9789090277363

Page 1

1. “Het kwade brengt mensen samen.” Aristoteles

Maandag 16 februari 1914, 16.20 uur, Parijs

De Berliet CBA-vrachtwagen met stalen chassis en houten laadruimte dreigde tegen de muur te pletter te slaan. De chauffeur in de stuurcabine had zijn vracht schromelijk onderschat. Maar door een geniaal manoeuvre aan het stuurwiel slipte de vijftonner, aan de linkerkant met de smalle banden even van de grond, toch nog door de T-splitsing. De versnellingsbak kraakte luid en de CBA schoot weer in de goede richting. De chauffeur, Charles Graindor, toverde een grijns op zijn hoekige gezicht, maar de passagier naast hem bleef volkomen onbewogen zitten. Op een afstandje volgde een lichtblauwe Bébé Peugeot zo onopvallend mogelijk het tweetal. Dat was niet evident, gezien ze de enige twee gemotoriseerde voertuigen in deze buurt van de lichtstad waren. In de tweezit, aangedreven door een viercilinder motor, zaten twee agenten van de Franse spionagedienst te wachten op hun kans. ‘Neem hier de tweede straat rechts,’ beval de passagier in de stuurcabine. Op zijn schoot klemde hij een schoudertas vast. ‘Maar dat is een doodlopende steeg,’ pruttelde Charles tegen. ‘Rijd er gewoon in!’ ‘Merde!’ Op het einde van de hobbelige steeg kwam de vrachtwagen voor een bakstenen muur piepend tot stilstand. Charles en de passagier sprongen uit de stuurcabine. Het zeildoek over de laadruimte wapperde nog na van de helse rit. De Peugeot kwam nu ook de steeg ingedraaid en stopte een paar meter achter het laadruim van de CBA. ‘Dit moet wel de meest knullige achtervolging uit de dertigjarige autogeschiedenis zijn,’ zuchtte Charles. 4


Met de ene hand wees hij naar de muur achter hen en met de andere zette hij zijn pet wat strakker op zijn hoofd. De passagier keek hem met een vernietigende blik aan. ‘Als hij zegt dat we op deze plek moeten staan, dan staan we ook op deze plek! Ik volg hem blindelings!’ Charles kromp in elkaar en richtte zijn blik weer op de andere wagen. Houterig kropen de twee agenten uit hun glimmende Peugeot. Op de eerste verdieping van de huizen langs de steeg klapten aan beide kanten de vensterluiken open. Uit ieder venster kwam een geweerloop, net als de voelsprieten van een insect, naar buiten geschoven. Bijna gelijktijdig klonken er twee doffe knallen. De agenten grepen naar hun borst en zakten ineen. Hun bloed zocht een ontsnappingsroute in het doolhof van spleten tussen de ronde kasseistenen. Charles Graindor, die enkel was ingehuurd om de vrachtwagen te besturen, begreep er niets meer van. De passagier keek snel heen en weer tussen de kozijnen vanwaar er geschoten was, knikte even en stapte dan op de Peugeot af. ‘Kom, er is geen tijd meer te verliezen!’ ‘Wacht eens, wat is hier aan de hand? Wat is er zo waardevol dat je er twee mensen voor vermoordt?’ vroeg Charles zichtbaar onder de indruk. Hij begon aan het dekzeil te frunniken. Toen Charles een hoek van het zeil wegtrok, kon hij zijn ogen niet geloven. Enkele kilometers verderop, aan de voet van de Eiffeltoren, genoot Barnard Scieur van het indrukwekkende bouwwerk aan de linkeroever van de Seine. De zakenman op doorreis droeg een lange rechte beige jas over een blauw pak met rozenmotief. Een jongen in korte broek benaderde hem. Adrien Favre, elf jaar jong, hing geregeld aan de ijzeren dame rond om er bezoekers, in ruil voor wat zakgeld, wetenswaardigheden over de toren te vertellen. ‘Bonjour, wist u dat van de 18.038 ijzeren stukken eerst een schets is gemaakt? Vijftig ingenieurs zijn twee jaar bezig geweest aan 5.300 tekeningen.’ De jongen opende zijn hand en hield ze omhoog. Deze kennis was toch een paar centimes waard, hoopte hij. De afgelopen Valentijnsdag had door de oorlogsdreiging weinig verliefde koppeltjes naar de Eiffeltoren 5


gelokt waardoor hij nauwelijks wat had verdiend. De ogen van Adrien schitterden toen hij de dasspeld en de horlogeketting van Barnard in de gaten kreeg. Zou het dan toch nog een goede avond worden, vroeg hij zich af. Barnard keek omhoog en hield met een hand zijn breedgerande hoed vast zodat die niet weg kon waaien. ‘18.037, want daar ontbreekt er een.’ Met uitgestrekte vinger wees Barnard naar een plek vlak boven hen waar er inderdaad een balk aan een van de reusachtige poten van het bouwwerk scheen te ontbreken. Wie neemt er in godsnaam een stuk uit de Eiffeltoren weg, dacht de zakenman. Een gevoel van onbehagen bekroop hem. Charles Graindor zag een stalen balk met klinknagels in de laadruimte van de Berliet CBA-vrachtwagen liggen. Was dat een onderdeel van een brug of een stuk rail van een spoorweg, vroeg hij zich af. Maar de vraag die hem het meest bezig hield was: waarom zou iemand al die moeite doen voor een ijzeren balk? De passagier kwam op hem afgestapt. ‘Waarom moest je kijken? Je had dit kunnen overleven, Charles. Echt waar.’ Vliegensvlug toverde de passagier een mes uit zijn schoudertas en stak Charles enkele keren in de borst. Charles zakte door de knieën en viel voorover. De passagier lachte zijn tanden bloot en een hoektand leek te ontbreken.

6


2. “Elke actie heeft een gelijkwaardige, er aan tegengestelde reactie.” Isaac Newton

Maandag 3 augustus 1914, 23.04 uur, Wommersom

‘Er staan zeker een miljoen Duitse soldaten aan de grens klaar om ons land binnen te vallen!’ riep Leksieke de dorpsfilosoof of dorpsgek opgewonden door de herberg van Kies en Germaine. Filosoof of gek, dat was afhankelijk van de hoeveelheid alcohol in zijn bloed. In een hoek keken drie van de vier kaarters op. De vierde maakte van het geroep handig gebruik om in de kaarten van zijn naaste tegenspeler te kijken. ‘Leksieke, je hebt weer te veel op. Ga naar huis, manneke,’ suste de kloeke Germaine. Krachtig spoelde ze enkele glazen af en zette ze op de toogkast achter haar neer. ‘Maar ons land wil toch geen oorlog? Als de Pruisen oorlog willen tegen de Fransen, dat ze het daar gaan uitvechten. Maar niet hier!’ tierde Fons de messenslijper. Met zijn rechterhand sloeg hij op de toog om zijn woorden kracht bij te zetten. Enkele glazen rinkelden, maar Germaine liet begaan. Over een halfuur was iedereen toch naar huis, dacht ze. Leksieke stond recht en schudde zijn hoofd. ‘Bon, ik ben er mee weg. ’t Is al bijna een uur donker. Ik passeer nog even langs de koer voor een plasje.’ Hij rochelde, trok zijn broek op en keek verlekkerd naar de haard waar dikwijls hammen werden gerookt. De kaarters waren weer in hun spel verdiept en keken niet op toen Leksieke langs een zijdeur naar de binnenplaats verdween. De katrol om kadavers van varkens omhoog te trekken, in een schuur langs de koer, deed Leksieke weer aan de gerookte hammen denken. Zijn maag knorde luid. Toen hij boven de plasbak bengelde, dacht hij in de verte een pruttelend geluid te horen en … zelfs stemmen. Maar het gekletter in 7


de bak overstemde zijn benevelde gedachten. Wat later klom hij op zijn gammele fiets en hij probeerde zich zigzaggend over de onverharde weg op gang te trekken. Er waaide een zomerbries door de vallei van de Geterivier. Na enkele meters trappen, viel er een stralenbundel uit de lucht, pal om hem heen. Het zoeklicht wist Leksieke vast te houden en volgde hem hardnekkig, meter voor meter, tijdens zijn bochtige rit. Met het hulpmiddel van bovenaf zou hij wel vlot thuis geraken, redeneerde hij. Eens Leksieke stevig op dreef was, hevig op en neer trappend, wilde hij over zijn rechterschouder omhoog kijken om te zien waar het licht vandaan kwam. Onmiddellijk verblindde het licht hem. Leksieke week van de weg af en duikelde de gracht in. Toen hij zich vanonder zijn fiets bevrijdde en een straal water uitspuwde, viel zijn mond open van verbazing. Een reusachtig cilindervormig, spits en smal voorwerp kroop traag op enkele tientallen meters hoogte door de lucht. Het zoeklicht liet hem links liggen en zwenkte naar rechts, de open velden in. Nu herkende Leksieke duidelijk het gepruttel van motoren. Ook de stemmen van bovenaf klonken bijna verstaanbaar. Ze leken het oneens te zijn en zochten iets. Het luchtschip draaide, zijn flank glinsterde in het maanlicht en de letters LZ VI werden zichtbaar. Buiten adem kwam Leksieke de herberg weer binnengestormd. ‘Een vliegende sigaar! Ik heb een vliegende sigaar gezien!’ Alle stamgasten barstten in lachen uit. Zo’n afsluiter van de avond hadden ze niet verwacht. ‘Jullie moeten mee komen kijken,’ smeekte Leksieke. Na wat aandringen volgden ze hem tot op straat. Een van de kaarters aarzelde niet en zag zijn kans schoon om nog een keer naar de kaarten van zijn tegenspeler te kijken. Teleurgesteld gooide hij zijn vijf kaarten op tafel. Buiten zagen de stamgasten in de diepte van de Getevallei, net boven de Serclaeskapel, een zilveren sigaar zweven. Het luchtschip won snel aan hoogte. Enkele knallen weerklonken en de kapel lichtte op. Zelfs de ramen van de herberg, die zich op ongeveer vierhonderd meter van de kapel bevond, rammelden in hun kozijnen. Aan boord van de zeppelin hadden de tien passagiers zonet vijf handbommen van veertig kilo naar 8


beneden laten vallen. Toen verdween het monster voorgoed in de duisternis. ‘Verdomme,’ vloekte Fons de messenslijper achter Leksieke, ‘er stonden net twee nieuwe Mariabeelden in onze kapel.’ Verwonderd bleven de gasten naar de vlammenzee in de verte staren. Zo’n onverwachte afsluiter van de avond hadden ze zeker niet verwacht.

9


3. “Tien goed geleide soldaten verslaan honderd slecht geleide soldaten.” Euripides

Vrijdag 7 augustus 1914, 8.40 uur, Brugge ‘Zo, de stad Luik is dus gevallen,’ besloot de minister van Oorlog. Met zijn vingertoppen trommelde hij op de tafel in het midden van de vergaderruimte. Op het krijtbord werd de naam van de stad uitgevaagd door een jonge soldaat die heel wat lager in de militaire pikorde stond dan de drie mannen aan tafel. ‘De Duitsers hebben zelfs een zeppelin gebruikt om te bombarderen,’ voegde de stafchef toe. Diep in zijn binnenste bewonderde hij deze nieuwe manier van oorlog voeren. Hun land begon de oorlog met ongeveer twintig vliegtuigen, waarvan de helft eigendom was van adellijke piloten. Duitsland kon tweehonderdvijftig vliegtuigen de lucht in krijgen. ‘Maar we hebben het kreng behoorlijk toegetakeld.’ De minister genoot van dit bescheiden succes. ‘Er is een grote massa Duitse ruiterij in opmars,’ zei de grijze generaal. Hij wilde dat ze weer naar de orde van de dag keerden. De stafchef nam weer het woord. ‘Volgens het Schlieffenplan willen de Duitsers via ons land Frankrijk overrompelen. Ze willen een snelle val van Parijs, binnen de zeven weken. Op hun weg naar Parijs willen de Duitse troepen een toestel oppikken dat ze in ons land, in het geheim, hebben gebouwd. Daarna willen ze aan hun oostelijke grens met de trager mobiliserende Russen afrekenen.’ ‘Wat voor toestel?’ vroeg de generaal. Hij kneep zijn ogen tot spleten. ‘Een toestel waarmee de Duitse keizer eerst de Fransen te gronde wil richten en daarna al zijn andere vijanden. De toekomst van de mensheid staat op het spel,’ zei de stafchef. 10


‘Een wapen?’ vroeg de generaal. Zijn ogen puilden bijna uit hun kassen. ‘Niet noodzakelijk. Voor de ene een gereedschap, voor de andere een wapen.’ De stafchef maakte een kwartdraai en leek even na te denken. ‘Maar dacht Alfred Nobel ook niet van zijn dynamiet dat het nooit als wapen zou dienen?’ Hij lachte zelfvoldaan. Omdat niemand reageerde, zette hij zijn betoog weer verder. ‘We willen het apparaat voor hun neus wegkapen. Het niet vernietigen, maar zelf houden. Ook al zijn we op dit moment de vijfde industriële macht ter wereld en de vierde handelsnatie, toch zit ons kleine land tussen al die grootmachten geklemd. Het bezit van dat apparaat zou ons aanzien op het internationale schouwtoneel vergroten. En daarvoor hebben we u nodig, kapitein.’ De stafchef richtte zich tot de enige man aan tafel die nog niets gezegd had. Kapitein Knapen keek op en zijn donkere ogen fonkelden. Leopold Knapen was een man van drieënveertig jaar met een normaal postuur, bruin haar en grijzende slapen. Binnen zijn militaire loopbaan had hij een behoorlijke staat van dienst opgebouwd met een onnavolgbare toewijding aan zijn vaderland. In 1890 zette hij voet aan wal in Afrika en sloot zich daar aan bij de Openbare Weermacht van Kongo-Vrijstaat. Later nam hij in eigen land deel aan geheime operaties en zijn laatste missie had hem bijna het leven gekost. Kapitein Knapen liep zware schedelbreuken op en de beste chirurgen van het land werkten uren aan zijn lichaam. Zijn herstel duurde maanden en de kapitein leek te zijn afgeschreven voor het veldwerk. Toch was Leopold Knapen na zijn lange herstelperiode niet meer te stoppen. Volgens sommigen kon hij onmogelijk weer de oude worden, volgens anderen had hij net op regelmatige tijdstippen een dosis gevaar nodig. ‘Hier vindt u uw eenheid terug.’ De stafchef gaf de kapitein een dossiermap. ‘Waarom kunnen de soldaten van het veldleger dit voorwerp niet buitmaken?’ wilde de generaal weten. Hij leunde ver voorover. Jarenlange jichtaanvallen hadden zijn ooit zo fiere houding aangevreten. Kapitein Knapen keek de generaal in de ogen en voelde 11


instinctief aan dat hij geen enkel vertrouwen genoot. Ook al zouden ze het nooit hardop toegeven, eigenlijk hadden ze hem afgeschreven. ‘Wel, het is geen publiek geheim dat ons leger uit ongetwijfeld moedige, maar slecht getrainde, slecht bewapende en veelal tuchtloze soldaten bestaat,’ beantwoordde de minister naar waarheid zijn vraag. Wat hij er niet aan toevoegde, was dat er ook nog eens een sterk onderbemand officierenkader bestond dat nauwelijks opgeleid was. De voltallige legerleiding was een vergrijsde bende. ‘Ik wil zelf mijn eenheid samenstellen,’ zei Knapen. ‘Er is geen tijd om te marchanderen!’ De generaal ging tekeer als een oude dondergod. Zijn hangwangen schudden heftig heen en weer. De stafchef knikte instemmend. ‘Over enkele dagen of, misschien morgen al, bereiken de Duitse troepen de locatie en is het waarschijnlijk te laat,’ pikte de stafchef in. Kapitein Knapen gooide ongeïnteresseerd het dossier weer op de tafel. ‘Dit is ongehoord,’ zei de stafchef. Hij kookte zichtbaar van woede. ‘Wacht even, laat hem spreken,’ suste de minister. ‘Wat zijn je eisen, kapitein?’ vroeg de stafchef. ‘Ten eerste: een eigen eenheid, zonder vragen over de samenstelling er van. Ten tweede: Cavajal.’ De stafchef en de generaal schrokken bij het horen van die naam. De jonge soldaat, die met zijn rug tegen het bord stond, liet zijn bordveger tegen de grond kletteren. ‘Je mag er op rekenen dat we dat probleem aanpakken van zodra je in je missie slaagt,’ besliste de minister zonder aarzelen. Persoonlijk hechtte de minister niet al te veel belang aan deze opdracht. Volgens hem was de vijand niet in staat om een dergelijk apparaat te bouwen. Omdat het leger iedere fitte officier nodig had om het land te verdedigen, kon hij kapitein Knapen wel afstaan voor deze missie. De stafchef schudde ongelovig zijn hoofd en de generaal liet zich achterover in zijn stoel ploffen. Met een kort handgebaar gaf de minister aan dat de stafchef verder mocht vertellen. ‘Een grote groep van onze soldaten heeft zich in de streek rond Leuven en Tienen opgesteld. Morgennacht vertrekt het Derde Regiment Lansiers vanuit Brugge richting Tienen. Deze ruiters zullen zich voor het veldleger opstellen om hen in te dekken. Zorg jij dat je met je mannen 12


op die trein met ruiters zit en laat ons bidden dat de Duitsers tegen die tijd nog niet zo ver zijn opgerukt,’ zei de stafchef. De kapitein stond op, salueerde en stapte kordaat op de deur af. ‘Voor je vertrekt, zal ik je nog in detail briefen over de mogelijkheden van het toestel!’ riep de stafchef hem na. De tijd was rijp, vond de kapitein, om het plan dat al jaren in zijn hoofd rondspookte eindelijk tot uitvoering te brengen. Nu of nooit!

13


4. “De hele wereld is een schouwtoneel en alle mensen zijn maar acteurs.” William Shakespeare

Emiel Vantomme, geboren op 19 maart 1889 Door de oorlogsdreiging had de Belgische regering op 31 juli 1914 haar leger gemobiliseerd. Alle militairen die met verlof waren, werden terug onder de wapens geroepen. Maar lansier Emiel Vantomme was na een week nog steeds niet terug naar de kazerne van het paardenvolk gekeerd. Zijn overste vroeg zich af of hij gevlucht was en iedereen in de steek had gelaten. Die ochtend, na zijn bezoek aan de minister van Oorlog, sprak Kapitein Knapen met enkele soldaten van Emiels regiment, zijn vrienden. ‘Ik weet het zeker,’ zei de ene, ‘dat hij naar familie in Nederland is getrokken. Die zien we nooit meer terug.’ ‘Emiel? Ik heb gehoord dat hij uit het leger werd gezet omdat hij veel te dik was geworden,’ wist de andere. De soldaten van de ruiterij mochten volgens de wet in de militie niet meer dan zesenzestig kilogram wegen. ‘Ze zeggen zelfs dat hij ondertussen het dubbele weegt!’ riep hij de kapitein nog na. Maar van Emiels beste vriend Cyriel Persyn kreeg kapitein Knapen eindelijk een bruikbare tip: Emiel zou op het marktplein van Maldegem rondhangen. Een uur later stond kapitein Knapen op het plein oog in oog met een zilvergrijs standbeeld dat uit Naamse steen leek te zijn opgetrokken. Hij dacht na over wat hij allemaal zelf wist van Emiel Vantomme of wat hij van hem gehoord had. Als kind scheen het al een bijzondere jongen te zijn … ‘Mijnheer doktoor, Emiel gaat sterven! Ocharme, mijn kind,’ jammerde Maria Sylvie. De moeder van Emiel sloeg haastig een kruisteken.

14


Gebukt kwam de dokter de gang van het rijhuisje in Sint-Baafs-Vijve, in de schaduw van de Sint-Bavokerk, binnengestapt. Zijn oog viel op een vergeeld krantenartikel dat aan de muur hing. Ongeziene gruwel eindelijk blootgelegd stond er bovenaan het stuk te lezen. Op de zwartwitfoto naast het artikel was een zwarte man te zien. Met een pijnlijke grimas hield de man zijn armen in de lucht, alle twee zonder handen. ‘Wie bewaart er zoiets?’ mompelde de dokter en geschrokken zette hij een stap achteruit. Maria Sylvie pakte hem ongeduldig bij de revers van zijn jas en leidde hem naar de slaapkamer. Op bed lag de zesjarige Emiel hevig te kreunen en te kronkelen van de buikkrampen. Normaal gezien deelde hij deze kleine kamer nog met zijn drie zussen en twee broers, maar omdat zijn toestand zienderogen was verslechterd, had hij de kamer vandaag voor zichzelf. Emiel probeerde zijn braakneigingen te onderdrukken. ‘Het is zeker cholera,’ riep Maria met overslaande stem. ‘Op de markt waren twee mannen uit Waregem er enkele dagen geleden nog over bezig! Ze is terug!’ Ongeveer dertig jaar geleden had de cholera-epidemie voor 3.500 doden in Brussel gezorgd en dat was de aanleiding om de Zennerivier in de stad te overwelven. Daarvoor omschreven de Brusselaars de rivier als een stinkend en modderig riool. ‘Rustig maar,’ probeerde de dokter haar te kalmeren. ‘Die smerige waterpomp,’ foeterde ze, ‘het moet die smerige pomp zijn.’ Emiel keek vermoeid op en zijn anders zo guitige blik zag er dof uit. Zijn beide handen hield hij stevig op zijn buik gedrukt. De dokter moest toegeven dat het kind er slecht uitzag. Zou cholera toch terug in het land zijn, vroeg hij zich af. ‘Hoeveel dagen is hij al misselijk?’ ‘Twee dagen. Hij loopt zeker een paar keer per uur naar het gemak.’ Ze ging naast haar zoon op het bed zitten en streelde hem door de haren. In dikke druppels liep het zweet langs zijn wangen. De dokter knielde naast het bed, hield zijn hand tegen het voorhoofd van Emiel om te voelen of de jongen gloeide en krabde daarna aarzelend in zijn volle baard. ‘Hmmm, kom eens even mee naar de keuken.’

15


De dokter veerde recht en schoot energiek weg. Maria Sylvie volgde hem op de voet. Emiel sloot weer zijn ogen en kreunde. Wat later kwam de dokter weer binnen, met de moeder in zijn kielzog. ‘Emiel, jongen,’ begon hij, ‘voor jou is alle hulp te laat. Maar we kunnen nog andere mensen redden als we je hart, maag, lever en darmen zo snel mogelijk uit je lijf snijden en grondig onderzoeken.’ De dokter haalde een groot slagersmes tevoorschijn. Een duivelse lach schitterde op zijn gezicht. Emiel sprong recht en begon te schreeuwen. ‘Ik deed maar alsof! Ik deed maar alsof! Ik heb niets,’ huilde hij en greep zijn moeder bij haar rokken. De dokter stond recht, knipoogde naar Maria Sylvie, zette zijn hoed weer op en verliet lachend de slaapkamer. Enkele dagen voordien hadden Emiel en zijn moeder enkele oudere mannen op de markt over cholera horen vertellen. Die informatie had hij als een spons opgezogen en er zijn eerste toneelstuk mee opgevoerd. Maar de mannen hadden het bij één van de symptomen verkeerd gehad: ze hadden het over misselijkheid, braken, buikpijn, plotseling opkomende waterige diarree en zweten als een paard. Omdat er veel vocht door de symptomen verloren gaat, was uitdroging de belangrijkste doodsoorzaak bij cholera. Emiel kon na een paar dagen nooit meer zo hevig gezweet hebben, integendeel. De dokter was bijna in zijn komedie getrapt. Gelukkig herinnerde hij zich op tijd de juiste symptomen en had hij stiekem van het zweet van Emiels voorhoofd geproefd toen hij in zijn baard krabde. Nadat de dokter het huis uit was, kreeg Emiel een pak rammel. Maar Emiel zou zijn naaste omgeving nog geregeld beetnemen. Zo verscheen hij op tienjarige leeftijd verkleed als vrouw aan de deur en stelde zich voor als een verre achternicht van Maria Sylvie. De vrouw was zo onder de indruk van het hele gebeuren, maar had gelukkig nog net op tijd haar eigen trouwkleed herkend. De Koninklijke Nederlandse Schouwburg, dat volksverheffend theater in Antwerpen bracht, kwam het unieke talent van Emiel al gauw op het spoor. Maar zijn ouders zagen het niet zitten dat hun jongste zoon een onzeker bestaan als acteur zou gaan leiden. Uit rebelsheid trok hij met een circus een jaar dwars door Europa. Ontnuchterd keerde Emiel 16


terug, want tijdens de tocht kreeg het rondtrekkende gezelschap de ene na de andere tegenslag te verwerken. Op aanraden van zijn vader ging Emiel het leger in. Na zijn opleiding werd hij ingedeeld bij het paardenvolk van het Derde Regiment Lansiers, dat gekazerneerd was in de Langestraat in Brugge. Maar echt afscheid van zijn acteerdromen nam Emiel nooit, want er was nog altijd het lokale amateurgezelschap … De parochiezaal van Wielsbeke zat afgeladen vol. Het amateurgezelschap voerde er de komedie Het bedrog op. Weken hadden ze geoefend en gesleuteld aan hun bewerking die hier en daar sterk afweek van het origineel Le Tartuffe van de Franse toneelschrijver Molière. In hun stuk weet oplichter Hector met zijn leugens en bedrog een naïeve goedzak Nestor in te palmen en een wig tussen de familieleden van zijn gezin te drijven. Het amateurgezelschap van Wielsbeke was tot ver buiten de parochiegrenzen gekend en dat was simpelweg te danken aan één jongeman: Emiel Vantomme. Wanneer Emiel verschillende rollen voor zijn rekening nam, dan was daar niets van te merken en leek het alsof er verschillende acteurs aan het werk waren. Hij werd zijn personages. Het gezelschap sneed nu het laatste bedrijf van de uitvoering aan. Hierin verliest Nestor zijn huis en bezittingen aan de oplichter en belandt hij in de goot. ‘Ik heb vandaag nog niets gedronken,’ riep de in lompen geklede zwerver van op het podium naar het publiek. ‘Dat ruik ik,’ antwoordde Nestor hoofdschuddend. Een lachsalvo brak los. De zwerver waggelde over het podium. Een nette dame op de eerste rij porde haar man in zijn zij. ‘Ik denk dat ik de drank tot hier ruik,’ fluisterde ze ontzet. Was dit nu Emiel of een echte zwerver, vroeg ze zich af. ‘Ik heb echt nog niets gedronken.’ De zwerver zette zijn gloriemoment voort. ‘Maar ik kan wel wat gebruiken,’ voegde hij hoofdschuddend toe. Een fles viel vanonder zijn stinkende vodden en rolde enkele meters over het podium. De deur van de parochiezaal zwaaide open en de veldwachter, beter gekend als de champetter, kwam binnengestormd.

17


‘De oorlog is begonnen,’ bulderde hij vanonder zijn borstelige snor door de parochiezaal. Een vrouw gilde, er ontstond geroezemoes en paniek. De veldwachter zette zijn kepie af, streek met zijn vlakke hand de kreuken uit zijn mantel en schraapte zijn keel. ‘Beste mensen, er is nog geen reden tot paniek!’ ‘Waar zitten die smeerlappen?’ vroeg de schoolmeester. Hij wilde meteen op het voorplan treden, want bij iedere belangrijke gelegenheid was hij de spreekbuis van de gewone man en dat zou nu niet anders zijn. ‘Twee van hun verkenners zijn vlakbij gesignaleerd,’ bromde de veldwachter. Een knal, die op een geweerschot leek, klonk van achter de coulissen. De toeschouwers veerden recht en wilden het op een lopen zetten. Er werd geduwd en getrokken. De champetter smeet zich met zijn rug tegen de deur zodat niemand nog naar buiten kon. Hij toverde een fluitje uit zijn zakken en blies er op totdat iedereen weer zweeg. De angst werkte verlammend en iedereen bleef stokstijf staan. De champetter begon te lachen. Heel zijn vadsige lijf begon te schudden. Niemand begreep nog wat er aan de hand was. De champetter rukte zijn snor van zijn gezicht en deed, haast plechtig, zijn opgevulde mantel uit. ‘Emiel, jij smeerlap!’ riep een hoge vrouwenstem. Iedereen haalde weer opgelucht adem en er werd luid gelachen en geapplaudisseerd. Emiel glimlachte tevreden. Pas enkele maanden later zou hij met de oorlog kennismaken … Kapitein Knapen bewonderde het standbeeld op de markt van Maldegem. Het beeld stelde een Romeinse jurist in toga voor. Met de ene hand wees de rechtsgeleerde dreigend naar boven en in de andere hand hield hij een papyrusrol vast. Het beeld keek de kapitein aan. Waar kon Emiel zijn, vroeg de kapitein zich af. In de kroeg op de hoek van de markt? Emiel Vantomme was geen tooghanger. De kapitein concentreerde zich op het hoofd van de Romein, dat half onder een capuchon verborgen zat. Plots knipperde het standbeeld met zijn ogen. Kapitein Knapen glimlachte fijntjes. ‘Kom maar naar beneden, Emiel.’ 18


Het beeld kwam tot leven en sprong van zijn sokkel. ‘Ik was er bijna ingetrapt.’ ‘Uren kan ik stil blijven staan, maar mijn ogen beginnen altijd zo snel te branden.’ De kapitein steunde tegen de rand van de fontein en Emiel kwam naast hem zitten. ‘Ze denken waarschijnlijk dat ik gedeserteerd ben?’ vroeg Emiel. ‘En hebben ze gelijk?’ ‘Het is eervol om voor het vaderland te sterven,’ aarzelde Emiel, ‘maar het is heerlijk om voor het vaderland te leven.’ Met grote ogen keek hij de kapitein aan. ‘Emiel, niemand van ons zal deze oorlog kunnen ontlopen. Hij zal je overal achtervolgen en steeds weer vinden.’ Een oude vrouw die de markt over stak, wreef zich in de ogen. Zat daar aan de rand van de fontein een soldaat met een standbeeld te praten, vroeg ze zich af. ‘Ik kan best begrijpen dat je bang bent,’ zei Knapen op vaderlijke toon, ‘maar op dit ogenblik verkeren miljoenen mensen in gevaar. Als het leger de vijand niet probeert tegen te houden, wie beschermt onze vrouwen en kinderen?’ Emiel moest toegeven dat hij enkel aan zichzelf had gedacht. Hij leefde gewoon te graag. ‘Ik ben je niet komen opzoeken om je terug naar je regiment te sturen,’ sprak de kapitein naar waarheid, ‘maar om met mij mee te komen.’ ‘Met u?’ vroeg Emiel verbaasd. ‘Een vrolijke kameleon komt altijd wel van pas.’ Maar over de echte reden repte de kapitein zich op de terugweg met geen woord.

19


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.