DEFLO
BW_Tot_op_het_bot.indd 3
31/01/17 20:24
BW_Tot_op_het_bot.indd 4
31/01/17 20:24
1. “’t Is van u.” “Van mij”, zei hij. Zonder stemverheffing. Zijn gezichtsuitdrukking bleef vlak. Slechts de trillende zenuw op zijn slaap verried zijn innerlijke strijd. “Van hem is het niet”, zei ze, vluchtig naar haar trouwring kijkend. “Hoe weet je zo zeker dat het van mij is?” “Omdat ik geen mannenverslindster ben”, antwoordde ze, ad rem, gemaakt luchtig. Hij glimlachte. Zijn hand ging traag in zijn broekzak. Hij tikte een sigaret uit het pakje, stak ze aan en inhaleerde de rook diep in zijn longen, maar hij zei niets. Een auto reed traag voorbij. De oude man achter het stuur, op zoek naar een vrije parkeerplaats, tikte vriendelijk tegen zijn pet. Ze wachtte tot de rode achterlichten uit beeld waren verdwenen. “Ik ben vier weken zwanger en…” “Ik kan tellen”, onderbrak hij haar. Niet boos. Eerder neutraal. “Bedankt.” Hij liep naar het bestofte raam, zocht een helder plekje en keek naar buiten. Naar boven, waar de lucht donker was, en grijs. “Wat gaan we nu doen?”, vroeg ze. “Zwijgen”, antwoordde hij, terwijl hij zijn sigaret uitduwde op een betonnen steunbeer, de peuk in zijn pakje stopte en haar aankeek. Ondanks het vale licht stonden zijn ogen helder. Niet triest. “Of aan ons eigen leven beginnen?” Er ging een schokje door haar heen. Ze sloeg haar ogen neer. Voelde de angst door haar borst razen. Haar hele leven stond op zijn kop. Zwanger. Eén woord en alles was plots anders.
5
BW_Tot_op_het_bot.indd 5
31/01/17 20:24
“Nee”, mompelde ze met geloken ogen. “Waarom niet?” “Omdat zwanger zijn geen goede reden is om te trouwen.” Hij bleef haar aankijken. Er kwamen kuiltjes in zijn wangen. “Ik zie je graag”, zei hij. Het klonk gemeend. “Ik ben hier niet klaar voor.” Hij knikte, tikte een nieuwe sigaret uit zijn pakje, bedacht zich en duwde ze terug. “En je bent zeker?” “Zeker?”, herhaalde ze. In de war. Door de toon waarop hij het vroeg. Het was niet zijn gewoonte om te smeken. “Dat je zwanger bent?” “Ja. Honderd procent zeker.” “Je hebt een predictor gebruikt?” “Nee.” Zijn ogen kregen een vreemde glans, veraf en toch heel dichtbij. Net als toen. Toen ze zich voor de eerste keer had laten gaan. In zijn armen. Zijn sterke, troostende armen. Ook toen had hij zo gekeken. Met ogen die uitnodigden tot meer. Maar zonder opdringerig te worden. Dat was het wat haar over de streep had getrokken. Ze had er alles uitgegooid. Met horten en stoten. Alles. Hoe de last van haar huwelijk te zwaar begon te wegen en langzaamaan onhoudbaar werd. En hoeveel pijn dat deed. Hij had haar geduldig laten uitrazen en had haar daarna omhelsd. Teder en innig, zoals hij ook nu deed. “Hoe kan je dan zeker zijn dat…” “Ik had buikpijn”, counterde ze. “Al drie dagen. Ik heb een gynaecoloog bezocht.” “Wanneer?” “Niet zo lang geleden.”
6
BW_Tot_op_het_bot.indd 6
31/01/17 20:24
Zijn armspieren trokken strak. Zijn blik werd indringender. Alsof hij in haar hoofd probeerde te kijken. Ze werd er ongemakkelijk van. Het naderende motorgeronk maakte haar hypernerveus. De auto, een grote Mercedes, reed traag voorbij. De chauffeur keek strak voor zich uit. Met een mistroostige blik. Hij had hen vermoedelijk niet eens gezien, verzonken in zijn eigen tranendal. “Ik heb een abortus gevraagd.” De woorden, hoewel gefluisterd, leken te blijven nagalmen in haar oren. Ze keek verlangend uit naar zijn reactie, maar zijn mimiek bleef onveranderd. De spieren in zijn hals trokken strak. Hij was woedend. Dat voelde ze, al zag je het niet aan hem. “Hij heeft geweigerd”, voegde ze er haastig aan toe. “Omdat hij werkt voor een katholiek ziekenhuis. Stom.” “En dan? Wat heb je dan gedaan?”, vroeg hij. Zijn vingers streelden teder over haar buik. Het bracht haar mateloos in de war. “Ik wist geen blijf met mezelf.” “Dat heb ik niet gevraagd.” “Ik heb een afspraak gemaakt bij een psychiater. Ik moest mijn verhaal bij iemand kwijt.” “Je verhaal?” “Ik heb bij die man mijn hart uitgestort.” “Ik begrijp het”, zei hij. Hij begon te ijsberen. Niet nerveus. Veeleer diep in gedachten verzonken. Plots bleef hij staan. “Ik was in paniek. Het spijt me. Ik…” “Ik begrijp het”, herhaalde hij, op dezelfde begripvolle toon. “Wat is zijn naam?” “Van wie?” “Van je psychiater.” “Dokter Huybrechts. Waarom?”
7
BW_Tot_op_het_bot.indd 7
31/01/17 20:24
“Zomaar”, antwoordde hij. Hij omhelsde haar, streelde nog een keer met zijn vingers langs haar buik en zoende haar op beide wangen. “Maak je geen zorgen”, zei hij terwijl hij in de richting van zijn auto liep. “En probeer even op adem te komen. Ban je emoties. Het komt goed. Alles komt altijd goed. Geef het nog wat tijd. En zorg goed voor… je weet wel.” Hij stapte in en reed weg. Zonder achterom te kijken. Ze staarde naar de lege parkeerplaats, lang, heel lang, ook toen zijn auto al een hele tijd weg was, naar de grillige olievlekken op de betonnen vloer. Om er een foetus in te ontdekken, was weinig verbeeldingskracht nodig. Er rolde een traan over haar wang. Ze voelde zich vreemd licht worden in haar hoofd. Streelde langs haar buik. Ze hield van hem. Maar ze was ook bang voor hem.
8
BW_Tot_op_het_bot.indd 8
31/01/17 20:24
2. “Ik ben hier niet voor mezelf, dokter. Ik ben hier voor een patiënte van u. Brygida Zwolińska. Ik wil weten wat er met haar aan de hand is.” “Euhmm. En u bent?”, vraagt het schriele mannetje met de vrouwenhanden. Hij krabt in zijn rossige, uitgedroogde haar dat in plukjes groeit, alsof degene die het gezaaid heeft niet veel tijd of goesting had. “Callens. Jan Callens.” Hij fronst. Hier moet hij even van bekomen. Hij begint verwoed in zijn register te bladeren. “Ik dacht dat uw naam Klein was. Oscar Klein”, zegt hij terwijl hij aanstalten maakt om de telefoon te pakken en zijn secretaresse te consulteren. “Dat was een leugentje om bestwil”, stel ik hem gerust. Hij legt de draadloze telefoon neer. “Ik was bang dat u me niet zou willen ontvangen als ik mijn echte naam verklapte.” “En wat is uw, euhmm, relatie met mevrouw Zwolińska?” “Ik ben haar man.” Er volgt een lange stilte. Daar hou ik van. Mijn opponent blijkbaar niet, want hij begint nerveus te schuifelen. Voortdurend lonkend naar mijn zwarte leren tas. Alsof daar materiaal in steekt om mensen in stukken te snijden. Ik lach in mijn vuistje. Hij moest eens weten hoe dicht hij bij de waarheid zit. “Ik heb toevallig ontdekt dat ze bij u in behandeling is”, verlos ik hem uit zijn lijden. “En ik wil haar graag helpen. Maar ik weet niet hoe. Daarom kom ik naar u toe.” “Meneer, hmm, Callens, u weet toch dat ik gebonden ben door het medisch beroepsgeheim, neem ik aan?” “Ik ben haar man.”
9
BW_Tot_op_het_bot.indd 9
31/01/17 20:24
“Dat, meneer Callens, doet er helaas niet toe. Ik vrees dat ik u niet ga kunnen helpen.” “Maar u gaat me wel een doktersbezoek aanrekenen?” “Euhmm… tja… ik vrees…” “U hoeft niks te vrezen, dokter. Ik zal betalen wat ik u verschuldigd ben. Maar nu ik hier toch ben, kunnen we het misschien over mijn problemen hebben. Mijn psychische problemen, wel te verstaan.” “Goed. Meneer Klein, of Callens, vertel eens”, klinkt het aarzelend. Hij doet zijn best, maar kan zijn ongemak niet verbergen. Het lijkt me iemand die structuur nodig heeft in zijn leven. Houvast. “Ik luister naar uw verhaal”, probeert hij het schip vlot te trekken. Ik zucht. Het liefst van al, zou ik het niet proberen te vertellen, noch proberen te vatten op papier. Woorden zijn niet plastisch genoeg voor mijn verhaal. Er zouden foto’s zijn en flarden van kleren, plukken haar en brokken aarde, fragmenten van opgenomen kreten, stukken hout en vlijmscherp ijzer, buisjes met geuren, scherp, ophitsend, van zweet en lichaamssappen, uitwerpselen, of nog veel adequater: een bloedend stuk vlees uitgerukt met mijn tanden. Maar goed. Ik zit hier niet om mensen te entertainen. “Waarmee kan ik u helpen?”, herformuleert het mannetje zijn vraag. Hij kijkt me geïnteresseerd aan. Met een bezorgde rimpel in zijn lage voorhoofd. “Ik wil mezelf proberen te doorgronden.” Dat antwoord had hij niet verwacht. Ik zie het aan zijn onzekere ogen. Hij is de teugels kwijt. Nu al. En hij weet het. “Vertelt u maar. Ik luister.”
10
BW_Tot_op_het_bot.indd 10
31/01/17 20:24
“Ik heb mensen vermoord.” Indien de stilte kon spreken, ze zou het uitschreeuwen van de angst. En toch: hij gelooft me niet. Dat voel ik. “U hebt mensen vermoord. Hoeveel?” “Goh. Veel te veel. Het is begonnen in mijn jeugd. Een aantal onder hen ben ik al vergeten, vrees ik.” “En waarom hebt u die mensen vermoord?” “Ik vermoord mensen voor niks, eigenlijk. Soms gewoon omdat ze vreemd naar me kijken. Of keken.” Ik grijns. Ik kan het niet laten. De manier waarop hij naar me kijkt, is zo grappig. Hij wil beginnen schuifelen op zijn stoel, maar slaagt erin om zijn nervositeit te bedwingen. Zijn kleine kraaloogjes flitsen heen en weer achter zijn brillenglazen. Ik denk dat hij een sprong naar de deur van zijn kabinet overweegt. Maar dat durft hij niet, hoewel hij doodsbang is. De reden waarom hij blijft zitten, heeft wellicht met beroepseer en zo te maken. Een psychiater die op de vlucht slaat voor een patiënt: het zou weer eens wat anders zijn. Hij verschuilt zich achter zijn ongeloof. Denkt nog steeds dat ik hem in de maling wil nemen. Vandaar dat schuchtere lachje. Alsof er dadelijk iemand tevoorschijn gaat springen en hem vertelt dat hij is gefilmd met een verborgen camera. Een pleziertje dat ik hem helaas niet kan gunnen. “En, hoe hebt u die mensen vermoord?” “Pffft. Steken, schieten, wurgen.” “Euhmm. Was het persoonlijk? Ik bedoel: hebt u die mensen van dichtbij doodgeschoten?” “Absoluut. Ik wilde dat ze me zagen vlak voor ze vertrokken. Ik wilde afscheid nemen.” “U wilde dat ze u in de ogen keken?” “O ja. Zeer zeker. U zit op dit ogenblik heel ver van mij weg, weet u. Zij waren veel, hmm, closer.”
11
BW_Tot_op_het_bot.indd 11
31/01/17 20:24
“Waarom? Wat verlangde u dan van hen?” “Dat ze mijn knappe gezicht zagen.” Ik moet mijn lach binnensmonds proberen te houden, want als ik niet gauw wat ga dimmen, gaat hij helemaal dichtklappen. En dan zit ik hier voor niks en verlies ik een unieke kans. “Kijk dokter. Als ze naar de hemel gaan of de hel, of desnoods het vagevuur, dan wil ik dat ze aan me denken. Altijd. Voor eeuwig.” Dokter Huybrechts maakt naarstig aantekeningen. Dat doet hij om tijd te winnen. Ik gun hem al de tijd die hij nodig heeft. Als hij opkijkt, hangt er een zweetdruppel aan zijn slaap. En dat komt niet door de hitte. Hij durft hem niet wegvegen. Ik heb de indruk dat hij me stilaan begint te geloven. “Gaat u maar door.” “Ik heb hen niet doodgeschoten om dan weg te lopen. Ik zag hen sterven. Ik zag de verrassing in hun ogen. De shock. Het besef en psjjjt… weg waren ze.” “Had u een, euhmm, bepaalde plek waar u hen raakte?” “Een bepaalde plek? Wel, meestal als je heel dichtbij bent dan schiet je onder hun kin. De korte pijn. En geen smurrie op je kleren. Ik heb ooit een keer een vent in zijn adamsappel geschoten.” “Waarom?” “Ik wilde weten hoelang het zou duren voor hij dood zou zijn.” “En?”, vraagt de dokter, die eindelijk de moed heeft gevonden om de zweetdruppels van zijn kaboutergezicht te vegen. “Ongeveer twee minuten. Hij is in feite verdronken. In zijn eigen bloed. Er was iemand bij me. We hadden gewed. Ik heb verloren toen.” “En euh… gaf dat u een adrenalinerush?” “Nee.”
12
BW_Tot_op_het_bot.indd 12
31/01/17 20:24
“U weet wat een adrenalinerush is? En hoe dat voelt?” “O ja.” “Hoe?” “Seks. Da’s het enige. Ik krijg geen kick als ik iemand afmaak. Dat doet me niks.” “Dus u voelt niks voor uw… euhmm… slachtoffer.” “Nee. Niks. Ik ben alleen ontgoocheld als het voorbij is. Omdat het voorbij is eigenlijk. Daarom denk ik dat ik wel gek moet zijn, want normaal zou ik toch een of ander gevoel moeten hebben. Ik weet niet wat, maar alleszins iets.” “Euhmm… had u die problemen al toen u een kind was?” Ik zucht. Hij gaat mijn jeugd oprakelen. Hier heb ik geen zin in. Maar hij blijft maar staren. “Goh, dokter. Ik was nog klein toen. En zwakker. Fysiek, bedoel ik.” “Hoe was u met dieren?” “Dodelijk.” “Voor welke dieren. Insecten?” “Nee. Voornamelijk katten en honden. Vooral katten. Omdat die er in overvloed waren. Wrede beesten. Ik heb er ooit twee in een klein hok geduwd en heb dan toegekeken hoe ze elkaar na een tijdje aan flarden scheurden.” “Hoe… euhmm…” “Dokter, mijn excuses, maar kunt u alsjeblieft dat ‘euhmm’ van u achterwege laten? Ik vind dat namelijk ronduit storend.” Hij slikt moeilijk, alsof ik hem zopas door zijn adamsappel heb geschoten. “Ja. U hebt gelijk”, probeert hij te sussen. “Hoelang duurde dat?” “Wat? Hoelang duurde wat?” “De twee katten, die je in dat kleine hok hebt gestopt en die elkaar…”
13
BW_Tot_op_het_bot.indd 13
31/01/17 20:24
“Niet lang.” “Wat deed u met honden?” “Boh. We hadden een grote verbrandingsoven in de kelder. Zo’n allesbrander. Daar heb ik het keffertje van de buren in opgesloten.” “Terwijl de oven brandde?”, vraagt de zielenknijper, terwijl hij met een brede armbeweging, royaal voor zijn doen, het zweet van zijn voorhoofd veegt. Alsof hij zelf in die oven zit. “Niet echt. Ik heb er de hond eerst in geduwd en dan de boel in brand gestoken met hout en een doos brandende lucifers.” “En heeft u toegekeken?” “Yep. Door de gesloten deur zag ik de vlammen groter en groter worden. En dat hondje trippelde van hier naar daar. Probeerde te ontsnappen. Uiteindelijk was het vuur te hevig en liep hij niet meer rond.” “Hebben uw ouders u mishandeld toen u klein was?” Ik lach en krab in mijn hals. Daar waar het jeukt. Hopelijk moet ik hier heel mijn miserabele jeugd niet uit de doeken doen, want dan gaat dit uur gauw voorbij zijn en dan sta ik opnieuw met lege handen en een boel vraagtekens in mijn kop. “Kijk, dokter, over mijn jeugd kan ik kort zijn. Ik kom uit een modaal gezin en heb al bij al een normale jeugd gehad.” “Maar uw vader sloeg u wel? Deed hij dat als hij gedronken had?” Die gast is clever. Mijn beurt om te fronsen. Ik mag dit kereltje wel. Hij durft me eindelijk tegenspreken. “Alfons, mijn vader, was een smerige klootzak. Gezopen of niet gezopen. Zijn hele leven lang heeft hij me gepest en gekleineerd. Zelfs toen hij stierf, heeft hij me het bloed onder de nagels vandaan gehaald. Kunnen we het daarop houden?” “Bent u naar zijn begrafenis geweest?” “Nee. Ik moest niks van hem hebben toen hij leefde. Waarom
14
BW_Tot_op_het_bot.indd 14
31/01/17 20:24
zou ik dan afscheid van hem nemen? Ik was blij dat hij eindelijk dood was.” “En uw moeder? Wat was de relatie met uw moeder?”, vraagt hij, warempel achteroverleunend nu hij uit het mijnenveld is gekropen en zich op vertrouwd terrein bevindt. Tenminste dat denkt hij. “Haar haatte ik ook. Maar vandaag, als ik er goed over nadenk, heb ik medelijden met haar. Ze was het slachtoffer van haar eigen leven.” “Hoe erg moet iemand u vernederen voordat u zo geobsedeerd wordt dat u beslist om die persoon, hmmm, te vermoorden?” “Goh. Moeilijke vraag. Hangt van een aantal factoren af. Als ik zenuwachtig ben of gefrustreerd, dan duurt het niet lang. Als ik rustig ben en nogal passief, dan zou die persoon het misschien overleven. Maar een grens trekken is moeilijk. Hangt allemaal een beetje af van de omstandigheden. Ik heb ooit een vent aangepakt die met een paar vrienden naar een kroeg ging. Ik ben die bende achternagegaan en ik heb daar maar gezeten, in een hoekje. Zitten wachten tot die gozer eindelijk moest pissen. Toen ben ik hem gevolgd. Hij is gestorven met een lege blaas.” “En hoe hebt u…?” “Ik heb hem gewurgd. Een stuk touw rond zijn hals geslagen en hem dan over mijn schouder getrokken. Tot zijn voeten van de grond waren. Zo heb ik hem vastgehouden. Tot hij stopte met rochelen en spartelen en trappen. Pas dan heb ik losgelaten, heb ik hem opgeraapt en bij de vuilnis gekieperd. Daarna ben ik weggegaan.” “Hoelang duurde zijn doodsstrijd?” “Geen idee. Ik heb niet op mijn horloge gekeken. Een tijdje. Ik moest er zeker van zijn dat hij dood was.”
15
BW_Tot_op_het_bot.indd 15
31/01/17 20:24
“En wat had die man u aangedaan?” “Ik moest niks van hem hebben. Hij maakte me om de een of andere reden kwaad.” “Had u dat touw bij u?” “Ja.” “Had u ook nog andere wapens bij u?” “Ja.” “Maar u hebt dat stuk touw gebruikt omdat het stiller was?” “Nee. Het was persoonlijker zo. Ik voelde hem doodgaan.” “En genoot u daarvan?” “Het deed me niks.” “Maar u voelde wel opluchting toen hij dood was.” “Ja. Dat wel. Geen spanning meer. Geen druk meer. Alles was weer normaal.” “Voelt het niet een beetje vreemd, ongemakkelijk, om een mens te vermoorden?” “Nee.” “Reageert uw lichaam daar niet fysiek op?” “Ik weet niet welke reactie u bedoelt. Ik ben gewoon naar buiten gelopen.” “De meeste mensen vertonen fysieke klachten als ze zoiets gruwelijks meemaken. Ze worden duizelig. Moeten braken. Ze voelen zich heel ongemakkelijk. Had u een vergelijkbare reactie?” “Nee. Gelukkig moest ik niet kotsen, want dan zou ik pas echt in de problemen gekomen zijn. Die gozers waren met een stuk of zes. Nee. Ik had geen enkel fysiek probleem.” “En hielp het dat u niet gaf om die dode man?” “Absoluut. Nergens om geven is het beste.” “Omdat ergens om geven een teken van zwakte is?” “Zoiets, ja.” “Omdat je dan iets te verliezen hebt?”
16
BW_Tot_op_het_bot.indd 16
31/01/17 20:24
“Ja.” “Kunt u begrijpen dat de meeste mensen zichzelf niet eens kunnen of durven voorstellen wat u hier vertelt?” “Natuurlijk. Daarom vertel ik het u. Ik wil antwoorden krijgen.” “Goed. Laat me dan even terugkomen op mijn eerdere vraag. Wat had die man in uw ogen eigenlijk verkeerd gedaan?” “Hij bekeek me vuil. Op straat. Zonder aanleiding, want ik deed niks verkeerd.” “En moest hij daarvoor sterven?” “Blijkbaar wel. Ik héb hem vermoord. Dus wat mij betreft: ja. Zijn grenzeloze arrogantie heeft me naar dát punt gebracht.” “Dat punt? Kunt u dat omschrijven?” “Ja. Dat punt is het laatste punt. Het eindpunt. Ik keer niet meer om als ik voorwaarts ga. Het kan me niet schelen wie hij is. Of wat hij is. Of welke wapens hij heeft. Hij kon een pistool hebben. Het maakt niet uit. Hij wilde me uitdagen. Ik wilde niet uitgedaagd worden. Dus heb ik het spel beëindigd. En wat het me gekost zou hebben, dat zijn vijgen na Pasen.” Er valt een vervelende stilte. “Weet u, dokter, u hebt me bijna kwaad gemaakt.” Zijn ogen worden groot. Hoewel ik vriendelijk lach. Hij wil zijn keel schrapen, maar hij durft niet. “Sorry”, prevelt hij. Ik ga verzitten en zwijg. In de knoop met mezelf. Ik wil antwoorden krijgen. “Waarom, euhmm, maak ik u boos?” Ik hef mijn wenkbrauwen en schenk hem een brede grijns. “O, excuseer”, zegt hij als hij plots beseft dat hij weer ‘euhmm’ heeft gezegd. Hij pletst zijn vingers tegen zijn voorhoofd. Krijgt warempel een kleur. “Nee”, zeg ik. Op luchtige toon. Hoewel ik echt mijn best wil
17
BW_Tot_op_het_bot.indd 17
31/01/17 20:24
doen om eerlijk te zijn. Om mezelf beter te leren doorgronden. Een kans als deze krijg ik misschien nooit meer. “Maakt u zich geen zorgen. Dat is het niet.” “Wat dan wel?”, vraagt hij belangstellend. “Weet ik niet. Maar het was bijna zover.” “En u weet niet wat het was? Wat de trigger was, bedoel ik.” “Nee.” “Probeer eens in uzelf te kijken. En uit te zoeken wat u boos gemaakt heeft.” “Ik weet het niet. Het moet iets geweest zijn dat u hebt gezegd. Uiteraard. Maar ik weet niet wat.” “Zou het kunnen dat u het gevoel kreeg dat ik u uitdaagde of beoordeelde?” “Zou kunnen. Ja. U hebt me op de een of andere manier geërgerd. Dat is een feit.” “Hoe… hoe boos bent u nu?” “Redelijk.” “Enne… wat zou u daaraan willen doen?” “Maakt niet uit. Maar maakt u zich geen zorgen. Ik ben nog niet op het punt waarop ik stommiteiten ga begaan. Ben gewoon, ja, nieuwsgierig. Naar het waarom. Ik weet niet waarom dit gebeurt. Dat is het probleem.” “Had u het gevoel dat ik u bekritiseerde?”, vraagt hij opgelucht. “Ja.” “En was dat de reden?” “Ik denk het wel.” “Wie bekritiseerde u het meest? Toen u jonger was, bedoel ik.” “Mijn vader natuurlijk.” “Ja. Natuurlijk. Sorry”, zegt hij, zowaar grinnikend. Ik lach ook. De spanning moet uit mijn lijf. Hij kijkt me aan
18
BW_Tot_op_het_bot.indd 18
31/01/17 20:24
alsof ik hem voor de gek hou. Twijfelt. Probeert zijn lach in te slikken. “Hey. Doc. Lach maar. Ik weet het. Ik zie eruit als een doodgewone toffe kerel. Ha. Niemand gaat geloven dat we dit gesprek hebben. Ik zou het zelf niet geloven mocht ik het horen of zien. En toch ben ik voor veel mensen wat je best kunt omschrijven als hun ergste nachtmerrie.” Ik lach niet meer. Hij ook niet. Hij poetst nerveus de glazen van zijn brilletje op. “Omdat ik voorzichtig ben in wat ik doe, denken de meesten dat ze er met de schrik afkomen. En dan plots, als ze wakker worden, is het te laat. Ze zijn al door het rode licht gereden. En bij mij is dat bloedrood.” “Maar er moeten toch ook mensen zijn waar u goed voor bent?”, vraagt hij. Het klinkt meelevend. Doodernstig. Toch denk ik dat hij een ander onderwerp kiest omdat hij het in zijn broek doet. “Niet veel. Hangt ervan af wat u als goed bestempelt. Uw interpretatie van goed kan verschillend zijn van de mijne. Ik weet het niet. Wat bedoelt u eigenlijk met ‘goed’?” “Uw kinderen. Hebt u kinderen?” “Ja.” “Om hen geeft u toch?” “Zal wel zijn! Maar nu praat u over iets helemaal anders. Nu stelt u de dingen zwart-wit voor. Er is niks dat ik niet zou doen voor mijn kinderen. Niks! Ik vermoord iedereen in deze straat voor hen.” Hij trekt bleek weg. Wil zijn magere armen beschermend voor zich uitsteken, maar durft niet. “Niet dat ik dat ga doen, hè, doc. Ik wil gewoon dat u weet dat ik het zou doen. Als het moet. Zonder er zelfs maar over na te denken. Geen halve seconde. Het kan tegenslaan. Het
19
BW_Tot_op_het_bot.indd 19
31/01/17 20:24
kan me pijn berokkenen, het kan me mijn kop kosten, maar ik zou het doen.” Hij begint nerveus te noteren. “Is dat een antwoord op je vraag?” “Ja. En uw vrouw. Hebt u haar ooit…” “O ja. Ik heb haar vaak geslagen”, onderbreek ik hem. Het voelt goed. Ik kom op dreef. Praten helpt. “Haat liefde haat liefde. Alsof je het licht aan- en uitdoet. Ik hou van haar, zonder twijfel, en ik ben er niet trots op, maar ik heb me nooit geëxcuseerd, als ik weer eens… tja. Is het dat wat u bedoelt?” “Waarom niet?” “Waarom niet wat, dokter?” “Waarom heb je je nooit geëxcuseerd?” “Pffft. Wat zou het uithalen? Ik herbegin toch. Ik kan het niet controleren. Als ik kwaad word, dan vergeet ik hoe graag ik haar zie. En toch vertrouw ik haar. Zij is de enige mens op aarde die ik echt vertrouw. Zij is de enige aan wie ik me ooit heb overgeleverd.” “Overgeleverd?” “Ja. Ik gaf haar een mes en zei: ‘Hier, zo’n kans ga je nooit meer krijgen.’ En ik meende wat ik zei. Ze staarde me aan, maar deed niks. Ze liet het mes vallen en liep weg. En dat was dat.” “Waarom hebt u besloten om met mij te praten?” “Omdat ik hier nu toch zit.” “Ja. Ja, ja”, stamelt hij. Ik denk dat hij spijt heeft van zijn hebberigheid nu. En dat, mocht het kunnen, hij er alles zou aan doen om me weg te sturen zonder zijn honorarium te incasseren. Enfin, dat is wat ik denk. Ik ben geen psycholoog of psychiater of zo. “Luister, dokter Huybrechts. Het is toch Huybrechts, hè?” Hij knikt, maar ik denk niet dat hij me gaat voorstellen om hem te tutoyeren.
20
BW_Tot_op_het_bot.indd 20
31/01/17 20:24
“Dokter Huybrechts, ik wil antwoorden krijgen, indien mogelijk, over wat er met mij aan de hand is.” Het enige dat hij doet is naar zijn dunne perkamenten handen staren en een paar keer langs zijn droge lippen likken. “Dokter? Ik heb een idee”, zeg ik, in het besef dat hij een zetje nodig heeft. “Out of the box.” “Ja?” “Kijk. Nu ik u al zo veel verteld heb, over mezelf, bedoel ik, waarom draaien we de rollen niet om?” “De rollen om?”, lipt hij me na, me aanstarend alsof ik hem heb gevraagd een dozijn patiënten om te leggen of zo. “Ja. Gewoon. Ik stel de vragen en u antwoordt. Kunt u daarmee leven?” “Euhmm… ja, waarom niet”, zegt hij opgelucht. “Vraag maar.” “Oké. Wat denkt u eigenlijk van mij? Goed? Slecht? Neutraal?” “Tja… van alles een beetje”, antwoordt hij bedeesd. Mijn glimlach nodigt uit om zijn denkpiste verder uit te diepen. “Over de problemen die u ervaart zijn wel een paar zinvolle dingen te zeggen.” “Ben benieuwd. En hou alsjeblieft geen blad voor de mond.” “Afgaande op de informatie die u me gegeven hebt, denk ik dat de kern van uw probleem te wijten is aan uw persoonlijkheid”, zegt hij, terwijl hij me onderzoekend aankijkt en zijn bril wat vaster op zijn neus drukt. Ik knik goedmoedig. “En er zijn twee kenschetsende factoren die hierin een rol spelen. De eerste wordt antisociale persoonlijkheidsstoornis genoemd, wat slaat op iemand die geen geweten heeft, geen wroeging kent en geen schuldgevoel ervaart. Iemand die
21
BW_Tot_op_het_bot.indd 21
31/01/17 20:24
impulsief is en gewelddadig.” De nagel op de kop. I’m impressed. Ik glimlach en leg uitnodigend mijn handen op zijn bureau. Handpalmen naar boven. “En ja, ik heb er ook wel enig idee van waar die gedragingen hun oorsprong vinden”, anticipeert hij gevat. Mijn gebaar van verzoening heeft hem vleugels gegeven. Het klikt tussen ons. “En wat dat betreft, heb ik goed en slecht nieuws voor u.” “Interessant.” “Het slechte nieuws is dat een van de oorzaken te maken heeft met erfelijkheid. Te kunnen of moeten leven zonder angst is namelijk genetisch bepaald. U hebt me verteld dat u zelden of nooit angst of nervositeit voelt en dat er extreme gebeurtenissen nodig zijn om u te laten voelen dat er gevaar dreigt. Normale mensen worden bang van heel veel dingen, regelmatig zelfs, en zouden volslagen hysterisch worden bij het soort van ervaringen dat u hebt. Wat u doet, zou u met andere woorden niet kunnen hebben gedaan, of doen, als u in staat was om gewoon angst te voelen.” Ik knik en zucht. Wat moet ik hier nu mee? Wat kan ik eraan doen dat ik nooit bang ben? “Maar het feit dat u geboren bent met een genetische voorbestemdheid om geen angst te voelen, hoeft niet noodzakelijk te impliceren dat het voor u onvermijdelijk is om een moordenaar te worden”, breidt de psych haastig een vervolg aan zijn monoloog. “Sommige mensen met dezelfde aandoening als u nemen prosociale risico’s.” “Prosociaal? Wat bedoelt u?” “Tja. Beroepen als autoracer, testpiloot, ontmijner, oorlogs correspondent, allemaal jobs waarbij het helpt om geen angst te hebben. Het verschil tussen mensen die opgegroeid zijn als risiconemende prosociale mensen en degenen die opgegroeid zijn als risiconemende antisociale mensen heeft te maken met
22
BW_Tot_op_het_bot.indd 22
31/01/17 20:24
de opvoeding. Begrijpt u?” Ik knik. Ik ben dus een slechte mens die het risico niet schuwt. En dat antisociale etiket is de schuld van onze ouwe. Interessant. “Als je kinderen opvoedt met liefde en affectie heb je een goede kans dat ze zelf zullen opgroeien tot sociale liefhebbende mensen, die geven om de gevoelens van anderen en hun eigen kinderen goed zullen behandelen. Begrijpt u?” “Ja. Maar?” “Maar als je een kind opvoedt zoals Alfons u heeft opgevoed, zonder liefde, zonder aandacht, zonder affectie, met voortdurend misbruik en lijfelijke straffen zonder gegronde reden, dan is het enige dat je hun leert: haat. Waardoor je het onmogelijk maakt voor je kind om harmonieus op te groeien en zinvolle banden te smeden met medemensen of liefdevolle relaties op te bouwen of zelfs om hun leven op het spel te willen zetten om de wereld beter te maken of te beschermen.” “Interessant”, zeg ik en ik meen het. “Bedankt. De reden waarom u bent wie u bent is enerzijds te wijten aan de genen van Alfons Callens en anderzijds aan de manier waarop hij u heeft mishandeld, zowel fysiek als psychologisch.” Ik knik begripvol. “Samenvattend. Een deel van wie u bent geworden is genetisch bepaald. Het andere deel komt voort uit uw opvoeding”, herhaalt hij zichzelf. Maar ik reageer niet, want hij is op dreef. “Wat evenwel niet betekent dat uw eigen kinderen en kleinkinderen een kloon gaan worden van uzelf. Dat zal grotendeels afhangen van hoe u en uw echtgenote hen opvoeden.” Hiervan moet ik effe slikken. Ik snuif en veeg mijn ooghoek droog. Hij wacht eerbiedig tot ik mezelf weer in de hand heb.
23
BW_Tot_op_het_bot.indd 23
31/01/17 20:24
“Hebt u zelf kinderen, dokter?”, leg ik de bal in zijn kamp. “Nee.” “Jammer.” “Misschien wel, ja”, zegt hij, dromerig naar het raam kijkend. “Maar gaat u maar door met uw verhaal”, moedig ik hem aan. “Goed. Het andere… laat ons zeggen, probleem, is dat u lijdt aan een paranoïde persoonlijkheidsstoornis.” “Ook al”, zucht ik. “Tja.” “Ik wil u niet onderbreken. Doe maar”, moedig ik hem aan. Hij zegt niet ‘euhmm’, maar schraapt zijn keel. Hij leert snel, dokter Huybrechts. “De algemene regel voor iemand die aan dat soort stoornis lijdt, is dat hij niemand vertrouwt, dat hij niemand te dichtbij laat komen én dat hij iemand die hem kwaad heeft berokkend nooit meer kan vergeven.” Ik knik goedkeurend. Ben echt wel onder de indruk van het vakmanschap van deze man. Blij dat ik gekomen ben. “Als iemand kritiek levert, dan reageer je met boosheid en je gaat dadelijk in de tegenaanval en als iemand je vernedert, dan móét je wraak nemen.” Hij kijkt me aan op zoek naar bevestiging. Die geef ik hem met mijn ogen. Zijn zelfvertrouwen piekt. Hij neemt zelfs een aanvallende houding aan. Plant zijn ellebogen op het glimmende bureaublad en duwt zijn vingertoppen tegen elkaar. “Ongeveer één procent van de mannelijke bevolking lijdt aan een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en ongeveer drie procent aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis”, zegt hij op het gewichtige toontje van de vakman die het allemaal al heeft meegemaakt. “Voorts is er nog een heel kleine groep van mensen die het allebei hebben. En het is dat unieke toeval dat u gedreven heeft
24
BW_Tot_op_het_bot.indd 24
31/01/17 20:24
om te doen wat u heeft gedaan en er tevens voor zorgt dat u nog lang kunt doorgaan met wat u doet. Zonder gepakt te worden.” Deze laatste woorden klinken dan weer alsof hij een gekke verzamelaar is die een uitzonderlijk exemplaar van wat dan ook aan zijn collectie heeft kunnen toevoegen. “Bedankt. Ik apprecieer dat u uw tijd genomen hebt voor mij.” “Graag gedaan”, zegt hij. De opluchting straalt van hem af. Hoewel ik vermoed dat hij me geen opvolgingsgesprek gaat proberen aan te smeren. Hij wil me de hand drukken, maar ik ben nog niet klaar. “Ik ben vermoedelijk de eenzaamste mens op aarde. Ik weet nu ook waarom. En u hebt gelijk. Behalve mijn kinderen heb ik niemand om wie ik echt geef. Ik heb geen echte vrienden of een voedende relatie en dus verlies ik elke keer opnieuw. En vermits er geen liefde in mijn leven is, heb ik iets nodig om dat gebrek te compenseren, en dus vervang ik de liefde door het enige dat ik ken. Haat.” “Opgekropte haat”, zegt hij. “Zo is het allemaal begonnen.” “Ja”, beaam ik. Ik haal mijn Smith & Wesson uit mijn tas en schroef er traag en beheerst een geluidsdemper op. De kraaloogjes van dokter Huybrechts puilen dermate uit dat ze bijna het glas van zijn bril raken. Hij hapt naar adem. Kijkt naar het openstaande venster. Naar zijn verwilderde achtertuintje. “Nu de cirkel rond is, wordt het tijd dat ik ga”, zeg ik. De opluchting die zich in zijn schrale lijf manifesteert, is immens. “Meneer Callens! Wacht!”, piept hij schril. “Doet u dat toch niet! Er is voor alles een oplossing en…” “Dokter”, probeer ik hem gerust te stellen. “Wees niet ongerust. Ik ben heus niet van plan om zelfmoord te plegen.”
25
BW_Tot_op_het_bot.indd 25
31/01/17 20:24
Opluchting en ongeloof. Die twee liggen verbazingwekkend dicht bij elkaar. Zeker als iemand de loop van een pistool op je hoofd richt. “Me… meneer… Klein”, hakkelt hij. “Maakt u zich alsjeblieft geen zorgen. Ik ben gebonden door het beroepsgeheim.” “Ik ook.”
26
BW_Tot_op_het_bot.indd 26
31/01/17 20:24
3. Nadia Mendonck zwaaide nog een keer naar Maité, die met een weemoedige blik in de deuropening was blijven staan. Daarna liep ze haastig naar haar Clio, die aan de overkant van de straat geparkeerd stond. Gelukkig maar, want het regende en ze was laat. Maité, Brygida’s negenjarige dochter, had haar gisteren bij de eerste kennismaking meteen tante Nadia genoemd, hoewel ze geen familie waren. Dat deed deugd. Terwijl ze de Clio startte, zag ze hoe Brygida haar duim opstak, Maité bij de hand pakte en de voordeur dichtdeed. Nadia fronste. Er was iets aan de hand met haar beste vriendin, maar ze kon er de vinger niet opleggen wat. Brygida deed heel erg haar best om het te verbergen, waardoor het des te meer opviel. De frons in Nadia’s voorhoofd werd nog veel dieper toen haar Clio ook bij de derde poging weigerde te starten. Ze sprong vloekend uit haar autootje en haastte zich naar de halte, waar net een bus de hoek omdraaide en schokkend tot stilstand kwam. Nadia sprong op de bus en kocht een kaartje. Toen het gevaarte in beweging kwam, staarde ze mijmerend door de beslagen ruiten. Nieuw transportmiddel. Nieuwe stad. Nieuwe start. Positief denken was de boodschap. Na de gruwel die ze had doorstaan in het horrorhuis van de ontspoorde psychopaat Gerry Hellebroeck had ze psychologische begeleiding gekregen, waaronder – verplicht nota bene – het volgen van EMDR-therapie, een behandeling die het natuurlijke verwerkingsmechanisme stimuleert bij een posttraumatische stressstoornis.
27
BW_Tot_op_het_bot.indd 27
31/01/17 20:24
De psychologische hulp die ze had gekregen had haar zinloos geleken, want ze voelde zich oké, maar ze had niet geprotesteerd, in de wetenschap dat sommige trauma’s pas vele jaren na datum de kop opsteken. Het vervelendste aan heel de situatie was dat ze haar op de ziekenkas hadden gezet. Ook na de therapie. Zogezegd om haar op haar gemak te laten uitrusten, ver weg van de dagdagelijkse stress, maar het had een omgekeerd effect. Ze werd horendol thuis. Werken wilde ze. De beste therapie om niet te piekeren. Maar op kantoor had ze geen gehoor gevonden. Ten einde raad was ze gaan aankloppen bij Jos Bosmans, die als magistraat in de strikte zin van het woord geen uitstaans had met haar probleem, maar die wel de nodige connecties had om haar te helpen. Het was dan ook Bosmans die het voorstel, een soort van compromis, uit zijn Tiroler hoedje had getoverd. Dirk Deleu, haar lief, had geen bezwaar gemaakt. Ook hij vond, net als Bosmans, dat het haar goed zou doen om eens wat verse lucht op te snuiven. Weg van de medelijdende blikken en de onderhuidse commentaren van de Mechelse collega’s. De enige die bezwaar had gemaakt tegen de tijdelijke overplaatsing naar Antwerpen was uiteindelijk Nadia zelf geweest. Tot ze had gebeld met Brygida, die haar prompt had uitgenodigd om een tijdje bij haar te komen logeren. Nadia Mendonck staarde fronsend naar het drukke verkeer onder haar, zich realiserend dat ‘eind goed al goed’ niet meteen een trefzekere omschrijving was voor het begin van haar Antwerpse avontuur. Ze had de schermutseling wel gehoord gisterennacht in Brygida’s slaapkamer en ze betwijfelde of Brygida, die nogal ad rem was, haar man om zijn mening had gevraagd.
28
BW_Tot_op_het_bot.indd 28
31/01/17 20:24
Maar goed. Dat was een veronderstelling. Als Jan Callens, Brygida’s man en tevens Nadia’s toekomstige collega, zich niet goed in zijn vel voelde met een extra logee, dan zou ze voorlopig wel ergens een goedkoop studentenkamertje huren in de buurt van de unief. Hij was trouwens vanmorgen al heel vroeg vertrokken, Jan. Nadia verloor bijna haar evenwicht, struikelde en kon zich nog net op tijd vastklampen aan een paal bij het bruuske manoeuvre van de chauffeur. Ze foeterde. Binnensmonds, want auto of geen auto, zelfs de bus nemen van bij Brygida thuis tot op kantoor was veruit te verkiezen boven elke dag in de file staan. Daar had ze echt geen zin in. Enfin. Af en toe zou ze wel een keertje naar Mechelen rijden uiteraard. Om Dirk te zien. En met hem te kunnen slapen. Maar ach, dacht ze, een beetje onthouding kon geen kwaad. Zeker niet bij mensen die bijna de klok rond op elkaars lip zitten. Bovendien doet verandering van spijs eten, dacht ze, knipogend naar haar spiegelbeeld. Ze kreeg haar klok in het oog. Drie minuten na tien al en haar afspraak met commissaris Guido Grootbroodt was om tien uur. Ze voelde zich ongemakkelijk, maar haalde nonchalant haar schouders op. Geen reden tot paniek. Ze was naar vrouwennormen nog steeds stipt op tijd. Toch voelde ze de nervositeit knagen. Alsof het haar eerste schooldag was. Zo voelde dat. Ondanks haar jarenlange ervaring als flik. “Pffft.” Haar gedachten gingen spontaan naar Brygida. Ze waren elkaar uit het oog verloren en hadden elkaar al een paar jaar niet meer gezien, zoals dat soms gaat in een mensenleven. Ook
29
BW_Tot_op_het_bot.indd 29
31/01/17 20:24
met jeugd- én hartsvriendinnen. Ondanks de sterke band. Ze waren immers in hetzelfde weeshuis opgegroeid, waar ze van bij het begin twee handen op één buik waren. Gisteravond hadden ze samen oude herinneringen opgehaald. Alleen de aangename dingen. Het menselijke geheugen heeft namelijk de eigenschap om de minder prettige ervaringen te onderdrukken. En gelukkig maar. Er was al genoeg ellende in de wereld. Toen de bus aan de Quinten Matsijslei de hoek omdraaide, kwam eindelijk het Politiekantoor Centrum in beeld. Nadia sprong van de bus en stak op een drafje de straat over. Terwijl ze met haar regenjasje over haar hoofd naar binnen wilde lopen, leek het alsof ze werd getroffen door de bliksem en moest ze springen voor haar leven. Een overvalwagen stoof met flikkerende zwaailichten en loeiende sirene naar buiten. Ze liep het politiekantoor in. Een tweede combi zoefde rakelings naast haar. Op de open binnenplaats, waar nog twee combi’s vertrekkensklaar stonden, was het razend druk. Nadia nam even de tijd om zich te oriënteren, beklom de trappen en haastte zich naar de ouderwetse balie. “Excuseer?”, probeerde ze, maar de geblondeerde receptioniste, die aan het bellen was, merkte haar niet op. Of deed alsof ze haar niet zag. Integendeel, ze bleef er lustig op los tateren. In het platste Aantwaarps dat Mendonck ooit had gehoord. Nadia schraapte de keel. “Poeppeke! Ik zaain ont belle. Of zaaide gaai blinkt?”, sneerde de vrouw. Ze tuitte haar felrood gestifte lippen en ging verder met haar conversatie, die, als Nadia het goed begreep, te maken had met de miskoop van een nieuwe salon. In een discussie had ze geen zin. Dus wachtte ze geduldig.
30
BW_Tot_op_het_bot.indd 30
31/01/17 20:24
Gedurende tien seconden. Daarna begon ze met haar vingers te trommelen. De gecraqueleerde blondine legde zuchtend de telefoon neer, evenwel zonder de lijn te verbreken. “Joa?”, klonk het hol. “Nadia Mendonck. Recherche Mechelen. Ik heb een afspraak met commissaris Grootbroodt.” “Grootbroodt? Da’s die met zaain gezicht vol putten”, kraste de receptioniste, fronsend om zich heen kijkend. Plots wees haar felrood gelakte nagel naar het binnenplein, waar nog een overvalwagen vertrok. “Doar issem se. Achter ’t roam”, klonk het schril. Niet zonder enig leedvermaak overigens. “Als g’een stepke door zet dan…” Virginie De Cleppel keek de blondine, die met drie passen tegelijk de trap af stoof, verbaasd achterna. Van een meiske met peper in haar gat gesproken. En dat voor een echt blondje. Toen ze zag hoe Mendonck de overvalwagen met de commissaris erin op een haar na miste, maar wel de chauffeur van de achterliggende combi tegenhield en achter in de overvalwagen klom, pakte ze fronsend haar telefoon. “Marja’ke. Zaaide der nog? Sech? Wilde nouw n’s iet weten? Mega Mindy is hier zopas…” Nadia klom naar binnen, trok de deur dicht en liep gebukt de laadruimte in waar vier mannen zaten. Twee waren van de technische ploeg, want ze droegen een wit stofafstotend pak. De andere twee waren agenten in burger. Vermits de spoken druk in gesprek waren, richtte Nadia haar aandacht op de twee agenten in burger, die steriele handschoenen aantrokken en haar ongegeneerd aangaapten. Vooral de jongste, ronduit lelijk met zijn magere hoofd waar geen greintje symmetrie leek in te zitten, staarde haar aan alsof hij voor de eerste keer in zijn leven een vrouw zag.
31
BW_Tot_op_het_bot.indd 31
31/01/17 20:24
Hij had iets kruiperigs over zich, iets insectachtigs, waardoor het leek alsof zijn ogen pootjes hadden die over haar boezem krioelden. Nadia, die betreurde dat ze geen coltruitje had aangetrokken, kreeg er de kriebels van en ging naast de oudste van het duo zitten, een vijftiger met een dikke bos rood haar en een neus als een rijpe tomaat. Haar manoeuvre kwam net op tijd, want ze verloor bijna het evenwicht toen de chauffeur eerst stevig in de remmen en daarna stevig door de bocht ging. “Hoi. Ik ben Nadia.” Rik Storms en Albin D’Hoogh keken elkaar stilzwijgend aan. Het blonde kippetje begon nerveus in haar sacoche te rommelen en haalde tot hun stomme verbazing een legitimatiekaart boven. “Mijn eerste dag”, zei Nadia. Ze stak haar hand uit, maar geen van de twee mummies reageerde. De oudste staarde naar haar hand en de jongste naar haar borsten. Nadia snoof en duwde haar badge in haar handtas. Ze had zich de ontvangst door haar nieuwe collega’s toch iets hartelijker voorgesteld, maar goed, ze wilde niemand veroordelen. Flikken moet je beoordelen op hun merites. Niet op hun attitude. De jongste, vel over been en kalend, begon in een kartonnen doos te rommelen en gooide een paar steriele handschoenen naar Nadia, die ze opving en aantrok. De forsgebouwde rosse zocht oogcontact met zijn maat en tuitte goedkeurend de lippen. De twee deden Nadia denken aan Schele Pierre en Walter Vereecken, haar Mechelse collega’s. Die konden ook praten zonder klank. De magere begon opnieuw in de doos te rommelen, haalde
32
BW_Tot_op_het_bot.indd 32
31/01/17 20:24
er drie hoesjes uit en scheurde ruw de plastic verpakking open. Hij gooide een setje naar Nadia en gaf er een aan zijn spitsbroeder, die de plastic hoofdbeschermer over zijn weelderige haardos trok. Het was een potsierlijk zicht, maar toen de magere het voorbeeld van zijn collega volgde, wilde Nadia niet achterblijven. Gelukkig merkte ze net op tijd dat ze een kotszakje in haar handen had. De twee hansworsten grinnikten. Meer niet. Toch kreeg Nadia er een goed gevoel bij. Het ijs was gebroken. “Waar rijden we naartoe?” “Hoi. Storms”, zei de rosse, Nadia zijn eeltige knuist toestekend. “Rik voor de vrienden.” Toen Nadia hem de hand drukte, was de magere er als de kippen bij om ook zijn duit in het zakje te doen. “En ik ben D’Hoogh”, zei de geplukte haan. Hij knipoogde. Zijn waterige ogen schroefden zich vast in haar decolleté. “Albin voor de vriendinnekes.” “En dit zijn Annemieke en Rozemieke”, zei Nadia. Ze stak haar borst vooruit. “Alleen voor mijn ventje.”
33
BW_Tot_op_het_bot.indd 33
31/01/17 20:24