11 minute read

De Tirannie van verdienste. Over de toekomst van de democratie. Michael Sandel (2020)

Rie Bosman en Arie Glebbeek

Is Meritocratie iets goeds of iets slechts?

Advertisement

Voor de bedenker van de term, de Engelse socioloog Michael Young, was het in zijn boek “The Rise of the Meritocracy 1870-2033” (gepubliceerd in 1958) duidelijk het laatste. De spelregels van de meritocratie en de bijbehorende opkomst van een nieuwe elite van hogeropgeleiden zouden de samenleving onvermijdelijk doen ontwrichten. Het gekke is dat in de politiek en in de onderwijspraktijk de term ‘meritocratie’ juist als een geuzennaam werd omarmd. Hij drukte uit dat iedereen een goede maatschappelijke positie voortaan door eigen prestaties moest ‘verdienen’ (‘merit’). Dit zou een radicale breuk vormen met de oude situatie waarin kinderen van rijke en aanzienlijke ouders hun rijkdom en posities eenvoudig konden overerven, en waarin het onderwijssysteem (als tussenschakel) overwegend als ‘standenonderwijs’ was ingericht. In een meritocratie zouden alle kinderen gelijke kansen krijgen om in het onderwijs te bewijzen wat zij waard zijn. Aldus konden ook kinderen uit lagere milieus toegang verwerven tot de hogere sporten op de maatschappelijke ladder.

Het is steeds duidelijker geworden dat er aan deze visie twee problemen kleven. Al tientallen jaren geleden wezen kritische onderwijssociologen erop dat ‘gelijke kansen’ een fictie is. Het onderwijs is bij uitstek het toernooiveld voor kinderen van hoogopgeleide ouders en (waar dat niet genoeg is) hebben die ouders tal van hulpbronnen om de onderwijsloopbaan van hun nakomelingen effectief te ondersteunen. “Education cannot compensate for society”, zo drukte onderwijssocioloog Basil Bernstein het al een halve eeuw geleden uit. Toch blijven de meeste politieke partijen, verkiezingswinnaar D66 voorop, deze fictie van gelijke kansen omarmen. Er moet steeds meer geld in het onderwijs worden gestopt om haar na te jagen.

En ja, daartoe rekenen we ook nadrukkelijk alle sociologiestudenten, want het gaat bij uitstek ook over jullie meritocratische maatschappij- en zelfbeeld.

Het tweede probleem is zo mogelijk nog venijniger. Ongeacht de mate waarin ‘gelijke kansen’ worden gerealiseerd, creëert de meritocratische onderwijsselectie een nieuwe verliezersklasse die zich tot op het bot miskend en vernederd voelt. Niet voor niets liet Michael Young de denkbeeldige schrijver van zijn toekomstvisioen op gewelddadige wijze omkomen tijdens een ‘populistische revolte’ in 2033. Het is want het gaat bij nu 2021. Is er ooit een betere sociologische toekomstvoorspelling geschreven?

In zijn nieuwe boek “The Tyranny of Merit” (2020) adresseert de vooraanstaande filosoof Michael Sandel de beide fundamentele problemen van de meritocratie op actuele en niet mis te verstane wijze. Het is een boek dat alle sociologen zouden moeten lezen. En ja, daartoe rekenen we ook nadrukkelijk alle sociologiestudenten, want het gaat bij uitstek ook over jullie meritocratische maatschappij- en zelfbeeld.

Michael Sandel, hoogleraar politieke wetenschappen aan Harvard, schreef belangrijke boeken als “Justice” en “What money can’t buy”, maar is vooral beroemd geworden door zijn openbare online colleges over rechtvaardigheid. Al zijn boeken zijn vertaald in het Nederlands, en ook “The Tyranny of Merit” lag al in het jaar van verschijnen in de Nederlandse boekhandel onder de titel: “De Tirannie van Verdienste. Over de toekomst van de democratie” (2020). In zeven zeer toegankelijk geschreven hoofdstukken met treffende titels betoogt Sandel wat er mis is met het ongebreidelde geloof in de meritocratie. Eerst even terug naar de theorie.

En ja, daartoe rekenen we ook nadrukkelijk alle sociologiestudenten, want het gaat bij uitstek ook over jullie meritocratische maatschappij- en zelfbeeld.

Centraal in het meritocratische ideaal staat het postulaat van gelijke kansen, op basis van de volgende redenering: (1) In een meritocratie mag selectie in het onderwijs enkel op basis van bekwaamheid (IQ, aanleg) en geleverde prestaties plaatsvinden, en (2) als er maar gelijke kansen zijn in de verdeling van personen over ongelijke posities, is daarmee de ongelijkheidsstructuur zelf gelegitimeerd. Dat die bereikte posities op zichzelf gekenmerkt worden door ongelijkheid is geen probleem, als de weg erheen maar gelijke kansen biedt aan alle hordelopers. Een meritocratie met een ‘level playing field’ biedt dus gelijke kansen op ongelijke maatschappelijke posities, en onderwijs heeft in de deze redenering een sleutelpositie. ‘De sleutelmacht van de school’, zoals Ph. J. Idenburg dat in Nederland al in de jaren vijftig noemde. Ook in het boek van Sandel speelt onderwijs een centrale rol.

Sandel begint zijn boek met een treffend voorbeeld van de praktijken bij de SAT-toets, het uiterst competitieve en selectieve toelatingsexamen tot een universitaire opleiding in de Verenigde Staten, met name als het om de Ivy League en andere prestigieuze universiteiten gaat. De toegang tot deze felbegeerde opleidingsinstituten is (in elk geval op papier) meritocratisch georganiseerd, wat betekent dat degenen die worden toegelaten op basis van eigen verdienste hun toelating hebben verdiend en recht hebben op alle daaruit voortvloeiende voorrechten. Ouders getroosten zich grote inspanningen, ook financiële, om voor hun kinderen toegang tot de meest selectieve instituten te verwerven. Leerlingen zijn hun hele schoolloopbaan verwikkeld in een ‘wapenwedloop’ om de juiste cijfers te halen, het juiste CV samen te stellen en de hoogste SAT-score te behalen. De druk is zó groot, dat veel ouders grote sommen geld betalen aan extra onderwijsondersteuning en bijlessen, of over gaan tot alternatieve en zelfs frauduleuze manieren waarop toegang kan worden bemachtigd. De publieke reacties op deze meer en minder legitieme middelen laten echter altijd eensgezind zien dat toelating uitsluitend gebaseerd dient te zijn op eigen talent en verdienste: aan de legitimiteit van dat principe wordt niet getornd.

Sandel doet dat wél, en hij koppelt de obsessie van ouders om voor hun kinderen een plaats op een topuniversiteit te bemachtigen aan de toenemende ongelijkheid in de samenleving. Een studie aan een topuniversiteit garandeert niet alleen een maatschappelijke positie en een welvarend bestaan voor hun kinderen, maar geeft daaraan een meritocratisch cachet: ze hebben het ‘zélf verdiend’ door eigen talent en inspanning.

Het ‘verdienen’ komt ook tot uitdrukking in de titel van het eerste hoofdstuk, “Winnaars en verliezers”. In dit hoofdstuk staan de gevestigde partijen en elites tegenover de woedende populistische bewegingen in Europa en de VS: de winnaars en de verliezers van de “technocratie en marktvriendelijke mondialisering”. Er zijn twee diagnoses van deze onvrede: ten eerste vijandigheid jegens immigranten en etnische minderheden, en ten tweede de snelle technologische veranderingen die veel laaggeschoolden van hun werk en hun toekomst hebben beroofd. “Het is niet moeilijk te begrijpen hoe geloof in markt en technologie de weg heeft gebaand voor de huidige populistische onvrede. De marktgedreven versie van de mondialisering heeft tot groeiende ongelijkheid geleid en bovendien gevoelens van nationale identiteit en vaderlandsliefde van hun waarde beroofd” (p. 31). Sandel voegt aan die beide diagnoses een belangrijke derde verklaring toe. De nieuwe technocratische, mondiale en marktvriendelijke omstandigheden hebben “veel arbeid van haar waardigheid … beroofd en veel mensen uit de arbeidersklasse achtergelaten met een gevoel dat ze vrijwel geen macht hebben over hun eigen leven en geen enkel respect genieten” (p. 30). De beschrijving doet denken aan de ‘Strangers in their own land’ met wie Arlie Hochschild sprak voor haar gelijknamige boek uit 2016.

Sandel benadrukt dat het meritocratische ethos resulteert in veranderende condities voor maatschappelijke erkenning en waardering; het feliciteert de winnaars, maar kleineert de verliezers. Bij de winnaars leidt dit tot hoogmoed, bij de verliezers tot vernedering, ressentiment, en wrok. Denk aan de Brexit, denk aan de gele hesjes in Frankrijk. Ewald Engelen sprak in de Groene van “het terechte chagrijn van de praktisch geschoolden”. In de Verenigde Staten heeft dit tot een politieke verschuiving geleid waarin arbeiders en laagopgeleiden, die traditioneel Democratisch stemden, zich steeds meer tot de Republikeinen hebben gericht en op Trump hebben gestemd of het Capitool hebben bestormd. Omgekeerd stemmen hoogopgeleiden juist in toenemende mate Democratisch. In Nederland zien we bij de recente verkiezingen hetzelfde patroon.

Sandel is een erudiet en meeslepend schrijver. In het volgende hoofdstuk analyseert hij de geschiedenis van de ‘eigen verdienste’ met behulp van de Bijbel, de Reformatie, Weber en Durkheim, en de grondleggers van de Verenigde Staten, om te eindigen met Martin Luther King, Obama en Trump.

Sigmund 22 maart 2021, door P. de Wit, geraadpleegd op https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/sigmund~ba7b0503/ ©Peter de Wit 2021

Het principe van de eigen verdienste blijft in alle analyses over de VS fier overeind: “De boog van het morele universum mag dan buigen naar rechtvaardigheid, maar God helpt degenen die zichzelf helpen” (p. 84). Zo krijgen de winnaars ook nog eens Gods zegen.

In “De retoriek van het opklimmen” komen we op het bekende terrein van de sociale mobiliteit: de belofte dat iedereen het zover kan brengen als eigen aanleg en inspanning dat toelaten. De werkelijkheid is anders: de explosief stijgende ongelijkheid van de afgelopen decennia heeft niet geleid tot grotere sociale mobiliteit. Integendeel: de bevoorrechte klassen in de samenleving doen er alles aan om hun privileges door te geven en de klasse-positie van hun kinderen te waarborgen. De meritocratie wordt, net als de aristocratie, erfelijk. Maar nu niet via bezit van land of goederen, maar via – desnoods duur gekocht – onderwijs. Een parentocratie, zoals Britse socioloog Philip Brown dit model al in 1990 noemde.

En wat doet het meritocratische vertoog met degenen wiens talenten onvoldoende marktwaarde hebben? Hoe moeten zij een waardig en waardevol leven leiden?

Sandel beschrijft deze sleutelmacht van diploma’s als Credentialisme en noemt dit “het laatste aanvaardbare vooroordeel” in de bijbehorende hoofdstuktitel. “In een tijd waarin racisme en seksisme in diskrediet zijn geraakt (….) is credentialisme de laatste maatschappelijk aanvaardbare vorm van discriminatie” (p. 134). Dit wordt nog versterkt doordat de elites zich totaal niet generen voor hun vooroordelen en hun negatieve houding ten opzichte van laagopgeleiden, maar wijzen op individuele verantwoordelijkheid, een negatief oordeel dat de betrokkenen ook zelf (gaan) delen (p.135).

Sandel bespreekt ook dezelfde diploma-democratie die voor Nederland werd beschreven “ En door Marc Bovens en Anchritt Wille (2011) en dezelfde gestresste wat doet het meritocratische ‘bijlesgeneratie’ uit het vertoog met degenen boek van Louise Elffers (2017) en waarschuwt: “Een compleet politiek wiens talenten onvoldoende marktwaarde beleid optrekken hebben? Hoe moeten rondom het idee dat een universitair diploma een basisvoorwaarde is zij een waardig en waardevol leven voor waardige arbeid en maatschappelijke achting heeft een ondermijnende uitwerking leiden? “ op het democratische leven. Het berooft mensen zonder universitair diploma van hun waarde, voedt vooroordelen tegenover laagopgeleide leden van de samenleving, sluit de meeste arbeiders uit van een gekozen ambt en leidt tot het ontstaan van een politieke tegenstroom.” (p. 147). Uiteraard heeft deze de facto uitsluiting van laagopgeleiden uit de politiek ook grote consequenties voor de prioriteiten en de besluitvorming op de politieke agenda. Ook daar zijn de gevestigde partijen en de elites de winnaars.

In de laatste twee hoofdstukken gaat het over de twee domeinen die centraal staan in de meritocratische opvatting van succes: onderwijs en werk. Vooral hoofdstuk 7, “De waardering van werk”, en de conclusie “Verdienste en het algemeen welzijn” zijn sterk.

Het is volgens Sandel onjuist om ervan uit te gaan dat de marktwaarde van een bepaalde baan een afspiegeling is van de bijdrage aan het algemeen welzijn. Hij laat de onjuistheid van deze aanname overtuigend zien aan de hand van de buitenproportionele inkomens in de financiële dienstverlening. Dit is een van de centrale vragen van het boek: waarom hebben de getalenteerden onder ons de buitensporige beloningen verdiend waarmee marktgedreven samenlevingen succesvolle mensen overladen? En wat doet het meritocratische vertoog met degenen wiens talenten onvoldoende marktwaarde hebben? Hoe moeten zij een waardig en waardevol leven leiden?

Regelrecht aangrijpend is de beschrijving van de wanhoopssterfte, deaths of despair, een term bedacht door twee economen van Princeton die ontdekten dat de gemiddelde levensverwachting in de VS in de periode 2014-2017 voor het eerst in honderd jaar afnam en voor lageropgeleide blanken al vanaf 1998. Case en Deaton (2020) stelden vast dat de sterftecijfers stegen door een epidemie van sterfgevallen door zelfdoding, een overdosis drugs, en leverziekten als gevolg van alcoholmisbruik. Zij ontdekten “ Het bovendien dat ‘wanhoopssterfte’ vrijwel geheel plaatsvond onder mensen zonder universitair diploma, een afspiegeling, volgens Case en Deaton, “van het langzaam verloren gaan van een levenswijze van de witte, meritocratische minder hoog opgeleide arbeidersklasse.” (p. 146). Een sterkere ideaal is geen aanwijzing van de uitzichtloosheid van de ‘verliezers’ is bijna niet mogelijk.

Het meritocratische ideaal is geen oplossing voor ongelijkheid, het is via onderwijs en sociale mobiliteit een rechtvaardiging van ongelijkheid.

De conclusie van het boek is als volgt samen te vatten: “Een ongelijkheid, het is via perfecte meritocratie laat weinig ruimte voor de solidariteit onderwijs en sociale die kan ontstaan wanneer we ons realiseren hoe lukraak talenten worden uitgedeeld en hoe willekeurig het lot ons kan mobiliteit een begunstigen of zwaar kan treffen. Dat is de reden waarom ‘loon naar verdienste’ een vorm van tirannie is – een onrechtvaardig rechtvaardiging van regime.” (p. 39). Niet dat verdienste niet belangrijk is, maar ongelijkheid. “ “Onze technocratische versie van de meritocratie heeft de band tussen verdienste en morele oordelen verbroken.” (p. 43).

Michael Sandel heeft een zeer belangrijk boek geschreven, een must-read voor elke socioloog. Het meritocratische ideaal is geen oplossing voor ongelijkheid, het is via onderwijs en sociale mobiliteit een rechtvaardiging van ongelijkheid. Misschien is het zelfs wel een versterker van ongelijkheid: het streven naar het meritocratisch ideaal heeft de ongelijkheid alleen maar scherper gemaakt. Het is de grote verdienste van Michael Young dat hij dat in 1958 al voorzag. Michael Sandel laat ruim 60 jaar later onverbloemd zien welke onverbiddelijke gevolgen de meritocratie heeft voor solidariteit, voor de democratie, en vooral voor de verliezers zelf.

Referenties

Bovens, M. & Wille, A. (2014). Diplomademocratie: over de spanning tussen meritocratie en democratie. Bert Bakker.

Brown, P. (1990). ‘The third wave’. Education and the ideology ofparentocracy. British Journal of Sociology of Education, 11(1), 65-85. Case, A., & Deaton, A. (2020). Deaths of despair and the future of capitalism. Princeton University Press. Elffers, L. (2017). De bijlesgeneratie: opkomst van de onderwijscompetitie. Amsterdam University Press. Hochschild, A. (2018). Strangers in their own land. Anger and Mourning in the American Right. The New Press. Sandel, M. J. (2020) De Tirannie van Verdienste. Over de toekomst van de democratie. Ten Have.

Young, M. (1958). The Rise of the Meritocracy 1870-2033. Thames and Hudson.

This article is from: