Private Passion
Private Passion Artists’ Jewelry of the 20th Century
Inhoudsopgave Contents Voorwoord Foreword
6
Wereld, orde, sieraad World, order, jewelry
8
Marjoleine de Vos
Een meisje in 1961 Girl from 1961
34
Willem van Toorn
De achtste keizerin The eighth empress
58
Rosita Steenbeek
De schoonheid kooien Caging beauty
82
Cornel Bierens
Meret Oppenheim: een partituur voor een sieraad Meret Oppenheim: a score for a jewel
88
Nicolaas Matsier
Carel Visser: Befbeelden Carel Visser: Collar Sculptures
Hans den Hartog Jager
146
Catalogus Catalogue
165
6
Voorwoord Foreword
Kunst is ooit omschreven als ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Is dit ‘in het groot’ al het geval, hoeveel te meer geldt dit dan voor door kunstenaars ontworpen sieraden? De intimiteit van het kleine formaat intensiveert de visie, passie en bedoeling van de ontwerper en zo mogelijk de blik van de kijker. In dit boek laten we u kennis maken met een collectie kunstenaarssieraden, afkomstig van beeldend kunstenaars uit de hele twintigste eeuw. De werken zijn onderdeel van een bredere collectie sieraden van het SM’s – Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch. Kunstenaarssieraden komen nauwelijks in de openbaarheid, zeker als het gaat om werken van kunstenaars die met hun schilder- en beeldhouwkunst een onmiskenbare stempel op de kunstgeschiedenis hebben gedrukt. Enerzijds ligt dat aan de aard van sieraden als gebruiksobject zelf, anderzijds aan de relatieve zeldzaamheid waarmee beeldend kunstenaars zich met het ontwerpen ervan hebben beziggehouden. Dikwijls betreft het een incidenteel uitstapje buiten hun gebruikelijke oeuvre. Toch zal menigeen verrast zijn te zien welke internationaal bekende kunstenaars met hun ‘objets intimes’ in deze publicatie zijn opgenomen. Die aard en zeldzaamheid maken het kijken naar zo’n verzameling tot een zeker voyeurisme. Sieraden zijn verbonden met intimiteit; het zijn lichaamsobjecten, zelden zonder a smell of love. Veel van de hier gepresenteerde sieraden zijn inderdaad omgeven door persoon-
Art has been described as “the most individual expression of the most individual emotion”. And if that’s true of art in general, it’s even more the case with jewelry designed by artists. The intimacy of the small format intensifies the designer’s vision, passion and intent, and also perhaps the viewer’s gaze. We introduce you in this book to a collection of jewelry designed by artists from throughout the 20th century. The featured works are part of a broader jewelry collection at SM’s–Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch. Artists’ jewelry is rarely seen in public – especially where it is the work of big names from the world of painting or sculpture. That’s partly due to the nature of jewelry itself as something that is intended for actual use. But it also reflects the relative infrequency with which artists have focused on jewelry design – in many cases, it represents only a brief excursion from their customary work. All the same, many readers will be surprised to see which internationally celebrated artists are included in this publication with their objets intimes. This specific character and rarity add a sense of voyeurism when viewing a collection like this. Jewelry is associated with intimacy: these are physical objects that rarely lack the scent of love. Many of the pieces presented here come complete with personal stories and intimate histories. And while others are the result of commercial commissions, they remain objets d’art that immediately transcend their functional status.
7
lijke verhalen en intieme geschiedenissen. Andere zijn weliswaar het resultaat van een zakelijke opdracht, maar overstijgen als objet d’art onmiddellijk hun functionele status. Om nog maar te zwijgen over het magisch aura dat de artistieke kleinoden gaat omringen naarmate het patina van de tijd zich vormt. Voor allemaal geldt dat het kunstwerken zijn, minisculpturen, gemaakt vanuit eenzelfde mentaliteit als waarmee de kunstenaar zijn ‘grote’ werken schiep. De collectie kunstenaarssieraden vormt daarmee een bescheiden doch boeiende mentaliteitsgeschiedenis, die de grote kunsthistorische stromingen van de twintigste eeuw weerspiegelt. Precies dát maakt het interessant voor een museum om deze objecten te verzamelen en in een overzicht als dit te presenteren. Kunst heeft de kracht de verbeelding te stimuleren. Hoeveel te meer geldt dit voor het sieraad als intiem kunstobject. Om die reden is dit overzicht gelardeerd met verhalen van een zestal Nederlandse schrijvers, die zich door kunstenaarssieraden uit de collectie lieten inspireren. Het sieraad als voertuig van de verbeelding. Laat u meevoeren terwijl u kijkt en leest. With a smell of love! Yvònne G.J.M. Joris Directeur SM’s – Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch November 2009
Not to mention the magical aura that artistic pieces accumulate as the patina of time settles on them. In every case, they are works of art – miniature sculptures created from within the same mentality that the artists brought to their better-known work. In that regard, this collection of artists’ jewelry offers a modest yet fascinating histoire des mentalités, reflecting the great art-historical movements of the 20th century. It’s precisely this aspect that makes it interesting for a museum to collect such objects and to present them in a survey like this. Art has the power to fire the imagination – an effect that is substantially intensified in the case of jewelry as intimate art object. That’s why we’ve chosen to intersperse this survey with stories by six Dutch authors, each of whom takes their inspiration from artists’ jewelry in the collection. Jewelry as a vehicle for the imagination: allow yourself to be transported as you look and read. With the scent of love in the air! Yvònne G.J.M. Joris Director SM’s – Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch November 2009
8
Wereld, orde, sieraad World, order, jewelry Marjoleine de Vos
9
Het leven in de, laten we zeggen, dertiende eeuw voor het begin van onze jaartelling, wat stel je je daarvan voor? Duizelingwekkend lang geleden is het, ons deel van de wereld was maar in één hoekje bevolkt, uitsluitend in het zuidoosten, maar verder naar het oosten bloeiden al hele beschavingen. In wat wij nu Griekenland noemen, bouwden mensen grote paleizen waarvan we tot vandaag de dag de resten kunnen zien in Knossos, in Mykene, op Santorini: zeer dikke muren en ingenieuze poorten van grote blokken steen. Er zijn grote voorraadpotten bewaard gebleven, beschilderd met wonderlijke voorstellingen, wapens met bewerkte heften en gouden maskers, sierlijke beeldjes, oorbellen en kettingen. Op de fresco’s die toen al vervaardigd werden, zien we uiterst elegante vrouwen met hoge borsten boven een fijn bewerkt lijfje, hoog opgestoken haar en om hun armen als slangen kronkelende armbanden. Eén van de ontroerendste eigenschappen van de mens is zijn lust tot het versieren en mooi maken van de wereld. Je kunt nog zulke oude sporen van beschavingen terugvinden, bijna altijd zijn er kunstvoorwerpen bij: beschilderde vazen, beelden, kralen, hangers. Blijkbaar verlangt ons oog enorm naar meer dan er voorhanden is, naar versiering, door mensenhanden gemaakt. En niet alleen worden nuttige voorwerpen mooier gemaakt door elegant geschulpte randen, ingekerfde patronen, geometrische beschilderingen, ook worden er objecten gemaakt die tot niets dienen dan ter versiering en bedekking, en zelfs speciale voorwerpen om de mens mee op te tuigen: kettingen, armbanden, ringen, oorbellen. Ook heel primitieve volkeren doen vaak iets aan zichzelf: ze lopen naakt maar plaatsen wel een kunstig botje dwars in hun neus, mannen vervaardigen een lange sierlijke koker om hun penis nadruk mee te geven, vrouwen schilderen hun gezichten wit of laten elk jaar een ring om hun hals bevestigen tot hun hoofd op een toren van zilver lijkt te rusten.
How do you imagine life in, say, the 13th century bc? It’ s a staggeringly long time ago. Only a small corner – the south-west – of our part of the world was inhabited back then. Further east though, entire civilizations were already flourishing. In what we now call Greece, people were building large palaces – the remains of which we can still see in Knossos, Mykonos and Santorini, with their immensely thick walls and ingenious doorways constructed from massive blocks of stone. Large storage jars have survived, painted with fabulous scenes, weapons with finely-tooled hilts, and gold masks, decorative sculptures, earrings and chains. Frescoes already painted by that time show extremely elegant women with high bosoms above finely-worked bodices, their hair pinned up and bracelets curling like snakes around their arms. This drive to decorate the world and make it beautiful is one of the most touching human characteristics. You can still find such ancient traces of civilizations, and they almost invariably include art objects: painted vases, sculpted figures, beads and pendants. Our eyes plainly yearn for more than is there already: for ornamentation, made by human hands. And it’s not just that everyday, useful items are rendered more attractive by the addition of elegantly scalloped edges, incised patterns or painted geometrical motifs. Humans also create objects that serve no purpose other than to embellish or to cover. Or special things that enable them to dress up: necklaces, bracelets, rings and earrings. Highly primitive peoples frequently do something about the way they look as well: they wear no clothes, yet place artful little bones in their noses; men fashion long and decorative sheaths to emphasize their penises; and women paint their faces white or add a ring around their necks each year until their heads seem to rest on a tower of silver.
10
Vinden we onszelf niet mooi genoeg zoals we zijn? Nee zeker. We kunnen mooier. Die oorlelletjes van ons, die zijn geschapen om er iets aan te hangen, onze halzen smeken om kettingen, de armen fleuren op van armbanden. Dat is trouwens ook interessant, dat er weinig meningsverschil lijkt te bestaan over de plaatsen waar de versieringen kunnen worden aangebracht. Zelden zie je een sieraad dat bedoeld is om midden op de rug aangebracht te worden, of in de lies. Enkels en polsen daarentegen, armen en halzen en oorlelletjes zijn zeer in trek. Het haar is ook een mooie plaats om iets in of op te doen, maar de oksel of het schaamhaar worden over het algemeen onversierd gelaten. Laatst zag ik een pruimenboom vol kleine lichtgele pruimpjes. Ah, wat mooi. Net lampionnetjes. Als die pruimpjes er niet al waren, had je ze willen verzinnen en in de boom willen hangen: zo veel mooier was dat. Alsof de hele wereld beter op orde is, beter gelukt, passender, met zoiets moois erin. En ineens herinnerde ik me het verbazende woord ‘kosmos’, dat wil zeggen de verbazende betekenissen daarvan: wereld, orde en sieraad. Alle drie. Nu is het gevaarlijk om op grond van woordbetekenissen van alles te willen verklaren, maar opmerkelijk is het toch wel dat versiering en orde en wereld in één woord gevangen zijn. Nu bedoelen we met ‘kosmos’ eerder de ruimte buiten de wereld, maar in het woord kosmopo litisch zit nog steeds het begrip ‘wereld’ en het woord ‘kosmetika’ heeft het sieraad-aspect bewaard. En op een of andere manier lijkt het ook wel of de wereld beter op orde is als mensen de tijd en de moeite nemen om die wereld te versieren. In echte grote nood is daar geen ruimte voor, dan gaat het erom het vege lijf te redden, te voeden, gaaf en warm te houden. In chaotische tijden spelen sieraden of versieringen geen rol. Die pruimen leken trouwens extra op versiering in plaats van op vruchten, omdat ze zo goudkleurig waren. Goud leent zich uitzonderlijk goed voor sieraden. Alles kan natuurlijk dienen, van madeliefjes tot fotorolletjes, en je ziet kunstenaars ook heus wel een halssieraad vervaardigen van touw of een broche van een gootsteenzeefje, maar het valt wel op dat goud en zilver, de glanzende metalen, favoriet zijn. Dat zal wel door de traditie komen, maar vast niet alleen: iets lichtends en sprankelends trekt aandacht en een sieraad is er niet om verborgen te zijn. Het wíl aandacht, voor zichzelf, voor de eigenaar en ook voor de rijkdom van de eigenaar.
Don’t we find ourselves sufficiently attractive as we are? Evidently not: we could always be more beautiful. Our ear lobes are perfect for hanging things from, our necks seem to cry out for chains, and bracelets bring our wrists to life. That’s an interesting fact too: that there seems to be very little disagreement as to which places are suitable for decoration. You rarely see jewelry designed to be worn in the middle of the back or on the groin. Ankles and wrists, by contrast, are highly favoured, as are arms, necks and ear lobes. The hair is another great place to show off an ornament, although armpit or pubic hair is generally left unadorned. I saw a plum tree recently, laden with small, pale-yellow fruit. It was lovely – just like little lanterns. If the plums hadn’t been there, you’d have wanted to invent them: the tree looked so much better. As if the whole world is better ordered, more perfect and more ‘right’ when it contains something so beautiful. That suddenly put me in mind of the surprising word ‘cosmos’, or rather of its surprising meanings: world, order and jewelry. All three. Although it’s a little risky trying to explain everything based on the definition of words, it’s remarkable nonetheless that the ideas of ‘ornament’, ‘order’ and ‘the world’ should all be captured in a single word. Nowadays when we use the word ‘cosmos’ we tend to mean the space beyond our own world. All the same, ‘cosmopolitan’ still embodies the concept of ‘world’ while ‘cosmetics’ continues to reflect the decorative aspect. So, one way or another, the world seems better ordered when people take the time and effort to ornament it. There’s no room for such things in times of great privation, of course: all that matters then is to preserve, feed and shelter our feeble skins. Jewelry and decoration don’t feature in periods of chaos. Incidentally, those plums probably looked even more like jewelry than fruit because of their golden colour. Gold lends itself exceptionally well to jewels. You can, of course, use anything – from daisies to rolls of film – and it’s not hard to picture an artist making a necklace out of string, or a brooch out of a sink strainer. All the same, it’s clear that the favourite materials are the shiny metals: gold and silver. To some extent it will be a matter of tradition. But that’s unlikely to be the whole story: anything bright and sparkling attracts our attention, and jewelry certainly isn’t intended to be hidden. It demands attention for itself, its owner and its owner’s wealth.
11
Verschillen kunstenaarssieraden in al dit soort aspecten nu erg van de sieraden van niet-kunstenaars? Wil het sieraad dat gemaakt is door een kunstenaar bijvoorbeeld gezien worden om zichzelfs wille en is de drager of draagster als het ware de sokkel van de broche? Dat ligt natuurlijk ook een beetje aan de drager zelf: het is de opgave zichzelf niet te laten overschaduwen door bijvoorbeeld zo’n halskraagsieraad van Carel Visser dat ingenieus gevouwen de nek omklemt of de schouders bedekt met plaatstaal. Veel van zijn ‘Befbeelden’ laten dan wel weer het zachte plekje voor in de hals vrij en doen daardoor de weerloosheid van dat kuiltje duidelijk uitkomen: zo kwetsbaar is dat tussen het onverbiddelijk gebogen metaal. Dat lijkt sowieso wel een belangrijk aspect van sieraden: het verschil tussen het materiaal waarvan ze zijn gemaakt en de huid waarop ze gedragen worden. Draag je een ketting van touw over een wollen trui, dan doet dat minder dan een gouden spang die rust op naakte huid. Hetzelfde geldt voor de vorm: een hoekig sieraad op een van nature ronde plek, werkt totaal anders dan een rond. Je schrikt makkelijk van een vierkante armband of een ketting met rechte hoeken. Ook scherpe pennen op een levend wezen hebben een bijzondere uitwerking en lijken de sterfelijkheid van de mens extra uit te doen komen. Een armsieraad als dat van Lucio Fontana, met de lange en scherpe pen die op twee armbanden zit, is zowel angstaanjagend als uiterst elegant. En edelstenen gaan de concurrentie aan met de ogen van de draagster – wie stralen meer? Sieraden stellen eigenlijk heel veel vragen. Maar ze geven ook veel. Zo deed Hera, de vrouw van Zeus toen ze haar man ergens toe wilde brengen: ze waste zich en wreef zich in met geurende olie. “Daarna hulde ze zich in een schitterend kleed (…) spelde het weefsel van voren met gouden doekspelden dicht en deed om haar middel een snoer met een honderdtal kwasten en bracht in goed daarvoor passende gaatjes de oorbellen aan, uit een drietal parels gevormd die op besjes geleken en schitterend blonken.” En toen ging ze naar Zeus en verleidde hem. Kosmos.
Does artists’ jewelry really differ so much in that regard from jewels designed by non-artists? Does a piece of jewelry made by an artist, for instance, ‘want’ to be seen for its own sake, turning the person wearing it into a kind of a display stand for a brooch? That partly depends, of course, on the wearers themselves: it’s up to them to avoid being overshadowed by, say, a Carel Visser design that clasps the neck in its ingenious folds, or covers the shoulders in steel sheet. Not to mention that many of his ‘Collar Sculptures’ leave the tenderest part of the throat free, highlighting its fragility: how vulnerable it is between the implacably curved metal. This seems, in fact, to be an important feature of jewelry in general: the contrast between the material of which it is made and the skin on which it is worn. Putting on a necklace made of string over a woollen sweater has much less impact than a gold clasp resting on bare skin. The same goes for shape: an angular jewel worn in a spot that is naturally curved, has a very different effect than a round one. We’re easily startled by a square bracelet or a chain with right angles. Sharp pins on a living being also have a special resonance, seemingly heightening the sense of human mortality. A bracelet like Lucio Fontana’s, with the long, sharp pin mounted on two bracelets, is at once scary and highly elegant. And then there’s the way precious stones vie with the wearer’s eyes to see which sparkles most brightly. Jewelry poses a lot of questions, but it has much to give as well. When Hera, the wife of Zeus, wished to persuade her husband of something, she bathed herself and covered her skin with fragrant oil. “She then dressed in a magnificent robe [...], clasping it at the front with a golden pin and tying a girdle around her waist with a hundred tassels. In perfectly sized holes, she put on earrings made of three pearls, shaped like berries and gleaming brightly.” And then she went to Zeus and seduced him. Cosmos.
12
12
13
Arman Pendant ScarabĂŠes et diamants 1976
14
Arman Brooch CoulĂŠe de tubes c. 1990
15
Arman Brooch CoulĂŠe de tube 1994
16
Arman Necklace CoulĂŠe de tubes c. 1990
17
Arman Ring Crosse 1994
18
Arman Pendant La petite harpe 1998
19
Arman Brooch Artémis et Actéon 1997
20
Jean (Hans) Arp Brooch untitled 1960s
Pendant Croix c. 1965
21
Paul Beckman Brooch untitled 1993
22
Rob Birza Necklace untitled 1994
23
Rob Birza Pendant untitled 1993
24
Barbara Bloom Brooch Olive branch brooch 1991
25
Louise Bourgeois Necklace untitled design c. 1948, executed 2000
26
Georges Braque Brooch Megaletor c. 1960
27
Georges Braque Brooch Icaros c. 1962
28
Georges Braque Brooch Thetys c. 1960
29
Georges Braque Brooch/pendant Areion c. 1962
30
Georges Braque Brooch/pendant Pelias et Nelee c. 1962
31
Georges Braque Brooch Hecate 1962/1963
32
Georges Braque Brooch Asteria 1962/1963
33
Alexander Calder Bracelet untitled c. 1940
34
Een meisje in 1961 Girl from 1961
Willem van Toorn
Š Ed van der Elsken / Nederlands fotomuseum
35
Wanneer hoorde ik de naam Alexander Calder voor het eerst? En wist ik dus wat mobiles waren? Vroeg in de jaren vijftig bezocht mijn oudere broer de Kunstnijverheidsschool, die later de Rietveldacademie zou worden, en sleepte hij mij mee naar het Stedelijk, waar Sandberg het verbaasde Amsterdam toonde hoe nieuw de wereld was geworden. In het boek over Sandberg dat dezelfde broer in 2004 met Ad Petersen maakte, dateert het eerste Sandberg-affiche voor een Calder-tentoonstelling uit 1946. Zo vroeg werd mij dus al duidelijk gemaakt dat beelden konden bewegen. De naam mobiles was bedacht door Marcel Duchamp, zoals later Calders enorme buitensculpturen de naam stabiles kregen van Arp. Zondagskind Calder – je zult voor je werk maar namen cadeau krijgen van Arp en Duchamp. Beweging – was dat wat je het meest verbaasde en geheel onverwachts ook ontroerde aan die nieuwe ruimtelijke creaties van Calder? Nee, de beweging, de reactie op ieder zuchtje wind, de ambachtelijkheid van stangen, gesmede haken en ogen, draden, blad- of vleugelvormen in stevig staal, de primaire kleuren – dat was allemaal prachtig, maar als je je eigen verbazing dieper onderzocht, dan vond je dat de essentie school in het spel met de zwaartekracht. Hoe kon een klein rood blad hier een enorm blauw blad in de verte moeiteloos optillen? Je voelde de verrassing alsof je zelf even gewichtloos werd. nooit waren rode vleugels zo blauw in het teken van een andere gotiek keken de geliefden naar de zoldering schreef de Vlaamse dichter Eddy van Vliet in zijn gedicht ‘CALDER’. Die geliefden en die zoldering had hij goed gezien, Eddy-de-altijd-verliefde, want de mobile werd een icoon van het moderne, de ‘andere gotiek’. In ontelbare nieuwe huiskamers, studio’s, ateliers, keukens, trappenhuizen, galeries zag je ineens kleine Calders hun hefbomen onderzoeken in wind of tocht.
When did I first hear Alexander Calder’s name? And therefore knew what ‘mobiles’ were? In the early 1950s, my older brother attended the Kunstnijverheidsschool – the Amsterdam art college that later became the Rietveldacademie – and he dragged me along to the Stedelijk Museum, where Willem Sandberg was showing a startled Dutch capital just how new the world had become. That same brother published a book about Sandberg in 2004 with Ad Petersen. In it, the first Sandberg poster for an exhibition of Calder’s work dates from 1946. So it’s as long ago as that that I’ve known sculptures could move. Marcel Duchamp came up with the name ‘mobiles’, and it was Arp who later coined the word ‘stabiles’ to describe Calder’s huge outdoor sculptures. Lucky Calder – imagine having your work labelled by the likes of Arp and Duchamp. Movement. Was that what most surprised and – wholly unexpectedly – touched you about Calder’s new spatial creations? No. The movement, the response to every breath of wind, the craftsmanship of rods, hand-wrought hooks and eyes, the wires, the leaf or wing-shapes in rigid steel, and the primary colours were all fabulous. But when you explored your own surprise more deeply, you discovered that the essence really lay in the interplay with gravity. How could this little red leaf so effortlessly raise that enormous blue leaf all the way over there? The surprise you felt was like being rendered briefly weightless yourself. red wings were never so blue in thrall to a different Gothic the lovers gazed at the ceiling The Flemish poet Eddy Van Vliet – Eddy-the-perpetuallyin-love – did well to pick out those lovers in his poem ‘CALDER’. Because the mobile became an icon of the modern – a ‘different Gothic’. You suddenly began to see mini-Calders flexing their levers in draughts and breezes in countless new living rooms, studios, workshops, kitchens, stairwells and galleries.
36
Het mooist is de verbazing over de schijnbaar verdwenen zwaartekracht vastgelegd in een foto van Ed van der Elsken (p. 34). Hij is gemaakt in 1961, op de beroemdste tentoonstelling van Sandberg, Bewogen Beweging. Je ziet een klein meisje in een lichte zaal, vol met (of leeg van) grote en kleine mobiles van Calder. Sommige hangen aan de zoldering, maar een enkele staat op de vloer en het meisje staat weer in een van de laatste. Ze kijkt met de volkomen verbazing die alleen voor kinderen is weggelegd, haar mondje een beetje open, naar de om haar heen dansende, luchtige metalen schijven en twee daarvan raakt ze nét met een voorzichtig vingertje aan. Het is een meisje uit die tijd, een jaar of drie denk ik, stevige wollen maillot aan want het was nog vroeg in het voorjaar. Als ik Calders sieraden zie, denk ik aan dat kleine meisje dat in een mobile staat. Hij maakte graag sieraden, Calder. ‘Als je de sieraden terzijde laat die hij als kind maakte voor de poppen van zijn zusje,’ lees ik, ‘heeft Calder in zijn leven zo’n vijftienhonderd originele sieraden gemaakt.’ Nooit met de bedoeling dat ze in massaproductie zouden worden genomen: hij gaf ze graag bij bijzondere gelegenheden aan vrienden en familieleden. ‘Afgeleid als ze zijn van zijn draadsculpturen, is een kenmerk van Calders sieraden dat ze zijn gemaakt van gebogen en gedraaid metaaldraad, meestal van messing, zilver of goud. Bij sommige exemplaren is gebruik gemaakt van gevonden voorwerpen, zoals stukjes been, ruwe stenen en glas. De opmerkelijke variatie in de sieraden is te danken aan de vele bronnen die Calder inspireerden, van Afrikaanse sieraden tot Braziliaanse amuletten.’ Ik realiseer mij ineens dat de sieraden zich tussen de mobiles en de stabiles in bevinden: de eerste te licht voor mensen, de tweede te zwaar, maar de sieraden draagbaar. Het lijkt wel of het meisje van Ed van der Elsken dat al vermoedde, en mijn hoofd wil dat ze ze even draagt nu ze een statige of elegante, gewichtige of sierlijke, maar hoe dan ook mooie volwassen vrouw is geworden.
The astonishment at the apparent disappearance of gravity was captured most beautifully in a photograph by Ed van der Elsken (p. 34). It was taken in 1961 at Sandberg’s most famous exhibition, Moving Movement, and shows a small girl in a brightly-lit room full of (or perhaps ‘empty of’) large and small mobiles by Calder. Some are suspended from the ceiling, but one is on the floor and the girl is actually standing inside it. With the perfect wonder of which only a child is capable, she looks – her mouth slightly open – at the weightless metal discs dancing around her, two of which she barely touches with careful fingers. She’s a girl of her time – roughly three years old, I’d say – wearing thick woollen tights, as it was still just early spring. When I see Calder’s jewelry, I think of that little girl standing inside a mobile. Calder certainly liked to make jewelry. “Disregarding the pieces he made as a child for his sister’s dolls,” I read here, “Calder produced some 1,500 original items of jewelry in the course of his life.” He never intended them to be mass-produced, preferring to give them to friends and relatives on special occasions. “Since they derive from his wire sculptures, a characteristic feature of Calder’s jewelry is that it is made from bent and twisted metal wire: for the most part brass, silver or gold. Certain pieces incorporate ‘found’ objects, such as fragments of bone, rough stones or glass. The striking variation displayed by Calder’s designs reflects the many sources that inspired him, from African jewelry to Brazilian amulets.” It suddenly occurs to me that his jewelry belongs somewhere between his mobiles and his stabiles: the former too light for people and the latter too heavy; but they can wear the jewelry. The little girl in the Ed van der Elsken picture seems to sense that already. In my head, I want her to wear it now she’s a grown woman – dignified or elegant, imposing or graceful, but definitely beautiful.
37
Als ze de zilveren broche draagt, heeft ze door de doolhofachtige vorm ervan (op een naturel of zwart linnen gewaad, dat weet ik wel zeker) iets Keltisch, en is ze behoorlijk indrukwekkend; het is maar een klein sieraad, vijf hele centimeters in doorsnee, maar toch voelt ze het gewicht en moet ze er statig rechtop van lopen.
Wearing the silver brooch (on an unbleached or black linen gown, I’m sure of it), there’s something Celtic about her thanks to its labyrinthine shape, and she’s pretty impressive. Even though it’s only a small jewel, less than five centimetres across, she feels its weight, obliging her to walk regally and upright.
Draagt ze de initialenbroche, dan heeft ze bijna een naam. Ze is klein en donker (zoals ze als meisje op de foto al was) en ze houdt erg van de hand die de speld zo mooi aan de letter K heeft vastgewonden.
If it’s the brooch with the initials she has on, then she almost has a name. She’s small and dark (as the girl in the photo was already) and she adores the hand that wound the pin around the letter ‘K’ so artfully.
De hanger, ook maar piepklein, draagt ze als ze muziek in zich voelt. Ze fantaseert dat ze die van een muzikale tante in Oostenrijk heeft gekregen, daarom noemt ze hem de Violinschlüssel. Ook al heeft ze helemaal geen tante in Oostenrijk. En die wonderschone letter M of W vindt ze niet echt om te dragen, maar hij ligt wel altijd vooraan in haar vitrinekast.
She likes to wear the treble clef pendant, tiny as it is, when she’s feeling especially harmonious. She fantasizes that she was given it by a musically-inclined aunt in Austria, which is why she calls it Violinschlüssel. Even if her Austrian aunt doesn’t actually exist. As for that gorgeous letter ‘M’ or ‘W’, she thinks it’s not really something she should wear, but it’s always at the front of her display cabinet.
Een heel apart avontuur vormen de halssieraden en de armband. Zij is nu zowaar Afrikaans geworden. En zelfs traditionally built, zoals een romanfiguur uit Botswana van zichzelf zegt. Want je moet wel werkelijk aanwezig zijn als vrouw, wil je al die prachtig vervlochten ringen (30 cm) om je hals kunnen dragen, en die armband met de V-vormige aanhangsels, die aan kuiven van tropische vogels of aan smalle bladeren doen denken, vraagt een stevige pols. Maar ze is als klein meisje al stevig. Het grotere halssieraad (42 cm) is lichter en wel heel uitnodigend voor de blik die graag op je borst wil rusten. Daar weet ze allemaal nog niks van, mijn meisje uit 1961, maar ze kijkt al wel met grote ogen naar een toekomst vol schoonheid.
The necklaces and bracelet form an entirely different adventure. She’s an African now, and a ‘traditionally built’ one at that, as a character from a novel set in Botswana puts it. A woman needs genuine presence to carry off those beautifully interlocking rings (30 cm) round her neck, not to mention a strong wrist for the bracelet with its V-shaped appendages recalling the crests of tropical birds or narrow leaves. But she was robust enough, even as a little girl. The larger necklace (42 cm) she wears is lighter and is very inviting to any eye inclined to linger on her chest. She knows nothing of all this yet, my little girl from 1961, but she’s already gazing wide-eyed at a future full of beauty.
38
Alexander Calder Necklace untitled c. 1940
39
Alexander Calder Necklace untitled c. 1940
40
Alexander Calder Brooch untitled c. 1940
41
Alexander Calder Pendant untitled c. 1950
42
Alexander Calder Necklace untitled c. 1938
43
Alexander Calder Bracelet untitled c. 1940
44
Alexander Calder Brooch untitled c. 1950
45
Alexander Calder Brooch untitled c. 1942
46
CĂŠsar Pendant Compression en or 1973
47
CĂŠsar Pendant Compression de byoux 1975
48
CĂŠsar Pendant Compression 1970s
49
CĂŠsar Pendant Compression miniature 1993
50
CĂŠsar Brooches Pouce 1980s
51
Jean Cocteau Pendant Grand masque 1962 Pendant Deux tĂŞtes 1962
52
Jean Cocteau Pendant Madame c. 1960
53
Jean Cocteau for Schiaparelli Brooch untitled 1952
54
Jean Cocteau Pendant Losange c. 1960
55
Jean Cocteau Pendant Monsieur Abeille c. 1960
56
Sonia Delaunay Necklace/brooch Flamenco 1992
57
Sonia Delaunay Necklace/brooch untitled 1990
58
De achtste keizerin The eighth empress Rosita Steenbeek
59
Het is net een antieke munt, zo een die mijn vriendin Valentina wel eens vindt in de Tiber. De kop van een keizerin erop, getooid met een kroon, oorbellen, een zware ketting om haar hals. Hij is niet perfect rond, maar onregelmatig en het goud lijkt verschillende kleuren te hebben. Tot mijn verrassing blijkt dit sieraad gemaakt door André Derain, de man die samen met Henri Matisse en Maurice de Vlaminck de eerste avant-gardistische stroming van de 20 ste eeuw in gang zette, het fauvisme. Ik kijk weer naar de hanger. Hij heeft die onregelmatigheid van een echte antieke munt, maar de fauvisten hielden ook van onregelmatig en niet al te precies. Niet voor niks werden ze vergeleken met wilde dieren. Ze hielden van de ruwe penseelvoering, vereenvoudigde vormen vol gedurfde vervormingen en ze benadrukten het tweedimensionale vlak. Maar Derain waagde zich op veel meer terreinen. Hij beeldhouwde, illustreerde boeken, ontwierp decors voor het ballet La Boutique fantastique voor Serge Diaghilev van de Ballets Russes en voor veel andere balletten. Hij maakte een reeks schilderijen van Londen en ook klassieke landschappen en portretten nadat hij een reis had gemaakt door Italië. Daarbij ontwierp hij dus ook nog juwelen. Bij het zien van een antieke munt stel ik me altijd voor hoe hij door de handen ging, twee millennia geleden, bij een oud sieraad hoe het ooit blonk rond een hals of een pols. Dit sieraad ontwierp André Derain voor zijn vrouw en het is er een uit een serie van zes. Misschien is hij op het idee gekomen tijdens de reis door Italië, waar hij niet alleen Rome maar ook Pompeï bezocht. Wellicht schiep hij deze sieraden voor haar als herinnering.
It looks just like a Roman coin. The kind my friend Valentina fishes out of the Tiber from time to time. The head of an empress, complete with crown, earrings and a heavy chain around her neck. It isn’t perfectly round but irregular, and the gold seems to have several different colours. I’m surprised to discover that the pendant was made by André Derain who, together with Henri Matisse and Maurice de Vlaminck, was one of the founders of Fauvism – the 20th century’s first avant-garde movement. I look at it again. It has the irregularity of a genuine Roman coin, but then the Fauvists always liked things to be a little irregular and not too precise. It was for good reason that they were named after wild animals. They were fond of rough brushwork and simplified forms, full of bold transformations, and they chose to emphasize the two-dimensional. But Derain tried his hand in many other fields. He sculpted, illustrated books and designed sets for Serge Diaghilev’s staging of La Boutique fantastique at the Ballets Russes, and for many other ballets. He produced a series of paintings of London, along with classical landscapes and portraits following a tour of Italy. And he evidently designed jewelry too. Whenever I see an ancient coin, I imagine it passing from hand to hand two millennia ago: an antique jewel, how it once gleamed around a neck or wrist. André Derain designed this pendant for his wife – one of a series of six. He might have got the idea during his journey around Italy, which took in both Rome and Pompeii. Perhaps he created the pieces for her as a souvenir.
60
Met sieraden kun je veel vertellen. Als ik een lezing houd over Rome, doe ik een Romeinse ketting of armband om, een kopie van een antiek juweel. Wanneer ik over de Etrusken spreek een Etruskisch sieraad en als ik praat over renaissanceschilders draag ik een kopie van de ketting die de vrouw met de eenhoorn om haar hals heeft op het schilderij van Rafaël, of een ketting geïnspireerd op een doek van Botticelli.
You can say a lot with jewelry. When I give a lecture about ancient Rome, I wear a Roman necklace and bracelet – copies of antique designs. The same with Etruscan jewelry when my subject is the Etruscans. And for lectures on Renaissance painters, I pick a copy of the necklace worn by the lady with the unicorn in Raphael’s painting, or a chain inspired by a Botticelli canvas.
Ik ga naar het Tibereiland in de hoop Valentina te vinden. Als ervaren Tiberschuimster heeft ze al heel veel schatten opgedolven. Een keer was ik erbij toen ze tussen de stenen een bronzen munt vond, een stuk modder leek het. Ze veegde het af, wreef het langs haar kleren en er verscheen een kop die ze meteen herkende. Nero, de favoriete keizer van de Tiberschuimers, omdat hij lang haar had en zich opsierde. Veel van deze fiumaroli boren een gaatje in zo’n keizermunt en hangen hem om hun hals.
I decide to visit the Tiber Island in the hope of finding Valentina. In the years she’s spent combing the banks of the river, she’s uncovered countless treasures. Once when I was with her she spotted a bronze coin among the stones. It looked like a lump of mud. She cleaned it off and rubbed it on her clothes, revealing a head that she immediately recognized as Nero – the favourite emperor of the fiumaroli who scavenge along the Tiber, because of his long hair and love of decoration. Those lucky enough to find an imperial coin like this often drill a hole in it and wear it around their necks.
Valentina’s blonde haar licht op in de zon. Ze zit gebogen bij de rand van het water, haar handen in de modder. Ze heeft sieraden gevonden uit verschillende tijdperken: uit de middeleeuwen, renaissance, onze eigen tijd. Maar ook uit de oudheid. De meest indrukwekkende vondst was een zware ring met een piramidetje erop en lotusbloemen aan weerskanten. Misschien was hij van iemand uit de hofhouding van Cleopatra of uit die van haar geliefde Caesar. Valentina heeft hem lange tijd zelf gedragen en ook ik mocht hem even om. ‘Valentina!’ Ze kijkt op. We omhelzen elkaar. Vandaag is de oogst nog niet groot. Het is de hoogste tijd dat de draga weer langskomt, de boot die de Tiber schoonmaakt en de bodem omwoelt. ‘Maar de rivier is altijd aangenaam gezelschap.’ Ik laat haar de afbeelding zien en vraag haar of zij weet wat het is. Ze kijkt aandachtig, met diezelfde geconcentreerde blik waarmee ze in de modder en tussen de stenen tuurt. ‘Wat mooi. Dit lijkt Romeins.’ Haar nagels zijn zwart. ‘Fijnzinnig, die details. Met een loep kun je het beter zien. Het is heel zuiver goud, dat zie je meteen, dat kun je beter vormen. Wat een grote ogen.’ Ik vertel haar dat het is ontworpen door een moderne kunstenaar. Ze is verbaasd.
The sun lights up Valentina’s blonde hair as she sits at the water’s edge, bent over with her hands in the mud. She’s found jewelry from different eras: the Middle Ages, the Renaissance and our own time, but from the classical period too. Her most impressive find was a heavy ring with a little pyramid and lotus flowers on either side. Perhaps it once belonged to a member of Cleopatra’s entourage or that of her beloved Caesar. Valentina wore it herself for a long time and she let me try it on too. “Valentina!” She looks up. We embrace one another. Today’s haul hasn’t been especially good. It’s high time that the draga came along again – the boat that cleans the Tiber, stirring up the mud as it goes. “But the river is always pleasant company,” she says. I show her the picture and ask if she knows what it is. She examines it carefully, with the same concentrated gaze with which she searches among the mud and stones. “It’s lovely, it looks Roman.” Her fingernails are black. “The details are very refined. You could see it better with a magnifying glass. The gold is very pure – you can tell straight away. That makes it easier to work. Look how big the eyes are.” I tell her it was designed by a modern artist and she’s surprised.
61
‘Maar hij moet zich hebben laten inspireren door klassieke afbeeldingen.’ ‘Hij heeft een reis gemaakt door Italië en heeft ook Pompeï bezocht.’ ‘Dat moet het zijn geweest. Op de muurschilderingen van Pompeï zie je dit soort gezichten. Maar hij zal ook antieke juwelen hebben gezien en munten. Er zijn honderdvierentwintig keizerkoppen en helaas maar zeven koppen van keizerinnen.’ ‘Dit was een geschenk voor zijn vrouw.’ ‘Signora Derain was de achtste keizerin,’ zegt ze nuchter terwijl ze weer naar het gekroonde hoofd kijkt. ‘Met een sieraad geef je iets eeuwigs, een symbool van eeuwigdurende liefde. Van goud waaraan niets blijft kleven.’ Die enkele keer dat Valentina iets vond van goud glansde het haar van verre tegemoet. ‘Goud, dat niet vergaat.’ Haar blik beweegt van de afbeelding van de hanger naar de tweeduizend jaar oude brug die goud kleurt in de late zon. ‘Net zo min als de antieke wereld waarnaar dit juweel verwijst.’ Ze glimlacht. ‘Hij moet veel van haar gehouden hebben.’
“But he must have been inspired by classical images.” “He travelled around Italy, including a visit to Pompeii.” “That’ll be it. You see faces like this in the murals at Pompeii. But he will also have seen classical jewelry and coins. There are 124 emperors’ heads, but only seven empresses, sadly.” “It was a gift to his wife.” “Then Signora Derain was the eighth empress,” Valentina says matter-of-factly, taking another look at the crowned head. “When you give jewelry, you give something eternal – a symbol of eternal love. Of gold, which never tarnishes.” The one time Valentina found something made of gold, its gleam caught her eye from far away. “Gold never fades.” Her eyes shift from the picture of the pendant to the 2,000-year-old bridge, now turning gold in the late sun. “And neither does the ancient world this refers to.” She smiles. “He must have loved her very much.”
62
AndrĂŠ Derain Pendant Visage design c. 1940, executed 1975 Pendant La crĂŞtoise c. 1950
63
AndrĂŠ Derain Pendant Petite tĂŞte ronde c. 1950
64
AndrĂŠ Derain Pendant Grande tĂŞte ronde c. 1950
65
André Derain Pendant Tête carrée c. 1950
66
Max Ernst Pendant Masque 1959
67
Max Ernst Object Petite tĂŞte 1959/1960
68
Max Ernst Object Grand masque striĂŠ 1960/1961
69
Max Ernst Pendant Oiseau 1971
70
Max Ernst Pendant Oiseau perchĂŠ 1972
71
Max Ernst Pendant TĂŞte modern art 1974
72
Lucio Fontana Necklace Anti-Sofia, concetto spaziale 1967
73
Lucio Fontana Bracelet concetto spaziale 1967
74
Lucio Fontana Bracelet Ellisse, concetto spaziale 1967
75
Lucio Fontana Bracelet Ellisse, concetto spaziale 1967
76
Keith Haring Brooches untitled 1985
77
Keith Haring Brooch Golden baby 1989
78
Jenny Holzer Ring With you inside me comes the knowledge of my death 1994
79
Robert Indiana Ring Love ring 1967
80
Anish Kapoor Rings Water ring 2003
81
Anish Kapoor Rings Water ring 2003
82
De schoonheid kooien Caging beauty
Cornel Bierens
Man Ray, VĂŠnus restaurĂŠe, 1936
83
Sinds september 2008, toen in een grot in de Duitse streek Schwaben de zeker 36.000 jaar oude Venus van Hohle Fels werd gevonden, is het oudste kunstwerk ter wereld een sieraad. Het is een zes centimeter hoog, uit mammoetivoor gesneden beeldje van een vrouw met enorme borsten, billen en schaamlippen. Een hoofd ontbreekt, niet omdat ze dat onderweg is verloren maar omdat de kunstenaar het logischerwijs heeft weggelaten. Op de plaats van de nek zit een ringetje om een spriet door te halen, zodat je het beeldje om je hals kunt hangen. De vrouw die dat destijds, in het Laat-Paleolithicum, heeft gedaan, completeerde de Venus met haar eigen hoofd. Venus van Hohle Fels
De herinnering aan het beeldje kwam weer boven bij het zien van de Petite Vénus bleue van Yves Klein (p. 86). Die is ook zo klein, heeft ook zulke hoge borsten, en ook geen hoofd. Zelfs het superrealistische van de ivoren Venus zit in de blauwe, doordat Yves Klein de vormen heeft ontleend aan zijn Antropometrieën: schilderijen die hij maakte door naakte vrouwen in te smeren met verf (zijn bekende International Klein Blue) en ze vervolgens als stempels af te drukken op papier of doek. Maar nu het belangrijke verschil. De Venus van Hohle Fels kreeg die titel achteraf, toen ze werd gemaakt was er in de verste verte nog geen mythologie in zicht, en dus ook geen godin Venus. Het werkje van Yves Klein daarentegen is van de mythologie diep doordrenkt. Hohle Fels is uit één stuk, robuust, rechtschapen, vrouw tot in elke vezel, de Petite Vénus Bleue complex, raadselachtig, betoverend, fragiel, ongrijpbaar. Die complexiteit tekent de mythologische Venus, of Aphrodite, zoals ze bij de Grieken heet. Ze is de godin van de liefde, de schoonheid en de seksuele aantrekkingskracht, en dat in zulke mate dat ze ook de godin van de dood-in-het-leven is. De mannen met wie ze paart kan ze bedanken met een doodsteek, zoals een bijenkoningin haar darren. In haar onweerstaanbaarheid is ze levensgevaarlijk. Dat drukt Yves Klein uit door haar te presenteren in een gouden kooi. Als een pure schoonheid, een zwevende vlinder, schitterend in het blauw van de hoge lucht en de diepe zee. Maar als we haar uit haar kooi zouden bevrijden, zou ze direct haar gouden glans verliezen. Yves Klein demonstreert in deze minisculptuur met de eenvoudigste middelen wat het doel is van alle kunst: de schoonheid kooien. Alle kunstenaars weten dat de schoonheid wreed is, en de grootste schoonheid het wreedst. Iedere kunstenaar is diep van binnen een Hephaistos.
Ever since September 2008, the world’s oldest work of art has been a piece of jewelry. It was then that the Venus of Hohle Fels – at least 36,000 years old – was found in a cave in the Swabian Jura in Germany. Six centimetres high and carved from mammoth ivory, it is a figurine of a woman with enormous breasts, buttocks and vulva. The head is missing – not because it got lost along the way, but because the artist logically omitted it. There is a little ring in the neck through which a blade of grass could be threaded, so you could wear the figurine round your neck. The woman who did so, in the Late Palaeolithic, completed Venus with her own head. The figurine came to mind on seeing Yves Klein’s Petite Vénus bleue (p. 86). That’s small too, it has the same high breasts, and it also lacks a head. Even the superrealist element of the ivory Venus is reflected in her blue counterpart, as Yves Klein borrowed the forms from his Anthropometries: paintings he made by covering naked women with paint (his famous International Klein Blue) and then printing them like stamps on paper or canvas. The difference, a significant one, is this: the Venus of Hohle Fels was only given that title retrospectively; there wasn’t yet the slightest hint of mythology at the time it was made, and so no goddess Venus either. Yves Klein’s piece, by contrast, is steeped in mythology. Hohle Fels is down-to-earth, robust, honest, a woman in every fibre; the Petite Vénus Bleue is complex, enigmatic, bewitching, fragile, elusive. That complexity is typical of the mythological Venus, or Aphrodite as the Greeks knew her. She is the goddess of love, beauty and sexual attraction – so much so, that she is also the goddess of death-in-life. The men with whom she couples are apt to be rewarded with a fatal stab, like drones by their queen. She is deadly in her irresistibility. Yves Klein expresses this by presenting her in a golden cage. As pure beauty, a floating butterfly,
84
Hij, de kreupele god van het vuur en de smeedkunst, ontdekte op een dag dat zijn vrouw Aphrodite een affaire had met Ares, de knappe god van de oorlog. Hephaistos aarzelde geen moment en smeedde rond zijn huwelijksbed een onzichtbaar, ragfijn, maar oersterk jachtnet, dat dichtklapte zodra zijn trouweloze echtgenote er weer in ging liggen met haar minnaar. Ja, zoiets vernuftigs kon hij met zijn blote handen maken. Moest hij zijn begeerde schoonheid dan afstaan aan een god die helemaal niks kon maken, maar louter en alleen kon verwoesten? De woede die Hephaistos in elke schakel van zijn vangnet hamerde, zoals Homerus het beschrijft, heeft overduidelijk ook Man Ray beheerst. Hij maakte het hoofd van Venus dat we nog misten (p. 136). Het zit niet in een gouden kooi, maar in een ijzeren net. Heel venijnig heeft hij alleen haar neus, die ze door het net naar buiten steekt, een gouden glans gegeven. Wie weet een subtiele verwijzing naar de gouden appel die ze van Paris kreeg, ten teken dat zij, van de drie godinnen die er aanspraak op maakten de mooiste te zijn, de allermooiste was. In deze Tête de Vénus herkennen we het hoofd van de Venus van Milo, het wereldvermaarde Griekse beeld zonder armen. Bij opgravingen zijn brokstukken van de armen gevonden, en van de linkerhand met een appel erin. Er zijn pogingen gedaan om het beeld te restaureren, maar de experts werden het nooit helemaal eens hoe het nu precies moest.
brilliant in the blue of the lofty sky or deep sea. Yet she would instantly lose her golden aura were we to free her from her cage. Using the simplest of means, Yves Klein demonstrates in this mini-sculpture what is the goal of all art: to cage beauty. All artists know that beauty is cruel, and that the greatest beauty is cruellest of all. Deep inside, every artist is a Hephaestus. He, the crippled god of fire and blacksmithing, discovered one day that his wife Aphrodite was having an affair with Ares, the handsome god of war. Without hesitation, Hephaestus fashioned an invisible, gossamer-fine, yet infinitely strong hunting net around his marital bed, which snapped shut the next time his unfaithful wife lay in it with her lover. He could make something as ingenious as this with his own hands. So was he supposed to give up his much-coveted beauty to a god who couldn’t make a single thing? Who was capable of nothing but destruction? The fury that Hephaestus hammered, as Homer tells us, into every link of his net, was plainly felt by Man Ray too. He made the Venus head we had hitherto lacked (p. 136). Not in a golden cage, but an iron net. He maliciously confines the aura of gold to the nose she pokes through to the outside. Perhaps it’s a subtle reference to the golden apple that Paris gave her to signify that, of the three goddesses vying for the title, she was most beautiful. We recognize this Tête de Vénus as the head of the Venus de Milo, the world-famous Greek statue without the arms. Excavations have found fragments of the missing limbs, and of the left hand, holding an apple. Attempts have been made to restore the statue, but the experts could never entirely agree as to how precisely it should be done. Man Ray would have known. In 1971, he made a Vénus restaurée (p. 82) like the one he had already photographed back in 1936. A Greek female torso cast in plaster, which he tied up with rope. Aphrodite is not complete without Hephaestus, he seems to say. Or else you can only prove the existence of beauty by capturing it.
Man Ray, Dancer (Danger), 1920
For three years, between 1929 and 1932, the model and photographer Lee Miller was Man Ray’s very own Venus/ Aphrodite. During a highly productive period, she was his muse and lover, and simultaneously his constant torment, thanks to the sexual freedom she valued so highly. He celebrates her beauty in his most famous photographs, yet in others he presents her as an SM slave, or wearing a dog collar or with an iron veil over her face. His life
85
Man Ray zou het wel geweten hebben. Hij maakte in 1971 een Vénus restaurée (p. 82), zoals hij die in 1936 al had gefotografeerd. Het is een in gips afgegoten Griekse vrouwentorso, die hij met touw heeft ingesnoerd. Aphrodite is niet compleet zonder Hephaistos, lijkt hij te zeggen. Ofwel: het bestaan van de schoonheid bewijs je alleen door haar te vangen. Drie jaar lang, tussen 1929 en 1932, is Lee Miller, fotomodel en fotografe, Man Ray’s eigen Venus/Aphrodite geweest. In een uiterst productieve periode was ze zijn muze en minnares, en tegelijk zijn permanente kwelling door de seksuele vrijheid die zij voor zichzelf hooghield. Hij celebreert haar schoonheid op zijn beroemdste foto´s, maar op andere beeldt hij haar af als sm-slavin, of met een hondenhalsband om, of met een ijzeren sluier voor haar gezicht. Zijn leven en werk waren sterk met elkaar verweven, en in allebei vocht hij met de schoonheid. Het was kooien of gekooid worden. In zijn jonge jaren heeft hij nog even gedacht dat hij, net als de futuristen, de schoonheid vooral zou vinden in machines. Hij verdiende zelfs een tijdje zijn brood met technische tekeningen die hij van machines maakte. Maar hij ontdekte dat die mooie, slimme, gehoorzame slaven die je zoveel last uit handen kunnen nemen, veranderen in monsters en tirannen zodra je er te veel eerbied voor krijgt. Ook de machines! In 1920 maakte hij een object met in grote letters het woord Dancer, dat ook is te lezen als Danger (p. 84). Daaronder tandwielen die zo in elkaar grijpen dat ze niet meer kunnen draaien. De machine is vastgelopen, de danser beweegt niet meer. Een pessimistisch werk, te pessimistisch. Want de schoonheid kooien betekent niet dat je haar moet killen. Dat begreep de surrealistische kunstenares Meret Oppenheim, die ook Man Ray’s muze en model is geweest, en weer op andere beroemde foto’s van hem staat. Ze blies de danser nieuw leven in toen ze vlak voor haar dood in 1985 de ring maakte die de titel Dancer (Danger) restored zou verdienen (p. 103). De tandwielen maakte ze weer draaiend, ze voegde er de schittering van dertig briljantjes aan toe en schoof de gerestaureerde machine om haar vinger. En sindsdien danst de danser weer, leeft de schoonheid weer. Gevaarlijk met al die tanden, precies zoals het hoort. Want aan de tanden van de schoonheid danken de kunstenaars hun vuur.
Man Ray, Lee Miller, c. 1930
and work were closely interwoven, and he fought with beauty in both. It was cage or be caged. For a while as a young man, he believed – like the Futurists – that beauty was chiefly to be found in machines. He even earned a brief living making technical drawings. But he discovered that these lovely, clever and obedient slaves that can do so much to ease your burden, turn into monsters and tyrants the moment you hold them in too much respect. Machines likewise... In 1920, he made an object incorporating in large letters the word Dancer, which can also be read as Danger (p. 84). The cogwheels beneath it are so interlocked that they can no longer turn. The machine has ground to a halt; the dancer no longer moves. A pessimistic work: too pessimistic. Because to cage beauty doesn’t mean you have to kill it. The surrealist artist Meret Oppenheim – who was also Man Ray’s muse and the model for several of his best-known photographs – understood that. She breathed new life into the dancer when, shortly before her death in 1985, she made the ring that deserves to be called Dancer (Danger) restored (p. 103). She got the cogwheels turning again, added the glitter of 30 brilliants and slipped the restored machine onto her finger. Now the dancer dances again; beauty lives again. Dangerous with all those teeth, exactly as it should be. Because it is to beauty’s teeth that artists owe their fire.
86
Yves Klein Pendant/brooch Petite VĂŠnus bleue c. 1960
87
Joep van Lieshout Ring untitled 1994