6 minute read
Vondst in Zutphen
from Venster 2022-2
Een God-de-Vaderfiguur uit Zutphen
Elizabeth den Hartog
Advertisement
In 2018 werd onder de vloer van de Walburgiskerk in Zutphen een intrigerend beeld van de gekroonde GoddeVader gevonden, tegen de noordwestelijke pijler van het koor. Het van Baumberger steen vervaardigde reliëf meet 43 cm bij 55 cm (afb. 1). GoddeVader is als driekwart figuur afgebeeld tegen een rode achtergrond, oprijzend uit een wolk die de hemelse sfeer aanduidt. Hij draagt over zijn kleed een, onder de kin door een ronde fibula gesloten, mantel. In zijn rechterhand houdt hij een globe en in zijn afgehakte linkerhand hield hij naar alle waarschijnlijkheid een scepter. Aan de linkerkant (vanuit het perspectief van de kijker) zijn overblijfselen van een vogel, mogelijk een adelaar, met uitgespreide vleugels, en daarboven resten van een bladrank of engelenvleugel. Deze resten impliceren dat het reliëf ooit onderdeel vormde van een groter geheel, waarvan de precieze context niet langer is te reconstrueren. en beschadigde stenen, in een van de noordelijke zijkapellen van de kerk, perfect aantoont. Daarentegen is de Zutphense GoddeVaderfiguur, hoewel voorstellingen als deze door protestantse gelovigen als zeer verwerpelijk werden beschouwd, niet op een dergelijke manier beschadigd. Sterker nog, hij is verrassend intact. Het enige dat ontbreekt is het puntje van zijn neus en er is een kleine beschadiging onder zijn linkeroog. De kroon op zijn hoofd is enigszins beschadigd, de bovenkant is verdwenen en de bovenste delen van de fleurons zijn afgehakt. Zijn rechterarm, die waarschijnlijk een scepter vasthield, is weg en de vogel aan Gods voeten is zwaar beschadigd. Dit alles roept vragen op en nodigt uit het beeld eens wat beter te bekijken.
Aanvankelijk dacht men dat het reliëf in de grond terecht was gekomen na verminking door zestiendeeeuwse protestantse beeldenstormers of in de periode van Hervorming die daarop volgde. De Zutphense Walburgiskerk kreeg tussen 1572 en 1598 herhaaldelijk met dergelijke vernielingen te maken. Echter, beeldenstormers en soldaten die tijdens de Reformatie beelden kapot sloegen, richtten zich op de hoofden en handen van de sculpturen met het doel de expressieve kracht van de sculpturen, hun 'agency', te verminderen. Op zijn minst werden neuzen afgehakt en ogen uitgekrabd, zoals de verzameling gebroken
Allereerst valt de door God gedragen beugelkroon op. Deze heeft aan de onderzijde een parelrand met daarboven een reeks fleurons, die grotendeels getopt zijn. De kroon bestaat verder uit twee elkaar kruisende beugels met een parelrandversiering, die samenkwamen in een bekroning die is afgehouwen. Het gaat hier duidelijk om een Duitse koningskroon, zij het niet de vanaf 1424 in Nürnberg bewaarde rijkskroon die terug zou gaan tot Karel de Grote en alleen voor kroningsplechtigheden tevoorschijn werd gehaald. De kroon op het reliëf is eerder een Hauskrone of privékroon, waarvan de opeenvolgende Duitse koningen en keizers er meerdere bezaten. Zij droegen deze privékronen bij ceremoniële bijeenkomsten om aan te geven dat de drager koning dan wel keizer was van het Heilige Roomse Rijk. Een dubbele beugelkroon als op het Zutphense reliëf GoddeVaderreliëf gevonden in 2018. duikt voor het eerst Foto: Archeologische dienst Zutphen op in afbeeldingen GoddeVader, afgebeeld in de Schedelsche Weltchronik. Foto: Bayerische Staatsbibliothek München
van Wenzel I (roomskoning van 1378 tot 1400), Sigismund (roomskeizer van 1433 tot 1437) en Albrecht II (roomskoning van 1438 tot 1439). Vanaf de vijftiende eeuw wordt de dubbele beugelkroon langzaamaan een attribuut van GoddeVader (fig. 3), wat reflecteerde op de toenmalige roomskoningen en keizers die aldus duidelijk maakten dat ze hun macht rechtstreeks aan God ontleenden en dat ze optraden als Gods vertegenwoordiger op aarde. Vooral tijdens het bewind van de Habsburgse keizer Frederik III (14151493) en zijn zoon Maximiliaan, die in 1486 in Aken tot koning van het Heilige Roomse Rijk werd gekroond en in 1508 tot keizer, kwamen deze voorstellingen veel voor. Nu was er een directe relatie tussen Zutphen, Frederik III en Maximiliaan. Hoe dat zo kwam is een ingewikkeld verhaal.
In 1423 volgde Arnold van Egmond zijn oudoom van moederszijde, Reinald IV van Gelre, op als hertog van Gelre 21
en graaf van Zutphen. In 1465 werd hij gevangen genomen en afgezet door niemand minder dan zijn eigen zoon Adolf. De Bourgondische hertog Karel de Stoute bevrijdde Arnold in 1471 uit deze gevangenschap en zette Adolf in Vlaanderen gevangen. Om aan geld te komen, verpandde Arnold in 1472 zijn bezittingen voor 300.000 gulden aan Karel de Stoute, reden waarom de Bourgondiërs het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen als hun eigendom konden claimen. Toen Arnold een jaar later stierf, erkende Zutphen de aanspraak van Adolf van Egmond op de titels van zijn vader. Karel de Stoute nam wraak door de stad in te nemen. Keizer Frederik III stelde hem in 1473 formeel aan als hertog van Gelre en Zutphen. De onverwachte dood van Karel de Stoute in 1477 zorgde echter voor een machtsvacuüm, want zijn erfgenaam was zijn jonge ongehuwde dochter Maria. De inwoners van Gelre en Zutphen kozen opnieuw Adolf als hun heerser. Omdat Adolf merkwaardig genoeg in Vlaanderen bleef om Maria van Bourgondië te helpen haar erfgoed vast te houden, werd zijn zuster Catharina in Gelre en Zutphen tot regentes benoemd. Kort daarna stierf Adolf voor de muren van Doornik. Maria van Bourgondië ontfermde zich daarop over Adolfs twee, nog jonge kinderen, die aan haar hof zouden worden opgevoed, maar ze trouwde ook met Maximiliaan van Oostenrijk, de zoon van koning en keizer Frederik III. Met de kinderen van Adolf als gijzelaars begon Maximiliaan vanaf 1479 zijn oog op Gelre te richten. Catharina, de zuster en regentes van Adolf, werd al snel gedwongen de zuidelijke delen van Gelre over te geven. Het noorden van Gelre en Zutphen weigerden zich echter onder het Bourgondische juk te voegen en Zutphen koos zelfs de bisschop van Münster als heerser. Helaas bleek de bisschop de Habsburgers niet te kunnen weerstaan en in 1481 gaf hij zich aan hen over. Toen in 1482 Maria van Bourgondië stierf, wist Maximiliaan zich van de erfenis van zijn vrouw meester te maken. Maximiliaans heerschappij over Zutphen duurde tot 1492, toen de stad besloot Karel van Egmond (de zoon van Adolf) te steunen, wat resulteerde in een strijd die tientallen jaren zou duren.
Het komt mij voor dat de Zutphense burgers vanaf 1492 een afbeelding van GoddeVader met een Duitse kroon op het hoofd niet langer zullen hebben geaccepteerd; het betrof hier immers overduidelijk Habsburgse propaganda. Zo die propaganda onwelgevallig was, nam de tegenpartij deze weg, zodra de kans daar was. De beschadigingen van het Zutphense beeld suggereren inderdaad dat het niet de figuur van God was die de toorn van degene die het verminkte opwekte, maar de symbolen van het Duitse rijk; de scepter, kroon en de vogel (mogelijk een adelaar). Dit alles wijst erop dat het destijds nog vrij nieuwe reliëf in 1492 of in de decennia daarna, toen Zutphen in oorlog was met de Duitse koning en keizer, werd vernietigd en in de grond verstopt. Het zou hier in dit geval om een soort van damnatio memoriae gaan.
Dit fragment in de Walburgiskerk in Zutphen van een vrouwelijke martelares met palmtak geeft aan hoe beeldenstormers over het algemeen toetakelden. Foto: Elizabeth den Hartog