrijf Naam: Dirk Schrama Studierichting: Bedrijfskunde Naam Bedrijven: Extree en Arme student Websites: www.bijvriendenthuis.nl en www.armestudent.nl
Wat voor bedrijf heb je? ‘Ik heb eigenlijk twee bedrijven. Samen met drie vrienden heb ik een VoF genaamd ‘Extree’. Deze VoF staat officieel ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en bestaat nu een aantal maanden. Zelf exploiteer ik een website ‘Arme student’. Dit bedrijf is een eenmanszaak. Deze website bestaat nu al, maar ik wil hem volgend collegejaar uitbreiden tot een studentenportaal. Extree is een evenementenorganisatiebureau. We hebben meerdere concepten. Het eerste concept dat al loopt heet ‘Bij vrienden thuis’. Dit zijn studentenfeestjes die we geven in club Aknhaton. Het eerste feest is inmiddels geweest en was een groot succes. We streven ernaar om het een tweemaandelijks feest te maken in club Akhnaton. Als dit lekker loopt willen we gaan ondersteunen bij andere evenementen.’ Hoe ben je ertoe gekomen deze bedrijven te beginnen? ‘De vier vrienden met wie ik Extree ben begonnen hebben allemaal in het bestuur van de Intreeweek gezeten. Twee in het jaar voor mij en een andere jongen samen met mij. Het organiseren van de Intreeweek vonden we erg leuk. Hoewel we niet allemaal in hetzelfde bestuur zaten heb je toch nog wel contact met elkaar, omdat je veel
44
Rostra Economica juli 2007
dingen van het vorige bestuur overneemt. Met oud en nieuw dit jaar hadden we een feestje georganiseerd met z’n vieren voor 150 man. Dit beviel ons zo goed, dat we besloten het serieuzer aan te pakken. Voordat ik met ‘Arme student’ begon maakte ik al eerder af en toe websites. Dat is eigenlijk ontstaan door het gebrek aan een echte bijbaan. Op een gegeven moment begon dat wel aardig te lopen en besloot ik om een website uit te breiden. Op dit moment loopt het wel aardig, staan er nieuwsberichten op en heel veel links naar handige sites voor studenten. Volgend collegejaar wil ik op de website een kamerhuur en –verhuursysteem hebben en een boekenservice waar studenten hun studieboeken kunnen bestellen. De technische kant komt wel goed, je moet alleen bezoekers hebben. Ik investeer niet in advertenties voor de site, maar zorg wel dat ik hoog in de zoekmachines sta door het ruilen van links. Uiteindelijk moet het allemaal wat interactiever worden en veel gebruiksgemak hebben zodat mensen eenvoudig van de services gebruik kunnen maken.’ Hoe is de taakverdeling binnen de bedrijven? ‘Bij ‘Arme Student’ doe ik alles zelf en besteed niets uit. Hoeveel uur ik hier per week mee bezig ben hangt af van hoe druk
Tekst: Aimée Kaandorp
ik het heb met mijn studie en andere dingen. Dat verschilt dus heel erg per week. Bij Extree hebben we allemaal zo onze eigen specialiteiten, zo is een jongen erg goed in grafische ontwerpen, een ander schrijft weer stukjes voor de pers, iemand anders doet weer de financiën en ik zorg voor de website en de technische kant. We doen allemaal ongeveer evenveel. Grote beslissingen nemen we samen, over bijvoorbeeld de prijs van een kaartje. In de aanloop naar een feest toe zijn we er meer mee bezig dan anders. Verder komen we iedere dinsdagmiddag bij elkaar en bespreken we hoe de zaken ervoor staan. We eten dan ook samen en zijn tot ’s avonds bezig.’ Welke studierichting doe je op de UvA? ‘Op dit moment ben ik bezig met het afronden van mijn Bachelor Bedrijfskunde en hoef ik alleen nog mijn bachelorscriptie te schrijven. Ik ben nu vierdejaars, door het bestuur van de Intreeweek heb ik een jaar niet gestudeerd en me alleen daarmee bezig gehouden. Ik wil volgend jaar de Master Business Studies doen met het accent op entrepreneurship. Het ondernemerschap vind ik leuk en vakken hierover vind ik interessant. Mijn studie heeft op dit moment prioriteit, ik wil mijn studie graag eerst afmaken.’ Hoe is de financiering van je bedrijven totstandgekomen?
‘Voor ‘Arme Student’ was praktisch geen kapitaal nodig. De enige kosten waren hiervoor de domeinnaam en de hosting. Verder heb ik hier geen kosten aan. Ik heb wel opbrengsten van de advertenties die op de site staan. De website is winstgevend.
te organiseren en meer bezoekers op de website te krijgen. Het is wel belangrijk dat je zelfdiscipline hebt en in staat bent om afspraken na te komen. Daar komt bij dat je veel doorzettingsvermogen moet hebben en moet geloven in wat je doet.’
Bij Extree waren wel wat investeringen nodig, maar dit zijn geen grote investeringen geweest. Ieder heeft zijn deel voorgeschoten en inmiddels is de kaartverkoop begonnen. Door middel van de kaartverkoop verdienen we de investeringen terug. Omdat het eerste feest, gehouden op koninginnenacht, uitverkocht was, hebben we daar flink wat aan over gehouden. Dat geld investeren we weer in onze volgende feesten.
Welke problemen ben je tegengekomen bij het opstarten van je bedrijven? ‘We zijn nog niet echt grote problemen tegengekomen. In principe hebben we over alles van tevoren goed nagedacht. Er zijn nog geen grote dingen tegengevallen. Tijdens de Intreeweek hebben we wel te maken gehad met grote problemen. Omdat het heel hard regende viel ons programma in het water en moesten we binnen 24 uur een oplossing bedenken voor de volgende avond. We hebben toen maandagnacht de hele nacht doorgewerkt en uiteindelijk was er een heel groot feest op dinsdagavond in de Pepsi Stage met onder andere de Jeugd van Tegenwoordig, Partysquad, Guillermo & Tropical Danny en Lange Frans & Baas B. Hiervan heb ik geleerd dat hoe groot je probleem ook is, het is altijd op te lossen.’
Waarom verkies je het hebben van een eigen bedrijf boven het werken in loondienst? ‘De flexibiliteit die je hebt is erg fijn. Je kunt ook in je eigen vrije tijd de dingen doen en je hebt geen verplichtingen in de vakanties. Bovendien vind ik het een uitdaging en ben ik een stuk gemotiveerder als ik voor mezelf of mijn vrienden bezig ben. Ik heb vroeger bij een tankstation gewerkt en hoewel ik daar een leuke tijd heb gehad zat er weinig uitdaging in het werk. In dit werk zit veel meer uitdaging. Het is leuk om in staat te zijn leuke feesten
Wat zijn je toekomstplannen? ‘Ik wil na de master Business Studies (Entrepreneurship) waarschijnlijk als ondernemer aan de slag. Ik zie mezelf niet in een situatie waarbij ik 60 a 70 uur per week moet werken om mezelf op te werken als
werknemer. Ik vind het erg leuk om zelf projecten te hebben en zelf dingen te doen. Hopelijk biedt mijn studie hier ondersteuning bij. Mijn vader heeft ook een eigen bedrijf en het is wel eens voorgekomen dat ik hem tips kon geven door dingen die ik opgestoken had in college. Zelf heb ik nog niet bewust gemerkt dat ik voordeel van mijn studie heb bij het leiden van de bedrijven maar ik denk dat dat zeker nog gaat komen.’ Wat wil je de studenten aan de FEB nog meegeven? ‘Als je een idee hebt, moet je het gewoon doen. Er zijn duizenden redenen om het niet te doen en het bij een idee te laten, maar heb het lef en probeer het. Praat in je omgeving veel met mensen over je ideeën, iedereen kent wel mensen die je advies kunnen geven. Je kunt namelijk wel denken dat je alles weet maar veel mensen kunnen nuttige tips geven. Door het er met anderen over te hebben verbreed je je blik en zorg je ervoor dat je geen tunnelvisie krijgt. Daarnaast wil ik tegen iedereen zeggen dat ze naar de feestjes moeten komen en de websites www.bijvriendenthuis.nl en www.armestudent.nl in de gaten moeten houden!’ Aimée Kaandorp is 19 jaar. Ze is tweedejaars student Fiscale Economie.
Rostra Economica juli 2007
45
Onderwijs en Onderzoek
Ons onderwijs heeft meer high potentials nodig. Tekst: Ugur Özcan en Melle Bijlsma
Op onze faculteit hebben onze docenten twee hoofdtaken: het geven van goed onderwijs en het doen van goed onderzoek. Hoewel veel docenten deze twee taken goed kunnen combineren, lijkt een aantal, veelal jongere docenten onderwijs eerder een bijzaak dan een hoofdzaak te vinden. Een verontrustende trend, die gekeerd moet worden. Ugur Özcan en Melle Bijlsma schetsen het probleem en dragen oplossingen aan.
Laten we beginnen met het goede nieuws. Veel docenten op onze faculteit kwijten met veel enthousiasme hun onderwijstaak. Van de docenten die wij de afgelopen drie jaar hier op de universiteit hebben meegemaakt, staat het merendeel ons positief bij. Sommigen zijn natuurtalenten in het onderwijs; anderen zijn weliswaar geen toponderwijzers, maar weten desalniettemin met volharding en discipline de stof over te brengen aan de studenten. Toch is er ook een verontrustende trend waar te nemen. Een aantal, veelal jongere docenten lijkt weinig begaan met het onderwijs. Zij plaatsen zich op grotere afstand tot de studenten en vullen hun verplichtingen zó in, dat ze er zelf een minimum aan werk aan hebben. Ergens kan je het ze niet eens kwalijk nemen. Onderwijs heeft, welbeschouwd, veel karakteristieken van een publiek goed. Het is belangrijk voor de faculteit als geheel dat de kwaliteit ervan in orde is, maar een goede docent ziet zelf weinig van zijn inspanningen terug. Het geven van goed onderwijs helpt je maar beperkt vooruit in de vaart der volkeren binnen de faculteit. Van de studenten hoef je ook weinig dankbaarheid te verwachten. Die besluiten hun deelname aan het vak met wat gemor over de moeilijkheidsgraad van het tentamen
46
Rostra Economica juli 2007
en een soms onverwacht harde evaluatie. Daarna zie je ze in meerderheid nooit meer terug. Een publicatie in een gerenommeerd blad is wel even andere koek. Respect valt de onderzoeker ten deel: binnen de faculteit, maar uiteraard ook op de periodieke conferenties in het vakgebied. Deze positieve effecten werken lang door. Ook jaren na de bewuste publicatie bouwen andere onderzoekers nog voort op de gepubliceerde resultaten, waarbij een statusverhogende literatuurverwijzing natuurlijk nimmer ontbreekt. ‘Ik word geciteerd, dus ik besta’, zou Descartes anno 2007 kunnen zeggen. Goed beschouwd is het dus logisch dat een universitair docent zich liever toelegt op het onderzoek. Zolang anderen op de winkel passen door de kwaliteit van het onderwijs op de faculteit te bewaken, heeft deze dan de handen vrij om goed voor zichzelf aan de weg te timmeren. Dit zou niet zo erg zijn, als onderwijs inderdaad niet belangrijk was. Maar onderwijs is wel degelijk erg belangrijk. De jeugd is de toekomst. En de faculteit is de plek waar het niveau van de academici van morgen wordt bepaald: de toekomstige managers, bankiers, ondernemers en ministers. Zij zijn de toekomst van Nederland en van de Europese Unie. De collegebanken zijn ook de plek waar nieuwe wetenschappers als het ware geboren worden: sommige van de grootste talenten in de Economische wetenschappen in Nederland weten zich nog exact het moment te herinneren dat ze de geest kregen. Tijdens een goed hoor- of werkcollege sloeg de vonk over. Studenten die na hun diploma-uitreiking kiezen voor een carrière in het bedrijfsleven of bij de overheid, weten vaak jaren later nog de namen te noemen van de docenten die een snaar bij hen geraakt hebben. Verschraling van het onderwijs is dus een
serieus probleem. Het is aan de organisatie van de faculteit om dit te voorkomen, door docenten te sturen in de richting van het onderwijs. Gebeurt dit voldoende? Dat is de vraag. De prikkels vanuit de organisatie lijken eerder weg te wijzen van het onderwijs. Voor onderzoek zijn de regels duidelijk. Er dient gepubliceerd te worden. Doe je dat niet, dan komt je onderzoekstijd in gevaar. En wat is de enige bezigheid die een docent resteert, zodra de onderzoekstijd is ingetrokken? U snapt ‘m al. Onbedoeld dreigt het onderwijs zo het strafbankje van de faculteit te worden. Niet bepaald de prikkels die je nodig hebt om mensen te motiveren bij te dragen aan iets, waar ze zelf weinig van terugzien. Om onderwijs van goede kwaliteit te waarborgen bestaan minder duidelijke prikkels. Weliswaar worden vakken door de studenten geëvalueerd, maar op een slechte beoordeling volgen zelden harde sancties. Een andere verontrustende trend voltrekt zich ondertussen in het aannamebeleid van de universiteit. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde beschikt over een gerenommeerd onderzoeksinstituut waar ze trots op mag zijn: het Tinbergen Instituut. Dit instituut biedt ook een zware, tweejarige onderzoeksmaster Economie aan. Deze onderzoeksmaster kent een strenge selectieprocedure, waarbij voornamelijk het analytisch vermogen van de toekomstige studenten wordt getoetst. Is dit een probleem? Uiteraard niet. Sterker nog, het Tinbergen Instituut is een broedplaats voor academische excellentie. Zo ziet de faculteit het ook: een diploma van het Tinbergen Instituut is namelijk vrijwel een garantie voor een academische aanstelling aan diezelfde faculteit. Het probleem is echter dat goede analytische vaardigheden in het geheel geen garantie vormen voor goede didactische kwaliteiten. Misschien zelfs wel het tegendeel. De faculteit
riskeert zo een generatie nieuwe medewerkers aan te nemen met sterke competenties op het gebied van onderzoek, maar weinig voorliefde voor het onderwijs. Er zijn dus verschillende knelpunten die een effect hebben op de kwaliteit van het onderwijs op de faculteit. Gelukkig kan er veel gedaan worden om de problemen te verminderen. In de eerste plaats moet het profiel van nieuwe docenten worden aangepakt. Didactische vaardigheden moeten hoog in het vaandel staan; een al te eenzijdig aannamebeleid gericht op onderzoekers moet worden vermeden. Op deze manier verzekert de faculteit zich van een instroom van docenten die niet alleen uitstekend presteren binnen het theoretische
riaal, leerstof et cetera. Vervolgens moeten er voor slecht presterende docenten maatregelen worden gecreëerd en schriftelijk vastgelegd. Vervolgens wordt er een target agreement met een docent ondertekend. Hierin geeft de docent aan binnen welke termijn de kwaliteit van zijn onderwijs zal verbeteren. Op het niet halen van deze targets moet een sanctie staan. Op het niet halen van onderzoeksdoelstellingen staan immers ook sancties. Gelijke monniken, gelijke kappen. Aansluitend moeten deze docenten periodiek op hun voortgang worden gecontroleerd. Bovendien kan de faculteit door coaching de kwaliteit van docenten verbeteren. Hiervoor kan de faculteit gebruik maken van ervaren docenten met
‘Ik word geciteerd, dus ik besta’, zou Descartes anno 2007 kunnen zeggen. onderzoeksveld, maar ook in staat zijn om studenten goed te kunnen motiveren en de nodige kennis goed over te brengen. In de tweede plaats dient gekeken te worden naar de tijdbesteding en motivatie van docenten. Deze punten zijn zeer cruciaal. Meeste docenten die naast hun functie als docent ook onderzoek bedrijven laten zien dat zij weinig motivatie hebben voor lesgeven en het begeleiden van studenten. Deze docenten zouden het liefst hun lievelingsactiviteit nagaan, namelijk onderzoek doen. Men kan de motivatie van de docenten verhogen, doordat men het onderwerp lesgeven, begeleiden van studenten et cetera in de functioneringsgesprekken van docenten opneemt. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de vakevaluaties die ieder blok voor alle vakken worden doorgevoerd. Hier geven studenten hun mening over vakken, docenten, leermate-
goede scores tijdens de vakevaluaties als coach van slecht presterende docenten. Het kan niet zo zijn dat de faculteit hier de topkandidaten voor het bedrijfsleven en overheid opleidt, maar zelf de bestaande middelen zoals de vakevaluaties niet gebruikt om zijn personeel te verbeteren. Met al die kennis moeten er toch ook binnen de faculteit verbeteringen aan te brengen zijn? Zoals we aan het begin al aangaven, gaat het vooralsnog om een verontrustende trend. Het onderwijs op de faculteit is over het algemeen genomen goed. Is dat een reden om nu niets te doen? Integendeel. Het betekent dat nu het ideale moment is om maatregelen te nemen. Als de cultuur immers geheel is omgeslagen ten nadele van het onderwijs, wordt het moeilijk om het tij te keren. Een cultuur waarin onderwijs belangrijk is, wordt gelukkig door veel docenten onderschreven. Deze cultuur
moeten we koesteren. De Universiteit is een instituut dat sinds haar eerste dagen is gebouwd op de principes van het vergaren én doorgeven van kennis. Heb je als docent een probleem met dat laatste? Dan is dat geen probleem, maar vraag je dan wel af op je wel de goede werkplek hebt gevonden. Er zijn andere organisaties waar je je geheel kunt toeleggen op onderzoek. Zonder ook maar één college te hoeven geven. Tot slot nog het volgende. Sommige docenten lijken zich liever op het onderzoek te richten, omdat ze studenten dom en weinig intellectueel vinden. Speciaal (en exclusief ) voor hen de volgende boodschap: studenten zijn niet dom. Vergeet niet dat u vroeger, in al uw nederigheid, ook ooit voor het eerst door de grote poort van de universiteit bent gelopen. Toen was u weliswaar nog niet zo belezen en erudiet als vandaag de dag, maar u kwam er niet voor niets. U kwam er om te leren. Voor de meerderheid van de studenten vandaag geldt hetzelfde. Dat ze uw taal der wetenschap niet perfect spreken en de lesstof niet direct begrijpen, kunt u ze niet kwalijk nemen. Als ze dat immers wel konden, konden ze direct uw collega worden. Gezamenlijk kunnen we de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. Neem onze aanbevelingen ten harte en vergeet het onderwijs niet. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat de faculteit straks niet alleen tot de Europese top in onderzoek behoort, maar ook tot de top in onderwijs. De volgende generatie economen zal u daarvoor dankbaar zijn.
Ugur Özcan is 29 jaar oud. Hij komt uit Duitsland en woont sinds 2 jaar in Nederland. Hij is derdejaars student Algemene economie, variant IFE. Melle Bijlsma is derdejaars student Algemene Economie. Naast zijn studie is hij politiek actief als bestuurslid van D66.
Rostra Economica juli 2007
47
Studieverenigingen
49 ADV ING BANK
Do We Make Things Better? We do... The year is coming to an end, the summer is just around the corner and the Student Council of 2006-2007 is entering its last couple of months. However, we are still going strong as we achieved success on a few more issues. Read on. And then there were (more) bike racks! Given the never-ending troubles with parking bikes on Roeterseiland, the FEB Student Council together with FNWI and FMG lobbied for improved conditions. The result? Next year, there will be more bike racks both on and off of UvA property. Also, the bike lockers will be supervised and there will be a bike-repair shop where students can get help with flat tires, broken chains, etc. Opening times The Student Council recognized the need of longer library and study room opening times. We petitioned to have it extended
all throughout UvA. Together with the other faculties, we succeeded in extending the University Library opening times throughout the weekend. Student Council Transparency and Communication A continuous responsibility of every Student Council is to maintain contact with the students. This Student Council has taken up this task seriously. The website is frequently updated and has been translated into English for the FEB’s international students. The FSR NewsFlits is also in English and keeps the students up-to-date. The Student Council has also set up its very own ‘Prikbord’ near the bridge in the E-hall, where students can also check out what is happening. However, if anybody wishes to talk more personally with Student Council, there are opening hours
from Monday to Thursday from 11-13, which we have rigorously adhered to. Stronger and growing: Student Democracy The Student Council elections held in the week of 7-11 of May marked a step forward for student democracy. All the parties involved were campaigning energetically and informing students of their programs. As a result, the FEB reached a new record. Voter turnout was 25.4%, which means 773 students voted. This in contrast to May 2006 where only 18% of FEB students voted. The winning parties are: • SEFA – 4 seats • Mei – 3 seats • FEB International – 1 seat For student democracy and FSR influence on the faculty, this is a great success. Congratulations! The Facultaire Studenten Raad
VSAE De Vereniging Studenten Actuariaat en Econometrie & Operationele Research (VSAE) werd in 1963 opgericht en richt zich sindsdien op alle kwantitatief economisch geïnteresseerde studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Inmiddels is de VSAE de toonaangevende studievereniging op haar vakgebied en de grootste in haar soort. Wij streven er naar om onze leden op verschillende manieren van dienst te zijn. Op inhoudelijk gebied zet de vereniging zich in door de organisatie van studiegerelateerde projecten zoals congresdagen, symposia en studiereizen. Naast de mogelijkheid tot deelname aan onze projecten bieden we via het actief lidmaatschap studenten de mogelijkheid ervaring op te doen op het gebied van organisatie en bestuur. April en mei en zijn traditioneel de drukke maanden binnen het jaar. Van 6 tot en met 17 april verbleven we met 24 ouderejaars studenten in Sjanghai om daar een case over ‘internal
48
Rostra Economica juli 2007
migrants’ te maken voor Oxfam Novib en Amnesty International. Op 23 en 24 april vond de Econometric Game plaats waar de universiteiten van onder andere Oxford, Cambridge, Madrid, Praag, Parijs, Amsterdam en Kopenhagen met elkaar streden om te bepalen welke de beste op het gebied van de econometrie is in Europa. 22 Mei was het tijd voor de ORMdag. Het thema Public Trasport werd door bedrijven als Connexxion en NS / Pro Rail perfect toegelicht, wat resulteerde in een zeer interessante dag. In de tussenliggende periode vonden nog vele andere, minder inhoudelijke, activiteiten plaats zoals een borrel, paintballen, inhousedagen, etc..
VSAE agenda de komende periode: 19 juni Maandelijkse gratis borrel in Café Heffer 27 - 29 aug Introductiedagen in Rijssen
Wanneer je vragen hebt over de vereniging of wil deelnemen in de organisatie van één van onze activiteiten, dan nodigen we je van harte uit voor een nadere kennismaking.
Studievereniging VSAE Roetersstraat 11, C6.06 1018 WB Amsterdam e-mail: info@vsae.nl tel. 020-525 4134 www.vsae.nl
Column Joop Hartog
ADV PRICEWATERHOUSECOOPERS
Vakantie? Hoezo vakantie? Een intellectueel heeft nooit vakantie. Een boer ook niet. En een topmanager niet, en een moeder niet. Intellect draait immer door, bedrijven worden altijd bedreigd, koeien krijgen volle uiers, kinderen een lege maag en een vuile neus. Minnaars hebben ook geen vakantie, minnen doe je niet in deeltijd. Is vakantie een aberratie van het goede leven? In feite wel, ja. In het goede leven zijn plichten en vreugden harmonisch door elkaar gemengd, als de kruiden in een mooie bal gehakt. Waarom zou je vakantie scheiden van werk, een afpaling aanbrengen tussen de dagelijkse routine van de arbeid en verlossende vreugde van de vrijheid? Een periode van werken moet geen samenballing zijn van opgejaagde prestatiedrift die dan haast noodgedwongen moet worden afgewisseld door een periode van ontspanning. Waarom zou je de bal eerst te hard oppompen, om dan weer op het ventiel te moeten drukken omdat er zo niet mee te spelen is? Je kunt veel beter gelijk op het goede drukniveau mikken. Geïnstitutionaliseerde vakantie is eigenlijk een misvorming, geboren uit paternalisme en veel te hoog opgevoerde werkdruk. Het is ontstaan als de aderlating van het kapitalistische schuldgevoel, de aflaat voor de zonde, betaald met een ogenschijnlijke aalmoes van de baas. Het is toch dwaas dat de baas twaalf maanden lang gewoon een deel van je salaris inhoudt om het dan in één keer uit te delen, en daarbij bovendien het lef heeft om het als cadeautje te presenteren? Bij vakantiegeld van 8% betekent dit dat je gemiddeld 4% van je salaris renteloos aan de werkgever uitleent. Het is dus zelfs een aalmoes waar de baas nog geld aan overhoudt ook, nog achterbakser dan een greep uit de fiscale trukendoos. Wat zouden mensen doen als hun vakantiegeld gewoon met het maandsalaris
50
Rostra Economica juli 2007
meekwam, als hun inkomen elke maand 8% hoger was, ter vervanging van de financiële bobbel in de lente? Vaker op vakantie gaan? Of juist minder? Ik schat dat ze minder vaak op pad gaan. Mensen hebben nu het gevoel dat ze financiële ruimte hebben die speciaal is gecreëerd voor de grote trip in de zomer. Let wel: vakantiegeld is nu een dubbele bonus, het is vrijaf met een extra salaris. Die vrije tijd levert dus twee keer zo veel op als werktijd. Zou de vakantieregeling worden opgeheven, dan zouden vakantiegeld en doorbetaald verlof verdwijnen en zou het salaris met zo’n 18% kunnen stijgen. Verlof zou dan gepaard gaan met navenant verlies aan salaris. De werknemer zou direct worden geconfronteerd met de kosten van vrije tijd. Dat zal tot twee onmiddellijke consequenties leiden. In de eerste plaats zal het gemiddeld aantal opgenomen vakantiedagen dalen. Wie verplicht 20 dagen per jaar vrij heeft, met behoud van salaris, brengt die dagen niet op kantoor door. Maar wie voor elke vrije dag salaris moet inleveren zal tot een scherpere afweging komen, en velen zullen kiezen voor de centen in plaats van de loze uren en dagen. In de tweede plaats zullen smaakverschillen manifest worden Niet iedereen heeft dezelfde afruilvoet tussen geld en vrije tijd. Er zullen mensen zijn die weinig vakantie nemen, mensen die vaak een korte vakantie nemen en mensen die alles in een lange periode van afwezigheid opsouperen. Die variatie zal grote voordelen hebben. In plaats van op vaste tijden de hele Europese beroepsbevolking leeg te kieperen over de stranden van Zuid-Europa of de skipistes van de Alpen ontstaat een spontane spreiding die medemens, natuur en milieu ontziet. Waarom pleit GroenLinks niet voor afschaffing van de collectieve vakantieregeling? Afschaffing van de vakantieregeling kan nog veel verder gaande gevolgen hebben Als je je vrije tijd zelf moet betalen met
inleveren van je salaris, ga je je afvragen of er misschien betere manieren zijn om je geluk te realiseren. Als het opgejaagde werktempo de onderbreking van vakantie nodig maakt, omdat het anders niet is vol te houden, kun je ook een andere organisatievorm overwegen. Je kunt kiezen voor een minder hoge werkdruk en daarmee ook minder noodzaak om op verhaal te komen in duur gekochte vrije tijd. Door meer ontspannen te werken, wordt vrije tijd geïncorporeerd in je dagelijkse werkroutine. Rustiger werken, geen gejaag en gehijg, een blaasje tussendoor. Niet de bal eerst te hard oppompen om daarna in het ventiel te moeten knijpen, maar gewoon direct de juiste druk instellen voor een lekker spelletje. Het is haast een terugkeer naar het ambachtelijke leven van de Middeleeuwen. Leven en werken waren dooreen geweven, mensen hadden hun werkplaats aan huis, het bestaan was niet strikt gesegmenteerd in werktijd en vrije tijd en het wemelde van de heiligendagen, jaarfeesten en markten waar vrolijkheid de boventoon voerde. Laten we dus de collectieve vakantieregeling afschaffen en gaan leven als ambachtslieden van weleer, of als de boeren. Alle levensvreugd wordt op het eigen erf gevonden, pret maken doen we tussen het koeien melken door. Werken kan nog veel leuker worden dan het nu soms al is, omdat de grens tussen werken en pret maken vervaagt Sterker nog, je zult werk op een gegeven moment niet eens meer als werk herkennen.
ADV KPMG