Duivels, door S.J. Paul

Page 1

Duivels door S.J. Paul Š 2015 www.sjpaul.be www.sjpaul.nl www.facebook.com/authorsjpaul


Hoofdstuk 1 Het is ijskoud waar ik ben. Angstaanjagend koud. Dat soort van koude dat je alleen maar voelt wanneer je op een vreselijke plek opgesloten zit. Wanneer je weet dat niemand je kan komen helpen. Wanneer je beseft dat je er helemaal alleen voor staat. Dat soort van koude dringt staalhard tot je door, verlamt je lichaam, verkleumt je tot je op het bot bevroren bent. Instinctief weet je dat je ver weg bent van de bewoonde wereld. Je zit ergens opgesloten en je geraakt er niet meer uit. Diep in mij groeit het besef dat dit met me gebeurd is. Ik was buiten westen. En nu word ik stilaan wakker, me ervan bewust dat thuis heel ver weg is. Het laatste wat ik me herinner is de avondlijke sessie in het Chiro-lokaal. Het is half oktober en onze leiding had een griezelavond georganiseerd, gevuld met enge verhalen, verteld in het donker met enkele zaklampen als enige verlichting. Mijn vriendinnetje Katrijn zat naast me en kneep voortdurend mijn hand tot moes. Zij houdt eigenlijk niet van griezelige avonden maar ze wilde stoer doen en bewijzen dat ze geen nachtmerries krijgt. Ik weet dat ze vannacht niet zal slapen. De stenen vloer waar ik op lig, voelt killig en spekglad aan. Ik kan me niet bewegen. Mijn kleding plakt tegen de vloer. Ik ben half wakker, half in slaap, me ervan bewust dat mijn hoofd ergens tegen leunt. Goed, even nadenken. Ik ben duidelijk niet meer in het plaatselijke Chiro-lokaal. Maar waar ben ik dan wel? Ik bevind me in een grot of zo, ergens waar ik zeker niet hoor te zijn. Misschien waren we een zoektocht aan het doen en ben ik gevallen? Ja, dat zal het zijn. En ik voel me helemaal niet lekker. Mijn hoofd bonst hard, ik denk dat ik een grote snee aan mijn voorhoofd heb. Mijn rug voelt pijnlijk aan, mijn arm is gekneusd en mijn enkel doet gek pijn. Ik denk dat ik hem verstuikt heb. Of gebroken. Er komt licht van bovenaf. Dat is vreemd. Ik kijk ernaar maar kan mijn ogen amper openhouden en slaap weer even. Dan hoor ik een kreun en een gekrabbel op de grond. Een hand knijpt me hardhandig in de schouder en probeert me wakker te schudden. Mijn hoofd ligt op iemands schoot. Is Katrijn hier? Nee, zij was vroeger naar huis gegaan, dat weet ik zeker. De stem die tegen me praat is die van mijn tweelingzus Lies. Eindelijk hoor ik wat ze zegt. ‘Michiel, in godsnaam,’ zegt ze. ‘Doe je ogen nu toch open. Michiel!’ Maar ik krijg mijn ogen niet open. Alles doet nog steeds erg pijn en ik kan me niet bewegen. Mijn zus klinkt vreemd hees en paniekerig. Nu is ze ook erg bezorgd omdat ik bijna niet reageer. Maar elke beweging doet pijn en ik heb geen zin in praten. Ik wil gewoon dat ze me met rust laat. We maken dikwijls ruzie, Lies en ik. We zijn dan wel een tweeling maar het botst regelmatig. We vechten vaak als kat en hond over kleine dingen zoals de televisieprogramma’s die we beiden willen zien, de cadeaus die we krijgen voor onze verjaardagen, of welke muziek het beste klinkt. Ik kan me niet herinneren dat we ooit niet ruzieden. De laatste tijd is het erger geworden omdat papa ons niet


meer kan straffen en mama nauwelijks tijd heeft voor ons. Daardoor reageren we vaak boos en kregelig op elkaar. In veel dingen zijn we echter ook twee handen op één buik. Zij maakt mijn rekenoefeningen terwijl ik voor haar Franse taken zorg of haar fysica-opdrachten maak. Zij liegt dan weer tegen mama over mijn tennislessen die ik zoveel mogelijk vermijd omdat ik ze haat. Mama heeft nooit tijd om mee te gaan en heeft dan ook helemaal niet door dat ik ze oversla. In werkelijkheid zit ik dan bij Toon thuis en speel race spelletjes op zijn Playstation console. Vorige week nog heeft Lies nog naar mijn tennisleraar gebeld om te zeggen dat ik mijn enkel zwaar verstuikt had en minstens twee weken niet mag komen. Mijn leraar is dan telkens opgelucht want hij weet goed genoeg dat ik rotslecht ben. Ik kan helemaal niet tennissen maar mama wil niets liever dan dat ik een beroemde sporter zou worden zoals papa is geweest. Ik lijk als twee druppels water op mijn vader en daardoor denkt mama dat ik even goed kan worden. Maar ze beseft niet eens dat ik over mijn eigen voeten struikel en een hekel heb aan sport. Ik doe het enkel voor mama, niet voor mezelf. Lies begrijpt me volledig. Ondanks onze vele akkefietjes zou ik haar nooit kunnen missen. Mijn zus is stoer en zelfverzekerd, een echt haantje-de-voorste. In de klas plaagt ze af en toe meisjes die zwakker zijn. Dan zet ik haar wel op haar nummer. Ze mag voor mijn part zoveel stoer doen als ze wilt, maar pesten gaat me te ver. Ze kalmeert wel als ik haar dat zeg. Ze doet dat omdat ze papa mist, zegt ze. Ze is boos op de wereld omdat onze papa niet kon blijven leven. En dus wreekt ze zich op zwakkeren die niet in staat zijn iets terug te doen. Ik begrijp het ergens wel. We zijn allebei verdrietig en kwaad omdat papa zo vroeg weggegaan is. Maar het is wat het is en niets kan hem terugbrengen. Ik ben niet zoals Lies. Ik ben teruggetrokken en zeg nooit veel. Ik laat alles maar zijn beloop. Ik hoef niet stoer te doen. Laat mij maar gewoon normaal doen. Het feit dat ik nu op Lies’ schoot lig, verraadt hoe bezorgd mijn zus wel over me is. ‘Michiel, alsjeblieft!’ smeekt ze weer. ‘Word nu toch wakker. Als het moet, dan gil ik tot ik hees ben en jij je ogen open doet!’ Ik probeer te bewegen maar dat is echt niet zo gemakkelijk. Ik ben niet in staat iets te zeggen. Het maakt me bang. Misschien ben ik wel verlamd! Maar nee, ik voel mijn benen nog. Tenminste, de pijn erin. Het is gewoon deze omgeving die me verlamt. Lies begint met haar hand tegen mijn wang te tikken. Ik voel druppels op mijn gezicht vallen. Ze huilt. Het ruikt hier vreselijk muf. Dan begint ze tegen me te praten zoals ze doet wanneer ze aan papa’s graf staat.

Duivels door S.J. Paul Pagina 3 van 20


‘Ik kan je niet missen,’ zegt ze. ‘Word nu toch wakker. Niet jij ook, Michiel.’ En dan daarna, ‘Je doet vast alsof, Michiel. Je lacht me uit. Word nu toch wakker, ik word gek hier! Deze plek bezorgt me de kriebels.’ Dat moet het zijn, denk ik. Ik zit vast in de wereld van de Duivelse mensen. Ze hebben me te pakken gekregen. Ik ben betoverd. ‘Als je nu niet wakker wordt, vertel ik mama dat jij altijd de blauwe M&M’s uit de zak haalt.’ Doe maar! ‘En dat jij de staart van Bailey blauw hebt geverfd.’ Ik lach in mijn hoofd. En dan denk ik aan de straf die ik zou krijgen als mama dat te weten komt. Niet zo grappig. ‘Michiel! Antwoord nu toch!’ M&M’s. Die doen me aan iets denken. Hadden we geen M&M’s meegenomen toen we op weg waren naar de Chiro? Ja, inderdaad! Ik had twee zakken van het snoepgoed meegenomen als traktatie. Iedereen moest iets meebrengen en M&M’s zijn mijn verslaving, tot grote ergernis van Lies die niet kan uitstaan dat ik voortdurend degene met noten tussen mijn tanden laat kraken. De Leiding zette ons in een kring in onze lokaal en begon spookverhalen te vertellen. En dan begonnen we aan een nachtelijke zoektocht in groepjes. De jongens tegen de meisjes. Wie won? Ik weet het niet meer. Toen gingen we naar huis. Ik overtuigde Lies om langs het Duivelse pad te gaan. Mijn zus wilde eigenlijk niet want ze was bang, zeker na al die griezelverhalen. Wij lopen haast nooit langs daar ‘s avonds. Dat doen we enkel overdag, wanneer we zeker weten dat er meer mensen in het bos wandelen. ’s Nachts spookt het daar, zegt men. De geesten van de familie Duivels bewaken het pad. Soms zie je hun dwalen met lantaarns in hun handen. Dwaallichtjes, die mensen meelokken. Ik had beter moeten weten en niet langs dat pad moeten gaan. Maar ik werd geplaagd door de Chiro-Leiding omdat ik nooit risico’s durf nemen. En dus wilde ik stoer bewijzen dat ik echt geen onnozelaar was. Had ik dat maar nooit gedaan! ‘We gaan langs het pad,’ had ik vastbesloten gezegd, mijn zaklamp vastgeklemd in mijn hand. Lies luisterde naar me. Of wilde ze me gewoon niet alleen laten gaan? Ik herinner me weer wat er toen gebeurde. De legende van de familie Duivels is echt. Na alle verhalen, na alle spookverhalen en verzinsels die in het dorp verteld worden, blijft het verhaal te kloppen. Wie had dat ooit kunnen denken? Het begon met de Dwaallichtjes. We zagen ze halverwege het pad, toen we zo snel we konden begonnen te lopen met de zaklampen voor ons uitschijnend om te zorgen dat we niet over uitstekende takken zouden struikelen.


Daar waren ze, de schimmen die de lantaarns vasthielden. Ze gingen heen en weer, dansend in het duister. Lies gilde het uit en greep mijn arm zo vast dat ik er een kneuzing aan overhield. ‘Lopen!’ riep ze en ze draaide zich om zodat we terug richting Chiro-lokaal renden. Ze kwamen ons achterna. We hoorden gehijg achter ons, gevolgd door een vreemd sissend geluid. Ze wilden ons met huid en haar verslinden. Dat doen ze omdat ze altijd honger hebben. Ze zijn gestorven omdat ze zo arm waren en geen geld meer hadden om eten te kopen. Ze stierven eenzaam en alleen. Sindsdien jagen ze op iedereen die hun rust verstoort. Het pad is van hen en ze laten ’s nachts niemand toe. ‘De familie Duivels heeft hard geleden onder de woede van het dorp,’ zei meester Jan toen hij het huiveringwekkende verhaal van de familie in de klas vertelde. ‘Ze hebben veel gedaan voor onze stad – we wonen niet voor niets in de Duivelse Stad – maar toch zijn ze in de steek gelaten door hun vroegere vrienden. Ze werden niet beloond voor hun harde werken. Integendeel, ze stierven van de honger.’ We werden achtervolgd in het bos. Er kwamen voetstappen achter ons aan toen we het Duivelse pad opliepen. Eerst leken het maar een paar voetstappen, van één persoon. En dan beseften we dat er verschillende vreemd klinkende geluiden waren. Snelle voetstappen, van snelle wezens. Van Duivelse mensen. Ze hadden ons in de gaten. Ze kwamen om ons te ontvoeren en te vermoorden. Lies rende vlak naast me. Ik voelde hoe haar hand de mijne greep. ‘Michiel, moet ik dan een liedje zingen om je wakker te maken?’ dreigt Lies en ze brengt me met haar hese, verdrietige stem terug naar de realiteit van onze kille grot. ‘Je weet dat ik niet kan zingen. Doe me dat niet aan.’ Mijn zus heeft gelijk: Ze kan geen noot zingen. Maar zelfs dat dreigement maakt me niet alert. Ik herinner me wat er daarna gebeurd is. Een felle wind hing door de bomen en we hoorden steeds weer hoe die verschillende paren van voeten over de gevallen bladeren stapten. En ze kwamen steeds weer dichterbij. En ze werden gevolgd door nog anderen, en anderen, en anderen… De voltallige familie was er. Wij waren een hapklare prooi. ‘Ik zing K3. Je haat K3. Ik heb je gewaarschuwd!’ ‘Wie is daar?’ riep Lies angstig toen we moesten stoppen om naar adem te happen. ‘Zij zijn het,’ riep ik terug. ‘De Duivelse mensen.’ ‘Onzin,’ zei Lies stoer. ‘Die bestaan niet.’ ‘Blijf dan staan en kijk hen aan,’ riep ik uit, ‘maar ik heb je gewaarschuwd. Ze zullen ons betoveren, ontvoeren en opeten.’ Opeens scheen Lies te begrijpen dat het ernstig was. Ze werd opgejaagd door mijn angst en overtuiging dat we in groot gevaar waren.

Duivels door S.J. Paul Pagina 5 van 20


‘Verstoppen,’ zei Lies en we verlieten het pad om ons achter een eeuwenoude eik te verbergen zodat we konden zien we er achter ons zat. Ik was doodsbang maar wilde niet als eerste weglopen. Ik was een jongen en zij een meisje. Als er iemand al gillend op de vlucht moest slaan, was het toch wel Lies? ‘Verschrikkelijk,’ zucht Lies. ‘Als zelfs K3 je niet wakker maakt, wat dan wel?’ Ze vonden ons, Lies. Ze zagen ons, roken ons, en ze kwamen ons achterna. En ze wilden ons grijpen. Ze wilden ons doden. En we gingen op de vlucht. Zo snel als we maar konden. Zodra de voetstappen dichterbij kwamen bekroop de angst ons. Ik zag licht. Overal licht om ons heen. ‘Rennen!’ schreeuwde mijn zus en we gingen er weer vandoor. We liepen alsof de duivel ons op de hielen zat. Wellicht was dat ook zo. Wat kunnen twee twaalfjarige kinderen beginnen tegen een heksenfamilie? Ik herinner me nu weer een val. Ik struikelde en mijn voet haakte over een boom en daarna viel ik ergens tegenaan, verborgen tussen de wortelen van die boom. Het was een oude, vermolmde deur die meteen meegaf toen ik struikelde. Ik viel en gleed uit. Daarna bleef ik maar vallen, en vallen, en vallen, alsof er niets was dat me tegen kon houden. Onder me bevond zich een soort van trap die naar beneden leidde, diep tot onder de bodem van het bos dat we kenden. De trap bestond uit spekgladde stenen, gehouwen uit een bodem van rotsen, leidend naar een verborgen schuilplaats die hier mogelijk al eeuwen was. Ik sloeg met mijn hoofd tegen de grond. En daarna werd alles zwart. Het laatste wat ik hoorde, was een gil achter me. Lies die mijn naam uitschreeuwde. Maar wat is deze plek dan? Is dit een grot? Een grote ruimte om voedsel in te bewaren? Het klinkt hol. Zoals de binnenkant van een tombe die je vindt in de kelders van een kathedraal. Of de kerkers van het Gravenstenen. Oh mijn god. Het is een graf! Een grote, stenen tombe. Een tombe, groot genoeg om twee kinderen in zich op te nemen voor eeuwig. Kinderen die nooit meer gevonden zullen worden en gek worden en schreeuwen als de wolven tot ze sterven van de honger. Geen wonder dat Lies gek aan het worden is. Ik weet nu wat ik ruik. De geur van de dood. Lichamen die hier al drie eeuwen lang liggen en verborgen liggen onder grote stenen. Die hier vergaan zijn in pure vergetelheid. De lichamen van de familie Duivels. In mijn gedachten zie ik hun kisten, overal om ons heen, weggestoken in de muren. We bevinden ons in een nachtmerrie. Dit is één grote nachtmerrie. De familie Duivels heeft ons opgejaagd en naar deze kelder gelokt, en daarna opgesloten. Als wij hier niet meer uit geraken, komt dat door hun toverkracht. Wij zijn hun slachtoffers, net zoals Hans en Grietje die in de klauwen van de heks beland waren. Wij zíjn Hans en Grietje! We zitten hier te wachten tot ze ons komen halen om levend te verslinden. We moeten iets doen! Ik moet wakker


worden. Bewegen. Vechten. Lies rekent op mij. Ik reken op mij! Maar hoe? Hoe kan ik ons verdedigen? Ik hoor Lies een M&M in haar mond steken. Ze knabbelt aan de overschot die ze terug meegenomen had na het Chiro-feestje en begint er smakkend op te knabbelen. Hé, dat zijn wel mijn M&M’s! Ik vecht met alle macht die ik in me heb tot ik mezelf uiteindelijk voel bewegen, geholpen door mijn knorrende maag. ‘Lies!’ schreeuw ik en ik richt me zo snel op dat mijn zus overeind vliegt en ik mijn hoofd opnieuw tegen de grond voel knotsen. ‘Au,’ mompel ik en wrijf aan mijn hoofd. Dan staar ik naar haar en vergeet de pijn in mijn hoofd. Ze staat te daveren van paniek. Voorzichtig rol ik op mijn zijde en kom zo traag overeind tot ik tegen een koude muur van rotsen leun. ‘Michiel, je leeft!’ roept mijn zus dwaas uit. De M&M’s liggen over de grond verspreid. Dwaas staar ik ernaar. Gelukkig blijft er nog een half pak over, bedenk ik. ‘We zijn opgesloten,’ hijg ik paniekerig. ‘De Duivelse mensen hebben ons te pakken. We moeten hier weg, Lies!’ ‘Michiel, rustig,’ zegt mijn zus. Ze komt voorzichtig op me af en voelt met haar hand aan mijn hoofd. ‘Alles is in orde. Je hebt een fikse buil. Hou je kalm.’ ‘We zijn dood!’ ‘Nee, helemaal niet,’ reageert ze flink. ‘We zitten gewoon in een grafkelder. Hou je kalm. Je bent van een trap gedonderd.’ ‘Maar de geesten – De Heksen-Geesten…’ ‘Er zijn geen heksen of geesten, Michiel. Die bestaan niet.’ ‘We hebben ze toch gezien? Gehoord?’ ‘Ik heb voetstappen gehoord, ja. En lichten gezien. En daarna ben jij als gek beginnen lopen en gillen. Je was aan het brabbelen en aan het tieren. Ik ben je gevolgd en toen ben je van die trap gestuikt en ben ik je gevolgd. Ik heb helemaal niets gezien.’ ‘Dat zeg je nu,’ protesteer ik. ‘Maar ik weet dat jij ook gegild hebt. Jij was even bang als ik. Ik heb je wel gehoord!’ ‘Ik heb jouw naam gegild, ja. En daar bleef het dan ook bij. Maar er waren geen geesten, monsters, wezens, levende doden, wat dan ook. Dat bestaat alleen in de film. Je hebt je laten meeslepen, Michiel. Dankzij jou zitten we hier muurvast. De deur waar je door gevallen bent, is dichtgeslagen na ons. Ik heb als een bezetene erop zitten bonzen maar niemand hoort ons. En mijn GSM werkt hier niet. We zitten te diep onder de grond. Zelfs bovenaan de trap kreeg ik geen verbinding.’

Duivels door S.J. Paul Pagina 7 van 20


Ik kijk mijn zus verdwaasd aan. Oké, we hebben dan wel een griezelavond meegemaakt maar die Dwaallichtjes hebben we niet gedroomd! De voetstappen, de schimmen – het was allemaal echt. We zijn niet voor niets op de vlucht gegaan. ‘En toch,’ waag ik het te zeggen. ‘Ik weet zeker dat we achtervolgd werden. Ik ben toch geen idioot?’ ‘Natuurlijk wel,’ lacht Lies. ‘Je bent idioot geboren. En nee, ook al zitten we gevangen in een graftombe, toch zijn we niet dood. Maar als jij nu niet stopt over je stomme geesten, dan vil ik je zelf. Concentreer je liever op hoe we hieruit geraken.’ De angst is volledig uit de stem van mijn zus verdwenen. Ze schaamt zich omdat ze zich zo heeft laten gaan. Ze werd meegesleept door mijn angst en nu is ze boos op me. Plots schaam ik me ook. Michiel De Wilde die zich laat gaan? De zoon van Guido De Wilde, Belgisch tenniskampioen? Nee, dat nooit. Dat overleef ik niet wanneer ze dit op school horen. Ik laat de tirade van mijn zus over me heen gaan en probeer me te concentreren op het hier en nu, op zoek naar een uitweg uit onze benarde situatie. Hoe zelfverzekerd Lies ook is, het is duidelijk dat ze ons hier niet uit kan krijgen. Dat zal ze toch aan haar stoere broer moeten overlaten. Ahum. ‘Waar zijn we?’ vraag ik uiteindelijk. ‘Waar denk je?’ zucht ze alsof ik een stomme vraag gesteld heb. Ik zit op een meter afstand van mijn zus en kijk om me heen. Er komt een vaag straaltje licht binnen van buitenaf maar niet voldoende om deze plek te verlichten. Het zou gitzwart geweest zijn in de grot zonder de zaklamp van Lies. Gelukkig heeft ze die niet verloren in onze vlucht. De zaklamp ligt op een klein marmeren verhoog en verlicht een groot gedeelte van de ruimte. Ik kijk om me heen en zie verschillende graftomben met namen van mensen erin gegraveerd. Daaronder staat een Latijnse tekst die ik niet kan lezen. We wonen in een klein stadje met een rijke geschiedenis waar alle volwassen erg trots op zijn. Wij gaan dikwijls op bezoek in onze kathedraal en bekijken de oude graven die in de vloer liggen. Meester Jan vertelt dan graag over onze geschiedenis en de mensen die ons stadje gebouwd hebben. De familie Duivels is zijn favoriete onderwerp. Hij verzamelt alles van oude schriften waarin ze voorkwamen en stelt de geschiedenis van de familie samen. ‘Het geslacht Duivels was een rijke, oude adellijke familie die geld en grond gekregen hadden van de koning. Daarop bouwden zij een nieuwe stad: Duivelse Stad, die een rijke gemeenschap werd. Dat ging eeuwen zo en zou zo gebleven zijn als een aantal mensen hen niet van hekserij hadden beschuldigd. Maar heksen bestaan niet,’ zegt meester Jan telkens weer. ‘Honderden jaren geleden waren er mensen die andere mensen niet konden uitstaan of jaloers waren op hun rijkdom en daarom zeiden dat ze heksen waren. Dan werden ze verdronken of verbrand om te bewijzen dat ze duivelsgebroed waren. Maar in werkelijkheid zijn er zo honderden onschuldige mensen gedood. De familie Duivels werd ook het slachtoffer van hekserij. De meeste familieleden werden verbrand, maar


men had medelijden met de jongste kinderen en dus heeft men hen samen met hun moeder verbannen naar de zuidkant van de Duisterstad, voorbij het Duisterbos, waar niemand woonde. Ze kregen er een hutje. Daar stierven ze een arme dood. Alles werd hen afgepakt: Hun rijkdom, hun macht, en uiteindelijk hun leven. Maar het vreemde was dat niemand ooit hun graven heeft gevonden.’ Tot nu dan. Want op die stenen staan zeer duidelijk hun namen. Al die tijd heeft niemand geweten waar de laatste Duivels begraven waren. Tot nu! Hier liggen ze dan blijkbaar, de laatste afstammelingen van een rijke, oude familie die door haat en jaloezie omgekomen is. Of waren ze toch echt heksen? Op de stenen staan jaartallen. Hun geboortedata en hun sterfdata: 1689, 1690, 1691, 1692. Er liggen dus vier mensen begraven in deze grafkelder, de laatste telgen van de Duivels. De kinderen werden nog geen twintig jaar. ‘Meester Jan gaat uit de bol!’ zegt Lies opgewonden. ‘Dat weet je toch? We hebben ze gewoon gevonden, na al die eeuwen!’ ‘Denk je dat hun geesten hier nog rondwaren?’ vraag ik angstig, leunend tegen de muur. ‘Stel je voor dat die graven plots openen … Wat als die griezels als zombies eruit komen? Wat moeten wij dan doen? Misschien willen ze wel nieuwe geesten om mee te spelen. Daarom houden ze ons hier gevangen tot wij ook omkomen van de honger en koude. Ze vervelen zich wellicht na 300 jaar. Hoe zou je zelf zijn?’ ‘We hadden nooit het Duivelse pad moeten nemen. We hebben ons laten opjagen voor niets na al die griezelverhalen van onze Leiders.’ ‘Van wie waren dan die voetstappen?’ ‘Wandelaars. Of kinderen zoals wij die ook zo dwaas waren het Duivelse pad te nemen.’ ‘Wandelaars? In het donker? Die toevallig ook langs daar liepen met zwevende lichtjes?’ zeg ik. ‘Komaan, Lies.’ ‘Michiel, er zijn veel mensen die het Duivelse pad nemen, zeker met die nieuwe wijken aan de andere kant van het bos. Het is een wandelpad geworden. Wedden dat die gewoonweg hun hond uitlieten?’ Lies klinkt niet echt overtuigend wanneer ze het zegt. Ze kan veel verklaren, maar niet die zwevende lichtjes. ‘Nee, Michiel,’ zegt Lies overtuigd – of wil ze gewoon zichzelf overtuigen?. ‘Het waren gewone mensen.’ Ik kijk haar aan en zie twijfel in haar ogen. Mijn zus gelooft dus ook in de Duivelse mensen! Dus zo stoer is ze helemaal niet. Een geest zijn, wat zou dat allemaal inhouden? Moet ik gewone kinderen gaan opjagen omdat die nog leven en ik boos ben omdat ik in deze grafkelder moet wonen waar het altijd stoffig en vuil is? Duivels door S.J. Paul Pagina 9 van 20


Zou ik de rest van mijn leven – pardon, de rest van mijn dood, doorbrengen in het donker? Maar dat wil ik allemaal niet. Ik wil gewoon zijn. Ik wil geen geest zijn. Ik zet mijn hand op de grond op zoek naar een houvast. Er krioelt iets onder me en ik hef mijn hand snel walgend weer op. Heel even denk ik dat het slangen zijn en ik wil gillen als een meisje maar beheers me net op tijd. Het zijn beesten die over mij heen kruipen. ‘Help,’ zeg ik hardop. ‘We moeten hier uit!’ ‘Ja, inderdaad,’ antwoordt Lies stoer. ‘Roep maar. Hoelang denk je dat ik al niet geprobeerd heb? Mijn stem is hees. Wie gaat ons helpen, denk je? Niemand, hoor. Niemand weet dat we hier zijn. We zitten diep onder de grond en die trap is afgebrokkeld door jouw valpartij. We hebben tegen mama gezegd dat we langs de weg zouden gaan.. Als we niet hadden gelogen, dan zouden we nu niet in de puree zitten. Wij liegen altijd maar, Michiel. Nu betalen we daar de prijs voor.’ Lies heeft gelijk natuurlijk. We liegen redelijk vaak tegen mama. Vooral sinds papa weg is loopt het de spuigaten uit. Ik lieg over tennis en mijn huistaken, over mijn punten en over mijn vrienden. Mama heeft immers altijd kritiek. Als het niet over tennis gaat, dan is het wel over mijn schoolwerk. Ik doe altijd mijn best maar het is nooit goed genoeg. ‘We zitten in de puree,’ zucht ik. Lies komt naast me zitten. ‘Het komt wel goed Michiel. We geraken hieruit en dan ga jij tegen mama zeggen dat je tennis haat en iets anders wil doen, zoals voetbal.’ ‘Ga jij dan tegen haar zeggen dat je wiskunde haat en talen wil gaan studeren?’ ‘Ik wil helemaal niets met talen doen,’ beweert Lies. ‘Ik hou van wiskunde.’ ‘Ja ja, en ik speel graag tennis,’ reageer ik. Kom eens op voor jezelf. Zeg toch gewoon tegen haar dat je iets anders wil gaan doen? Waarom ben je zo laf?’ ‘Moet jij zeggen. Jij zoekt elk mogelijk excuus om niet te moeten gaan sporten. Begin met jezelf.’ ‘Lies, je hebt me zien spelen. Ik ben rotslecht. Hoe moet ik haar dat zeggen?’ ‘Vroeg of laat komt ze het toch te weten, Michiel. Wat maakt het dan uit wanneer ze het weet? Ze moet haar teleurstelling maar verwerken.’ ‘Gaan we het haar dan allebei tegelijkertijd vertellen?’ vraag ik. Lies glimlacht. ‘Je beseft toch wel dat ze na vanavond alles zal doen voor ons? Als ze ons terugziet, zal ze aan alles toegeven.’ ‘Blijft nog altijd dat kleine probleem van hieruit te geraken,’ zeg ik vermoeid. ‘En hoe gaan we dat doen?’ vraagt Lies koel. ‘Jij hebt wellicht een hersenschudding omdat je van die trap gedonderd bent. Om dan niet te spreken over het feit dat je de halve trap meegesleurd hebt. En je bent veel te tenger om die deur open te krijgen.’ Ik sta moeizaam recht, geholpen door mijn zus.


‘Daar is de trap,’ wijst ze. ‘Maar hij is glad en de deur bovenaan zit potdicht. Ik heb uit alle macht aan de hendel getrokken en haast mijn nek gebroken toen ik naar boven klauterde om ons hierop te krijgen. Het is gewoon hopeloos om langs die kant eruit te geraken.’ ‘Is er dan nog een andere uitgang?’ vraag ik. ‘Niet dat ik kan zien. Er zijn een paar gaten boven ons waardoor je maanlicht kan zien. Maar die zijn klein en ik voel nergens een zuchtje wind. Niemand gaat ons horen zolang we hier blijven.’ ‘Blijft alleen nog maar die deur over,’ bemerk ik slim. Lies haalt haar schouders op. ‘Zoals ik al zei, ik heb al mijn macht gebruikt om hem open te trekken, en ik heb me schor geschreeuwd. We zitten vast en ik geef het op. Laat de geesten maar komen.’ ‘Voorlopig zitten die nog altijd waar ze moeten zitten,’ zeg ik en ik zet mijn opgezwollen enkel voorzichtig op de grond terwijl mijn hoofd lijkt te ontploffen. Het is een mirakel dat ik mijn nek niet gebroken heb.’ ‘Wat ga je nu doen?’ vraagt Lies bezorgd terwijl ze me ziet stuntelen. ‘Lies, jij bent een méisje.’ ‘En dan?’ daagt ze me uit. ‘Meisjes hebben geen kracht.’ ‘En kleine jongens zoals jij wel?’ ‘Ik ben wel sterker dan jij,’ poch ik. ‘Met een kleiner hartje.’ ‘Neemt niet weg dat ik wel die deur open kan krijgen.’ ‘Michiel, je kunt amper op je voeten blijven staan. Laat staan naar boven klauteren. Je valt een tweede keer naar beneden en breekt elk bot in je lichaam.’ ‘Natuurlijk kan ik dat. Zelfs met een hersenschudding en een verstuikte enkel.’ ‘Ik denk van niet,’ zegt Lies en ze kruist haar armen over elkaar. ‘Wedden?’ ‘Voor twee zakken gele M&M’s?’ Ze glimlacht. ‘Zwarte zakken. Zonder nootjes,’ zeg ik. ‘Als ik win, die mét noten. Als jij wint, die zonder. Deal?’ Ze steekt haar hand uit. ‘Afgesproken.’ Ik neem de uitdaging aan. We grijnzen naar elkaar, even vergetend in welke situatie we ons bevinden. ‘Kom, laat dan maar eens zien wat je kan.’ Ik steun met mijn hand tegen de koude muur en zet een stapje vooruit. Mijn hoofd davert als gek. Mijn enkel doet ook pijn. En mijn rug. Eigenlijk doet gewoon alles pijn. Toch zet ik door. Ik ben geen verliezer.

Duivels door S.J. Paul Pagina 11 van 20


Drie stappen kruip ik omhoog op de half afgebrokkelde trap. Ik heb er nog minstens vijftien te doen. En ik besef dat ik nooit die deur zal open krijgen. Ik zink moedeloos terug neer. Lies glimlacht. ‘Sukkelaar.’ ‘Ik ben gewond,’ protesteer ik. ‘Maakt niet uit. Laffe excuses.’ Ik steek mijn tong uit. ‘We zitten vast, Michiel. Zo is het nu eenmaal. We kunnen alleen maar hopen dat iemand ons vindt. Morgenochtend zal iemand zijn euro wel vallen dat we vermist zijn. En dan gaan ze sporen nagaan en ontdekken ze hopelijk jouw zaklamp ergens op het midden van het pad. En dan kammen ze elke centimeter van het bos uit en ontdekken ze die verstopte deur. ‘En intussen hopen wij dat de zombies ons niet komen opeten.’ ‘Alleen in een film, Michiel. Laat dat een troost wezen,’ lacht ze. Ik weet dat mijn zus gelijk heeft natuurlijk. En ik geef toe dat dit avontuur best wel spannend is. Waarom zouden we ons zorgen maken? We hebben nog een twintigtal M&M’s te delen onder elkaar. Voldoende om drie dagen op te overleven. We moeten gewoon zitten. En wachten. Ik kruip terug naar mijn plekje tegen de muur en leg mijn gezwollen enkel voorzichtig omhoog op een steen terwijl mijn zus met haar zaklamp rond schijnt, op zoek naar andere uitwegen. ‘Aangezien we hier dan toch nog een tijdje gaan zitten, wil ik onze kelder wel eens verkennen,’ zeg ik. ‘Is er hier eigenlijk nog iets te beleven?’ ‘Niet echt. Er staat hier niets, behalve doodskisten en zo,’ antwoordt ze. ‘Wat had je verwacht? Een discobar?’ ‘Levende doden houden toch van dansen?’ Lies slaat haar ogen op. ‘In godsnaam, Michiel!’ ‘Grapje!’ Ze geeft me een harde stomp. Ik zeg au. ‘We zouden beter die zaklamp wat afzetten en de batterijen sparen. Misschien wat slapen,’ merkt ze op terwijl ze naast mij neerzinkt. ‘Ga jij echt slapen in deze omstandigheden?’ vraag ik haar met opgetrokken wenkbrauw. ‘En waarom niet? We kunnen onze truien gebruiken als hoofdkussen en dicht bij elkaar kruipen om geen kou te krijgen.’ ‘We hadden beter onze jassen meegebracht, ja,’ zucht ik. ‘Maar nee, jij vond dat niet nodig.’ ‘En jij vond het nodig om door een deur te vallen,’ reageert ze. ‘Oké, jij wint.’ Ik leun per ongeluk tegen één van de grafstenen. Die beweegt lichtjes mee. Ik spring als gebeten op en kijk om me heen, één enkel in de lucht. We worden bekeken, ik weet het zeker. ‘Ze zijn wakker,’ zeg ik en ik deins achteruit. Ik voel de grond bewegen. Het voelt gek vreemd aan. Ik durf haast niet te kijken.


‘Lies,’ begin ik. Ze zucht. ‘Toch niet weer die spoken, Michiel? Spoken zijn illusies. Ze zijn niet echt.’ ‘Lies?’ ‘Hou op met die onzin …!’ ‘Lies!’ ‘Wat?’ ‘Kijk even naar de grond.’ Lies grijpt de zaklantaarn en wijst de lichtstraal naar de grond. Daar, op de grond, beweegt iets. Veel iets. Heel veel iets. Heel, heel veel iets. ‘Het krioelt hier van de spinnen,’ zeg ik. Onmiddellijk beeft Lies. Als er wel één ding is waar ze schrik van heeft, dan is het spinnen. En hier zijn niet één, of twee, maar tientallen kleine zwarte spinnen. Zij zijn banger van ons dan wij van hen maar dat maakt niet uit. Ze zijn er, en ze zijn met velen. En ze maken mijn zus doodsbang. En inderdaad, Lies begint te krijsen terwijl ze haar voeten opheft en verschillende spinnen doodtrapt zonder het zelf te beseffen. Daarna holt ze naar het kleine marmeren altaar dat in het midden staat en springt erop. De spinnen bewegen in alle richtingen, op zoek naar een uitweg. Er zijn verschillende gaten in de muren en we denken dat ze daarheen vluchten, maar tot onze verbazing doen ze dat niet. Ze blijven samen in het midden en maken griezelige geluidjes die ons angst aanjagen. Dan kruipen ze in groep op het marmeren blad. ‘Weg, weg!’ gilt Lies en met de tip van haar schoen maakt ze een stofwolk die over de spinnen dwaalt. Ik zweer je dat ik op dat moment iemand hoor giechelen. Ik grijp de gevallen zaklamp en schijn naar de muur. De beesten gaan op het licht af en negeren Lies. Ze verdwijnen in groep tussen de spleten van de muren en verstoppen zich achter de tomben. ‘Kijk,’ zegt Lies en ze wijst naar de muur, haar angst verdwenen. ‘Er zitten hier niet alleen spinnen. Er kruipen overal wormen en zo. Wist je dat je iemands sterfdatum kan bepalen aan de hand van de larve van insecten?’ Ik kijk haar walgend aan. ‘Hoe weet je dat nu weer?’ vraag ik. ‘National Geographic,’ zegt ze droog. ‘Beter dan al die videoclips op TMF, vind je niet?’ ‘Betweter.’ Ik gooi speels een steentje in haar richting dat ze weg schopt. ‘Kom,’ zegt mijn zus. ‘Slapen is hopeloos. Laat ons gewoon de ochtend afwachten.’ ‘Mijn enkel doet vreselijk veel pijn,’ mopper ik. ‘Dat heb je aan jezelf te danken,’ reageert Lies. ‘Ik kan maar niet geloven dat jij me hierin gesleurd hebt. Ik geloof niet eens in de Duivelse mensen. Dat is gewoon een stomme legende waar de stad folklore van gemaakt heeft. Ze wilden persé toeristen lokken en dus verzinnen ze een verhaal over Duivels door S.J. Paul Pagina 13 van 20


een geheimzinnige familie die duivelaanbidders geworden zijn. Pure onzin.’ Lies grijpt naar de open zak gele M&M’s en begint erin te graaien. De M&M’s kraken tussen haar tanden. ‘Niet teveel,’ merk ik op. ‘We hebben ze nodig om te overleven.’ ‘Idioot.’ Ze geeft me de zak en kijkt toe hoe ik er een paar uit grabbel. Uit pure gewoonte zijn dat eerst de blauwe. ‘Ik dacht eerst dat dit een droom was,’ zeg ik. ‘Toen ik wakker werd, bedoel ik. Ik dacht dat het een droom was omdat ik me niet kon bewegen en je toch hoorde praten. Het was gek.’ Een chocolade snoepje kraakt tussen mijn tanden. In het duister doet Lies hetzelfde. Ik graai weer. Onze handen raken elkaar. Haar hand voelt ijskoud aan. ‘Misschien zit jij wel in mijn droom, of ik in de jouwe,’ zegt Lies. ‘En als we dan allebei wakker worden, weten we allebei wat we gedroomd hebben omdat we de droom gedeeld hebben.’ ‘Waar slaat dat nu weer op?’ vraag ik. ‘Je kunt toch geen droom delen?’ ‘Wij zijn toch een tweeling? Misschien kunnen wij dat wel. Er zijn toch duizenden tweelingstudies die uitwijzen dat tweelingen veel meer delen dan gewone kinderen?’ ‘Het zal mijn droom dan wel zijn want ik heb hoofdpijn,’ grinnik ik. Ik duw tegen haar hand in de M&M’s zak die maar blijft grabbelen. Stop nu eens met al die M&M’s te stelen!’ ‘Wie? Ik? Ik heb er al een hele tijd geen meer genomen,’ zegt Lies verbaasd. ‘Wiens hand zit dan –‘ Ik stop met kraken en kijk naar mijn zus. Lies’ handen rusten op haar schoot. Een rilling schiet door me heen wanneer ik besef welke hand het dan wel is. ‘Oh help –‘ Ik spring met een ruk overeind, de zaklamp in mijn hand. Ik staar naar de graven en dan naar Lies. Die kijkt me ernstig aan. En dan grijnst ze breed en toont haar hand, gevuld met snoepjes. ‘Grapje!’ ‘Jij – jij –‘ ‘Kreng?’ ‘Ook al.’ Mijn hart davert nog na in mijn keel. Ik dacht echt – Oh help, we worden gek hier. Ik zie de muren op me afkomen. ‘Wat is er?’ roept Lies bezorgd. Dan vervaagt ze voor mijn ogen en wordt alles zwart. Het is stil wanneer ik terug wakker word. Ik zit geleund tegen Lies. ‘Au!’ kreun ik. We liggen nog steeds in de grot. Mijn zus kijkt me bezorgd aan. ‘Je bent gebeten, Michiel,’ zegt ze. ‘Een spinnenbeet, kijk! Verschillende zelfs. Je was aan het dromen. Je begon te roepen over griezelige M&M’s en zo.’ ‘Enge spinnen,’ kreun ik.


‘En wellicht giftige enge spinnen. Ik denk dat je koorts hebt. Of het kan zijn dat je gewoon koorts aan het krijgen bent van die hersenschudding. We moeten hier zo snel mogelijk weg voor je in een coma geraakt.’ ‘Hoe weet jij dat van die coma?’ vraag ik. ‘Oh wacht –‘ ‘National Geographic,’ reageert mijn slimme zus. ‘We geraken hier niet uit, Lies,’ zeg ik met een klein stemmetje. ‘Tegen dat ze ons vinden, is het te laat.’ ‘Misschien, als we met ons tweeën tegen die deur drukken, dat het dan wel lukt. We moeten het nog één poging geven. En als het dan niet lukt, dan ga ik zo hard roepen en tieren dat ze ons wel moeten horen.’ Ik steun met behulp van Lies en laat me door haar de trap op sleuren. Het lijkt wel een eeuwigheid te duren. Elke stap die we zetten, doet vreselijk veel pijn. Elke beweging schiet als een pijnscheut door me heen. We halen het terwijl buiten het eerste ochtendlicht door de fijne gaten naar binnen komt. We staan op een klein platform bovenaan waar we net met ons tweeën op kunnen staan en sleuren aan de deur. Maar ze begeeft het niet. Het maakt niet uit hoe hard we aan het hendel trekken. En dan besef ik plots dat we niet aan het duwen zijn. Zei Lies eerder al niet dat ze alsmaar trachtte te trekken? ‘Lies, stop,’ zeg ik. ‘Duw eens met al je macht.’ Lies staart me aan alsof ik gek geworden ben. ‘Michiel, dat heb ik toch al gedaan?’ ‘Nee, we proberen alsmaar aan die hendel te trekken. Maar we hebben nog niet stevig geduwd.’ dring ik aan. ‘Kom, help me.’ Lies wordt vuurrood. ‘Oké.’ Ze doet wat ik zeg, duwt zo hard ze kan tegen de deur, en wordt dan nog roder. ‘Oh help,’ zegt ze wanneer de oude, houten deur vanzelf open gaat en we het ochtendlicht zien. We inhaleren de frisse buitenlucht. Lies staart me dwaas aan. ‘Je had gelijk. Het was duwen en niet trekken. Waarom heb ik daar nooit eerder aan gedacht?’ Ik kijk haar aan en dan kijk ik naar de deur. Volgens mij heeft Lies wél geduwd. Ik ben er zeker van. Maar we mochten gewoon niet uit de kelder ontsnappen. Ik weet dat Lies me nooit zal geloven wanneer ik dat zeg en dus hou ik mijn mond. We hobbelen met ons tweeën naar buiten. We staan bij de grote oude eik. Nog geen tien meter verder is het Duivelse pad, badend in de mist. ‘Echt gered,’ zegt Lies. Ze duwt de grafkelderdeur dicht. We horen hem in het slot vallen. Het is net alsof hij deel uitmaakt van het bos. Je ziet nauwelijks dat hij er is. Ik kan best geloven dat niemand dit ooit eerder heeft opgemerkt. Duivels door S.J. Paul Pagina 15 van 20


‘Ik wil je iets zeggen,’ reageer ik. ‘Ik wil niet dat iemand anders van die kelder afweet. Die mensen liggen daar al driehonderd jaar in vrede. Laat het ons zo houden.’ Ze glimlacht. ‘Deal.’ Daarna houdt ze me beschermend vast terwijl we naar het Duivelse pad strompelen. We horen stemmen in de verte. Een grote groep mensen roept namen. Onze namen. ‘Ze zoeken ons!’ Lies begint met haar armen te zwaaien en roept, ‘Hier! We zijn hier!’ Meteen horen we opgewonden kreten. ‘Ze zijn daar!’ zegt iemand en we zien hen naar ons toekomen. ‘Lies,’ fluister ik terwijl mijn zus mij blijft vasthouden. ‘Ja?’ ‘Je gaat toch niemand vertellen over die geesten en zo?’ ‘Nooit,’ zegt ze met een glimlach. ‘Maar ik ga mama wel zeggen dat ik wiskunde haat en dat jij voor geen meter kan tennissen.’ Dan worden we omringd door nieuwsgierige volwassenen die de ene vraag na de andere op ons afvuren en vragen wat er gebeurd is. Het blijkt al snel dat we zeer snel gemist werden nadat we spoorloos verdwenen vorige nacht. Ik luister naar Lies terwijl ze vertelt hoe we verdwaald waren in het bos en hoe ik gevallen was en bewusteloos geraakte. Ze wordt geprezen omdat ze mijn leven heeft gered en ik word geprezen omdat ik ondanks een gebroken enkel geen kik geef. We hebben genoeg beleefd om nog wekenlang over te vertellen. Ik word door twee mannen opgetild en zo meegedragen naar de bewoonde wereld, de wereld waar je niet hoeft te overleven van M&M’s. Daar wacht onze moeder op ons.

Einde


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.