Schorshuiden
Schorshuiden.indd 13
25-1-2017 9:53:54
Schorshuiden.indd 14
25-1-2017 9:53:54
schorshuiden
I forĂŞt, hache, famille 1693-1716
Schorshuiden.indd 15
25-1-2017 9:53:55
Schorshuiden.indd 16
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
1 Trépagny
I
n de avondschemering passeerden ze bloedrood Tadoussac, Kébec en Trois Rivières en tegen de ochtend legden ze aan bij een afgelegen gehucht aan de rivier. René Sel, steil zwart haar, spleetogen – yeux bridés; in een ver verleden hadden binnenvallende Hunnen zijn volk te grazen genomen – hoorde iemand zeggen: ‘Wobik.’ Muggen bedekten hun handen en nek als een bontvel. Een man met gele wenkbrauwen wees hun een zwart verregend huis aan. Modder, regen, stekende insecten en de geur van wilgen, dat was hun eerste indruk van Nieuw Frankrijk. De tweede was die van uitgestrekt, donker bos, vijandige wildernis. De nieuwkomers, die in de regen stonden te wachten tot ze geroepen werden om een kruisje te zetten in een groot boek, zagen de boeren opeengepakt onder een grote, beschutting biedende spar staan. De boeren staarden hen aan en wisselden commentaar uit. Toen René aan de beurt was, zette hij niet alleen een kruisje maar ook de letter R, ontsierd door een vlekje inkt van de ganzenveer, een letter die hij als kind geleerd had van de oude priester, die zei dat het het begin was van René, zijn naam. Maar de priester was in de winter verhongerd voordat hij hem de volgende letters had kunnen leren. Gele Wenkbrauwen bekeek de R. ‘Geleerd kereltje, jij, hè’, zei hij. ‘Monsieur Claude Trépagny!’ brulde hij, waarop Renés nieuwe meester, een sloffende, gespierde man, hem naar voren wenkte. Hij had een dikke stok bij zich, als een knuppel. Regendruppels bleven hangen in de wol van zijn gebreide muts. Dikke wenkbrauwen konden zijn priemende blik – het oogwit zo wit en helder dat het, ten onrechte, op een opgewekt karakter leek te duiden – niet verzachten. ‘We moeten nog even wachten’, zei hij tegen René. De vochtige lucht zakte dieper. Ze wachtten. Gele Wenkbrauwen, 17
Schorshuiden.indd 17
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
die door zijn nieuwe meester monsieur Bouchard werd genoemd, brulde opnieuw ‘Monsieur Trépagny!’, die dit keer een bekende ophaalde, Charles Duquet, een schriele engagé van het schip, een slappeling uit de Parijse achterbuurten die tijdens de reis meestal als een gebroken tak ergens in een hoek had gelegen. Monsieur Trépagny had dus twee knechten genomen, dacht René. Misschien was hij rijk, al lag zijn doorweekte mantel, zijn drouguet, aan flarden. Monsieur Trépagny stampte het modderige pad op in de richting van een streep zwarte mist. Hij wierp zichzelf eerder naar voren op zijn verschillende benen, het ene soepel, het andere stijf, dan dat hij liep. ‘Allons-y’, zei hij. Ze stortten zich in het duistere landschap, een ondoordringbaar woud van hardhout afgewisseld met groepen dennen. René durfde niet te vragen wat voor diensten hij straks moest gaan leveren. Na jaren van mannenwerk, houthakken in de heuvels van de Morvan, wilde hij geen huisknecht zijn. Na een paar uur ging de natte bladschimmel over in humeuze dennengrond. Er hing een zwaar aroma in de lucht. Afgevallen naalden dempten hun voetstappen, de verstrengelde takken absorbeerden hun hijgende ademhaling. Er groeiden hier gigantische bomen, met afmetingen die in het oude land al in honderden jaren niet meer voorkwamen, groenblijvende bomen groter dan kathedralen, tot in de wolken reikende sparren en dennen. De bladverliezende woudreuzen stonden op enige afstand van elkaar, maar hun dichtbebladerde takken sloten zich aaneen tot een valse hemel, donker en woest. Achille, zijn oudere broer, zou versteld gestaan hebben over de bomen in Nieuw Frankrijk. Laat in de middag passeerden ze een helling vol glanzende witte stammen. Dat waren bouleaux blancs, zei monsieur Trépagny, en van hun schors maakten de sauvages huizen en boten. René geloofde er niks van. De grote bomen deden hem weer aan zijn broer Achille denken, een flotteur die in zijn korte leven de koude Yonne in en uit was gesprongen om de stroomafwaarts drijvende stammen bij te sturen. Hij was sterk geweest, ongevoelig voor de waterkou, hij had gewerkt tot een stam met een gebroken tak, die door de wrijving van het water zo puntig 18
Schorshuiden.indd 18
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
en glad als een speer was geworden, zijn blaas had doorboord en hem als een homp vlees aan een spit had meegesleurd. René droeg nu zijn broers ondergoed, wollen broek en zijn korte jas. Hij droeg ook Achilles klompschoenen, hoewel een blootsvoets leven hem zo veel eelt op zijn voeten had bezorgd dat ze zo hard waren geworden als koeienhoeven, bestand tegen de Franse kou. Hij zou erachter komen dat in deze nieuwe wereld de kou van een andere orde was. De engagés, duizelig van het bedwelmende effect van het oerwoud, struikelden over sparrenwortels die alle kanten op kropen. Ze werden aangevallen door bébites, bijna onzichtbare zandvliegjes, die prikten als verhitte naalden, zwarte vliegjes met een pijnloze beet waarmee ze een langzaam werkend gif verspreidden, muggenzwermen zo talrijk dat hun schrille gezoem het geluid van het bos was. Bij een moeras zei monsieur Trépagny dat ze hun blote huid, vooral achter de oren en op hun kruin, met modder in moesten smeren. De insecten kropen in je haar en staken in je hoofdhuid. Daarom droeg hij in dit vermaledijde land een wollen muts, zei monsieur Trépagny. Een ijzeren helm leek René een betere keus. Monsieur Trépagny zei dat de sauvages een beschermende zalf maakten van sparrennaaldolie en diervet, maar dat had hij niet. Met modder ging het ook. Ze liepen verder door het schimmige bos, klimmend over mossige bulten, onder takken door die neerhingen als donkere lijkwaden. Hun benen, verzwakt door de lange zeereis, verkrampten van vermoeidheid. ‘Hoe groot is dit bos?’ vroeg Duquet met een klaaglijk hoog stemmetje. Hij was nauwelijks groter dan een kind. ‘Het is het wereldbos. Het is eindeloos. Het kronkelt als een slang die in zijn eigen staart bijt, het heeft geen einde en geen begin. Niemand heeft ooit de uiterste grenzen gezien.’ Monsieur Trépagny hield halt. Met zijn stok sloeg hij droge sparrentakjes los aan de voet van een stam. Hij haalde een tondeldoos onder zijn mantel vandaan en maakte een vuurtje. Ze kropen eromheen, strekten hun paarse handen ernaar uit. Hij vouwde een doek open waarin een homp elandvlees zat en sneed voor ieder een plak af. Uitge19
Schorshuiden.indd 19
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
hongerd zette René, die alleen op brood had gerekend, zijn tanden in het vlees en scheurde er een stuk af. De grijze muggen zoemden om zijn oren. Duquet keek tussen zijn gezwollen oogleden door naar het vlees en sabbelde erop omdat hij niet in staat was te kauwen. Onder monsieur Trépagny’s gulheid vermoedden ze minachting. Ze liepen verder door een wirwar van afgebroken takken, het gevolg van een zware storm, waarbij monsieur Trépagny geen waarneembaar pad volgde maar wel regelmatig omhoogkeek. René zag dat hij tekens volgde, tekens die op drie meter hoogte in bepaalde boomstammen gekerfd stonden. Later hoorde hij dat iemand de bomen in de winter had gemerkt door als een gewichtloze tovenaar op sneeuwschoenen hoog boven de grond te lopen. Het bos had vele randen, als een kanten altaardoek. Open plekken verzachtten het sombere duister. Onbekende planten en vreemde bloesems trokken hun aandacht: rouwende naaldbomen, de felgekleurde bolletjes aan de uiteinden van dennentakken, zilverachtige, zwiepende wilgen, het muntgroen van jonge berken, een plek waar zelfs het zonlicht groen was. Toen ze een open plek naderden, hoorden ze een onregelmatig getik als van stokken: grijze botten die opgehangen waren in een boom en heen en weer zwaaiden. Monsieur Trépagny zei dat de sauvages de botten van een gedood dier vaak ophingen nadat ze de geest van het dier bedankt hadden. Hij leidde hen om beverpoelen, beschut door bijna ondoordringbare elzenbosjes, heen en waarschuwde dat de smalle paadjes vluchtroutes van elanden waren. Ze trokken door nat gebied. Kuilen vol theekleurig regenwater. Het trillende veenmos vol bekerplanten zoog bij iedere stap. De jongemannen hadden nooit gedacht dat er een land zo woest en nat, zo dichtbebost bestond. Toen Duquet zijn jas openhaalde aan een elzentak, vloekte hij zacht. Monsieur Trépagny hoorde het en zei dat hij nooit een boom moest vervloeken en zeker geen els, die genezende kracht had. Ze dronken uit riviertjes, staken ondiepe stroomversnellingen over, met stroomrafels als gevlamde kromzwaarden. O, hoelang nog, mompelde Duquet, met zijn hand op zijn wang. 20
Schorshuiden.indd 20
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
Ze kwamen weer in open bosgebied waar je makkelijk onder de bomen door kon lopen. Sauvages hadden het kreupelhout weggebrand, zei hun nieuwe meester op laatdunkende toon. In de namiddag riep monsieur Trépagny opeens ‘porc-épic’ en keilde zijn wandelstok weg. De stok draaide een keer om zijn as en raakte het stekelvarken vol op de neus. Het dier stortte neer als een vallende ster met een staart van bloeddruppels. Monsieur Trépagny legde een groot vuur aan en toen de vlammen tot donkerrode staafjes waren geslonken, hing hij het ontweide dier boven de kooltjes. De brandende stekels stonken, maar toen hij het karkas van het vuur haalde, bleek het vlees onder de geblakerde korst prima te smaken. Uit een van zijn bodemloze zakken haalde monsieur Trépagny een zakje zout en gaf ieder een snufje. Het overgebleven vlees wikkelde hij in een vettige lap. De meester legde meer hout op het vuur, wikkelde zich in zijn mantel, ging onder een boom liggen, sloot zijn vurige ogen en viel in slaap. Renés benen waren totaal verkrampt. De kou, het gesis van de wind in de sparren, de vleierige muggen en roepende uilen hielden hem wakker. Hij praatte zachtjes tegen Charles Duquet, die geen antwoord gaf, en uiteindelijk zweeg hij. ’s Nachts werd hij half wakker van iets. De ochtend begon met vuur. Hoewel het al laat in het voorjaar was, was het kouder dan in het koude Frankrijk. Licht kroop langzaam het duister in. Monsieur Trépagny, knagend aan een restje vlees, gaf Duquet een trap en brulde: “Levé!” René was op voordat monsieur Trépagny ook hem een trap kon geven. Hij keek naar het vlees in monsieur Trépagny’s hand. De man rukte er een stuk af en wierp het hem toe, rukte er nog een stuk af en wierp het naar Duquet, zoals je etensrestjes naar een hond gooit, daarna ging hij met zijn onvermoeibare, slingerende tred op pad, van het ene merkteken hoog in de bomen naar het volgende. De nieuwe knechten zagen enkel duisternis, behalve achter hen, waar het verlaten vuur verleidelijk flakkerde. Het was een koude maar droge dag. Monsieur Trépagny hobbelde over een schemerig pad, maar ’s middags keerde de regen terug. Versuft van vermoeidheid bereikten ze grommend water, een zwarte rivier die 21
Schorshuiden.indd 21
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
niettemin doorschijnend was als hoornkiezel. Aan de overzijde zagen ze een open plek vol stapels hout, ingesloten door het alomtegenwoordige bos. Uit een onzichtbare schoorsteen steeg rook op. Het huis konden ze niet zien, alleen bergen hout en bijgebouwen. Monsieur Trépagny gaf een schreeuw. Een vrouw in een tuniek van elandhuid, beschilderd met krullerige tekens, kwam achter de dichtstbijzijnde houtstapel vandaan, riep ‘kwe!’ en draaide zich weer om. René Sel en Charles Duquet staarden elkaar aan. Een indiaanse. Une sauvage! Ze volgden monsieur Trépagny de ijskoude rivier in. René gleed uit op een ronde rivierkei en viel half, waardoor hij aan Achille moest denken, aan de ijzige Yonne. Vissen weken voor hen uit en schoten voorbij, zo veel vissen dat de rivier gemaakt leek van harde spieren. Op de modderige oever kwamen ze langs een omheinde moestuin vol onkruid. Monsieur Trépagny begon te zingen: ‘Mari, Mari, dame jolie …’ De engagés zwegen. Duquet klemde zijn lippen opeen alsof de lucht brandde, zijn ogen waren zo gezwollen dat ze bijna dichtzaten. Voorbij de houtstapels zagen ze monsieur Trépagny’s huis, de eerste keer dat ze een blokhut in de pièces-sur-pièces-stijl zagen, met het steile schilddak en de klokvormige dakranden die ze uit Frankrijk kenden. Maar alle onderdelen waren van hout, behalve drie kleine raampjes, waar duur Frans glas in zat. Tegen de bosrand zagen ze een wikuom, de van boomschors gemaakte woning van de indiaanse, waar ze zich ’s nachts met haar kinderen terugtrok, zo hoorden ze de volgende dag. Monsieur Trépagny nam hen mee naar zijn voorraadschuur. Het stonk er naar rottende aardappels, moerashooi en koeienstront. De schuur was in tweeën gedeeld met een schot, waarachter ze een beest hoorden ademen. Ze zagen een zwarte vuurkuil, een smeltoven. Monsieur Trépagny, die zijn eigen stem graag hoorde, bleef maar zingen, hij legde een vuur aan in de kuil en liet hen alleen. Buiten stierf zijn stem weg. ‘Ah! Bonjour donc, franc cavalier …’ Het begon weer te regenen. René en Duquet zaten in het donker, op het licht van het uitdovende vuur na. Er zaten geen ramen in de schuur en toen Duquet de deur opendeed om wat licht binnen te laten, werden ze belaagd door zwer22
Schorshuiden.indd 22
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
men felle steekvliegen en muggen. Dus bleven ze in het halfdonker zitten. Duquet deed eindelijk zijn mond open. Hij zei dat hij last had van mal de dents – kiespijn – en dat hij er bij de eerste de beste gelegenheid vandoor zou gaan, terug naar Frankrijk. René zweeg. Na een tijdje ging de deur open. De indiaanse en twee kinderen kwamen binnen met hun armen vol. De vrouw zei ‘bien, bien’ en gaf hun elk een tuniek van beverbont. Ze wees naar zichzelf en zei ‘Mali’, want zoals de meeste Mi’kmaqs vond ze het moeilijk om de letter R uit te spreken. René zei zijn naam en zij herhaalde hem: ‘Lené.’ Het grootste kind zette een houten kom met warm maïsmeel neer. Daarna verdwenen ze. René en Duquet schepten de pap met hun vingers uit de kom. Ze wikkelden zich in de tunieken en vielen in slaap. Nog voor het licht was, rukte monsieur Trépagny de deur open en riep met harde stem: ‘Allons-y!’ Achter het schot klonk het geluid van melkstralen die op de bodem van een houten emmer kletterden. Hij wierp hun een paar stukken gerookte steur toe, pakte zijn stalen bijl van de muur en gaf hun elk een botte bijl met korte steel. Aan die van René ontbrak een flink stuk van het snijvlak. In de druipende ochtend leidde Trépagny hen langs een maïsveldje naar een kleine open plek. Hij maakte een breed armgebaar, betitelde het benauwde veldje op ironische toon als zijn grote open plek – le grand défrichement – en begon met vaardige slagen een boom om te hakken. Hij droeg hun op hetzelfde te doen. Hij zei dat ze vandaag het hout zouden hakken om hun onderkomen te bouwen, een uitbreiding van zijn domus, zodat ze zo snel mogelijk weg konden uit zijn voorraadschuur. René zwaaide zijn korte bijl omhoog, voelde in de klap de weerstand van de boom, zwaaide de bijl weer omhoog en begon daarmee aan zijn levenswerk: het omhakken van het bos van Nieuw Frankrijk. Duquet, die zo erg gestoken was dat er gelig vocht uit zijn ogen lekte, knabbelde met zijn handbijl aan de boom. Ze stripten de omgehakte bomen en rolden en sleepten ze naar de rand van de open plek. De takken legden ze opzij om later tot brandhout te hakken. De bijl was bot. In de tijd die het René kostte om een klein boompje 23
Schorshuiden.indd 23
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
te vellen, haalde de meester drie grote neer en was hij bezig met een vierde. Er moest een manier zijn om een bijl te slijpen waar een kwart van het snijvlak af is, dacht hij. Hij zou het ding scherper maken; niet geheel zeker van zijn zaak zocht hij een rivierkei uit en begon met ronddraaiende bewegingen te schuren. Er was geen merkbare verbetering en algauw begon hij weer te hakken. Monsieur Trépagny pakte de nutteloze steen op en gooide hem het bos in, hij nam de bijl over van René en zwaaide ermee in het rond. ‘Om hem te slijpen’, zei hij, ‘gebruiken we zandsteen – grès.’ Met gebarentaal deed hij het slijpen voor. René wilde vragen waar monsieur Trépagny zijn slijpstenen bewaarde, maar de woeste blik van de man weerhield hem. Monsieur Trépagny’s mond vertrok bij het zien van Duquets kerfjes. Hij bekeek Duquets gezwollen wang. ‘Doe je mond open’, zei hij, tikte met het lemmet van zijn mes tegen de rotte tand en mompelde dat hij hem er aan het eind van de dag uit zou trekken. Duquet liet een ontkennend geluid horen. Toen de zon op het hoogste punt stond, bracht de indiaanse een pan kokendhete maïs. René had zelden midden op de dag te eten gekregen. Met een houtspaander schepte monsieur Trépagny een klodder uit de pan. In het midden van de maïs lag een romige substantie te smelten. René schepte er een beetje van op zijn spaander en was overweldigd door de volle smaak. ‘Ah!’ zei hij en hij nam nog wat. Monsieur Trépagny zei kortaf dat het cacamos was, beenmerg van een eland. Duquet kon zelfs dat amper naar binnen krijgen en leunde luid hijgend tegen een boom. Bij het invallen van de schemering verlieten ze de open plek. Monsieur Trépagny rommelde door zijn smidswerktuigen tot hij een ijzeren tang vond. Duquet zat met open mond op een boomstronk en monsieur Trépagny greep de tand met de tang en wrikte hem los. Hij liet de gele hoektand op de grond vallen. Duquet spuugde bloed en pus en zijn onderlip was gescheurd door de zware tang. ‘Allons-y’, zei monsieur Trépagny terwijl hij naar zijn huis liep. René zag hem Duquets tand oppakken en in zijn zak stoppen. De mannen betraden de eenkamerwoning, waar de stank van hun 24
Schorshuiden.indd 24
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
mannenlijven zich mengde met de meur van de noordelijke woudmens. De pokdalige Mari zag hoe René zijn neusgaten opensperde toen hij de lucht in het huis rook, en gooide een geurende jeneverbestak op het vuur. In het kindergedruis vingen ze een paar namen op: Elphège, Theotiste, Jean-Baptiste, maar de kinderen zagen er allemaal hetzelfde uit en leken zo op hun Mi’kmaw moeder dat René ze meteen weer vergat. Mari sprak een mengelmoes van Mi’kmaq en beknopt Frans met een paar Portugese uitdrukkingen in een wonderlijk ritme. De kinderen hadden Franse namen. Ze zette hun een pan ongezouten ganzenvlees voor, gestoofd met wilde uien en kruiden. Het vlees viel van het bot, maar Duquet wist alleen een beetje van het vocht naar binnen te werken. Voor Trépagny stond een schoteltje grof zout, waar hij met duim en twee vingers een snufje van pakte. ‘Mari kookt niet met sel, volgens de Mi’kmaqs bederft dat het voedsel. Daarom moet je altijd je eigen sel bij je hebben, René Sel, tenzij je je duim in het eten kunt steken om het met je naam te zouten – haha.’ Daarna kwam er een bord warme maïskoeken. Monsieur Trépagny schonk een amberkleurige siroop over zijn koeken en René deed hetzelfde. De siroop was zoet en rokerig, lekkerder dan honing, en hij kon niet geloven dat het van een boom kwam, zoals zijn meester zei. Duquet liet, uitgeput door zijn beproeving, het hoofd hangen. Mari liep naar haar kast en roerde iets om. Ze bracht het naar Duquet. Monsieur Trépagny zei dat het weleens een drankje van groene elzenkatjes kon zijn, dezelfde elzen die Duquet had vervloekt, zodat het medicijn niet zou werken. Mari zei: ‘Wilgenblad, wilgenschors goed medicijn Mali maken.’ Duquet dronk het op en die nacht kon hij slapen. Dag in, dag uit werd er gehakt, hun handen zwollen op, kregen blaren, werden hard en ondanks de botte bijlen kregen ze het hakritme te pakken. Monsieur Trépagny keek hoe René werkte. ‘Jij hebt vaker een bijl in je handen gehad, je hebt houthakkersbloed.’ René vertelde hem over het bos in de Morvan, waar hij en Achille hout 25
Schorshuiden.indd 25
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
hadden gehakt. Maar dat leven had zijn ankers al gelicht en voer zijdelings weg uit zijn herinnering. ‘Ah’, zei monsieur Trépagny. De volgende ochtend nam hij hun de waardeloze bijlen af en vertrok zonder hen. ‘Zo,’ zei René tegen Duquet, ‘wat is monsieur Trépagny voor iemand, een rijk man? Of niet?’ Duquet stiet een harde lach uit. ‘Ik dacht dat jij en monsieur Trépagny samen wel zo’n beetje over alle kennis van de wereld beschikten. Snap je niet dat hij de seigneur is en dat wij de censitaires zijn, wat sommigen habitants noemen? Hij is een seigneur, maar wil een edelman zijn in dit nieuwe land. Hij wijst ons land toe, waarvoor we hem drie jaar lang betalen met onze arbeid en met bepaalde producten, zoals radijzen of rapen, van de grond die we van hem mogen bewerken.’ ‘Welke grond?’ ‘Goeie vraag. Tot nu toe hebben we wel gewerkt, maar is er niet over grond gesproken. Monsieur Trépagny is een doortrapte gluiperd. De koning zou hem de seigneurie kunnen ontnemen als hij hiervan wist. Heb je echt niet begrepen wat voor papier je ondertekend hebt? Het is toch duidelijk uitgelegd in Frankrijk.’ ‘Ik dacht dat het alleen om een periode van contractarbeid ging. Dat van de grond heb ik niet begrepen. Wil dat zeggen dat we boer moeten worden? Landeigenaar?’ ‘Ouais! Ploeger, kolonist, geen landeigenaar maar landgebruiker, die het bos ontsluit om rapen te verbouwen. Als ze in Frankrijk het idee zouden hebben dat je hier zonder meer landeigenaar kan worden, kwamen ze met duizenden tegelijk hierheen. Zelf wil ik geen boer worden. Ik weet niet waarom jij hier gekomen bent, maar ik ben hier met een ander doel. De pelshandel, daar zit geld in.’ ‘Ik ben geen boer. Ik ben houthakker. Maar ik zou wel heel graag eigen grond willen hebben.’ ‘En ik zou weleens willen weten waarom hij mijn tand heeft meegenomen? Ik heb het gezien.’ 26
Schorshuiden.indd 26
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
‘En ik heb het ook gezien.’ ‘Er zit iets kwaadaardigs in hem. Die man heeft een duistere inslag.’ Monsieur Trépagny kwam een paar uur later terug met ijzeren bijlen voor hen, de vertrouwde ‘La Tène’ met rechte steel, die René al zijn hele leven kende. Ze waren nieuw en het stalen blad was scherp. Hij had ook goede slijpstenen meegebracht. René voelde de kracht van deze bijl, de gretigheid waarmee ze zich door alles wat haar tegenwerkte heen zou bijten, zodat het sap uit de boom spoot en de witte spaanders als porseleinscherven in het rond vlogen. Met een puntige steen kerfde hij zijn initiaal R in de steel. Door het kappen week de woeste wereld terug, bij iedere boom die viel, trilde het enorme, onzichtbare web van vezels die het menselijk leven met dieren, bomen met vlees en beenderen met gras verbonden en knapten de draden van het web een voor een. Nadat ze wekenlang hadden gekapt, gestript en ontschorst, de stammen met behulp van de twee ossen naar monsieur Trépagny’s open plek hadden versleept, waar ze ze onder leiding van de meester hadden verzaagd, ingekeept en voorzien van tapgaten, ze op hun plek hadden gelegd en de openingen hadden dichtgesmeerd met modder uit de rivier, was het nieuwe bouwsel bijna klaar. ‘We zouden ons eigen huis moeten bouwen op het ons toegewezen land in plaats van een gezamenlijk onderkomen in elkaar te zetten naast zijn ménage’, zei Duquet, knipperend met zijn ontstoken ogen. Toch bleven ze bomen kappen, opstapelen om ze te laten drogen en oudere houtstapels in brand steken. Er hing altijd rook in de lucht, de geur van Nieuw Frankrijk. De modderige grond tussen de stronken was door de gespleten ossenhoeven uitgegutst alsof feestende duivels er een klompendans hadden gedaan. De bomen vielen, hun schaduw werd vervangen door schroeiend licht, zodat de mossen en varens eronder verschrompelden. ‘Waarom verkoopt u die mooie bomen niet als scheepsmasten aan Frankrijk?’ vroeg René. Monsieur Trépagny stiet een akelig lachje uit. Hij had een hekel aan 27
Schorshuiden.indd 27
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
Renés domme vragen. ‘Omdat die idioten liever Baltisch hout hebben. Ze hebben geen idee wat hier groeit. Ze zijn hardnekkig. Ze negeren de weelde van Nieuw Frankrijk, met uitzondering van de bontvellen.’ Hij gaf een klap op zijn been. ‘Al honderd jaar geleden smeekte De Champlain, die Nieuw Frankrijk ontdekt heeft, hun om het mooie hout, de vis, het dikke bont, het leer en tientallen andere waardevolle dingen te benutten. Luisterden ze naar hem? Nee, nee en nog eens nee. Ze lieten die waardevolle voorraden ongebruikt, met uitzondering van de bontvellen. En er waren er nog wel een paar met goede ideeën, maar de heren in Frankrijk waren niet geïnteresseerd. Toen zijn sommige van die lui met hun ideeën naar de Engelsen gestapt en het zaad dat zij daar geplant hebben, zal bloedrode vruchten afwerpen. De Engelsen sturen duizenden mensen naar hun koloniën, maar Frankrijk kan zich er niet druk om maken.’ Toen het voorjaar aanbrak, nat en vol beestjes, en iedere boom een frisse fontein van zuurstof opwierp, zwol Duquets gezicht op door weer een abces. Monsieur Trépagny maakte ook met deze dentale kwelling korte metten en zei op dwingende toon dat hij ze nu allemaal ging trekken, zodat Duquet geen tijd meer zou verdoen aan kiespijn. Hij kwam met de ijzertang op hem af, maar Duquet ontweek hem, schudde wild met zijn hoofd, zodat het bloed in het rond spatte, en zei zachtjes iets. Monsieur Trépagny, die ook de tweede tand in zijn zak had gestoken, draaide zich vliegensvlug om en zei zacht en keurig: ‘Ik krijg jou nog wel.’ Duquet boog licht voorover maar zei niets. Een paar dagen later verontschuldigde Duquet zich om zijn behoefte te doen en liep met zijn bijl in de hand het bos in. Toen hij buiten gehoorsafstand was, vroeg René aan monsieur Trépagny of hij hun seigneur was. ‘En wat dan nog?’ ‘Krijgen Duquet en ik dan niet een lapje grond om te bewerken? Duquet wil dat graag weten.’ ‘Op termijn zal dat gebeuren, maar pas na drie jaar, pas als de domus klaar is, pas als mijn broers hier zijn en hoe dan ook pas als de grond 28
Schorshuiden.indd 28
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
ontgonnen is voor een nieuw maïsveld, wat onze eerstvolgende klus is, dus doorwerken. Die grond komt pas aan het eind van jullie contract.’ En hij dreef zijn bijl in een spar. Duquet bleef lang weg. Er gingen uren voorbij. Monsieur Trépagny lachte. Hij zei dat Duquet waarschijnlijk zijn lap grond aan het zoeken was. Met wraakzuchtig genoegen beschreef hij hoe verschrikkelijk het was om te verdwalen in het bos, te verdrinken in de ijskoude rivier, neergehaald te worden door wolven, vertrapt te worden door elanden of in tweeën gebeten te worden door beesten met withete tanden. Hij somde de woedende bosgeesten van de Mi’kmaqs op: chepichcaam, harige kookwes, de ijskoude, reusachtige chenoo en onzichtbare beesten die met hun kaken bomen velden. Renés haren rezen te berge en hij vond dat monsieur Trépagny te diep in de wereld van de wilden was weggezakt. De volgende dag hoorden ze een bevende stem diep in het bos. Monsieur Trépagny, die stammen stond te strippen, schoot overeind en zei dat het niet een van de geesten van de Mi’kmaqs was, maar een die de kolonisten vanuit Frankrijk gevolgd was, de loup-garou, die zoals bekend rondwaarde in het bos. René, die heel zijn leven verhalen had gehoord over deze duivel in wolfsvorm maar er nooit een had gezien, dacht dat het Duquet was, die om hulp smeekte. Toen hij iets terug wilde roepen, zei monsieur Trépagny dat hij zijn kop moest houden als hij de loup-garou tenminste niet dichterbij wilde lokken. Ze hoorden hem huilen en iets roepen wat als ‘maman’ klonk. Monsieur Trépagny zei dat het een bekende truc van de loup-garou was om als een verdwaald kind om zijn moeder te roepen en dat ze vandaag niet verder zouden werken om te voorkomen dat het geluid van hun bijlslagen het beest naar hen toe zou leiden. ‘Vite!’ schreeuwde monsieur Trépagny. Ze renden terug naar het huis.
29
Schorshuiden.indd 29
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
2 open plekken
N
u Duquet verdwenen was – ‘opgegeten door de loup-garou’, zei monsieur Trépagny smakkend – werd de seigneur toeschietelijker, al vertelde hij tijdens het werk steeds andere versies van zijn levensverhaal en gingen zijn woorden grotendeels verloren onder de bijlslagen. Hij had een geoefend oog, dat zag waar kleine bomen min of meer op een rij stonden; die keepte hij in, daarna velde hij de grote boom aan het eind van de rij, die dan gedienstig alle kleinere bomen in zijn val meesleurde. Hij zei dat zijn familie uit de Pyreneeën kwam, maar een andere keer plaatste hij hen in het noorden, in Lille, en ook Parijs sloeg hij als oorsprong niet over. Hij schetste zijn afkeer van dorpen, met hun liegende, spionerende, vrome kerkgangers. Hij verafschuwde de jezuïeten. Monsieur Trépagny zei dat hij, zijn broers en hun oom Jean naar Nieuw Frankrijk waren gekomen voor de pelshandel, al had hijzelf betere redenen gehad. ‘Ons soort mensen werd vroeger slecht behandeld in Frankrijk. De paapse duivelskerk noemde ons ketters en martelde ons. Ze dachten dat ze ons verslagen hadden. Daar vergisten ze zich in. We zijn onze overtuigingen in hart, ziel en geest eeuwenlang stiekem trouw gebleven en hier in Nieuw Frankrijk zullen we weer sterk worden.’ Hij gaf hoog op van het nieuwe land dat, zei hij, het oude Frankrijk in rijkdom en macht zou overtreffen. ‘Een nieuwe wereld die grootser zal worden dan het kille oude Frankrijk met zijn versteende opvattingen. Ooit zal Nieuw Frankrijk zich helemaal tot aan Florida uitstrekken, helemaal tot aan de machtige rivier in het westen. Frontenac heeft dat goed gezien.’ René dacht erover na en was het ermee eens. Nieuw Frankrijk was een aanwinst als Engeland wegbleef. Maar hij mijmerde niet vaak over 30
Schorshuiden.indd 30
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
dit soort dingen. Hij zag zichzelf als een stofdeeltje op de luchtstroom van het leven, dat op die grote kracht werd meegevoerd. ‘Wat is het allerbelangrijkste?’ vroeg monsieur Trépagny. ‘Op God na natuurlijk.’ Land wilde René zeggen, zaad wilde hij zeggen, gestolen tanden. Maar hij zei niets. ‘Bloed!’ zei monsieur Trépagny. ‘Je familie. Je bloedverwanten.’ ‘Die zijn allemaal dood’, zei René, maar monsieur Trépagny negeerde hem en ging door met zijn eigen levensverhaal. Hij en zijn broers, zei hij, waren eerst de mysterieuze Saguenay op gevaren ‘om met de Hurons te onderhandelen over pelzen en later met de Odaawa om hun vertrouwen te winnen, maar we ontweken de Iroquois, die dol zijn op de Engelsen en zich vanaf hun jeugd oefenen in het doorstaan van de vreselijkste martelingen. Die vinden het leuk om anderen pijn te doen. Dat reizende bestaan bevalt mijn broers goed, die pendelen nog steeds heen en weer over de rivieren. Maar mij bevalt het absoluut niet.’ ‘Tegenwoordig zijn de Iroquois minder afschrikwekkend dan vroeger’, zei hij. ‘Maar alle indianen waren dol op koperen ketels, hoe groter hoe beter, zelfs zo groot dat ze niet makkelijk verplaatst konden worden, zodat het bezit van een ketel hun zwervend bestaan veranderde. Als ze eenmaal zo’n koperen of ijzeren ketel hadden, reisden ze niet meer zo vief door het bos of over de rivieren. Rondom de ketels ontstonden dorpjes. Allemaal leuk en aardig, maar die monsterlijk grote potten moesten wel door iemand naar hen toe gebracht worden, iemand moest keihard werken om ze langs gevaarlijke draagroutes te slepen.’ Hij wees zwijgend naar zijn borst. ‘Dat was beneden mijn stand.’ En hij velde zijn boom. ‘De pelshandel verplaatste zich naar het noorden en het westen’, zei hij tegen de boom toen hij vertelde over zijn ontgoocheling. ‘Die draagroutes. Tien, vijftien kilometer over de rotsen met twee bundels bont zo zwaar als een koe, dan terug naar de kano voor nog meer bundels of een van die verdomde ketels. Ten slotte de kano. Niet te geloven wat voor enorme vrachten sommige van die mannen vervoerden. Ze zeggen dat 31
Schorshuiden.indd 31
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
Montferant op iedere trip vijf centenaar droeg van de vroege ochtend tot het donker.’ Zelf was hij door zijn knie gegaan tijdens het dragen van zo’n rotketel, zei Trépagny. Hij had er nog steeds last van. ‘Maar! De pelshandelsmaatschappij heeft mij bij koninklijk volmacht aangesteld als seigneur en opgedragen habitants bijeen te brengen voor Nieuw Frankrijk. Dit is het begin van een schitterende nieuwe stad in de wildernis.’ René stelde een vraag die hem al sinds die eerste tocht door het bos had beziggehouden. ‘Waarom kappen we het bos als er zo veel mooie open plekken zijn? Waarom zou je je huis niet op een bestaande open plek bouwen, op een van die weiden waar we onderweg hierheen langskwamen? Zou dat niet makkelijker zijn?’ Maar monsieur Trépagny was gechoqueerd. ‘Makkelijker? Ja, makkelijker wel, maar we zijn hier om het bos te ontginnen, om deze duivelse wildernis te temmen.’ Hij zweeg even om na te denken en pakte daarna de draad weer op. ‘Bovendien heb je hier in Nieuw Frankrijk een specia le manier om iemand grond toe te wijzen. Met een strook land die van een rivier naar het bos loopt, geef je iedere boer landbouwgrond, hooggelegen grond die overstromingsbestendig is, bomen voor timmerhout, brandstof en … paddestoelen! Het is een rechtvaardige regeling die voor lukraak ingenomen open plekken niet opgaat – bon gré mal gré.’ René hoopte dat dit het einde van de les was, maar de man ging door. ‘De mens moet dit land veranderen om er te kunnen leven. Vroeger leefden de mensen als beesten. In die langvervlogen tijd hadden mensen klauwen en grote tanden, ze konden niet spreken, alleen grommen.’ Om dat te demonstreren, maakte hij een grommend geluid. René voelde bij het omhakken van bomen niet het werk maar de pure beweging, de geheven bijl, de groeiende spanning in armen en schouders, billen en dijen, het indraaien van de heupen, het losjes buigen van de knieën en dan de neerwaartse zwaai, even abstract als de schaduw van een steen, een soort bosdans. Met babiche had hij een steen aan de kop van zijn bijl gebonden als tegenwicht voor de zware klap. Zijn slagen werden er nauwkeuriger door. 32
Schorshuiden.indd 32
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
Monsieur Trépagny begon aan een monotone preek over de noodzaak, de plicht om de bomen neer te halen, het land open te leggen, niet alleen voor jezelf maar ook voor het nageslacht, voor wat op deze plek zou ontstaan. ‘Ooit,’ zei monsieur Trépagny terwijl hij naar het donkere bos wees, ‘ooit zullen mensen hier kool verbouwen. Mannen moeten het bos ontginnen. Ik zie geen bomen’, zei hij. ‘Ik zie de kool. Ik zie de wijngaarden.’ Monsieur Trépagny zei dat zijn uncle, Jean Trépagny, alias Chamailleur vanwege zijn twistzieke natuur – kortweg Chama – Duquets plaats zou innemen. Hij was weliswaar oud, maar sterk, sterker dan Duquet. Hij zou binnenkort arriveren. Monsieur Trépagny’s broers zouden ook komen. Te zijner tijd. En hij zei dat de tijd om bomen te kappen nu voorbij was. De bébites waren op hun ergst, de vochtige hitte was gevaarlijk, de bomen bevatten te veel sap. Inderdaad hingen er dag en nacht helse zwermen stekende insecten om hen heen. ‘De winter. De winter is de juiste tijd om bos te kappen. Nu is het tijd om stronken te rooien en het land af te branden.’ Het was ook tijd, voegde hij eraan toe, dat René zijn andere plichten ging vervullen. ‘Drie dagen per week werk je voor mij. Een van je taken’, zei monsieur Trépagny, ‘is dat je mijn tafel van vis voorziet.’ Het eerstvolgende karwei bestond uit het klaarmaken van de moestuin voor Mari. De trage ossen, Roi en Reine, trokken monsieur Trépagny’s oude ploeg. Een woeste vlieg met een groene kop deed zich te goed aan hun bloed. Monsieur Trépagny smeerde de dieren in met modder uit de rivier, die tot harde stoffige kluiten opdroogde maar niets uithaalde tegen de samenklonterende muggen. Maar Mari, de indiaanse, weekte lariksschors in bronwater en spoelde daar twee keer per dag hun brandende ogen mee. Tijdens de lange middagen beplantte ze steunend en zuchtend de verafschuwde moestuin. Die zomer stuurde ze op een dag haar twee jonge zonen naar een plaats die Odanak heette, waar overgebleven leden van haar volk naartoe gevlucht waren. ‘Leren ganzen vangen zij. Leren veel vallen. Goeie mannen daar jagen. Hier alleen leren tuin, bomen kappen.’ 33
Schorshuiden.indd 33
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
Monsieur Trépagny zei sarcastisch dat ze daar vooral zouden leren in opstand te komen tegen de kolonisten en oorlog te voeren. Om te voldoen aan zijn visverplichtingen ging René naar de rivier. Monsieur Trépagny had hem een mes, vishaken, een met was ingesmeerde linnen lijn en een grote mand voor de vis meegegeven. De vissen in de rivier waren groot en wild en verschillende keren liet de linnen lijn los, waardoor hij een kostbare haak verspeelde. Maar Mari vond het niks. ‘Kleine vissen’, zei ze. ‘Goeie visser niet Lené. Mijn volk maken fuiken, vangen veel veel. Groot veel.’ Om haar ergernis ergens anders op te richten, wees René naar een brandnetel in de tuin. ‘Die hebben we in Frankrijk ook’, zei hij. ‘Ja. Slechte plant groeien waar lopen blanke mensen – die “wie komen daar” – wenuj.’ Mari vroeg hem de vissen intact te laten, ze zou ze zelf schoonmaken. Ze begroef de ingewanden in de tuin en toen René haar vroeg of dat de indiaanse manier was, keek ze hem smalend aan en zei dat het normaal gebruik was bij alle idioten die moestuinen aanlegden in plaats van de schatten van het land te verzamelen. ‘Paling!’ zei ze. ‘Paling vangen. Paling vriendelijk voor ons. Wij riviervolk.’ Ze vlocht drie palingfuiken voor hem en gaf hem stukjes vis als aas, ging met hem mee naar de rivier en liet hem geschikte plekken zien, waar hij het kon proberen. Daarna bracht hij haar bijna iedere dag vette palingen. Ze zei dat de Mi’kmaqs vele manieren kenden om paling te vangen en dat fuiken voor hem de beste methode waren. Als haar zoons terugkwamen uit het Abenaki-dorp Odanak konden ze hem nog andere manieren laten zien. Begin juli steeg er een vloedgolf van pollen op uit de naaldbomen, citroengele pluimen die als rookwolken door het bos zweefden en zich vermengden met de rook van brandende bomen. Op een ochtend verscheen er uit de pollenwolken boven het westpad, dat voor zover René 34
Schorshuiden.indd 34
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
wist naar het einde van de wereld leidde, een oude man met een bundel op zijn kromgebogen rug en met felle heen en weer schietende ogen. Boven zijn kleine mond prijkte een rechte, grijze snor, als een plukje schapenwol dat aan een tak was blijven hangen. Zijn ogen leken op die van monsieur Trépagny, zwart-wit en rollend. Chamailleur keek naar René, die zich net opmaakte om te gaan vissen, en begon hem meteen uit te schelden. ‘Salaud! Ellendeling! Waarom ben je niet aan het werk?’ ‘Ik bén aan het werk. Een van mijn taken is te zorgen dat er vis op tafel komt.’ ‘Wat? Met een touw en een haak? Je moet een net gebruiken. Laat die vrouw een net maken. Of een fuik vlechten. Of gebruik een speer. Dat zijn de beste methodes.’ ‘Voor mij werkt een lijn met een haak het best.’ ‘Dom en koppig! Oui, stupide et obstiné! Ik weet wat het best werkt, niet jij. Het is maar goed dat ik er ben. Ik zie dat jij tucht nodig hebt. Mijn neef is te laks.’ René ging stug door met zijn haken en zijn lijn van gedraaid linnen. Maar hij dacht wel na over netten. Een net kon weleens beter zijn, want de rivier zat zo tjokvol vis dat hij met een net misschien wel een paar knoeperds tegelijk kon vangen. Wat betreft Mari’s onuitstaanbare preken over hoe de Mi’kmaqs verschillende soorten palingweren maakten, hoe ze ’s nachts met toortsen en speren steur vingen … die negeerde hij allemaal. Maar hij gebruikte wel de palingfuiken die ze had gemaakt, met als excuus dat paling geen vis was. Toen hij op zoek was naar land dat hij kon claimen als zijn contractarbeid erop zat, ontdekte hij monsieur Trépagny’s geheim. Hij was een heel eind stroomopwaarts gelopen. Door de regen van de afgelopen tijd was de rivier gezwollen tot een bulderende stroom die over duizenden rotsen stuiterde. Hij kon beter geen grond dicht bij de rivier kiezen, liever ergens bij een bron of bescheiden beek, dacht hij. Hij baande zich een weg door een oude massa dood hout en takken, waar tussen de omgevallen bomen miljoenen jonge boompjes groeiden, dicht opeen als de 35
Schorshuiden.indd 35
25-1-2017 9:53:55
annie proulx
pennen van een bezem. Twee keer hoorde hij een luid gekraak en zag hij een veeg zwart bont verdwijnen in het kreupelhout. Voor in de middag kwam hij bij een breed maar vaag pad dat van oost naar west liep, waarvan hij zich afvroeg of het uitkwam op monsieur Trépagny’s open plek in het oosten. Maar omdat hij de hele middag nog voor zich had, sloeg hij af naar het westen. Hij zag oude groeven die alleen door karrenwielen gemaakt konden zijn. Het was geen indiaans pad. Nu werd hij nieuwsgierig. Halverwege de middag splitste het pad zich. Hij volgde de wielsporen. Het pad werd duidelijk anders van karakter dan het gewone bospad. Bomen waren netjes weggekapt om het effect van een allée te creëren, de grond was dunbezaaid met duizenden witte schelpenstukjes. Hij zag hoe recht deze allée liep, een donkere tunnel met een puntige lichtkegel aan het einde. In Frankrijk had hij dit soort corridors naar imposante villa’s van edelen zien lopen, al had hij zich er nooit in gewaagd. En hier in het bos van Nieuw Frankrijk lag de donkerste, ruigste allée van de hele wereld, met bomen als wrede ijzeren borstels, witte schelpen gebroken door hertenhoeven. Het laatste stuk van de allée leek felverlicht te zijn, een leegte aan het einde van de hellende aarde. Voor hem doemde een enorm bleek gevaarte op, een witgekalkt stenen huis, bijna een château, dat zo op de zeewind uit Frankrijk kon zijn meegevoerd en hier zijn neergezet. Hij besefte dat dit monsieur Trépagny’s domus was, het centrum van zijn geheime wereld. Het had drie enorme schoorstenen. In de ramen zat glas, het dak was van mooie blauwe leisteen en om het gebouw liep een leistenen pad dat naar een omheind stuk land voerde. Het was een hoge omheining, gemaakt van sierlijke metalen staven. Alles behalve de steen kwam uit Frankrijk, besefte hij. Het moest een fortuin gekost hebben, twee fortuinen, bakken met geld. Het was het bewijs dat de seigneur gek was, dat zijn hoofd vol zat met oude ketterse ideeën over clan en domus, hijzelf de koning van een denkbeeldige wereld. Enigszins van slag keerde René terug naar het hoofdpad en volgde 36
Schorshuiden.indd 36
25-1-2017 9:53:55
schorshuiden
het in oostelijke richting. Het begon al te schemeren. De nacht viel snel in het bos, zelfs op de lange dagen. Zoals hij al vermoedde, kwam het pad uit bij monsieur Trépagny’s plek in het bos. Hij ging linea recta naar de hut, die hij nu met Chama deelde, die in Duquets oude bever tuniek lag te snurken en te mompelen. De zomermaanden regen zich aaneen. Bazig en vloekend bepaalde Chama waar ze gingen hakken. Ze velden bomen, versleepten stronken en legden ze op een rij, zodat ze een hekwerk van stekelige wortels vormden. René zorgde ervoor dat er vis op tafel kwam, luisterde naar Mari, die Elphège, Theotiste en Jean-Baptiste Mi’kmaw verhalen vertelde over beverbottensoep en regenboogkleren en de piepkleine wigguladumooch, en terwijl hij die traditionele verhalen aanhoorde, hield hij monsieur Trépagny in de gaten en vroeg zich af hoe het zat met dat geheime huis, dat de seigneur, zoals hij later hoorde, ‘Le Triomphe’ had genoemd. De zomerhitte verdween abrupt. Van de ene op de andere dag voerde een uitloper van koude lucht een nieuwe geur aan: de geur van ijs, van dierenhaar, van brandend bos en het bloed van prooidieren.
37
Schorshuiden.indd 37
25-1-2017 9:53:55