9789046819753

Page 1

Elizabeth, New Jersey DSULO Verloskamer 4C, vlak na middernacht. Dokter Sherman, de besnorde gynaecoloog die de bevalling deed, zweette licht in zijn katoenen ondergoed. Hij hield zijn handen als een bedelaar uitgestrekt om het hoofdje op te vangen dat elk moment kon verschijnen. Zonder enige waarschuwing werd het plotseling aardedonker in de kamer. Hoewel hij al meer dan dertig jaar bevallingen deed, schrok dokter Sherman er zo van geen hand voor ogen meer te kunnen zien, dat hij zich even afvroeg of hij dood was, een gedachte die hij direct weer van de hand wees. In een wanhopige poging zich te oriënteren draaide de dokter zich om, op zoek naar het groenverlichte bordje van de nooduitgang aan de overzijde van de gang, maar ook dat was uitgevallen. ‘Dokter?’ riep de verpleegster naast hem. ‘De nooduitgang!’ siste hij het donker in. Overal in het ziekenhuis brak paniek uit onder patiënten en personeel nu beademingsapparatuur het liet afweten en chirurgen in inktzwarte operatiekamers met een pulserend hart in hun handen stonden. Geen van de noodaggregaten – de twee generatoren in de kelder, de reusachtige loodaccu’s bij de intensivecare-afdeling die meestal zo betrouwbaar waren tijdens dit soort stroomstoringen – leek te werken. Een ramp in wording. Er was gewoon geen elektriciteit meer. In verloskamer 4C werd dokter Sherman tot de orde geroepen door Charlene, de aanstaande moeder, die iedereen met één enkele oerkreet op niet mis te verstane wijze liet weten dat er nog steeds een baby op komst was. Misschien wás het kind al geboren, onder de mantel der duisternis. Instinctief bracht dokter Sherman zijn handen naar beneden, en hij voelde inderdaad de kegelvormige kruin van de baby uit de vagina van zijn moeder komen. Met zijn tien vingertoppen stuurde hij het onzichtbare hoofdje door het te trekken, te ondersteunen en zo te draaien dat het hoofd en de nek weer recht op de schouders van de baby stonden, die nog vastzaten in Charlenes geboortekanaal. Dat trekken, ondersteunen en draaien deed hij zonder iets te zien, slechts geleid door de herinnering die in de synapsen van zijn hersenschors was verankerd; zijn blindheid was een soort broze slaaptoestand. Terwijl hij het kind vanuit zijn vochtige holletje in de baarmoeder een ander soort duisternis binnenleidde, hoorde dokter Sherman opeens duidelijke klikjes. Eerst dacht hij dat het geluid uit het geboortekanaal kwam, maar toen ontdekte hij dat de bron zich vlak bij hem bevond, pal achter zijn rechterschouder. Ineens baadde zijn blikveld in stroperig, geel licht. De vader van de bijna geborene, Kermin Radmanovic, die eerder met een zendontvanger en een seinsleutel de verloskamer was binnengekomen om de komst van zijn kind wereldkundig te maken, wees met een in aluminiumfolie gewikkelde zaklamp tussen de benen van zijn vrouw. ‘Het gaat goed met hem?’ vroeg Kermin. ‘Hij komt nu?’ Hij had een licht Slavisch accent; de vinnen van zijn woorden doopten het puntje van hun huig in een spiegelglad wateroppervlak. Iedereen keek naar de plek waar de lichtbundel het duister had verdreven. Daar glinsterde het torpedovormige hoofdje van het kind, dat bedekt was met een witte, wasachtige substantie. Die aanblik spoorde dokter Sherman weer aan tot actie. Eerst voelde hij met zijn vinger onder de kin van de baby, maar toen niets erop duidde dat de navelstreng om de nek zat, riep hij: ‘Persen!’ Charlene deed haar best te gehoorzamen, en met opgekrulde tenen probeerde ze de volledige inhoud van haar buik uit te drijven. Toen ze zeker wist


dat het breekpunt was bereikt, was overschreden en nog eens bereikt, kwam met een zachte plop de rest van de baby tevoorschijn en tuimelde het zeesterrenlijfje de mosterdgele gloed van deze wereld binnen. Kermin boog zich voorover om een eerste glimp op te vangen van zijn pasgeboren kind. Vanaf het moment dat zijn vrouw zijn krappe elektronicakamertje binnen was komen strompelen, kijkend naar haar druipende hand alsof het niet de hare was, was de tijd één grote kluwen geworden. De bevalling was drie weken te vroeg begonnen. Zo vaardig als zijn vingers waren wanneer hij de gebroken kathodes en doorgebrande diodes van zijn kapotte radio’s en tv’s repareerde, zo stuntelig en gevoelloos waren ze nu ineens, alsof zijn vingertoppen waren gevuld met dik, stroperig sap. Op het parkeerterrein van het ziekenhuis was hij met de oude Buick de stoep op gereden, een laag, halvemaanvormig heesterperk in, dat deze schending niet bepaald goed had doorstaan. Terwijl hij een in dekens gewikkelde Charlene de draaideur door duwde, keek Kermin achterom naar de gehavende struiken onder het harde licht van de knipperende tl-lantaarns op het parkeerterrein, en op dat moment vroeg hij zich af of ze vooruitliepen op de tijd en de toekomst naar het heden hadden gehaald. In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog was zijn jongere zusje Tura ook drie weken te vroeg geboren, toen hij met zijn ouders op de vlucht was voor de oprukkende communistische partizanen. Ze waren op weg naar de ongewisse veiligheid van Slovenië en het Westen, en in de muffe kelder van een Bosnisch hotel aan de rivier de Sana diende zijn zusje zich aan, zo onverwacht als een niesbui. Hij zag haar nog voor zich, klein en roze in de armen van zijn moeder, warm gehouden door een paardenharen deken terwijl ze achter in een sputterende dieseltruck langs huizen reden die brandden en sisten in de motregen. Hij keek naar de deken die op en neer hobbelde op het staccatoachtige ritme van de kuilen in de weg en dacht: dat daar is mijn zusje. Ze is in de oorlog geboren, maar ze zal deze oorlog nooit kennen. Ik zal haar vertellen hoe het was, zodat we altijd dezelfde herinneringen zullen hebben. Tura zou niet dezelfde herinneringen krijgen als hij; ze zou zelfs helemaal geen herinneringen krijgen. Op de tweede dag opende ze haar ogen voor het licht van deze wereld, maar omdat ze niet wilde drinken, werd haar lijfje slap en zo licht als een vogeltje. Een week later was ze dood, bezweken aan een ziekte die nooit een naam kreeg. Ze begroeven haar in een verlaten wijngaard aan de rand van Zagreb. Toen ze na de geïmproviseerde ceremonie terugliepen naar de vrachtwagen, ontdekten ze twintig meter bij haar graf vandaan een Duitse bom die niet was ontploft. ‘Haar grafsteen,’ had zijn vader Dobroslav gezegd. Dat was niet als grap bedoeld, maar toch waren ze allemaal in lachen uitgebarsten, wat goed voelde totdat hun moeder weer was gaan huilen. Twee dagen later zou ook zij sterven, bij een controlepost in de buurt van Ljubljana. Kermin was toen nog te jong om de precieze toedracht te begrijpen, maar wist wel dat het met iets vagelijk erotisch te maken had – met iets wat de schietgrage Russische soldaat met het plukkerige baardje wilde en wat zijn rouwende moeder hem weigerde te geven; ze was dan wel zwak en ondervoed, maar toch ook nog steeds de resolute Radmanović die ze onder alle omstandigheden was geweest. Zijn vader had zich net omgedraaid nadat hij de gezette kolonel zo ver had gekregen dat hij hen wilde doorlaten, maar het was te laat: de jonge Russische bewaker had haar al tweemaal door de borst geschoten. Het leek wel of de man haar met zijn hand achteruit had willen duwen, maar domweg het verkeerde instrument had gebruikt. Hij maakte zich snel uit de voeten opdat


zijn kameraden de angst in zijn ogen niet zouden zien. In plaats van als een zware pop op de grond te vallen, zoals Kermin gevangenen had zien doen die door de Četniks werden geëxecuteerd, was zijn moeder ineengeschrompeld, als een bloem die naar binnen bloeide, en was geëindigd in een zittende houding, als een boeddha in overpeinzing. Ze was al stijf toen Dobroslav bij haar was. Hij ging naast haar op de grond zitten en hield haar handen in de zijne, alsof ze samen in stilte zaten te bidden. Naderhand bood de kolonel zijn vader zijn excuses aan en beloofde dat de jonge soldaat vóór het einde van de dag geëxecuteerd zou worden. Jaren later, zelfs nog na zijn vlucht uit Europa, werden Kermins schaarse seksuele escapades – op een parkeerterrein in de Meadowlands, in een bordeel in Saigon, achter de sacristie van de Sint-Sava, in het naar synthetische bloemen geurende toilet bij zijn tandarts –, die momenten van hevige vleselijke lusten, nog steeds getekend door het sluimerende gevoel een vijandelijke grens over te steken. Totdat hij Charlene was tegengekomen waren zijn relaties niet best geweest. In het duister van verloskamer 4C probeerde Kermin zijn zaklamp recht op zijn vrouw en kersverse baby gericht te houden. Het komt allemaal wel goed, fluisterde hij tegen zichzelf, maak je maar geen zorgen. Zelf was hij snel en pijnloos ter wereld gekomen, dat verhaal kende hij maar al te goed. Volgens zijn moeder was hij de wereld ingesprongen zodra hij de kans kreeg, alsof hij in haar buik geen adem kreeg. ‘Ik maakte je dood!’ zei ze altijd. Misschien zou zijn kind niet anders zijn. .DNDY RWDF WDNDY VLQ. Zo vader, zo zoon. Maar op dat moment wist hij al dat er iets niet klopte. In de zwakke lichtbundel van de zaklamp zag zijn kind er bijna prehistorisch uit. De huid van de pasgeborene was bedekt met een witte, kleverige gipslaag, alsof hij geen echte baby was, maar een afgietsel van een baby – een golem, compleet met gipsen piemeltje. Kermin stond daar maar te staren. Hij wilde zijn hand op de pleisterhuid van dit schepseltje leggen om te voelen of het wel warm was, maar daar waren de eerste tekenen van leven al: het gipsen kindje kronkelde, hapte naar lucht, gaf zijn eerste onwennige, klagerige kreet, tastte met zijn mondje rond op zoek naar de vastigheid van een tepel. ‘Waarom is hij zo?’ fluisterde Kermin, en hij liet ongewild zijn zaklamp even zakken, maar richtte de lichtbundel snel weer op. ‘Waarom ziet hij er zo uit?’ Charlene, doodmoe maar dol en wazig tegelijk van de adrenaline, hoorde de bezorgdheid in de stem van haar man. Ze probeerde rechtop te gaan zitten. ‘Wat is er? Is er iets mis? Is het een jongetje? Is alles goed met hem?’ De woorden zwalkten en zwierden om elkaar heen. ‘Wees maar niet bang, hoor. Hij is helemaal in orde,’ stelde dokter Sherman haar gerust, terwijl hij de baby met al zijn ledematen in een pastelkleurige deken wikkelde. Instinctief pakte hij de spierwitte plastic klem van het instrumentenblad en knipte die dicht om de basis van de navelstreng. ‘Prematuurtjes hebben vaak een laagje YHUQL[ FDVHRVD, een substantie die de huid beschermt. Dat veeg je zo weg.’ De waarheid was dat hij nog nooit zo’n dikke laag huidsmeer had gezien, maar er was niets normaals aan deze avond, dus probeerde hij zijn bezorgdheid niet te laten doorklinken in zijn woorden. Charlenes groene ogen fonkelden in het licht. ‘Ik wil hem bij me hebben…’ zei ze. ‘U krijgt hem zo, wees maar niet bang,’ zei de verpleegster. ‘U krijgt hem voor de rest van uw leven.’ Voordat de onheilspellende ondertoon van die opmerking tot Charlene was doorgedrongen, legde de verpleegster een hand op haar schouder en


duwde haar zachtjes terug in het bed. Ze streek een vochtige krul zwart haar van Charlenes voorhoofd en paste de doorloopsnelheid van haar infuus aan door het tweede kraantje open te draaien, zodat de opioiden haar lijf binnenstroomden. Met een zachte kreun zonk Charlene weer weg in de duisternis. ‘Hebben we accustroom voor de suctie?’ vroeg dokter Sherman. De verpleegster controleerde het apparaat. ‘Nee, dokter,’ zei ze. ‘Oké. Dan doe ik het zelf wel.’ Hij pakte een vochtige doek en veegde voorzichtig het mondje, het gezicht en de linkerarm van het kind schoon. De dikke laag huidsmeer ging er moeiteloos af. ‘Ziet u wel?’ zei hij tegen Kermin, maar die gaf geen antwoord. Hij hield zijn zaklamp vast en staarde naar zijn zoon. Waar de dokter de klodderige vetlaag had weggehaald, zag de huid van het kind er heel donker uit – zo donker dat hij een paarse gloed had in de lichtbundel van de zaklantaarn, als een aubergine. Dokter Sherman keek naar beneden en hield zijn adem in. Hij veegde nog meer witte substantie weg. De gitzwarte umbra van de huid onder de oplichtende huidsmeer was onthutsend, alsof het kind onder zijn beschermlaag alleen maar uit nog meer schaduwen bestond. ‘Is hij in orde?’ vroeg Kermin van achter hem. ‘Hij ziet er…’ Hier bestond geen woord voor. En nu maakte de baby zijn komst wereldkundig door voor het eerst voluit te jammeren. ‘Dokter, moeten we een apgartest doen?’ vroeg de verpleegster. De dokter aarzelde en tilde verwonderd de baby op in het licht. Het lijfje kronkelde, half wit, half zwart – een fotonegatief van zichzelf. Het kón allemaal nog een droom zijn, hoewel de pijn in zijn buikspieren dat gevoel weersprak. Hij liep al lang genoeg mee om te weten dat je in dromen nooit pijn voelt. Ergens verderop in de gang klonk hevig geschreeuw. Met een schok kwam dokter Sherman weer tot zichzelf. ‘Het is een jongen!’ verkondigde hij ten overvloede. Naarstig veegde hij de rest van de huidsmeer weg en knipte de navelstreng door met een precisie die hem kalmeerde. ‘Ik zal een apgar doen. Kunnen we hier wat meer licht krijgen?’ Hij vond het prettig om hardop te praten. De handeling van het spreken maakte deze wereld weer mogelijk. ‘En wat is er in godsnaam met de elektriciteit gebeurd? Kan iemand dat zien te achterhalen? Je zou denken dat ze met al die moderne technologie…’ ‘Mag ik hem vasthouden?’ vroeg Charlene vanuit het donker. ‘We willen voor alle zekerheid nog even een paar testjes doen.’ Dokter Sherman wilde net de baby aan de verpleegster overhandigen toen er ergens in het gebouw een laag, mechanisch gebrom weerklonk. Het centrale ventilatiesysteem sidderde. Boven hun hoofd begonnen de leidingen weer te ademen, waarna alle lampen in de kamer een voor een flikkerend aangingen. Bij die explosie van fotonen knipperden de aanwezigen in de verloskamer met hun ogen en trokken hun pupillen samen. Iedereen staarde naar de baby die in de uitgestoken handen van de dokter lag te kronkelen. In het harde tl-licht was de huid van het kind, waarop nog een paar laatste vegen vernix zaten, net zo zwart als het donker waaruit hij zojuist tevoorschijn was gekomen. De bungelende navelstreng en de klem staken wit en doorschijnend af tegen de maaiende, houtskoolkleurige beentjes. Het contrast was zo sterk dat het kunstmatig aandeed; het kind zag eruit als een marionet die tot leven was gekomen. ‘Waarom ziet hij er zo… zó uit?’ wist Kermin eindelijk uit te brengen. ‘Maakt u zich maar geen zorgen,’ zei dokter Sherman werktuiglijk terwijl hij de baby eindelijk aan de verpleegster gaf. ‘Veel pasgeborenen hebben een andere huidskleur als ze net uit de baarmoeder komen. Een soort teken van


hun overgang. Het trekt vanzelf wel weer bij.’ ‘Is er iets mis?’ vroeg Charlene, bedwelmd door de pijnstillers. Haar bleke huid was vlekkerig geworden door de inspanning van het baren. Ze strekte haar armen uit naar haar kind, maar dat werd de kamer al uit gereden op een speciaal karretje, gevolgd door de dokter, die iets riep naar iemand verderop in de gang. ‘Is er iets mis?’ vroeg Charlene weer. ‘Wat ruik ik toch?’ ‘Hij is…’ zei Kermin met zijn blik op de deur, die langzaam dichtging. Plotseling waren ze alleen, een bevreemdend gevoel. ‘Hij is… Radar.’ ‘Radar?’ ‘Zo heet hij: Radar.’ Tot haar schrik realiseerde Charlene zich dat ze nog geen definitieve naam hadden gekozen. Meerdere malen hadden ze het onderwerp aarzelend aangestipt, maar elke keer was ze niet verder gekomen dan een lijstje meisjesnamen waar ze niet volledig achter stond, en die rechtstreeks uit beroemde romans leken te komen: Anna, Dolores, Hester, Lucie, Edna. Elke optie leek te voor de hand liggend of te obscuur, of te voor de hand liggend én te obscuur. Hoe moest je iemand nou een naam geven die alleen in theorie bestond? En het bleek vrijwel onmogelijk om ook maar één geschikte jongensnaam te verzinnen. Je gaf niet alleen de jongen een naam: je gaf de man een naam. Aan Kermin had ze natuurlijk helemaal niets; zijn suggesties kwamen alle vijf rechtstreeks uit een elektromagnetisch handboek. Dus maakte Charlene zichzelf maar wijs dat ze een meisje zouden krijgen en dat de rest zich later wel zou wijzen. De beslissing over de naam was terzijde geschoven voor eenvoudiger, tastbaarder zaken, zoals het in elkaar zetten van de wieg. Ze hadden een plekje ontruimd en ingericht als babykamer; ze hadden luiers en een caleidoscoop aan rompertjes aangeschaft; ze hadden een ouderwetse kinderwagen geërfd van haar ouders, maar ze hadden geen naam gekozen. Nu de baby er was (en weer was verdwenen), nu was gebleken dat de baby een híj was, werd het ontbreken van een naam echter ineens een zaak van groot belang. Híj kon niet bestaan zonder naam. ‘Radar,’ zei Kermin nog eens. ‘Je weet wel, radar. Als bij vleermuizen. En vliegtuigen.’ ‘Ik weet best wat een radar is,’ zei ze. Ze dwong haar hersenen in actie te komen. ‘Wat dacht je van… Charles?’ Charles, zo heette haar kleuterliefde. Hij had haar in de maag gestompt bij wijze van liefdesverklaring. Ze had al zeker dertig jaar niet aan hem gedacht, maar nu kwam de naam weer bovendrijven en werd hij synoniem voor alles wat mannelijk was. ‘Charles?’ vroeg Kermin. ‘Ja, dan kunnen we hem Charlie noemen… of Chuck… of Chaz.’ ‘Chaz? Wat is Chaz?’ Ze zuchtte. Ze was hier te moe voor. ‘Oké, geen Charles dan. De naam van je vader misschien?’ ‘Dobroslav? Dat is boerennaam.’ ‘Ik meen het serieus, Kerm! En jóúw naam dan?’ Zijn eigen naam was niet zozeer een naam als wel een teken van protest. In het Servische dorpje in Oost-Kroatië waar hij was geboren was een naam bijna het enige wat je had. Als je wist hoe je heette, wist je wat je geschiedenis was, waar je nu stond, hoe je toekomst eruitzag. Je naam was het enige waar je nooit aan kon ontkomen. In een vlaag van waanzin of genialiteit had zijn vader hun erfgoed overboord gezet en de naam Kermin verzonnen, die geen enkel geslacht, geen enkele traditie en geen enkele cultuur eerde. Voor Kermin was dit zowel een zegen als een vloek geweest: die naam verleende hem een unieke status en hij kon zeggen dat hij nooit iemand was tegengekomen die net zo heette als hij, maar hij had ook zijn hele leven aan beide zijden van de


Atlantische Oceaan verwarde blikken moeten verduren wanneer hij zich voorstelde. Kermit? Net als de kikker? ‘Luister,’ zei hij. ‘Ik meen het: Radar ís naam. Heb je dat tv-programma 0 $ 6 + gezien?’ Hij sprak elke letter afzonderlijk uit, alsof ze van hout waren gemaakt. ‘Korporaal Radar O’Reilly voelt heli’s aankomen voordat ze er zijn. Alsof hij zo’n zesde zintuig heeft.’ ‘We willen helemaal niet dat ons kind een zesde zintuig heeft,’ zei Charlene terwijl ze haar handen naar haar gezicht bracht. Het ziekenhuisarmbandje stak wit af tegen haar pols. ‘Ik wil hem gewoon zien… Waar hebben ze hem naartoe gebracht? Ze mógen hem toch niet zomaar meenemen… Ik wil hem zien, Kerm. Breng hem terug.’ Later, neergehurkt in een verlaten hoekje van het ziekenhuis, tikte Kermin een telegraafbericht op zijn seinsleutel. Met zijn duim creëerde hij een signaal door de gladde koperen hendel in trilling te brengen. De clusters van tikjes en klikjes losten in de lucht op tot onzichtbare pulsen die het nachtelijke Jersey in glipten, om als dauwdruppels te worden opgevangen door de radio’s van degenen die in de vroege ochtenduren zaten te luisteren: MIJN ZOON IS GEBOREN. RADAR RADMANOVIC. MOEDER IN ORDE. BABY IN ORDE. IK IN ORDE. KAKAV OTAC TAKAV SIN. 73, K2W9

Even daarvoor had de verpleegster aan Kermin gevraagd hoe het kind heette. ‘Ik moet het uittypen,’ zei ze. ‘Voor op de akte.’ Door de deuropening had hij een blik op zijn slapende vrouw ge ‘Radar,’ zei hij, de grenzen van de waarheid aftastend. ‘Hij heet Radar.’ ‘Radar?’ De verpleegster trok haar wenkbrauwen op. Ze wist niet of ze het wel goed had verstaan. ‘Radar,’ beaamde hij, terwijl hij zijn vingers spreidde, de toppen tegen een onzichtbare barrière liet botsen en ze weer introk. ‘Zo: signaal, echo, ontvangst.’ 21

Fig. 1.1. Radars geboorteakte Uit Popper, N. (1975), ‘Blank echtpaar krijgt zwarte baby in St. Elizabeth’s,’ Star-Ledger, Newark, 18 april 1975, p. A1

9046819753.proef2.01.ikbenradar.indd 22 me


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.