Verhalen over het reilen en zeilen van de familie
SORGDRAGER
Opgeschreven voor onze kleinkinderen:
Merel Rozemarijn Hans Arjen Alexander Linde Jasmijn
en voor onze achterkleinzoon: Elian Nathan en voor hen die er belangstelling voor hebben.
Cornelis en Hylkje (?) Gerrit en Hylkje (?) Cornelis en Seyke Pieter en Gertke Cornelis en Baukje Pieter en Hieke Jan en Aaltje Dirk en Tjepkje Jan en Jo
Ons voorgeslacht: in nacht en stormgebruis, in tegenspoed en kruis! maar ook: in voorspoed en geluk!
1 1
2
3
Om te beginnen heb ik hierboven een handtekening van Cornelis Gijsbertsz. Sorgdrager afgedrukt.
Nu wij het zonder foto of tekening van hem moeten stellen, komt hij ons toch een beetje naderbij in zijn handtekening. Zijn geboortedatum is ons niet bekend. Maar we weten dat Cornelis zijn eerste reis als kommandeur maakte in 1690 en dan moet hij toch op zijn minst 20 jaar zijn geweest. Daarom willen wij zijn geboortejaar stellen tussen 1665 en 1670. Deze reis maakte Cornelis voor rekening van Dirk Dirkzn. Prutkooper. De bemanning bestond uit 14 “koppen”. Voorwaar wel een klein begin – wat een moed om daarmee de oceaan te bevaren. Cornelis heeft o.a. ook gevaren met “de vier gebroeders”en “de vergulde beijkorf”. Zijn laatste reis is geweest in 1705 met “het witte schaap”of “het witte paard”. Dit schip is vergaan.
Tijdens zijn reizen heeft Cornelis Gijsbertsz. aantekeningen gemaakt, die speciaal bedoeld waren voor de jongere commandeurs. Deze aantekeningen zijn in samenhang gebracht, wat geleid heeft tot het ontstaan van het boek: “Bloeyende opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groenlandsche Visscherij” Uitgegeven in 1720, 2e druk 1727. (zie volgend bladzijde). In zijn “Opdragt”schrijft de uitgever dat hij ’t waardig vond te drukken “om er de Waerelt dienst en vermaak mede te doen”. Door dit boek laat Cornelis Gijsbertusz. zich kennen als een knappe en verstandige man. Het is ongelooflijk welke zaken zijn aandacht allemaal trekken. Enkele voorbeelden: hij schrijft over het schaakspel, dat men in IJsland gebruikt en hij vertelt hoe dat gemaakt wordt. Hij heeft de vogels geobserveerd en hij vertelt hoe ze vanuit zee zonder te twijfelen hun nesten in de rotsen terugvinden. Ook vertelt hij over zijn tocht naar een bron, een heetwaterspuwende bron op IJsland. Dat is zo’n mooi verhaal – dat wil ik jullie even doorgeven: In de IJslandse Baai ontmoet Cornelis Gijsbertusz. een koopman, die hem vertelt, dat er een beetje landinwaartsgelegen verschillende wellen en bronnen zijn. Deze koopman biedt hem een paard en een “wegwijzer”aan. En natuurlijk wil onze Cornelis dat wel eens zien. Hij vertelt: “Wij hadden een stuk schaapevleesch medegenomen om alhier te laaten gaarkooken: wij wierpen er de helft van in deeze en d’andere helft in de andere wijde bron, beide aan een lang tou met een steen daar aangebonden vast gemaakt; met ieder ademhaaling (eerder vergeleek hij de opwellende put met een walvis die bij ademhaling water blaast) wierd dit vleesch telkens opgeworpen en viel echter wederom gedurig in de bron, dat wij dan op den rand staande zagen leggen en kooken; dus lieten wij ’t negemaal in d’ademhaaling opwerpen en weder neer vallen om te kooken. Vermits wij gezegd hebben dat ieder ademhaaling eenen tijd van 400 tellens van noode hadde zoo is dan 9 maal 400 3600 tellens waar voor wij een half uur rekenden en in dezen tijd bevonden we het vleesch van bequaame gaarte te zijn om te eten zijnde genoegzaam blank gekookt. Alzoo wij ten dien einde brood hadden mede genomen deeden we van dit gekookte vleesch onze maaltijd en dronken van ’t bronwater als ’t verkoelt was. Om deze vreemdigheit bewaarde ik een stuk van ’t zelve vleesch nadat ik ’t hard gedroogt had. Dus gegeeten en gedronken hebbende gingen we naar een nabij gelegen boerenhuis of hut daar wij eens melk toe dronken en begaven ons verder wederom aan boord”. 4
Is dit niet een kostelijk verhaal? Wat een ras-kampeerder was die Cornelis Gijsbertsz. ’t Is werkelijk buitengewoon interessant om dit boek te lezen. Een uittreksel in leesbaar Nederlands zou zeker zijn plek wel vinden.
In 1705 zegt Cornelis Gijsbertusz. de walvisvaart vaarwel. Hij is getrouwd met Dieuwertje Dirks. Wanneer zij getrouwd zijn, is niet bekend. Zou Dieuwertje misschien de dochter geweest zijn van Dirk Dirks Prutkooper? Voor deze man immers maakte Cornelis zijn eerste reis met de “Vries”. Zij woonden in Westzaandam. Uit het testament ben ik te weten gekomen dat Dieuwertje en Cornelis twee zoons hadden, die in 1727 nog minderjarig waren, nl. Dirk en Jan. Op een Zaterdagavond om 9 uur in 1727 stapt Cornelis nog bij een notaris binnen om zijn testament te maken. Zijn vrouw Dieuwertje is dan al overleden. Hij moet wel behoorlijk fortuinlijk geweest zijn: hij bezat aandelen in sluizen van Oostzaandam en nog verschillende andere zaken. Hij dreef een zaak in Westzaandam. Deze zaak vermaakt hij aan zijn zoon Dirk. Wat dat voor zaak geweest is, weet ik niet. Er wordt ergens geschreven over de schrijfkamer van Cornelis. Zijn zoon Jan wordt genoemd een innocente jongen. Het is aandoenlijk te bemerken hoe Cornelis alles in
het werk stelt om na zijn dood Jan uit de handen van de “weesmeesteren” en het weeshuis te houden. Als voogd stelt hij drie mannen aan – één daarvan is Adr. Loosjes, een zoon van de bekende Corn. Loosjes, doopsgezind leraar bij de Friezen. Dit las ik over deze Adriaan in een boek van de Doosgezinde gemeente van Zaandam: “Hij werd 15 April 1689 geboren te Westzaandam, als zoon van Corn. Loosjes. Zijn tweede moeder omringde hem met grote tederheid, haar vroomheid had grote invloed op hem. Hij bezocht één der goede Zaandamse scholen, waar hij zelfs zeevaart en sterrenkunde leerde. Gaarne had hij ter zee gevaren. 14 jaar oud (dus in 1703) deed hij met Zorgdrager, groot vriend van zijn vader, een reis naar Groenland”.
In datzelfde boek wordt Dirk Corn. Zorgdrager genoemd als leeraar van de Doopsgezinde gemeente te
Zaandam (1746 tot 1766). Uit testamenten valt op te maken dat Cornelis overleden is in 1731/1732. Er is nl. nog sprake in 1731 van een obligatie op naam van Cornelis Gijsbertsz. en in 1732 is er sprake van een obligatie op naam van de voogden. Cornelis heeft vermoedelijk alleen één zuster gehad. In een testament worden er gelden verdeeld tussen Cornelis en zijn zuster. Van haar wordt geen naam genoemd. Maar juist over deze zuster hoop ik later meer te vertellen.
We volgen nog even de zonen van Cornelis. In 1766 is Jan overleden, die uiteraard geen kinderen naliet.
Dirk is overleden tussen 1766 en 1769. In 1769 is er nl. sprake van de enig erfgename van Dirk, zodat de naam Sorgdrager in dit geslacht ophoudt. Dirk schreef zijn naam altijd met een Z.: Zorgdrager – in tegenstelling tot zijn vader die zijn naam doorgaans met een S schreef. Nog even een opmerking: Al in begin 1600 is er sprake van ene IJsbrand Zorchedraager. Nu gaan we naar Cornelis Gerritszoon Sorgdrager in Kaard. Er móét toch een familie-relatie zijn tussen deze twee C.G.Sorgdragers, maar hoe ?
5
6
7
Puzzel : Cornelis Gijsberts Sorgdrager en Cornelis Gerrits Sorgdrager
(allebei C.G. Sorgdrager) Er moet tussen deze twee Cornelissen een verbinding te vinden zijn. Maar hoe dan? Misschien heb ik iets gevonden in het boek van van Deursen “Het dorp in de polder”, het dorp Graft dat als buurtschap Noordeinde heeft - en Graft en de Rijp worden heel vaak in één adem genoemd. In het hoofdstuk “Vrouwen van stand”bespreekt van Deursen de stand van de weesmoeders of regentessen. Dat is één functie die uitsluitend door vrouwen bekleed kon worden. De regenten kwamen voort uit de elite. Dit mogen we ook aannemen van de regentessen. Zo beschikten zij over de mogelijkheid om haar eigen leven inhoud te geven en invloed uit te oefenen op het leven van anderen. In het Noordeinde waren de doopsgezinden sterk vertegenwoordigd. Alle mannen van deze weesmoeders zijn vermoedelijk in goeden doen geweest, al hadden ze als gevolg van hun kerkelijke gezindheid niet altijd aandeel in de macht.
Laat ik nu tussen de lijst van weesmoeders de naam Hyltjen Gijsberts tegenkomen!
De naam Gijsberts is niet eerder voorgekomen – dus niet algemeen. En laat nu deze Hyltjen getrouwd zijn met Cornelis Gerritsz. Hij had geen functie in de plaatselijke gemeente, stond erbij – hij was zeer waarschijnlijk doopsgezind. Hyltjen heeft deze functie uitgeoefend tussen 1688 en 1695 – in deze periode 5 jaar.
Cornelis Gerritsz.( de eerste voorvader die wij zwart op wit hebben in de boeken, - zie zijn trouwbijbel)
is geboren in 1689 – dus zal waarschijnlijk een kleinzoon van Hyltjen en Cornelis zijn. Dat klopt wat de naamgeving betreft want de oudste zoon heet Gerrit. Toen kwam het tweede kind: een dochter. Die moest dus naar de vader van Seyke genoemd worden: Pietje. Het derde kind (onze voorvader) was een zoon en die moest dus ook naar de vader van Seyke genoemd worden: Pieter. Het vierde kind werd vernoemd naar Cornelis “kant”. Dat werd een Hylkje. Daarna kwam een dochter Gertje naar de moeder van Seyke. . Hyltjen Gijsberts is dus een dochter van ene Gijsbert.En nu vraag ik me af of Cornelis Gijsberts dus een broer van Hyltjen is en dus die bewuste zuster van hem, die in dat testament genoemd wordt. Cornelis Gijsberts ging in 1690 al naar Groenland ter walvisvaart, hij zal toen niet veel jonger geweest zijn dan 20 jaar – ook niet veel ouder, denk ik. En Hyltjen zal als grootmoeder toch de 40 wel gepasseerd zijn. Toch is hier niet denkbeeldig dat Hyltjen en Cornelis wel dezelfde vader, maar niet dezelfde moeder hebben gehad. En dan is hieruit wel een leeftijdsverschil te verklaren. Er zijn meer kleine aanwijzingen die ervoor pleiten dat Hyltjen en Gijsbert broer en zus zijn : toen Hyltjen naar het weeshuis ging om regentesse te worden werd ze begeleid door ene Jasper. Ook een naam die niet veel voorkomt, maar in Graft/Noordeinde heeft “de weldoener van Graft”gewoond, genaamd Jasper Boon. En in één van zijn testamenten noemt Gijsbert zijn zwager Boon.
Hoe dan ook: mijn poging om Cornelis Gijsberts in onze familie te plaatsen lijkt me toch wel enigszins
gelukt. Maar dat houdt dan in dat de familienaam van Hyltjen is overgenomen, in dit geval dus “Sorgdrager”, dat gebeurde in die tijd veel, ook al omdat bv. alleen de vrouw een familienaam had en de man niet.
Ik wil nog vermelden dat de beide Cornelissen in hun testament zeer nadrukkelijk verklaren dat eventueel
hun dan onvolwassen kinderen niet aan de weesmeesteren mochten worden overgeleverd als zij er eens niet meer waren. Dat was iets wat me al eens was opgevallen en je mag aannemen dat ze dus beiden achter de schermen hadden gekeken.
8
Hier wil ik bij vertellen hoe het vroeger toeging als men met een zeilschip op het punt van vertrekken stond: Men ging dan nog even bij een weeshuis langs om een paar “raddraaiers”op te halen. Deze jongens van zo’n jaar of 10 – 12 konden ze goed gebruiken om het roer te draaien. Men heeft me dat laten zien op de “Batavia”waar een rond rad in een hele lage ruimte van het schip was. Men kon er alleen maar zitten en kruipen. En daar werden deze jochies als domme krachten gebruikt. En er was immers niemand die voor ze zou opkomen als er iets ongeregelds gebeurde. De straffen waren niet mals. Heb je wel eens gehoord van de straf “kielhalen”? Dat gebeurde zo: een jongen of
matroos die ongehoorzaam was geweest of iets uitgehaald had werd aan handen en voeten vastgebonden en met een touw onder de kiel van het schip doorgehaald. Dan had je het niet al te best meer!
9
10
11
Spreekwoorden en gezegdes m.b.t. de zeevaart Reilen en Zeilen Tussen wal en schip raken Alle zeilen bijzetten Een raddraaier zijn Iemand kielhalen Aan lager wal raken Alle hens aan dek Een baken in zee zijn Op de klippen lopen Iemand de wind uit de zeilen nemen De wind in de zeilen hebben Als het tij keert moet men de bakens verzetten Alle klippen omzeilen Het roer omgooien Het over een andere boeg gooien Er kan maar ėėn kapitein op de brug staan Een storm in een glas water Iemand binnenloodsen Wie wind zaait zal storm oogsten Roeien met de riemen die men heeft Voor Pampus liggen* Met hem/haar is geen land te bezeilen Een oogje in het zeil houden Vechten tegen de bierkaai** Houd je roer recht Ergens verzeild raken Naar de barrebiesjes gaan*** Buiten de boot vallen Onder zeil gaan Het anker lichten Schoon schip maken Het loopt de spuigaten uit. *Soms lag men dagen of weken voor de ondiepten bij het eilandje Pampus te wachten voor men het IJ kon binnenvaren. ** Op de bierkaai in Amsterdam was alleen mogelijkheid om bier te verschepen naar andere landen. De mannen die deze schepen bevrachtten waren echte “mannetjesputters”. Volgens Geert Mak zijn altijd nazaten van hen daar blijven wonen en tegen hen was men vaak niet opgewassen als men iets wilde. Dat was dan vechten tegen de bierkaai. *** De provincie Berbice heeft een slecht klimaat. Veel zeelieden werden ziek en stierven daar. Daar komt deze uitdrukking vandaan 12
Cornelis Gerritsz Sorgdrager en Seyke Pieter Rotgans Na alles wat je al gelezen hebt vraag je je misschien af:”wat moet ik nu met een man, Cornelis Gijsberts
Sorgdrager, die niet onze voorvader blijkt te zijn?” Nou – uiteindelijk niet veel – al zou het natuurlijk wel leuk zijn om zo’n beroemde man in je stamboom te zien.
Maar nu - we gaan maar meteen bij onze eerste voorouders op bezoek, van hen weten wij zwart op wit dat het onze voorouders zijn: Cornelis en Seyke. Voor jullie in de directe lijn 10 generaties terug. En we zijn natuurlijk best trots op hen beiden – wat dacht je ! Dat we zo zeker weten dat zij onze voorouders zijn, komt omdat wij van hen een grote statenbijbel hebben gezien en daarin heeft onze over-opa Cornelis voorin alle familie-gegevens opgeschreven. Om bij hen te komen en hun achtergronden te leren kennen moeten wij eerst de Waddenzee oversteken en naar Terschelling gaan. Het gehucht Kaart is hun domicilie. Dat ligt tussen West Terschelling en Midsland in. Nog voor het Stryper kerkhof. Hier is Cornelis niet geboren. Seyke echter wel. Cornelis werd geboren in 1689 in de Zaanstreek. Seyke werd geboren in 1692 te Kaart (ook wel Kaard op Oostterschelling genoemd.
Ze trouwen op 14 Januari 1714 te Mijdlans (=Midsland) en nemen hun intrek in huisnummer 3, het huis
dat zij kopen van Seyke’s ouders. Of Seyke’s moeder al meteen bij hen is komen inwonen weet ik niet. Wel wordt er in het voorblad vermeld dat ze in 1730 overleden is – toen woonde ze bij Cornelis en Seyke in. Nou ja – het huis is enorm groot. Het is verbouwd en er zijn nu verschillende appartementen in gemaakt. Dus als je wilt kun je er op vacantie gaan. Zeven kinderen worden geboren: Gerrit, Pietie, Piet (onze voorvader), Hijlkjen, Geertje, Cornelis en nog eens Cornelis.
Verdriet is hen niet bespaard gebleven want de eerste Cornelis wordt
maar 9 maanden oud. Seyke heeft ook geen hoge leeftijd mogen bereiken: ze werd 49 jaar – op 6 dagen na zijn ze 26 jaar getrouwd geweest. Wat deed Cornelis voor de kost? Een heleboel! Maar ik ben er niet zeker van of Cornelis Gerrits en Cornelis Gijsberts wel apart genoemd worden. Beiden ondertekenden destijds vaak koopacten enz. alleen met Cornelis Sorgdrager. Hij was schipper op de “juffrouw Maria”. In 1749 op de Ëmma Galey”, “Vossendam”en de “Susanna Maria”. Misschien wel leuk om het volgende te lezen: Notarieel Archief Rotterdam 7.11.1730 nr. 2020/711-713 Scheepsverklaring voor notaris Johannes O’breen: Op verzoek van de schipper van de “Juffrouw Susanna Maria”Cornelis Zorgdrager compareert het scheepsvolk: (dan volgen wat namen.) verklaren te Bordeaux te hebben geladen suiker, pruimen en brandewijn. Vertrokken 28-09-1730; 14/15 October harde OZO-wind; 16 Oct. Grootzeil aan stukken; water in het ruim; gepompt; bij aankomst te Rotterdam van enige suikervaten bodems kapot, welke zijn gerepareerd door de kuiper van de koopman. Tevens onderweg suiker uit de vaten gelopen en opgelost, waardoor ondergewicht. Wat een vieze kleverige troep zal dat geweest zijn, zeg! Hier heb ik nog een notitie: Volmacht voor notaris Johannes O’breen 2.11.1730 nr.23020/727-728 Comparant is Cornelis Zorgdrager, schipper van de “Susanna Maria”woonachtig op Terschelling. Hij geeft voor al zijn zaken te Rotterdam volmacht aan Laurens Dubbeldemuts (wat een rare naam!) te Rotterdam. Daar staat bij: waarschijnlijk cargadoor)
13
En zo zijn er nog wat aantekeningen waarin verteld wordt dat Cornelis gemachtigd wordt om een paspoort
te verzorgen voor Algiers of een Turks paspoort. Hij wordt soms genoemd; maitre Seigneur Cornelis Zorgdrager. Wij mogen wel aannemen dat hij wel wat in zijn mars had. Ik kreeg de aantekeningen van een genealoog, die schreef: hij was commandeur op de walvisvaart, scheepseigenaar, cargadoor, reder en boekhouder. Verder werd hij al genoemd in het kadaster als grondbezitter te Hee. (een buurtschap bij Kaart). Nou ja – wel wat erg veel, lijkt me. Je kunt de acte’s allemaal nagaan en de handtekeningen controleren maar dat voert mij te ver.
Ik heb zijn testament bestudeerd. Dat liet hij opmaken in 1748. De notaris vermeldde dat hij wat
“sickelijk”was, maar zijn verstand enz. was goed. Je leert iemand wel een beetje kennen als je zijn laatste wil bekijkt. Een copie van het originele testament doe ik hierbij, maar ik heb het ook uitgetypt – dat leest wat gemakkelijker.
Het is zijn UITERSTE WILLE en laatste begeerte om sonderlinge reedenen hem daartoe moveerende dat voordat er iets verdeeld wordt na zijn overlijden, zijn jongste zoon Cornelis Cornelisz. vooruit zal genieten een obligatie van twee duizend guldens. Maar hij moet het weer terugstorten in de erfenis als hij voordat hij mondig is schipper wordt. Deze jongste zoon krijgt ook alle kleren van linnen en wol van zijn vader, alsmede het zilver en goud dat van zijn vader is. Hij zal ook uit de gehele boedel moeten teren tot zijn mondige jaren (was dat vroeger niet 30 jaar?) of totdat hij getrouwd is. Dan zal hij (hou je vast) dertig à vierendertig hemden uit de gehele boedel moeten genieten. En dan mag hij zijn “winning”tot die tijd ook nog voor zichzelf behouden. Weet je hoe oud deze Cornelis jr. is? 17 jaar! En Cornelis sr. stelt tot voogden en administateurs aan: zijn broers Gerrit en Pieter en zijn zwagers Ruurd en Jan. En als die er niet zijn dan hun vrouwen (!) met uitsluiting van de weeskamer. Cornelis denkt aan heel veel dingen: zijn dochters die hem hebben geholpen in de tijd die hij alleen is, aan
zijn ongetrouwde dochter, aan zijn dochter die weduwe zal worden. En dan komt er nog een p.s.je: zijn drie kleinkinderen moeten elk twaalf specie rijksdaalders hebben. Ook de fijne gemeente zal worden uitgereikt de somme van èèn honderd caroli gulden. Hij heeft er wel over nagedacht. Maar van dat hele testament is niets uitgevoerd.
Er zijn a.h.w. drie plaatjes van dit gezin te zien. Het eerste is het opgroeiende gezin met als tragische slot
dat moeder Seyke overlijdt, achterlatende 6 kinderen in de leeftijd van 9 jaar tot 25 jaar. Allen nog ongetrouwd. Het tweede plaatje is te zien als Cornelis 8 jaar later zijn testament opmaakt in 1748 (onder invloed van Aagt Pieters Cupido?) De oudste vier kinderen zijn dan al getrouwd. Hij spreekt zelfs van een dochter die weduwe zal worden en in het ouderlijk huis mag blijven wonen (Geertje?). Het derde plaatje laat de boedelverdeling zien. Daarin lezen wij dat Cornelis 86 jaar oud is geworden. Zijn zoon Cornelis is “bij der zee” verongelukt. Hij is 33 jaar geworden. Seyke heeft dit gelukkig niet meer meegemaakt. Dochter Pietje is dan ook al overleden, evenals haar man Ruurd Klaasz.de Boer. Ruurd is overleden te Suriname op 7 Augustus 1760. De man van Geertje is overleden – zij is weer getrouwd met Willem Cupido. Hylkjen is in die tijd ook getrouwd: met Jan Siebes Rotgans.Ik las dat Jan van beroep zeilmaker was.
Het moet me toch van ’t hart dat ik er moeite mee heb dat die dochters zo totaal op de achtergrond zijn.
Notabene Willem Pieters Cupido, de tweede man van Geertje , wordt genoemd in de boedelverdeling in plaats van Geertje. ‘k Ben blij dat ik niet in die tijd leefde.
14
15
Cornelis G. (Gerrit) Sorgdrager en sijn huysvrou Seijke Pieters sijn getroud den 14 Januarij 1714 tot Mijdlans op Terschelling. In den jare onzes heeren is geboren onsen Zoon Gerrit C. Sorgdrager op Kaard op een dijngelsdag den 25 September Anno 1714 morgens omtrent de klock vier ure. In den Jare onses heeren is gebooren onsen dogter Pietie Cornelis op Kaard op Saterdag den 6 September Anno 1717 avens omtrent de klok half tyen. In den jare onzes heeren is gebooren onsen Zoon Pieter Cornelis Sorgdrager op Kaard op Saterdag den 19 Augustus Anno 1719 morgens omtrent de klock agt ure. In den Jare onses heeren is gebooren onsen dogter hijlkjen Cornelis op Kaard op een pynsterdag den 24 Maaij 1722 morgens omtrent de Klock agt ure. In den Jare onses heeren is gebooren onsen dogter Gertje Cornelis op Kaard op een Woensdag op den 10 october 1724 morgens omtrent tjin ure. In den Jare onses heeren is gebooren onsen Zoon Cornelis Corneliszen tot mijslans den 13 Junij 1727 morgens omtrent 6 ure – is gestorven den 7 maaij 1728. In den Jare onses heeren is gebooren onsen Zoon Cornelis Corneliszen Sorgdrager op Kaard den 11 October 1730 nags omtrent half 3 ure. is bij der zee verongelukt. 1730 den Eersten November is begraven Truitje Jans van Kaard. 1740 den 8 Jann. is mijn huijsvrouw Seijke pieters in den heere gerust omtrent de klock half 5 ure en begraven den 13 Janunarij tot mijsland. Den Heere behaagd om onsen Vaader Cornelis G. Sorgdrager op te eijsen op Zaterdag Zijnde Sijnt Jansdag Den 24 Junij 1775 avens omtrent 5 ure – en het Lijk ter aarde besteld op Donderdag den 29 Dito tot Mijslans
Dit is een afschrift van het voorblad van de bijbel van Cornelis en Seyke. Waarschijnlijk is het overgeschreven vanuit de eerste huwelijksbijbel want op deze bijbel stond het jaartal 1740.
Hoe ik hieraan gekomen ben? Nou – wij waren met vacantie op Terschelling. Ik zag dichtbij Midsland een bord met “Kaart”en wist daarbij vaag dat het met ons voorgeslacht te maken had. Een buurtschap – 4 huizen groot. Voor één van die huizen waren mensen bezig met een emmer met paardebloemen. Daar maakten ze wijn
van. Het was dus heel gemakkelijk om met hen een praatje aan te gaan. Toen ik vertelde, dat ik een huis zocht van de familie Sorgdrager werd mijnheer Sil Smit enthousiast. Juist hij bewoonde dat huis en hij vroeg me binnen te komen.
Hij liet mij het tegelplateau zien, dat Kaart voorstelde in de jaren plm. 1680. Daarvan heb ik een foto ge-
maakt. Ook haalde hij een katoenen zak op, waarin hij de bijbel bewaarde. Die bijbel had zijn overleden vrouw geerfd. ( een nazaat van Cornelis en Seyke.) Die bijbel lag wel helemaal uit elkaar – nauwelijks een enkel blad zat aan een ander vast. Ik kreeg een copie van het voorblad. Toen haalde hij uit een kast een testament te voorschijn. Dat was destijds vastgelegd door onze over-opa Cornelis Gerritsz. 16
De heer Smit beloofde mij daarvan een copie te zullen brengen. Binnen drie weken zou hij een afspraak met mij maken…… Dat gebeurde niet. Maanden later sprak ik iemand van Terschelling. Van hem hoorde ik, dat de heer Smit plotseling was overleden aan een hart-infarct.
Het huis waar de heer Smit in woonde was “Kaart no.2”
Later is mij gebleken dat dit huis niet het huis van Cornelis en Seyke was, zij bewoonden nummer 3. Nog weer later zag ik in de kerk in Hoorn een bijbel liggen – onder een glasplaat. Bovenop stond ingegraveerd “1740”.en “G.C.S.” Het voorblad lag er ook in, maar het was mij duidelijk dat die van een andere bijbel was. Deze G.C.S. is de oudste zoon, Gerrit Cornelis Sorgdrager, die in 1740 trouwde.Kennelijk was uit de oude bijbel van Cornelis en Seyke het voorblad behouden gebleven en gelegd in de bijbel van hun zoon Gerrit. De heer Smit wist erg veel van ons voorgeslacht.
17
Seyke Pieter Rotgans Wie was zij? In de eerste plaats onze over-over…oma. Zij was getrouwd met Cornelis Gerrits Sorgdrager, dat hebben jullie al kunnen lezen. Maar over haar vader en moeder weten wij nog niets en over hen is ook nog wel wat te vertellen.
Wat een rare naam: Rotgans – vinden jullie ook? Zou het een scheldnaam zijn geweest?
Op Terschelling kwamen heel veel rotganzen voor. Rotganzen zijn rot ganzen. Zo dachten veel boeren op de eilanden erover en daar hadden ze een reden voor. Want van alle overwinterende ganzen in ons land zijn rotganzen de laatsten die vertrekken. Ze kunnen niet eerder weg want in hun arctische broedgebieden ligt nog sneeuw en ijs als hier al de eerste jonge kieviten lopen. Rotganzen hebben veel energie nodig voor de 4000 kilometer lange vlucht naar het poolgebied. Het voedsel daarvoor komt voor een belangrijk deel uit de graslanden van de boeren die daardoor hun eerste oogst missen.
Nee – een scheldnaam is het stellig niet. Dan had Seyke’s vader die zelf toch zeker niet gebruikt. Ik ver-
moed dat hij veel op deze rotganzen gejaagd heeft. De vogeljacht was vrij algemeen in die tijd. Seyke’s vader heette Pieter Gerrits Rotgans, haar moeder Trijntje (Trin) Jans Baenmans. Zij was uit dit huwelijk enig kind. Pieter was eerder getrouwd geweest. Zijn eerste vrouw is jong overleden. Hij bleef achter met 2 kinderen: Trijntje en Siebe. Pieter bekleedde een hoge positie op Terschelling. Pieter leefde met zijn eerste vrouw en hun beide kinderen in Wolmaerum. Wat heb ik naar dit dorp gezocht op diverse kaarten. Tot ik erachter kwam dat dit dorp helemaal niet meer bestaat. Het verloor voortdurend land aan het oprukkend duin. En ook aan het schurend getij. Maar voordat het dorp helemaal onder het zand was bedolven had Pieter zijn huis in Wolmaerum al omgeruild voor een huis op Kaard. In 1681 ruilde hij met Anne Willems (weduwe van Simon Jansz.(de duinmeyer) haar huis op Kaard met alles erop en eraan voor zijn huis in Wolmaerum. Ze kreeg nog fl. 600,-- toe. Het is vast geen slechte ruil geweest want in stond er nog maar één boerderij in Wolmaerum. Maar het huis op Kaard moet er al in 1630 gestaan hebben en het staat er nog! Het is een statige verbouwde boerderij met appartementen die verhuurd worden. Mocht je er nog eens langs komen: Kaard no.3 Seyke erfde dit huis van haar ouders. Uit het voorblad van hun bijbel maak ik op dat haar moeder altijd bij Seyke en Cornelis heeft ingewoond.
Haar (half)brSiebe had ook een huis op Kaard. Twee zonen van Siebe zijn ge-
18
trouwd met 2 dochters van Seyke en Cornelis. Jan is getrouwd met Hielkje en Rijnder met Geertje. ’t Was dus wel een heel klein wereldje .Bedenk maar eens hoe de verhoudingen nu lagen. Jan was een neef van Hielkje, hij was de zwager van zijn broer, hij was de buurjongen van Hielkje en ook nog eens de man van Hielkje.En dit gold ook voor de andere drie. Seyke is niet oud geworden, 49 jaar. De ouders van Trijntje Baenmans (Seyke’s oma en opa dus) heetten Jan Sipkes Baenmansen en Neeltje Yetjes. Van hen is verder niets bekend. Zij zullen in 1666 (de brand van Terschelling) ongeveer 20 tot 25 jaar geweest zijn en hebben dit dus bewust meegemaakt.
Een heel klein beetje geschiedenis van Terschelling Er zijn veel boeken
over Terschelling in de handel. Een aanvulling van mijn kant is dus overbodig. Wil je graag wat meer weten over de historie en de cultuur dan wil ik je wijzen op het blad Wadden – historie en cultuurwijzer. Dit blad grijpt heel ver terug – zover wil ik niet gaan. Wat ik alleen zal doen is een paar kanttekeningen maken.
Dan noem ik eerst
het jaartal 1666 – de grote brand van West Terschelling. Dat was tijdens de tweede Engelse oorlog. De engelsen waren erachter gekomen dat er bij Terschelling een vloot koopvaardijschepen voor anker lag. Alle koopvaardijschepen – 180 stuks werden in brand gestoken. Er ontkwamen maar 12 schepen aan de vernietiging. De engelse bevelhebber sir Robert Holmes was kennelijk overmoedig geworden en liet troepen aan wal zetten bij het dorp West Terschelling. Na plundering werd het dorp in brand gestoken. Van de plm. 300 huizen zijn maar een paar huizen gespaard gebleven, waaronder de Brandaris, de kerk en het raadhuis. Na de plundering van West gaf Holmes bevel ook het oostelijke gedeelte van Terschelling te plunderen. Ze moesten daartoe langs het Stryper kerkhof. En nu gaat het verhaal dat de engelse soldaten wantrouwend naar deze ommuurde plaats met verspreide rechtopstaande stenen aankeken. Ze waren bang en vroegen aan een vrouw wat daar te verwachten was. Haar antwoord:”daar staan bij honderden, maar er liggen bij duizenden”deed hen de schrik om het hart slaan. Ze kozen het hazenpad en Oost Terschelling was gered. Er is voor deze stryper vrouw een standbeeld opgericht.
Dit
verhaal heb ik aangestipt omdat Seyke’s opa en oma (dus ook onze over-over opa en oma) in die tijd tussen de 20 en 25 jaar waren. Zij hebben dit alles dus van zeer dichtbij meegemaakt. Wie weet – was deze moedige vrouw nog wel een familielid van ons. Wel ja! Het was daar allemaal familie van elkaar in die streek. Daar hoor je nog wel meer over.
Nu nog iets over de Brandaris. De toren zoals die hier nu staat is gebouwd in 1594. Dat houdt in dat onze
voorouders al leefden met de Brandaris. Nog niet als vuurtoren maar als dagbaak. Een vuurtoren was ’t natuurlijk toen niet – er was immers geen electrisch licht. In de duinen werd een kolenvuur gestookt voor lichtbaken. Dat was een dure aangelegenheid want er gingen natuurlijk heel wat kitjes kolen door. Pas in 1920 ging men over op gloeilampverlichting met een speciale brandarislamp.
Een ander verhaal, dat jullie vast wel kennen:
De ton met cranberries is door een strandjutter in de duinen leeggegooid. De goede man was teleurgesteld dat hij geen vat met wijn gevonden had, maar dat er allemaal bessen inzaten. Die cranberries zijn voor Terschelling nu een rijke bron van inkomsten geworden omdat de bessen zich hebben voortgeplant en de duinen er vol mee staan. Eerst vond men het maar een zure bes, maar later bleek dat ze veel vitaminen bevatten en zelfs een medicijn waren tegen sommige ziekten. Die standjutter kwam uit Kinnum (dat ligt tegen Kaart aan). Zijn naam is Cupido – de tweede echtgenoot van Geertje Sorgdrager heette Cupido. Hoewel hij geen afstammeling van onze Cornelis en Seyke is, kunnen wij deze strandjutter toch “plaatsen”. 19
20
21
22
23
24
Een p.s.je bij de boedelscheiding Als je de kaart van Kaart goed hebt bekeken is het je vast wel opgevallen dat er een Vermaningslaan op-
staat. Dat heeft te maken met een doopsgezinde kerk, die “de Vermaning”wordt genoemd. Willem Pieters Cupido krijgt een stuk land dat grenst aan de kerk. Zou deze kerk ermee bedoeld zijn of de kerk in Stryp? Er wordt ook genoemd de Vlaamse mennisten kerk op West Terschelling. Daar ben ik naar op zoek geweest. Natuurlijk bestaat die niet meer, maar men heeft mij verteld, dat deze kerk vlakbij de vuurtoren was gebouwd. “Een stuk land de Heen”.. en de Heereweg ten westen. Heen is hier het meervoud van Hee. Ik meen dat je in die geest ook aan moet kijken tegen Heereweg – de weg van en naar Hee. Je kunt die weg nog vinden ten noorden van Midsland.
De vijversdam en de vijver kun je op deze kaart ook goed terug vinden.
Dan wil ik ook nog even wijzen op de twee oude kooien, die op de kaart staan.
Ik vraag me af of Pieter Gerrits Rotgans (die hier voordien woonde) misschien iets met die kooien te maken
heeft gehad.
En nu ik hier toch nog wat ruimte over heb wil ik nog iets kwijt dat ik ergens oppikte: “Als geschiedenis niet belangrijk is, dan is wat wij vandaag doen ook niet belangrijk en zijn we met niets bezig” Hoe vinden jullie deze tekst in Job 8 :8 “Ga bij eerdere geslachten te rade, bouw voort op de wijsheid van je voorouders. En nog iets: Het was niet mijn bedoeling de namen van onze voorouders op te sporen, maar ook de dragers van die namen te leren “kennen”en de omstandigheden waaronder ze geleefd hebben. 25
Weten wij nu alles van Seyke en Cornelis? Dan gaan we afscheid van hen nemen. Maar laten we dan ook meteen afscheid nemen van hun kinderen.
Hoe is het Gerrit vergaan? Hij is getrouwd met Baukje Hilles in 1741. Zij zijn gaan wonen in Kinnum, een buurtschap dat tegen Kaart aan ligt. Zij zijn de stamhouders van de Zorgdragers met een Z. Velen zijn op Terschelling blijven wonen – er is ook een tak die geemigreerd is naar Amerika. Min of meer bekende nazaten van hen zijn o.a. Rijnder en Corrie de Boer – Zorgdrager, no. 17 te Formerum. Hartelijke spontane lui, gastvrij. Bij hen voelden we ons direct familie. Corrie is ook bezig met genealogie. Dan is ook een bekende : Heleen Zorgdrager, die als theologe nog wel contact gehad heeft met Oom Jan uit Veenendaal. Met haar vader Jan Zorgdrager uit Harlingen heb ik wel eens telefonisch contact gehad. Jan Zorgdrager uit Hoorn is ook een bekende. Hij is koster van de kerk te Hoorn, maar ook boswachter. Een uitgebreidere stamreeks kun je vinden in een koffertje. Maar wil je werkelijk weten welke Zorgdragers er vanaf plm. 1700 geleefd hebben dan adviseer ik je om de cd-rom van Jan Kranen in de computer te stoppen. Je weet niet wat je dan tegenkomt aan nazaten van Gerrit en Baukje. Als je dat vergelijkt met onze stamreeks……..
We gaan nu naar Pietie. Zij is geboren in 1717. In 1748 leefden zij en haar man Ruurd allebei nog, maar in
1775 zijn zij beiden al overleden. Pietie heeft haar 300 caroli gulden voor al haar hulp aan haar vader nooit kunnen ontvangen. Had Cornelis het haar toch zomaar eens gegeven! In 1748 wordt wel gesproken van twee zonen van Gerrit en een dochter van Jan Siebes, die elk 12 rijksdaalders zouden krijgen. Pietie had toen kennelijk nog geen kinderen. In 1775 worden ze genoemd: Klaas, Sieke, Trijntje en Pietje. Pieter is onze voorvader. Wij volgen hem straks op zijn levensreis.
Wat weten wij van Hylkjen? Zij is getrouwd met Jan Siebes Rotgans. Siebe Rotgans (zijn vader dus) is
een halfbroer van Seyke. Hij woonde ook op Kaart. Hylkjen en Jan waren neef en nicht en ook nog buurkinderen. Hun wereldje was wel klein! Maar ze hebben hun vleugels uitgeslagen en zijn naar Nieuwendam gegaan, waar ze in 1775 nog woonden. Jan was zeilmaker van beroep, maar ik ben hem ook tegengekomen in het archief met monsterrollen voor de zeevaart. Daar wordt hij kapitein genoemd.
En dan Gertje. Ook Gertje (ook wel genoemd Geertje) zocht het niet ver. Een broer van Jan
werd haar echtgenoot: Rein. Rein was dus niet alleen haar neef en haar buurman, maar ook haar zwager en echtgenoot. Ook Rein is niet oud geworden. Later trouwt Gertje weer met Willem Cupido. Er is een testament van Willem’s moeder in een map te vinden. Deze is het lezen waard. Willem is enig kind, maar is dan nog getrouwd met Martien Stevens. De verhouding tussen schoonmoeder en schoondochter is niet bijster goed: ze laat noteren dat haar bezittingen nooit in het bezit van de moeder van haar kleinkinderen mogen komen. Voor Gertje te hopen dat die verhouding een beetje beter was. Cornelis! Dit jochie is maar 11 maanden geworden. Wat een verdriet !
Dan weer Cornelis. Cornelis is 33 jaar oud geworden en toen verdronken op zee. Dat heeft Seyke niet
meegemaakt, maar Cornelis wel. Een afschuwelijke dood moet dat zijn: verdrinkingsdood. Als je zo onze stamreeks nagaat zijn er toch verschillende jongeren op zee verdronken. Deze Cornelis moet de oogappel van zijn vader Cornelis geweest zijn, gezien alle zorgen en voorzorgen die hij om hem maakt. Neem alleen maar die 34 hemden! Alle nazaten van deze Zorgdragers groeten wij met een hartelijk !
A Dieu 26
Een ander verhaal…..een héél apart verhaal ! Wij zijn met het uitzoeken van onze familie tot heel ver terug in de tijd gekomen: bij Hieke kunnen wij
teruggaan tot begin 1500. De oudsten benoembare familieleden op Terschelling zijn de grootouders van onze over-oma Seyke. Daarbij moeten wij toch uitgaan van een geboortejaar van plm. 1630. Maar in onze familie zijn we nóg tweemaal met Terschelling in aanraking gekomen. De laatste keer was in plm. 1885 toen mijn oma Tjepkje op dit eiland woonde. Daarover vertel ik je later meer.
Nee – in het verhaal waarover het nu gaat moeten wij veel verder terug, naar 1330. Denk je dat je eens in:
dat is bijna 700 jaar geleden! Wij komen dan uit bij Sjoerd Popma. Hij was Heer van Gryn en Der Schellinck in 1330. (Gryn = Griend, Der Schellinck is Terschelling) Bij deze Sjoerd zijn we terechtgekomen via de familie van Opa Arjen. Als je de stamboom van de grootmoeder (Beppe Antje IJkema-Piersma) van Opa bekijkt dan stuit je op een gegeven moment op de Friese adel: Harinxma thoe Heegh, Hoytema’s, enz. Adel trouwt met adel – en zo kom je uiteindelijk bij deze Sjoerd Popma. Dat is natuurlijk heel uniek en daarom wil ik jullie ook over hem het één en ander vertellen. Sjoerd Popma heeft in 1330 een kapel gebouwd op Oosterend, Terschelling. Als je naar Terschelling gaat kun je nog de plek vinden waar deze kapel gestaan heeft. Het is een heuveltje in een weiland waar de schapen weiden. In dat heuveltje moet nog puin te vinden zijn van de kapel. Stel je er niet teveel van voor, hoor!
Zó heeft het er vermoedelijk vroeger uitgezien.
En nu zó. Dat kun je zien als je naar Oosterend gaat.
27
Pieter Cornelis Sorgdrager en Gertke Jacobs Wij gaan naar het buitenland om onze Pieter te volgen.
Pieter is neergestreken op Ameland en toentertijd was Ameland een Heerlijkheid en behoorde niet bij Nederland. Wij stappen dus weer op de boot en gaan op Ameland aan wal. Wat een geluk: het huis staat er nog en de deur staat open. De kamer ziet er nog precies zo uit, zoals het was toen Pieter en zijn vrouw Gertke daar woonden. Laten wij maar meteen aan die gezellige amelander tafel aanschuiven. De koffiepot staat al op tafel. Je zou haast zeggen:”Toe, Opa en Oma, vertellen jullie ons eens van vroeger?”
Over-opa zou vertellen: “Ik was 20 jaar toen mijn moeder Seyke stierf. Ik ben naar Noord Holland gegaan, wanneer dat geweest is kan ik niet precies zeggen. Zoals zo velen van Terschelling ging ook ik op de grote vaart. Jullie weten al dat ik geboren ben op Kaart op “Saterdag den 19 Augustus anno 1719 morgens omtrent de klock agt ure” Ik ben genoemd naar mijn opa, Pieter Gerritz. Rotgans. Mijn tweede naam is Cornelis. Elk kind draagt in onze tijd als tweede naam die van zijn vader, Cornelis dus. De mensen weten dan altijd van wie je een kind bent. Maar omdat men er dan toch nog niet goed uit kon komen werd er nog een beroepsnaam aan toegevoegd, bv. Bakker, de Boer, Schipper, Visser of als iemand lang is krijgt hij de bijnaam de Lange, ook wel naar de plaats waar je geboren bent: Jan Cornelis de Rijp bv. Zo heten wij Sorgdrager. Dat is ook een beroepsnaam. Je vindt het vast wel een beetje rare naam. Toch is het wel een mooie naam, als je maar weet waar die naam vandaan komt. Dat is een apart verhaal, ontleend aan de walvisvaart. Onze eerste opa’s waren walvisvaarders. Vroeger werd een harpoenier bijgestaan door een man, de sorgdrager. Als de harpoenier zijn harpoen met lijn naar een walvis gooide kon het gebeuren dat zo’n walvis enorm spektakel maakte en er snel met harpoen en lijn vandoor ging. Stel je toch eens voor dat zo’n walvis de harpoenier meetrok de zee in! Daarom was er in zo’n sloep bij de walvisvaarders een man die zijn armen om het lichaam van de harpoenier sloeg. Deze “sorgdrager” had dus tot taak de harpoenier ervoor te behoeden dat hij met de lijn meegetrokken werd. Vind je dat geen mooie gedachte achter die naam?” --------------------------------In de Amsterdamse registers van afgegeven zeebrieven en in de rekeningen van de Directie van de Oosterse
Handel (dit is de handel op de Oostzeehavens) zijn de volgende gegevens te vinden: Pieter vervoerde in 1742 met de Juffrouw Susanna Maria 66 last 1743 met de Vrouw Johanna Geertruy 65 last 1743 Juffrouw Magdalena Ester 54 last 1745 met de Vrouw Johanna Geertruy 65 last 1746 met de Juffrouw Susanna Maria 66 last 1748 t/m 1750 Catrina Maria Galey 100 last 1758, 1759 en 1762 Berbice Welvaren 105 last
Pieter geeft t/m 1745 als woonplaats Terschelling op. In 1746 en 1748 is zijn woonplaats Amsterdam. In 1749 geeft hij Ameland op als zijn domicilie. En over-oma Gertke, vertelt U eens? - vragen wij haar.
28
“Ik werd geboren 20 April 1720. Mijn vader en mijn moeder zijn Jacob Jansen en Stefke Sijmens – en daarom ben ik Gertke Jacobs. Op Ameland is voor ons meisjes geen werk te vinden en daarom gaan wij allemaal naar Noord Holland waar veel zeelieden van de eilanden wonen. Ik heb gewerkt in Zunderdorp. Dat is een mooi dorpje, dat aan de rand van Amsterdam ligt. Daar hebben Opa en ik elkaar leren kennen en zijn we ook getrouwd. Dat was 26 Juni 1744. In de Oosterlaan in Hollum hebben wij dit mooie plekje gevonden
– op de hoek van de Heereweg. Kijk maar – hier is nog de koopacte: Pytter Cornelis Sorgdrager en Gertke Jacobs, echtelieden te Hollum “begeren boden en consent op de coop van sekere huisinge met 2 stroken land daaronder behorende”enz. Het huis stond te Hollum en het is gekocht voor 200 caroli guldens van Jacob Jansen en Stefke Sijmens “ Dit is dus het huis van mijn ouders. “Wij hebben toen op dit stuk grond zelf dit huis laten bouwen. Jaartal 1751 staat erop. De twee vooruitstekende richels geven aan dat dit huis van een scheepskapitein (ook wel genoemd commandeur) hoort. De kamer met haard en de bedstede – ja alles - is nog precies zoals ’t gebouwd is. Kijk maar eens naar de bijbelse tegeltjes aan de muur en ook een mooi tableau van een schip. Wij hebben geen boeken met plaatjes waaruit wij kunnen voorlezen. Maar aan de hand van de tegeltjes op de muur kunnen wij toch de bijbelse vertellingen doorgeven. Als je goed kijkt zie je Zacheus in de vijgeboom – op een ander tegeltje zie je de verspieders die uit het beloofde land terugkomen met twee enorme druiventrossen tussen hen in. Misschien vinden jullie nog wel meer verhalen op de tegels. De kleur van de verf is blauw. Ja – weet je – wij zijn doopsgezind en bij ons doopsgezinden verf je allemaal je huis in de blauwe kleur. (Op de beschrijving van het huis kom ik later nog terug aan de hand van een aantal foto’s) ’t Was wel een beetje saai als over-Opa op zee was. Gelukkig woonden mijn vader en moeder nog in hun oude huis en wonen mijn broers Sijmen en Jelle en Jan hier ook. En natuurlijk was er in huis een heleboel te doen. Bedenk zelf maar eens wat jullie hebben en wat voor ons nog totaal onbekend was . Geen waterleiding, geen electriciteit, geen auto’s, geen fietsen, geen radio, geen t.v., geen telefoon – en ik denk dat er wel veel meer te noemen zal zijn. Als het donker wordt is het buiten ook donker – binnen moeten wij licht maken met walvistraan. Dat ruikt niet zo lekker, hoor! En koken doe ik met turfjes. Dat gaat heel goed, maar al mijn mooie tegeltjes worden daar wel vet van en die moeten toch weer schoon worden. Maar daarover klaag ik niet want wij wisten niet anders. Vooral de jaren dat over-opa naar de provincie Berbice voer was ik altijd ongerust. Want weet je – daar is het erg moerassig. Het klimaat is er erg ongezond en daarom is de uitdrukking ontstaan “naar de barrebiesjes gaan” als er bv. iets in de vernieling gaat. Berbice is een rivier op de grens van Suriname en die rivier is tot 150 km. bevaarbaar. Daar werden kruiden vandaan gehaald. Nee, hoor – de zeelieden van Ameland hadden niets te maken met de slavenhandel. Stel je voor! Over-opa heeft een schilderij laten maken van de Berbice Welvaren. Ja, hij was best een beetje trots op zijn schip. Knap, hè om met een zeilschip de oceaan over te steken! Niks geen motor! 19 September 1759 werd onze zoon Cornelis Pieter geboren. Wij waren toen dus al ruim 15 jaar getrouwd. Opa was al 40 jaar en ik 39 jaar! Je begrijpt dat wij ontzettend blij met hem waren en dat zijn komst mijn hele leven heeft veranderd.”
Wij laten over-opa en over-oma nu met rust en gaan het huis eens beter bekijken.De foto van
het schilderij van de Berbice Welvaren kun je hierna vinden. Evenals de koopacte van het huis. Natuurlijk stuit je ook op dat boekje met Japanse letters.Je vraagt je stellig af wat dat te betekenen heeft. Nu – dat is een apart verhaal.
In “de ouwe Polle”, een blad van de genealogische vereniging op Ameland kwam ik een bericht tegen
waarin men melding maakte van het feit dat de K.L.M. in zijn vliegtuigen vanuit Japan op elke zitplaats een folder heeft liggen met o.a. een foto van ons Sorgdragershuis Ik dacht: die folder moet ik zien te pakken te krijgen. Heel toevallig kwam ik op het spoor van een catechisant van Opa, die stage in Japan heeft gelopen en daarvandaan met een Japanse schone is teruggekomen. Laat nu deze man de opdracht van K.L.M. hebben gekregen om verschillende toeristische trekpleisters voor de Japanners te promoten.! 29
Binnen een paar dagen werd mij die folder thuisgebracht met de vertaling van de Japanse tekst (door zijn vrouw vertaald) erbij. Vind je het niet grappig dat Sorgdrager van boven naar beneden geschreven is?
’t Lijkt me toe dat de tekst zwaar overtrokken is, hoor! Zouden onze voorouders zò rijk geweest zijn? Hotel “De Zwaan” wordt ook genoemd. Later kom je dit hotel weer tegen bij èèn van onze voorvaders: Job Dirks Visser, eind achttiende eeuw. Hij is dan de eigenaar van dit hotel of herberg (zoals de gewone benaming is). Maar ik heb de indruk dat dat een fiasco is geweest. Deze man was volgens verhalen niet zo geschikt als herbergier – hij was beter op zijn plaats in een reddingsboot in de storm. Maar over hem vertel ik je later meer.
30
Ik ga jullie nu iets vertellen over Graaf von Zinzendorf., De oprichter van de Herrnhutter zending (Zie krantenknipsel). Als je goed op dat plaatje kijkt zie je een boot varen naar een zendingspost van de Herrnhutters. En van heel Zuid-Amerika is geen invulling gegeven alleen het woordje “Berbice”en Suriname. Dat vond ik heel opmerkelijk. Ik heb toen allerlei literatuur aangevraagd bij de hernhutters in Zeist. Het voert mij te ver om deze geschiedenis te beschrijven – je moet het zelf maar eens lezen. Herrnhut is in ’t nederlands: onder de hoede van de Heer. Een paar puntjes wil ik toch aanstippen: • Graaf von Zinzendorf verbleef enige tijd in Amsterdam in een patriciërshuis aan de Keizersgracht. Naar zijn gewoonte hield de jonge graaf met zijn personeel elke ochtend een “morgenzegen” waarbij zijn gastheer en gastvrouw aanwezig waren. Weldra woonden ook andere belangstellenden de door Zinzendorf geleide morgendiensten bij. Spoedig werden het als gevolg van de oprechte geloofskracht en aanstekelijke vroomheid van de jonge graaf ware opwekkingssamenkomsten, waarvoor het huis soms te klein was. Speciaal wordt hier genoemd : doopsgezinde jongeren. In die tijd verbleef onze Pieter Cornelis ook in Amsterdam. Komend van Terschelling. • Er wordt verteld dat een doopsgezinde predikant Deknatel, von Zinzendorf in contact brengt met een gezin waarbij met name genoemd wordt een schoonzoon: nl. Jacob Schellinger (men werd vroeger vaak genoemd naar de plaats waar men vandaan kwam: der Schelling, Terschelling dus). • Behalve het aanbod van de prinses van Oranje hadden ook welgestelde en bevriende kooplieden hulp geboden om Hernhutter zendelingen op hun schepen overzee te brengen en hun zendingswerk financieel te ondersteunen. Een van de plannen: de Hernhutters konden in Berbice een onbeperkte hoeveelheid land gratis krijgen. • Ik lees verder ergens in dit blad:”zijn Amsterdamse vrienden waren grotendeels doopsgezind…… • Onze Pieter Cornelis voer naar Berbice in 1758, 1759 en 1762. In die tijd waren hier de Herrnhutter zendelingen. Daarna is deze post opgeheven.
Hugenoten zijn gevlucht uit Zuid Frankrijk. Ze zijn opgevangen door de Hernhutters in Duitsland, maar
ook in Nederland. Is het toeval dat er op Kaart (Terschelling) naast het huis van Cornelis en Seyke Sorgdrager een gevluchte hugenoot een huis liet bouwen? Of niet? Dit was de heer Rijkeboer (oorspronkelijke naam: Richebour de plaats waar hij vandaan kwam. Deze trouwde met een nakomelinge van Gerrit Cornelis Zorgdrager.
31
32
Zoals ik heb beloofd zou ik nog terugkomen op de beschrijving van het huis van Pieter en Gertke. Aan de hand van een aantal foto’s wandelen we er nog even doorheen. Het staat op de hoek van de Oosterlaan en de Herenweg te Hollum, het huis met de jaarankers 1751. In de volksmond staat dit monumentje bekend als “het Sorgdragershuisje”. Deze naam kreeg het omdat de eerste 3 generaties bewoners van dit huisje deze naam droegen. Het pand staat in het centrum van het dorp, temidden van de oude huizen’die de tijd van de commandeurs weer doen herleven. Het is ingericht in de stijl uit de jaren 1700 en men heeft veel fraaie oude zaken bijeengebracht. Naast mooie tegeltableuax, oud huisraad en oude Amelander kleding, heeft men er nog een tal van andere zaken bijeengebracht, die alle uit de tijd van de walvisvaarders stammen. Men heeft getracht om de bezoeker een indruk te geven van het leven van weleer op Ameland. (Overgenomen uit recreatieblad) De naam “Oudheidskamer “ is gewijzigd in : Cultuur-Historischmuseum “Sorgdrager”.
Dat is toch niet netjes om zo door de ramen naar binnen te kijken. Kom mee,zeg, wij gaan naar binnen toe. Zijn jullie ook zo nieuwsgierig wat we daar te zien krijgen?
33
34
35
36
37
38
39
Ziehier de Berbice Welvaren. Dit is een schilderij dat over-opa heeft laten maken tussen 1750 en 1758.
Hiermee voer hij naar Berbice, een kolonie en een rivier in Zuid Amerika, op de grens tussen Suriname en Brits Guyana. Wat er op de oorkonde in het schilderij staat is heel moeilijk te lezen. Ik heb geprobeerd het goed weer te geven.
Berbice Welvaren KAPITEIN P.C.SORGDRAGER gedestineerd naar de provincie
BERBICE den 15 April 1754
40
Bij deze put is een “Lilk”ongeluk gebeurd met Pieter Cornelis
Wij zullen het zijn eigen zoon laten vertellen: Op den 24 September 1795 kreeg mijn Vader Pieter C. Sorgdrager out 76 jaren 1 maant en 5 dagen een Lilk ongeluk dog wiert door ’s Heeren goede hand, daar onder merkelijk bewaart, Hij soude met een klein Emmertje water putten en Liet na gedagten de kruk te gauw Los, terwijl hij het Emmertje reeds met water in de hand hadde en viel dus voorover in de put, de buuren het horende ploffen Liep toe en bevond hem daar over End op de grond Sitten en wel bij zijn posetyf, Zij haalde een Ladder, en vader hoewel anders gebrekkelijk klom Selfs de Ladder op zo hoog dat de buuren mannen hem vatte en Ligte hem zo uit, de put was van de grond tot beneden de hals gelijk de grond 13 holsane voeten en er was 18 duim water in, het was een geluk dat het aardrijk doen bij andere Jaren om deze tijd ongemeen droog was. Vader uit de put zijnde had niet het minste Leed, als een klein blessuur aan de Zijde van het hooft.
41
Cornelis Pieters Sorgdrager
geboren 1759 overleden 1826
Baukje Jans Bakker
geboren 1758 overleden 1815
42
Jullie zullen wel begrepen hebben dat het nakroost van Pieter en Gertke aan een zijden draadje heeft gehangen. Stel je toch eens voor….. Pieter en Gertke waren al ruim 15 jaar getrouwd toen hun eerste en enige zoon ter wereld kwam. Cornelis Pieter Sorgdrager! Wij mogen dus allemaal wel heel blij zijn met zijn komst! Kennen jullie de uitdrukking “wie schrijft die blijft”? Nou – die uitdrukking is wel op hem van toepassing, hoor! Ik had je al verteld dat Cornelis geboren is 19 September 1759. Van zijn jeugd weten wij niets. Hij is geboren in het huis op de hoek van de Oosterlaan en de Heereweg. Hij heeft een dagboek bijgehouden “Memory”. Daarmee begint hij als hij 13 jaar oud is. Maar de eerste paar jaren schrijft hij niet veel. Tot 1779 neemt hij de gegevens over van anderen. Maar vanaf 10 Januari 1779 schrijft hij heel trouw over alles wat is voorgevallen in de Doopsgezinde gemeente op Ameland. Tegelijkertijd begint hij met zijn “Memori Boeck”en daarin vertelt hij wat er zo allemaal gaande is op Ameland en elders. In dit boek, kun je vanaf blz. 193 , genoemd Memori deel III notities aangaande de familie lezen. Aan het eerste boek (met voorop het tegeltableau uit het ouderlijk huis) heb ikzelf meegewerkt. Zodoende kwam ik ook in het bezit van een copy van zijn eigenhandig geschreven dagboek. Dat heb ik bewaard in een aparte map.Het is geen boek dat je in één avond uitleest. Dan wordt het niet gezellig. Af en toe eens in neuzen! Een paar voorvallen wil ik even aanstippen:
Cornelis Pieters wordt “ leeraar”(liefdepreker werd men ook wel genoemd) toen hij 22 jaar was. Hij was 23 jaar toen hij voor de eerste keer preekte, dat was in Ballum. Zijn tekst was 1 Corinthiërs 2 vers2: “Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd”. Zijn laatste preek, de 714e maal, was te Hollum. Zijn tekst was toen uit psalm 124:”Onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft”. Ik denk dat dit begin en het einde van zijn preekarbeid hem wel typeren. Ik heb verschillende passages uit zijn boek-met-het-schip gecopieerd. Daaruit kun je hem al een beetje leren kennen, denk ik. Natuurlijk zijn er meer verhalen, maar het lijkt me niet goed toe om meer te noemen. Lees zelf maar – ik heb in mijn boek verschillende passages aangestreept, zodat je ze daar gemakkelijk in kunt vinden.
Uit zijn andere boek (met voorkant van het huis) wil ik jullie ook nog zo ’t één en ander vertellen. Het
begint al op blz. 1 waar Cornelis vertelt dat hij met nog 3 jonggasten het klokketouw van de kerk kapotgetrokken heeft. De klok werd geluid omdat de vrouw van Gerbrand overleden was, zo vertelt Cornelis. Ze zijn in de toren geklommen en hebben het touw gemaakt. Als je er ook eens in klimt kun je op de zuid/west stijl nog de naam van Cornelis vinden want hij heeft toen zijn naam in het hout gekerfd. Op blz. 55 vertelt Cornelis: “op 2e Pinksterdag kwamen fransen (ze waren toen bezet door de fransen) bij mij aan huis, met groot orasie kogten 5 sijden doeken, beloofden geld, maar betaalde mij met papieren agsinaten (?) die 5 livers frans waren ieder stuk en zeiden elk liver deed 9 st. hollands en gingen voort.” Opnieuw wilden franse soldaten en een korporaal zijden doeken kopen, maar Cornelis zei dat hij er geen had. Ze waren heel ongemanierd en dat maakte Cornelis verlegen. Op blz. 76 lezen wij:”Zaterdag den 27 August kwam tot Nes de militie, circa 60 man. Des avonds wiert een groot deel van deselve na Holm getransporteerd die middernagt alhier aankwamen. Mijn vrouw kreeg er twee corporaals ’s middernagts aan huis die zij moeste inkwartieren, moeste voor deselve nog drank laten haalen en gingen zo half beschonken na bed, dog hebben geen molest gedaan, maar gaf voor mijn vrouw terwijl ik niet te huis was groote ontrustigheid…..”Wat zal onze over-oma Baukjen het benauwd gehad hebben! Lees zelf maar verder over die Franse inkwartiering. Spannend, hoor!
43
Cornelis en Baukjen zijn gaan wonen
in de Buurenlaan pal achter de Oosterlaan. Daar hadden ze een winkel met schrijfwaren en blijkbaar ook zijden doeken. Maar wij moeten nu eerst kennismaken met onze over-oma Baukjen. Zij is geboren te Hollum op 30 September 1758. Daar is ze ook gedoopt op 9 Januari 1791. Ze was ook doopsgezind. Baukjen is overleden 13 November 1815. Haar vader heette Jan Bakker, haar moeder Dieuwke – dit leid ik af van het feit dat hun dochter zo genoemd werd. Cornelis en Baukjen hebben drie kinderen grootgebracht, dochter Dieuwke en twee zonen: Pieter (onze voorvader) en Jan. In zijn dagboek schrijft Cornelis tweemaal dat hij in een kerkdienst het sterven van “mijn en anderen kinderkens herdacht. Het verdriet is dus ook niet aan hen voorbijgegaan. Baukje is 56 jaar geworden.
Ik wil proberen Cornelis Pieters te kenschetsen: Hij was handig: “Den 26 Mey 1824 is hier te Holm in Vermaning Een kangbort geplaast boven de predikstoel, door mijn gemaakt. Was voor desen nooit meer geweest” Hij was kinderlijk. Sommige dingen die hem erg ter harte gaan schrijft hij met hele mooie sierlijke letters. Ik vraag me af waarvan hij leefde. ’t Lijkt me dat in zijn winkel beslist geen grote winsten en omzet gemaakt kon worden. Van de Doopsgezinde gemeente krijgt hij geen geld. Eens probeert hij toch wel een kleine tegemoetkoming te ontvangen, maar hij komt lelijk op de koffie. Ze willen er allemaal wat van hebben, de andere leraars. Ze zijn allemaal boos op hem – en uiteindelijk krijgt hij niets en kan alleen opdraaien voor de gemaakte kosten f 30 – 3 – 8. Hij was geen vechtersbaas: ik hield mijn stil”. Zijn ideeën waren goed (lijkt mij!). Hij stelde voor om in ieder dorp in het kerkgebouw een kist te plaatsen waarin het geld werd bewaard – met twee sloten. De diaken die het geld beheerde was bankroet. Toch is niemand het met hem eens. Hij was vooruitstrevend. Nee – beslist niet in zijn strijd tegen de moeders van “onegte”kinderen. Wat heeft hij hiertegen gesputterd. Men heeft hem conservatief genoemd – maar nu spring ik voor hem in de bres, want zo wordt hij niet juist gekenschetst, vind ik. Hij zette zich steeds in voor vernieuwing in de eredienst. Lees hier b.v. maar eens mee: Hij was beslist niet star. Hij had contact met de gereformeerden van Ameland. Hij was erg precies. Van de eerste tot de laatste keer (714x) aantekening maken waar en waarover je gepreekt hebt en vaak nog een opmerking erbij hoe het ging – of hoe lang het heilig Avondmaal duurde – hoe heeft hij dat kunnen volhouden. 44
Cornelis sterft op 66 jarige leeftijd, in 1826. Hij was
geen zeeman, tóch is hij gestorven op het schip, plotseling, tijdens zijn reis naar huis. Lees de overlijdensacte er maar op na. ’t Is wel moeilijk om te lezen; daarom heb ik het voor jullie uitgetypt. Over-oma Baukjen en over-opa Cornelis zijn beiden begraven naast onze voorouders Pieter en Gertke op het kerkhof van de hervormde kerk te Hollum. Ook deze beide graven vallen onder Monumentenzorg.
“Hoe is het leven verlopen van hun drie kinderen: Dieuwke, Pieter en Jan” – vraag je je misschien af. Over Pieter vertel ik je straks meer – hij is onze voorvader. Dieuwke werd geboren in 1792 en stierf in 1872. Zij werd dus 80 jaar. Zij trouwde met Jan Ynzen en ze
kregen een dochter3 zonen. Op jonge leeftijd zijn Jan en twee van hun zonen op zee omgekomen. Onze Dieuwke heeft dus geen gemakkelijk leven gehad. Haar dochter trouwde met van der Laag. Mevrouw Bakker – van dr Laag is een telg uit dat huwelijk. Ik heb haar vaak geschreven en zo was er steeds contact. Bij één van onze bezoeken heeft ze de geboortelepel van Cornelis Pieters (1759) laten zien. Mooi – met een afbeelding van een schip. Mevrouw Bakker is 101 ½ jaar oud geworden.
Ook nazaten van Jan kennen we wel een beetje: destijds was in Amsterdam Jan Sorgdrager arts, en ook zijn
zoon was arts, later longarts in Heerenveen. In Assen werkt Bas Sorgdrager als arts. Hij is de broer van Winnie Sorgdrager, destijds minister van Justitie. Kees Sorgdrager is de t.v. journalist. En dan wil ik vooral ook noemen Bas Sorgdrager uit Huis ter Heide. Hij maakte de 2 grote papieren met de stamboom. In een aparte map vinden jullie die papieren. Om mij verder in de stamboom van Dieuwke en Jan te verdiepen – dat gaat me veel te ver. Vanaf hier gaan onze wegen uitéén.
Graag wil ik de nazaten van Dieuwke en Jan een hartelijk en welgemeende groet toeroepen:á Dieu! Maar voordat wij Cornelis en Baukje verlaten wil ik toch nog een klein stukje uit het Memori Boeck aan jullie doorgeven. Het is zo’n ingrijpend gebeuren als ouders een kind moeten missen. Dit stukje las ik kort geleden in zijn boek: “In Novemb en December hebben de Masels onder de kinderen Sterk omgegaan zelfs ook bejaarden # en daar op volgde derekt een heel Sterke Kinkhoest onder de kinderen zo dat er tot het Einde van dit jaar (1800) Circa 19 kinderen aan gesturven zijn waar onder was onsen Lief Soontje Jan Cornelis Sorgdrager out 2 jaar 49 weeken . men hoort dat er tot Amsterdam veel menschen sterven.” . # bejaarden – in die tijd betekende dat: volwassen leeftijd.
45
46
47
48
49
In het jaar 1815, 13 November zijn voor ons schout, Officier van de burgerlijke Staat der Gemeente Ameland, Vriesland, gecompareerd: Hendrik Gerrits Visser en Siebrand Evers Rang, als naaste buren van de overledene, welke ons verklaard hebben dat Baukjen Jans, oud 56 jaar,gehuwd, nalatende 3 kinderen, laatst gewoond hebbende te Hollum, op de 13e November ’s morgens om 6 uur ten huize gequot. no. 295 is overleden; en hebben de Declaranten deze Acte, nadat hun dezelve was voorgelezen, nevens ons ondertekend. Dit is x het eigen merk van Hendrik Gerrits Visser Sibrand Everts Rang W.R.J.D. van Heeckeren
overlijdensbericht in het ledenboek
In het jaar 1826, den 11e dag der maand Augusutus des voormiddags ten tien uren zijn voor ons Assessor Fungerend in Officier van de Burgerlijke Stand der gemeente Ameland, Kanton Holwert, Provincie Vriesland, gecompareerd Marten Jacobs de Vries oud 44 jaren van beroep Veerschipper en Jan Jacobs Gorter oud 60 jaren van beroep buitenvaarder, beiden te Hollum woonagtig welke ons verklaard hebben, dat aan boord van het veerschip der eerstgenoemde Cornelis Pieters Sorgdrager oud 66 jaren van beroep predikant wonende te Hollum in deze gemeente op de reis van Amsterdam na Hencraard (wonende de overledene in no. 295) in het bijzijn der comparanten op de 9 Augustus des morgens ten drie uren, bij hun aan boord---- no. 295 is overleden, en hebben de Declaranten deze Acte na dat hun dezelve was voorgelezen, nevens ons onderteekend.
50
51
Nu onze voorvader een nood-leugentje opbiecht – denk aan die zijden shawls – wordt het tijd om jullie te vertellen dat zo’n leugen een meniste leugen werd genoemd. Kortgeleden stond dat in de krant: MENISTE LEUGEN De kerkhervormer Menno Simonsz werd gezocht door de Spanjaarden, halfweg de zestiende eeuw. Een koets waarin hij reed werd aangehouden, wil het verhaal, en Spaanse soldaten vroegen of Simonsz. aan boord was. “Nee,nee!”riepen de angstige passagiers. Simonsz, wiens geloofsovertuiging hem verbood onwaarheid te spreken, boog zich vervolgens naar buiten en zei: “Men zegt dat Menno Simonsz zich niet in deze koets bevindt”, waarop de tocht ongehinderd kon worden voortgezet. Daar hebben wij de uitdrukking “meniste leugen”aan te danken, een antwoord dat feitelijk niet onjuist is maar de vragensteller wel zand in de ogen strooit. (Menno Simonsz is de voorman van de doopsgezinden)
52
Pieter Cornelis Sorgdrager
geboren 1795 overleden 1845
Hieke Gerrits Woertman
geboren 1796 overleden 1851
“DE GEBROEDERS VAN AMSTERDAM KAPITEIN P.C. SORGDRAGER ZEILD UIT TEXEL DEN 8 AUGUSTUS 1836 NAAR RIO de JANEIRO”
53
Wat weten wij van onze voorouders Pieter en Hieke ? Pieter is gedoopt 21 Maart 1819, dus 24 jaar oud. De tekst was Romeinen 6 en Mattheus 28 : 19. “Met
Christus gestorven en opgewekt” en “Gaat dan heen en maakt alle volken tot mijn discipelen”. Pieter was zeeman en maakte verre reizen, met het schip “De Gebroeders” maakte hij de reis naar Rio de Janeiro en naar Cuba, Havanna. Dat hoorden wij al van zijn vader Cornelis: --Zondag den 27 April 1817. Deed een dankzegging voor Dirk Tjeerd Visser (!) voor de behouden aankomst te Havanna alwaar ook mijn zoon Pieter mee voer---- en --Zondag den 19 January 1823. Deed een Dankzegging voor Pieter wegens zijn reis met de smak na Kiel in voorleden herfst----. Kijk, hier zie je zo’n smak. Dat is geen groot schip! Als je naar Kiel ging dan moest je helemaal om Jutland in Denemarken heen varen. Je passeerde dan de Jammerbocht. Dat is een heel gevaarlijke route: het kan daar flink spoken op zee!
Van 1830 – 1845 was Pieter kapitein op het kofschip
“De gebroeders”. Tot 1849 is zijn schoonzoon Geert Machiels de Leeuw kapitein op dit schip geweest. Het schip is in 1850 vergaan.
Pieter en Hieke trouwen 2 Mei 1820 voor de wet. De trouwacte kun je verderop vinden. In 1811 is de
Burgerlijke Stand ingesteld. Sindsdien worden alle acten bewaard. Je kunt die acte’s opvragen, waardoor je veel gemakkelijker aan gegevens kunt komen. Foto’s van onze over-opa en over-oma waren er nog niet, maar we hebben hun handtekening! Zie maar op de trouwacte. Toch iets eigens, al zijn de handtekeningen niet erg duidelijk, helaas. De vader van Pieter, Cornelis, schrijft in zijn boek o.a. Bij dese gelegenheid Troude Pieter C. Sorgdrager en Hijke Gerrits Woertman beijde van Holm (Hollum) na een daartoe opgesteld formulier.
Pieter en Hieke krijgen 8 kinderen.
De oudste heet – natuurlijk- Cornelis. Hij wordt maar één jaar. De tweede zoon, ook Cornelis trouwde met Neeke Ak kerman. Hij was koopvaardij-kapitein, ondermeer 1869/1870 op de Marnix. Neeke en Cornelis kregen geen kinderen.
Toen kwamen er twee meisjes: Jantje trouwde met One Jans de Boer. Zij kregen Trijntje en Hieke. One
Jans was van beroep: korenmolenaar. Baukje trouwde met Geerd Machiels de Leeuw. Kapitein uit Borkum. Twee weken nadat hun eerste kindje Geertruida (Truitje) is geboren is Baukje overleden, 30 Maart 1850 24 jaar oud. Truitje is toen in huis gekomen bij haar tante Neeke en oom Cornelis.
De derde zoon, Gerrit (genoemd naar de vader van Hieke) is geboren in 1830. Hij stierf 10 Juni 1854, 24
jaar oud. Mevrouw Bakker –van der Laag (ook een nakomeling) schrijft ons dat haar schoonzoon in het bezit is van de geboortelepel van Gerrit. Er staat ingegraveerd: G.P.S. 1830 en op de achterkant P.C.S. en H.G.W. Dan wordt in 1835 onze over-opa Jan Pieters geboren. Hij trouwde met Aaltje Job Visser. Over hen vertel ik later meer. 54
Na Jan Pieters krijgen Pieter en Hieke nog twee zoontjes, allebei Pieter. Ze worden resp. geboren in 1838 en 1842. Beiden worden amper 3 maanden oud.
Het pad van Pieter en Hieke is bepaald niet over rozen gegaan. Van de acht kinderen zijn er 3 heel jong overleden: 3 maanden en 1 jaar. Gerrit en Baukje zijn allebei 24 jaar geworden. Wat hebben zij vaak bij het graf van hun kind gestaan. Het is best mogelijk dat Pieter op zee was en er niet bij kon zijn – Hieke stond dan alleen. Bij de geboorte van de tweede Cornelis was Pieter niet thuis. Hij was in Joure wegens de bouw van een nieuw schip. Zo stond in de burgerlijke stand erbij vermeld. Vreemd, hè ! Op 9 April 1845 verdrinkt Pieter. Zijn lichaam wordt in Grims-
tad, ten zuiden van Oslo Begraven. Hij is 50 jaar geworden. Dit ben ik aan de weet gekomen toen ik de trouwakte kreeg van het huwelijk van hun zoon Jan met Aaltje Jobs Visser:
“Voorts verklaarde de bruidegom onder eede dat zijnen vader den negenden April Achtienhonderd vijf en veertig te Grimstad in Noorwegen is overleden, zonder dat daarvan een wettig overlijdensacte is opgemaakt terwijl hij de vereischte getuigen niet kan aanwijzen om zulks te bevestigen, daardoor noch overlijdensacte noch acte van bekendheid kan overleggen”
Ik ben nog een aantekening tegengekomen: dat Pieter ongeschikt is verklaard voor de militaire dienst. Nou ja – als doopsgezinde was hij toch niet onder de wapenen gegaan en had in dat geval zijn dienstplicht afgekocht.
Wij gaan nog even kijken naar de kwartierstaat van onze over-oma Hieke.
Ik kwam tot de ontdekking dat bij hun trouwen alléén Pieter’s vader : Cornelis Pieters nog leefde van de vier ouders. Wij kunnen bij Hieke terugzien op een lange lijst van voorouders! De oudste is Christiaan Hansen, hij zal in plm. 1575 geboren zijn. Christiaan is torenwachter van beroep. Ik dacht dat hij vuurtorenwachter was geweest. Later kwam ik tot de ontdekking dat de vuurtoren op Ameland gebouwd is plm. 1890, dus wel ongeveer 300 jaar later. Maar ook kwam ik erachter dat de kerktoren diende als gevangenis. Onze over-opa Christiaan was gevangen-bewaarder. Dat is dus heel wat anders.
Ook komen wij in die lijst tegen: Gerbrandus Metz, rentmeester van Nassau. Vele jaren geleden vond er op Ameland een zeer byzondere gebeurtenis plaats. Sinds vele eeuwen was Ameland in het bezit geweest van de familie van Cammingha, doch deze tak van de familie was uitgestorven. De erfgenamen besloten om hun belangen op Ameland te verkopen aan Johan Willem Friso, prins van Oranje en Nassau enz. De voorbereidingen van deze, ook in die tijd belangwekkende transactie werden getroffen door de vertrouweling van “de Heren”van Ameland, Gerbrandus Metz. Ook van belang bij deze transactie was de man van zijn zuster Rixt, Bavius Nauta Notaris Publicq. Gerbrandus Metz was al vele jaren werkzaam als vertrouweling van de Heren van Ameland. Omstreeks 1698 werd Gerbrandus aangesteld als executeur, advocaat-fiscaal. Gerbrandus heeft veel werk verzet op Ameland in belang van zijn werkgevers. Zo is hij bijvoorbeeld naar Engeland getogen om daar het kweken van oesters te bestuderen en dit op Ameland toe te passen. De oesterbanken bij Ballum herinneren hier aan. Ook regelde hij de pachtgelden en controleerde de dijken op Ameland. 55
Nadat het Oranjehuis in bezit van Ameland was gekomen werd Gerbrandus, in 1707 aangesteld als rentmeester en deze taak bleef hij vervullen tot in 1727.
Ameland werd dus 28 Mei 1704 verkocht voor 70.000 carolus gulden. Johan Willem Friso heeft helaas
maar kort van zijn bezit genoten, hij verdronk in 1711 in het Hollands Diep. In 1795 trokken de Fransen de republiek binnen en de stadhouderlijke familie vluchtte naar Engeland. Enfin – om een lang verhaal kort te maken – in 1795 werden de heerlijke rechten (Ameland was een heerlijkheid) verbeurd verklaard en werd Ameland bij Friesland gevoegd. Zo kwam er in 1801 (officieel) een einde aan de formele onafhankelijkheid van Ameland.
Wij komen in de kwartierstaat ook tegen: Hans Metz, goud en zilversmid. Zij zoon Hans Metz: chirurgus
operateur, geboren 1657. En diens kleinzoon: Hans Metz, burgemeester, geboren 11 Maart 1697.En de opa van Hieke was Jan Metz, een zeeman.
Dat de familie Woertman niet vastgebakken zat op het eiland kun je opmaken uit het feit dat Hieke’s ouders en ook haar grootouders getrouwd zijn op Sloterdijk (tegenwoordig Amsterdam) Waarschijnlijk waren Hieke’s moeder en oma voor hun trouwen daar dienstbode.
Hieke is overleden te Hollum 24 Augustus 1851, 55 jaar oud.
56
Ik heb een afschrift van de boedelscheiding na het overlijden van Pieter Cornelis Sorgdrager en Hieke Gerrits Woertman. Het vergt wel wat geduld om het epistel te ontcijferen en na te pluizen. In het kort heb ik het proberen samen te vatten. Alle bezittingen zijn getaxeerd door 3 mannen van het dorp. De “lijfdragt van den erflater Pieter Cornelis Sorgdrager ter waarde van f 18,50! Pieter is dan al 16 jaar daarvoor overleden. Maar er zijn ook huizen te verdelen. Dan noemen wij in de eerste plaats het huis B2323, dat gebouwd was in 1751 door opa Pieter Cornelis en Gertke Jacobs. Cornelis en Neeke
krijgen het westelijk gedeelte van het huis met het daarbij behorende bleekveld en de westelijkste helft van de tuin. Geschat op f 607,50. Dit perceel is 26 Juni 1827 door Pieter en Hieke gekocht (?) Ik dacht dat dit moest zijn: ge-erfd. Vader Cornelis was immers in 1826 overleden.
Jantje en One Jans de Boer
krijgen van dit zelfde perceel, het oostelijke gedeelte. Geschat op f 467,50. De waterput is de scheiding.
Jan Pieter en Aaltje
krijgen huis nummer B 2325, huis met erf, gewaardeerd op f 525,--. Dit is het huis dat naast de Oudheidkamer ligt en dat nu gevoegd is bij het museum. Opa Dirk heeft in dit huis nog een steen laten metselen: D.S. 1891 – en heeft daarin een bakkerij gebouwd. Hier zijn ook de drie kinderen: Jan, Johan en Alida geboren. Dit huis hadden Pieter en Hieke gekocht op 28 Februari 1840. Inmiddels is het al helemaal afgebroken en opnieuw opgebouwd. Gerrit was overleden en ook Baukje was overleden (huwelijk 1848). Baukje had een dochter: Geertruida (Truitje) de Leeuw. Zij heeft ook meegedeeld in de erfenis. In 1890 komt er weer een boedelscheiding.
57
58
59
Boedelscheiding van het bezit van Hieke en Pieter Dat is een heel groot epistel. Een behoorlijke klus om het te ontcijferen.
Ook slaapverwekkend. Ik zal het jullie besparen, maar een paar dingen zijn toch wel vermeldenswaard. Ik heb geprobeerd het in het kort samen te vatten:
Alle bezittingen zijn getaxeerd door 3 mannen van het dorp
Bv. “ de lijfdragt van den erflaterPieter Cornelis Sorgdrager ter waarde van f 18,50. Pieter is dan al 16 jaar daarvoor overleden. En de lijfdragt van Hieke is getaxeerd op f 71,75. Goud en zilver hebben Pieter en Hieke gehad: f 151,82. Huisraad: f 556,07. Maar er zijn ook huizen te verdelen: Het ouderljk huis is aan de westzijde voor Cornelis en Neeke. Jantje en One krijgen de oostzijde. De waterput geeft de scheiding aan. Jan en Aaltje krijgen het huis ernaast, dat is gewaardeerd op f 525. Dit is het huis waarin opa Dirk nog een steen heeft laten metselen 1891 D.S. en heeft daarin een bakkerij gebouwd. Hier zijn ook de 3 kinderen van Dirk en Tjepke geboren. Pieter Cornelis en Hieke hebben dit huis gekocht 28 februari 1840. Dit huis is afgebroken en opnieuw opgebouwd op dezelfde plek. Zo - dit was in vogelvlucht een overzicht van de bezittingen. Het is heel precies verdeeld. Tot op de halve cent nauwkeurig. Wanneer jullie dit willen nalezen, dan kom je maar - het ligt voor je ter inzage.
60
Aaltje J. Visser
geboren: overleden:
8 Mei 1840 16 Mei 1895
Jan Pieter Sorgdrager geboren: overleden:
1835 1923
Wij gaan in vogelvlucht ons eerst inleven in de kinderjaren van Jan.
Hij was de zesde in het gezin van 8 kinderen. Als ik me probeer te realiseren hoe zijn leventje verlopen is dan moet ik zeggen dat hij veel verdrietige ervaringen heeft gehad. Jan heeft bewust beleefd dat zijn broertje Piet stierf – hij was toen 7 jaar. Daarna kwam zijn vader op dramatische wijze om het leven: verdronken op zee. Jan was 10 jaar. Op 16 jarige leeftijd werd hij wees: zijn moeder stierf en liet 5 kinderen achter. Zijn broer Gerrit verdronk in het IJ te Amsterdam. Jan was toen 19 jaar. En zo bleef Jan achter met zijn broer Cornelis en zijn zussen Baukje en Jantje.
En Aaltje? Aaltje was er één van 10 kinderen. Zij was de vierde in de rij. Ook zij werd
in haar kinderjaren meermalen geconfronteerd met de dood. Aaltje was elf jaar toen haar broertje Jan, 8 maanden oud, stierf. Haar broertje Harmen was 3 1/2 jaar toen hij stierf. Enkele maanden later stierf haar oudste broer Dirk op 19 jarige leeftijd Aaltje was toen een meisje van 13 jaar.
Aaltje en Jan trouwen 24 Juni 1863. Aaltje is dan 23 jaar, Jan is 28 jaar. Jan is zeeman van beroep, Aaltje
geeft aan zonder beroep te zijn. De huwelijksakte doe ik hierbij, maar ik wil er toch even iets uit lichten en dat zijn de papieren die het bruidspaar heeft moeten geven: 61
Eersten. Certificaat, afgegeven door den Heer Commissaris des Konings in Friesland, houdende dat de bruidegom aan zijne verpligting aan de Nationale Militie voldaan heeft, waarin strijdig met zijn geboorte acte, de tweede naam Pieter niet voorkomt Tweeden Bruidegoms Geboorteacte Verder de overlijdensacte van bruidegoms moeder Vierden Bruids Geboorteacte Voorts verklaarde de bruidegom onder ede dat zijnen vader den negende April achttien honderd vijf en veertig te Grimstad in Noorwegen is overleden, zonder dat daarvan een wettig overlijdensacte is opgemaakt terwijl hij de vereischte getuigen niet kan aanwijzen om zulks te bevestigen, daardoor, noch overlijdensacte, noch acte van bekendheid kan overleggen. De volgende opmerking is ook opvallend: ……..geteekend hebben, uitgezonderd bruidsmoeder, die verklaarde daartoe buiten staat te zijn, ter oorzake van verzwakt gezicht.
Aaltje en Jan kregen 3 kinderen, waarvan er 2 jong sterven: 22 Januari 1864 wordt Hieke geboren. Zij sterft 10 Mei 1864 – 3 ½ maand oud! Na opa Dirk, die December 1865 is geboren, komt er weer een kindje – een jongetje: Jan Cornelis. Geboren 10 Mei 1868 – gestorven 20 Augustus 1868. Ook 3 ½ maand! Opa Dirk groeide dus op als enig kind.
Over-opa Jan en over-oma Aaltje zijn niet altijd op Ameland blijven wonen. Nicht Trijntje (een dochter van One Jans de Boer en Jantje) is ziek en moest naar de vaste wal – naar Amsterdam. Was het t.b.c.? In ieder geval een langdurige ziekte. Haar moeder Jantje ging mee. Was One op zee of al overleden?. Ik vermoed dat Jan en Aaltje uit zorg voor zus Jantje en Trijntje meegegaan zijn. Ook Dirk ging mee. Jan en Aaltje zijn een melkzaak begonnen in Amsterdam en Dirk is gaan werken in een broodfabriek. Na verloop van enkele jaren verlangde Aaltje zó naar Ameland en daarom zijn ze weer teruggegaan. Trijntje was al overleden. Over-oma Aaltje is maar 55 jaar geworden. Ze heeft nét niet meer meegemaakt dat ze oma werd. 6 Maanden nadat ze is overleden is mijn vader geboren. Over-opa Jan Pieter is na haar overlijden nog 28 jaar alleen geweest.
Jan Pieter geeft in 1863 als beroep op: zeeman. Bij het huwelijk van hun zoon Dirk in 1894: landbouwer. Het gebeurde op Ameland vaak dat men het beide deed: zeeman en landbouwer. Jan Pieter was bestuurslid van de reddingsmaatschappij van plm. 1894 tot 1898.
Ook was hij klokkenmaker, vertelde mijn vader mij.
Van hem is nog een zilveren geboortelepel
bewaard gebleven. Die is terecht gekomen bij een Sorgdrager in Groningen. Iemand uit een andere tak van de familie heeft deze lepel. Maar de tabakspot van onze over-opa is nog in het museum en wij hebben hem mogen fotograferen!
Wat moet Jan Pieters zich eenzaam gevoeld hebben nadat Aaltje
was overleden en zoon Dirk met zijn gezin naar Amsterdam vertrok. Hij was de laatste Sorgdrager die op Ameland gewoond heeft. Hij heeft het mogen beleven dat hij nog 2 achterkleinkinderen heeft 62
gekregen, Jetty en Henk. Jan Pieter is overleden in 1923. Aaltje en Jan zijn beiden begraven op ’t kerkhof van de hervormde kerk te Hollum (N 18,12) Van Jan is er geen steen, van Aaltje wel. Met de heer Borsch van het Sorgdragermuseum en met de heer Visser van het gemeentehuis te Ballum hebben wij afgesproken dat deze steen t.z.t. zal worden gebracht naar het Sorgdragermuseum.
Wij moeten nog kennismaken met de ouders en voorouders van Aaltje. Zij zijn óók onze voorouders. En
wij weten de namen van heel veel over-opa’s en over-oma’s. Zelfs tot begin 1600 zijn er bekend. Dat is uniek, hoor! Nu ja – aan namen alléén heb je niet zoveel. De mensen gaan pas voor je leven als je er verhalen over hen bij leest. En die zal ik proberen door te geven.
Dan begin ik met de vader van Aaltje: Job Dirks Visser. Van hem hebben wij een geboorte-acte, die je
hierna kunt lezen. Een foto van de Geldersekade en de Bantammerbrug heb ik erbij gedaan. Willem Hendrik de Boer is getuige, hij is getrouwd met Ytske, de zus van Dirk Tjeerds (de vader van Job). Job Dirks en Trijntje Pieters trouwen in 1832. Job is dan 20 jaar, Trijntje 23 jaar. De andere data kun je zelf wel zien op het schema. Maar wat wél opvalt is dit: van Trijntje wordt verteld wanneer ze geboren is (6 Oktober 1809) en ook wanneer ze gedoopt is (29 Oktober 1809). Hieruit kunnen wij opmaken dat ze dus tot de hervormde kerk behoorde. Een kind van doopsgezinde ouders werd pas gedoopt op volwassen leeftijd. Maar bij een “gemengd” huwelijk werd het éne kind hervormd en het andere kind doopsgezind. Zo was het dus ook in het gezin van Job en Trijntje en zo werd onze over-oma Aaltje hervormd.
Van Job Dirks Visser valt wel wat te vertellen. Hij is logementhouder geweest. Dat was in hotel “de
Zwaan” in Hollum. Zijn ouders hebben dat hotel voor hem gekocht. Dat hotel staat er nog steeds. Aan het Zwaneplein. Mocht je nog eens op Ameland komen dan raad ik je aan in dit hotel eens iets te gebruiken. Je kunt dan het gebouw van binnen bekijken. Het is nog helemaal in de oude stijl gehouden. Job is daar ook de eerste postbode geweest. De postwet was al sinds 1850 van kracht, maar in 1887 was er nog geen geregelde postverbinding met Ameland. In 1889 werd in hotel “de Zwaan”een postkantoor in gebruik genomen. Maar Job deed meer: hij was vrijwilliger bij de reddingmaatschappij. En daarover kun je in drie verhalen lezen over reddingsoperaties waaraan hij deelgenomen heeft. Job is maar 6 jaar logementhouder geweest. Daarna is “de Zwaan” verkocht. Wat hij verder deed? Ik weet het niet. Men vertelde mij dat hij een beetje apart was: hij bemestte het land terwijl hij geborduurde pantoffels aanhad. Een vreemd verhaal. Maar als je de reddingsverhalen gelezen hebt dan ben je het wel met me eens dat geborduurde pantoffels niet bij hem pasten. Job en Trijntje hebben 10 kinderen gekregen, waarvan Dirk op 19 jarige leeftijd overleed en 3 als kleuter of baby.
De naam van Dirk Visser (vader van Job) en van Tjeerd Dirks Visser (opa van Job) zijn we al eerder
tegengekomen in het dagboek van onze over-opa Cornelis Pieter (weet je wel: hij was de doopsgezinde voorganger). In een kerkdienst dankte hij voor “de behouden thuiskomst van Dirk Visser en mijn zoon Jan” Ze waren heel ziek geweest tijdens een reis naar Havanna. Hij kon toen niet bedenken dat zijn kleinzoon zou trouwen met de kleindochter van Dirk Visser.
Dit knipsel-kunstwerk is gemaakt ter gelegenheid van het huwelijk van onze over-opa en over-oma Dirk Tjeerd Visser en Tanneke van der Gouwe. 18 Januari 1805 te Nieuwendam.
63
Ik heb nog een mooi verhaal gelezen: Het was in de winter van 1813-1814, dat twee Oost-Indië vaarders van hun reis behouden waren aangeko-
men. Beiden stonden onder bevel van een Amelander kapitein. De één was Willem H. de Boer, die getrouwd was met Ytske Tjeerds Visser en de andere Dirk Tjeerds Visser, een broer van Ytske. Hij was getrouwd met Tanneke van der Gouwe.(Dirk en Tanneke zijn onze voorouders). Beiden hadden hun vrouwen bij zich aan boord. De 6e Januari werden Willem en Ytske verblijd met de geboorte van een zoon. Bij de aangifte werd gevraagd hoe ze de jongen noemden. Dat was vrij eenvoudig: “Tjeerd” want de oudste zoon was naar de andere opa genoemd en heette “Hendrik”. Maar hiervan wilden de ambtenaren van de burgerlijke stand niets weten. Ze zeiden: “Tjeerd, dat is geen naam, dat lijkt nergens op, die naam nemen wij niet aan. Noem hem Willem, dat is een hele goede en bekende naam. Na wat heen en weer gepraat werd hierin toegestemd en werd het Willem. De schepen van Willem de Boer en Dirk Visser lagen naast elkaar. En ook bij Dirk en Tanneke werd op dezelfde tijd een zoon geboren. Zij wilden hem ook naar de vader van Dirk noemen: Tjeerd. Maar bij de aangifte kregen zij hetzelfde te horen. En het werd “Dirk”. Die arme opa Tjeerd, die twee kleinzoons kreeg die nu geen van beiden naar hem vernoemd zijn. En dat vond men vroeger zo belangrijk.
We bekijken nog de namen van onze voorouders van de kant van de moeder van Aaltje. Daar komen wij een mutsenmaakster tegen. Zij heet Trijntje Harmens Visser. De batist van de Amelander kappen werd gesteven en daarna geplooid met ronde stokjes. Een geduld-werkje! Ik heb een foto van zo’n mutsenmaakster. Kijk maar.
Verder kom ik tegen: een wagenaar. Daar kan ik niets bij vertellen. Een smid – dat spreekt voor zich. Een snikman – een snik is een schip. En een metselaar. Hadden ze die begin 1600 ook al? Die metselaar, Boote Dirks komt van Holwerd en nog 3 generaties na hem ook
64
Den Agtentwinstigsten dag der Maand May van het Jaar Achttienhonderd Twaalf ten Negen ure, Voor den middag. ACTE van Geboorte van Job Visser Geboren den Zeven en twintigsten dezer des morgens ten halftien ure, Zoon van Dirk Tjeerds Visser, van beroep schipper, en van Tanneke van der Gouwe zonder beroep, echtelieden wonende te Ameland doch thans alhier met zijn vrouw gelogeerd aan boord van zijn schip
genaamd Nepthunis leggende op de Geldersche kade bij de Bantammerbrug ….. no.2 zijnde dat ….aan boord van het zelver…is gebooren. Het Kind is erkend te zijn van het mannelijk geslacht. Getuigen Foppe Juurts Wieger oud agtendertig Jaren, van beroep schipper, wonende als boven en gelogeerd als boven op zijn schip Cornelia Maria en Willem Hendrik de Boer oud agt en twintig Jaren van beroep Schipper wonende in alles als boven op zijn schip Jacob.Op het verzoek aan ons gedaan door ……..vader. Zijnde deze Acte, na mijne voorlezing, geteekend door den vader en de beide Getuigen… . Geldersche kade t/o no 2
65
66
67
Reddingsverhalen Ik heb drie verslagen over het redden van schipbreukelingen overgenomen uit het boek van het reddin-
gwezen. Daarbij was onze oer-opa Job ook betrokken. Als je die verhalen leest en de plaatjes bekijkt dan merk je wel dat hij een man met moed en durf is geweest.
Het eerste verhaal: De
“Gloria”
In de nacht van 11 op 12 November 1838 strandde op het Bornrif – op één van de buitengronden en op een half uur afstand van het strand – het Russische fregat “Gloria”, dat geladen was met hout en op weg was naar Londen. Kapitein Friederich Söderland en twintig bemanningsleden waren aan boord.
Nadat de stranding ruchtbaar was geworden, werd de kleine reddingboot van Hollum in gereedheid ge-
bracht en door acht krachtige paarden in zee getrokken. (Hollum had slechts de beschikking over een kleine reddingboot, terwijl Nes een kleine en een grote reddingboot bezat.) Hoe men zich ook inspande, men slaagde er niet in met de kleine boot het in nood verkerende schip te naderen. Ook de pogingen van de bemanning van de snel gealarmeerde kleine reddingboot uit Nes hadden geen resultaat. Beide boten bleken te klein en niet opgewassen tegen de zware branding op het rif. Noodgedwongen gaf men tegen de avond de reddingspogingen op.
In de nacht van 12 op 13 November liet grietman Van Heeckeren, die de gehele dag aanwezig was geweest om de inspanningen van de bemanningen gade te slaan, de grote reddingboot uit Nes komen. Voor de tweede maal was de afstand Nes-Hollum met een reddingboot over onverharde wegen afgelegd. Daarbij hadden de voerlieden vele kilometers gelopen….. Bij het aanbreken van de dag (dus 13 November) werd de boot in zee gebracht. In de reddingboot zaten de
74-jarige commies Roelof Schenkel, de 58-jarige Job Tjeerds Visser (oom van Job), voorts Job Dirks Visser (26 jaar), Arend (24 jaar) en Sijpt Klazen Wijnberg (26 jaar), Ynze Jans de Jong (35 jaar) en Lieuwe Lap (42 jaar). De eerste poging om het schip te naderen mislukte, maar na een hernieuwde poging slaagde de bemanning erin acht van de eenentwintig schipbreukelingen op te pikken en naar het strand te brengen.
De “Gloria”was inmiddels mastloos en reddeloos geworden.
Onmiddellijk nadat de acht schipbreukelingen op het
strand waren afgezet, maakten de redders zich gereed voor een tweede tocht. Deze poging bleek door het verloop van het tij echter vruchteloos, zodat de middag moest worden afgewacht. Dit hoefde evenwel niet meer, daar twee schippers inmiddels met hun kagen bij het wrak voor anker waren gaan liggen. Deze kaagschippers, Foeke Cornelis de Jong en Cornelis Harmen Visser (ook familie, maar hoe precies weet ik niet, ik vermoed een aangetrouwde oom van Job, een broer dus van zijn schoonmoeder Trijntje Harmens Visser) wisten de dertien schipbreukelingen van boord te halen.
68
Het tweede reddingsverhaal: het Papenburgse kofschip “Alida” Op 23 September 1843 strandde op de buitengronden, ter hoogte van Nes, het Papenburgse kofschip “Al-
ida”, waarop kapitein Christoffel Rieke de gezagvoerder was. Het schip was met een lading spoorijzer op weg naar Bremen. Toen men te Nes de stranding gewaar was geworden, werd de aldaar aanwezige reddingboot in gereedheid gebracht en door tien paarden naar het strand getrokken. Daar sprongen de redders in de boot ten einde, niettegenstaande het water buitengewoon hol was en de brandingen geweldig over het schip liepen, te beproeven om de om hulp roepende equipage te redden, zoals een krantenbericht vermeldt.
Helaas bleek de reddingboot, waarin nog geen drijfmiddelen waren aangebracht, dermate lek te zijn dat hij niet meer “boven water”te houden was, zodat de redders onverrichter zake terug moesten keren. Ook de inmiddels gearriveerde kleine reddingboot uit Hollum kon de zware branding niet weerstaan. (De grote reddingboot van Hollum lag enkele dagen voor herstelwerkzaamheden in Harlingen!). Onmiddellijk werd de reddingboot van Nes in allerijl naar het dorp teruggebracht om daar door de plaatselijke timmerlieden te worden gerepareerd. De schepelingen wier hulpgeschrei men tot laat in de nacht hoorde, werden tot den aanvolgenden morgen aan derzelver lot overgelaten; wordende intusschen den geheelen nacht op strand gesurveilleerd en de bedoelde kleine sloepen gereed gehouden. Bij het aanbreken van de dag bleek het gestrande schip gelukkig niet in tweeën gebroken te zijn, terwijl de schepelingen, die zich in de mast vastgebonden hadden, door derzelver op nieuw begonnen angstgeschrei, deden blijken dat zij nog in leven waren.
Intussen was de reddingboot van Nes hersteld. Tijdens half ebgetij deed men een tweede poging bij het schip te komen. Toen dit niet gelukte, wachtte men totdat het volkomen eb was. Om elf uur in de morgen stapten de volgende mannen in de reddingboot: Jan Doites Stuut, Heere Jans Stuut, Job Dirks Visser, Leendert Jans Kat, Sijmen Rienks Brouwer, Jan Pieter Schots, Tjeerd Jans Beyaard, Gabe Gerrits Klein, Barend H. Nagtegaal en Gerben R. Spleet. Met grootste inspanning en met gevaar voor eigen leven wisten de mannen het in nood verkerende schip te bereiken, maar helaas: Te gelijker tijd sloeg ongelukkig eene geweldige grond of stortzee de sloep vol water, waardoor men zich moest laten afzakken en zelfs de aan de op het schip geworpen dreg gehechtte lijn moest laten slippen en naar het strand terugkeren, op welk gezigt het angstgeschrei der schepelingen, welke in het denkbeeld verkeerden, dat nu alle redding onmogelijk was, hartverscheurend was. In arren moede keerden de redders terug. Op het strand lieten de dodelijk vermoeide redders Stuut, Visser, en Schots zich vervangen door Jan P. Stender en Cornelis C. Colmer. Na een zware strijd met de elementen wist de ploeg wederom het kofschip te bereiken. Dankzij de toegeworpen lijn konden nu alle schipbreukelingen worden gered. De vreugde van de tot op de botten verkleumde zeelieden werd echter getemperd door het feit, dat bij de stranding twee collega’s en de kapitein overboord waren geslagen en verdronken. 69
Vanwege de moedige redding ontvingen alle bemanningsleden van de Nesser reddingboot – bij Konin-
klijk Besluit – op 24 November 1843 een gratificatie en een “loffelijk getuigschrift”, alsmede een “ordonnantie”die hun door de grietman Van Heeckeren op 30 December 1843 plechtig werd uitgereikt. Van de koning van Hannover ontvingen zij een medaille en een bedrag van f 180,-, dat gelijkelijk onder hen werd verdeeld.
Derde reddingsverhaal: de vishaak “De Hoop”. Op 14 Oktober 1872 strandde op het Bornrif de visaak “De Hoop”van de Amelander Gribbert de Jong. Al
gauw stootte het schip lek, waardoor de vijf opvarenden in groot gevaar geraakten. Ze hesen de noodvlag, waarna in snel tempo de reddingboot naar het strand werd gebracht. Job. D. Visser, Lolke J. Kanger, Jan. S. de Vries, Douwe J. Roep. IJ. van der Meij en K. Dokter maakten zich gereed om met de meeste spoed naar het schip te varen.
Toen ze bij het schip waren aangekomen
bleek het vaartuig zo lek te zijn, dat de bemanning van de reddingboot moest helpen met pompen en scheppen om het schip voor zinken te behoeden….. Van Heeckeren, die zelf op het strand aanwezig was, zei dat het schip gewis zou zijn gezonken, “indien de manschappen niet met de boot waren gekomen, zodat het behoud van het vaartuig en het behoud der bemanning daaraan te danken is” --------
De verdronken paarden Sinds 1824, dus ruim 155 jaar, was er nog nooit iets misgegaan met de paarden. Bij een reddingpoging op
14 Augustus 1979 weigerden de sliphaken los te schieten waardoor de paarden werden meegesleurd en jammerlijk verdronken voor het oog van de vele toeschouwers. Deze acht paarden zijn begraven in de duinen, vlakbij het punt waar ze de reddingboot in zee hadden getrokken. Dit gebeurde onder grote belangstelling van de bevolking. Velen lieten hun tranen de vrije loop.
70
Verklaring bij het gedicht “Nis Randers�
Dit gedicht moest ik leren voor mijn examen in 1944. Je moest het uit je hoofd kunnen opzeggen en dan werden er in het duits vragen over gesteld.
Ik verzeker je dat ik het kon opdreunen, maar toch waren er na 50 jaar een paar regels uit mijn hoofd gefloept. Maar in die tijd was de duitse taal niet geliefd. Misschien kwam het daardoor dat ik dit gedicht nooit meer ergens was tegengekomen. Totdat wij een jaar of 50 later op Ameland in het Reddingshuis waren en daar hing dit gedicht ingelijst. Een gast uit Duitsland kende dit gedicht en schonk het aan de Reddingsbootmaatschappij. Ik kreeg het mee en heb het laten kopieeren. Het is wel heel toepasselijk voor deze lokatie. Daarom vond ik het wel leuk om het jullie ook te laten lezen. 71
Opa Dirk en Oma Tjepke
72
Het verhaal dat ik je nu ga vertellen gaat over opa Dirk en oma Tjepkje. Opa Dirk heb ik nog gekend. Ik was 7 jaar toen hij overleed. Ik weet alleen nog heel duidelijk dat hij zijn bril op zijn voorhoofd schoof als hij iets wilde lezen. Dat is dus niet veel en wij moeten onze informatie dus uit de verhalen van anderen hebben. Opa Dirk werd geboren in 1865 op Ameland, Hollum. Hier heeft hij ook zijn jeugd doorgebracht.
Opa was 22 jaar toen hij met zijn ouders naar Amsterdam verhuisde. Welk beroep opa tot die tijd (mei 1887) uitoefende– dat weet ik niet. In Amsterdam werkte hij bij een broodfabriek. Ook heb ik gehoord dat hij een melkzaak heeft gehad.
De periode dat de familie in Amsterdam woonde was niet zo lang – ongeveer drie jaar. De noodzaak om
langer te blijven was er niet meer voor zijn ouders. Ze waren immers hoofdzakelijk naar Amsterdam gegaan om het zieke nichtje Trijntje. Maar Trijntje was overleden. De moeder (Aaltje) van opa Dirk kon niet zo goed wennen in Amsterdam en dus werd de terugtocht ondernomen.
Zo kwamen ze (weer?) terecht naast het zogenaamde “Sorgdragershuisje”. Er werd een bakkerij aangebouwd aan het bestaande huis. Op de “eerste” steen staat vermeld: D.S. 1891. Die steen is later weer ingemetseld in een huis dat er voor in de plaats gekomen is. Opa Dirk is dus bakker geworden in de Oosterlaan. Intussen is opa Dirk al 25 á 26 jaar als hij hiermee begint.
Maar wat gebeurt?
Op Terschelling woont Johan Frederik Tuinstra met zijn vrouw Yetske Pieters Nijdam. Johan is oefenaar bij de Gereformeerd Kerk. Tegenwoordig zouden wij zeggen: pastoraal werker of godsdienst-onderwijzer. Johan heeft op Terschelling de kerk helpen oprichten. In 1892 wordt aan hem gevraagd naar Hollum op Ameland te komen. Dat beroep neemt hij aan. Met hun dochter Tjepkje (geboren 1864 te Franeker) komen Johan Tuinstra en Yetske Tuinstra – Nijdam in de pastorie aan de andere kant van de Oosterlaan te wonen (1892) Op
deze foto kun je een kijkje nemen in de achtertuin van de pastorie waar Tjepkje met haar ouders heeft gewoond.
73
Op dit kaartje heb ik aangetekend waar Tjepkje woonde (groen) en waar Dirk woonde (rood). Het kruisje wijst de ligging van het “sorgdragers huisje” aan.Je zult er niet van opkijken dat Dirk en Tjepkje (Jette werd ze genoemd) vrienden worden. En het kon niet missen: 3 Augustus 1894 trouwen zij. Een
trouwfoto hebben wij niet van ze. Net zo min als jeugdfoto’s. Maar hun huwelijksakte doe ik hierbij.
In een verslag van de geschiedenis van de gereformeerde kerk van Hollum las ik dat opa Dirk 1 November 1894 belijdenis van zijn geloof aflegde..
Zij krijgen 3 kinderen: Jan ( 12 Oktober 1895 – mijn vader), Johan Frederik (17 November 1896) en Alida (1 Februari 1898),
In 1900 verlaten opa Dirk en oma Tjepkje voorgoed Ameland om
zich met hun drie kinderen te vestigen in Amsterdam. Ze wonen daar op Kattenburg . Ik denk dat die verhuizing per boot gegaan is.
Opa werd diamantslijper. Dat is een beroep waar je erg veel geduld bij nodig hebt. De opleiding tot diamantslijper is tegenwoordig 5 jaar. Vroeger werd je leerling bij een diamantslijper. Zo’n diamantje werd geslepen op een schijf – er
moesten 56 of 64 kantjes aan geslepen worden .Een diamant die nog onbewerkt is lijkt net een onbeduidend stukje glas. Door het slijpen van al die facetten krijg je de lichtinval en de schittering in de diamant. Dit is een nep-diamant, hoor!
Van opa Dirk is nog een diamantweeg-
schaal bewaard gebleven. Daarbij zijn hele oude gewichtjes. Kijk maar eens naar deze foto.
Het diamantvak werd later ook beoefend door hun beide zonen: Jan en Johan en een korte periode door kleinzoon Henk en kleindochter Jetty. In Amsterdam voelden opa Dirk en oma Tjepkje zich niet thuis in die grote gereformeerde kerk. Ze werden christelijk gereformeerd. 74
Vooral oma Tjepkje moet een erg lieve vrouw geweest zijn. Mijn vader sprak altijd met grote waardering
en liefde over haar. Ik heb eens een tv. uitzending gezien waarin een oude artiest werd geïnterviewd Hij vertelde dat hij uit een gezin met 11 kinderen kwam. Zij woonden op Kattenburg en hadden het niet breed. Hij kwam dan vaak bij een diamantslijpersgezin waar hij heel liefdevol werd opgevangen. Jammer dat ik toen dat niet verder nagevraagd heb.
Je ziet hier de drie kinderen, elk op een aparte foto. Van links naar rechts: Ali, Jan en Johan.
Hiernaast en hieronder vind je 2 poëzie-
versjes van opa Dirk en oma Tjepkje, geschreven in het album van tant Ali.
75
Oma Tjepkje werd maar 54 jaar. In 1918 is ze gestorven door de spaanse griep. In dat jaar zijn er heel veel mensen aan deze griep overleden. Haar graf is op de Oosterbegraafplaats te Amsterdam. (Kl.3 Vak 36 nr. 129) Opa Dirk is later voor de tweede keer
getrouwd met Arida v.d. Weide, geb. 1881, overleden 1 Maart 1955. Opa Dirk is overleden in 1936 en bij oma Tjepkje begraven.
Als je de huwelijksakte gelezen hebt dan is je vast wel iets opgevallen: oma Tjepkje heet niet Tuinstra, maar de Haan. En Johan Frederik Tuinstra tekent als getuige, maar niet als vader.
Het is een hele trieste geschiedenis die ik je nu vertel: Oma Tjepkje’s vader heet Pieter de Haan. Haar
moeder Trijntje Nijdam. Pieter en Trijntje trouwen in 1859. Pieter is 28 jaar, Trijntje 24 jaar. Na vier jaar wordt hun eerste kindje geboren: onze oma Tjepkje. Bij deze geboorte sterft over-oma Trijntje, 28 jaar oud. Over-opa Pieter is schippersknecht. Hij kon dus onmogelijk voor zijn baby zorgen. Yetske, de zuster van Trijntje is al 16 jaar getrouwd met Johan Frederik Tuinstra. Zij hebben geen kinderen. Bij hen is onze oma Tjepkje meteen na haar geboorte in huis gekomen.
Wat zal over-opa Pieter ontgoocheld achtergebleven zijn. Pieter en Trijntje hadden samen ongetwijfeld hun toekomstdromen bij de komst van hun kind. En dan blijft Pieter alleen achter – zijn kind moet hij afstaan. Pieter is niet oud geworden. Als Tjepkje trouwt is hij al overleden, lees ik in de huwelijksakte.
Weet je wat ik zo opmerkelijk vind? Opa Dirk en oma Tjepkje noemen hun eerste kind Jan ; naar de vader van Dirk, zoals verwacht mocht worden. Hun tweede zoon noemen ze Johan Frederik – dus niet Pieter. Dat zullen ze zeker goed overwogen hebben. Daarom heb ik met opzet de twee huwelijksakten van Pieter en Trijntje en van Johan en Yetske hier bijgevoegd. 76
Ik wil eerst stilstaan bij de huwelijksakte van Pieter en Trijntje. Daarin lees ik dat Pieter zijn handtekening niet kan zetten “zulks niet geleerd hebbende” Nou – nou – opa Pieter: dat had u toch kunnen voorkomen dat deze regel in uw huwelijksakte kwam te staan? Ook Trijntje’s moeder kan haar handtekening niet zetten. De huwelijksakte van Johan en Yetske vertelt ons ook iets over het leven van Johan. Johan is dan 21 jaar
oud. Hij verklaart dat zijn beide ouders en zijn vier grootouders dan al overleden zijn. Hij heeft geen broers en geen zusters. Er is wel een voogd, die moet getuigen voor hem. Hij heet Auke Tuinstra – een neef? Johan is zadelmaker van beroep. Later wordt hij godsdienstonderwijzer te Midsland op Terschelling tot 1892. En ik vertelde je al dat hij van 1892 tot 1898 “oefenaar” was in de gereformeerde kerk te Hollum. In het boekje “Kerk tussen duin en wad” (kijk maar eens in de boekenkast) wordt ook over hem geschreven. Héél lovend.
Een citaat uit dit boekje betr. Johan Tuinstra:
“En – het ging goed. Het is een verkwikking te lezen hoe deze man heeft gearbeid in alle eenvoud en grote trouw. Er is een overduidelijk bewijs, vooral duidelijk voor hen, die Ameland kennen.” In een (zwarte) map heb ik uittreksels bewaard van de kerkenraadsvergaderingen. Die zijn gebundeld toen de kerk 100 jaar bestond. ’t Is best wel eens aardig om die wat door te snuffelen. Nu ik ook wat aan ‘t “snuffelen” ben gegaan kwam ik dit tegen:
“Douwe de Boer heeft bezwaar ingediend over het voorzingen omdat zijn borst
er teveel door lijdt en wijst Dirk Sorgdrager aan, die er volgens hem heel geschikt voor is.” ( Er was geen orgel in de kerk)
“Met blijdschap is te constateren dat de gemeente zich uitbreidt.
Broeder Tuinstra werd altijd dominé genoemd en heeft zegenrijk werk verricht in de gemeente van Hollum”
En deze zin: “Helaas is de leeraar Tuinstra ziekelijk. De notulen van Januari 1898 zijn zeer onduidelijk ge-
schreven, vermoedelijk door de gezondheidstoestand van de leeraar. In April is hij ziek. Helaas is de leeraar Tuinstra overleden op 12 Juni 1898.”
Het graf van Johan Frederik Tuinstra is bij de hervormde kerk op Hollum – 2 rijen vóór de graven van Pieter Cornelis en Cornelis Pieter Sorgdrager en hun vrouwen. Er staat geen steen op zijn graf. Over “weduwe Tuinstra” lees ik het volgende: De weduwe Tuinstra kreeg wekelijks fl. 1,-- van Hollum en fl. 2,50 van de classis. En later: De weduwe Tuinstra (vertrokken naar Franeker) wordt weer fl.7,50 gezonden tot levensonderhoud uit erkentelijkheid voor de diensten door wijlen haar man aan de kerk bewezen. Nog een keer: “de weduwe Tuinstra wordt weer fl. 5,-- gestuurd. En hier lees ik: “Voor de weduwe Tuinstra is van de classis fl. 17,50 ontvangen” En hier: “Provinciale Synode ziet de verzorging van Mej. Tuinstra als een zaak van barmhartigheid en niet van recht. Aan haar is fl. 17,50 uit de kerkenkas gezonden. Och – het was ook één en al armoe op Ameland. De kerk had geen geld en ze konden dus ook niet veel
uitgeven.
Nu wil ik nog even iets heel unieks doorgeven. Overal in Nederland is de gereformeerde kerk voortgeko-
men uit de hervormde kerk. Maar dat is op Ameland niet het geval geweest. Vanuit de doopsgezinde kerk heeft een groep mensen zich onttrokken en zij hebben zich aangesloten bij “de vereniging tot heil des volks”. Later heeft deze groepering zich aangesloten bij de gereformeerde kerk. En nu is sinds kort op Ameland één predikant voor de doopsgezinden en voor de gereformeerden. Dat is nergens in Nederland het geval. 77
Heb je de lijst met de ouders, de grootouders en overgrootouders van oma Tjepkje bekeken? Je ziet dan dat haar grootmoeder ook Tjepkje heette. Dat vind ik een mooie naam. Maar als wij de lijst met namen van de voorouders van Tjepkje (en dus ook van jou en mij) verder eens nagaan, dan zijn er vreemde namen bij: Gatske, Tetje, Popke !
Wij gaan verder met heel gewoon Jan en Jo. De twee andere kinderen van Dirk en Tjepkje, Johan en Ali en
kun kinderen groeten wij met een welgemeend: รก Dieu ! In een bijlage kunnen jullie hun namen vinden.
78
Voorste rij van l. naar r.: rie, dick en joop Tweede rij: tante Ali, jetty (Sorgdrager), jetty (Smit) en tante Dien Achterste rij: oom Johan en oom dirk Kinderen van oom Johan en tante Dien Jetty ( H.G.H.) (geb.12 Mei 1924 ,overl.), getrouwd met Wim Guiking (geb. 27 Sept. 1919) Zij kregen geen kinderen Zij hebben een sportzaak gehad in Bussum. Beiden zijn overleden. Joop (Johan Frederik)(geb.15 April 1926, overl.) trouwde met Rudy Vlieger (geb. 6-Sept.27) Zij kregen 5 dochters: Berendina: gehuwd met Bert van Duyn – wonen te Katwijk aan Zee Sybilla: gehuwd met Gerrit Geurtsen – wonen te Harderwijk Johanna: gehuwd met Benoni Mustamu – wonen te Franeker Marjolein – ongehuwd – woont te Monnickendam Karin, gaat trouwen – woont te Lisse Kinderen van tante Ali (1-2-1898 en overl.) en oom Dirk (10-9-1897, overl. 15-8-‘1975) Jetty,(24-12-1923) getrouwd met Jan Hol Zij kregen 1 zoon: Kees Kees is getrouwd met Marga Brandsma. Hun kinderen zijn: Sander met Maartje Maarten met Betty Marleen Rie (M.H.J.)( geb. 28-5-26), getrouwd met Piet van Manen (geb. 23-8-21, overl.) Zij kregen een dochter en een zoon: Lyda (Alida) is met Dick getrouwd. Zij hebben twee zoons: Jurgen en Robert Bert Gijsbertus) is met Marijke getrouwd. Hun kinderen zijn: Jacqueline en Bart Dirk, (geb.26-9-1929), getrouwd met Catrien Fonteijnen(geb. 5-6-1929) Wonen in Houten Zij kregen twee dochters en een zoon: Carla 11-8-1956. Alida 21-4-1958 Dirk 21-4-1961 79
Ik beloofde jullie de beide trouwactes te sturen van Pieter de Haan, Johan Tuinstra en de beide zussen Yetske en Trijntje Nijdam. Ze zijn haast niet te lezen daarom typ ik het even voor jullie uit: In het jaar Een duizend acht honderd achtenveertig, den veertiende dag der maand Mey zijn voor ons, Jan
Mulder,……..Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der gemeente Franeker, Provincie Vriesland, gecompareerd: Johan Frederik Tuinstra oud Eén en twintig jaren, geboren te Franeker, van beroep zadelmaker, wonende te Franeker, minderjarige zoon van Wytse Aukes Tuinstra en van Tetje Popkes de Vries, beide overleden, zijnde mede overleden zijn vaderlijke en moederlijke grootouders blijkens overgelegde bewijzen en staande onder voogdij van Auke Stijnus Tuinstra, slager, als voogd en Andreas Assenberg, schoenmaker, als toeziende voogd, beide woonachtig te Franeker, hierbij tegenwoordig en hunne toestemming tot dit huwelijk gevende----------------en Yetske Pieters Nijdam oud twee en twintig jaren, geboren te Franeker, van beroep naaister, wonende te Franeker, minderjarige dochter van Pieter Jelles , scheepstimmerknecht; en van Tjepkje Tjebbes Hanenburg, zonder beroep, Echtelieden wonende te Franeker, hierbij tegenwoordig en hunne toestemming tot dit huwelijk gevende. Welke ons verzocht hebben het door hen voorgenomen huwelijk te voltrekken waarvan de afkondigingen op Zondagen den Dertigsten der vorige en de Zevenden dezer maand, telkens des voormiddags ter elf uur voor de Hoofddeur van het huis der Gemeente alhier zonder sluiting hebben plaats gehad. En hebben de Comparanten tot dat einde aan ons overlegd: Hunne geboorte-acte Een certificaat van voldoening aan de Nationale Militie. De acte, van overlijden van de ouders en grootouders des Bruidegoms.
Aldus gepasseerd in tegenwoordigheid van Ype Annes van den Woude oud zes en dertig jaren, Schoen-
maker, Syds Jelles Nijdam oud vijf en veertig jaren Timmerman, Lammert Lammerts Hofstra oud negen en dertig jaren winkelier en Roelof Annes van der Woude oud drie en dertig jaren Smidsknecht, de eerste te Wolsrijp en de overigen te Franeker woonachtig, allen ooms der Bruid als getuigen, welke, na vooraf onder ede te hebben verklaard wel te weten dat Wytse en Wytze Aukes Tuinstra één en Tetje en Pietje Popkes de Vries één en dezelfde personen zijn, welke namen voorkomen in de overgelegde stukken des Bruidegoms, deze acte na voorlezing met ons benevens den Bruidegom, Bruid, voogd en toeziende voogd dat Bruidegoms en den vader der Bruid hebben geteekend, verklarende de moeder der Bruid niet te kunnen schrijven, zulks niet geleerd hebbende
80
81
Nu zijn wij toegekomen aan het levensverhaal van onze ouders
Jan Sorgdrager en Johanna Wilhelmina Sorgdrager Hemmers.
Je zou hun leven het beste kunnen verdelen in 5 perioden: • • • • •
De periode van hun kinderjaren De eerste 10 jaren van hun huwelijk De crisisjaren 1930 – 1940 en de oorlogsjaren 1940 – 1945 De jaren 1945 tot 1957 De laatste jaren van hun leven. Vader tot 1974. Moeder tot 1978.
De periode van hun kinderjaren.
Vader werd geboren 12 Oktober 1895 te Hollum op Ameland als oudste in het
gezin van Dirk en Tjepkje. Hij kreeg nog een broer: Johan Frederik (17 November 1896, overleden 26 Maart 1966) en een zus: Alida (1 Februari 1898, overleden 12 Maart 1989) Tot zijn 5e jaar heeft vader gewoond in de Oosterlaan – het huis naast het Sorgdragersmuseum. Je vindt het huis gemakkelijk. Het is herkenbaar aan de steen “ D.S. 1891”in de muur. Ik denk dat vader als kleuter heerlijk de ruimte had om onbezorgd te spelen daar in de Oosterlaan, een zandweg. .
Wat Opa Dirk en Oma Tjepkje er toe dreven om naar Amsterdam te verhuizen
– dat weet ik niet. Was met de bakkerij geen “droog brood”te verdienen – of was Ameland te klein voor hen? Ik weet het niet. Maar in 1900 gingen zij scheep naar Amsterdam en vonden een woning op Kattenburg.
Wij weten van vaders kinderjaren verder niets. Pas later bemerken wij door een getuigschrift dat hij 4 jaar leerling-diamantslijper is geweest. Dat was van zijn 15e tot zijn 19e jaar. Dus van 1910 tot 1914. Ik neem aan dat hij ook meteen daarna het diamantslijpersvak heeft uitgeoefend.
Vader is gekeurd voor de militaire dienst. Dat is geweest zo ongeveer 1914 – het begin van de eerste
wereldoorlog. Vader is afgekeurd wegens lichaamsgebreken, zo staat vermeld op het formulier. Je zult je afvragen:”was hij gehandicapt?” Nou – hou je vast: hij was ½ centimeter te smal over de borst. Het heeft echter wel een deel van zijn leven bepaald want rijksbetrekkingen waren hierdoor voor hem onbereikbaar.
In 1918 woedde de spaanse griep in Nederland. Daarvan werd ook oma Tjepkje slachtoffer. Zij stierf op 54 jarige leeftijd. Dat was voor vader (toen 23 jaar) een harde slag want hij hield veel van zijn moeder. Thuis veranderde er natuurlijk veel. Zus Ali deed nu de huishouding. Het is in deze tijd geweest dat vader in Antwerpen is gaan werken. Dat heeft hij bijna een jaar gedaan. Dit konden wij nagaan in zijn paspoort. Antwerpen was nl. dé stad van de diamant. Hij heeft daar ongetwijfeld ook in de diamantslijperij gewerkt.
82
Vader en moeder waren verloofd. Deze foto van vader en
moeder is toen gemaakt. De blouse die zij hier draagt heeft zij zelf genaaid. Ik vertelde je al bij het levensverhaal van opa Dirk en oma Tjepkje dat zij christelijk gereformeerd zijn geworden in Amsterdam. Moeder hoorde ook bij deze kerk - en zo hebben zij elkaar leren kennen. Kort voor hun trouwen kwam vader weer terug uit Antwerpen.
De kinderjaren van moeder speelden zich af op de Kalkmarkt 4 te Amster-
dam. Moeder werd geboren 12 Maart 1895. Zij was de oudste van 4 kinderen. Marie (12 Mei 1896) en tweemaal een Henk. Het eerste broertje dat Henk heette stierf toen hij een jaar of drie was. Moeders’vader was wijnhandelaar en dat zal wel een goed betaalde job zijn geweest. Dat kun je wel zien aan de foto’s van het gezin. Kijk maar eens naar de foto dat moeder 16 jaar is – hoe ze daar gekleed is.
Moeder heeft op een “deftige”school gezeten, waar ook franse les werd gegeven (op de lagere school). Moeder heeft na haar schooljaren als overhemd-naaister gewerkt bij Léon (een fransman) waar maat-overhemden werden gemaakt. Moeders’moeder had het wel een beetje “hoog in haar bol”. Moeder heeft
bv. nooit fietsen geleerd want dat was niet netjes voor een meisje. En zwemmen was helemaal taboe: vies om met andere mensen in hetzelfde zwembad te zwemmen.
28 Oktober 1920 trouwen vader en moeder. Kijk eens wat een deftige foto dit is! Je ziet achter vader en moeder twee zwarte plekken. Moeder heeft mij verteld dat ze in een standaard werden geplaatst om onbewegelijk te kunnen staan.
En zo komen wij aan de tweede fase van hun leven: de tijd van 1920 – 1930.
Ze gaan eerst enkele jaren inwonen bij opa Dirk aan de van Oldenbarneveldstraat. Later verhuisden zij
naar de Sportstraat 60 hs. En nog later naar nummer 72, 2 hoog. In 1934 zijn wij verhuisd naar de Reinier Claeszenstraat 17, 2 hoog.
Binnen de 10 jaar zijn de 7 kinderen geboren: • Henriëtte (Jetty) genoemd naar Tjepkje (Jette) 23 Sept. 1921 • Hendrik Willem “ “ Opa Hendrik Wilhelm 14 April 1923 • Dirk “ “ Opa Dirk 27 Juli 1924 • Jan “ “ Over-opa Jan 27 Dec. 1925 • Johanna Wilhelmina Theodora Oma Hemmers 24 Juni 1927 • Alida beetje naar Oma Arida en tant Ali 6 Maart 1929 • Pieter Johannes “ Oom Piet 20 Febr. 1931
83
Deze foto is gemaakt op de zuidelijke wandelweg (meen ik). Vader is daar met Jetty en Henk op een boerderij.
De eerste drie jaren was vader kantoorbediende, maar in 1923 is hij weer teruggekeerd naar de diamant-
slijperij. Dat hij dit beroep met hart en ziel uitoefende bleek wel uit het feit dat hij vaak neuriënd achter de slijpersmolen zat en altijd met enthousiasme sprak over de flonkering van de diamant. Je moet maar eens mijn ring met diamant bekijken. Vader heeft deze steen zelf geslepen voor Jetty. Als de zon erop schijnt zie je allemaal mooie kleuren in de steen. Dat komt door de lichtinval en de vlakverdeling.
Dit was voor ons gezin een
goede tijd. Zowel qua gezondheid als financieel ging het zonder grote problemen. Moeder had hulp in de huishouding (hoe vaak dat was weet ik niet). Er werden mooie dingen aangeschaft: platelen borden, een platelen tabakspot (d.d. 12 Oktober 1921), een barometer, een orgel, en zomeer
Ook kerkelijk was het goed. De kleine christelijk gereformeerde kerk was een hechte gemeenschap en daarin hadden vader en moeder hun vrienden. Eén van hun vrienden, oom Jaap Goezinne, had schildersles bij Sluyter, een heel bekend schilder in Amsterdam. Hij heeft dit schilderij voor onze ouders geschilderd. Ik vind het byzonder mooi. Kijk maar:
Ik zal je vertellen dat het een heel eind lopen was naar de kerk vanuit de Sportstraat, maar ’t gebeurde gewoon. Ook toen de jongsten nog klein waren. De kerkdienst duurde dan altijd 2 uur. Kindernevendienst was nog niet uitgevonden. Wij kregen 2 pepermuntjes die wij in stukjes beten en zo probeerden wij de tijd te verdelen. Tijdens de preek leerde ik mijn psalmversje dat maandagsmorgens op school moest worden opgezegd. 84
Onze ouders waren wat betreft de kerkelijke gewoonten hun tijd vooruit: als er een kindje gedoopt werd werden wij naar voren gestuurd op de gaanderij, zodat wij ’t van bovenaf goed konden zien. Heel ongebruikelijk voor die tijd. De avondkerkdienst (half 8) sloegen mijn ouders wel eens over. De predikant is nog eens bij ons thuis geweest om hen daarover te vermanen. ’s Zondagsmiddags werd er gewandeld. Vaak naar het Von-
delpark. Nu kon je ook via de Reyer Anslostraat lopen waar een tante en nicht van moeder woonden. Deze tante had altijd 7 repen klaarliggen voor het geval wij langskwamen. En wat wilden wij dat graag! Toch gebeurde dat maar een enkele keer omdat dat zo hebberig stond. Met de grote vakantie werd er bij ons thuis altijd een pakket bezorgd en daarin zat : een fles ranja, een blik verkade koekjes en 7 repen. Dat pakket kwam van tante Rie Meyer. Wat leuk, hè ? Wij moesten dan allemaal een bedankbriefje schrijven. Wat deed ik mijn best op de hoofdletter D van Dank U wel. Een zuster van deze tante Rie Meyer was tante Kaatje. Tante Kaatje had reuma. Zij breide voor ons allemaal sportkousen en “wolletjes”. Wolletjes noemden wij ze. In feite waren het wollen borstrokken die je ’s winters over je hemd aan had. Op de foto zie je ons allemaal met de handgebreide sportkousen. Deze foto is speciaal voor tante Kaatje gemaakt.
Ongemerkt zijn wij al gekomen bij de derde periode
van hun leven: de periode van 1930 – 1940. Dat zijn de crisisjaren!
In die tijd was er geen kinderbijslag……. Het was in die jaren moeilijk om rond te komen voor heel veel gezinnen. En ons gezin was wel heel zwaar met 7 opgroeiende kinderen. Wat heeft vader hard gewerkt om het hoofd boven water te kunnen houden. Het diamantvak had zijn glorie-jaren achter zich gelaten. Vaak vielen er ontslagen. In die tijd kon vader voorman (chef) worden, maar dat heeft hij geweigerd omdat hij dan degene moest zijn die mensen moest ontslaan. Ik weet nog hoe vader zei:”dat kán ik niet”. In die tijd was er maar weinig steun (een geldelijke ondersteuning) en na 3 maanden hield het op. Moest je maar zien hoe je aan eten kwam. Ik herinner me maar 1 week dat vader werkloos was. Het hing wel steeds als een dreigend zwaard boven zijn hoofd: Er is nog werk voor 1 of 2 weken”. Vader had een bijbaan: bij Patrimonium – de
christelijke woningbouwvereniging. Elke week moest een groot pak kranten bij de leden bezorgd worden. Donderdagmiddag kwamen de bandjes met adressen. De oudste kinderen moesten de bandjes sorteren op straat en huisnummer. Ikzelf was wat trots toen ik al zo kon lezen dat ik ook een wijkje mocht sorteren.
Moeder kookte stijfsel en zodra de kranten er waren werden de bandjes erom geplakt. Dan gingen vader,
Henk en Dirk ’s avonds nog een wijk rondbrengen. Dat gebeurde ook vrijdags- en zaterdagsavonds. Ik heb 85
die krantjesavond ervaren als een gezellige avond, waarop wij met z’n allen om de tafel zaten.
Maar dat was niet zijn enige bijbaan: als hulpbesteller bij de PPT (Post) werkte vader ’s nachts om de post
te sorteren. Vader heeft dit gedaan vanaf 1 augustus 1937. Dirk had een wekker aangesloten, die oorverdovend lawaai maakte in de slaapkamer, en die wekker kon alleen in de serre uitgezet worden. Als vader voor en na zijn nachtdienst nog even kon slapen moest hij dan wel direct opstaan als de wekker afliep.
Het was een zware tijd voor hen beiden. Een wasmachine was er niet, dus de wasdag was een hele klus. Moeder had geen hulp meer. Zij naaide alle kleren voor ons. Alles werd tot de draad toe afgedragen. Een overhemdboord werd hernieuwd met een slip van het hemd – de manchetten gekeerd. Ik herinner me dat er geen schoon overhemd was – wat een verdriet. Ook weet ik nog dat de boodschappen van de kruidenier niet volledig betaald konden worden. Er bleef steeds een restant bedrag staan. Nog een beeld van vroeger: ’s zaterdags kregen we een ½ gekookt ei op brood. Met een groot broodmes werden ze doormidden geslagen. Vis was er voldoende: gebakken schol, gebakken panharing, mosselen! Heerlijk! Zo zie je dat alles betrekkelijk is: toen was vis “armeluiskost”en nu is het een traktatie. Toch gingen wij met vakantie: in 1937 voor het eerst. Naar Putten. Vader ging met de groteren met de fiets, moeder met de “kleintjes”met de Harderwijkerboot. In Putten sliepen wij als kinderen met z’n zevenen in een kippenhok op stro op een rijtje. Vader en moeder hadden een slaapkamer En die ene week werd benut. Wat hebben wij gelopen! Daarna zijn we een paar jaar naar Ermelo met vakantie geweest: Oude Telgterweg 63. Moeder met de kinderen twee weken, vader 1 week.
Ook aan culturele dingen werd meegedaan. Vader was op een oratorium-vereniging en zong mee in de Messiah. Jaarlijks werd een uitvoering in het concertgebouw gegeven. Ook Jetty, Jopie, Piet en ik waren op een zangkoor. Hier wil ik graag invoegen wat Jan geschreven heeft op een A-viertje bij het 40-jarig huwelijk van Dirk
en Corry. Er was gevraagd of alle genodigden een herinnering wilden opschrijven. Jan vertelde daarin het volgende verhaal, dat ik mij heel goed herinner:
Zondagavond! Niet altijd. Een enkele keer! Het pluche tafelkleed gaat van tafel en wordt vervangen door
een paar kranten. We zitten met z’n allen (dat wil zeggen: de zeven kinderen) om de tafel. Dan wordt er een zak met pinda’s op de tafel uitgestort. In mijn beleving: een bérg pinda’s. Ik zeg nu: pinda’s want anders zou niemand het begrijpen. Maar dat woord, dat kenden we niet. We hadden het over “kasausjes” (pinda’s kwamen destijds uit Curacao).
Zeven kinderen rondom een berg kasausjes. Stel je dat voor. Om een geordende distributie mogelijk te
maken, was de volgende regel bedacht: Henk gaf een tik op de tafel. Dan pakten we een kasausje. En dan gaf hij weer een tik en dan pakten we er weer één. Wil je weten hoe een pinda smaakt? Dan moet je geen gedopte pinda’s kopen. Je moet ze zelf pellen. Liefst met een krant op de tafel. En als het even kan met zes broertjes en zusjes om je heen. “ Tot zover Jan.
En toen werd het oorlog 10 Mei 1940 tot 5 Mei 1945 Ik heb geaarzeld of ik hierover wel zou schrijven – het is echt niet fijn om dat allemaal op te halen. Maar
‘k geloof dat het toch goed is dat jullie van die tijd ook ’t één en ander horen en misschien een klein beetje begrijpen hoe het komt dat er zo’n verschil is tussen de verschillende generaties over de wijze waarop men met bezit omgaat. Het maakt verschil hoe je als gezin er bij het begin van de oorlog voorstond. Langzamerhand ging van alles op de bon: brood, melk, margarine, textiel, kousen, sokken, schoenen, enz. Voor schoenen had je een a-bon en een b-bon. A-schoenen waren van redelijke kwaliteit, b-schoenen waren 86
van geperst karton: één modderplas en je had ze gehad. Maar je werd wel inventief: als de zool”door”was en je dus op de straatstenen liep dan werd er een kartonnen zooltje ingelegd – en dan kon je letterlijk weer vooruit. En werden de schoenen te klein dan werd de “neus”eruit gesneden. Wat proviand betreft zaten mensen die buiten de grote steden woonden het best. Zelf hadden ze wel een lapje grond en/of een bevriend boerengezin die hen wat toeschoof. En ook mensen in Amsterdam kregen wel eens een brood, melk of eibonnetje met de post.
Maar----had je die relatie niet (geen familie buiten Amsterdam) dan moest je het met je rantsoen doen.
Als je eens kijkt hoe onze ouders er voor stonden: opa Dirk en oma Tjepkje waren beiden enig kind – beiden waren al overleden. Vader had dus geen ooms, tantes, neven en nichten. Zijn broer Johan en zus Ali woonden ook in Amsterdam. Hadden dus genoeg zorgen voor eigen gezin. En moeder? Ook haar ouders waren overleden. Een zus Rie en een broer Henk woonden ook in Amsterdam. En tante Rie Meyer en tante Kaatje? Ook zij woonden in Amsterdam en waren al oud.
Ik zal beginnen bij 1940. Van wat ik mij herinner viel het dat jaar nogal mee. In Mei was er geregeld luchta-
larm. Je moest dan naar binnen. Was je onderweg dan moest je in een schuilkelder schuilen. Maar dat waren vieze dingen! Met Pinksterzondag, 12 Mei, gingen wij naar de kerk. Toen wij bij de Wiegbrug kwamen was er weer luchtalarm. Wij moesten toen onder de brug schuilen. O – wat een toestand met onze zondagse kleren in die ge-oliede ruimte!
31 Augustus kwam ik terug uit Nunspeet waar ik met de schoolklas 3 dagen was geweest (6e klas) Voor ’t
eerst met de trein! Vader en moeder en Jopie en Piet haalden me op en we gingen lopend naar huis (Reinier Claeszenstraat). Halverwege was er weer luchtalarm. We liepen bij de Westertoren, dichtbij het huis van vrienden – we zouden daar hard naar toe hollen. Er werd geschoten op overvliegende bommenwerpers en een grote granaatscherf ketste nog geen meter voor ons neer. Wat hebben we een geluk gehad! Later zijn er ook granaatscherven door het slaapkamerdak op zolder gegaan en ook door het dakraam boven de trap. Jopie en ik waren heel bang als er ’s avonds luchtalarm was en vanuit Schiphol met zoeklichten geprobeerd werd om de engelse bommenwerpers in hun stralenbundels te krijgen. De bommenwerpers vlogen over Nederland naar Duitsland. Een keer hebben we het gezien dat een bommenwerper geraakt werd en als een vuurbal naar beneden ging.
In 1942-1943 was het een verschrikkelijke tijd met de deportatie van de joodse gezinnen. Wij hebben nog
één nacht een Joods kindje van een jaar of drie in huis gehad. Ze sliep naast mij, huilde erg veel. Het gezin is daarna ergens anders ondergebracht. Over de joodse geschiedenis wil ik liever niet schrijven. Jullie kunnen daar genoeg over lezen in de boeken.
In 1941 kon vader een vaste aanstelling krijgen bij de posterijen. Dat was een buitenkansje, gezien zijn
“handicap”van ½ cm. te smalle borstbreedte. Bij de vaste aanstelling was de verplichting om eenmaal in de 6 weken op zondag 3 uur telegrammen te bezorgen. In die tijd was er nauwelijks telefoonverkeer, maar wilde je een spoedbericht overbrengen dan kon dat via de telex en binnen een paar uur werd dan het telegram bezorgd.
Moeten wij ons toch eens indenken met alle mobiele telefoons enz. Enfin – zo was dat toen. Maar de synode van de christelijk gereformeerde kerk liet niet toe dat een kerklid ’s zondags ging werken. Diegene mocht dan niet deelnemen aan het Heilig Avondmaal en kwam dus onder censuur te staan. Nu had vader niets kunnen zeggen en gewoon zijn gang gaan (dat deed een collega in dezelfde omstandigheden wel) maar vader meldde dit wel bij de kerkenraad. Het antwoord was dat hij deze aanstelling niet moest aannemen – alternatief was dan naar Duitsland in een kanonnenfabriek arbeiden. God zou dan ook wel voor hem zorgen en voor zijn gezin. Op vaders vraag aan de predikant wat hij zou doen als hij een telegram op Zondag kreeg aangeboden: openen of weigeren? – was het antwoord: openen. “Dan bent u dus niets beter”was vaders repliek. Omdat vader en moeder niet wilden leven als onvolwaardige leden van de kerk zijn ze eruit gestapt en gereformeerd geworden. Denk je dat maar eens in: al hun vrienden ontmoetten ze ’s zondags in de christelijk gereformeerde kerk – en nu ineens naar een andere kerk. 87
Gelukkig hebben ze in deze kerk ook goede vrienden gevonden.
Augustus 1942 heb ik in Ermelo een zware hersenschudding opgelopen. Ik zal jullie de finesses besparen
hoe dat allemaal verlopen is. In ’t kort kwam het hier op neer: Ik zat op een hoge schommel in het kanomeer in Ermelo. Een jongen wilde erop, maar ik ging er niet af. Toen is die jongen erbij opgesprongen en is zo hoog gegaan dat de schommel omknikte. Ik zeilde eraf, precies over een hek heen. Ik had weer ’t geluk van de wereld dat het daarbij gebleven is. Het had veel erger kunnen zijn. Toch ben ik daar een paar maanden ziek van geweest.
In 1943 moesten mijn broers Henk (20) en Dirk (18) naar Duitsland. Afschuwelijk! Er was geen keus. On-
derduiken? Dan zou vader ook moeten onderduiken. Ze kwamen in Neuruppin terecht – waar ze heel goed opgevangen zijn door baptisten gemeenteleden.
Gelukkig werden ze niet in de oorlogsindustrie te werk
gesteld, maar kwamen als bontwerkers te werken in de particuliere sector. De dag voor ze weggingen (23 juni) kookte Jopie het toetje. Dat deed ze heel vaak. Daar moest één of ander essence in en (Jopie wist niet dat het er stond, moeder gebruikte het zonder dat anderen het wisten) Jopie pakte het flesje met valeriaan en deed dat in de pudding. Het hele gezin werd dus automatisch kalm gehouden. Dat gaf toch wel een (beetje) vrolijkheid die dag. Nu besef ik me pas dat dit de laatste keer was dat wij met zijn negenen bij elkaar waren. En nu 1944
23 Juni 1943
Het werd steeds moeilijker in Amsterdam.
Ik zat op de mulo en daar zat bij mij in de klas Henny van der Berg uit Halfweg, dochter van een groothandelaar in aardappelen. Van Henny kreeg ik tussen de middag altijd een boterham, die haar moeder zelf gebakken had en voor mij meegaf. Moet je indenken dat jullie dat zouden moeten aanpakken. Maar het smaakte mij heel lekker. Een enkele keer kon vader naar Halfweg met een fiets met houten banden en dan kon hij bij haar ouders appels kopen (of krijgen?).
26 februari 1944. Jopie was al een paar dagen ziek. Donderdags was de controleur van haar werk geweest
en had haar gezegd maandag 28 februari weer naar het werk te gaan. Vader had een hekel aan deze controleurs omdat ze geen enkele medische opleiding hadden en er alleen maar waren om mensen naar het werk te sturen. Hij was dan ook niet van plan om daaraan enig gehoor te geven, vooral omdat ze behoorlijk ziek was. Zaterdag 26 februari is zij overleden: een hartspierontsteking. 16 jaar jong. Een uur voor haar sterven was de huisarts nog geweest en had als diagnose gesteld: een hevige maagcatar. Wat vond deze dokter het erg dat hij het verkeerd had ingeschat. Mijn ouders hebben hem nooit één verwijt gemaakt.
Op de kaart schreven mijn ouders:”wij geloven dat zij nu in de hemel is. Dit is onze troost.” Een ouderling van de christelijk gereformeerde kerk, de heer van Westrienen, kwam op condoleance bezoek. Niet als ouderling, maar meer vanwege vroegere contacten. Hij maakte de opmerking dat Jopie nog geen belijdenis had gedaan – hoe konden ze dit dan op de kaart laten drukken? Hierop reageerde moeder: “Twijfel je aan dát kind ?” Het was inderdaad zo, dat Jopie nooit kwaad werd, altijd hielp en aan anderen dacht. Ik heb haar nooit horen snauwen. In het bijbeltje dat ze bij het verlaten van de lagere school kreeg, schreef de onderwijzer destijds de tekst:”Zalig zijn de zachtmoedigen want zij zullen het aardrijk beërven”. 88
Van haar eerste zelfverdiende geld kocht ze voor zichzelf en voor mij een ringetje met een zeeuws knopje. Toen ik tentamen deed voor de mulo (10 dagen voor ze stierf) kreeg ik van haar een lijstje voor aan de muur. Ze zei erbij dat ze ’t zo naar voor mij vond als iedereen in de klas wat zou krijgen en ik niets. Dit is om haar te tekenen. ’t Kleine groene vaasje (geslepen als diamant) heeft zij voor moederdag gegeven.
Jopie verliet de lagere school met een rapport met 5 negens. De eerste klas van de mulo lukte helemaal niet – ze bleef zitten. Hoe dat mogelijk was is voor mij een raadsel. Maar zitten-blijven was er bij ons thuis niet bij – dus ging ze werken in een bontwerkerij.
Bij haar begrafenis mochten Henk en Dirk niet naar huis. Daar-
om werden er foto’s gemaakt van de begrafenis – heel ongebruikelijk in die tijd. Later mocht Dirk wel een week naar huis toe – maar niet alle twee. Als ze allebei naar huis gingen zou de kans erin zitten dat ze wegbleven. Daarom : niet alle twee!
Mijnheer Waanders, kleermaker, en vriend van mijn ouders,
zou voor Piet een jas naaien uit een oude jas van vader. Hij moest toch netjes op de begrafenis komen! ’s Morgens moest hij die jas ophalen bij Waanders. Maar die was nog niet klaar. Wij moesten al instappen in de koetsen (auto’s waren niet beschikbaar) toen Piet nog niet terug was om die jas te halen. Dat was een hele spanning. We hebben op hem moeten wachten voor het vertrek. Ik wil nog vermelden dat juist per 1 januari 1944 een begrafenis verzekering was afgesloten voor ons allemaal. Op Jopie haar polis was nog maar 4 cent betaald. Het leven ging verder – een paar dagen later werd ik 15 jaar. Van Henny van der Berg kreeg ik een broodbon voor een half brood cadeau. Wat een groot cadeau was dat! Mijn wintermantel, die al een beetje te klein begon te worden, werd bij een boer geruild voor 5 pond spek – en ik kon Jopie’s mantel nu dragen. En zo ging het met haar bril – en zo meer.
Het werd mei 1944. Jan, die 27 december dat jaar 19 jaar zou worden, werd opgeroepen om in Duitsland voor de post te werken. Hij was al werkzaam bij de post. Was hij maar 4 dagen later geboren, bv. 1 januari 1926 – dan was hem dit bespaard gebleven. Hem werd meegedeeld, dat als hij onderdook, dat dan zijn vader voor hem in de plaats moest gaan. Dus Jan ging. Je moet ’t je niet indenken: Jan, 18 jaar. Wat moeten deze tijden toch moeilijk geweest zijn voor onze ouders. In die zomer slaagde ik voor mijn mulo-examen – en kreeg een baan op kantoor bij een textiel-inkoop-
maatschappij. Mijn loon? Fl. 30,-- per maand. Niet te verwarren met euro’s want dan kom je op nog geen 14 euro. In die tijd kochten onze ouders op de zwarte markt voor dit bedrag 1 kg ongezuiverd zout. De eerste dag van mijn loopbaan heb ik de hele dag punten (textielbonnen) moeten plakken, die op het distributiekantoor ingeleverd moesten worden voor coupures…..
Er daagde redding: 6 september D-day. Dolle dinsdag. De bevrijding van Nederland kwam op gang – van-
uit het zuiden. Iedereen was in juichstemming, maar dat bleek veel te voorbarig te zijn – de ellende kwam toen pas in alle hevigheid. De opmars naar het noorden lukte niet. Gelukkig hebben wij niet geweten dat deze ellende 8 maanden zou duren. De spoorwegen staakten, waardoor er geen aanvoer van levensmiddelen naar de grote steden kon plaatsvinden. Als er iets binnenkwam stond men in lange rijen voor de winkel. Elektriciteit was er niet – geen gas – geen kolen. En de winter was juist zo streng. Men kon bij de gaarkeuken zijn bonnetjes inleveren en dan met een pannetje eten halen. Ik heb dat ook een paar maal gedaan – ook daarvoor stond je in de rij – ik kreeg een schepje meer omdat juffrouw de Wit (de werkster op kantoor) bij de uitdeling was. Maar het eten zat vol maden – en daar zaten we niet op te wachten. Op de kachel, die niet brandde, werd een leeg conservenblikje gezet en daarin werden houtsplinters gestookt en op dat blikje stond dan wat te koken (meest kool) Dat werd dan in de hooikist gedaan om verder gaar te 89
stoven. We hebben ook wel tulpenbollen gegeten. Suikerbieten werden geraspt en gekookt. Dat werd gevoegd bij roggemeel, gekookt in water. Tenminste als er roggemeel was. Vader deed oude kranten en oud papier in een tobbe met water, zodat het papier pulp werd. Daarvan kneedde hij balletjes, die op de waranda gedroogd werden. Die balletjes dienden dan als brandstof. Iedere avond bracht vader een ketel heet water naar buren die een baby’tje hadden – voor een kruik.
Vader zocht cokes langs de spoorrails. Die waren destijds overboord gegooid bij de locomotieven en daar-
tussen zat nog wel eens wat bruikbare cokes. Natuurlijk zochten heel veel mensen cokes langs de spoorrails en dat wilde de grüne polizei niet hebben. Zij gingen schieten op de mensen die aan het zoeken waren. Dat ging dus niet door.
Bij de Krommerd reed destijds de Haarlemse tram. Nu niet. Tussen de rails waren houtblokjes. Toen men
het eerste houtblokje eruit gehaald had was het een klein kunstje om verder te gaan. Ook Piet en ik gingen met een tas er heen om ons geluk te beproeven. Maar ook daar werd op de gelukzoekers geschoten en Piet en ik zijn de M.H. Trompstraat ingevlucht en boven in een portiek hebben we een hele poos staan wachten.
Op het kantoor waar ik werkte (in die tijd maar één dag in de week) ontvingen wij af en toe bonnen en die werden onder het personeel verdeeld. Eén keer organiseerde de baas voedsel in Middenmeer bij een familielid. Maar dat moest gehaald worden. Vader moest met nog een vader van een personeelslid met een handkar er heen. Lopend. Ze overnachtten bij de firma Koene in Wormerveer. Het eten dat ze mee terugnamen werd verdeeld onder het personeel. Eens kwam een jongen bij kantoor te bedelen om brood. De chef (poeh – 23 jaar) draaide zich om naar mij en zei: “Ali, geef jij deze jongen een boterham” En ik deed het. Daarvoor schaam ik me. Mijn moeder had hongeroedeem en gaf ons wat ze maar geven kon ten koste van zichzelf. Als ik de naam Berend van Eerden hoor noemen, schiet ik nog in vuur. Vader heeft ook wel alleen hongertochten gemaakt naar Stroe, met een fiets met houten banden. Moeder
maakte een lange zak, daarin werd dan de opbrengst gedaan en die zak wikkelde vader om zijn lichaam. Het kwam nl. vaak voor dat als men na een barre gevaarlijke tocht Amsterdam naderde, dat alles dan in beslag genomen werd. ’s Avonds na 8 uur mocht niemand meer op straat. Lantarens brandden natuurlijk niet – het moest aardedonker zijn opdat de vliegtuigen van de engelsen geen koers konden bepalen. Elke avond om 8 uur kwamen mevrouw Kragt en haar twee dochters bij ons om op de zolderkamer te slapen. Haar man was bij de spoorwegen – staakte – en was ondergedoken. Vooral ’s nachts was het gevaarlijk om dan thuis te zijn want dan werd er vaak razzia gehouden. Deze mensen woonden een paar huizen verderop. Met een beetje carbid was er nog een lichtje: 2 lege conservenblikjes in elkaar geschoven, de onderste met wat water en een schoteltje carbid – het bovenste conservenblikje met een gaatje waar het carbid uitstroomde. Dat was de verlichting. Om 9 uur gingen wij naar bed. Naar kantoor ging ik maar af en toe: bij toerbeurt hadden wij de wacht met z’n tweeën opdat ons pand niet gesloopt zou worden.
Kerst 1944 was heel bijzonder. Voor deze feestdag was in de kerk verlichting/
elektriciteit gegeven. En dus kon ook het kerkorgel gebruikt worden. Moeder vooral was er verrukt van toen wij bij de Bethelkerk kwamen en het licht uit de ramen zagen stralen.
Daarop volgde het nieuwe jaar 1945. Jetty was bevriend met Leen Miedema. Op
10 Januari 1945 werd er een inval gedaan bij Leen’s ouders. Zijn zus Cor werkte mee met de ondergrondse en er was verraden. Cor was er niet – maar haar vader werd meegenomen. Leen, die juist thuis kwam en de overvalwagen zag staan, was een beetje dom om toch naar binnen te gaan. Ook hij werd toen opgepakt. Vader Miedema is 7 Maart 1945 doodgeschoten (54 jaar) Leen (23 jaar) werd via verschillende gevangenissen en kampen naar Duitsland vervoerd. Na de oorlog leefde hij nog wel, maar was uiterst zwak. Dit bericht kregen ze van mensen die wél lopend teruggekomen zijn. Leen zou wachten op vervoer. Het kamp waarin
90
hij zat is al gauw overgegaan in Russische handen. Ook dat was niet best. Er is nooit meer iets van of over Leen vernomen. Dit heeft het leven van Jetty wel bepaald. Als ze een doodsbericht had gekregen dan wist ze tenminste waar ze aan toe was.
De winter was heel streng dat jaar. Wij kregen zelfs een keer het advies van onze ouders om zolang mogelijk in bed te blijven. Daar bleef je warm bij en gebruikte je de minste energie.
De doden konden niet meer begraven worden. Ze werden op een handkar door de straten vervoerd en naar de Zuiderkerk gebracht om later begraven te worden.
10 April 1945 kreeg ik diphterie. Een zéér besmettelijke ziekte, die je zonder een bepaalde serum niet kon
overleven. Het betekende 6 weken absolute bedrust. Aan deze ziekte overleden heel velen. Ik heb het laatste serum gekregen dat er in heel Amsterdam nog was. Wat een geluksvogel! Tegelijkertijd werd vader ziek. Gordelroos – geen medicijnen. Moeder woog nog maar 88 pond – ze had hongeroedeem. Jetty was veel bij mevrouw Miedema met hun beider verdriet.
En toen kwamen de geallieerden met hun vliegtuigen voedsel brengen. Schitterend om te zien hoe ze laag
overvlogen en voedselpaketten dropten. De mensen stonden op de daken te zwaaien. Het zweedse wittebrood dat van het meel werd gebakken was “lekkerder dan het lekkerste taartje”volgens moeder. Het einde van de oorlog was nabij. Daarom hadden de duitsers ook toestemming gegeven tot deze droppings en zouden ze geen afweerwapens inzetten.
5 Mei was de bevrijding een feit. Wat een feest!
Iedereen die kon ging naar de Dam om feest te vieren. Maar – naast het paleis op de Dam lagen nog duitsers ingekwartierd, die toen natuurlijk niet lekker in hun vel zaten. Ze hebben alle munitie, die ze hadden, afgeschoten op de feestvierende menigte op de Dam. Mijnheer Kragt is ook geraakt en altijd mank gebleven. Was ik niet ziek geweest – dan was ik stellig naar de Dam gegaan. Het geluk was dus met me. ’s Zondags in de kerk werd staande het Wilhelmus gezongen. Moeder is tijdens dat zingen flauwgevallen en de kerk uitgedragen. Was ’t emotie?
Henk, Dirk en Jan kwamen na enkele maanden weer terug naar huis. Dat kon niet eerder omdat er geen
vervoer was.
28 Oktober 1945 waren vader en moeder 25 jaar getrouwd. In de gymnastiekzaal van de Admiraal de
Ruyterschool is dit gevierd. Zij zeiden: zo velen hebben meegeleefd met ons verdriet – met onze vreugde leven ze ook mee. Je moet ’t echt niet vergelijken met de feesten van tegenwoordig. Voor de petit-fours moesten bonnen worden gespaard en als ik ’t me goed herinner bleef ’t bij twee kop koffie naast die petit fours
Tot 1947 waren de goederen en levensmiddelen op de bon. Nederland was helemaal leeggeplunderd en voor dat allemaal weer hersteld was – dat duurde wel even.
Het kerkelijk jeugdwerk floreerde! Wij gingen met elkaar kamperen, magnifiek! ’s Zondagsavonds na de avonddienst gingen veel jongeren bij elkaar in groepen op bezoek. Zo ook bij ons thuis. Moeders aardappelpunten waren beroemd onder de jeugd. Die punten waren bij wijze van koek bij de koffie. 91
In die tijd leerden opa en ik elkaar kennen. Maar dit zou het levensverhaal van mijn ouders zijn – dus met hen ga ik verder. Maar eerst nog een terugblik op de oorlogsjaren – enkele gebeurtenissen, die ik na mijn verslag op de computer vond, veel overeenkomst, maar ook aanvullingen.
92
93
94
95
De jaren 1945 – 1957 Deze foto is gemaakt Mei 1947 voordat Jan naar Indië ging.
Langzamerhand kwam het leven weer op de rails. Jan moest in
militaire dienst en daar zat aan vast dat hij ook naar Indië moest. Beslist geen ongevaarlijke situatie. Voor Jan zelf, maar ook voor vader en moeder was dit geen gemakkelijke tijd. Na ongeveer 2 jaar keerde hij gelukkig weer ongedeerd terug. Maar de indrukken die hij opgedaan heeft zijn natuurlijk onuitwisbaar.
Moeder stond dus weer voor haar grote gezin. Vooral die was! ’s
Morgens heel vroeg werd de wasketel op het vuur gezet en voordat de jongens naar hun werk gingen moest de ketel omgekeerd worden in de wastobbe. Op een wasbord werd dan de was met de hand schoongemaakt en daarna nog tweemaal uitgespoeld. Een hele klus! Op een morgen waren de jongens er maar niet toe te bewegen om te helpen de wasketel om te keren. Wat was het geval? Even later werd er gebeld en kwam iemand de trap op met een wasmachine. Dat was een cadeau van Dirk. Wat was moeder blij met haar hoovertje! Dit wilde ik toch even memoreren.
Vijf kinderen kregen verkering. Jetty probeerde opgewekt te zijn en niet jaloers Dat is haar ook aardig ge-
lukt. Ik moet zeggen dat ik achteraf nog meer besef hoe een moeilijke tijd dit voor haar geweest is En dat was nog niet alles: er werd een kankergezwel bij haar ontdekt tussen haar hart en longen. Daarvoor moest zij een ingrijpende operatie ondergaan. Daarna openbaarde bij Jetty die ellendige ziekte van haar geest. Wat heeft dat onze ouders ook een verdriet en zorg gegeven. Vanaf 1953 trouwde er ieder jaar één stel – totdat in 1957 Jetty alleen thuis overbleef. In 1953 trouwde Henk met Willemke van der Zee Kinderen: Jopie, Rinkje, Henk, Kleis en Jetty In 1954 trouwde Jan met Dinie Kassies Kinderen: Jan, Foskien, Wout en Hanneke In 1955 trouwde ik (Ali) met Arjen IJkema Kinderen: Joke en Harriët In 1956 trouwde Dirk met Corry Boer Kinderen: Dirk-Jan en Arlène In 1957 trouwde Piet met Bregje Steensma Kinderen: Marjan en Annemieke
96
Moeder werd 65 jaar, 12 Maart 1960
Op deze foto ontbreken nog 5 kleinkinderen: Hanneke (van Jan en Dinie), Jetty (van Henk en Wim) Arlene (van Dirk en Corry) en Harriët (van Ali en Arjen). Maar hier komen ze, hoor! Hanneke Arlene Jetty Harriët
Van Annemieke heb ik helaas geen foto kunnen vinden.
En dan komen wij in de laatste periode: vanaf 1957
Vader en moeder gaan op vakantie – ze kopen een tandem – later werd er ook een motortje opgezet. Daardoor worden ze mobieler. Ze genieten samen nog echt van het leven. Wat fijn ! Hier nog een foto van thuis – vader schaakt met oom Henk. Moeder zit erbij te kijken en te genieten van de gezelligheid.
97
Wat hebben ze ook genoten van hun kleinkinderen!
In 1974 is vader overleden. Vrij plotseling. Vader en moeder
waren bij ons in Almelo op bezoek. Moeder bleef achter met Jetty en zij hebben samen nog 4 goede jaren gehad. In december 1978 is moeder overleden.
Als ik aan onze ouders terugdenk dan is dat met veel respect, liefde en dankbaarheid. Wat hebben zij zich samen ingezet voor hun gezin.
Het onderstaande vond ik in een notitieboekje van moeder. Zij had dit uitgeknipt en ingeplakt. Graag wil ik het met jullie delen:
De Heer is ‘t, die u bij zal staan Ook in uw stervensnood. Als ’t uur komt van de dood Zal Hij u veilig uit doen gaan, Hij zal u ingang geven In ’t onvergankelijk leven.
98
99
100
101
102
103
Natuurlijk willen jullie ook wel kennismaken met opa en oma Hemmers. Voluit zijn hun namen:
Hendricus Wilhelmus Hemmers en Johanna Wilhelmina Theodora Meijer. En hier zijn hun handtekeningen: trouwfoto opa en oma Hemmers - Meijer
Op de bijgaande kwartierstaat kun je al een beetje wegwijs worden.
Veel kan ik je niet vertellen, maar laten wij deze voorouders samen eens bij langs gaan dan komen we toch zo wel het één en ander te weten. Moeders vader heette Hendricus Wilhelmus Hemmers. Hij had op de Kalkmarkt 4 in het sousterrain een wijnhandel. Daarboven woonde het gezin. Opa Hendricus is maar 54 jaar geworden. Ik heb hem niet gekend. Oma heette Johanna Wilhelmina Theodora Meijer. Zij is 63 jaar geworden. Ook oma heb ik nauwelijks gekend, ik was 7 jaar toen zij overleed. Opa en Oma Hemmers hebben samen 4 kinderen gekregen: Jo (mijn moeder) Rie, Henk (overleden als kind van plm. 3 jaar) en weer Henk. Tante Rie en ook oom Henk hebben beiden geen kinderen gekregen, zodat wij van moeders kant geen neven of nichten hebben.
Op foto’s
van de Montelbaanstoren zie je op de achtergrond een gedeelte van de Kalkmarkt. Hier zie je nog net het huis waarin mijn moeder geboren is. Van Opa Hendricus’ kant wil ik wijzen op onze oudste over-oma van de kant van de “Hemmersen”: Jannetje Jacobs. Zij heeft één dochter: Sophia Magdalena Meijer. Zij wonen op de Keizersgracht – in de ”Lijdsedwarsstraat” staat erbij op het huwelijksformulier van Sophia. Is Jannetje weduwe die met haar dochter in een groot herenhuis op de Keizersgracht woont?
Sophia Magdalena (wat een deftige naam – en hoe meer namen hoe deftiger!) trouwt op 27 jarige leeftijd
met Everhardus Johannes Hendricus Hemmers. “van Wezel”staat hierbij. Aha – wij hebben dus een druppeltje Duits bloed in onze aderen. Maar Wezel ligt maar een hanenstap van de Nederlandse grens verwijderd, hoor. In plm. 1800 zijn vele duitsers in Nederland gekomen om werk te zoeken. Deze voorvader woonde ook in de ´”Lijdsedwarsstraat.”´ Wij komen ook tegen: Johan Frederik Hock. Hij trouwt op 27 jarige leeftijd met Margaretha Klinkert. Hij is dan al weduwnaar.
Ik schreef zojuist dat het als deftig werd ervaren als men veel namen had. Moet je eens nagaan hoe dat in
ons gezin was: Henriëtte, Dirk, Jan en Alida zijn vernoemd naar vaders’kant. Van moeders kant kwamen de namen Hendrik Willem, Johanna Wilhelmina Theodora en Pieter Johannes.
104
105
Alida Sorgdrager geboren 6 Maart 1929
Nu ben ik aan de beurt.
Veel hoef ik niet meer over mijzelf te vertellen want het meeste hebben jullie al kunnen lezen in het levensverhaal van mijn ouders, jullie over-oma Jo en over-opa Jan. Ik werd geboren als het zesde kind in ons gezin van 7 kinderen. ons zevental zijn helaas Jopie, Piet, Dirk en Jetty al overleden.
Van
Het nieuwe zusje!. Ja – zo heette ik in het begin. Als mijn grote broers teveel lawaai maakten werden ze
menig keer tot stilte gemaand met de woorden: “Sttt – het nieuwe zusje slaapt”. Dit vertelde mijn moeder mij. Inmiddels is dat nieuwe zusje al lang niet meer nieuw. Een brandalarm in een hotel is niet eens in staat om mij uit mijn slaap te wekken. (Echt gebeurd – het hele hotel liep uit in nachtgewaad en wij sliepen heerlijk door. Gelukkig – het was loos alarm). Mijn grote broers hoeven om mij dus niet meer stil te zijn. Ja – die grote broers:
Ze hezen mijn pop op aan het serrehekje en ik stond er stampvoetend bij. Ze bonden mij achter een roeibootje op de Vinkeveense plassen en zo leerde ik zwemmen. Met poppen speel ik niet meer en de zwemkunst ben ik wel machtig – dus hierin hebben ze geen taak meer.
Was er eens ruzie als wij op straat speelden dan
kregen wij van moeder het advies om te zeggen: “Ik roep mijn grote broers, hoor!”. Ze hoeven niet meer als beschermheer op te treden want ik heb in Arjen een prima beschermheer – en trouwens: ik dop doorgaans mijn eigen boontjes. Maar ondanks dit alles: ik ben heel gelukkig met mijn drie grote broers. 26 Jaar was ik Ali Sorgdrager, maar nadat ik deze handtekening zette – nu ruim 53 jaar geleden – veranderde ik in Ali IJkema:
Inmiddels zijn
wij schatrijk geworden; wij hebben twee dochters gekregen: Joke en Harriët verrijkten ons leven en zij kozen twee schoonzonen voor ons uit: Hans en Arie. En dankzij jullie, onze kleinkinderen, zijn wij grootouders geworden. Sinds 5 Juni 2008 zijn wij zelfs overgrootouders. Een lief achterkleinzoontje: Elian. Fijn! Ook Uqur en Ageeth kwamen ons gezin versterken. Allemaal schatten waardoor wij dus “schatrijk” genoemd kunnen worden – en zo voelen wij ons ook.
106
Ik heb met erg veel interesse mij ingeleefd in de levens van onze voorouders, zodat ik ze a.h.w. een beetje heb leren kennen. Het is vooral Arjen geweest die mij aangemoedigd heeft
en met veel geduld mijn verhalen heeft aangehoord en heel wat kopjes koffie en thee naar de studeerkamer heeft gebracht.
Maar ook onderstaande gedeeltes van brieven van Kleis, Wout en prof. van Deursen hebben mij gestimu-
leerd om door te gaan en al mijn bevindingen op papier te zetten. Kleis schrijft:
“Wat geweldig dat u het levensverhaal van uw ouders, mijn opa en oma met ons wilt delen en dit ook zo boeiend heeft weten te verwoorden. Als je het leest word je direct “meegenomen” in dit levensverhaal en voel je zelf ook de woede, verdriet en machteloosheid die zij gevoeld moeten hebben in hun leven. Maar ook de vrolijkheid, wilskracht en vechtlust van opa en oma zijn mooi beschreven. Het eenvoudige, maar gezellige gezinsleven is met mooie voorbeelden neergezet en soms nog zeer herkenbaar voor mij! …. Ik wil u graag laten weten dat u mij met dit boeiende levensverhaal een prachtig cadeau hebt gedaan…..” Tot zover Kleis. Wout schrijft: ”Het is heel bijzonder de geschiedenis van je familie zo terug te lezen. Je zei me dat je het allemaal nog gaat opschrijven.” Tot zover Wout “Het zijn interessante zaken waarover u schrijft. U doet naar mij lijkt genealogisch onderzoek van het goede soort. U laat het niet bij namen, maar probeert van die namen mensen te maken.----- ik hoop van harte dat u deze taak tot een voor al uw kleinkinderen bevredigend einde zult brengen.” w.g. A.TH.van Deursen.
Dat hoop ik ook.
En dat einde is nu gekomen.
Hoogeveen, 6 Maart 2009
107