Azerty, thriller door S.J. Paul

Page 1



Deze preview bestaat uit de eerste twee hoofdstukken van Azerty. Meer info? www.sjpaul.be www.facebook.com/authorsjpaul bestel Azerty bij je plaatselijke boekhandelaar met het volgende ISBN-nummer: 9789460792472 Wens je een gesigneerd exemplaar? Stuur dan een mail naar authorsjpaul@gmail.com Je vindt Azerty ook terug op de boekenbeurs stand 428, uitgeverij Het Punt Signeersessies op 1 en 11 november tussen 10 en 18 uur!


Deel 1 Gent, juli 1993


Hoofdstuk 1 Rina Willems huivert terwijl ze in een hoek van het te warme café zit en met doffe ogen naar buiten staart. Het is midden zomer, Gentse Feesten en de stad is gevuld met dagjestoeristen. Iedereen lijkt vrolijk te zijn, te genieten van het fantastisch zomerweer. Ze eten ijsjes, hangen wat rond, keuvelen met wildvreemden. Overal is het veel te druk. Op verschillende plaatsen spelen muzikanten. Mensen amuseren zich. De stad leeft. Rina voelt zich dood vanbinnen. Haar ogen staan dof en treurig, dat is al jaren zo. Ze weet niet meer hoe het voelt om te lachen, om haar lippen zelfs maar te bewegen bij het zien van iets leuks, optimistisch. In haar leefwereld bestaat het woord leuk niet meer. Optimisme heeft ze al lang verleerd. In haar universum is alles zwart. De vrouw beeldt zich in dat haar ex-man zich hoofdschuddend en in stilte afvraagt waarom ze zichzelf niet uit de put trekt waarin ze acht jaar geleden is terechtgekomen. Hij kijkt haar nauwelijks aan. Niemand kijkt haar nog aan dezer dagen. Ze is een grijze muis die aan de rand van de samenleving leeft. Er is niemand die nog om haar geeft. Ze is eenzaam. Haar ouders zijn al lang dood, broers of zussen heeft ze niet en Frank is al lang verder gegaan met zijn leven. Hij heeft een nieuwe dochter intussen, een vrouw die niet gek is, een hond en drie katten, een mooi huis in een rustige wijk en een fijne baan waarvoor hij nauwelijks moet reizen. Hij heeft het gemaakt, ondanks hun gedeeld verdriet. Hij liet zich niet kisten. Rina geraakt niet meer vooruit. Ze probeert al acht jaar om het verleden te vergeten maar het lukt haar maar niet. Davy is – was - haar leven. Hij alleen kon haar gelukkig maken. Vier jaar lang had ze geprobeerd hem te krijgen en toen het zover was, liet ze hem door haar eigen stommiteit weer gaan. Ze probeert te vergeten dat hij al acht jaar dood is, doet al jaren alsof het voorval nooit gebeurd is en pretendeert dat hij gewoon opgegroeid is. Meestal lukt het haar om te doen alsof. In haar huis heeft hij een eigen kamer. Ze koopt speelgoed voor hem, kleding en schoenen. Elke zes maanden vervangt ze de gekochte kleding met nieuwe die ze dan telkens netjes in de kast hangt. Ze heeft een spelconsole gekocht, video’s en speelgoed. Ze doet alsof hij naast haar zit terwijl ze met tranen in de ogen speelt. Rina leeft in haar eigen wereld met haar eigen grenzen. De artsen laten haar in die waan omdat het daar veilig is voor haar. Ze is ongevaarlijk, zo zeggen zij. Ze doet geen vlieg kwaad. Het enige wat zij wil, is de herinnering aan haar overleden zoontje intact houden. Ze krijgt medicatie die haar rustig moet houden. Alleen kunnen de pillen niet voorkomen dat ze compleet hol is van binnen en dat ze elke dag weer met de realiteit wordt geconfronteerd. Ze praat


vaak in het ijle tegen Davy terwijl anderen rondom haar hun wenkbrauwen optrekken en haar aanstaren alsof ze gek is. Rina voelt tranen langs haar gezicht rollen en veegt ze nonchalant weg wanneer Frank haar minachtend aankijkt. ‘Je moet jezelf wat opkleden,’ zegt hij zoals altijd. ‘Ga weer naar buiten, geniet van de zon, zoek een hobby, ga opnieuw werken, leer omgaan met mensen. Doe iéts, Rina. Je weet dat je je dochter nooit meer zal terugzien als je jezelf niet vermant. Zo kan Anja je niet ontmoeten en dat weet je.’ De vermelding van hun dochter steekt Rina recht door het hart. Het is nog niet erg genoeg dat hij een kind heeft verwerkt bij een andere vrouw. Het is nog erger dat hij zich ook hun dochter heeft toegeëigend. Ze had geprobeerd om Davy te vergeten door een andere baby te krijgen. Alleen creëerde de komst van Anja net het omgekeerde effect. Tijdens een zware postnatale depressie stortte ze volledig in. Frank nam Anja meteen van haar af en woont sindsdien apart. Ooit zal ze hem dat betaald zetten, maar vandaag niet. Vandaag heeft Rina geen tijd om te treuren. Ze moet binnen een uur terugkeren naar de instelling waar ze drie maanden geleden voor de vijfde keer werd opgenomen. Ze heeft zich vrijwillig laten opnemen, waardoor haar grenzen stilaan verruimen. Af en toe mag ze naar buiten, zoals vandaag. Haar artsen willen haar opnieuw klaarstomen voor de maatschappij om dan zo snel mogelijk haar plaats af te staan aan een ander. En zij wil zo snel mogelijk haar dochter terug, maar dat zegt ze hen niet. Frank heeft helemaal geen zin om met haar te praten. Zijn vrouw en twee dochters lopen daarbuiten en genieten van de zon terwijl hij hier binnen zit, opgescheept met haar. ‘Waar is Anja?’ vraagt ze terwijl hij haar een aantal documenten voorschuift die voorgoed een einde zullen maken aan hun oude leven. ‘Ze is bij haar moeder,’ zegt Frank. Dat steekt haar nog meer, het feit dat haar dochter mama zegt tegen iemand anders. Anja herinnert zich haar echte moeder nauwelijks. Ze mag Rina amper een uurtje zien onder begeleiding, tweemaal per maand. Meer gunt men haar voorlopig niet. Maar Rina wil haar dochter terug, daar zal ze alles voor doen. ‘Ik ben haar moeder,’ zegt ze zacht. ‘Niet voor Anja,’ reageert Frank koud. ‘Dat weet je. Jij bent een vreemde voor haar, jij hebt haar niet opgevoed.’ Rina zegt niets terwijl ze naar de papieren staart. Ze kan de letters amper lezen, begrijpt zelfs niet wat er staat. Haar hand beeft wanneer ze beseft dat ze hiermee haar laatste stukje thuis voorgoed zal afgeven. De scheiding was al een tijdje rond, nu wordt het definitief tijd om de gezinswoning te verkopen. Dat huis is haar enige houvast aan het verleden, het enige wat ze nog heeft als herinnering aan de tijd


met Davy en Anja. Davy’s kamer met zijn spulletjes is daar. Ook dat wordt haar nu afgenomen. Toch protesteert ze niet omdat ze weet dat het geen zin heeft tegen Frank in te gaan. Hij zou haar zonder aarzelen ook die laatste twee uurtjes per maand afpakken. Ze tekent alles zonder morren. Rina weet dat ze Frank al lang kwijt is, tegenstribbelen heeft geen enkele zin. Niets heeft nog zin. Het besef dat ze net alles vrijwillig heeft opgegeven, dringt hard tot haar door. Waarom zou ze in godsnaam nog blijven? Frank knikt dankbaar en opgelucht wanneer ze de pen op tafel smijt en steekt snel alle paperassen weg, alsof hij bang is dat ze de papieren toch nog gaat verscheuren. Daarna staat hij op en verlaat zwijgend het café. Zelfs een kus of een handdruk krijgt ze niet meer en ze kan het hem niet eens kwalijk nemen. Ze heeft zijn leven verzuurd. En hij het hare. Ze beeldt zich in dat hij een eindje verder met zijn nieuwe vrouw en hun gezinnetje een ijsje gaat eten op een terras, gevolgd door een boottocht en een bezoek aan een of ander museum. Misschien betaalt hij wel nieuwe outfits voor het hele gezin, om te vieren dat zij vanaf nu geen deel meer uitmaakt van hun levens. Vanavond zal hij wellicht zijn gezin trakteren op een heerlijke maaltijd in een pittoreske brasserie. Daarna zullen ze naar hun gezellige stadswoning met het perfecte tuintje gaan waar ze nog zullen nagenieten van deze fantastische vakantiedag. Heel af en toe zal hij nog aan haar denken op een onbewaakt moment, maar eigenlijk bestaat ze al lang niet meer voor hem. Morgen zal hij de papieren binnensteken bij de notaris en hun band definitief verbreken. Daarna hoeft hij haar nooit meer te zien. De begeleide bezoeken waar ze recht op heeft, zullen stilaan stoppen. Ook daar zal hij wel voor zorgen. En dan heeft Rina niets meer. Ze verlaat een tijdje later het café en sloft door de overvolle Veldstraat met haar gezicht naar de grond gericht. Niemand heeft oog voor haar, deze keer is Davy niet in haar gedachten. Ze is echt alleen en haar maag rammelt. Nog een half uur en ze moet stilaan terugkeren naar de instelling. Nog net tijd genoeg om een hamburger te eten en daarna met de auto terug te rijden, rekent ze uit. Het is druk in McDonald’s, met talloze zeurende kinderen en ouders die kregelig worden omdat het allemaal veel te lang duurt. Jobstudenten doen hun best om de hongerige meute te helpen, maar het is spitsuur en niemand heeft veel zin om te wachten. Rina staat geduldig in de rij, bestelt haar hamburger en cola en gaat in een hoek zitten waar nog net een plaatsje vrij is, gewurmd tussen twee gezinnen. Haar hart breekt omdat ze tussen kinderen zit maar ze blijft zitten. Het is er enorm rumoerig. Haar blik dwaalt rond, op zoek naar Davy, zoals ze altijd doet wanneer ze zich in menigten begeeft. Soms droomt ze dat haar zoon plots naast haar zit, naar haar opkijkt en vraagt of hij haar cola mag delen. Dan reikt ze glimlachend haar beker aan om zich dan te realiseren dat hij maar een schim was en haar hand zich naar niets uitstrekt.


Naast haar zitten twee jongens in het gezelschap van hun ouders. De vader is aan de praat met een andere man terwijl de moeder op haar gemak een tijdschrift leest en zich niets aantrekt van haar kinderen. De ene jongen is een jaar of tien met blond haar, bruine ogen en een resem sproeten die over zijn neus gedrukt staan in een spoor van vlekjes. De andere is een jaar of acht. Een pijnscheut schiet door haar heen wanneer ze de jongste van de twee beter bekijkt. Hij heeft zwart haar, felblauwe, grote ogen en is groot voor zijn leeftijd. Hij lijkt op Davy, tot de sproetjes rond zijn neus toe. Tenminste, zo beeldde ze zich Davy altijd in moest hij acht geworden zijn. Ze realiseert zich met een schok dat dit kind een jongere versie van Frank is. De jongens lijken totaal niet op elkaar maar toch moeten het broers zijn. Ze spreken de volwassenen beiden aan met mama en papa. De oudste lijkt precies op zijn vader, de jongste is het evenbeeld van de moeder. De zwartharige jongen draait zich half naar haar toe en lacht hartelijk met een mop van zijn broer. Hij kijkt haar een seconde lang aan en concentreert zich dan weer op zijn broer die hij Kris noemt. Rina voelt zich plots ziek van opwinding, vol verwachting en overtuiging. Dit is haar Davy, ze is er zeker van. Zijn echte naam komt ze niet te weten. Wanneer het gezin het restaurant verlaat, grijpt Rina haastig haar handtas en loopt hen achterna. Ze is haar terugkeer naar de instelling volledig vergeten. Ze is zelfs vergeten dat ze een psychiatrische patiënte is. Het enige wat telt is de zwartharige jongen met zijn mooie, blauwe ogen. Ze kan en mag hem niet uit het oog verliezen. Haar hart klopt van opwinding in haar keel. Het gezin wandelt zorgeloos door de stad terwijl ze winkel in, winkel uit gaan. De jongste houdt vaak de hand van zijn moeder vast. Rina blijft steeds in hun buurt, ver genoeg om niet op te vallen. Het gezin merkt haar nooit op terwijl ze gearmd door de straten lopen, genietend van hun eerste vakantiedag samen. In een speelgoedwinkel splitsen ouders en kinderen op. De jongens haasten zich naar de LEGOafdeling op de benedenverdieping terwijl het echtpaar meer interesse heeft in de video’s en naar boven trekt om tussen de rekken te snuisteren. ‘In de winkel blijven, jongens,’ gebiedt hun moeder hen terwijl ze haar man volgt. De kinderen horen haar al lang niet meer terwijl ze het ruime aanbod bekijken en ruziën over welke LEGO-set het beste is. De oudste is gek van ruimteschepen, de jongste wil absoluut ridders en kastelen. Rina staat stil aan de andere kant van het rek en houdt hen in de gaten. Haar ogen laten de jongen geen seconde los. ‘Ik moet plassen,’ zegt Kris, de oudste broer. ‘Alweer?’ vraagt zijn jongere broer.


‘Ja,’ kreunt hij, ‘teveel cola gedronken.’ Hij staat half te springen in de winkel terwijl de zwartharige jongen lacht en zich alweer concentreert op de LEGO-sets. Zijn ogen blijven rusten op de doos met ridders. Een winkelbediende die vlakbij hen staat, wijst naar een deur achter de kassa en spreekt Kris aan. ‘Daar is een toilet, ga maar snel hoor.’ De blonde jongen loopt haastig naar de balie en verdwijnt achter de afgebladerde deur. De jongste broer neemt een doos uit het rek en draait die verschillende malen om. Hij schrikt op wanneer vlakbij iets luid op de grond dendert. Hij kijkt naar Rina die naast hem knielt en knikkers begint op te rapen die uit een opengescheurd zakje zijn gevallen. ‘Zal ik u helpen?’ vraagt de jongen beleefd. Hij valt op zijn knieën en begint de knikkers snel op te rapen. Rina blijft op de grond zitten, haar blik gefocust op de jongen die helemaal niet doorheeft dat hij bekeken wordt. Ze houdt het zakje open terwijl hij de knikkers opraapt en aan haar geeft. Zijn hand raakt per ongeluk de hare. Een schokgolf gaat door haar heen. ‘Ik ben onhandig geboren, vrees ik,’ glimlacht Rina terwijl hij over de grond kruipt en zij op haar knieën blijft zitten. Wanneer alles gevonden is, staat Marijn op en concentreert zich weer op de felbegeerde set terwijl Rina het gescheurde zakje met inhoud aan de toegesnelde verkoopster geeft en zich verschillende malen verontschuldigt voor het ongemak. Rina komt terug naast de jongen staan. ‘Hoe heet je?’ vraagt ze haast ademloos, hopend en biddend dat hij David of Davy zal zeggen. ‘Marijn.’ Marijn. Ze laat de naam door haar hoofd gaan. Mooie naam, maar Davy is mooier. ‘Ik ben Rina,’ zegt ze en ze steekt haar hand uit ‘Ik heb een probleem. Mijn zoon Davy wordt morgen acht jaar. Hoe oud ben jij?’ ‘Ook acht,’ mompelt Marijn, die duidelijk geen zin heeft om met haar te praten. ‘Ik zoek een geschenk voor hem maar ik weet nooit waar hij van houdt. Weet jij iets leuks?’ Rina bukt zich tot zijn hoogte. ‘Ik houd van LEGO,’ zegt Marijn. ‘Ridders en kastelen zijn mijn favorieten. Misschien houdt hij daar ook wel van?’ Ze aarzelt. ‘Hij heeft nog nooit een set gekregen. Denk je dat hij het leuk zal vinden?’ ‘Natuurlijk. Iedereen houdt van LEGO.’ ‘Denk je?’ ‘Natuurlijk!’ Marijn knikt enthousiast. ‘Die daar is super!’ Hij geeft haar de doos die hij net nog vasthad alsof ze uit goud bestaat. ‘Dat is heel aardig van je,’ glimlacht Rina. ‘Ja, dat zal ik voor hem kopen. Woon jij in de stad? Wie weet zitten jullie wel op dezelfde school.’


‘Wij wonen in Mariakerke, net buiten de stad,’ zegt Marijn. ‘Weet je waar dat is?’ ‘Ja hoor. Ik heb daar ook nog gewoond. Waar ergens?’ ‘De Appelstraat.’ ‘Oh die straat ken ik,’ zegt Rina vriendelijk. ‘Het is er mooi. Mijn oom woont op nummer 16.’ ‘Wij op nummer 30,’ mompelt Marijn terwijl zijn gedachten alweer afdwalen en hij in stilte hoopt dat de vrouw hem gerust laat zodat hij verder kan kiezen. Rina ziet Kris naar hen toe stappen. ‘Veel plezier nog,’ zegt ze tegen Marijn en laat hem alleen. ‘En bedankt voor je hulp.’ ‘Tot ziens,’ zegt Marijn met zijn blik gericht op de rayons. De vrouw stapt met de set naar de kassa en betaalt contant. Daarna snelt ze de winkel uit. ‘Wie was dat?’ hoort ze Kris nog net vragen voor ze naar buiten stapt. ‘Je weet dat je van mama niet met vreemden mag praten.’ ‘Gewoon iemand die iets vroeg.’ Marijn haalt zijn schouders op en vergeet net als zijn broer al snel het voorval. Rina haast zich naar de parking, kruipt achter het stuur van haar wagen en zit met daverende handen en kloppend hart neer. Haar hand rust op de doos die naast haar ligt. Ze kijkt ernaar en herinnert zich precies de pretlichtjes in zijn ogen toen hij die set aanwees. Ze beeldt zich in hoe hij de doos uitpakt en aan de slag gaat. Hij zal zo blij zijn wanneer hij ze echt zal krijgen uit haar handen. Ze heeft moeite adem te halen. Ze moet kalmeren. Ze weet wie hij is! Ze kent zijn woonplaats, zijn straat, zijn huisnummer. Ze vergeet dat ze terug naar de instelling moet, dat ze er nu al had moeten zijn. Ze vergeet alles, behalve de jongen die Marijn heet. Nee, Marijn is niet zijn naam. Hij heet Davy en hij komt bij haar wonen. Rina heeft niet over alles gelogen. Ze kent de straat wel degelijk. Haar vader woonde in Mariakerke voor zijn dood, maar dat huis is al lang afgebroken en haar vader is ook al lang dood. Ze rijdt rustig mee met het verkeer, rijdt de kalme straat van de rustige woonwijk in en parkeert zich op het kleine pleintje schuin tegenover nummer 30, vlak naast de ingang van een groot speelterrein. Haar auto staat beschut tussen grote bomen. Ze draait haar raampjes open om frisse lucht binnen te laten en wacht. En wacht. En wacht. Van hieruit kan ze het huis en zijn inwoners in de gaten houden zonder zelf opgemerkt te worden. Het is rustig in de wijk. Iedereen zit op de Gentse Feesten of is op vakantie. Ze hoopt dat de familie niet de hele avond in de stad zal blijven. Ze heeft tijd, ook al verlangt ze zo hard naar haar zoon dat ze er bijna fysiek ziek van wordt. Twee uur later is het zover. De gezinswagen parkeert zich op de brede oprit voor de gezinswoning. De familie gaat nietsvermoedend naar binnen. Gordijnen worden opengeschoven, ramen worden opengezet. Ze lopen binnen en buiten met pakjes en tassen tot de deur finaal sluit. De rest van de


avond laten ze zich niet meer zien. Nerveus sluit ze haar auto af, niet langer in staat zomaar af te wachten. Ze wandelt nonchalant naar de overkant van de straat en luistert intensief naar de kinderstemmen in de tuin achteraan het huis. Ze staat stil, sluit haar ogen en beeldt zich in dat haar zoon daar is en wacht op haar. Daarna blijft ze trillend van zenuwen tegen een oude eik staan voor zolang ze durft. Wanneer het duister wordt en het eerst licht in huis aan gaat, stapt ze terug in haar auto en valt in slaap achter het stuur.


Hoofdstuk 2 Rina’s nachtrust is kort. Steeds weer schiet ze wakker door de slechte houding waarin ze slaapt. Telkens weer realiseert ze zich waar ze is en waarom ze hier is. Dan staart ze minutenlang naar het verduisterde huis aan de overkant en valt weer in slaap. Haar zoon ligt te slapen in een van die slaapkamers. Het doet haar vreselijk veel pijn dat ze hem geen nachtzoen heeft kunnen geven. Haar lichaam raakt verkrampt. Af en toe verlaat ze haar auto, doet een paar stappen heen en weer en gaat weer zitten. Ze wil het risico niet lopen Marijn opnieuw te verliezen. Geen haar op haar hoofd denkt eraan te vertrekken. Rond zes uur in de ochtend is er terug activiteit in en rond het huis. Heel even breekt het angstzweet uit wanneer Rina zich realiseert dat de vader naar zijn auto stapt. Ze vreest dat de familie op vakantie zal vertrekken maar gelukkig is dat niet zo. De man vertrekt als eerste en enige met visgerei. Om negen uur verlaten Marijn en Kris het huis en steken de straat over naar het speelterrein met speeltuigen, een skateterrein en een verouderd tennisveld. ‘In elkaars buurt blijven,’ hoort ze hun moeder zeggen voor die de deur sluit. ‘Kris, zorg goed voor je broer.’ Het is duidelijk dat ze hier vaak rondhangen. De jongens hebben niets bij zich behalve een paar strips die Marijn onder zijn arm draagt. Ze ziet hoe Kris zijn jongere broer een duw geeft en iets tegen hem snauwt. Daarna rent hij meteen naar een groepje jongens verderop in het park terwijl Marijn rustig achter hem slentert en bij de ingang van het park blijft rondhangen. Het is duidelijk dat de jongere broer verplicht meegestuurd is en hier absoluut geen zin in lijkt te hebben, net zoals de oudere absoluut geen zin heeft om als oppas te fungeren. Rina weet dat dit het uitgelezen moment is. Ze rijdt haar auto tot voor de ingang van het park en laat de motor draaien terwijl ze haastig voorbij de verroeste poort stapt. Ze moet snel zijn, dat beseft ze maar al te goed. Ze zal maar één kans krijgen. Marijn is op een bank bij het speelterrein gaan zitten en leest in zijn strips terwijl zijn broer met zijn vrienden naar het skatepark is gelopen en zijn jongere broer totaal vergeten is. Aan deze zijde van het park hangt niemand rond op dit uur van de dag. De zwartharige jongen kijkt pas op wanneer ze voor hem komt staan en het zonlicht ontneemt. Hij staart verwonderd naar de vrouw die hij meteen herkent van de speelgoedwinkel. Ze kijkt nerveus om zich heen en dan richt ze haar blik op hem. Marijn beseft eerst niet eens wat er aan de hand is. Hij staart haar sprakeloos aan. Zij zegt geen woord maar sleurt hem overeind, legt haar hand over zijn mond en houdt hem tegen haar lichaam aan terwijl hij tegenstribbelt. Zijn strip valt op de grond, de stapel anderen volgen wanneer hij tegenspartelt en tracht te roepen achter haar hand. Ze voelt zijn tanden in haar vinger.


Het volgende moment krijgt Marijn een stevige tik tegen zijn slaap. Hij valt slap voorover in haar armen. Ze tilt hem op alsof hij een veertje is en rent terug naar haar auto. Haastig legt ze hem op de achterbank, klapt het portier dicht, haast zich naar de bestuurderszijde en vertrekt. Ze dwingt zichzelf kalm weg te rijden en geen aandacht te trekken. Haar grootste angst is dat hij meteen zal ontwaken en zal beginnen roepen maar dat doet hij niet. De jongen ligt bewusteloos op haar achterbank. Ze durft Marijn niet in de koffer te leggen. Ze wil niet het risico nemen dat ze hem verstikt. Ze weet perfect wat er gebeurt wanneer je een kind in de auto achterlaat met deze temperaturen. Zo snel ze durft rijdt Rina de straat uit, vurig biddend dat niemand haar opgemerkt heeft. Ze haalt opgelucht adem wanneer ze drie straten verder is en Mariakerke voorgoed achter zich laat. Niemand volgt haar of belt de politie. Niemand heeft zelfs maar door dat er iets met hem gebeurd is. Ze weet waar ze naartoe kan. Haar eigen huis is niet mogelijk maar ze heeft het perfecte alternatief in haar achterhoofd. Pas een uur later merkt Kris eindelijk op dat zijn broer niet meer op de bank bij de speeltuigen zit. Hij wordt kwaad wanneer hij de strips op de grond aantreft zonder een spoor van Marijn. Tegelijkertijd breekt hem het angstzweet uit. Marijn is erg zorgzaam voor zijn stripverhalen, hij zou ze nooit zomaar achterlaten. Hij wordt bang. Zijn moeder had hem gezegd dat hij op zijn broer moest letten maar hij had het te druk met zijn eigen vrienden, iets waar Marijn vaak over zeurt. Schuldgevoel trekt door Kris heen terwijl hij door het park rent en de naam van zijn broer roept. ‘Marijn, komaan,’ roept hij. ‘Het spijt me! Kom tevoorschijn. Je mag met me meespelen, oké?’ Kris’ vrienden zijn al lang vertrokken. Behalve een paar buurtbewoners is er niemand in het park te bekennen. Kris blijft machteloos alleen zoeken terwijl zijn voorgevoel nog groter wordt. Hij rent angstig naar huis, ervan overtuigd dat Marijn daar is en zo wraak op hem neemt. Pas wanneer hij ook daar niet blijkt te zijn, gaat er een luide alarmbel rinkelen. Hun moeder trommelt enkele buren op en gaat zelf de straat op om Marijn te zoeken. Wanneer haar man nietsvermoedend van zijn vistocht terugkeert, geraakt ook hij in paniek. Het park wordt nogmaals doorzocht. Eén van de buren belt de politie die snel ter plaatse komt. Zij besluiten na overleg de kleine parkvijver te laten dreggen, ervan overtuigd dat hij daarin terechtgekomen is. Wanneer hij na een dag zoeken ook daar niet blijkt te zijn, wordt het stilaan duidelijk. Marijn is spoorloos verdwenen. In de vroege avond ontwaakt de achtjarige jongen op Rina’s zetel met barstende hoofdpijn en het alarmerende besef dat hij niet thuis is. Hij herinnert zich vaag wat er gebeurd is in het park voor alles zwart werd. Zijn angst wordt bevestigd wanneer hij de vrouw aan zijn voeten ziet zitten, haar blik gefixeerd op het televisiescherm.


Ze glimlacht opgelucht wanneer hij haar aankijkt, blij dat hij ontwaakt is en zet meteen de televisie af. Angstvallig kruipt hij terug achteruit op de zetel tot hij niet verder meer achteruit kan. Zij merkt nauwelijks op dat hij doodsbang is van haar. ‘Waar ben ik?’ vraagt hij met een klein stemmetje. Ze negeert zijn vraag en streelt met haar hand over zijn slaap die bont en blauw is van de harde slag die ze hem gaf. ‘Sorry dat ik je moest slaan,’ zegt ze. ‘Het was het enige wat ik kon doen om je te doen zwijgen. Heb je hoofdpijn?’ Hij knikt. Ze geeft hem medicatie uit een fles en wat water. Hij protesteert niet wanneer ze de lepel aan zijn mond zet. Ze verdwijnt naar de keuken en komt terug met twee besmeerde sneetjes brood en een glas cola. ‘Heb je honger?’ Zijn keel voelt droog en dorstig aan. Hij drinkt maar de boterhammen weigert hij. Hij wil zo weinig mogelijk van haar aannemen. Wantrouwig blijft hij haar aankijken, tot ze het glas op het glazen tafeltje zet en bij hem komt zitten. ‘Wie bent u?’ vraagt hij. ‘Waarom ben ik hier?’ ‘Je bent ziek geweest, schat,’ zegt ze. ‘Ik dacht dat ik je kwijt was.’ ‘Kwijt? Ik ken u niet eens.’ ‘Ik ben je moeder,’ zegt ze verbaasd. Verontrust schuift hij van de zetel af terwijl hij een uitweg tracht te vinden. ‘Jij bent mijn moeder niet,’ snauwt hij. ‘Waar is mijn mama? Ik was in het park, vlakbij mijn huis. Ik wil naar huis.’ ‘Maar je bent thuis, Davy.’ ‘Davy? Mijn naam is Marijn!’ Hij roept het haast maar ze luistert niet eens. Rina stopt hem niet wanneer hij naar de voordeur rent en aan de deurknop begint te rukken. De sleutel zit er niet op, de deur zit in het slot. Hij heeft de kracht niet om zichzelf te bevrijden. Marijns handen beuken op de deur terwijl hij om hulp schreeuwt. ‘Laat me gaan!’ ‘Davy, stop ermee,’ zegt Rina ijzig kalm. ‘Je gaat nergens heen. Je bent thuis, waar je moet zijn. En er is niemand die je kan horen. We zijn in het vakantiehuis van mijn oom.’ ‘Ik weet niet wie u bent. Ik wil naar huis!’ Hij draait zich om en begint haar te schoppen wanneer ze hem nadert om hem te kalmeren. Hij probeert zich los te rukken terwijl ze hem stevig vasthoudt. ‘Kalmeer, Davy,’ sist ze terwijl haar hoofd bonst van zijn geroep. Wanneer hij blijft roepen en tieren tegen haar, haalt ze opnieuw uit. Voor de tweede keer die dag belandt haar vuist tegen zijn slaap. Meteen valt hij weer roerloos in haar armen. Ze tilt hem op, draagt hem voorzichtig naar boven en legt hem aangekleed in de grootste slaapkamer. Liefdevol dekt ze hem toe met een dekentje. De ramen zijn op slot. Hij is bewusteloos en


merkt niet meer dat ze hem teder op het voorhoofd kust. Ze legt de gekochte LEGO aan zijn voeteinde als verrassing. ‘Tot morgen,’ fluistert ze. Daarop sluit ze de gordijnen, trekt de deur dicht en draait die op slot. Gelukzalig glimlachend loopt Rina Willems naar beneden, zet de televisie opnieuw aan en zit neer terwijl ze naar een film kijkt en alle nieuwsuitzendingen vermijdt. Zo realiseert ze zich niet dat het halve land op zoek is naar de achtjarige jongen die boven in haar slaapkamer ligt. Of misschien wilt ze het gewoonweg niet weten. Het vervolg lezen? www.sjpaul.be www.facebook.com/authorsjpaul bestel Azerty bij je plaatselijke boekhandelaar met het volgende ISBN-nummer: 9789460792472 Wens je een gesigneerd exemplaar? Stuur dan een mail naar authorsjpaul@gmail.com


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.