9789401420952

Page 1


6


In 1881 zag de Belgische wielerbond het levenslicht, elf jaar later volgde met LuikBastenaken-Luik de eerste grote Belgische klassieker, in 1893 gevolgd door Parijs-Brussel, de eerste koers die door een krant werd georganiseerd. De wielersport beleefde toen een bloeiperiode, de UCI werd in 1900 opgericht, er was sprake van een democratisering van de hoge sociale klasse naar de gewone man. De wedstrijden lagen niet langer geconcentreerd in grote steden, in België verlegde de aandacht zich ook naar West- en OostVlaanderen, waar koersen rond een bierton plaatsvonden – veredelde criteriums als het ware. Toch kwam het na de eeuwwisseling door een gebrek aan talent tot een crisis, wielerbanen sloten de deuren en toen de Ronde van Frankrijk in 1903 voor het eerst werd gereden, stonden er amper vier Belgen aan de start. Eén figuur zorgde ervoor dat dit veranderde: Cyrille Van Hauwaert, de eerste echte flandrien, zou zich met overwinningen in MilaanSanremo, Parijs-Roubaix en later de Ronde van Lombardije opwerpen tot hét model van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. De successen van de West-Vlaming leidden tot een heropbloei van het wielrennen. Voortaan bestond twintig procent van het deelnemersveld van de Ronde van Frankrijk uit Belgen en toen Odiel Defraye in 1912 de Tour won, kwam alles in een stroomversnelling. Wat la-

ter werd de krant Sportwereld opgericht, onder leiding van de illustere Karel Van Wijnendaele, die in 1913 voor het eerst de Ronde van Vlaanderen organiseerde. Philippe Thys zou vervolgens drie keer de Tour winnen (1913, 1914 en 1920) – de Eerste Wereldoorlog verhinderde meer overwinningen. Het wielrennen zou tussen 1914 en 1918 zo goed als stilvallen. De schaarse wedstrijden die nog werden georganiseerd, hadden een steeds magerder deelnemersveld. In België was er op bevel van de Duitse bezetter helemaal een wielerverbod, al werden er wedstrijden in het geheim georganiseerd. Later mocht er alsnog op de piste worden gekoerst en vond, op 22 augustus 1915, de derde editie van de Ronde van Vlaanderen plaats op de ovalen wielerbaan van Evergem, waar 26 deelnemers 150 kilometer rondjes moesten malen. Leon Buysse toonde er zich de snelste in de sprint. Pas op 20 april 1919 werd het wielerleven met Parijs-Roubaix definitief gereanimeerd. In de prehistorie van de wielersport waren coureurs echte dwangarbeiders van de weg. Vooral de Ronde van Frankrijk groeide telkens weer uit tot een rauwe uitputtingsslag. De beruchte Henri Desgrange, de grondlegger van de Tour, leidde zijn wedstrijd met een haast masochistische gedrevenheid.

7

1869  1920

D

e wielersport was aanvankelijk vooral een stedelijk fenomeen en werd bedreven door mensen uit de hoge (Franstalige) bourgeoisie. Het centrum van het hele wielergebeuren lag in Parijs en lang stonden er vooral stadswedstrijden op de kalender. ParijsRouen was in 1869 een van de eerste aansprekende koersen. Maar eigenlijk lag de focus in de beginperiode vooral op de piste. Aan het einde van de negentiende eeuw telde België 35 velodrooms en er waren in dit land 230 wielerclubs. Wat later ontstonden de eerste merkenteams, vooral fietsfabrikanten fungeerden toen als sponsor.

HOOFDSTUK 1


2


Philippe Thys De perfectie nabij

GEBOREN 8 oktober 1890 in Anderlecht GESTORVEN 17 januari 1971 in Brussel PROF Van 1912 tot 1927

Philippe Thys was de eerste haast volmaakte kampioen uit de geschiedenis. Eigenlijk had het record van het grootste aantal Touroverwinningen in zijn bezit moeten zijn. Maar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verdween de wedstrijd vier jaar van de kalender. Philippe Thys was een krachtpatser die op een zeer efficiënte manier reed. Hij schoor zelfs zijn snor af om de luchtweerstand te verminderen. Door altijd (te) berekend te koersen sprak hij echter het publiek te weinig aan. Bovendien bezat hij op sommige momenten niet de mentale kracht om alles voor zijn sport op te offeren. Toen Thys in de eerste naoorlogse Tour aan de start verscheen – nadat hij in 1913 en 1914 had gewonnen – was zijn conditie zo belabberd dat Tourdirecteur Henri Desgrange hem in een vlammend artikel omschreef als ‘een decadente, kleinburgerlijke man die zijn liefde voor de fiets verloor’. Philippe Thys was gekrenkt en schreef Desgrange een brief terug, waarin hij zijn zege voor het daaropvolgende jaar aankondigde. De Brusselaar, die op zijn zestiende naar Andenne verhuisde, hield woord en richtte een slagveld aan: hij won met 57 minuten voorsprong, slechts 22 van de 113 gestarte renners haalden het einde. Thys had weer gedaan wat hem bijna heel zijn carrière kenmerkte: trainen met een onvoorstelbare inzet en koersen met veel overleg. Om valpartijen te vermijden fietste hij niet alleen constant vooraan, maar ook telkens op een meter van de anderen. Na deze demonstratie zwaaide Desgrange met het wierookvat. Hij riep dat de oorlog de Belg had verhinderd om de Ronde van Frankrijk nog veel meer te winnen.

De Basset Philippe Thys was een veelzijdig renner. Toen hij zich bij een Brusselse wielerclub aansloot, dreef zijn talent al boven. Tijdens een trainingsritje in de buurt van Namen kruiste Thys op een bepaald ogenblik het pad van de

Fransman Georges Passerieu. Op de eerstvolgende helling schudde hij het nummer twee van de Tour van 1906 uit het wiel. Op voorspraak van Passerieu tekende Thys daarop een contract bij Peugeot. Als amateur pakte de Brusselse ket in het park van Tervuren de nationale titel in het veldrijden en bij de onafhankelijken maakte hij indruk in het Circuit Française Peugeot, een wedstrijd over zestien etappes waaraan meer dan vierhonderd renners deelnamen. Eerder had hij ook al Parijs-Toulouse en de driedaagse rittenkoers Genève-Turijn naar zijn hand gezet. Toen Thys in 1912 bij de profs debuteerde, verliep de integratie vlekkeloos. In zijn eerste Tour, gewonnen door Odiel Defraye, werd hij meteen zesde. Thys had genoeg gezien. Toen sportdirecteur Baugé hem voor de start van de Tour 1913 vroeg welke rol hij voor zichzelf binnen de ploeg zag weggelegd, zei Philippe dat hij zou winnen. Dat leidde tot hoongelach bij zijn ploegmaats: zo veel zelfoverschatting hadden ze zelden gezien.

UITSCHIETERS BK veldrijden 1910 13 ritzeges in de Tour, 1913, 1914, 1920 (4), 1922 (5), 1924 (2) Eindklassement Tour 1913, 1914, 1920 Parijs-Tours 1917, 1918 Ronde van Lombardije 1917

brak, stormde hij heel alleen door, met een ritzege en de eerste plaats in het klassement als resultaat. Heel even had Thys in die Tour de gele trui gedragen omdat Henri Desgrange vond dat de leider makkelijk herkenbaar moest zijn, al duurde dat experiment niet lang. Thys voelde zich een parkiet in het wollen gele shirt, dat veel te klein was en snel in een winkel was gekocht. Dat Philippe Thys in die Tour slechts één rit won en profiteerde van de pech van Eugène Christophe en later ook van Marcel Buysse, gaf zijn zege niet de nodige glans. Buysse had op een gegeven moment de gele trui van Thys overgenomen. Hij had geïmponeerd in de Pyreneeënrit naar Perpignan toen hij in regen en ontij zijn landgenoot op meer dan tien minuten reed. Maar in de etappe naar Nice kwam Buysse tijdens een afdaling ten val. Hij brak zijn stuur en verloor meer dan twee uur.

Philippe Thys koerste op een zeer efficiënte manier. Hij schoor zelfs zijn snor af om de luchtweerstand te verminderen. Thys maakte zijn boude voorspelling echter waar. Het werd al heel snel duidelijk dat hij in de bergen floreerde. Niet dat hij daar met verwoestende demarrages uitpakte, de Brusselaar teerde veeleer op zijn regelmaat, op het vermogen om heel lang in hetzelfde tempo te klimmen. Hij had het geduld om te wachten op fouten van de tegenstander en sloeg dan keihard toe. Zo legde Thys in 1913 de basis voor zijn eerste Tourzege. In de legendarische bergetappe tussen Bayonne en Luchon volgde hij de ontketende Fransman Eugène Christophe, maar toen die zijn vork

3

Voor Thys bleef uiteindelijk alleen de Fransman Lucien Petit-Breton als tegenstander over. Die ging, in de voorlaatste rit naar Duinkerke, ook tegen de grond en moest opgeven. Thys was eveneens bij die val betrokken en bleef bewusteloos liggen. Zijn ploegmaats hesen hem echter weer op zijn fiets en sleurden hem naar de finish. Toen het Belgische team na de Tour in Brussel werd verwacht voor een banket met koning Albert I, blonk Thys uit door afwezigheid. Het zinde hem niet dat zijn zege werd geminimaliseerd en dat Karel Van Wijnen-


daele, de pionier van de Vlaamse sportjournalistiek en organisator van tal van wedstrijden, met luide stem de prestatie van Marcel Buysse in de verf had gezet. Dat gebrek aan waardering liep als een rode draad door Thys’ carrière. Het kwetste hem, al tastte het zijn zelfvertrouwen nooit aan – een vreemd dualisme. Het jaar daarop toonde de Brusselaar dat die zege geen toeval was. De Tour startte op 28 juni 1914, de dag dat de Oostenrijks-Hongaarse aartshertog Frans-Ferdinand en zijn vrouw in Sarajevo werden vermoord, een aanslag die uiteindelijk zou leiden tot de Eerste Wereldoorlog – een tragisch toeval dat de Tour met dat wapengekletter verbond. Thys, die erg laag op de fiets zat en de bijnaam de Basset (de dashond) kreeg, legde in de eerste Pyreneeënrit de basis voor een tweede eindzege. Hij telde toen al een voorsprong van 35 minuten. De Franse renners werden gedegradeerd tot meelopers, dat bleek onder meer uit de dalende verkoop van de organiserende krant L’Auto. Het kwam de organisatoren dan ook niet slecht uit dat Thys tijdens de voorlaatste dag op de stenen van Rijsel zijn vork brak. De Belg

4

zocht een smidse op om alles weer aan elkaar te lijmen. Twee commissarissen keken aandachtig toe. Het uitgangspunt van stichter Henri Desgrange was immers dat de Tour een individuele onderneming moest zijn en daarom was elke hulp bij pech ten strengste verboden. Later werden die reglementen wel wat versoepeld, onder druk van de professionele teams. Ontelbaar zijn niettemin de foto’s waarin Desgrange met een nors gezicht naast zijn auto staat te kijken of zijn richtlijnen wel werden opgevolgd. Toen, in die Tour van 1914, ook Eugène Christophe binnenkwam om een kleine reparatie te doen, stak hij Thys een handje toe. Die werd met een straftijd van een uur beboet. Zo naderde de Franse publiekslieveling Henri Pélissier tot op 1 minuut en 49 seconden. Thys, een zachtaardige jongen die niet snel ruzie maakte, aanhoorde het verdict roerloos en bleef de dag erna gewoon in het wiel van Pélissier. Hoe de Fransman in de slotrit ook zijn duivels ontbond, hij kon de Belg niet lossen. Twee dagen na het einde van de Tour begon de Eerste Wereldoorlog. Een aantal renners streed niet langer op de fiets, maar op het front. Die oorlog onderbrak, voor een deel, de


carrière van Philippe Thys. Het kostte hem, zou hij later vertellen, minimaal twee Touroverwinningen. Juist op dat moment had de Brusselaar immers zijn top bereikt. Hij werd sergeant bij de luchtmacht, maar kreeg voldoende faciliteiten om te trainen. Hij nam verlof om te koersen. Zo schreef de Basset in 1917 én Parijs-Tours én de Ronde van Lombardije op zijn palmares. Dat Thys in deze najaarsklassieker, tot dan een exclusief domein van de Italianen, samen met Henri Pélissier een sterk nummer opvoerde, sloeg iedereen met verstomming.

Vergiftigd Na de wapenstilstand baadde de wielersport niet in financiële weelde. Het was uiteindelijk dat wat aan de grondslag lag van de rampzalige Tour die Thys in 1919 reed. Of beter: bíjna reed, want de Brusselaar gaf al tijdens de eerste rit op. Er stonden slechts 55 renners aan de start, de wegen lagen er verschrikkelijk slecht bij en toen de met maagklachten sukkelende Thys op drie kilometer van de aankomst viel, gooide hij zijn fiets op de achterbank van een wagen die naast hem stopte. Henri Desgrange was woedend en maakte Thys nog maar eens met de grond gelijk. Maar diens onvrede had een andere reden: zijn sponsor Peugeot weigerde hem een hoger loon uit te betalen. De fietsenfabrikant probeerde de Belg via een achterpoortje in koers te houden, maar die wilde daar niet van weten en dreigde met een vertrek naar Italië. Het jaar daarop won Thys met bravoure de Tour. Hij nam al in de tweede rit de leiderstrui over en domineerde zoals nooit voorheen. Door de verschroeiende hitte gaf de

premie uitbetaalde omdat hij de Belgische suprematie beu was. Het zou niet helpen, want de Waal Léon Scieur won. In 1922 won Philippe Thys vijf ritten en leek hij de macht te grijpen op de Izoard, maar door een gebroken voorvork verloor hij veel tijd. In 1923 staakte hij snel de strijd om dan in 1924 weer te imponeren: Thys leek, met onder meer twee ritoverwinningen, onbedreigd naar de zege te snellen tot hij op

Philippe Thys had het geduld om te wachten op fouten van de tegenstander en sloeg dan keihard toe. helft van de deelnemers na vier etappes op. De Basset won niet alleen drie ritten, hij eindigde telkens in de top vijf, acht keer finishte hij als tweede. Thys gunde de renners die hem een handje toestaken al eens een etappezege, tot grote ergernis van Desgrange, die een middel zocht maar niet vond om hem uit de Tour te zetten. Na Thys’ derde eindoverwinning restte er hem echter niets anders dan zijn bewondering uit te spreken. Het was de laatste Tourzege van de Brusselaar, al had er zeker nog een vierde in gezeten. In 1921 gaf hij al in de tweede rit op, officieel omdat hij ziek was, maar het heette dat Desgrange hem bij voorbaat een winst-

de Tourmalet van een verzorger een drinkbus kreeg aangeboden die niet voor hem was bestemd. Hij kreeg krampen en moest constant overgeven. Als allerlaatste bereikte hij doodziek de aankomst, ervan overtuigd vergiftigd te zijn. Hij werd niettemin nog elfde.

Sluw afwachten Philippe Thys bleef nog tot 1927 prof. Zijn enorme veelzijdigheid had hij al veel vroeger gedemonstreerd toen hij in 1919 samen met de Franse sprintkampioen Marcel Dupy de zesdaagse van Brussel won. Het veld, de piste, klassiekers en de Tour, het maakte Thys eigenlijk niet uit. In 1921 nam hij zelfs deel

5

aan de marathonkoers Bordeaux-Parijs en groeide hij uit tot de absolute smaakmaker van deze wedstrijd. Op vijftig kilometer van het einde reed hij onbedreigd op kop. Na een contact met zijn gangmaker smakte hij echter tegen de grond. Hij verloor veel tijd en finishte uiteindelijk als derde. Eigenlijk was Thys nooit een volksheld. Nochtans had hij de uitstraling om de mensen te bekoren en was hij een verfranste Brusselaar met Vlaamse roots. Maar dat hij in de eerste plaats een stoïcijns cijferaar was, keerde zich tegen hem. Veel liever dan een renner met tactisch inzicht te bejubelen, identificeerden de wielerliefhebbers zich ook toen liever met onverwoestbare aanvallers. Het verschil maken in het begin van de rit en dan sluw afwachten, dat was Thys’ credo. Het hoofd moest de benen dicteren. Heel bedachtzaam ging hij ook om met voeding en training. Vette kost meed hij en zijn trainingen waren zeer methodisch. Na het einde van zijn carrière richtte Philippe een garage en fietsenzaak op. Vervolgens een busbedrijf met autocars en een reisbureau. Het toerisme was volop in opgang en Thys speelde erop in. Zijn bussen waren vaak in het Tourgebergte te zien. Zo keerde hij terug naar de plek waar hij zo veel glorie had verzameld. Als een gefortuneerd zakenman.


6


Cyrille Van Hauwaert De Pionier

GEBOREN 16 december 1883 in Moorslede GESTORVEN 15 februari 1974 in Zellik PROF Van 1907 tot 1915

Cyrille Van Hauwaert zette de wielersport in Vlaanderen definitief op de kaart. Door zijn internationale triomfen gaf hij de groei en bloei van deze sport een boost en verhoogde hij het zelfbeeld van de Vlaming. Cyrille Cyriel Van Hauwaert was de eerste Vlaamse renner over wie met lyriek en pathetiek werd geschreven. Karel Van Wijnendaele, de vader van de wielerjournalistiek en patriarch van het Vlaamse geschreven woord, liet de West-Vlaming uitgroeien tot een mythische figuur. De carrière van Cyrille Van Hauwaert leende zich daar ook voor. Hoewel hij voor een Franse ploeg reed, verpersoonlijkte hij als allereerste de flandrien. De Moorsledenaar geselde zijn lichaam en zocht constant de grenzen van het belastbare op. Vooral in slechte weersomstandigheden groeide hij boven zichzelf uit. Het gebeurde weleens dat Van Hauwaert voor de start van een wedstrijd stond te rillen van de kou. Hij klaagde echter niet. Een enkele keer, voor Bordeaux-Parijs, kon hij zelfs zijn handen nauwelijks bewegen. Het waren ijsklompen. Van Hauwaert vond er iets op: hij… waterde op zijn handen zodat die toch een beetje warm kregen. In de memorabele Milaan-Sanremo van 1910 was hij echter machteloos. Van de 71 deelnemers bereikten er slechts drie de aankomst. Door de Siberische temperaturen stopte Van Hauwaert voorbij de uitgang van een tunnel en ging hij met een mantel over zijn rug op een steen zitten. Hij zou opgeven, nadat hij voordien een herberg was binnengestapt, zich naar het houtvuur had gesleept en zijn handen… in de vlammen had gestoken.

Ruwe kasseiwegen Aanvankelijk werkte Van Hauwaert als stalknecht op een hoeve, later in de Noord-Franse steenovens en in een jeneverstokerij, bij Lammertyn, die voor een deel bepalend zou zijn voor zijn carrière. Cyrille kreeg pas op zijn

achttiende voor het eerst een fiets in handen, waarvoor hij veel had gespaard. In zijn achterhoofd leefde toen al het idee om te beginnen te koersen. Toen Van Hauwaert, die trainde op ruwe kasseiwegen, in 1905 in Gent-Brussel alleen van de zege werd gehouden door de sterke Waal Robert Wancour, besloot hij op diens aangeven deel te nemen aan de wedstrijd Brussel-Roubaix. Dat groeide uit tot een grote ontgoocheling: Van Hauwaert, rijdend op gewone luchtbanden en niet met tubes, zat in de kopgroep toen hij in een verkeerde richting de piste van Roubaix op fietste. Hij veroorzaakte zo een valpartij en haalde zich de woede van alle andere renners op de hals. De West-Vlaming besloot in een bui van neerslachtigheid met de wielersport te kappen. Het kostte mensen uit zijn omgeving veel moeite om hem op andere gedachten te brengen. Wat later startte Van Hauwaert in Parijs-Tourcoing en leek hij op weg naar de zege. Maar omdat hij met zijn vriend Jules Messelis van fiets had veranderd, werd hij buiten koers gezet. Die wedstrijd bleek echter de stimulans om volledig te focussen op de wielersport. Intussen had Cyrille op de zolder van stokerij Lammertyn een soort hometrainer geïnstalleerd. Hij bond zijn fiets met touwen vast aan de zolderbalken. Het voorwiel op de grond, het achterwiel daar een centimeter of tien boven. Om de wrijving van het wegdek na te bootsen, draaide het achterwiel op een dikke juten baalzak die aan de grond was vastgemaakt.

Twee eieren Cyrille Van Hauwaert liet in 1907 voor het eerst van zich spreken in Parijs-Roubaix. Er werd schamper gedaan over zijn deelname, want hij verscheen als niet-aangeslotene aan de start. Zo kreeg hij niet de minste steun, was er voor hem geen bevoorrading en geen hulp van gangmakers, zoals de helpers toen werden genoemd. Van Hauwaert

7

UITSCHIETERS 2x Bordeaux-Parijs, 1907, 1909 Milaan-Sanremo 1908 Parijs-Roubaix 1908 BK 1909 2 ritzeges in de Ronde van België 1909 Ritzege in de Tour 1909

had nochtans, met een briefje van de Belgische vertegenwoordiger van La Française op zak, aangeklopt bij de sportdirecteur van deze ploeg, de later zo vermaarde Pierre Pierrard. Die keek vreemd op toen Van Hauwaert zijn bureau binnenkwam. Hij kon de West-Vlaming niet helpen en bood hem uit medelijden een gratis treinticket aan om terug naar huis te sporen. Dat weigerde Van Hauwaert. De woede stond in zijn ogen na deze afwijzing. Vervolgens probeerde Pierrard hem in een ultieme poging af te schepen. Hij zei, in de hoop dat zijn bezoeker intussen zou opkrassen, dat hij de komst van de grote baas moest afwachten. De baas arriveerde uiteindelijk om met Pierrard over allerlei commerciële zaken te praten. Toen die uiteindelijk drie uur later zijn bureau wilde

Cyrille Van Hauwaert bracht het ingedommelde wielerlandschap weer tot leven. Hij schiep een sfeer van bewondering en begeestering. verlaten, zat de koppige Van Hauwaert nog altijd in de gang te wachten. Daar had Pierrard niet op gerekend. Hij zei niets voor hem te kunnen doen, maar gaf hem bij wijze van troost twee splinternieuwe tubes voor het geval hij bandbreuk zou hebben. In die gemoedstoestand startte Cyrille in zijn eerste Parijs-Roubaix. In zijn etenszak zaten twee eieren en een fles limonade. Hij bengelde aan de staart van de groep en


reerd door de bijnaam werd later het Kampioenschap van Vlaanderen geboren, waarin de winnaar een leeuwentrui over de schouders kreeg.

Bedreigd met een pistool

kon het tempo makkelijk volgen. In Beauvais kwam hij ten val, pal tegenover een winkel. Van Hauwaert sprong er binnen en kocht nog zes eieren. Hij verloor drie minuten, maar had amper twintig kilometer nodig om weer aan te sluiten. In zijn binnenste vroeg hij zich af of ze niet sneller konden rijden. Van Hauwaert kon uiteindelijk toch nog rekenen op een paar gangmakers en werd tweede, onderweg nog eens opgehouden omdat hij aan het wiel van een tegenstander had gehaperd. Hij strandde op één minuut van de Fransman Georges Passerieu. Toen lachte niemand nog. De Franse kranten spraken van een verbazende prestatie van een Belg. Er werd hem een contract aangeboden door de Franse rijwielfabrikant La Française. Hij kreeg een maandsalaris van 3000 frank – daarvoor moest een West-Vlaamse landarbeider jaren hard werken. Degenen die dat tenminste konden, want in die tijd was de werkloosheid groot. Van Hauwaert timmerde verbeten verder aan de weg: enkele weken na die tweede plaats in Parijs-Roubaix won hij Bor-

deaux-Parijs. Het regende verschrikkelijk en besmeurd onder de modder bereikte Cyrille de aankomst. In Vlaanderen brak er een golf van enthousiasme los. Op het moment dat de West-Vlaming het fundament voor een schitterende carrière legde, waren er 125 renners in België. Vijf jaar later was dat aantal gegroeid tot 4500. In die zin heeft de oerflandrien baanbrekend werk verricht en geldt hij terecht als een pionier. Hij had het ingedommelde wielerlandschap weer tot leven gebracht, schiep een sfeer van bewondering en begeestering. Van Hauwaert, zo schreef Karel Van Wijnendaele, had bij middel van zijn sport de bevolking gediend en in zijn ontwikkeling geholpen. Zijn prestaties, klonk het, kaatsten op iedereen af en leerden dat er in Vlaanderen een ras woonde dat gezond en sterk was. Het publiek genoot van het proza van Karel Van Wijnendaele, die een snaar wist te raken bij de Vlaamse volksmens. Ook hij maakte van Cyrille Van Hauwaert de eerste echte vedette. De Leeuw van Vlaanderen werd die na zijn eerste krachttoeren genoemd. Geïnspi-

8

Cyrille Van Hauwaert was een nationale held en het aureool van onkreukbaarheid dat snel rond hem hing, zou alleen maar vergroten toen hij in 1908 zowel Milaan-Sanremo als Parijs-Roubaix won. Hij was intussen ingelijfd door het legendarische Alcyon. Dat verhoogde nog meer de motivatie om in weer en wind te gaan trainen. Van Hauwaert had lange handschoenen in schapenpels laten maken om zich tegen de kou te beschermen. Bovendien gaf Alcyon de renners de gelegenheid zich heel goed voor te bereiden. Voor Milaan-Sanremo trokken ze op oefenkamp. Voordien reed Van Hauwaert in twee ritten met zijn fiets naar Parijs. Vervolgens ging het met de hele ploeg naar Milaan. Weer per fiets. De Moorsledenaar, tot dan verankerd in het provincialisme, genoot van die reis – alsof hij de wereld ontdekte. Die Milaan-Sanremo werd gereden in verschrikkelijke weersomstandigheden, maar dat deerde Van Hauwaert niet. Hij zegevierde, na een lange solotocht, als eerste Belg in de Primavera, die door slechts veertien renners werd beëindigd. Slechts zes finishten binnen het uur. Heel even leek het nog mis te gaan toen een fanatieke bareelwachter de slagbomen dichtdeed om Van Hauwaert op te houden. Die trok over de hindernissen, tot grote woede van de stationschef, die zijn pistool bovenhaalde en Cyrille bedreigde. Maar die liet zich niet intimideren en mepte de verbouwereerde man met enkele rake klappen tegen de grond. Moorslede barstte uit zijn voegen toen Van Hauwaert na zijn zege weer thuiskwam. Met duizenden vertrokken ze vervolgens naar Parijs-Roubaix om een nieuwe triomftocht van hun held mee te maken. Weer was die niet te temmen. Na een tocht van tien en een half uur bereikte Cyrille de wielerbaan van Roubaix met een voorsprong van drie en een halve minuut op de Fransman Georges Lorgeau. De mensen sprongen over de omheining om Van Hauwaert op de schouders te tillen, hij werd in triomf rond de piste gedragen. In datzelfde seizoen deelde de West-Vlaming een zware mokerslag uit in Bordeaux-Parijs: hij won met 26 minuten voorsprong op Louis Trousselier. En werd ook nog eens Belgisch kampioen, in het Naamse Keumiée voor zestigduizend toeschouwers. Stuk voor stuk hoogtepunten in een rijke carrière.


Een rijke industrieel Grote overwinningen volgden er na die topjaren niet echt. Wel een sliert ereplaatsen. Van Hauwaert werd nog tweede en derde in Bordeaux-Parijs (1913, 1914), Parijs-Roubaix (1910, 1911) en Parijs-Brussel (1910, 1013), terwijl hij ook als tweede finishte in Parijs-Tours (1911). Parijs-Roubaix en Bordeaux-Parijs waren de koersen die zijn voorkeur wegdroegen. In 1910 verloor hij van Octave Lapize in de sprint en het jaar daarop was hij met dezelfde Fransman voorop, maar hij kreeg op vijftien kilometer van het einde een lekke band. In 1913 werd de Moorsledenaar in Bordeaux-Parijs tweede achter de opkomende Louis Mottiat en het jaar daarop vocht hij een verwoed duel uit met Marcel Buysse, maar beiden werden ingelopen en achtergelaten door Paul Deman. In 1911 werd Van Hauwaert de eerste Belg op het podium van de Ronde van Lombardije. Dat Cyrille het best presteerde in lange en lastige koersen, was uiteraard geen toeval. Daar kon hij, veel meer dan in rittenkoersen, zijn uitzonderlijke lichaamskracht aanwen-

den. Van Hauwaert onderscheidde zich van de andere renners zeker niet door zijn recuperatievermogen. Dat bleek bijvoorbeeld in de Ronde van Frankrijk, waarin hij bij zijn eerste

Cyrille Van Hauwaert was in lange en lastige koersen op zijn best. Daar kon hij zijn uitzonderlijke lichaamskracht beter aanwenden dan in rittenkoersen. deelnames, in 1907 en 1908, uitviel. Dat hij er nooit in zou slagen de Tour te winnen, frustreerde hem in hoge mate, al werd hij in 1909 vijfde en in 1910 vierde. In de Tour won Van Hauwaert amper één rit. Na zijn glorietijd op de weg groeide de West-Vlaming uit tot een zeer verdienstelij-

9

ke pistier, die in totaal 83 wedstrijden op de baan won. Hij blonk uit achter tandems en verdedigde zich goed in zesdaagsen, waarvan hij er twee op zijn naam schreef, in 1914 en 1915 in Brussel. Van Hauwaert zou na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog geregeld naar de Verenigde Staten trekken, waar hij furore maakte op de piste. Na de Eerste Wereldoorlog stampte de flandrien in Groot-Bijgaarden een rijwielbedrijf uit de grond: Cycles Van Hauwaert. Hij groeide uit tot een rijke industrieel én een pionier. Van Hauwaert was immers de eerste in ons land die een wielerploeg ging sponsoren. Hij werd ook een belangrijk man binnen de Belgische wielerbond. Dat zowel het Belgisch kampioenschap als het wereldkampioenschap later in Moorslede georganiseerd zou worden, had veel te maken met zijn invloed. In maatpak stapte Cyrille Van Hauwaert door het leven. Als een heer van rang en stand. Dat was hij ook. Een uitzonderlijk man. Met een combinatie van sportief talent en een buitengewone neus voor zaken.


Odiel Defraye Vergeten peetvader

GEBOREN 14 juli 1888 in Rumbeke GESTORVEN 20 augustus 1965 in Bierges PROF Van 1909 tot 1924

Odiel Defraye, de eerste Belgische Tourwinnaar, had een hevige, maar korte carrière. Hij werkte aanvankelijk in een borstelbedrijf, maar omdat hij bij de renners zonder vergunning eens drie koersen op een dag had gewonnen, liet zijn baas hem bij wijze van training brieven leveren in Brussel.

UITSCHIETERS BK 1911 3 ritzeges in de Tour 1912 Tour 1912 Milaan-Sanremo 1913

In 2012 was het honderd jaar geleden dat Odiel Defraye als eerste Belg de Ronde van Frankrijk won. In Rumbeke, zijn geboorteplaats, werd er toen op het kerkplein een standbeeld onthuld. Een klimmende Odiel is te zien op een grote sokkel die Frankrijk voorstelt. In de talkshow Vive le Vélo, die de VRT tijdens de Tour uitzendt, stond de figuur van Defraye centraal. ‘De fraaie Odiel’-trofee werd dagelijks uitgereikt aan een opmerkelijk iemand uit het peloton. En er kwam ook een aangrijpend theaterstuk over het leven van deze flandrien. Het ging daarin niet alleen over de koers, maar ook over de liefde, opgroeien in oorlogstijden, vechten om iets te bereiken en de broosheid van de eeuwige roem.

Odiel Defraye: rolmodel van de Vlaamse Beweging Het is uiteraard toeval dat Odiel Defraye werd geboren op de Franse nationale feestdag. Zijn ouders hadden het niet breed, zeker niet nadat zijn vader werd geteisterd door reuma. Toen Odiel op zijn veertiende zijn eerste koers won en glunderend met een hesp naar huis kwam, steunden ze hem volop in zijn passie. Het geloof in een wielercarrière kwam er in 1908 toen Defraye de Ronde van Vlaanderen voor amateurs won. Een jaar later zette de West-Vlaming de stap naar de profs en reed hij meteen de Tour. Maar na een paar dagen blies Defraye roemloos de aftocht. Het duurde veertien dagen voor hij weer thuis was. In 1911 klopte Odiel Defraye nadrukkelijk aan de poort: hij werd in Bastenaken nationaal kampioen, nadat hij in een spurt met drie onder meer de grote favoriet Cyrille Van Hauwaert achter zich had gelaten. De geboren Rumbekenaar viel op door de speelse en

10


dartele manier waarop hij over de Ardense hellingen reed en gleed. Maar niemand die in dit lichtgewicht een potentiële winnaar van de Ronde van Frankrijk zag. Ook al niet omdat hij als een vrije vlinder door het leven fladderde. Fuiven moest je Defraye niet leren.

Kwaal aan de ogen Daarom ook geloofde men bij zijn ploeg Alcyon niet erg in zijn mogelijkheden. Defraye werd aanvankelijk niet eens geselecteerd voor de Ronde van Frankrijk van 1912, hoewel hij net met brio de Ronde van België had gewonnen door de Franse vedette Henri Pélissier af te troeven. Pas onder druk van een kwade Belgische vertegenwoordiger van de sponsor, die met represailles had gedreigd, werd Defraye alsnog opgevist. De West-Vlaming begon niet in ideale omstandigheden aan het grote avontuur, want toen er in de lente in het Luikse hevige sociale onlusten waren uitgebroken, moest hij met het leger dat protest de kop indrukken. Pas een week voor de Tourstart keerde hij terug naar huis. Defraye begon aan de Ronde van Frankrijk met bescheiden ambities, als helper van de Fransman Gustave Garrigou. Die

die niet met de tijd maar met de punten werd beslist, hadden de Belgische renners definitief de Franse hegemonie doorbroken: negen Belgen finishten binnen de eerste twaalf. Heel Brussel liep uit om de eerste Belgische Tourwinnaar te begroeten. Supporters kropen op de tramstellen om een glimp van de West-Vlaming op te vangen. Defraye verdiende met zijn zege 32.000 goudfranken, veertig jaarlonen van een borstelmaker. Hij kocht later met zijn prijzengeld in Rumbeke een stuk grond, bouwde er een villa en legde in de tuin een wielerbaan aan – dezelfde piste waarop Patrick Sercu later veelvuldig ging trainen.

Vlaamse Beweging De historische betekenis van de eerste Belgische Tourwinnaar kan moeilijk overschat worden. Als renner groeide Defraye uit tot een rolmodel van de Vlaamse Beweging. In het begin van de twintigste eeuw maakte het idee opgang dat een volk zich alleen maar kon ontwikkelen als het ook lichamelijk sterk was. Defraye bracht door zijn prestaties zijn volk zelfbewustzijn bij. Onrechtstreeks leidde zijn Tourzege tot de geboorte van de Ronde van Vlaanderen, die in 1913 voor het eerst werd georga-

ten val kwam. De Rumbekenaar had op dat moment wel al Milaan-Sanremo gewonnen, in verschrikkelijke weersomstandigheden, waardoor hij lang met een kwaal aan de ogen sukkelde. Hij leek aanvankelijk ook in de Tour van 1913 te schitteren. Nadat Defraye als leider de Pyreneeën was ingedoken, moest hij door een dijblessure echter de strijd staken. Het was zijn laatste grote wapenfeit. De Eerste Wereldoorlog brak uit en nadien was Odiel Defraye nog slechts een schim van zichzelf. Toch modderde hij nog aan tot 1924. Na zijn carrière stampte de ex-Tourwinnaar een hotel en een aantal brasserieën uit de grond. Het bleken stuk voor stuk goudmijnen. De volksjongen hief nog altijd graag het glas met zijn stamgasten en

Aanvankelijk mocht Odiel Defraye de Tour van 1912 niet rijden. Tot de Belgische vertegenwoordiger van zijn sponsor zich kwaad maakte. gaf er echter al in de eerste rit de brui aan. Zo werd het tapijt uitgerold voor de sluwe Defraye, die in de bergritten de basis voor zijn zege zou leggen. Eerst rekende hij af met het Franse godenkind Octave Lapize, dan volgde hij de sterke Eugène Christophe, om vervolgens in de eerste Pyreneeënrit tussen Luchon en Perpignan uit te breken. In de volgende etappe had Defraye pech, maar zelfs de samengebundelde krachten van de Fransen kregen hem niet klein. In deze Tour,

niseerd om Sportwereld te promoten, het huidige sportkatern van Het Nieuwsblad. De plannen om een sportkrant te maken bestonden al, maar ze werden na Defrayes triomf in een stroomversnelling gebracht. Vreemd genoeg zou de peetvader van de Ronde van Vlaanderen die koers nooit rijden. Zijn Franse bazen wilden immers dat hij zich concentreerde op Parijs-Roubaix. In die Helletocht leek Defraye in 1913 naar de zege te stormen, tot hij door een loslopende hond

11

haalde aan de toog herinneringen op aan zijn succes in 1912. In 1953, bij de viering van vijftig jaar Tour, schitterde hij door afwezigheid. Hij had te veel gedronken en zijn trein gemist... Het was het begin van het einde. Defraye werd een paar keer door een beroerte getroffen en stierf uiteindelijk op zijn 77e in een rusthuis in het Waals-Brabantse Bierges. Vergeten door iedereen. Tot hij honderd jaar na zijn Tourzege werd herdacht als een wielericoon uit de prehistorie.


Firmin Lambot Zijn tijd ver vooruit

GEBOREN 14 maart 1886 in Florennes GESTORVEN 19 januari 1964 in Borgerhout PROF Van 1911 tot 1923

Firmin Lambot legde zich uitsluitend toe op de Ronde van Frankrijk. In eendagswedstrijden kreeg hij amper een voet aan de grond. Lambot was 33 jaar toen hij voor de eerste keer de Tour won en als eerste Belg de gele trui droeg. Doorgaans hoorde je maanden niets van hem. Hooguit in Luik-Bastenaken-Luik wilde Firmin Lambot zich eens in de kijker fietsen. Om vervolgens weer in de anonimiteit te verdwijnen. Maar toen de Tour naderde, kwam de Waal tot leven. Dat was al voor de Eerste Wereldoorlog zo. Hij trad in 1914 in de bergrit tussen Bayonne en Luchon voor het eerst op de voorgrond met een opmerkelijke zege: de latere Tourwinnaar Philippe Thys reed hij op

Firmin Lambot is de oudste winnaar van de Tour. zeven minuten. Lambot finishte uiteindelijk als achtste in Parijs. De achterstand op Thys bedroeg meer dan vijf uur. Dat de Tour vervolgens vier jaar van de kalender verdween, was een drama voor een ronderenner als Lambot. Toen de 69 deelnemers in de editie van 1919 in vijftien ritten 5560 kilometer moesten rijden, was hij in topvorm. Regen en kou leidden tot een afvallingsrace in onwezenlijke omstandigheden. De renners fietsten door een desolaat landschap, de verminkingen van de oorlog waren overal te zien en er was voedselschaarste. Slechts elf coureurs bereikten Parijs. Er werd verschillende keren midden in de nacht vertrokken en legendarisch is het verhaal van een 468 kilometer lange etappe tussen Metz en Duinkerke, die Lambot won na een tocht van meer dan 21 uur.

Het achterwiel omdraaien Van Firmin Lambot, die aanvankelijk als zadelmaker werkte, werd gezegd dat hij tijdens de beklimmingen nooit een voet aan de grond moest zetten. Er werd ook beweerd dat hij steeds 600 frank op zak had om in geval van nood onderweg een andere fiets te kopen. Het was de tijd dat renners alles zelf moesten doen. Bij het begin van een beklimming het achterwiel omdraaien om zo van

12

UITSCHIETERS 6 ritzeges in de Tour 1913, 1914, 1919, 1920 (2), 1921 Tour 1919, 1922


versnelling te veranderen bijvoorbeeld. Er mocht niets verkeerd gaan of je verloor meteen veel tijd. Hoewel Lambot zeer bescheiden was, haalde hij nooit de populariteit van andere Belgische Tourwinnaars. Het ontbrak hem wel niet aan geluk. Zijn eerste zege in 1919 behaalde de Waal mede dankzij de pech van de autoritaire Eugène Christophe, die alle aanvallen fluitend had gepareerd. Zelfs toen de Fransman eens in een café op het toilet zat en er gedemarreerd werd, haalde hij in een mum van tijd iedereen in. Maar toen Lambot tijdens de voorlaatste rit alles of niets speelde en op de glibberige wegen demarreerde, kwam geletruidrager Christophe ten val en brak hij zo zijn vork. Lambot jutte de andere renners op om harder te rijden, maar dat was niet nodig: het duurde anderhalf uur voor Christophe een smid vond om alles te herstellen. Hij verloor meer dan drie uur. De organisatoren zagen het met lede ogen aan en lieten hun chauvinisme blijken door Christophe het jaar erna het rugnummer 1 te geven. Lambot kreeg nummer 2 en reed opnieuw een sterke Tour, waarin hij twee ritten won en na Philippe Thys en Hector Heusghem als derde finishte.

Aan het front Het is vreemd dat Firmin Lambot lang heeft moeten knokken vooraleer hij een bepaalde status kreeg. Hij haalde zijn eerste Tourzege niet alleen door de pech van Christophe, maar ook omdat er tijdens de Eerste Wereldoorlog veel renners aan het front waren gesneuveld. Daar kon de renner uit Florennes uiteraard niets aan doen, maar het werd hem steeds weer voorgehouden. Hij kon dit niet wegwissen door klinkende prestaties. Ook de tweede zege in de Tour, in 1922, werd hem in de schoot geworpen door pech van een concurrent. De sterke Hector Heusghem snelde naar de eind-

week, heel alleen, niemand bleek bereid hem te vergezellen. Maar na het seizoen deed Lambot vier maanden niets meer. De klassiekers en andere eendagskoersen interesseerden hem niet, al werd hij eens tweede in het Kampioenschap van Vlaanderen en vijfde in Luik-Bastenaken-Luik. De focus werd telkens weer gelegd op de Tour. In die tijd was dat een zeer ongebruikelijke manier van denken – op dat vlak was Lambot zijn tijd ver vooruit. De resultaten gaven hem bovendien gelijk: naast zijn twee overwinningen eindigde hij nog drie keer in de eerste tien. In totaal reed hij acht keer de Tour. Na zijn carrière nam de Waal zijn vroegere beroep weer op: dat van fietsenmaker. Onder de naam ‘Cycles Firmin Lambot’ bracht hij een eigen fiets op de markt. Die fiets was heel zijn leven zijn bondgenoot. Als hij in Parijs moest zijn, dan gebruikte hij zijn tweewieler. De trein nam hij nooit. Daarvoor was de afstand te kort…

Firmin Lambot had tijdens de Tour altijd 600 frank op zak om in geval van nood een nieuwe fiets te kopen. ren tachtig onder hevig protest twintig kruisraketten werden geplaatst. Ze werden later verwijderd en in de Verenigde Staten vernietigd. Een opmerkelijk record heeft Florennes, dat vandaag elfduizend inwoners telt, wel, als enige dorp met twee Tourwinnaars. Ook Léon Scieur, winnaar in 1921, komt immers uit deze gemeente.

overwinning, maar kreeg een uur straftijd nadat hij na een val een andere fiets had genomen. Lambot werd toen met zijn 36 jaar, 4 maanden en 9 dagen de oudste eindwinnaar uit de Tourgeschiedenis. Hij had in die Ronde van Frankrijk geen enkele rit gewonnen en voor de start had Tourbaas Henri Desgrange geroepen dat Lambot op zijn retour was. Ook in zijn geboorteplaats Florennes maakte zijn zege niet veel animo los. Nochtans viel er niet veel te beleven in deze tussen Samber en Maas gelegen gemeente, die in het nieuws kwam toen er in het begin van de ja-

Fietsenmaker Firmin Lambot bleef zijn geboortegrond niet lang trouw en week snel uit naar Borgerhout. Hij had op veel vlakken zijn principes. Hij trainde duizend kilometer per

13


Louis Mottiat De man van ijzer

GEBOREN 6 juli 1889 in Bouffioulx GESTORVEN 5 juni 1972 in Gilly PROF Van 1912 tot 1925

Louis Mottiat is een van de succesvolste Waalse renners ooit. Hij was een volmaakt coureur, die het niet altijd kon opbrengen om sober te leven. Ondanks vijf verloren oorlogsjaren en zijn imago van flierefluiter reed Mottiat een schitterend palmares bij elkaar. Louis Mottiat was een sterke kerel met een grillig karakter. Dat kostte hem allicht enkele ereplaatsen in de Tour. Juist in die Ronde van Frankrijk debuteerde hij in 1912 als prof. Hij won meteen de bergrit van Bayonne naar Luchon. In de aanhoudende regen waren de renners meer dan veertien uur onderweg. Het jaar daarop werd de Waal tweede in Milaan-Sanremo en vierde in Parijs-Roubaix. Om vervolgens Bordeaux-Parijs te winnen. Mottiat reed alle tegenstand in de vernieling: Cyrille Van Hauwaert finishte als tweede op acht minuten.

Mottiat blonk vooral uit in wedstrijden over een lange afstand en werd daarom De Man van IJzer genoemd. Hij moet de sterkste fondrenner van zijn tijd geweest zijn. De Henegouwer was onvermoeibaar en liet in dat soort koersen zijn suprematie zien. Dan reed hij na enkele honderden kilometers lachend en ietwat provocerend door het peloton. Mottiats uithoudingsvermogen bleek voor het eerst in het Critérium de la Résistance, de voorloper van het Azencriterium. Aan die wedstrijd, gereden achter derny’s, namen de beste renners deel. Het parcours ging van Bordeaux naar Parijs en terug, over liefst 1208 kilometer. Hoewel marathonkoersen bij dat tijdsbeeld hoorden, een uitzonderlijk lange afstand.

Een volledige maaltijd Voor Louis Mottiat bleek dat geen probleem. Hij voelde zich als een vis in het water en zegevierde in een tijd van 56 uur en 48 minuten. Het jaar daarop verbaasde hij iedereen in Parijs-Brest-Parijs, een koers over 1200 kilometer die om de tien jaar werd gereden. De Waalse tempobeul overvleugelde de concurrentie op een dusdanige manier dat hij onderweg de tijd had om een maaltijd te bestellen en die langs de kant van de weg rustig op te eten. Hij won met een voorsprong van 23 minuten op de Fransman Eugène Christop-

UITSCHIETERS 8 ritzeges in de Tour, 1912, 1920, 1921 (4), 1924, 1925 Bordeaux-Parijs 1913 6 ritzeges in de Ronde van België, 1914 (4), 1920 (2) 2x eindoverwinning in de Ronde van België, 1914, 1920 Parijs-Brussel 1914 2x Luik-Bastenaken-Luik, 1921, 1922 Parijs-Tours 1924

terwijl hij ook twee keer in Luik-Bastenaken-Luik zegevierde. Daarnaast verzamelde De Man van IJzer een indrukwekkend aantal ereplaatsen. In het Belgisch kampioenschap stond hij vier keer op het podium. Nadat hij met een eindzege in de Ronde van België zijn puike conditie had gedemonstreerd, was hij er het dichtst bij in 1920, maar op het BK in Terhulpen moest hij het onderspit delven tegen Jules Van Hevel. Het jaar daarvoor maakte Mottiat ook veel kans, maar zijn sponsor Alcyon zag liever Jean Rossius winnen.

Te weinig concentratie In de Ronde van Frankrijk schreef Louis Mottiat liefst acht ritzeges op zijn naam. Maar voor het eindklassement speelde hij nooit mee. Hij had er nochtans de fysieke kwaliteiten voor, maar de Waal genoot te graag van het leven. Typerend daarvoor is de Tour van 1921. Mottiat won in de eerste helft vier ritten, onder meer ook een bergetappe. In het

Nadat Louis Mottiat een marathonkoers over 1200 kilometer had gewonnen, opende hij het bal en ging hij om twee uur ’s nachts naar huis. he. Achteraf opende hij het bal na de wedstrijd en trok hij pas om twee uur ’s nachts naar huis… Toch blonk Mottiat vooral uit in eendagswedstrijden. Hoewel hij absoluut niet over een sprint beschikte, schreef hij klassiekers als Parijs-Brussel en Parijs-Tours op zijn naam,

14

eindklassement kwam hij echter niet verder dan de elfde plaats. Als hij vond dat bepaalde ritten hem niet lagen, zat hij achteraan in de groep. Hij miste de concentratie om er telkens weer te staan. Anders was dat in een kortere rittenwedstrijd als de Ronde van België. Die won de hardrijder twee keer. En tel-


kens met overmacht. Langer dan een week mocht een etappekoers voor hem niet duren. Louis Mottiat was 39 jaar toen hij zijn loopbaan afsloot. Hij deed dat in stijl: met een overwinning in Parijs-Tours. Het onderstreept zijn uitzonderlijke klasse. Velen aanzien hem dan ook als de beste Waalse renner aller tijden. Als mensen hem voorhielden dat hij veel meer uit zijn carrière had kunnen halen, schokschouderde hij.

Grote hulpvaardigheid Nochtans had Louis Mottiat karakter. Er waren momenten dat hij door een grote trainingsijver verstomde. Hij wilde vanuit zijn woonplaats in het Henegouwse Bioffioulx (bij Charleroi) weleens naar De Panne rijden en terug. Mottiat overnachtte dan onderweg

Louis Mottiat: de beste Waalse renner aller tijden in Gent. Lachend zei hij achteraf dat hij ‘de vorm had aangescherpt’. De Waal koos nooit voor de gemakkelijkste weg en kon tegen een stootje. Zo won hij in 1914 een in Siberische weersomstandigheden gereden editie van Parijs-Brussel waarin slechts tien renners de aankomst haalden. Het nam niet weg dat Mottiat graag van het leven genoot. Dat deed hij ook na zijn carrière toen hij in Brussel vertegenwoordiger werd van een Luxemburgse brouwerij – nooit vergat hij zijn dorst te lessen. Mottiat voelde zich echter nooit boven anderen verheven. Ook als renner niet. Hij frappeerde zelfs door een grote hulpvaardigheid en sociale bewogenheid. Toen hij in 1920 Parijs-Bordeaux-Parijs won, maakte hij op een gegeven moment deel uit van een kopgroep van vier renners. De Fransman Honoré Barthélémy kwam ten val, tuimelde in een gracht en botste met zijn hoofd op een scherpe steen. Het bloed stroomde uit zijn hoofd. Mottiat aarzelde geen seconde en stopte terwijl de anderen doorreden. Hij droeg zijn collega tot bij een bron, waar hij hem verzorgde. Pas toen Barthélémy weer opgeknapt was, vervolgde de Belg zijn tocht. Mottiat raapte zijn concurrenten één voor één op en won de marathonwedstrijd met een voorsprong van 1 uur en 14 minuten. Even blij als met deze overwinning was hij toen Barthélémy als derde arriveerde. Op meer dan drie uur. Met zijn zware inspanningen pleegde Louis Mottiat geregeld aanslagen op zijn lichaam. Toch heeft hem dat niet gesloopt: hij stierf pas op zijn 83e.

15


Léon Scieur De locomotief

GEBOREN 19 maart 1888 in Florennes GESTORVEN 7 oktober 1969 in Florennes PROF Van 1913 tot 1925

Toen Léon Scieur in 1921 de Ronde van Frankrijk won, heette hij een overgangsfiguur te zijn. Hij kreeg dan ook nooit het respect waarop hij recht had. Ook in Vlaanderen niet. Léon Scieur was een renner met een groot doorzettingsvermogen. Hoe groot, dat bewees hij onder meer in de voor hem zo triomfantelijke Ronde van Frankrijk van 1921. In de voorlaatste rit reed hij driehonderd kilometer met een kapot wiel op zijn rug. Zoals hij al zo vaak urenlang verwrongen wielen op zijn rug had moeten dragen. Die rug zat dan ook vol littekens. Scieur liet die graag zien. Om te tonen welke rauwe overlevingstocht de Tour vroeger was geweest. Pas op zijn 22e leerde Scieur fietsen. Of beter: pas dan kon hij een fiets kopen. Zijn ouders hadden er de financiële middelen niet voor, Léon moest er zelf voor sparen. Al als kleine jongen had hij gedroomd van een carrière als wielrenner. Ook toen hij in een glasblazerij ging werken en er Emile Masson trof, die vlak bij de fabriek woonde. Niets vermoedde toen dat beiden later samen de Ronde van Frankrijk zouden rijden. Al keek Léon in zijn geboorteplaats Florennes wel met bewondering naar een renner die fanatiek trainde op stoffige landweggetjes: de latere Tourwinnaar Firmin Lambot.

Grote motor Scieurs carrière is opgedeeld in twee schijven. Hij was al 25 jaar toen hij in 1913 aan zijn profcarrière begon. Meteen won hij een rit in de Ronde van België. De sterk gebouwde Namenaar trok meteen naar de Tour, maar betaalde veel leergeld en gaf op. Macht had hij nochtans in overvloed. Het ontbrak hem alleen aan weerstand. Via harde trainingen probeerde hij die te verhogen. Het jaar daarop werd de Waal veertiende in de Tour. Maar toen brak de oorlog uit. Nadien nam Scieur de draad weer op. Hij startte in 1919 opnieuw in de Tour en eindigde als vierde. Nochtans had hij veel tegenslag, onder meer in de tweede rit naar Cherbourg toen hij liefst acht bandbreuken opliep, die hij zelf moest herstellen. Het jaar daarop verblufte hij in Luik-Bastenaken-Luik

en klopte hij in erbarmelijke weersomstandigheden Lucien Buysse in de spurt. Het zou zijn enige overwinning in een klassieker blijven. Het verhaal wil dat Scieur onderweg in snikken uitbarstte en aan Buysse vertelde dat hij net een fietsenwinkel had geopend en dat een zege voor hem veel publiciteit zou opleveren. De Vlaming – traag maar nog altijd sneller dan Scieur – was tevreden met de tweede plaats, en kreeg een pak geld. Hetzelfde jaar werd Léon Scieur weer vierde in de Ronde van Frankrijk, won hij een rit en eindigde hij liefst dertien keer in de top tien. Het gaf hem de overtuiging dat hij bij machte was La Grande Boucle te winnen. De Waal had immers een fikse tijdstraf opgelopen toen hij er met naald en draad niet in slaagde een bandbreuk te herstellen en de hulp van een oud vrouwtje had ingeroepen. Scieur viel op door zijn grote motor. Hij was in staat lang hetzelfde tempo te rijden en kreeg, ook al door zijn zeer krachtige stijl, niet toevallig de bijnaam de Locomotief. Omdat hij uitstekend klom, had Léon het profiel van een ronderenner. Zijn gedrevenheid was enorm.

Onverzettelijkheid De Tour van 1921 zou die van de overgang worden. Philippe Thys worstelde met een vormcrisis en Firmin Lambot, die zich intussen over Scieur had ontfermd, leek op zijn 35e te oud om mee te dingen naar de zege. Iedereen verwachtte dat de Fransen zouden domineren. Met de Belg hield niemand rekening. Die nam in de tweede rit de gele trui over van Louis Mottiat en zou die niet meer afstaan. Vervolgens verblufte Scieur door de derde etappe, tussen Cherbourg en Brest, met negen minuten voorsprong te winnen. Tijdens de eerste Pyreneeënrit dreigde hij echter te plooien toen Hector Heusghem een enorm offensief ontketende en een achterstand van 29 minuten tot vier minuten terugbracht. In de Alpen demonstreerde Scieur vervolgens

16

UITSCHIETERS Luik-Bastenaken-Luik 1920 3 ritzeges in de Tour, 1920, 1921 (2) Tour 1921

een staaltje van onverzettelijkheid: toen hij op een slecht moment een bandbreuk leed en Heusghem meteen aanviel, zette hij een helse achtervolging in. De Locomotief stoomde iedereen voorbij, om in Grenoble met zes minuten voorsprong te zegevieren. Pas toen leek hij zich helemaal bewust van de enorme kracht die er in zijn lichaam schuilde. In Parijs eindigden tot wanhoop van Tourbaas Henri Desgrange zeven Belgen in de top tien. In de voorlaatste rit viel Scieur wel nog, maar met zijn achterwiel op de rug verbeet hij de pijn. Vanuit Florennes werd er massaal afgezakt richting Parijs, om een nieuwe eindwinnaar – na Lambot – uit de Waalse gemeente te vieren, nog altijd een unicum in de Tourgeschiedenis. Het was Léons laatste grote wapenfeit. Hij bleef keihard trainen, maar het liep niet meer, ook al focuste hij alleen nog op de Tour. In 1922 gaf hij al in de derde rit op en in 1923 verdween hij uit de koers nadat hij een drinkbus van een toeschouwer had aangenomen. De inhoud bleek vergiftigd en Scieur werd met inwendige bloedingen in het ziekenhuis opgenomen, waar hij twee maanden zou verblijven. Het bleek de voorbode van het einde van zijn carrière. In de Tour van 1924 probeerde de renner uit Florennes het nog eens, maar in de zesde etappe stapte hij af, ook al stond hij toen tweede in het klassement. Ook Firmin Lambot verdween toen uit het strijdperk. Léon Scieur heeft de wielersport in dit land mee gekleurd, ook al fungeerde hij vaak als helper, als trekpaard voor zijn ploegmaats. Na zijn carrière hield hij zich bezig met zijn garage en repareerde hij auto’s en fietsen. In Vlaanderen kreeg de Namenaar nooit echt respect. Dat had te maken met de attitude van Karel Van Wijnendaele, die over Waalse renners liever zweeg omdat ze zijn opvattingen ondergroeven. Hij vond dat ze over niet genoeg wilskracht beschikten om


het te maken. De geschiedenis zou het tegendeel bewijzen.

LĂŠon Scieur had een krachtige stijl en veel doorzettingsvermogen. In de voorlaatste rit van de Tour 1921 reed Scieur driehonderd kilometer lang met een kapot wiel op zijn rug.

17


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.