Miquel Bulnes
RE C O N Q U I S T A
2018 Prometheus Amsterdam
Reconquista_150x230_V5.indd 3
19-01-18 13:19
© 2018 Miquel Ekkelenkamp Bulnes Omslagontwerp Tessa van der Waals Omslagbeeld El Juramento De Alvar Fañez De Minaya Siglo Xi, 1847, Perez Villaamil, Genaro/Scala, Florence Foto auteur Sacha de Boer Zetwerk Mat-Zet bv, Soest www.uitgeverijprometheus.nl isbn 978 90 446 3555 3
Reconquista_150x230_V5.indd 4
19-01-18 13:19
Inhoud
Stambomen 6 Vooraf 11 Proloog 17 Liber i 101 Liber ii 279 Liber iii 321 Liber iv 437 Liber v 469 Liber vi 573 Tijdslijnen 685 Woordenlijst 691 Latijnse teksten 695 Personages 699
Reconquista_150x230_V5.indd 5
19-01-18 13:19
S T A MB O O M I
De Banu Abbad
Abu al-Qasim Muhammad ibn Ismael ibn Abbad Koning van Sevilla (officieel hajib) 1023-42 (gestorven 1042)
Al-Mutadid (Abu Amr Abbad ibn Muhammad) Koning van Sevilla – 1042-69 (gestorven 1069)
Ismael (Gedood door al-Mutadid)
Abu Amr
Reconquista_150x230_V5.indd 6
Rasid
Al-Mutamid (Muhammad ibn Abbad) Koning van Sevilla – 1069-91 (1040-1095)
Al-Fath “al-Mamun” (1066)
Abu Bakr “al-Mutadd” (1067)
19-01-18 13:19
Rumaykiyya (“Itimad”) (Andere vrouwen van al-Mutamid en hun kinderen onbelangrijk)
Yazid “al-Radi”
Reconquista_150x230_V5.indd 7
Butanya
(Umar, Yabir, en anderen)
19-01-18 13:19
S T A MB O O M I I
Koningshuizen van León, Castilië en Galicië
Fernando I (de Grote) Graaf van Castilië 1029-65 Koning van León en Galicië 1037-65 (1016-1065)
Urraca (1035-1101)
Alfonso VI*
Sancho Koning van Castilië 1065-72 Koning van Galicië 1071-72 Koning van León 1072 (1037-1072) Jimena Muñoz
Sancha van León (1013-1067)
Alberta
Alfonso VI*
Elvira (1039-1101)
1100
Isabel (Zaida)** (1063-1101)
(buitenechtelijk)
Elvira (1079)
Reconquista_150x230_V5.indd 8
Teresa (1080)
Sancho (1094-1108)
Sancha (1102)
Elvira (1103)
19-01-18 13:19
Alfonso V van León Koning van León en Galicië (994-1028)
Bermudo III van León Koning van León en Galicië 1028-37 (1015-1037, gedood in oorlog met Fernando I)
Alfonso VI* Koning van León 1065-72 Koning van León-Castilië en Galicië 1072-1109 (1040-1109)
1079
Urraca (1081)
Constanza van Bourgondië (1064-1093)
1093
García Koning van Galicië 1065-71 (1042)
Raimundo van Bourgondië (1070-1107)
Alfonso VII (1105)
*Kinderloze huwelijken met Inés van Aquitaine 1073-78; Berta (van Saboya?) 1093-99; Beatriz (van Aquitaine?) 1008-9 **Weduwe van al-Fath al-Mamun, naamswijziging na bekering tot christendom
Reconquista_150x230_V5.indd 9
19-01-18 13:19
Reconquista_150x230_V5.indd 10
19-01-18 13:19
VOORAF
Reconquista_150x230_V5.indd 11
19-01-18 13:19
Wij leven in het jaar vierhonderdvierenzeventig sinds de Profeet naar Medina emigreerde
12
Het machtige kalifaat van Cordoba is na decennia van burgeroorlog uit elkaar gevallen in stadstaten of taifa’s. In sommige heersen Berbers, in sommige Arabieren, in sommige de nazaten van Slavische en Frankische huursoldaten. Sevilla, waar koning al-Mutamid van de Banu Abbad heerst, is de grootste en machtigste taifa. Samen met zijn zoons regeert de koning over een gebied dat zich uitstrekt over de gehele breedte van het Iberisch Schiereiland. Oorlogen hebben Sevilla echter militair en financieel uitgeput en hebben al-Mutamids functionarissen tot wanhoop gedreven, in het bijzonder zij die verantwoordelijk zijn voor de belastinginning. Feitelijk is het onhaalbaar geworden de steeds hogere paria’s of beschermingsgelden die koning Alfonso van León-Castilië eist nog langer op te brengen. Daarnaast wordt de machtspositie van de Banu Abbad bedreigd door fanatieke Schriftgeleerden die hun extravagante levensstijl veroordelen, die elke vorm van belastingheffing zondig verklaren en die in hun preken de Sevillanen tegen hen opzetten. Intussen heeft zich in Afrika een nieuwe machtsfactor opgeworpen: het rijk van de Almoraviden. Deze stam van fundamentalistische Berbers is in een veroveringstocht opgetrokken vanaf de westelijke Sahara en staat inmiddels in de Maghreb aan de kusten van de Middellandse Zee.
Reconquista_150x230_V5.indd 12
19-01-18 13:19
Wij leven in het jaar duizendtweeëntachtig sinds de geboorte van onze Heer
Alfonso vi, koning van León-Castilië en Galicië, heeft het versnipperde rijk van zijn vader weer bijeengebracht. De troon verkreeg hij nadat zijn oudere broer Sancho was vermoord – kwade tongen beweren in opdracht van hun zuster Urraca – en nadat hij zijn jongere broer García had verraden en gevangengezet. De legers van León-Castilië domineren twee derde van het Iberisch Schiereiland en dwingen de Andalusische taifa’s tot de betaling van paria’s. De macht van Alfonso leunt op twee pilaren: de soldaten die zijn magnaten leveren voor zijn militaire campagnes, en de benedictijner orde van Cluny, die een groot deel van de administratie van het rijk op zich neemt en die medieert in zijn betrekkingen met de Heilige Stoel. Zo nauw zijn de banden van het koningshuis met de orde, dat Alfonso getrouwd is met Constanza van Bourgondië, het nichtje van abt Hugo van Cluny. Rust vindt Alfonso nooit. Om zijn legers te onderhouden en zich van de trouw van zijn magnaten te verzekeren is hij volledig afhankelijk geraakt van de inning van de paria’s, maar deze betalingen verlopen steeds moeizamer en eisen toenemend machtsvertoon van de vorst. Zorgwekkend is ook dat hij op tweeënveertigjarige leeftijd slechts één wettig kind heeft: prinses Urraca, een meisje van net een jaar oud.
Reconquista_150x230_V5.indd 13
19-01-18 13:19
Reconquista_150x230_V5.indd 14
19-01-18 13:19
RECONQUISTA
Mijn oog bevrijdt wat de bladzijde gevangenhoudt Het wit het wit Het zwart het zwart – Ibn Ammar
Reconquista_150x230_V5.indd 15
19-01-18 13:19
Reconquista_150x230_V5.indd 16
19-01-18 13:19
PROLOOG
Reconquista_150x230_V5.indd 17
19-01-18 13:19
Reconquista_150x230_V5.indd 18
19-01-18 13:19
Anno Domini mlxxxii Nabij Burgos
Het uitgestrekte niets van Castilië, waarin plotseling een wachttoren of een vesting uitsteekt, als een eiland in zee. Een kasteel, een ommuurd dorp, soms niet meer dan een verstevigde kerk op een heuvel of tegen een rots. Bakens in de leegte van het onvruchtbare en vijandige land. Ze zijn de geruststelling voor de reiziger – hij is niet verdwaald. In de verte scheren veertien ruiters als zwaluwen over de vlakte. Ze zweven. Hun blikken reiken naar de horizon, hun paarden galopperen één ritme. De ogen half dichtgeknepen in de wind zoeken ze hun weg over de vlakte. Onder hun bruine mantels steekt het geharde leer van hun harnassen uit, ronde houten schilden hangen over hun rug, dekens en proviand zijn vastgeknoopt achter het zadel. Eloy is de derde in de stoet. Zijn schild en lans trekken aan zijn schouders in de tegenwind, zijn zwaard rammelt in de schede. De zwarte hengst die hij berijdt behoort zijn schoonvader toe. Aitur heet het dier. Het is een berberpaard van twaalf jaar oud, ervaren en gewend aan het slagveld. Hij steigert niet bij geschreeuw en wapengekletter, maar stort zich recht op de vijand, vertrapt hem onder zijn hoeven, aldus is de jonge Castiliaan verzekerd. Eloy is afgelopen zomer zestien jaar geworden en dit is de eerste lente dat hij uitrijdt om zich te voegen in het leger van Alfonso, koning van León-Castilië. De jongen droomt van grootse veldslagen, van eer, van heldendom. Ze zullen de orde handhaven in het koninkrijk. Ze zullen de Andalusiërs, Navarrezen, Leonezen, Galiciërs en Basken in het gareel houden. In het noordoosten zullen ze hongerige Aragonezen en Franken weren. Ze zullen de kusten schutten tegen invasies van de Noormannen. Ze zullen overal zijn waar God en hun koning een beroep op hen doen. Eloy moet moedig zijn, en krijgshaftig en standvastig. Er zal trouw van hem worden gevraagd, en dienstbaarheid en opoffering. Want
Reconquista_150x230_V5.indd 19
19-01-18 13:19
vanuit alle windrichtingen blaast het onheil en vanachter elke steen loert het gevaar. Deze wereld bestaat uit vijanden.
Ridder Ordoño maakt een scherpe wending rechtsaf langs een beek en dertien ruiters volgen. Ordoño kent de weg het best. Hij is de meest ervaren soldaat, hun aanvoerder. Dit is het elfde jaar op rij dat hij dient. Hij heeft voor koning Fernando strijd geleverd tegen de Andalusiërs, de Navarrezen en de Aragonezen. Toen koning Fernando overleed en het rijk uiteenviel in drieën, heeft hij voor koning Sancho van Castilië gevochten tegen koning Sancho van Navarra en koning Sancho van Aragon. Ook heeft hij gevochten in de veldslagen tegen de broers van Sancho: koning Alfonso van León en koning García van Galicië. De ridders van Castilië zijn de beste en de heldhaftigste; ze versloegen alle andere legers en maakten Sancho koning van alle landen die zijn vader ooit bezat. Maar God besloot dat het Alfonso was die moest heersen en doodde Sancho. Vroeger diende Eloys vader als ridder te paard in de veldtochten. ‘De Bask’ noemen ze hem in het dorp. Van hem heeft Eloy zijn groene ogen en lichte huid geërfd. Op een dag kwam de Bask uit het noorden naar Aguilar, trouwde met Eloys moeder en ging nooit meer weg. Nu houdt hij vee en bewerkt hij het land. In het voorjaar rijdt hij niet langer uit, anderen hebben zijn plaats ingenomen, Eloy dit jaar voor het eerst. Eloys jongere broers oefenen met houten zwaarden en rijden op ezels, om hem binnenkort te volgen. De mannen uit Aguilar kiezen hiervoor, want anders dan de Galiciërs, de Asturianen en de Leonezen vechten zij voor God en de koning omdat zij dit wíllen. Castilianen zijn vrije mannen. Ordoño geeft zijn paard de sporen en het dier stuift weg over het glooiende grasland. Onder zijn hoeven schieten de graspollen opzij; ze plonzen in de beek en doen de watervogels verschrikt opfladderen. Links en rechts wordt Eloy ingehaald door andere ruiters, die hun aanvoerder trachten bij te houden. Hij mag niet achteropraken, het zou een schande zijn als ze op hem moesten wachten. De jongen zet zijn hakken in de zij van zijn paard en slaat hem met de hand tegen het achterwerk. Aitur versnelt zijn galop en Eloy moet zich vastgrijpen om in
Reconquista_150x230_V5.indd 20
19-01-18 13:19
het zadel te blijven. De riem van zijn schild schuurt pijnlijk langs zijn nek. Hij kijkt een moment naar de grond, die verworden is tot een flikkerende, groenbruine waas. De jongen wordt er misselijk van en richt zijn blik daarom weer op de ridders voor hem. Eloy dreigt de aansluiting met zijn dorpsgenoten te verliezen en hij geeft Aitur nogmaals de sporen; in elk geval moet hij zijn neef Carmelo kunnen bijhouden. Carmelo heeft een oud, mak en vooral ook lui paard, een grijswitte schimmel die hij veel te zachtaardig behandelt. De galopperende ruiters passeren aan de linkerkant een gehucht van lemen hutten en Ordoño wijkt uit om de pas ingezaaide graanvelden niet te vertrappen. De hond van een groep schapen hoedende kinderen rent hun blaffend tegemoet, terwijl de kinderen zelf hun toevlucht zoeken achter een van de hutten. Castilië is een land van oorlog. Het eerste wat je leert is op je hoede te zijn voor vreemdelingen. Pas mijlen verderop, als het open veld is overgegaan in bos, gunt Ordoño de paarden weer rust – de arme dieren briesen en puffen. De spanning en het krampachtig vasthouden aan zijn zadel hebben Eloy echter nog meer uitgeput dan zijn paard, lijkt het. Zes dagen zijn ze nu onderweg, en het is de eerste keer dat ze zo op de proef zijn gesteld. Hopelijk is het voorlopig ook de laatste.
’s Avonds zitten veertig ruiters rond een kampvuur in het open veld. De veertien mannen uit Aguilar hebben zich aangesloten bij een grotere groep Castilianen. Morgen zullen ze gezamenlijk verder rijden om zo mogelijk nog voor het duister Burgos te bereiken. Terwijl de zon ondergaat, beginnen de oudere ridders elkaar af te troeven met verhalen over de campagnes van de voorgaande jaren, over de veldtocht door Galicië, de slag bij Graus, het beleg van Zamora, de verovering van Cordoba. Ze drinken en ze schreeuwen en ze vloeken en ze lachen en ze zuchten, en ze drinken nog meer, tot ze uiteindelijk in slaap vallen. Eloy zit tussen zijn neef Carmelo en Froilán Díaz, de zoon van don Diego, de belangrijkste edele in het dorp. Wanneer Eloy in het najaar terugkeert naar het dorp om zijn eigen verhalen te vertellen zal hij trouwen met Jimena, een dochter van don Diego. Eloy zal land krijgen van zijn moeder en Jimena zal land krijgen van haar vader. Ze zullen varkens, schapen en kippen houden, ze zullen druiven en gerst verbouwen, appelbomen en kersenbomen zullen groeien rond hun huis. Ordoño laat de grootsprekerij aan zich voorbijgaan. Af en toe neemt
Reconquista_150x230_V5.indd 21
19-01-18 13:19
hij een slok wijn uit zijn beker of gooit een tak in het vuur. De ridder vertelt zelden over de veldtochten, maar zijn verhalen staan hem in het gezicht gekerfd: de slag bij Graus is een dik, samengetrokken litteken op zijn kaak, de slag bij Vulpejar loopt van zijn voorhoofd schuin naar zijn rechterjukbeen, doorsnijdt zijn rimpels en maakt dat hij zijn oog moeilijk kan sluiten. Ordoño komt uit een grote familie met weinig en slecht land, en met weinig vee. Hij zal zich blijven aansluiten bij de veldtochten tot hij te oud is, of gewond of dood, of tot een vrouw met land hem wil trouwen – een lelijke vrouw, want Ordoño is behalve arm ook heel lelijk. Carmelo, de zoon van de zuster van Eloys moeder, luistert aandachtig en vol bewondering naar de verhalen van de oudere ruiters. Hij en Eloy hebben samen schapen gehoed, samen fruit geplukt, samen leren paardrijden en samen leren zwaardvechten, en nu zijn ze samen vertrokken op hun eerste veldtocht. Carmelo draagt een koperen kruisje aan een stuk touw om zijn nek. Het kruisje was vroeger van zijn grootvader, die vele veldtochten heeft overleefd. Het is nodig voor vertrouwen en moed, want Carmelo is bang, en hoe goed hij ook zijn best doet het te verbergen, iedereen kan dat zien: aan hoe hij schrikt van geluiden ’s nachts, aan hoe hij voortdurend om zich heen kijkt, aan de voorzichtige manier waarop hij oefent in het zwaardgevecht, en aan hoe hij zich nooit ver van de andere ruiters durft te begeven. ‘Dat je bang bent is goed,’ zei Ordoño tegen hem. ‘Het betekent dat je minder idioot bent dan iedereen denkt.’ Dat is meteen alles wat hij tegen Carmelo heeft gezegd sinds ze vertrokken uit Aguilar, maar voor Ordoño is dat al best veel. Met het duister valt de koude in. Eloy staat op en loopt naar zijn paard, dat met een lang touw is vastgebonden aan een boom. De meeste paarden slapen staand, maar Aitur slaapt op zijn zij. Van een afstand lijkt hij vaak dood, je moet van dichtbij kijken om te zien dat hij ademhaalt; de Castiliaan kan er nog steeds van schrikken. Eloy bukt naast de hengst en knoopt voorzichtig de deken los van het zadel. Aitur briest uit zijn neusgaten, maar hij blijft liggen. De jongen keert terug naar zijn plaats, waar Froilán ineengedoken onder zijn mantel zit en knikkebolt. De zoon van don Diego is een paar jaar ouder dan Eloy. Ze zijn ongeveer even lang, maar Froilán is veel sterker en gespierder. Zijn nek is breed als die van een os en hij vecht met een groot bastaardzwaard. Voor hem is dit de derde veldtocht; hij is mee geweest bij de verovering van Coria, maar tot een gevecht met
Reconquista_150x230_V5.indd 22
19-01-18 13:19
de vijanden van León-Castilië is het niet gekomen, dus de littekens moet Froilán nog verdienen. Op een dag zal hij de ridders uit Aguilar aanvoeren zoals zijn vader vroeger deed, maar tot die dag aanbreekt volgen de mannen Ordoño. De inspanningen van vandaag, de warme gloed van het kampvuur... Hoe graag Eloy de verhalen van de ridders ook wil horen, zijn oogleden worden zwaar en zijn hoofd vult zich met dromen en fantasieën. Nog net voor hij in slaap valt, voelt hij hoe het hoofd van Carmelo op zijn schouder komt te rusten.
In draf naderen de mannen Burgos, de koningsstad van Castilië. Lang voordat ze de poorten hebben bereikt doemt het kasteel voor hen op, zonder twijfel het grootste bouwwerk dat mensenhanden ooit hebben opgericht. Vanaf de heuvel aan de rivier steekt het dreigend uit tussen de bomen en werpt het zijn schaduw over de huizen van de stad. Op de vlakte voor de stadsmuren stijgen de Castiliaanse ruiters af om hun paarden aan de teugel verder te voeren. Hier, aan de oever van de Arlanzón, verzamelt zich het leger van Alfonso. De troepen bestaan vooral uit Castilianen, maar Eloy hoort ook Asturianen, Leonezen en Basken. Er zijn edele ridders, die hun paarden laten verzorgen door schildknapen, en gewone ruiters, die zich nooit ver van hun paarden begeven. De rijke landheren hebben grote tenten, de ingang bewaakt door wachters, hun banieren geplant in de grond; de arme voetsoldaten lopen rond met al hun bezittingen of zitten op hun dekens. Ook vele kooplieden hebben de tocht naar Burgos gemaakt, want waar het leger is, daar is handel. Vanaf hun karren prijzen ze luidkeels hun waren aan: de beste broden, de grootste appels, de mooiste kleden, de warmste dekens. Priesters houden preken en zegenen de soldaten. De koning en het hof zijn onderweg en zullen binnen enkele dagen aankomen. In afwachting daarvan voegen de mannen uit Aguilar zich bij de ruiters van don Esteban Laraín, de adalid die de cavalerie uit de dorpen van Castilië aanvoert: mannen die zich vrijwillig hebben aangesloten bij het leger of die zijn opgeroepen voor de fonsado. Het zijn snelle, wendbare ruiters, sommigen met maliënkolders, maar de meesten met slechts de bescherming van een leren harnas of een dik wollen vest.
Reconquista_150x230_V5.indd 23
19-01-18 13:19
Terwijl de overige ruiters uitrusten en bier drinken, stuurt Ordoño Carmelo en Eloy weg om voedsel te zoeken in het bos. ‘Vang een everzwijn voor me,’ draagt Froilán hun op. ‘Ik heb honger.’ ‘Vang een hert,’ zegt een andere ruiter uit Aguilar. ‘Vang een beer!’ roept een derde. De mannen lachen – ze bedoelen het aardig en ze zíjn ook aardig, in elk geval nu nog wel. Eloys vader heeft al gewaarschuwd: iedereen is vriendelijk zolang er genoeg voedsel is en er nog geen buit wordt verdeeld, maar je leert mensen pas kennen zodra ze iets willen hebben dat jou toebehoort. Samen lopen de twee neven naar de brug over de Arlanzón. Aan de andere kant is een groot veld waar ze misschien konijnen vinden, of liever nog patrijzen. Eloy heeft een speer en een net bij zich, Carmelo jaagt met pijl-en-boog. Eloys neef is een uitstekende boogschutter, de beste van het dorp. Hij heeft heel goede ogen en een vaste hand, zolang het gevaar ver weg is, want door zijn goede ogen kan hij het gevaar ook des te beter zien en is hij er des te banger voor. ‘Zo laf als een Galiciër,’ zegt Froilán over Carmelo, maar gelukkig nooit in zijn gezicht, of waar Galiciërs bij zijn. Na de brug lopen ze een halve mijl door, en dan gaan ze het veld in. Langzaam waden ze door het hoge gras, trachtend zo weinig mogelijk geluid te maken om het wild niet te verschrikken. Zolang ze nog met weinigen zijn kunnen ze proberen hun eten te vangen, als straks de koning met de rest van de troepen aankomt en ze op campagne vertrekken, zullen ze het vee en de oogsten van boeren in beslag nemen. De campagnes beginnen altijd in het voorjaar en eindigen in de herfst, zodat er onderweg genoeg eten op de akkers groeit om het leger te voeden. Eloy blijft stilstaan, houdt zijn adem in, spitst zijn oren en luistert. Luisteren is net zo belangrijk als kijken. Als je genoeg oefent leer je het verschil te onderscheiden tussen het geluid van de verschillende dieren: veldmuizen, merels, mussen, patrijzen, hagedissen – ze klinken allemaal net anders. Op tien voet afstand doet Carmelo hetzelfde. Ze speuren het veld af naar een onregelmatigheid, een beweging die niet verklaard wordt door zwakke wind. Dan plotseling vliegt er een eend op, schiet weg als een pijl, precies tussen de jongens door. Klapwiekend, kwakend, vluchtend voor zijn leven. Carmelo draait zich om, spant zijn boog, richt, maar laat het toch zitten. Hij is te laat.
Reconquista_150x230_V5.indd 24
19-01-18 13:19
‘Waarom zag je hem niet?’ vraagt Eloy plagerig. ‘Met die goede ogen van je, die iedereen wel zou willen hebben?’ Carmelo spuwt in het gras. ‘Ik heb liever jouw geluk dan mijn goede ogen.’ ‘Geluk?’ ‘Jij hebt zo veel geluk: met een vader die je jong heeft leren zwaardvechten en met een moeder die land bezit. En je gaat trouwen met Jimena.’ Hij zucht. ‘Met de mooie Jimena. Jij hebt met alles geluk. “Eloy de Gelukkige” zouden ze je moeten noemen.’ ‘Sst...’ Eloy drukt twee vingers tegen zijn lippen. Hij heeft een patrijs gezien die in het gras naar zaden pikt. Een dikke, die vast niet zo snel is. Stil loopt Eloy op de vogel af, de speer in de aanslag. Intussen denkt hij na over Carmelo’s woorden. Is het geluk dat hij met Jimena gaat trouwen? Het is toch gewoon wat er gaat gebeuren? Hij kan zich niet eens meer herinneren wanneer het werd besloten. De patrijs stopt even met pikken en steekt zijn kop omhoog. Eloy blijft roerloos stilstaan. Is Jimena mooi? Hij dénkt van wel. Hij vindt het mooi dat ze bijna al haar tanden heeft; alleen linksboven mist ze er een. Een paar kiezen zijn ook weg, maar dat is toch niet goed te zien. Rond haar mondhoeken zitten in de herfst en winter altijd schrale plekken, wat hij minder prettig vindt, maar als hij zijn ogen dichtdoet en zij hem zoent merkt hij er niets van. Ze is het minst magere meisje van het dorp, dat is dan weer goed. Haar moeder is dik van al het paardenvlees dat ze eet, dus Jimena zal ook wel dik willen worden. De patrijs heeft Eloy zijn achterwerk toegekeerd en zoekt alweer naar zaden op de grond. Eloy doet nog één stap naar voren. Zou hij zelf Jimena hebben uitgekozen om mee te trouwen? Waarom niet? Wie anders? Eloy is dichtbij genoeg. Hij beweegt zijn arm iets naar achteren, spant zijn spieren en werpt de speer. Nee, nee, nee, veel te ruw en onbeheerst! Te vroeg laat hij los en hij mist de patrijs volkomen. Het dier schrikt en fladdert weg. Dat komt ook van al dat nadenken. Het is de schuld van Carmelo, die altijd over alles veel te veel praat. Zoals zijn vader Eloy heeft uitgelegd: denken moet je doen vóórdat je een wapen gebruikt, nooit op het moment zelf.
Reconquista_150x230_V5.indd 25
19-01-18 13:19
i
Eloy schrikt wakker van het lawaai. Hij is in slaap gevallen in de zon. Vlug controleert hij zijn bezittingen: zijn zwaard, zijn lans, zijn schild, zijn schoudertas gevuld met brood en kazen, de beurs met koperstukken, zijn zadel, zijn deken. Gelukkig, alles is er nog. Het hoorngeschal kondigt de komst aan van Alfonso de Zesde, koning van León-Castilië en Galicië. De poorten van het kasteel van Burgos staan wijd open om hem te verwelkomen. Het hof van Alfonso is niets minder dan een complete stad, een die zich voortbeweegt tussen de uithoeken van het koninkrijk. In het najaar en de winter reist het hof tussen de steden in het noorden, in het voorjaar en de zomer trekt de koning op expeditie daar waar zijn tuchtende hand is vereist. Langzaam marcheert de lange stoet het kamp op, de oevers voorbij: vooraan de vaandeldragers zwaaiend met hun banieren, vervolgens de cavalerie, dan de persoonlijke troepen van de koning – de schola regis –, daarachter de hofhouding van de koninklijke familie, edelen, pages en curie. Aansluitend de door paarden voortgetrokken katapulten en stormrammen, en de karossen met schatkisten en voorraden. Als laatsten de voetsoldaten, gewapend met korte zwaarden, bogen, slingers en speren. De koning, de schola en de hofhouding treden het kasteel binnen, de rest van de stoet voegt zich bij het leger op de vlakte. Zo ook de karavaan van kooplieden, bedelaars, geestelijken, artiesten en hoeren die het hof zijn gevolgd. Eloy, Carmelo en Froilán lopen over de vlakte. Ze kijken toe hoe de nieuwkomers hun kamp opslaan en ruziën om de beste plekken. Het hof komt vanuit de stad Compostella, waar de koning veel Galicische voetsoldaten aan zijn leger heeft toegevoegd. De meesten zien er armoedig en uitgehongerd uit. Ze hebben zwarte gebitten of helemaal geen tanden, vlekkerige huiden en gele ogen. Ze hangen rond, dobbelen of slapen op een deken. Hun taal is te verstaan als ze hem langzaam
Reconquista_150x230_V5.indd 26
19-01-18 13:19
spreken, net als de taal van de mozaraben en die van de Franken. De Leonezen zijn het best te begrijpen; zij spreken Asturiaans, dat precies lijkt op het Castiliaans. Niemand verstaat de Basken. Mensen uit al die landen, met al die verschillende talen, die samen vechten voor koning Alfonso van Castilië: het bewijst dat hun doel heilig is, want zo veel volkeren in één leger, dat kan alleen in het leger van God. Twee ridders rijden tussen de soldaten in het kamp door. Ze zijn getooid in volle wapenuitrusting en worden gevolgd door schildknapen die hun banier dragen. De ridders behoren tot de schola regis, de persoonlijke garde van de koning die hem overal vergezelt. De meesten zijn edelen, de zonen van graven of infanzones. Ze hebben de beste harnassen en zwaarden, de sterkste paarden, het meeste eten. Ze leiden de charges van het leger. Eén aanval van de schola kan een veldslag beslissen; ze slaan de tegenstander uiteen, waarna de lichte cavalerie en de voetsoldaten de radeloze vijanden nog slechts aan hun lansen en speren hoeven te spietsen. Vol ontzag wijst Froilán hen na. ‘Over een paar jaar dien ik in de schola,’ besluit hij. Hij kijkt Eloy aan. ‘En jij misschien ook.’ Als de drie terugkomen bij hun kamp hebben de ruiters uit Aguilar zich verzameld om don Esteban heen. Naast hun aanvoerder staat een man van tegen de veertig met een lange baard en een kaalgeschoren hoofd. Hij draagt een glinsterend blauw hemd en een zwarte broek, en hij is ongewapend. ‘Dit zijn mijn ruiters,’ zegt Esteban, wijzend naar zijn mannen. ‘Het zijn allemaal Castilianen.’ ‘Zijn ze ervaren?’ vraagt de man in het blauwe hemd. ‘De meesten hebben al eens gevochten.’ ‘Vooruit.’ ‘Mannen!’ roept de adalid. ‘Luister naar Benjamin ibn Shalib, ambassadeur van koning Alfonso, imperator totius Hispaniae! Zijn woord is het woord van de koning, zijn wil is de wil van de koning.’ De ambassadeur kan een glimlach niet onderdrukken bij deze introductie. ‘Castilianen,’ spreekt hij, ‘er is jullie een belangrijke taak toebedeeld. Morgenochtend vertrekken we naar het zuiden. We zullen reizen langs León, Zamora, Coria, Mérida en Cordoba om uit te komen in Sevilla, de grootste en mooiste stad van Andalusië. Hier zullen we de paria’s van koning al-Mutamid ophalen. Dit is de belasting die de Andalusiërs betalen voor de vrede die wij bewaken in onze landen. Met dit
Reconquista_150x230_V5.indd 27
19-01-18 13:19
goud betaalt de koning jullie en met dit goud onderhoudt hij ook de kerk van Jezus Christus, die waakt over jullie onsterfelijke zielen.’ De adalid neemt het woord weer terug. ‘Morgenochtend, voor we vertrekken, zal een priester ons zegenen. Meteen daarna vertrekken we, dus tref vanmiddag nog alle noodzakelijke voorbereidingen.’ De jongste ruiters krijgen uiteraard weer de vervelendste klussen. ‘Eloy, verzamel de waterzakken van de mannen en vul ze in de rivier,’ draagt Ordoño op. ‘En neem je neef mee.’
De twee jongens dragen de volgelopen leren waterzakken terug naar het kamp. Carmelo heeft er tien over zijn rechterschouder geslagen, Eloy nog de helft meer; voor hem is het niet alleen werk, het is ook oefening om sterker te worden. ‘Helemaal naar Andalusië...’ verzucht Eloy. Hoe hard hij het ook probeert, het lukt hem niet zich een voorstelling te maken van de afstand. Volgens Froilán zal de reis een paar weken duren. ‘In Andalusië hebben ze honderd soorten fruit,’ vertelt Carmelo. ‘En zo veel goud dat iedereen rijk is. Het is het land van de overvloed.’ Hij zwaait met zijn linkerarm om de overvloed uit te beelden. De beweging is bruusk en hij kan maar net voorkomen dat de waterzakken van zijn schouder glijden. ‘En toch buigen ze voor koning Alfonso,’ nuanceert zijn neef. Carmelo schuift de waterzakken weer goed over zijn schouder. ‘De Andalusiërs zijn zo rijk dat ze zelf niet meer willen vechten. Daarvoor huren ze anderen in. Ze geven ons goud om voor hen te vechten. In plaats van oorlog voeren maken ze muziek en gedichten.’ ‘Dat klinkt behoorlijk laf.’ ‘Maar het is ook mooi. Ze houden feesten waarop ze dansen tot ze uitgeput zijn, tot de zon opkomt, of tot de muzikanten niet meer kunnen spelen omdat hun handen bloeden.’ Te enthousiast wil Carmelo uitbeelden hoe de Andalusiërs dansen. Neuriënd, springend en om zijn as draaiend raakt hij een ridder die staat toe te kijken hoe schildknapen zijn paard opzadelen. De ridder verliest zijn evenwicht en stapt met zijn hoge leren laarzen in een modderpoel. Hij draait zich om en heeft meteen zijn zwaard getrokken. Het is een grote, breedgeschouderde man, blond, met een korte baard en borstelige wenkbrauwen; op zijn tuniek prijkt zijn familiewapen: een rood zwaard op een geel schild. Het is een edele.
Reconquista_150x230_V5.indd 28
19-01-18 13:19
‘Excuses, heer,’ stamelt Carmelo. Verontschuldigend steekt hij zijn handen omhoog. De waterzakken vallen op de grond en lopen leeg. De ridder doet een stap naar voren, richt de punt van zijn zwaard op de buik van Carmelo en tekent er dreigende cirkels mee in de lucht. ‘Zo, wat hebben we hier?’ Zijn accent is Galicisch, zangerig, zijn toon spottend. De schildknaap van de ridder is achter Carmelo gaan staan. Hij haakt de voet van Eloys neef en duwt hem voorover in de waterplas. Met een luide smak slaat de Castiliaan in de modder, die hoog opspat en een waaier rond hem uittekent op de grond. Eloy grijpt naar zijn zwaard, maar wordt vastgepakt door twee soldaten. Hoe de Castiliaan ook tegenspartelt, hij weet zich niet te bevrijden uit hun knellende houdgreep; ze draaien zijn armen zowat uit zijn schouders. Carmelo probeert op te krabbelen, maar zijn handen glijden weg en hij krijgt geen houvast. Steunend op zijn ellebogen tracht hij zijn adem te hervinden. ‘Waar komt dit zwijntje vandaan?’ De ridder lacht om zijn eigen opmerking, net als de schildknaap. ‘Zeg zwijntje, uit welk bergdorp ben jij ontsnapt?’ ‘Zou hij eigenlijk wel kunnen praten?’ vraagt de schildknaap. Hij zet zijn hak tegen Carmelo’s achterhoofd en duwt het opnieuw in de plas. De modder zuigt zich vast aan het gezicht van de jongen. ‘Ben je dit jaar voor het eerst op campagne?’ De ridder legt zijn zwaard tegen Carmelo’s nek. ‘Dat is heel gevaarlijk. Jongens zoals jij gaan altijd heel snel dood. En lang niet altijd tijdens veldslagen.’ Opnieuw doet Carmelo een poging overeind te komen. Opnieuw glijdt hij weg. De ridder kijkt naar beneden. ‘Je hebt mijn laarzen bevuild met modder. Lik ze nu schoon!’ Hij plant zijn linkerlaars met de hak in het water en de voorkant omhoog, de zool bijna tegen Carmelo’s neus. De jongen trilt zo hard dat het nauwelijks opvalt hoe hij nee schudt. Hij balt zijn vuisten. De Galiciër wordt ongeduldig. ‘Ik zei: lik mijn laarzen schoon!’ De schildknaap geeft een trap op Carmelo’s enkel. Carmelo verkrampt, maar hij weet zijn schreeuw in te houden. ‘Lik ze af!’ beveelt de schildknaap. ‘Al worden ze daar niet per se schoner van.’ Carmelo steekt zijn tong een beetje uit. ‘Ben je gek!’ roept Eloy zijn neef toe. Carmelo moet zich verzetten, al schoppen ze hem helemaal paars en groen: zijn waardigheid, het res-
Reconquista_150x230_V5.indd 29
19-01-18 13:19
pect van anderen, dat is het enige wat een Castiliaan als Carmelo bezit. Dat mag hij zich nooit laten afnemen. De Galiciër duwt zijn laars in Carmelo’s gezicht, wrijft het leer tegen zijn huid. ‘Wat is er mis met mijn laarzen? Het is kalfsleer, duurder dan jouw varkenshuid.’ De schildknaap staat op het punt de Castiliaan nog een trap te verkopen als hij wordt onderbroken door een felle, kwade stem: ‘Heer Bermudo, vergis ik me, of hebt u een altercatie met mijn manschappen?’ Het is Ordoño, maar niet de Ordoño die Eloy kent uit het dorp of van de afgelopen dagen. Deze man is groter en gevaarlijker. Wilder. De greep van de twee soldaten verslapt en Eloy weet zich los te rukken. Hij gaat naast zijn aanvoerder staan en trekt zijn zwaard. ‘Laat je zwaard rusten, Eloy,’ beveelt Ordoño. ‘Een ruzie met deze mannen kan zonder wapens worden opgelost.’ De Galiciër lacht, maar onoprecht. ‘Van ruzie is geen sprake, Ordoño. Ik leerde ze slechts een les over respect.’ Ordoño vertrekt geen spier, knippert zelfs niet met zijn ogen terwijl hij de ridder in de ogen staart. ‘Respect is heel belangrijk, don Bermudo.’ Twee tegen vier, denkt Eloy. De edele spuwt in het gras. ‘Het is tijd om te gaan,’ voegt hij zijn mannen toe. ‘De koning wacht op me voor overleg.’ En tegen Ordoño: ‘Hou uw ruiters in de gaten. Dit is een ongeschikte plek voor kinderen om te spelen.’ Ordoño zwijgt en kijkt de Galiciërs na terwijl ze zich uit de voeten maken. Carmelo komt overeind; zijn broek, zijn vest en zijn gezicht zijn helemaal besmeurd. Hij probeert zijn ogen schoon te wrijven, maar veegt er net zoveel modder in als uit. ‘Ordoño, het spijt me...’ De aanvoerder van de ruiters uit Aguilar staat niet toe dat Carmelo zich verontschuldigt. Met de vlakke hand geeft Ordoño de jongen een tik tegen zijn hoofd, zo hard dat deze opnieuw in de plas dreigt te vallen. ‘Laat ik nooit meer zien dat je buigt voor een Galiciër! En ga nu de waterzakken vullen, zoals ik je heb opgedragen!’ Langs de kant van de rivier spoelt Carmelo zichzelf schoon, terwijl Eloy voor de tweede maal de waterzakken vult. Ze zwijgen. Eloy is teleurgesteld in zijn neef. Carmelo moet sterker zijn, moediger; hij vecht niet alleen voor zichzelf, anderen zijn van hem afhankelijk.
Reconquista_150x230_V5.indd 30
19-01-18 13:19
‘Jongens, wat duurt er zo lang?’ Het is Froilán. Hij trekt zijn laarzen uit, rolt zijn broekspijpen op en loopt de rivier in. Eloy knoopt een volle waterzak dicht en legt hem op de oever. ‘We zijn overvallen door een Galicische ridder en zijn soldaten. Ze waren met veel meer dan wij, maar Ordoño kwam ons te hulp.’ Froilán fronst. ‘Wie precies?’ ‘Een ridder uit de schola. Bermudo was zijn naam. Ordoño kende hem.’ ‘Bermudo, de zoon van graaf Osorio van Tui?’ Carmelo wringt zijn tuniek uit en slaat hem over zijn schouder. Pas nu zijn gezicht schoon is vallen de nare schrammen op. Sommige bloeden, Eloy hoopt dat ze niet gaan etteren. ‘Is dat een belangrijke ridder?’ vraagt Carmelo. Froilán schudt zijn hoofd. ‘Het is een Galiciër, en de Galiciërs staan onder ons. Wij hebben hun land veroverd en dat zullen ze ons altijd nadragen. Vergeet het, vergeet hem.’ Froiláns woorden beuren Eloy op. Zijn toekomstige zwager heeft gelijk. Hij moet zich niet druk maken, maar zich juist verheugen, want na het lange wachten in Burgos gaat er eindelijk iets gebeuren. Dit wordt een mooi jaar.
Achtenveertig ruiters vergezellen de ambassadeur van koning Alfonso op zijn tocht om de paria’s van Sevilla te innen. Don Esteban en Ordoño rijden vooraan. Ambassadeur Benjamin, zoon van Shalib, houdt zich ergens in het midden van de stoet op. Carmelo zorgt er steeds voor dat hij bij de ambassadeur in de buurt is. Hij hoopt dat de ambassadeur tegen hem zal praten, dat hij hem aardig zal vinden en hem dingen zal vertellen. De Castiliaan heeft zo veel vragen: over de Andalusiërs, over de Saracenen, over de Galiciërs, over de Aragonezen, over de joden, over Sevilla, over de koning, over alles, want alles is nieuw. Aan de andere kant durft hij de ambassadeur niet lastig te vallen en doet hij zijn best hem niet aan te kijken. Het is de derde dag sinds ze vertrokken uit Burgos. Ze zullen de oude Romeinse weg volgen door de Duerovallei, langs de westkant van de siërra. De rivier de Cea steken ze over bij het fort van Cea. Castilië-León domineert de route met meerdere vestingen, zodat de An-
Reconquista_150x230_V5.indd 31
19-01-18 13:19
dalusiërs niet zomaar kunnen binnenvallen. Een leger dat vestingen passeert zonder ze te veroveren brengt zichzelf overmatig in gevaar, want ruiters uit zo’n fort kunnen aanvallen uitvoeren op de achterhoede van de expeditie. En na een verloren gevecht zijn de vestingen nodig zodat het leger zich kan terugtrekken en hergroeperen. Het fort van Cea staat op de hoogste heuvel in de omgeving. Tientallen mijlen ver ziet het uit over de omgeving. Aan de west- en de zuidkant groeien de dikke muren omhoog uit de steile rotsen van de heuvel, waardoor slechts de twee andere zijden verdedigd hoeven te worden. Hoe minder soldaten er nodig zijn om een fort te verdedigen, hoe beter, want des te langer het duurt voor hun voedsel op is bij een belegering. De belangrijkste manier om een vesting te veroveren blijft immers door haar te omsingelen en de troepen erbinnen uit te hongeren. Net voor de middag gunt don Esteban de paarden rust en geeft hij opdracht in stap te gaan rijden. Carmelo rekt zijn spieren en kijkt opzij naar ambassadeur Ibn Shalib. Deze heeft uit zijn tas een landkaart gehaald, die hij vergelijkt met de omgeving. De bergen, de bossen, de rivieren en beekjes, de kastelen en de dorpen: zouden ze allemaal nog wel op de juiste plaats liggen? De Castiliaan laat zijn paard wat inhouden, zodat hij schuin van achteren mee kan kijken. Als de ambassadeur de kaart weer heeft opgeborgen wenkt hij Carmelo. ‘Jongen,’ roept hij, ‘kom eens hier!’ Carmelo brengt zijn schimmel naast het paard van Benjamin ibn Shalib. ‘Mijnheer.’ ‘Jongen, je zit me al twee dagen aan te staren. Wat wil je van me?’ Carmelo kan zichzelf wel voor het hoofd slaan. Al sinds ze vertrokken uit Burgos probeert hij subtiel de aandacht van de ambassadeur te krijgen – dan is het eindelijk zover en weet hij niets uit te brengen. Hij zegt: ‘In Andalusië spreken ze Arabisch.’ ‘Je meent het.’ Carmelo wordt rood, maar durft toch een vervolgvraag te stellen: ‘Spreekt ú Arabisch?’ ‘Ik spreek Arabisch en Romaans, de taal van de mozaraben, en ook Galicisch en Hebreeuws.’ ‘En Castiliaans, en Astur-Leonees,’ vult Carmelo aan. Hij kan nauwelijks geloven dat één man zoveel kan weten, terwijl zijn hoofd net zo groot is als dat van andere mensen. ‘Waarom kent u zo veel talen?’
Reconquista_150x230_V5.indd 32
19-01-18 13:19
‘Ik was handelaar voordat ik vizier en ambassadeur werd. Een handelaar moet zijn klanten kunnen begrijpen.’ Onopvallend komt Eloy naast zijn neef rijden; hij wil meeluisteren. ‘Hebt u de koning van Sevilla al eens eerder ontmoet?’ ‘Al vele malen.’ ‘Is het waar dat hij tweehonderd vrouwen heeft?’ ‘Het zijn er veel, maar niet zóveel. Zestig, heb ik wel eens gehoord. Maar velen daarvan zijn eigenlijk de vrouwen van zijn overleden vader.’ ‘Is het waar dat de Saracenen kindoffers brengen aan de duivel?’ ‘Nee.’ ‘Nee, dat dacht ik al.’ Carmelo hoopt dat het geen al te onnozele vraag was. ‘Maar is het wel waar dat ze geen navel hebben omdat ze geboren worden uit een ei?’ ‘Ik heb nog nooit een moslim gezien zonder navel.’ ‘Waarom heet u Benjamin ibn Shalib, in plaats van Benjamin Shalibez?’ ‘Ik ben geboren in Toledo, en daar ben ik zo genoemd.’ ‘Dus u bent een Andalusiër?’ ‘Ik ben nu een onderdaan van de koning van Castilië-León.’ De ambassadeur maakt zijn wijnzak los. ‘Heb je nog meer vragen?’ ‘Veel meer.’ Ambassadeur Benjamin opent de wijnzak en neemt een slok. ‘Je mag er vandaag nog één stellen.’ Carmelo denkt na. Welke vraag zou hij het liefst beantwoord willen hebben... Wat is er gebeurd met de kalief van Cordoba? Waarom zijn de Andalusiërs zo rijk? Of: hoeveel goud hebben de Andalusiërs? Oneindig veel? Of: wat is het verschil tussen een Berber en een Arabier? Nee, nee, nee, iets heel anders, iets waarmee in één klap heel veel vragen worden beantwoord, kennis die ten grondslag ligt aan andere kennis. Dan heeft hij het, dit moet de vraag natuurlijk zijn, dít heeft hij altijd al willen weten! Hij kijkt de ambassadeur bijna triomfantelijk aan en vraagt: ‘Hoe groot is de wereld?’ ‘Hoe groot is de wereld?’ Benjamin schudt zijn hoofd en neemt nog een slok wijn. ‘Waarom denk je dat ik dat weet?’ Tja, waarom? De ambassadeur is gewoon de slimste man die Carmelo ooit heeft ontmoet, en bovendien: ‘U heeft landkaarten in uw heuptas.’
Reconquista_150x230_V5.indd 33
19-01-18 13:19
Ridder Ordoño schreeuwt. Het is tijd om het tempo op te voeren. Hij wil voor het duister de stad León bereiken. ‘Ja, mijn landkaarten...’ De ambassadeur glimlacht. ‘Weet je wat? Ik zal ze vanavond bestuderen en dan vertel ik het je.’
De ambassadeur heeft op zijn kaarten niet kunnen vinden hoe groot de wereld is, maar hij heeft Carmelo en Eloy wel vele andere dingen uitgelegd. Hij heeft hun verteld over Almanzor, de generaal van de kalief van Cordoba, die het schiereiland veroverde, van Tarifa in het zuiden tot Compostella in het noorden, van de oceaan in het westen tot de zee in het oosten. Wat hij niet kon veroveren vernietigde hij. Almanzor was de grootste Saraceen ooit, en toen hij stierf was er niemand die in zijn voetsporen kon treden. De erfgenamen van de kalief gingen elkaar te lijf met legers van huurlingen uit andere landen – Berbers en Franken – en ze vochten net zo lang tot de laatste nazaat van de kalief was gedood. Toen begonnen de vreemdelingen voor zichzelf oorlog te voeren, stad na stad in Andalusië viel aan hen ten prooi. De Berbers veroverden Toledo, Granada en Badajoz; de Franken maakten zich meester van Valencia, Denia en Medinacelli. Het trotse land brokkelde uiteen in taifa’s, stadstaten die onderling oorlog gingen voeren. Er was echter één stad die alle legers wist te weerstaan, één stad die vreemdelingen nog nooit hebben kunnen breken en plunderen, haar muren te hoog, haar inwoners te trots: Sevilla. Toen de burgeroorlog uitbrak verklaarden de Sevillanen zich zelfstandig en de leden van haar rijkste familie, de Banu Abbad, riepen zichzelf uit tot koningen. Vervolgens veroverden ze een groot deel van Andalusië: Huelva, Silves, Carmona, Cordoba en nog veel meer steden. Met hun rijkdom en hun legers, maar ook door list, verraad en gruweldaden. Vooral al-Mutadid, de tweede koning van Sevilla, was berucht om zijn wreedheid. Hij nodigde koningen uit de naburige steden uit voor de besnijdenis van zijn zoon en sloot ze vervolgens op in een badhuis, dat hij dichtmetselde om ze te doen stikken in de stoom. Hij liet een dienstmeisje levend begraven. Hij doodde eigenhandig zijn oudste zoon. De avonden bracht hij het liefst door in zijn schedeltuin, waar hij planten liet groeien in de schedels van overwonnen tegenstanders. ‘Zijn zoon al-Mutamid heerst nu in Sevilla,’ vertelt Ibn Shalib. ‘Al-Mutamid
Reconquista_150x230_V5.indd 34
19-01-18 13:19
betekent “hij die de steun zoekt van God”, maar de laatste jaren zoekt hij vooral de steun van Alfonso. En daarvoor betaalt hij belasting.’ ‘De Castilianen zijn de heersers geworden van het voormalig kalifaat,’ vat Eloy samen. Dit gegeven vervult hem met trots. ‘Dat menen ze zelf in elk geval wel,’ zegt de ambassadeur.
Reconquista_150x230_V5.indd 35
19-01-18 13:19